Draagvlakstudie sectorraad onderwijs en educatie Utrecht, 6 november 2003 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
Inhoud
1
Inleiding 3
2 Problematiek 7 2.1 Steeds hogere maatschappelijke eisen 7 2.2 Scholen en de educatieve infrastructuur 7 2.2.1 Aansluiting onderwijsonderzoek - praktijk 7 2.2.2 Aansluiting tussen schakels binnen de educatieve infrastructuur 8 2.2.3 Samenhang in het onderwijsonderzoek 9 2.2.4 Vernieuwing van de aanpak bij kennisontwikkeling 9 2.3 Conclusies 10 3 Analysemodel 11 3.1 Het kennismodel 11 4 4.1 4.2 4.3 4.4
Huidige aanpak 14 Verkennen van ontwikkelingen en identificeren van kennisvragen 14 Agenderen 15 Beantwoorden 16 Verspreiding 16
5 Heeft een sectorraad meerwaarde? 17 5.1 Sectorraden 17 5.2 De meerwaarde van een sectorraad voor onderwijs en educatie 18 5.2.1 De sectorraad en de dimensies van het kennismodel 19 5.2.2 De sectorraad en de opgaven 20 5.2.3 De sectorraad en de uitgangspunten 21 5.3 Conclusie 22 6
Samenstelling, werkwijze en werkgebied 23
7
Toets draagvlak 27
8 Invoeringstraject 32 8.1 Stappen invoeringstraject 33 Bijlage 1: Gesprekspartners 35
Andersson Elffers Felix
1 Inleiding Met de ontwikkeling van Nederland tot een kennissamenleving neemt het belang van onderwijs en educatie toe. Dat blijkt niet alleen uit de afspraken die de Europese regeringsleiders in Lissabon hebben gemaakt, maar ook uit het feit dat in het huidige regeerakkoord extra middelen zijn vrijgemaakt voor investeringen in onderwijs. Er worden steeds hogere eisen gesteld aan het opleidingsniveau van de beroepsbevolking. Bovendien komen steeds meer maatschappelijke opgaven op het bord van het onderwijs terecht en vraagt de samenleving van het onderwijs in te spelen op allerlei maatschappelijke ontwikkelingen. Tegelijkertijd neemt het belang van leren na het initiële onderwijs toe, evenals de verwevenheid tussen onderwijs en buitenschoolse vormen van leren. Verschillende onderzoeken en adviescommissies hebben geconstateerd dat het onderwijs 1 moeite heeft aan de hoge verwachtingen te voldoen. De verkenningscommissie onder voorzitterschap van prof. dr L.F.W de Klerk signaleert in het rapport 'Schoolagenda 2010' (maart 2002) een aantal ontwikkelingen die tot nu toe onvoldoende vertaald worden naar de praktijk 2 van het onderwijs. De commissie constateert dat het identificeren van maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op het onderwijs binnen de bestaande kennisinfrastructuur in en rondom het onderwijs, onvoldoende (structurele) aandacht krijgt. Daarnaast kent de educatieve infrastructuur een aantal tekortkomingen waardoor gesignaleerde ontwikkelingen niet adequaat vertaald kunnen worden naar het onderwijs. De commissie wijst onder andere op de positie van de lerarenopleidingen als zwakke schakel in de keten, het ontbreken van een lange termijn perspectief in het onderwijsonderzoek (dat vooral gericht is op micro- en mesovraagstukken) en de geringe impact van onderzoek op de onderwijspraktijk. Mede naar aanleiding van het rapport van de Commissie De Klerk hebben de Onderwijsraad en de Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) in 2003 rapporten uitgebracht over het functioneren van de kennisinfrastructuur rondom het onderwijs. Deze rapporten bevestigen de constatering van de Commissie De Klerk dat er sprake is van een kloof tussen het onderwijsonderzoek en de onderwijspraktijk. Dit heeft onder meer tot gevolg dat het in de onderwijspraktijk ontbreekt aan aanpakken waarvan de effectiviteit wetenschappelijk is aangetoond ('evidence based'). Resultaten van onderzoek worden onvoldoende vertaald in voor de praktijk toepasbare instrumenten. De vraagstelling van het onderzoek sluit niet altijd goed aan op vragen uit de praktijk. Overigens is deze kloof voor een deel eigen aan het karakter van fundamenteel onderzoek. Dit onderzoek is immers niet in de eerste plaats gericht op directe toepasbaarheid in de praktijk. De resultaten werken bovendien slechts indirect door in de (onderwijs)praktijk. De relatie tussen onderwijsonderzoek en de praktijk is slechts één kant van de medaille. Minstens zo belangrijk is dat er onvoldoende kennis is over maatschappelijke ontwikkelingen waarmee onderwijs en educatie geconfronteerd worden en over de wijze waarop onderwijs en educatie op deze ontwikkelingen moeten inspelen. 1
Commissie De Klerk: Schoolagenda 2010, 2002 AWT: Onderzoek in het onderwijs, 2003 Onderwijsraad: Kennis van onderwijs, 2003
2
Deze ontwikkelingen zijn veelkleurigheid, vergrijzing, schaalvergroting en verbreding,
relatie onderwijs - arbeidsmarkt, een leven lang leren, Europa, ICT en onderwijs, kerncurriculum, publieke en private financiering en het nieuwe leren.
p3 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
Deze problematiek is niet specifiek voor het onderwijs. In een aantal andere maatschappelijke sectoren, zoals ruimtelijke ordening en milieu, landbouw, gezondheidszorg en ontwikkelingssamenwerking, zijn sectorraden ingesteld om op basis van verkenningen van maatschappelijke en technologische ontwikkelingen kennisvragen te identificeren en te agenderen op de maatschappelijke en de onderzoeksagenda. Vraagstelling De Commissie van Overleg Sectorraden (COS), heeft Andersson Elffers Felix (AEF) gevraagd om een draagvlakstudie uit te voeren naar een sectorraad of een sectorraadachtige werkwijze 3 voor onderwijs en educatie. Sectorraden zijn onafhankelijke colleges, die bestaan uit vertegenwoordigers van de onderzoekswereld, de maatschappij en het bedrijfsleven. Sectorraden maken en schakelen tussen verschillende werelden (beleid, onderzoek, maatschappelijke belangen, verschillende disciplines, verschillende sectoren). Sectorraden formuleren op basis van verkenningen van maatschappelijke en technologische ontwikkelingen lange termijn kennisissues en kennisvragen. Voorts doen sectorraden voorstellen voor programmering van onderzoek dat een antwoord moet geven op deze kennisvragen. Tenslotte scheppen de sectorraden overzicht over de kennisinfrastructuur en doen voorstellen tot verbetering daarvan. Sectorraden werken onderling samen met het oog op een integrale benadering van maatschappelijke vraagstukken. De overheid is adviserend lid van sectorraden. De minister van OCW is coördinerend bewindspersoon voor de sectorraden.
-
In de aanvraag is aangegeven dat in de draagvlakstudie in ieder geval de volgende elementen aan de orde dienen te komen: draagvlak bij stakeholders voor invoering van het sectorraadsmodel op het gebied van het onderwijs de condities waaronder realisatie van het sectorraadsmodel mogelijk is de invoeringsstrategie op hoofdlijnen en het tijdpad voor de implementatie. In de draagvlakstudie gaat het niet om een sectorraad als instituut, maar om de meerwaarde van een sectorraadachtige werkwijze. De institutionele inbedding maakt geen onderdeel uit van de vraagstelling, om te voorkomen dat de discussie zich vooral daar op richt. Directe aanleiding voor de draagvlakstudie naar een sectorraad voor onderwijs en educatie is de constatering in het rapport van de Commissie De Klerk dat er momenteel geen overkoepelende organisatie is die permanent een rol speelt bij het adviseren over de onderzoeksagenda (verkenningen) en het programmeren van onderzoek. De Commissie De Klerk adviseert periodiek verkenningen uit te voeren naar maatschappelijke ontwikkelingen en hun gevolgen voor het onderwijs. Deze verkenningen kunnen worden uitgevoerd door ad hoc-commissies, een in te stellen sectorraad of een regulier adviesorgaan, zoals de Onderwijsraad. De commissie spreekt geen voorkeur voor één van deze opties uit.
3
Indien in dit rapport de term sectorraad wordt gebruikt wordt daarmee niet alleen
gedoeld op sectorraden in de strikte zin van het woord, maar ook op (organisaties met) een sectorraadachtige werkwijze.
p4 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
Uitgangspunten AEF Het onderwijs is nog onvoldoende kennisintensief om de vraagstukken waar het mee geconfronteerd wordt te accommoderen. De belangrijkste opgave voor de komende jaren is het realiseren van een betere aansluiting van het aanbod en de organisatie van het onderwijs op de toenemende verscheidenheid in de vraag naar leren en de eisen van de kennissamenleving. Tegen deze achtergrond hanteert AEF de volgende uitgangspunten bij de beoordeling van de meerwaarde van een sectorraad: 1. Levert een sectorraad een bijdrage aan betere afstemming van het onderwijs op de gedifferentieerde maatschappelijke vraag naar leren en de eisen van de kennissamenleving? Draagt een sectorraad met andere woorden bij aan het verwerven en voor het onderwijs beschikbaar stellen van kennis over: a. de eisen die door verschillende maatschappelijke sectoren en groeperingen en sectoren van de arbeidsmarkt aan onderwijs en educatie worden gesteld, onder meer met het oog op oplossing van maatschappelijke vraagstukken en de ontwikkeling van Nederland tot internationaal concurrerende kennissamenleving b. de wijze waarop het onderwijs het beste aan deze eisen tegemoet kan komen? 2. Is de bijdrage van de sectorraad complementair, en dus niet overlappend, aan die van andere organisaties? Dit uitgangspunt impliceert dat in het draagvlakonderzoek niet alleen gekeken wordt naar de sectorraad, maar ook naar andere spelers in de educatieve kennisinfrastructuur, zoals bijvoorbeeld NWO, de Onderwijsraad, de landelijke pedagogische centra en de lerarenopleidingen. Aanpak Het onderwijs is onbekend met het fenomeen sectorraden. Een aantal organisaties in het onderwijs voert taken uit die in andere maatschappelijke sectoren door sectorraden worden uitgevoerd. Voorbeelden zijn NWO-PROO (verkenningen en programmeringsstudies met betrekking tot onderwijsonderzoek) en de Onderwijsraad (verkenningen en advisering over onderwijs en de educatieve infrastructuur). Daarbij is het overigens wel de vraag of deze organisaties de betreffende taken op dezelfde wijze uitvoeren als een sectorraad dat zou doen. De onbekendheid met het fenomeen sectorraden in het onderwijs, gecombineerd met het feit dat bestaande organisaties in het onderwijs taken van een sectorraad uitvoeren, maakt toetsing van het draagvlak voor sectorraden ingewikkeld. Risico is immers dat partijen hun beeld van een sectorraad baseren op de bestaande activiteiten van deze organisaties, zonder te weten of die activiteiten overeenkomen met die van een sectorraad. Bovendien kan een aantal stakeholders zich bedreigd voelen door de mogelijke invoering van een sectorraad en op die grond de meerwaarde van een sectorraad betwisten.
