UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
CULTUREEL ERFGOED IN CONFLICTSITUATIES
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 17 955
VEKEMANS CHARLOTTE
MASTERPROEF MANAMA CONFLICT AND DEVELOPMENT
PROMOTOR: PROF. DR. CASIER COMMISSARIS: DR. VANDEN BOER
ACADEMIEJAAR 2014 – 2015
Abstract Cultureel erfgoed speelt in hedendaagse conflicten opnieuw een grote rol. Dit onderzoek gaat dieper in op de betekenis van cultureel erfgoed tijdens een gewapend conflict aan de hand van een literatuurstudie en een analyse van de rol van erfgoed in het Syrisch conflict. In het eerste deel wordt aangetoond dat het onderzoek naar cultureel erfgoed nog te vaak beheerst wordt door eurocentrische en universalistische ideeën. Hierdoor komt een besef van de culturele eigenheid van erfgoed in het gedrang. Dit onderzoek stelt tegenover deze ideeën een realistische en holistische visie op erfgoed, specifiek binnen conflictsituaties. Aan de hand van een aantal gevalstudies wordt aangetoond dat cultureel erfgoed telkens een andere rol speelt in de verschillende conflictgebieden. Bovendien blijkt het noodzakelijk om erfgoed niet enkel op een traditionele manier te onderzoeken maar oog te hebben voor de economische en politieke betekenis die erfgoed kan hebben in een conflict. Deze kritieken en ideeën worden in deze masterproef gebruikt bij een analyse van het Syrisch conflict. Deze studie argumenteert dat een beter begrip van de rol van cultureel erfgoed kan leiden naar een beter begrip van het gehele conflict en haar actoren. De gevalstudie van Syrië legt het eurocentrische karakter van de internationale reacties bloot en het gebrek aan aandacht voor de noden en de culturele waarden van de plaatselijke bevolking. Deze masterproef reikt enkele aanbevelingen aan teneinde op een betere manier om te gaan met de culturele zuivering die op dit moment plaatsvindt in Syrië.
1
Table of Contents Inleiding .......................................................................................................... 3 Cultureel erfgoed in conflict: gevalstudies................................................. 6 Theoretisch kader .................................................................................................. 6 Economische functie van cultureel erfgoed ..................................................... 10 Toerisme............................................................................................................. 11 Casus Palestijnse gebieden ............................................................................... 12 Plundering en smokkel ....................................................................................... 13 Casus Irak .......................................................................................................... 15 Erfgoed in gewapend conflict............................................................................. 16 Cultureel erfgoed als een politiek instrument .................................................. 19 Casus Bosnië ..................................................................................................... 20 Casus Afghanistan ............................................................................................. 22
Het Syrisch conflict ..................................................................................... 25 Beknopte inleiding tot het conflict..................................................................... 25 Cultureel erfgoed in het Midden-Oosten ........................................................... 31 De rol van erfgoed in het conflict....................................................................... 32 Statistieken en rapporten.................................................................................... 32 Cultureel erfgoed als een economisch instrument ............................................. 39 Cultureel erfgoed als politiek instrument ............................................................ 41 Evaluatie van de internationale respons ........................................................... 46 Aanbevelingen ..................................................................................................... 47
Conclusie...................................................................................................... 49 Bibliografie ................................................................................................... 51
2