-
-
AEF heeft daarom gekozen voor een aanpak langs twee lijnen: ontwikkeling van het concept van een sectorraad voor onderwijs en educatie, in interactie met betrokkenen uit het onderwijs en andere relevante maatschappelijke sectoren toetsing van het draagvlak voor dit concept bij relevante stakeholders. Het onderzoek bestaat uit de volgende stappen: bevragen van onderwijsinstellingen, lerarenopleidingen, onderzoekers, adviesorganen, programmeringsorganisaties en het ministerie van OCW over de huidige knelpunten in de
p5 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
-
educatieve infrastructuur in het licht van de toenemende variëteit in de vraag naar leren en de eisen van de kennismaatschappij. Deze stap resulteert in het formuleren van opgaven, in beeld brengen van de wijze waarop deze opgaven nu worden ingevuld vaststellen van de meerwaarde van een sectorraadachtige aanpak voor de beschreven opgaven vaststellen welke eisen gesteld moeten worden aan een sectorraad voor onderwijs en educatie (organisatie, werkwijze, condities) toetsing van het draagvlak voor deze invulling van een sectorraad voor onderwijs en educatie bij relevante stakeholders en het beschrijven van de hoofdlijnen van en de kritische succesfactoren voor het invoeringstraject. Opzet rapport Dit rapport is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 analyseert de kennisinfrastructuur rondom het onderwijs. Uitgangspunt daarbij is dat de kennisintensiteit van de sector versterkt moet worden om adequaat in te kunnen spelen op de toenemende variëteit in de vraag naar leren en de eisen van de kennissamenleving. Onderwijsinstellingen hebben onvoldoende zicht op relevante maatschappelijke ontwikkelingen en de opgaven die daar voor het onderwijs uit voortkomen. Dit wordt versterkt door knelpunten in het functioneren van de educatieve infrastructuur. Om vast te stellen of een sectorraad een bijdrage kan leveren aan de versterking van de kennisintensiteit van het onderwijs wordt in hoofdstuk 3 een analysemodel gepresenteerd. Hoofdstuk 4 beschrijft aan de hand van het analysemodel de huidige activiteiten in de educatieve infrastructuur waarna hoofdstuk 5 aan de hand van deze beschrijving ingaat op een mogelijke meerwaarde van een sectorraad voor onderwijs en educatie. Tegen deze achtergrond gaat hoofdstuk 6 in op de eisen aan de invulling en de organisatie van een sectorraad voor onderwijs en educatie en de condities waaronder een sectorraad meerwaarde kan hebben ten opzichte van de bestaande organisaties. Voor deze invulling van een sectorraad voor onderwijs en educatie is het draagvlak getoetst bij een aantal stakeholders. De uitkomsten van deze toetsing zijn beschreven in hoofdstuk 7. Het advies resulteert in een voorstel voor invoering van een sectorraad voor onderwijs en educatie, dat in hoofdstuk 8 wordt beschreven.
p6 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
2 Problematiek 2.1 Steeds hogere maatschappelijke eisen
In de huidige kennissamenleving raken onderwijs en educatie steeds meer verweven met bredere vraagstukken. De samenleving vraagt van scholen in te spelen op maatschappelijke, technologische en demografische ontwikkelingen zoals individualisering, de afnemende betekenis van maatschappelijke instituties en de toenemende rol van netwerken, de opkomst van de beeldcultuur, vergrijzing en de sterke groei van het aantal allochtonen, de opkomst van ICT, ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, de ontwikkeling van Nederland tot een kennissamenleving, veranderingen in de jeugdcultuur en de toenemende onveiligheid. Op veel van deze terreinen worden door scholen en instellingen uit de educatieve infrastructuur initiatieven genomen. Veelal ontbreekt echter een scherp beeld van de implicaties van deze ontwikkelingen voor onderwijs en leren en is voor scholen niet duidelijk hoe zij adequaat op deze ontwikkelingen kunnen inspelen. Scholen zijn hiervoor vaak ook onvoldoende geïnstrumenteerd. De wetenschappelijke kennisontwikkeling in de vorm van het huidige onderwijsonderzoek sluit onvoldoende aan bij dergelijke bredere vraagstukken en de behoefte van scholen aan praktisch toepasbare instrumenten en werkwijzen. Gevolg is dat aanbod en organisatie van het onderwijs niet goed aansluiten bij de toenemende verscheidenheid in de vraag naar leren in de samenleving en de eisen van de kennismaatschappij. Dit gegeven roept een aantal vragen op. Welke innovaties zijn nodig om in te spelen op de genoemde ontwikkelingen en te voldoen aan de steeds hogere maatschappelijke eisen? Moeten deze innovaties zich richten op het onderwijs of juist op andere vormen van leren? Welke kennis is nodig om deze innovaties succesvol te realiseren? Is die kennis beschikbaar en zo nee, wat is nodig om deze kennis voor de onderwijspraktijk beschikbaar te krijgen? 2.2 Scholen en de educatieve infrastructuur De maatschappelijke opgaven en de consequenties daarvan voor het onderwijs stellen niet alleen hoge eisen aan de scholen, maar ook aan instellingen in de educatieve infrastructuur. Scholen moeten kennisvragen articuleren en resultaten van kennisontwikkeling en innovaties toepassen in het onderwijs. De educatieve infrastructuur, die begeleidingsinstellingen, lerarenopleidingen, educatieve uitgevers, leerplan- en toetsontwikkelaars en het onderwijsonderzoek omvat, moet zorgen voor het ontwikkelen en beschikbaar stellen van kennis aan onderwijsinstellingen, via wetenschappelijk onderzoek, opleiding en bijscholing van onderwijspersoneel, begeleiding van scholen en het ontwikkelen van methoden, instrumenten en aanpakken. Uit rapporten van de Commissie De Klerk, de Onderwijsraad en de AWT blijkt dat scholen en de educatieve infrastructuur nog niet goed in staat zijn deze opgaven adequaat te vervullen. Daarbij zijn de volgende aspecten van belang. 2.2.1 Aansluiting onderwijsonderzoek - praktijk De afstemming tussen het onderwijsveld en het onderwijsonderzoek is niet optimaal. Scholen hebben behoefte aan praktisch toepasbare resultaten van onderzoek en aan inzicht in 'best practices' en uitkomsten van evaluaties van experimenten. Scholen zijn in het algemeen meer geïnteresseerd in advies dan in onderzoek en slechts beperkt in staat kennisvragen te p7 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
articuleren. De behoeften van scholen sluiten vaak niet goed aan bij wat onderzoekers te bieden hebben. Veel scholen hebben ook geen goed beeld van de bijdrage die vanuit wetenschappelijk onderzoek - anders dan vanuit advies- en begeleidingsinstellingen - geleverd kan worden aan verbetering van het onderwijs. Onderzoekers zijn wel gericht op samenwerking met docenten bij inhoudelijke onderzoeksactiviteiten (in gezamenlijk ontwikkelingsonderzoek), maar veel minder op het gezamenlijk met scholen formuleren van kennisvragen en praktijkgericht onderzoek. In het fundamenteel onderzoek wordt relatief veel aandacht besteed aan didactiek en minder aan pedagogiek en aan onderzoek naar bredere maatschappelijke vraagstukken zoals de effecten van de multiculturele samenleving en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt op het onderwijs, terwijl dit wel vraagstukken zijn waar scholen mee worstelen. Scholen zijn onvoldoende op de hoogte van de uitkomsten van onderzoek, zodat die niet optimaal gebruikt worden in de onderwijspraktijk. De Onderwijsraad staat in het rapport 'Kennis van onderwijs: ontwikkeling en benutting' uitvoerig stil bij de vraag hoe het komt dat het onderwijs weinig gebruik maakt van resultaten van kennisontwikkeling. De Raad constateert een spanning tussen de toenemende behoefte van onderwijsinstellingen aan professionalisering en kennisontwikkeling en het feit dat kennisfuncties steeds meer van de onderwijsinstellingen naar de educatieve infrastructuur zijn verplaatst. Een optimale aansluiting tussen onderwijsonderzoek en de onderwijspraktijk wordt volgens de Onderwijsraad belemmerd door de bekostigingsregels voor wetenschappelijk onderzoek, de wijze waarop de onderzoeksagenda tot stand komt, de diversiteit aan en overlap tussen intermediairs, het feit dat de lerarenopleidingen hun potentiële rol van kenniscentrum voor de onderwijsinstellingen slechts in zeer beperkte mate vervullen en door het feit dat de professionaliteit en de competenties voor kennismanagement binnen onderwijsinstellingen nog ontwikkeld moeten worden. 2.2.2 Aansluiting tussen schakels binnen de educatieve infrastructuur Cruciaal voor het beschikbaar komen van kennis over maatschappelijke ontwikkelingen en de opgaven die daaruit voortvloeien voor het onderwijs is een goede afstemming en aansluiting tussen alle instellingen in de educatieve infrastructuur: de onderwijsondersteunende instellingen (de landelijke pedagogische centra, CITO, SLO, CINOP en de schoolbegeleidingsdiensten), de lerarenopleidingen, educatieve uitgevers en het (onderwijs)onderzoek. De verhoudingen tussen deze instellingen zullen in de komende jaren wijzigen. De relaties binnen de educatieve infrastructuur zullen steeds meer het karakter krijgen van een door vragers (onderwijsinstellingen) gestuurde dienstverlening door aanbieders (de overige 4 instellingen in de educatieve infrastructuur). De scholen zijn echter in de regel nog niet in een positie om hun opdrachtgeversrol op een gezaghebbende wijze te spelen. Dit probleem doet zich niet zozeer voor bij de praktische en korte termijnvragen (schoolbegeleidingsdiensten of landelijke pedagogische centra), maar vooral bij de meer fundamentele, op de langere termijn gerichte vragen. Lerarenopleidingen zijn slechts in beperkte mate in staat nieuwe kennis te vertalen in opleidingen en bij- en nascholing. Bovendien is er onvoldoende samenhang tussen de partners in de educatieve infrastructuur en vindt systematische uitwisseling tussen onderzoekers en andere actoren in de educatieve infrastructuur slechts op beperkte schaal 5 plaats. 4
Zie hierover onder meer de notitie van het ministerie van OCW De school centraal
(maart 2002) en het advies van de Onderwijsraad Ten dienste van de school (2001) 5
Zie hiervoor ook het recente rapport van de Onderwijsraad Kennis van onderwijs, april
2003
p8 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
2.2.3 Samenhang in het onderwijsonderzoek Onderzoek naar onderwijs en educatie vindt plaats vanuit verschillende disciplines, waaronder onderwijskunde, pedagogiek, economie, psychologie en sociologie. Daarnaast heeft onderwijsonderzoek raakvlakken met onderzoek op een veelheid aan terreinen, variërend van arbeidsmarktvraagstukken, jeugdproblematiek en demografie tot ontwikkelingspsychologie en taalverwerving. Er is geen sprake van samenhangende programmering van het onderzoek op deze gebieden, terwijl de problematiek veelal multidisciplinair van aard is. De Commissie De Klerk constateert dat het huidige onderwijsonderzoek vooral gericht is op micro- en mesovraagstukken en onvoldoende aandacht besteedt aan macro-vraagstukken en het lange termijn perspectief. Ook is er, onder meer in het licht van de afspraken die de Europese regeringsleiders in Lissabon hebben gemaakt over de ontwikkeling van Europa tot toonaangevende kenniseconomie, behoefte aan meer internationaal vergelijkend onderzoek (benchmarks). De internationale ontwikkelingen vragen ook om versterking van de coördinatie van onderzoek op Europees niveau. 2.2.4
Vernieuwing van de aanpak bij kennisontwikkeling
Kennisontwikkeling voor het onderwijs vindt vooral plaats op basis van het klassieke RDDmodel (research, development and diffusion). Daarbij wordt kennisontwikkeling geleid door fundamenteel wetenschappelijke kennisvragen en vervullen onderwijsinstellingen vooral de rol van kennisconsument aan het eind van de kennisketen. Binnen deze aanpak kan de positie van scholen worden versterkt door hen te betrekken bij de opzet en de uitvoering van het onderzoek, maar ten principale wordt daarmee het model van kennisontwikkeling niet gewijzigd.
-
De Onderwijsraad en de Commissie De Klerk adviseren dit model van kennisontwikkeling aan te vullen met het model van transdisciplinair onderzoek. Dit model wordt gekenmerkt door intensieve samenwerking tussen onderzoekers en schoolleiders/docenten en andere onderwijspraktijkmensen in de rol van co-innovator. Kenmerken van transdisciplinair onderzoek zijn: de verschillende disciplines worden inhoudelijk daadwerkelijk geïntegreerd kennisproductie geschiedt in de context waarin de verkregen kennis zal worden toegepast het onderzoeksteam bestaat uit deelnemers met verschillende ervaring en vaardigheden en kan in de loop van het onderzoek worden gewijzigd 6 kennisproductie vindt plaats in organisaties van verschillende aard, niet alleen in universiteiten . De Onderwijsraad spreekt in dit verband van de ontwikkeling van kennisgemeenschappen. Dit zijn heterogene groepen van verschillende soorten kennisontwikkelaars en -gebruikers waarbij 7 de ontwikkeling en de toepassing van kennis hand in hand gaan. Het verbeteren van de aansluiting tussen onderzoek en de praktijk is overigens geen eenvoudige opgave. Het veronderstelt de ontwikkeling van nieuwe onderzoekspraktijken, die zowel voor de onderzoekers als voor het onderwijsveld andere werkwijzen vooronderstellen.
6
Zie ook: Eerherstel voor Cassandra, een methodologische beschouwing over
toekomstonderzoek voor omgevingsbeleid, prof. dr R.J. in ’t Veld (redactie), Lemma BV, Utrecht, 2001 7
Onderwijsraad, Kennis van onderwijs, p. 10, april 2003
p9 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
2.3 Conclusies
-
Samenvattend vereist het adequaat inspelen op de maatschappelijke eisen die aan het onderwijs gesteld worden: vaststellen van de maatschappelijke eisen en de opgaven die daar voor het onderwijs uit voortvloeien vaststellen welke innovaties nodig zijn om deze opgaven te kunnen vervullen vaststellen welke kennis nodig is om deze innovaties succesvol te kunnen realiseren verkleinen van de afstand tussen onderwijsonderzoekers en het onderwijsveld verbetering van de aansluiting tussen de schakels binnen de educatieve infrastructuur versterken van de samenhang binnen het onderwijsonderzoek realisatie van methodische vernieuwing bij kennisontwikkeling.
p 10 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
3 Analysemodel In het vorige hoofdstuk bleek dat versterking van de kennisintensiteit van onderwijsinstellingen en de educatieve infrastructuur een belangrijke voorwaarde is om te voldoen aan de maatschappelijke eisen die aan onderwijs en educatie gesteld worden. Om vast te stellen of een sectorraad een bijdrage kan leveren aan versterking van de kennisintensiteit van het onderwijs, wordt in dit hoofdstuk een analysemodel gepresenteerd. Daarin zijn verschillende dimensies van ontwikkeling en toepassing van kennis over de gevolgen van maatschappelijke ontwikkelingen voor beleid en uitvoering in een bepaalde sector onderscheiden. Het volgende hoofdstuk beschrijft voor elk van deze dimensies de huidige activiteiten van instellingen in de educatieve infrastructuur, waarna hoofdstuk 5 aan de hand van deze dimensies ingaat op de meerwaarde van een sectorraad voor onderwijs en educatie. 3.1 Het kennismodel
-
Binnen het proces van ontwikkeling en toepassing van kennis over maatschappelijke ontwikkelingen en hun gevolgen voor beleid en uitvoering kunnen verschillende dimensies worden onderscheiden: verkenning van maatschappelijke ontwikkelingen en identificeren van kennisvragen agenderen van kennisvragen op de onderzoeks- en beleidsagenda beantwoorden van kennisvragen verspreiding van de resultaten. In onderstaande figuur zijn deze elementen in hun onderlinge samenhang schematisch weergegeven. Figuur 1: het kennismodel
Identificeren, verkennen
Verspreiden
Agenderen
Beantwoorden
Verkennen van ontwikkelingen en identificeren van kennisvragen Het identificeren van kennisvragen over het onderwijs geschiedt op basis van verkenningen van relevante maatschappelijke ontwikkelingen en het vaststellen van de opgaven die daaruit voortvloeien voor het onderwijs. Om op basis van de verkenning relevante kennisvragen te kunnen formuleren, vereist de methodiek van de verkenningen bijzondere aandacht. Hoewel de maakbaarheid van de samenleving alom wordt betwijfeld en de nadruk bij beleidsvorming steeds meer verschuift naar verantwoording en rekenschap zijn p 11 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
toekomstverkenningen op dit moment nog steeds populair. Tegelijk staat hun toegevoegde waarde ter discussie, onder meer omdat niet altijd sprake is van een methodische aanpak. Overigens is de toegevoegde waarde van verkenningen mede afhankelijk van de context en het doel (beantwoording van beleidsvragen, kennisvragen of strategische vragen, in beeld brengen van maatschappelijke ontwikkelingen et cetera).
-
-
-
-
Het methodisch uitvoeren van toekomstverkenningen stelt eisen aan het proces van 8 toekomstonderzoek (procesvereisten) en aan de uitkomsten (kennisvereisten). Procesvereisten zijn: consensus of overeengekomen verschil van mening over het eindresultaat betrokkenen moeten geprikkeld worden om daadwerkelijk een bijdrage te leveren aan de verkenning, omdat gedragen toekomstbeelden de grootste kans maken om doorwerking te vinden en omdat de deskundigheid van betrokkenen niet gemist kan worden bij het procesontwerp moet nauwkeurig worden afgewogen welke actoren deelnemen en wat de inbreng van de deelnemende actoren is. Kennisvereisten zijn: het resultaat moet voor alle betrokkenen herkenbaar en praktisch bruikbaar zijn en inhoudelijk de toets der kritiek kunnen doorstaan de toekomstbeelden moeten inhoudelijk rijk en van goede kwaliteit zijn. Dit betekent dat toekomstverkenningen over onderwijs en educatie moeten voldoen aan de volgende vereisten: verbinding leggen tussen enerzijds maatschappelijke en technologische ontwikkelingen en anderzijds onderwijs en educatie betrekking hebben op vraagstukken op macro- of mesoniveau (niet te gedetailleerd) consensus of divergentie laten zien over verschillende toekomstbeelden verzekeren van inbreng van relevante partijen transparantie van het proces kwalitatief goede en inhoudelijk rijke toekomstbeelden heldere conclusies ten aanzien van de kennisvragen en de kennislacunes die voortvloeien uit de verkenningen. Agenderen Het agenderen van kennisvragen is erop gericht te zorgen dat in het beleid, het onderzoek en de onderwijspraktijk aandacht aan de kennisvragen wordt besteed. Instrumenten hiervoor zijn onder andere programmeringsstudies voor onderzoek, debatten rond maatschappelijke thema's, ontwerpateliers, beleidsadvisering, analyses van de rol van kennis bij ontwikkelingen in het onderwijs et cetera. Beantwoorden Beantwoording van de kennisvragen c.q. opvulling van kennislacunes kan op verschillende manieren plaatsvinden, bijvoorbeeld via fundamenteel en toegepast onderzoek, ontwikkeling van instrumenten of het (bewerken en) beschikbaar stellen van kennis. Het gaat hierbij dus niet alleen om het produceren van nieuwe kennis, maar ook om het toegankelijk maken - zo nodig door bewerking - van bestaande kennis. De resultaten van de beantwoording kunnen leiden tot nieuwe kennisvragen. 8
Eerherstel voor Cassandra, p. 36,37
p 12 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
Verspreiden Beantwoording van kennisvragen draagt alleen bij aan versterking van de kennisintensiteit van onderwijs en educatie als de resultaten verspreid worden onder de belanghebbenden, zodat die weten voor welke opgaven ze staan en hoe ze die moeten vervullen. Naast overzichtsstudies, onderwijsmethoden, data- en kennisbanken en vakliteratuur vormen de activiteiten van lerarenopleidingen en begeleidingsinstellingen en andere professionele organisaties belangrijke instrumenten voor verspreiding van de resultaten van kennisvragen.
p 13 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
4 Huidige aanpak Gerelateerd aan de dimensies van het kennismodel beschrijft dit hoofdstuk de huidige bijdrage van verschillende organisaties binnen en buiten de educatieve infrastructuur aan ontwikkeling en verspreiding van kennis over maatschappelijke ontwikkelingen en de daaruit voortvloeiende opgaven voor onderwijs en educatie. 4.1 Verkennen van ontwikkelingen en identificeren van kennisvragen Het belangrijkste instrument voor het in beeld brengen van maatschappelijke ontwikkelingen en de opgaven die daar voor onderwijs en educatie uit voortvloeien en voor het identificeren van daaruit volgende kennisvragen zijn toekomstverkenningen. In de studie 'Overheid, wetenschap en toekomstverkenningen' geeft de WRR aan dat er sinds 1992 geen brede 9 toekomstverkenningen meer hebben plaatsgevonden. Wel vindt er thematisch toekomstonderzoek plaats, gericht op het in beeld brengen van de invloed op langere termijn van een bepaalde verandering in de maatschappelijke context op een meer of minder breed terrein van overheidsbeleid, of op het identificeren van de gevolgen van maatschappelijke ontwikkelingen op technologisch, economisch en demografisch gebied op een bepaalde 10 maatschappelijke sector. De WRR is van oordeel dat er op het gebied van de toekomstverkenningen nog wel wat valt te verbeteren. Zo pleit de WRR voor verbetering van de bijdrage van toekomstverkenningen aan het beleid door een goede nazorg, voor de toevoeging van interactieve en strategische elementen in verkenningen en voor verbetering van de kwaliteit van de (overdracht van) wetenschappelijke kennis waarvan gebruik wordt gemaakt 11 in toekomstverkenningen. Verschillende organisaties voeren thematisch toekomstonderzoek uit op het gebied van onderwijs en educatie, waaronder het SCP, het CPB, NWO, onderzoeksinstellingen, adviesbureaus, het ministerie van OCW, de OECD en ad hoc commissies (bijvoorbeeld de Commissie De Klerk). Naast verkenningen die zich specifiek op onderwijs en leren richten, zijn ook de uitkomsten van verkenningen die zich richten op verwante thema's, zoals jeugd, jongeren en techniek, ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en multiculturaliteit, van belang om de opgaven voor onderwijs en educatie in beeld te brengen. Verkenningen zijn beschrijvingen van mogelijke toekomsten of anders geformuleerd thematische oriëntaties gebaseerd op één of meer toekomstbeelden die kunnen worden benut voor beleidsopties en / of kennisvragen. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen verschillende typen verkenningen / thematisch gericht toekomstonderzoek. Hierbij zijn verschillende indelingen mogelijk. -
maatschappijgeoriënteerde (bijvoorbeeld door sectorraden), wetenschapsgeoriënteerde (bijvoorbeeld door KNAW) of beleidsgerichte (door/in opdracht van de overheid) verkenningen beleidsgerichte of beleidsonafhankelijke verkenningen sectorgebonden of sectoroverstijgende verkenningen korte, middellange of lange termijn verkenningen. 9
Overheid, wetenschap en toekomstverkenningen, Gerrit Kronjee en Richard H. Jones
Den Haag, november 2002 10 11
Idem, p. 9. Idem, p.6
p 14 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
Voorbeelden van verkenningen die zich in eerste instantie richten op het in kaart brengen van maatschappelijke ontwikkelingen zijn de verkenningen van het SCP naar thema's als ouderen, emancipatie en jeugd. Binnen de bredere vraagstelling van deze verkenningen wordt ook aandacht besteed aan de gevolgen voor onderwijs en leren. De verkenningen van het CPB naar de gevolgen van de kenniseconomie, de scenariostudies van de OECD, de verkenningen die onder het vorige kabinet door onder andere het ministerie van OCW zijn uitgevoerd en meer in het algemeen toekomstverkenningen die worden uitgevoerd door de overheid, zijn voorbeelden van beleidsgerichte studies. In de studies van het CPB staat de effectiviteit van verschillende beleidsopties centraal op het gebied van de aanpak van onderwijsachterstanden, de sturing van het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek, scholing van werknemers, de opbrengsten van onderwijs en onderwijsbeleid, concurrentie en deregulering en de aanpak van het lerarentekort. De door het rijk uitgevoerde verkenningen zijn volledig gericht op beleidsopties. De OECD-studies richten zich op mogelijke inrichtingen van het onderwijsbestel in het licht van internationale ontwikkelingen als life long learning. De verkenningen die de Onderwijsraad uitvoert als achtergrond van haar adviezen zijn zowel gericht op het in beeld brengen van maatschappelijke ontwikkelingen als op het in beeld brengen en afwegen van beleidsopties. De verkenningen die NWO uitvoert als onderdeel van de programmering van het (onderwijs)onderzoek zijn voorbeelden van wetenschapgeoriënteerde verkenningen die zich richten op het in kaart brengen van kennisvragen. De door NWO uitgevoerde verkenningen zijn niet gericht op een totaalbeeld van maatschappelijke ontwikkelingen en hun consequenties voor onderwijs en educatie. Ook in de verkenning van de Commissie De Klerk wordt aandacht besteed aan kennisvragen. Ten opzichte van de overige verkenningen neemt het identificeren van kennisvragen in de activiteiten van NWO en de verkenningscommissie een veel prominentere plaats in. Conclusie Er worden veel verkenningen uitgevoerd op het gebied van onderwijs en leren. Meestal hebben deze verkenningen een specifieke invalshoek (bepaalde onderwijssector of effect van een bepaalde ontwikkeling op onderwijs en leren). Een breed beeld van de relevante maatschappelijke en technologische ontwikkelingen en de implicaties daarvan voor het onderwijs en educatie ontbreekt. Bovendien zijn de meeste verkenningen gericht op het in beeld brengen en beoordelen van beleidsopties en beperkt tot de gevolgen voor het onderwijs als sector. De samenhang met verkenningen op het gebied van bijvoorbeeld jeugdbeleid of de arbeidsmarkt ontbreekt veelal. Verkenningen die gericht zijn op het identificeren van kennisvragen worden vrijwel alleen uitgevoerd door NWO. De door NWO uitgevoerde verkenningen zijn overigens niet zozeer gericht op maatschappelijke ontwikkelingen, maar vooral wetenschapsgeoriënteerd. 4.2 Agenderen Bij agendering kan een onderscheid worden gemaakt tussen de beleidsagenda, de onderzoeksagenda en de agenda van onderwijsinstellingen. Voor deze draagvlakstudie is vooral van belang op basis van welke overwegingen de verschillende agenda's tot stand komen en in hoeverre bredere maatschappelijke vraagstukken en ontwikkelingen daarbij een rol spelen.