Inleiding “When people are suffering and dying in a conflict, often in horrible ways, is it wrong to weep for buildings?” (Schwartz, 10-05-1994) Cultureel erfgoed speelt in hedendaagse conflicten opnieuw een grote rol. In Syrië, Mali, Libië, Egypte en Afghanistan is er recent cultureel erfgoed vernield of geplunderd. De bovenstaande quote van Amy Schwartz tijdens de oorlog in Bosnië, is helaas terug brandend actueel: waarom focussen op cultureel erfgoed terwijl er mensenlevens op het spel staan? In deze thesis wil ik aantonen dat de rol die cultureel erfgoed speelt in een gewelddadig conflict, ons iets meer kan leren over het conflict zelf en vaak ook een waarschuwing kan zijn voor menselijk lijden. Aan de hand van verschillende casussen, analyseer ik de rol die erfgoed kan spelen in een conflict om dan vervolgens die kennis toe te passen op de actuele crisis in Syrië. Binnen dit onderzoek wordt er afgestapt van een meer traditionele studie van erfgoed waarop verschillende kritieken zijn geformuleerd om tot een nieuwere, meer holistische blik op erfgoed te komen. De traditionele studie van erfgoed richt zich voornamelijk op de herinnering en representatie van het verleden door middel van cultureel erfgoed. Binnen erfgoedstudies wordt de symbolische waarde van erfgoed voor een gemeenschap geanalyseerd
en hoe de selectieve herinnering van het verleden hun identiteit
bepaalt (Lowenthal, 1998; Harvey, 2001; Silverman, 2011). Een eerste belangrijke kritiek op deze traditionele studie stelt dat de economische waarde van erfgoed te zeer over het hoofd wordt gezien. Zo speelt de internationale handel in antiquiteiten een belangrijke rol in hedendaagse conflicten maar wordt de economische waarde van erfgoed genegeerd in de internationale juridische instrumenten ter bescherming van het erfgoed (Brodie en Tubb, 2002). Daarnaast wordt onder onderzoekers algemeen aanvaard dat de groeiende toeristische sector een belangrijke impact heeft op erfgoed wereldwijd (Kammeier, 2003; Meskell, 2014; Starzmann, 2008). Een tweede kritiek stelt dat de politieke rol die erfgoed speelt wordt onderschat: erfgoed wordt te snel gezien als iets inherent positief en onschadelijk. In de realiteit kan erfgoed worden ingezet in de onderdrukking van een volk of een internationaal conflict (Silverman, 2011). Een derde kritiek is dat het erfgoedonderzoek nog te vaak vertrekt vanuit abstracte ideeën rond erfgoed en niet vanuit de reële omgang van de bevolking met hun erfgoed. Bovendien blijken deze abstracte ideeën vaak erg eurocentrisch en universalistisch. De westerse ideeën over erfgoed worden nog te vaak opgelegd aan de rest van de wereld.
3
In dit onderzoek wordt, in reactie op de kritieken, het cultureel erfgoed binnen conflictsituaties
geanalyseerd
op
een
holistische
manier, conform
met de
opmerkingen van Brodie, Daher en Maffi. Daarbij wordt er zowel aandacht geschonken aan de traditionele visie op erfgoed als aan de politieke en economische rol die erfgoed in een conflict kan spelen. Het erfgoed wordt zo in verband gebracht met nationale en internationale dynamieken. Door het cultureel erfgoed op een holistische manier te benaderen, probeert dit onderzoek niet alleen de rol van cultureel erfgoed tijdens een gewelddadig conflict te achterhalen maar ook tot een beter begrip van het conflict zelf te komen. Dit is van belang in een conflict waar identiteit een grote rol speelt, zoals in Syrië het geval is, en zou kunnen helpen om nadien een geïnformeerd beleid te voeren richting vrede. Deze studie steunt op voorgaand onderzoek dat zich specifiek richtte op cultureel erfgoed in conflictsituaties. Binnen het onderzoek naar erfgoed in conflictsituaties onderscheiden zich twee takken: de ene tak focust zich op het onderzoek naar instrumenten ter bescherming van cultureel erfgoed, de andere richt zich op de politieke rol die erfgoed soms speelt in conflicten. De eerste tak werd de laatste jaren sterk uitgewerkt door Joris Kila. Hij onderzocht Cultural Property Protection (CPP), een multidisciplinair project dat verderbouwt op de bestaande internationale juridische instrumenten en maatregelen onderzoekt en ontwerpt ter bescherming van erfgoed tijdens conflicten. In deze projecten wordt meestal wel al de nodige aandacht geschonken aan het economische aspect (Kila, 2013; Kila en Zeildler, 2013). De tweede tak binnen het onderzoek naar erfgoed in conflictgebieden bevat voornamelijk gevalstudies van conflicten waarin erfgoed een belangrijke rol kreeg toebedeeld. Meestal handelt het hier om conflicten waarin erfgoed werd vernield (Walasek, 2015; Chapman, 1994; Flood, 2002; Gori, 2013; Stone, 2005). Binnen de tweede tak wordt er meestal gefocust op ofwel het economische, ofwel het politieke aspect. Een uitzondering hierop is het onderzoek naar cultureel erfgoed in Irak tijdens de Tweede Golfoorlog. Een groot probleem binnen dit onderzoek is vaak de eurocentrische bril waardoor erfgoed wordt bekeken (Meskell, 2014; Daher en Maffi, 2010, Starzmann, 2008). Hier wordt in dit onderzoek de nodige aandacht aan besteed.