p 15 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
Knelpunten in de uitvoering van lopend beleid, ad hoc overwegingen, politieke actualiteit en opportuniteit bepalen in hoge mate de beleidsagenda. Bredere maatschappelijke ontwikkelingen krijgen daarbij wel aandacht, maar dit gebeurt niet systematisch. Zo worden de uitkomsten van toekomstverkenningen vooral gebruikt voor zover het gaat om verkenningen van beleidsopties. Kennisvragen spelen slechts een beperkte rol bij de vorming van de beleidsagenda. De onderzoeksagenda wordt vooral bepaald door onderzoekers en programmeringsinstellingen. In belangrijke mate bepalen wetenschapsinterne overwegingen en in mindere mate maatschappelijke ontwikkelingen de agenda voor het fundamenteel onderzoek. Versterking van de samenhang tussen de programmering van het onderwijsonderzoek in strikte zin (uitgevoerd door de PROO) en onderzoeksprogrammering voor verwante onderzoeksterreinen is hierbij een aandachtspunt. De agenda voor toegepast onderzoek wordt vooral bepaald door actuele behoefte van onderwijsinstellingen en het beleid. Praktische overwegingen en problemen waar scholen mee geconfronteerd worden en de opgaven die aan scholen worden gesteld door lokaal of landelijk beleid bepalen de agenda van onderwijsinstellingen. Bredere maatschappelijke ontwikkelingen spelen hierbij slechts een bescheiden rol. 4.3 Beantwoorden Beantwoording van kennisvragen is een zaak van onderzoeksinstellingen (voor fundamenteel onderzoek en beleidsgericht onderzoek) en landelijke pedagogische centra (voor korte termijn veldgericht onderzoek). Uit een recente evaluatie van het onderwijsonderzoek blijkt dat scholen over het korte termijn veldgerichte onderzoek tevreden zijn. Datzelfde geldt voor het ministerie van OCW als opdrachtgever voor het beleidsgericht onderzoek. Het fundamenteel onderzoek sluit onvoldoende aan bij thema's die uit verkenningen naar voren komen en bij bredere maatschappelijke vraagstukken en ontwikkelingen en de opgaven die daar voor onderwijs en educatie uit voortvloeien. 4.4 Verspreiding Verspreiding van onderzoeksresultaten vindt plaats via databanken, vakbladen en conferenties, advisering, via verwerking in methoden, werkwijzen en instrumenten, via opleiding, begeleiding en nascholing van leraren en via de onderwijsinspectie. Methoden, werkwijzen en instrumenten zijn de meest effectieve vormen van verspreiding van nieuwe kennis, omdat ze aansluiten bij de behoefte van onderwijsinstellingen aan concreet toepasbare kennis. Het ontbreekt aan voor scholen toegankelijke informatie die een overzicht geeft van het aanbod (reviews, kennisbanken). Andere knelpunten zijn het gebrek aan expertise bij scholen om kennis goed te benutten en de zwakke rol van de lerarenopleidingen als intermediair.
p 16 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
5 Heeft een sectorraad meerwaarde? Dit hoofdstuk gaat in op de vraag wat sectorraden zijn en welke de bijdragen een sectorraad voor onderwijs en educatie kan leveren aan versterking van de kennisintensiteit van het onderwijs en de in hoofdstuk 2 beschreven opgaven. 5.1 Sectorraden Nederland kent een stelsel van sectorraden voor onderzoek en ontwikkeling. Sectorraden zijn onafhankelijke organen, die op Ocean Farming, een voorbeeld van de werkwijze van bepaalde maatschappelijke terreinen een sectorraad kennisvragen op de agenda zetten. Kenmerkend voor sectorraden is om Welke zeeën van mogelijkheden biedt de zee? Wat voor vanuit een integraal en kansen bieden het kweken van mariene planten, organismen sectoroverstijgend perspectief en vissen? Wat voor toepassingen, behalve vis als bron voor verkenningen te doen naar voedsel, zijn er mogelijk? Met deze vragen is de toekomstverkenning Ocean Farming in september 2001 van maatschappelijke en technologische start gegaan. ontwikkelingen op middellange Het thema van deze toekomstverkenning is het duurzaam termijn en op grond daarvan vragen te benutten van mariene biomassa. De verkenning wil de vraag formuleren die richtinggevend kunnen beantwoorden hoe mariene biomassa op een duurzame zijn voor verder onderzoek. Er bestaan manier kan bijdragen aan de vervulling van behoeften als veilig nu sectorraden op de terreinen en gezond voedsel, duurzame energie, industriële ruimtelijke ordening en milieu, grondstoffen en zuivering van reststromen. landbouw, gezondheidszorg, De verkenning wordt uitgevoerd door STT (Stichting ontwikkelingssamenwerking en toekomstbeeld der Techniek) en NRLO (Innovatienetwerk .12 Groene Ruimte en Agrocluster). Daarbij wordt een werkwijze techniek . Daarnaast zijn er gehanteerd die kennisfusie wordt genoemd. Een sectorraden in ontwikkeling op het multidisciplinaire groep van externe deskundigen wisselt gebied van openbaar bestuur, justitie ervaringen uit en deelt kennis en inzichten. Experts worden en veiligheid, van infrastructuur en uitgedaagd om 'los te denken' van alledaagse routines en na vervoer en van arbeid. In het te denken over toekomstige ontwikkelingen rond een algemeen bestaan sectorraden naast specifiek thema. adviesraden voor de betreffende Bij deze verkenning zijn enige tientallen experts betrokken. In sector. de loop van 2003 wordt een boek gepubliceerd over nieuwe productiemogelijkheden van mariene organismen en wordt
-
Sectorraden hebben tot taak: een conferentie gehouden over verder te ondernemen acties. het verrichten van verkenningen en het leveren van lange termijnvisies het formuleren van lange termijn kennisvragen op basis van deze verkenningen het formuleren van voorstellen voor programmering van onderzoek het doen van voorstellen tot verbetering van de kennisinfrastructuur het makelen en schakelen tussen de werelden van beleid, onderzoek, maatschappelijke belangen, verschillende disciplines, et cetera. 12
Deze sectorraden zijn:
- de Raad voor Ruimtelijk, Milieu en Natuuronderzoek (RMNO), - het Innovatienetwerk voor de Groene Ruimte en Agrocluster/NRLO, - de Raad voor Gezondheidszorgonderzoek (RGO), - de Raad voor Wetenschappelijk Onderzoek in het kader van de Ontwikkelingssamenwerking (RAWOO), - de Stichting Toekomstbeeld der Techniek (STT-BeWeTon).
p 17 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
Verkenningen die door sectorraden worden uitgevoerd leiden tot kennisvragen, programmeringsstudies (is de vraag onderzoekbaar, binnen redelijke termijn en tegen aanvaardbare kosten?) en inzicht in trends en strategische vragen, wat resulteert in input voor adviesorganen, de overheid (OCW), scholen en opleidingen en NWO.
-
-
-
Sectorraden hanteren een werkwijze die gekenmerkt wordt door: tripartiete samenstelling (vertegenwoordigers van de onderzoekswereld, de maatschappij en het bedrijfsleven) transformatie van maatschappelijke vraagstukken naar kennisvragen, waarbij systematisch wordt nagegaan of het antwoord op een bepaalde vraag al bestaat en zo nee, of een vraag tijdig en tegen aanvaardbare kosten onderzoekbaar is consequent toepassen van een methode voor het opsporen van maatschappelijke ontwikkelingen en het vertalen daarvan in kennisvragen onafhankelijkheid ten opzichte van de sector en de overheid, samenspraak tussen representanten uit verschillende maatschappelijke sectoren en onafhankelijkheid van de deelnemers van sectorraad (geen belangen, geen budget) van buiten naar binnen werken, waarbij maatschappelijke ontwikkelingen het vertrekpunt vormen en op hun consequenties worden doordacht een interdisciplinaire en sectoroverstijgende aanpak, uitgaande van disciplineoverstijgende vraagstukken een vertrouwensrelatie met alle betrokkenen het bottum-up gestalte geven aan verkenningen en programmeringsstudies. Sectorraden beschikken niet (structureel) over budgetten ten behoeve van onderzoeksprogrammering of over stimuleringsbudgetten. Sectorraden zijn geen adviesorganen, maar fungeren als 'brokerage' tussen kennis en beleid. Zij zijn geen 'funding agencies', maar richten zich op het programmeren van onderzoek, verbetering van de kwaliteit van kennisvragen en makelen en schakelen tussen onderzoek, beleid en praktijk. Zij beperken zich tot initiëren en agenderen, waarbij wordt aangegeven welke actoren voor stimulering en / of uitvoering zouden moeten zorgen (ontwerp van de keten). 5.2 De meerwaarde van een sectorraad voor onderwijs en educatie De beschrijving van het verschijnsel sectorraad in de vorige paragraaf geeft een eerste antwoord op de vraag naar de meerwaarde van een sectorraad voor onderwijs en educatie. De mogelijke meerwaarde van een sectorraadachtige werkwijze voor het onderwijs zit in de methodische en integrale aanpak (van buiten naar binnen en sectoroverstijgend), de gerichtheid op kennisvragen, de samenstelling, het feit dat de sectorraad onafhankelijk en niet belanghebbend is en de koppeling tussen verkenningen, agendering en advisering.
-
-
Om de vraag naar de meerwaarde van een sectorraad voor onderwijs en educatie systematischer te beantwoorden wordt in deze paragraaf nagegaan of een sectorraad een bijdrage kan leveren aan oplossing van de in hoofdstuk 2 beschreven problematiek. Achtereenvolgens komen de volgende vragen aan de orde: wat is de bijdrage van een sectorraad voor onderwijs en educatie aan het identificeren, agenderen en beantwoorden van kennisvragen (de verschillende dimensies van het kennismodel) wat is de bijdrage van een sectorraad voor onderwijs en educatie aan realisering van de in hoofdstuk 2 beschreven opgaven waar het onderwijs zich voor geplaatst ziet
p 18 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
-
sluit invoering van een sectorraad voor onderwijs en educatie aan bij de in hoofdstuk 2 beschreven uitgangspunten? 5.2.1 De sectorraad en de dimensies van het kennismodel Verkennen van ontwikkelingen en identificeren van kennisvragen
-
Wat betreft het verkennen van maatschappelijke ontwikkelingen en het identificeren van kennisvragen zit de meerwaarde van een sectorraad voor onderwijs en educatie in: het methodisch karakter van de verkenningen het feit dat verkenningen uitgaan van brede maatschappelijke ontwikkelingen en hun consequenties voor onderwijs en educatie ('van buiten naar binnen') de samenstelling (vertegenwoordigers van de onderzoekswereld, de maatschappij en het bedrijfsleven; onverwachtse combinaties van mensen en invalshoeken) de verbinding tussen verkenningen van maatschappelijke ontwikkelingen en kennisvragen (de meeste verkenningen op het gebied van onderwijs en educatie zijn gericht op beleidsopties) door een sectorraad uitgevoerde verkenningen hebben een langere tijdshorizon dan de door de overheid uitgevoerde verkenningen het toegankelijk maken van trends uit het buitenland en andere maatschappelijke sectoren voor onderwijs en educatie onafhankelijkheid van deelbelangen en verkokering. Op dit moment vinden verkenningen met deze kenmerken op het gebied van onderwijs en educatie niet plaats. Agenderen
-
-
-
Een sectorraad kan op verschillende manieren bijdragen aan het op de beleidsagenda, de onderzoeksagenda en / of de agenda van onderwijsinstellingen plaatsen van maatschappelijke ontwikkelingen: uitkomsten van verkenningen en geïdentificeerde kennisvragen en -lacunes systematisch inbrengen bij de vorming van de beleidsagenda, met name gericht op sector- en disciplineoverstijgende vraagstukken vorming van een krachtig netwerk agenderen van nieuwe onderzoeksmethoden, zoals transdisciplinair onderzoek en de vorming van kennisgemeenschappen het agenderen van de verspreiding van onderzoeksresultaten door indicaties te geven welke schakels van de infrastructuur zouden kunnen zorgen voor verdere stimulering en uitvoering van bijvoorbeeld het bevorderen van kennismanagement op scholen en stimulering van de totstandkoming van databanken en reviews vertalen van verkenningen in brede programmeringsstudies, die het programma van eisen vormen voor de daadwerkelijke programmering van onderzoek door NWO. Hierbij is de samenhang tussen verschillende wetenschapsgebieden die zich bezighouden met onderzoek naar onderwijs en educatie van groot belang. Beantwoorden en verspreiden Beantwoording van kennisvragen is geen zaak voor een sectorraad, maar voor onderzoekers en ontwikkelaars. Ook verspreiding van kennis is geen taak voor een sectorraad. Wel kan een sectorraad bijdragen aan beantwoording van kennisvragen en met name aan verspreiding van kennis door ook hier mogelijke actoren in de keten aan te geven die zouden kunnen zorgen
p 19 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
voor verdere verspreiding en door nieuwe vormen van kennisontwikkeling onder de aandacht te brengen. Conclusie Geconcludeerd kan worden dat de meerwaarde van een sectorraad voor onderwijs en educatie in termen van het kennismodel vooral ligt in het verkennen van maatschappelijke ontwikkelingen en de consequenties daarvan voor onderwijs en educatie en in het agenderen van deze thema's en de kennisvragen die zich daarbij voordoen. Hierdoor draagt een sectorraad bij aan een confrontatie van het onderwijsveld met relevante ontwikkelingen zonder dat daar een beleidsfilter tussen zit. Dit kan het zelfsturend vermogen van onderwijsinstellingen versterken en hen helpen te anticiperen op ontwikkelingen. Daarnaast kan een sectorraad een agenderende en initiërende rol spelen bij verbetering en innovatie van het functioneren van de educatieve infrastructuur en het onderzoek. Een sectorraad houdt zich dus niet bezig met uitvoerende activiteiten. Het gaat om agenderen, inspireren en overtuigen. Het daadwerkelijke stimuleren en uitvoeren ligt bij andere schakels van de keten. 5.2.2 De sectorraad en de opgaven
-
-
Vervolgens is het de vraag in hoeverre een sectorraad een bijdrage kan leveren aan realisering van de in hoofdstuk 2 beschreven opgaven voor het onderwijs. Deze opgaven zijn samen te vatten in twee clusters: identificeren van maatschappelijke ontwikkelingen, daaruit voortvloeiende opgaven voor het onderwijs, de innovaties die nodig zijn om deze opgaven waar te maken en de kennisvragen die zich hierbij voordoen verbetering van de samenhang tussen onderwijsinstellingen, de educatieve infrastructuur en het onderwijsonderzoek, onder meer door bevordering van nieuwe vormen van onderzoek. Maatschappelijke ontwikkelingen, opgaven, innovaties en kennisvragen Het in beeld brengen van maatschappelijke ontwikkelingen, de daaruit voortvloeiende opgaven voor onderwijs en educatie en de kennisvragen die beantwoord moeten worden is een kerntaak van een sectorraad voor onderwijs en educatie. De bijdrage van de sectorraad bestaat uit het in beeld brengen van ontwikkelingen en kennisvragen, het agenderen van het thema (inclusief het zorgen voor aandacht en legitimiteit voor het vraagstuk) en zo mogelijk het zorgen voor commitment (inclusief geld) voor beantwoorden van de kennisvragen. Door verkenningen worden de opgaven in beeld gebracht en worden kennisvragen geïdentificeerd, die via programmeringsstudies worden vertaald in een programma van eisen voor onderzoeksprogrammering. Via agendering van opgaven en kennisvragen in hun onderlinge samenhang geeft de sectorraad aan op welke gebieden kennisontwikkeling en innovatie nodig zijn. Vanwege het methodisch karakter, de samenstelling van de sectorraad en de verbinding tussen ontwikkelingen en kennisvragen kan een sectorraad belangrijke meerwaarde leveren bij het realiseren van deze opgave . Versterking samenhang scholen, educatieve infrastructuur en onderwijsonderzoek Een sectorraad draagt op drie manieren bij aan versterking van de samenhang tussen scholen, educatieve infrastructuur en onderwijsonderzoek:
p 20 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
-
-
agenderen en initiëren van nieuwe vormen van kennisontwikkeling. Een voorbeeld hiervan zijn de door de AWT en de Onderwijsraad voorgestelde kennisgemeenschappen. Daarbij heeft de bijdrage van een sectorraad het karakter van selectieve interventie, op basis van het benutten van de expertise en het uitgebreide netwerk van de sectorraad. Brede advisering en stimulering behoren niet tot de taken van een sectorraad. een sectorraad kan - door in de eigen werkzaamheden verbanden te leggen tussen mensen uit de educatieve infrastructuur, het onderwijsonderzoek, de onderwijspraktijk en andere maatschappelijke sectoren - in de praktijk laten zien dat samenhang tussen deze actoren bijdraagt aan innovatie. Deze aanpak draagt bij aan het totstandkomen van producten die beter aansluiten bij de behoeften van de verschillende groeperingen. Bovendien leidt deze aanpak tot netwerken waarin mensen uit verschillende sectoren participeren (onderzoekers, directeuren en leraren van scholen, ontwikkelaars en begeleiders). Deze netwerken kunnen weer een rol spelen bij de ontwikkeling van kennisgemeenschappen. Tot slot kan een sectorraad selectief adviseren over het functioneren van de educatieve infrastructuur en het onderwijsonderzoek, innovatieve vormen van onderzoek et cetera. Hierbij gaat het primair om verbetering van de aansluiting tussen de schakels binnen de educatieve infrastructuur en versterking van de samenhang binnen het onderwijsonderzoek (via programmeringsstudies). Ook hier gaat het niet om brede en structurele advisering - dat is veel meer een taak voor de Onderwijsraad - maar om selectieve interventies, die aansluiten bij de expertise en het netwerk van de sectorraad. De bijdrage van een sectorraad aan dit cluster opgaven is een zaak van lange adem. Daarnaast geldt dat naarmate de sectorraad zelf laat zien dat het betrekken van de verschillende spelers (scholen, instellingen uit de educatieve infrastructuur, onderzoekers en deskundigen uit andere maatschappelijke sectoren) meerwaarde oplevert (nieuwe inzichten en netwerken), ook de adviezen op dit punt meer gewicht zullen krijgen. 5.2.3 De sectorraad en de uitgangspunten Uiteindelijke toetssteen voor de meerwaarde van een sectorraad voor onderwijs en educatie is dat deze bijdraagt aan de totstandkoming van een betere afstemming van het onderwijs op de gedifferentieerde maatschappelijke vraag naar leren en dat de activiteiten van een sectorraad complementair zijn aan wat andere organisaties doen. Betere afstemming aanbod en organisatie onderwijs en educatie op vraag naar leren
-
Een sectorraad voor onderwijs en educatie kan op drie manieren bijdragen aan verbetering van de afstemming van het aanbod en de inrichting van onderwijs en educatie aan de maatschappelijke vraag naar leren: in beeld brengen van de maatschappelijke vraag en het confronteren van deze vraag met het huidige aanbod vaststellen welke innovaties nodig zijn om aan de maatschappelijke vraag te voldoen en identificeren van best practices stimuleren van samenwerking en dialoog tussen vertegenwoordigers van het onderwijs, educatie en verschillende maatschappelijke groeperingen. De bijdrage van een sectorraad onderwijs en educatie hierbij is ondersteunend. De sectorraad speelt namelijk geen directe rol in het verbeteren van de afstemming van het aanbod aan onderwijs en educatie op de maatschappelijke vraag naar leren.
p 21 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
Complementariteit ten opzichte van bestaande organisaties In de analyse van de huidige aanpak in hoofdstuk 4 bleek dat een aantal organisaties activiteiten uitvoeren die ook door een eventuele sectorraad voor onderwijs en educatie gedaan zouden kunnen worden. In de vorige paragrafen is aangegeven dat deze organisaties andere accenten leggen dan een sectorraad zou doen c.q. een andere invulling geven aan die activiteiten. Er is dus voldoende spraken van complementariteit. Wel moeten met de meest betrokken organisaties - het ministerie van OCW als één van de adressanten van adviezen, de Onderwijsraad en NWO - afspraken gemaakt moeten worden over de precieze rolverdeling. 5.3 Conclusie Geconcludeerd kan worden dat een sectorraad voor onderwijs en educatie in potentie een duidelijke meerwaarde heeft voor versterking van de kennisintensiteit van het onderwijs en een belangrijke bijdrage kan leveren aan realisatie van de opgaven waar het onderwijs voor geplaatst wordt. De kracht van een sectorraad zit in het methodisch en vanuit een niet belangengebonden positie uitvoeren van verkenningen en het netwerk. Kernbegrippen zijn agenderen, inspireren en overtuigen, niet stimuleren en uitvoeren. De 'proof of the pudding is in the eating', dat wil zeggen of de sectorraad op basis van een methodische toekomstverkenning daadwerkelijk tot verassende inzichten komt, die een impuls kunnen geven aan de agenda's van het beleid, het onderzoek of de schoolpraktijk zal in de praktijk moeten blijken. Dit veronderstelt tenminste dat de sectorraad beschikt over een krachtig netwerk en dat veel aandacht wordt besteed aan makelen en schakelen, zowel met het oog op het genereren van nieuwe inzichten als met het oog op agendering c.q. draagvlak voor verkenningen en adviezen. De vormgeving van de sectorraad zal moeten aansluiten bij de specifieke kenmerken van de onderwijssector, waarbij vooral complementariteit met bestaande organisaties van belang is. Daarnaast is - zeker in het begin - de selectie van onderwerpen bepalend voor de meerwaarde van een sectorraad voor onderwijs en educatie.
p 22 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
6 Samenstelling, werkwijze en werkgebied In hoofdstuk 5 is een beschrijving gegeven van de mogelijke meerwaarde van een sectorraad voor onderwijs en educatie. Dit hoofdstuk gaat in op condities ten aanzien van de samenstelling en de werkwijze om deze meerwaarde te kunnen realiseren. Daarnaast wordt ingegaan op de werkterreinen van een sectorraad voor onderwijs en educatie. Samenstelling De meerwaarde van een sectorraad ten opzichte van bestaande organisaties ligt onder meer in het feit dat bij verkenningen verbindingen worden gelegd tussen maatschappelijke ontwikkelingen, ontwikkelingen in de wetenschap en technologie en ontwikkelingen in het onderwijs. De focus op verrassende en vernieuwende combinaties van personen en gezichtspunten moet ook tot uitdrukking komen in de samenstelling en organisatie van de sectorraad. Dat impliceert dat de sectorraad het karakter moet hebben van een netwerkorganisatie met een flexibele en lichte organisatiestructuur. In de gesprekken die in het kader van deze draagvlakstudie zijn gevoerd is door vrijwel alle gesprekspartners benadrukt dat er geen behoefte is aan een extra adviesorgaan, dat vergelijkbare activiteiten uitvoert als organisaties als NWO, de Onderwijsraad of de WRR. Wel staan de gesprekspartners sympathiek tegenover een organisatie die in staat zou zijn om de verschillende werelden in en rond het onderwijs met elkaar te verbinden.