4
Het eerste deel van deze studie gaat in op de verschillende definities van cultureel erfgoed om zo een theoretisch kader te scheppen. Om tot een volledig beeld te komen van de rol die cultureel erfgoed speelt in het Syrisch conflict worden er verschillende gevalstudies geanalyseerd. Op deze manier kan er gelijkaardig gebruik van erfgoed herkend worden in de analyse van het Syrisch conflict. Elke gevalstudie gaat dieper in op een aspect van erfgoed tijdens conflictsituaties. Achtereenvolgens worden de Palestijnse gebieden, Irak, Bosnië-Herzegovina en Afghanistan behandeld om inzicht te bieden in de politieke en economische rol van erfgoed in conflictsituaties. In het tweede deel van dit onderzoek wordt de situatie in Syrië geanalyseerd. Het conflict zelf wordt slechts beknopt besproken omdat er weinig academische bronnen beschikbaar zijn over het conflict maar ook omdat het conflict de laatste vier jaar enorm is geëvolueerd. Daarom worden de belangrijkste actoren in het conflict toegelicht en wordt er vervolgens dieper ingegaan op de rol die cultureel erfgoed speelt in het conflict. Parallel met het eerste deel wordt eerst een algemene inleiding gegeven over cultureel erfgoed in het Midden-Oosten en specifiek de situatie in Syrië tijdens het conflict. Nadien worden achtereenvolgens de economisch en politieke functie van cultureel erfgoed besproken. Ten slotte worden enkele aanbevelingen geformuleerd en komen de twee delen samen in een conclusie.
5
Cultureel erfgoed in conflict: gevalstudies Theoretisch kader Cultureel erfgoed is een concept dat ontelbaar veel definities kent. Er lijken evenveel definities te zijn als er werken bestaan over het onderwerp. Lowenthal stelde al dat “heritage today all but defies definition” (Lowenthal in Harvey, 2001, p. 2). We kunnen wel uit de verschillende definities een aantal gemeenschappelijke kenmerken halen. Erfgoed wordt binnen de -jonge- discipline van erfgoedstudies gezien als een instrument om het verleden een plaats te geven in het heden, waardoor een gemeenschap zich een eigen identiteit kan aanmeten, gebaseerd op de eigen noties van het verleden. De gemeenschap creëert een verleden en identiteit door actief bepaalde elementen te herinneren en andere zaken te vergeten. Erfgoed is, zoals Bender opmerkte, “never inert, people engage with it, re-work it, appropriate it and contest it. It is part of the way identities are created and disputed, whether as individual, group or nation state” (Bender in Harvey, 2001, p. 15). Dit is natuurlijk een heel andere visie dan binnen de discipline van archeologie of geschiedenis, waarin men het verleden als een studieobject ziet van waaruit we de geschiedenis kunnen reconstrueren. Natuurlijk is de scheidingslijn tussen deze twee zienswijzen niet altijd even duidelijk, zo gelooft men sinds de tweede helft van de twintigste eeuw niet meer dat geschiedenis kan “bloß sagen, wie es eigentlich gewesen” zoals Leopold von Ranke dacht in de negentiende eeuw. Verschillende onderzoekers gaven al aan dat deze lijn tussen “echte” geschiedenis en “verzonnen” collectieve herinnering waarschijnlijk eerder denkbeeldig is (Harvey, 2001). Er bestaan verschillende kritieken op gangbare visies op erfgoed. Erfgoedstudies hebben een moeras van casussen nagelaten, waardoor de discipline te descriptief is geworden. Daarnaast zou er te vaak enkel op recent, Europees of westers erfgoed worden gefocust. Dit wordt vooral duidelijk wanneer we nagaan waar academici de oorsprong van erfgoed leggen: in veel studies wordt de ‘Ancient Monuments Protection Act’ van 1882 in Groot-Brittannië aangehaald. Dit geeft, zoals Harvey al stelde, erfgoed een erg recent karakter. Hij bekritiseerde dit recente karakter en toonde in zijn studie aan dat erfgoed al voor de negentiende eeuw een plaats had in Europese samenlevingen. Volgens Harvey moet erfgoed meer worden gezien als het onderwerp van een continu proces met historische wortels.(Harvey, 2001).