-
-
-
-
Tegen deze achtergrond dienen bij de samenstelling van de sectorraad de volgende uitgangspunten te worden gehanteerd: de sectorraad bestaat uit een beperkte kerngroep van maximaal 10 à 15 personen (de leden van de sectorraad) en beschikt daarnaast over een omvangrijk virtueel netwerk van onderzoekers, experts op het gebied van relevante maatschappelijke thema's en deskundigen uit de onderwijspraktijk die op projectbasis bij de werkzaamheden betrokken kunnen worden elk van de leden van de kerngroep is gezaghebbend op enig terrein dat voor de sectorraad van belang is en beschikt over een breed overzicht van het onderwijs en relevante maatschappelijke ontwikkelingen de samenstelling van de sectorraad is tripartiet (vertegenwoordigers van de onderzoekswereld, de maatschappij (waaronder het onderwijs) en het bedrijfsleven) de kerngroep bestaat voor ongeveer de helft uit personen die afkomstig zijn uit de onderwijssector en voor de andere helft uit personen uit andere maatschappelijke sectoren, zodat expertise over en netwerken uit zowel het onderwijs als andere maatschappelijke sectoren vertegenwoordigd zijn bij de leden uit de onderwijssector is er sprake van spreiding naar afkomst uit verschillende sectoren van het onderwijs, de leden zijn in staat om verbindingen te leggen tussen verschillende maatschappelijke sectoren en het onderwijs, de leden staan bekend als innovator en onafhankelijk en zijn geen vertegenwoordigers van belangenorganisaties binnen het onderwijs of daarbuiten bijzondere eisen worden gesteld aan de voorzitter van de sectorraad, die erkend moet zijn als gezaghebbend en innovatief, zowel binnen het onderwijs als binnen voor het onderwijs relevante maatschappelijke sectoren. Om de agenderende rol van de sectorraad waar te kunnen maken mag de voorzitter op geen enkele wijze als belanghebbend worden gezien en moet hij of zij over een uitgebreid netwerk beschikken, in het onderwijs, binnen andere maatschappelijke sectoren en binnen de overheid en de politiek
p 23 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
-
de samenstelling van de kerngroep is afhankelijk van het werkgebied van de sectorraad (zie hieronder) een sectorraad heeft geen machtspositie. De impact van een sectorraad is afhankelijk van de kracht van de verkenningen en adviezen die hij geeft, de kracht van het netwerk en de receptiviteit van andere actoren voor de werkzaamheden van de sectorraad. Voor dat laatste is steun van gezagsdragers een belangrijke succesvoorwaarde. Werkwijze
-
-
-
-
-
-
De essentie van de werkwijze van de sectorraad is dat deze er in moet slagen om door het bijeen brengen van mensen van binnen én buiten het onderwijs bij te dragen aan nieuwe inzichten over onderwijs en leren. Een verrassende samenstelling van gezelschappen, de selectie van niet alledaagse thema's en verrassende invalshoeken en het beschikken over een goed netwerk zijn kritische succesfactoren. Om een beeld te krijgen van de mogelijke onderwerpen die door een sectorraad onderwijs verkend zouden kunnen worden, is in gesprekken en een enquête gevraagd naar onderwerpen die in het huidige onderwijsdebat onvoldoende aan bod komen en waarover binnen het onderwijs onvoldoende kennis bestaat. Een groot aantal thema's is naar voren gekomen. Voor een sectorraad zou hierbij de nadruk moeten liggen op het identificeren van kennisvragen (en niet op het benoemen van beleidsopties). Genoemd zijn onder meer: ontstarring (tegengestelde van verstarring) van het onderwijs: een sectorraad zou de kennisvragen kunnen identificeren die samenhangen met het thema: kleinere eenheden, minder regelgeving, meer vrijheid, meer marktwerking, grotere verschillen. de lerende samenleving: tegenover veel grotere toegang tot informatie (internet) staat een groeiend aantal mensen dat niet (meer) leest, kranten opzegt, TV zapt en niet gericht is op leren. Wat moet je doen om deze groep bij de (leerervaringen opleverende) les te houden? blokkades voor maatschappelijke doorstroming: vraag is of het mogelijk is om binnen het huidige onderwijsstelsels blokkades voor maatschappelijke doorstroming op te heffen, of daarvoor een ingrijpende verandering van het onderwijsbestel nodig is of dat hiervoor maatregelen buiten het onderwijsbestel genomen moeten worden? corporate academies: Buiten het 'reguliere' onderwijs ontwikkelen zich op verschillende maatschappelijke terreinen particuliere vormen van onderwijs. Voorbeeld daarvan zijn de 'corporate academies', die tal van bedrijven en overheidsinstellingen in het leven roepen voor de opleiding van het eigen personeel. Wat is de reikwijdte van deze ontwikkeling, waardoor wordt ze veroorzaakt, wat zijn kansen en bedreigingen en wat valt er van te leren? demografische ontwikkelingen: er zijn geen studies bekend waarin op systematische wijze de consequenties van demografische ontwikkelingen (jong/oud, ontwikkeling multiculturele samenleving, ontwikkeling opleidingsniveau, regionale ontwikkelingen) voor onderwijs en educatie in kaart zijn gebracht. Het is de moeite waard om een aantal demografische ontwikkelingen die relevant zijn voor het onderwijs in kaart te brengen, en aan de hand daarvan toekomstscenario's te ontwikkelen. biomedische ontwikkelingen en leren: wat zijn de gevolgen van de uitkomsten van biomedisch en farmaceutisch onderzoek voor leerprocessen en kunnen / moeten de uitkomsten van dergelijk onderzoek in het onderwijs benut worden?
p 24 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
-
-
integrale aanpak jeugdproblematiek: zowel op landelijk als op lokaal niveau wordt gezocht naar een meer integrale aanpak van jeugdproblematiek. Naast beleidskeuzen spelen daarbij kennisvragen een belangrijke rol (verschillen tussen benaderingen van verschillende sectoren, oorzaken van jeugdproblematiek, effectieve aanpakken et cetera) helden in het onderwijs: binding aan het onderwijs is een belangrijke voorwaarde om uitval te voorkomen. Binding ontstaat als jongeren worden geraakt. Waardoor worden jongeren geraakt? Wie zijn de helden in het onderwijs? In de VS is veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen jongerencultuur en condities voor succes in het onderwijs. In Nederland is dergelijk onderzoek niet of nauwelijks gedaan, maar bestaat wel ervaring met vernieuwingsprojecten waarin 'helden' een rol kregen in het onderwijs. Welke kennislacunes bestaan er op dit terrein, en hoe zouden deze ingevuld kunnen worden? De kracht van de sectorraad ligt in het vermogen om een brede groep van belangstellenden te organiseren die op gezette tijden in één of andere vorm een bijdrage leveren aan gedachtevorming over ontwikkelingen waar het onderwijs op moet inspelen, de daarop gebaseerde opgaven voor het onderwijs, de voor uitvoering van deze opgaven op te vullen kennislacunes (is er kennis over het onderwijs beschikbaar, zo ja, is deze toegankelijk en hanteerbaar voor de scholen en beschikken zij over de kennis die nodig is om de aan hen gestelde opgaven uit te voeren?). De sectorraad wordt dus niet een nieuw instituut, met een regelmatige productie van adviezen. De sectorraad is vooral een netwerk van betrokkenen die in workshops, ronde tafelgesprekken, werkgroepen, onderzoeksgroepen, en dergelijke regelmatig een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een kennisagenda voor het onderwijs. Regie op het geheel ligt bij de leden van de kerngroep, die daarbij wordt ondersteund door een klein bureau. Cruciaal is dat de sectorraad er in slaagt maatschappelijke vragen en beleidsdiscussies te vertalen naar kennisvragen. Dit vereist een grondige analyse van de beschikbare kennis, een goede selectie van deelnemers aan ateliers of workshops, een scherpe en concrete vraagstelling en een methodische werkwijze. Van belang is daarbij de huisvesting van de sectorraad. Er is veel te zeggen voor een eigen onderkomen, eventueel te combineren met dat van een al bestaande sectorraad. Dat onderkomen moet vooral een functie als ontmoetingsplaats vervullen. Om belangenverstrengeling te voorkomen heeft de sectorraad geen eigen onderzoeks- en stimuleringsbudget, maar wel een activiteitenbudget voor uitvoering van verkenningen en inventariseren en verspreiden van kennis. De sectorraad zal bovendien verbindingen moeten leggen met organisaties die wel beschikken over onderzoeks- en / of stimuleringsbudgetten. Werkterreinen
-
Om effectief te kunnen zijn moet een sectorraad zich beperkingen opleggen bij het bepalen van haar activiteiten. Een sectorraad voor onderwijs en educatie zou zich in de eerste jaren in het bijzonder moeten richten op twee werkterreinen: het uitvoeren van verkenningen en het op basis daarvan formuleren van lange termijn kennisvragen het formuleren van voorstellen voor programmering van onderzoek en / of innovatie.
p 25 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
De sectorraad dient zowel periodieke - bijvoorbeeld eens in de vier jaar - brede verkenningen uit te voeren als meer toegespitste verkenningen naar deelonderwerpen c.q. specifieke doelgroepen. Het verdient aanbeveling hierbij in elk geval aandacht te besteden aan verbetering van de aansluiting tussen het aanbod aan onderwijs en educatie op de maatschappelijke vraag naar leren. Eén van de eerste activiteiten van een sectorraad voor onderwijs en educatie is het vaststellen van eventuele andere onderwerpen. Het is van belang het aantal onderwerpen in de startfase te beperken. Enerzijds om focus aan te brengen, anderzijds om op die onderwerpen daadwerkelijk toegevoegde waarde te laten zien. Daarnaast kan een sectorraad een initiërende en agenderende bijdrage leveren aan de ontwikkeling van nieuwe vormen van kennisontwikkeling over onderwijs en educatie, verbetering van onderlinge communicatie tussen de instellingen in de educatieve infrastructuur, verspreiding van best practices, reflectie op onderzoeksmethodiek, et cetera.
p 26 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
7 Toets draagvlak Binnen het onderwijs zijn sectorraden onbekend. Bovendien is de meerwaarde van een sectorraad voor het onderwijs afhankelijk van de invulling en de condities waaronder die functioneert. Gevolg was dat in de draagvlakstudie ontwikkeling van het concept van een sectorraad voor onderwijs en educatie en toetsing van het draagvlak voor deze sectorraad hand in hand gingen. Toetsing van het draagvlak heeft op verschillende manieren en momenten plaatsgevonden. Gesprekken over mogelijke meerwaarde In de eerste fase van het draagvlakonderzoek zijn 19 gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van onderwijsinstellingen, adviesorganen, onderzoeksprogrammerende instanties en onderwijsonderzoekers. Deze gesprekken zijn gevoerd op basis van een beschrijving van verschillende mogelijkheden van invulling van een sectorraad. Hoewel in de gesprekken natuurlijk verschillende accenten werden gelegd, was er sprake van een aantal gemeenschappelijke bevindingen. -
scepsis over wéér een nieuw orgaan: vrij algemeen was de eerste reactie op de mogelijke oprichting van een sectorraad onderwijs sceptisch. De meerwaarde van weer een nieuw orgaan op het gebied van het onderwijs ('een nieuwe bal aan de kerstboom') werd betwijfeld. Er wordt al zo veel gepraat en overlegd over onderwijs, dat er eerder organen moeten verdwijnen, dan dat er een nieuw orgaan bij moet komen. Door de meeste gesprekspartners werd hieruit geconcludeerd dat oprichting van een sectorraad alleen wenselijk is als de meerwaarde ten opzichte van bestaande organen helder gedefinieerd zou worden.
-
sectorraad moet zich bewijzen door inhoudelijke aanpak: vrij algemeen werd de stelling onderschreven dat er behoefte kan bestaan aan een orgaan dat zich richt op analyse van onderwijs en educatie "van buiten naar binnen". De gesprekspartners constateren dat veel van de huidige instanties niet buiten de grenzen van de 'onderwijsprovincie' kijken. Als er een sectorraad wordt opgericht, moet alle energie in eerste instantie worden gericht op de ontwikkeling van een interessant inhoudelijk programma. Daarmee moet de sectorraad zijn meerwaarde bewijzen.
-
vernieuwende aanpak cruciaal: niemand zit te wachten op het zoveelste adviesorgaan dat fraaie rapporten produceert, zonder dat dit tot zichtbare effecten leidt. De meerwaarde van een sectorraad moet liggen in een vernieuwende aanpak, die tevens resultaten boekt. Daarbij gaat het om de combinatie van verrassende gezelschappen (met deelnemers van binnen en buiten de sector, van onderzoekers en mensen uit het veld, van beleidsmakers en vertegenwoordigers van instellingen, et cetera), vernieuwende vragen en innovatieve werkwijzen.
-
gebreken in de educatieve kennisinfrastructuur zijn weerbarstig: door alle gesprekspartners wordt gewezen op lacunes in de educatieve kennisinfrastructuur, zoals de grote afstand tussen onderzoekers en het veld, het beperkte beleidsvoerend vermogen van onderwijsinstellingen, de beperkte spreiding van resultaten van onderzoek en de beperkte bijdrage van lerarenopleidingen aan vernieuwing. Twijfel bestaat over de mogelijkheden om hieraan op korte termijn veel te veranderen. Versterking van bestuur en management in scholen, versterking van vraagsturing met betrekking tot de educatieve p 27 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
infrastructuur, meer samenwerking tussen onderzoekers en het veld zijn slechts op langere termijn te realiseren. Het zal moeilijk zijn voor een sectorraad om op dit punt effectieve interventies te ontwikkelen. Daarbij komt dat de opvattingen van de gesprekspartners over wat er moet gebeuren uiteenlopen. Sommigen pleiten voor veel aandacht voor de verspreiding van onderzoeksresultaten, anderen leggen een sterk accent op de ontwikkeling van nieuwe methodieken voor samenwerking tussen onderzoekers en het veld, terwijl weer anderen meer zien in professionalisering van bestuur en management van onderwijsinstellingen. Bij de vormgeving van het concept van een sectorraad voor onderwijs en educatie, zoals beschreven in de hoofdstukken 5 en 6, hebben deze reacties van de gesprekspartners een belangrijke rol gespeeld. Newsgroup met enquête
-
-
-
-
Ten behoeve van het onderzoek is een newsgroup op internet ingericht, waarop informatie werd gegeven over de voortgang van het onderzoek, discussie werd gevoerd over aspecten van invoering van een sectorraad voor onderwijs en educatie en de mening van de deelnemers werd gepeild. Ongeveer 40 personen uit de praktijk van het onderwijs, het onderwijsonderzoek, het beleid en andere maatschappelijke sectoren waren aangesloten op de nieuwsgroep. Een beperkt aantal deelnemers heeft een enquête ingevuld. De resultaten van de enquête kwamen in grote lijnen overeen met de uitkomsten van de in het kader van het onderzoek gehouden interviews. De belangrijkste uitkomsten zijn: centrale elementen van de in hoofdstuk 2 en 4 van dit rapport beschreven analyse van de educatieve infrastructuur worden gedeeld: lerarenopleidingen, landelijke en regionale verzorgingsinstellingen en onderzoeksinstellingen spelen onvoldoende in op externe ontwikkelingen er bestaan verschillende opvattingen over vraagstukken of ontwikkelingen die nu onvoldoende aandacht krijgen. Relatief vaak genoemd worden de interetnische spanningen en de ontwikkeling van nieuwe didactiek en organisatieontwikkeling in het onderwijs een ruime meerderheid van de respondenten is voorstander van invoering van een sectorraadachtige manier van werken voor onderwijs en educatie, maar over de meerwaarde die een sectorraad kan hebben bestaan verschillende opvattingen vrijwel alle respondenten vinden onafhankelijkheid van de sectorraad een kritische voorwaarde voor succes en achten het een slecht idee om de sectorraad een tijdelijk karakter te geven. Conclusie: de respondenten achten invoering van een sectorraadachtige werkwijze gewenst, op grond van verschillende opvattingen over de meerwaarde ervan. Onafhankelijkheid wordt beschouwd als een belangrijke succesfactor. Simulatie Jongeren en Techniek Om de eventuele meerwaarde van een sectorraad onderwijs concreter zichtbaar te maken heeft op 18 juni 2003 een simulatie plaatsgevonden rondom het thema Jongeren en Techniek. Hierbij is aangesloten bij de toekomstverkenning die de Stichting Toekomstbeeld der Techniek/Beweton momenteel naar dit thema uitvoert. Deze verkenning heeft zowel betrekking op de vraag naar technisch geschoold personeel als op de keuzeprocessen van kinderen en jongeren die er wel of niet toe leiden dat zij kiezen voor techniek. Bij de verkenning van de vraagzijde gaat het om de vraag of ontwikkelingen op de arbeidsmarkt (blijven) leiden tot een tekort aan bèta en technisch geschoold personeel en wat het karakter en de omvang van een eventueel tekort is.
p 28 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
De simulatie had het karakter van een ontwerpatelier, waarin visies, kennis en ervaringen van betrokkenen en experts vanuit verschillende invalshoeken met elkaar geconfronteerd werden met als doel het bereiken van nieuwe inzichten en een scherper beeld van kennislacunes. Het atelier was nadrukkelijk niet in de eerste plaats bedoeld om beleidsopties te genereren. Aan het ontwerpatelier namen circa 30 personen deel uit het onderwijs, het bedrijfsleven, buitenschoolse instellingen en de wetenschap. De deelnemers gingen uiteen in 3 groepen. In deze groepen werd rondom een personage geprobeerd toekomstbeelden te schetsen. De inzet was om experts los van hun alledaagse praktijk suggesties te laten doen voor het aanpakken van de problemen van de personages en voor het beter benutten van hun kansen Daarna is getracht een stap dieper te gaan door deze toekomstbeelden te spiegelen aan de huidige situatie; wat zijn de knelpunten om deze toekomstbeelden te kunnen verwezenlijken? Door het stellen van kritische vragen is onderzocht welke kennisbehoeften volgen uit deze confrontatie; welke kennis die ten grondslag ligt aan het oplossen van knelpunten ontbreekt of is onvoldoende aanwezig? Het werken met personages heeft rijke beelden opgeleverd en een redelijk integraal beeld van de terreinen waarop de knelpunten en oplossingen liggen. In het atelier zijn vooral wensen benoemd en is de stap naar nieuwe acties nog niet genomen. De moeilijkste stap om te maken bleek de stap naar de achterliggende kennisvragen. Hoewel het samenbrengen van verschillende achtergronden tot interessante discussies leidde, bleek het erg moeilijk om één abstractieniveau hoger met elkaar te discussiëren en te benoemen waar kennislacunes bestaan. Om mensen daadwerkelijk los te kunnen weken van bestaande denkpatronen en kaders is meer tijd nodig. Bovendien is het benoemen van kennisvragen niet vanzelfsprekend gebleken voor de deelnemers. Dit is een belangrijke les voor een sectorraad. Het daadwerkelijk bereiken van resultaten door het bij elkaar brengen van verschillende achtergronden vergt inspanning. De stap naar kennisvragen is geen automatische stap. Simulatie Helden in het onderwijs Op 2 september 2003 heeft als simulatie van een sectorraadachtige werkwijze een ronde tafelgesprek over helden in het onderwijs plaatsgevonden. Aan het ronde tafelgesprek namen 7 personen deel, afkomstig uit het beroepsonderwijs, het onderwijsonderzoek, deskundigen op het gebied van jeugd, criminaliteit en (beroeps)onderwijs, en een marktonderzoeker. Thema van het ronde tafelgesprek was de uitval in het onderwijs. Terugdringen van voortijdig schoolverlaten is een belangrijk en urgent vraagstuk in het onderwijs. Binding aan het onderwijs is een belangrijke voorwaarde om uitval te voorkomen. Identificatie met rolmodellen - helden kan een sterk 'bindmiddel' zijn. Centrale vragen voor het ronde tafelgesprek waren dan ook: wat raakt jongeren, wie zijn hun helden en hoe kan de notie van helden gebruikt worden om binding van jongeren met het onderwijs te versterken en uitval te voorkomen. Doelstelling van het gesprek was om kennisvragen te formuleren over binding van jongeren aan het onderwijs als middel om voortijdig schoolverlaten te voorkomen. Tijdens het gesprek is het thema van verschillende kanten benaderd. Er is gesproken over trends in jongerencultuur, over het belang van normatieve uitgangspunten in het onderwijs, over helden en hun betekenis voor betekenisgeving en over "helden in het onderwijs". Na deze brede verkenning werd een aantal vragen voor verder onderzoek geformuleerd.
p 29 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
-
-
-
Het verloop en de resultaten van dit ronde tafelgesprek hebben het volgende opgeleverd voor het onderzoek naar de oprichting van een sectorraad onderwijs: een combinatie van mensen en deskundigheden als in dit gesprek kan nieuwe inzichten opleveren; de confrontatie van opvattingen leidt tot nieuwe invalshoeken. Een sectorraad kan dus meerwaarde hebben als hij er in slaagt om deze verrassende verbindingen te organiseren. Voorwaarde voor succes is dan wel dat het idee van een sectorraad uit de hoeken van zowel het beleid als het onderzoek en de onderwijspraktijk actief wordt gesteund in het gesprek werd sterk de nadruk gelegd op het feit dat nieuwe vormen van kennisontwikkeling over onderwijs moeten worden ontwikkeld. Gepleit werd voor praktijkgericht onderzoek, waarin kennis gebonden aan specifieke situaties door onderzoekers en mensen uit de onderwijspraktijk wordt ontwikkeld. Deze opvatting bevestigt de stelling dat een sectorraad een innovatienetwerk moet zijn, ook gericht op het inspireren tot innovatief onderwijsonderzoek het gesprek leerde ook dat het tijd en inspanning kost om vanuit verschillende invalshoeken met elkaar tot conclusies te komen. Dat lag ook aan de beperkte voorbereiding. Eigenlijk zouden de deelnemers tevoren in ieder geval een overzicht moeten hebben van de actuele stand van het onderzoek en een beschrijving van een aantal dilemma's uit de praktijk. Of om de les uit dit gesprek meer algemeen te formuleren: sectorraden onderscheiden zich omdat ze verrassende gezelschappen over verrassende thema's bij elkaar brengen. Dat kan alleen succesvol gebeuren als veel aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van een daarop toegesneden methodiek van kennisontwikkeling. Toetsingsgesprek met NWO, Onderwijsraad en OCW
-
-
Op 21 oktober heeft een gesprek plaatsgevonden met vertegenwoordigers van OCW (Kerstens), NWO (Zijderveld) en de Onderwijsraad (van Wieringen en Vis). Doel van dit gesprek was bij de belangrijkste stakeholders de meerwaarde van een sectorraad voor onderwijs en educatie te toetsen. Daarbij stonden de volgende vragen centraal: heeft een sectorraad voor onderwijs en educatie meerwaarde? is een sectorraad complementair ten opzichte van de bestaande organisaties in het onderwijs? welke eisen moeten gesteld worden aan samenstelling, werkwijze en organisatie van de sectorraad? De Onderwijsraad ziet twee mogelijke functies voor een sectorraad: leemtes in kennis in beeld brengen advisering over verbetering van het functioneren van de educatieve infrastructuur. De eerste functie kan eventueel op ad hoc basis worden uitgevoerd. In elk geval is het geen taak voor de Onderwijsraad. Wat betreft de tweede functie is een structurele advies- of stimuleringsrol voor een sectorraad ongewenst met het oog op complementariteit met bestaande organisaties in het onderwijs. NWO beschouwt een sectorraad als oplossing voor de huidige problemen met betrekking tot het articuleren van (maatschappelijke) kennisvragen en het betrekken van de stakeholders daarbij. Dat is geen taak voor NWO. Wel moet gezorgd worden voor goede overdracht aan NWO, zoals vastgelegd in het convenant tussen de COS en NWO. Voor het andere vraagstuk het vertalen van onderzoeksresultaten naar de praktijk - is de rol van de sectorraad minder evident. Voor NWO is een aandachtspunt of bij het instellen van een sectorraad andere organen kunnen worden opgeheven c.q. of taken van andere organen kunnen worden overgeheveld naar de sectorraad. NWO ziet geen mogelijkheden om de taken van een sectorraad bij
p 30 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
bestaande organisaties te beleggen. Vanwege hoge methodologische eisen is NWO geen voorstander van een ad hoc-structuur. OCW staat positief ten opzichte van de instelling van een sectorraad voor onderwijs en educatie, met als voorbehoud dat hierover nog geen gesprek met de bewindslieden heeft plaatsgevonden. OCW ziet meerwaarde in het integrale en methodische karakter van de verkenningen en de samenstelling, die kunnen leiden tot onverwachte combinaties en nieuwe wegen. Bovendien kan een sectorraad er toe leiden dat de sector zonder tussenkomst van de politiek meer gericht wordt op middellange termijnontwikkelingen. Structuur en samenstelling moeten flexibel zijn. Geconcludeerd wordt dat er bij de meest betrokken stakeholders steun bestaat voor instelling van een sectorraad voor onderwijs en educatie, mits gekozen wordt voor een flexibele organisatie en er goede afspraken zijn over afstemming en taakverdeling met de relevante stakeholders (met name NWO en de Onderwijsraad). Conclusies
-
Geconcludeerd kan worden dat de stakeholders van mening zijn dat een sectorraad voor onderwijs en educatie meerwaarde heeft, mits voldaan worden aan een aantal voorwaarden: de sectorraad moet het karakter hebben van een flexibele netwerkorganisatie institutionalisering moet zo veel mogelijk voorkomen worden de sectorraad moet zich in de praktijk bewijzen door interessante en verrassende thema's, aanpakken en combinaties van mensen er moet sprake zijn van afstemming en taakverdeling met bestaande organisaties in het onderwijs, die zich bovendien in hun gedrag wat gelegen moeten laten liggen aan de activiteiten van de sectorraad.
p 31 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
8 Invoeringstraject Gegeven de inhoudelijke meerwaarde en het draagvlak lijkt het haalbaar een sectorraad voor onderwijs en educatie in te voeren, onder voorwaarde dat de in de hoofdstuk 6 beschreven condities vervuld worden. In de Raamwet sectorraden onderzoek en ontwikkeling is aangegeven dat sectorraden voor een periode van 5 jaar worden ingesteld. Het verdient aanbeveling bij de start van de sectorraad een inhoudelijk programma voor een periode van 4 jaar vast te stellen, gericht op een beperkt aantal onderwerpen waaronder verbetering van de aansluiting van onderwijs en educatie op de maatschappelijke vraag naar leren. In deze periode dient ervaring te worden opgedaan met enerzijds brede en meer toegespitste verkenningen, anderzijds het bijdragen aan nieuwe vormen van kennisontwikkeling en -verspreiding. Daarnaast zal in deze periode veel aandacht besteed moeten worden aan het opzetten van een netwerk, de opbouw van de organisatie en de huisvesting, communicatie, de ontwikkeling van expertise en het ontwikkelen van samenwerkingsrelaties.