6
Wanneer het onderzoek zich wel richt op niet-westers erfgoed, zijn de onderzoeken nog te vaak eurocentrisch of vertrekken ze vanuit westerse erfgoedconcepten. Wanneer onderzoekers toch hun blik richten op niet-westerse landen, vertrekken ze nog te vaak vanuit westerse erfgoedconcepten. Hierdoor worden talloze andere benaderingen tot erfgoed volledig gemist en wordt er in het slechtste geval zelfs van uitgegaan dat een gemeenschap pas een wisselwerking aanging met haar eigen erfgoed wanneer de koloniserende Europeanen dat concept hadden geïntegreerd (Daher en Maffi, 2010; Starzmann, 2008). Erfgoed wordt in het Westen gezien als een belangrijke pijler van nationalisme en werd als dusdanig ook geëxporteerd door middel van kolonisering. Zo wordt erfgoed gezien als een ‘top-down’ proces waarbij een kleine machtige groep een identiteit oplegt aan de massa. Volgens Pierre Nora is erfgoed wel geëvolueerd van een “verzonnen” erfgoed dat werd opgelegd aan de bevolking naar een link in de ketting van populaire herinnering sinds de twintigste eeuw (Harvey, 2001). Wel is er continuïteit te ontdekken in die zin dat erfgoed wordt en werd gebruikt om een bepaalde groep te binden en aan de hand van een (gemanipuleerde) geschiedenis een bepaalde identiteit te verlenen. Verder in dit onderzoek zullen voorbeelden worden aangehaald van hoe een specifieke periode uit de geschiedenis werd benadrukt om voor sociale inclusie te zorgen of hoe erfgoed uit een bepaalde periode werd geviseerd om een groep uit te sluiten. Het idee van de bescherming van een universeel werelderfgoed ontstond in de periode van het interbellum en kwam pas volledig tot bloei in de periode na de Tweede Wereldoorlog. In 1919 werd de Volkenbond opgericht die in 1926 een internationaal instituut voor intellectuele coöperatie en een internationale organisatie van musea kreeg. UNESCO werd als tak van de Verenigde Naties opgericht in 1945 en zag cultureel erfgoed voornamelijk als iets universeels dat voor de gehele mensheid moest worden bewaard en bovendien ook de vrede zou bevorderen. Erfgoed verliet de plaats als belangrijkste pijler van de natiestaat en werd een instrument ten voordele van solidariteit onder volkeren, of toch in de hoofden van de oprichters van de Verenigde Naties en UNESCO in het bijzonder. Uit de praktijk blijkt evenwel dat de universalistische retoriek van UNESCO haaks staat op de realiteit. Lynn Meskell gaat in het artikel ‘States of Conservation: Protection, Politics, and Pacting within UNESCO’s World Heritage Committee’ verder in op de steeds belangrijkere rol voor natiestaten binnen UNESCO. Ze toont aan dat in het Comité van UNESCO, waar bepaald wordt welke erfgoedsites op de Werelderfgoedlijst komen, de archeologische en ecologische experten recent steeds vaker werden vervangen door politieke afgevaardigden van de lidstaten. Meskell toont aan dat de bestaansreden van de Conventie voor de Bescherming van het Cultureel en Natuurlijk Werelderfgoed steeds vaker uit het oog wordt verloren.