-
Na vier jaar dient een evaluatie plaats te vinden, gericht op de volgende aspecten: resultaten en werkwijze: is het programma uitgevoerd, wat zijn de resultaten en effecten en heeft de gehanteerde werkwijze toegevoegde waarde meerwaarde: bijdrage van de sectorraad aan versterking van de kennisintensiteit in het onderwijs en realisering van de opgaven waarvoor het onderwijs zich geplaatst ziet draagvlak: opvattingen van relevante stakeholders over het functioneren en de meerwaarde van de sectorraad voor onderwijs en educatie. Na 2 jaar kan een midterm review worden uitgevoerd, die zo nodig kan leiden tot aanpassing van de werkwijze of de thema’s. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie vindt besluitvorming plaats over instelling van de sectorraad voor een volgende periode van vijf jaar. Deze benadering sluit aan bij de wettelijke bepalingen en het oordeel van stakeholders dat de sectorraad geen tijdelijk karakter moet hebben, maar maakt anderzijds mogelijk dat in de praktijk ervaring met een sectorraadachtige werkwijze wordt opgedaan waarbij de meerwaarde van een sectorraad kan worden aangetoond als de sectorraad in staat zal zijn inhoudelijk interessante thema's op innovatieve wijze te agenderen en draagvlak te verwerven onder de stakeholders.
p 32 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
8.1 Stappen invoeringstraject Voor (besluitvorming over) invoering van een sectorraad voor onderwijs en educatie dient een groot aantal stappen gezet te worden. In onderstaande tabel zijn deze stappen schematisch weergegeven, inclusief een indicatieve planning. Activiteit
Planning
Vaststellen advies AEF door COS
December 2003
Aanbieden advies door COS aan minister van OCenW
December 2003
Principebesluit van minister van OCenW over instelling sectorraad voor onderwijs en educatie (in afstemming met de ministers van EZ en SZW)
Februari 2004
Aanstellen kwartiermakers
Maart 2004
Opstellen AMvB instelling sectorraad 13 onderwijs en educatie: - omschrijving aandachtsgebied - aanwijzing direct betrokken ministers - naam sectorraad - bepalingen over aantal leden en zittingsduur - bepalingen over aan de sectorraad ter beschikking te stellen middelen
Maart - april 2004
Opstellen bedrijfsplan en begroting en werkplan 2005
Maart - augustus 2004
Goedkeuring bedrijfsplan door COS
September 2004
Besluitvorming Ministerraad over instelling sectorraad voor onderwijs en educatie (ontwerp-AMvB, begroting en werkplan 2005, bedrijfsplan)
September 2004
Advisering Raad van State
Januari 2005
Voorhangprocedure Staten-Generaal
Maart 2005
Inwerkingtreding AmvB
April 2005
Benoeming leden sectorraad
Mei 2005
13
Om tijd te winnen kan het AMvB al voorbereid worden zodra het principebesluit door de minister genomen is., dus parallel aan het opstellen van het bedrijfsplan
p 33 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
-
Het totale invoeringstraject tot en met de benoeming van de leden van de sectorraad duurt ruim een jaar, nog afgezien van de daadwerkelijke opbouw van de organisatie en de keuze en inrichting van de huisvesting en de opbouw van een netwerk. AEF stelt voor om vooruitlopend op de afronding van het formele besluitvormingsproces na het besluit van de minister van OCW dat er een sectorraad onderwijs en educatie moet worden ingesteld, een voorbereidingsgroep te vormen. Deze voorbereidingsgroep zou twee taken moeten krijgen: daadwerkelijke voorbereiding van de instelling van een sectorraad voor onderwijs en educatie (opzet netwerk, werving medewerkers, regelen huisvesting et cetera) op enkele specifieke onderdelen op verzoek van de minister van OCW verkenningen uitvoeren. Op deze wijze kan op zo kort mogelijke termijn begonnen worden met de ontwikkeling van een netwerk van innovatoren op het gebied van onderwijs en educatie en met de ontwikkeling van een sectorraadachtige werkwijze voor het onderwijs.
p 34 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
Bijlage 1: Gesprekspartners
Deelnemers ronde tafel-gesprek 'Helden in het Onderwijs' Naam
Organisatie
De heer dr J.C.J. Boutellier
Verwey Jonker Instituut
Mevrouw prof. dr G.T.M. ten Dam
Instituut voor de lerarenopleiding
De heer drs L.J.A. Engbers
Vader Rijn College
Mevrouw O.I den Hartogh
ROC Zadkine
De heer drs L.E Paashuis
NFO Trendbox
De heer drs E. Romein
Kunsthistoricus en filosoof
De heer prof. dr R. in 't Veld
NSOB
p 35 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
Deelnemers bijeenkomst Jongeren en Techniek Naam
Organisatie
Mevrouw R. Baptiste
Stichting Zo & Zo
De heer drs F. Benaissa
Edux Onderwijsadviseurs
De heer L. van den Bogaert
NEMO
De heer dr F. Bongers
Dialogic
De heer J. Boschma
Keesie
Mevrouw C. van den Brandt
VeDoTech
Mevrouw dr ir R.M. Bras - Klapwijk
Stichting Toekomstbeeld der Techniek
Mevrouw drs J.F. van Driel-Krol
Stichting Communicatie Centrum Chemie - C3
De heer J. Duijvestijn
Stichting Maatschappij en Onderneming
De heer J. de Kleijn
BDF Adviesgroep
De heer A. Krijger
Shell Nederland B.V., Arbeidsverhoudingen en Regelingen
Mevrouw ir. M.G.F. Overschie
TU Delft, Faculteit TBM
De heer R. Scheer
Stichting Ecokids Nederland
Mevrouw M.J.J.A. Stassen
Technika 10 Nederland
De heer J.E. Schravesande
United Knowledge
De heer E. Botter
Albeda College
Mevrouw drs A. Boot
Ministerie van OCW, directie ASEA
De heer ir J.H.H. van der Veen
Stichting Toekomstbeeld der Techniek
De heer H.G. Eekels
Uneto-Vni
De heer J. de Hoog
Hogeschool van Utrecht, faculteit FCJ
De heer drs M.D.J. van Well
Stichting Toekomstbeeld der Techniek
De heer V.M. Khouw
Student
p 36 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
Mevrouw C.M. Tedjawardana
Student
Mevrouw J. van Galen - Derks
Fontys Pabo 's-Hertogenbosch
De heer M.A. Gielen
TU Delft
Mevrouw N. de Neef
Docente Techniek
De heer P. Langendam
Ondernemer
p 37 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
Leden van de begeleidingscommissie Naam
Organisatie
Mevrouw drs A. Boot
Ministerie van OCW, Directie ASEA
De heer mr G.H.O. van Maanen
RAWOO
De heer drs P. Morin
COS
De heer ir J.H. van der Veen
Stichting Toekomstbeeld der Techniek
De heer prof. dr R.J. in 't Veld
NSOB
p 38 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
Deelnemers newsgroup Aanhef
Organisatie
De heer drs H.F. van Aalst
KPC-groep
De heer A. Albeda
Stichting Rekenschap
De heer drs P.H.A.M. Berendsen
NWO
De heer A. Bleeker
Calvijn College
De heer H.W.M. van Blijswijk
SCO-Lucas
De heer drs T.H. Bolten Mevrouw dr ir R.M. Bras-Klapwijk
Dienst Maatschappelijke ontwikkeling gemeente Amsterdam, afdeling SPA Stichting Toekomstbeeld der Techniek
De heer drs W.J. Breebaart
Haagse Hogeschool
De heer drs E.A.A.M. Broesterhuizen De heer drs R.H. De Bruine
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen APS
De heer H. Buijze
St. Ignatius Gymnasium
De heer drs A.J.J. Dingelstad Mevrouw A. de Graaf
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Gemeente Almere
Mevrouw dr E. Hooge
Zunderdorp beleidsadvies en management
De heer H. Kamps
ABU
De heer prof. dr J.W.M. Kessels
Kessels en Smit
De heer drs R.H.A.M. Kraakman
OMO
De heer J. de Kruif
CCZ Kerckebosch
De heer drs G.J. Lankhorst
Ministerie van Economische Zaken
De heer drs J. van Leijenhorst
VNG
Mevrouw prof. dr H. Maasen-Van den Brink
Onderwijsraad
De heer prof. W. Meijnen
SCO-Kohnstamm Instituut
De heer drs A.A.M. Meuleman
RMNO
p 39 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
De heer drs F. Nauta
Stichting Nederland Kennisland
De heer drs W. van Oosterom
Stichting Axis
De heer prof. dr J.M. Pieters
Universiteit Twente
De heer prof. dr A. Pilot
Universiteit Utrecht IVLOS
De heer dr A. van Ravenzwaaij De heer A. Smithuis
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties Carolusschool
Mevrouw G. Steendam
Hanzehogeschool Groningen
De heer prof. dr L.M. Stevens
Universiteit Utrecht
Mevrouw N. Tiemersma
Gemeente Almere
De heer M.J.A. van der Varst Mevrouw E. Verhoef
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Haagse Hogeschool
De heer ir J.H. van der Veen
STT
Mevrouw drs J.W.A. Verlaan
ROC Amsterdam
Mevrouw M.J. van Vessem
Regio College Zaanstreek-Waterland
De heer dr K.J. Westerhof
Rijksuniversiteit Groningen
De heer prof. dr Th. Wubbels
Universiteit Utrecht, IVLOS
p 40 ZO13/004_eindrapport
Andersson Elffers Felix
Geïnterviewden Naam
Organisatie
De heer drs H.F. van Aalst
KPC-groep
De heer H.W.M. van Blijswijk
Lucas Stichting
De heer drs P.H.A.M. Berendsen
NWO
Mevrouw dr ir R.M. Bras – Klapwijk
Stichting Toekomstbeeld der Techniek
Mevrouw prof. dr G.T.M. ten Dam
Instituut voor de lerarenopleiding
De heer prof. dr J.W.M. Kessels
Kessels en Smit
De heer prof. dr L.F.W. De Klerk
Verkenningscommissie Kennis van Educatie
De heer drs R.H.A.M. Kraakman
OMO
Mevrouw prof. dr H. Maassen-van den Brink
Onderwijsraad
De heer prof. dr W. Meijnen
SCO-Kohnstamm Instituut
De heer dr L Meuleman
RMNO
De heer drs F. Nauta
Nederland Kennisland
De heer drs W. van Oosterom
Stichting Axis
De heer prof. dr L.M. Stevens
Hoogleraar Orthopedagogiek
De heer prof. dr C.N. Teulings
Mevrouw drs J.W.A. Verlaan
Hoogleraar Arbeidseconomie Faculteit der Economische Wetenschappen, EUR Tinbergen Instituut Amsterdam ROC/ASA
De heer mr J. Vrolijk
DG HO, ministerie OCW
De heer prof. dr F. Van Wieringen
Onderwijsraad
De heer prof. dr Th. Wubbels
Universiteit Utrecht IVLOS
p 41 ZO13/004_eindrapport