7
Lidstaten tekenen de conventie voornamelijk om zo in aanmerking te komen voor financiële steun en één van de erfgoedsites op hun territorium als Werelderfgoed te laten
erkennen.
Omwille
van
het
toenemende
belang
van
toerisme
als
inkomstenbron, zijn benoemingen als Werelderfgoed de inzet geworden van een politiek steekspel (Meskell, 2014). Uit het recente debacle na de opname van de Palestijnse gebieden bij UNESCO, waarbij de Verenigde Staten alle financiële steun aan UNESCO tijdelijk stop zetten, blijkt duidelijk hoezeer UNESCO’s beslissingen worden beïnvloed door de belangen van de deelnemende natiestaten. Bovendien is de houding ten opzichte van cultureel erfgoed binnen UNESCO zeer paradoxaal, zo stelt Meskell. Aan de ene kant zet UNESCO in op de universele waarde van de Werelderfgoed sites, wat een voorwaarde is om op de lijst te komen. Anderzijds stelt UNESCO dat culturele eigenheid steeds beschermd moet worden en benadrukt het belang van culturele diversiteit. Hiermee dwingt de organisatie zich in een moeilijke spreidstand: de erfgoedsites die belangrijk zijn voor een specifieke gemeenschap zijn namelijk niet altijd even waardevol voor de rest van de wereld. Lidstaten gaan steeds de nadruk leggen op nationaal erfgoed, waardoor het erfgoed van inheemse bevolkingsgroepen weinig of geen aandacht krijgt (Meskell, 2014). Vooral de conservatiepolitiek is een paradoxaal gegeven, stelt Meskell. Niet elke cultuur gaat op dezelfde manier om met haar erfgoed. Meskell geeft het voorbeeld van de conservatie van stupa’s (boeddhistische bouwwerken die een reliek bevatten) in Thailand, een praktijk die ingaat tegen de boeddhistische logica dat alles eens vergaat. Voor verschillende gemeenschappen is het verplaatsen van artefacten van hun oorspronkelijke plaats naar een museum al een vorm van vernieling, terwijl andere culturen continu gebruik en hergebruik zien als de beste manier om hun erfgoed te beschermen (Meskell, 2002; De Cesari, 2010; Kammeier, 2003). Starzmann stelt zelfs dat het universele discours van UNESCO evenzeer inspeelt op koloniale en nationalistische narratieven door het verleden te gebruiken om het heden te legitimeren. Zo wijst ook Meskell op de benaming ‘wieg van de beschaving’ voor de regio van het oude Mesopotamië. Volgens Meskell benadrukt deze naam “the paternalistic and colonialist implications of considering the nation’s infancy its crowning achievement. In Orientalist fashion, this suggests that these countries of the Middle East have never surpassed their early glories and that the torch of civilization has since passed to Europe” (Meskell zoals geciteerd in Starzmann, 2008). Het universalistisch discours binnen UNESCO is gelinkt aan de idee van een teleologische geschiedenis; een beschavingsproces dat culmineert in het Westen en van daaruit wordt verspreid. Meer en meer stellen auteurs dat er op een andere manier naar erfgoed moet worden gekeken, om die koloniale of imperiale aspecten tegen te gaan.
8
Een betere omgang met cultureel erfgoed vereist de aanvaarding dat er niet alleen verschillende betekenissen aan hetzelfde erfgoed kunnen worden gegeven maar ook dat niet elk erfgoed voor elke gemeenschap dezelfde waarde heeft (Silberman, 2013). Ten slotte vertrekt het onderzoek naar erfgoed nog te vaak vanuit abstracte ideeën rond erfgoed in plaats van vanuit de reële omgang van de bevolking met hun erfgoed. In reactie hier op hanteerden Daher en Maffi (2010) een paradigma dat de bevolking ziet als actieve ‘agents’ in plaats van actoren die enkel opereren binnen een politiek en economisch systeem, zoals in het werk van de Certeau ‘The Practice of Everyday Life’. Zij analyseren de manier waarop verschillende actoren in een samenleving betrokken zijn in de definiëring, productie en consumptie van erfgoed. Hierbij werden alle praktijken, zowel officieel als onofficieel, onderzocht en in verband gebracht met lokale en internationale dynamieken. Daher en Maffi richten zich wel nog steeds voornamelijk op de betekenisgevende en politieke rol van erfgoed, waarbij de economische betekenis minder aandacht krijgt.
9
Economische functie van cultureel erfgoed Zoals al bleek uit het belang van Werelderfgoedsites voor de toeristische sector van een land, is het economische aspect van erfgoed tegenwoordig niet meer weg te denken. Deze economische waarde wordt door erfgoedexperten gezien als een bedreiging voor de conservatie van het erfgoed maar verder te vaak aan de kant geschoven. Hierdoor blijft dit aspect van erfgoed onderbelicht, hoewel de economische waarde van erfgoed tegenwoordig een belangrijke rol speelt in samenlevingen en dus ook de gemeenschappelijke visie op erfgoed bepaalt. Brodie heeft samen met verschillende auteurs een belangrijke impuls gegeven aan onderzoek naar de economische waarde van cultureel erfgoed. Verschillende werken hebben onderzoek naar de illegale handel in antiquiteiten gebundeld waarbij in een aantal artikelen de combinatie wordt gemaakt van de traditionele visie op erfgoed en een economische lens (Brodie en Tubb, 2002; Brodie, Kersel, Luke en Tubb, 2006; Brodie en Renfew, 2005; Barker en Lazrus, 2010). Zo gaat Brodie in de introductie van ‘Illicit Antiquities’ in op de symbolische betekenis van de plundering van erfgoed tijdens conflicten (Brodie en Tubb, 2002). Een andere manier waarop erfgoed een economische functie kan hebben is binnen de toeristische indrustrie of breder als element in de economische ontwikkeling van een regio of land. In dit hoofdstuk worden beide aspecten toegelicht maar eerst is het van belang om in te gaan op de trend van commodificatie van erfgoed. Verschillende auteurs hebben, vooral in de nasleep van de laatste Golfoorlog, opgemerkt hoezeer erfgoed wordt verhandeld en gebruikt als een handelsgoed. Zoals Kammeier en Starzmann opmerken wordt erfgoed, in een trend van steeds grotere circulatie van mensen en goederen, gezien als een niet-hernieuwbare grondstof die op internationale schaal wordt verhandeld (Kammeier, 2003; Starzmann, 2008). Op deze manier is het mogelijk om artefacten die een cultuur of identiteit symboliseren te kopen en te verkopen, zonder rekening te houden met de rol die deze artefacten nog kunnen spelen in een gemeenschap. Deze kapitalistische houding ten opzichte van erfgoed ondersteunt een sterk cultureel imperialisme. Dit werd pijnlijk duidelijk toen de Verenigde Staten in 2003 Irak binnenvielen waar volgens Starzmann de opzettelijke verwaarlozing en vernieling van cultureel erfgoed een geopolitieke strategie van cultureel imperialisme diende. Dit imperialisme drong binnen in alle aspecten van het dagelijks leven in Irak doordat de bevolking vervreemde van haar eigen erfgoed omdat het in plaats van een symbolische waarde, nu voor de bevolking een economische waarde kreeg. De plundering en illegale smokkel van antiquiteiten werd een bron van inkomsten voor de bevolking en zo deel van hun overlevingsstrategie in plaats van een aspect van hun cultuur. Daarnaast kwamen de antiquiteiten uiteindelijk op de westerse markten waardoor het verleden letterlijk een andere eigenaar kreeg (Starzmann, 2008). Hier wordt verder in dit hoofdstuk nog dieper op ingegaan.
10
Toerisme In het vorige hoofdstuk werd al kort ingegaan op de impact die de toeristische industrie heeft op de manier waarop erfgoed wordt gepercipieerd. Daarbij werd duidelijk dat onder andere de benoemingen van werelderfgoed ‘big business’ zijn geworden, omwille van de economische voordelen die werelderfgoed kan generen voor een land. ‘Heritage tourism’ of erfgoedtoerisme is niet alleen een snel groeiende tak van de internationale toeristische industrie, het is ook het onderwerp van zowel psychologisch, historisch als economisch onderzoek. Lord en Strauss publiceerden als eersten een artikel dat de economische voordelen van erfgoedtoerisme aantoonde in Pennsylvanie. Het artikel werd later onderworpen aan kritiek omdat de auteurs te weinig rekening zouden hebben gehouden met de inflatie en algemene stijging van inkomsten uit toerisme (Lord en Strauss, 2001). Een beter voorbeeld halen we uit het artikel van Bowitz en Ibenholt die de impact van erfgoedtoerisme op werkgelegenheid in Røros, Noorwegen hebben gemeten. Uit deze studie blijkt dat er ongeveer tweehonderd jobs, of 7% van de volledige werkgelegenheid in het dorp, indirect en direct het gevolg zijn van cultureel erfgoed toerisme (Bowitz, E. & Ibenholt, K., 2008). Dit zijn twee voorbeelden die aantonen dat er belangrijke economische voordelen verbonden zijn aan het onderhouden en cultiveren van erfgoed als toeristische attractie. Naast het economische aspect kan de bevordering van toerisme ook een politieke impact hebben voor een regio of staat. Om dit beter te belichten, zal er kort worden ingegaan op de rol die cultureel erfgoed speelt in de Palestijnse gebieden.
11
Casus Palestijnse gebieden Zoals Kammeier aanhaalt in zijn artikel wordt erfgoed gebruikt om een regio of land op de kaart te zetten: de erfgoedsite wordt een ‘trademark’ dat in de marketing van de gehele regio wordt ingezet (Kammeier, 2003). In de Palestijnse gebieden, waar de bevolking al decennia strijdt voor onafhankelijkheid en de erkenning van de grenzen, wordt het cultureel erfgoed gehanteerd als instrument in de economische ontwikkeling van het land. Middenveldorganisaties zoals PACE, Rozana en Riwaq restaureren en conserveren historische gebouwen in dorpen en steden aan de Westelijke Jordaanoever. Deze projecten worden gekaderd binnen een algemeen ontwikkelingsplan voor de onmiddellijke omgeving van de gebouwen. De projecten geven het gebouw een nieuwe bestemming en hebben op lange termijn positieve gevolgen voor de bevolking van de regio. Zo richten PACE en Rozana zich voornamelijk op het uitbouwen van infrastructuur voor toerisme, terwijl Riwaq nietgouvernementele organisaties de kans biedt in het gebouw hun werking uit te bouwen en zo diensten te leveren aan de bevolking. De ontwikkelingsprojecten zetten een dynamiek in werking waarbij verwaarloosd erfgoed wordt hersteld, wat een positieve impact heeft op de omliggende regio en op deze manier uiteindelijk ook opnieuw wordt geapprecieerd door de bevolking (Baron, Haffner, en Vekemans, 2015; Yahya, 2010). Bovendien zorgt de economische ontwikkeling die door de opwaardering van het erfgoed in gang wordt gezet, er voor dat de bevolking de weerstand tegen de bezetting kan volhouden. Voor veel organisaties, zoals Riwaq en PACE, was de waardering van hun erfgoed deel van hun overtuiging om tegen de restricties van de bezetting in te gaan. In Jeruzalem zorgde het herstel van de gebouwen er voor dat de Palestijnen er konden blijven wonen. Dit past in de bredere ideologie van de Palestijnse bevolking: ‘sumud’, wat letterlijk volharding betekend. De volharding om te blijven in Palestina, of anders verwoord: “to exist is to resist” (Baron, Haffner, en Vekemans 2015; Al-Jubeh, 2010). Daarnaast is het cultureel erfgoed ook recent ingezet als instrument in de internationale politiek. Toen de Palestijnse gebieden in 2011 werden erkend als lid van UNESCO, draaiden de Verenigde Staten, bondgenoot van Israël, de geldkraan naar UNESCO een jaar lang dicht. UNESCO is op dit moment de enige organisatie binnen de VN-familie waar de Palestijnse gebieden een volwaardige lidstaat zijn, wat een duidelijke stap voorwaarts is in de richting van internationale erkenning.
12
De indirecte politieke gevolgen van het lidmaatschap werden pas duidelijk wanneer de bouw van de scheidingsmuur tussen Israël en de bezette Palestijnse gebieden, de erfgoedsite Battir in gevaar bracht. Battir herbergt een terraslandschap met een 2000 jaar oud irrigatiesysteem. Er wordt al eeuwenlang op dezelfde traditionele manier aan landbouw gedaan, volgens een doorschuifsysteem tussen de belangrijkste families van het dorp. In 2012 werd Battir op vraag van de Palestijnse Autoriteit
overwogen
als
Werelderfgoed,
in
2014
werd
de
site
op
de
Werelderfgoedlijst geplaatst en onmiddellijk ook op de lijst met erfgoedsites in gevaar. Op deze manier kon de bouw van de muur door het dorp worden vermeden, wat een politieke overwinning voor de Palestijnen betekende (Baron et al. 2015). Plundering en smokkel In landen waar de centrale overheid zwak staat of in conflictgebieden kan de economische waarde van cultureel erfgoed catastrofale gevolgen hebben. De handel in geplunderde antieke artefacten is volgens de auteurs de derde grootste illegale handel in de wereld, na drugs en wapensmokkel (Kersel in Brodie, Luke en Walker Tubb, 2006). Deze stelling wordt betwist door sommige auteurs omdat het onmogelijk is om precies te berekenen wat de inkomsten uit de handel zijn. De meest recente resolutie van het Europese parlement over de handel in antiquiteiten somde het wel op als één van de feiten (Chasing Aphrodite 04-06-2012; European Parliament resolution of 30 april 2015). De smokkel van antiquiteiten is daarnaast een erg specifieke handelspraktijk omdat het de enige zwarte markt is waar elk object illegaal wordt verkregen maar uiteindelijk steeds legaal wordt verkocht. Een antiek artefact kan namelijk pas zijn volledige economische waarde realiseren als het op een legale manier kan worden verkocht (Kersel, 2006). In haar bijdrage in de bundel ‘Archaeology, cultural heritage and the antiquities trade’ volgt Kersel (2006) de geplunderde objecten van de grond tot aan de uiteindelijke koper. Kersel toont hoe de objecten van de archeologisch rijke gebieden naar transit markten gaan om daar te worden wit gewassen en hoe ze vervolgens op een legale manier worden verkocht, voorzien van een vervalst bewijs van herkomst. Het witwassen van de geplunderde artefacten blijkt relatief eenvoudig omdat veel rechtmatig verkregen artefacten voorzien worden van een vage omschrijving op het bewijs van herkomst. Zo kan een bewijs van herkomst van een munt voor twintig andere munten worden gebruikt.
13
Hoewel plundering meestal gebeurt in regio’s waar de overheid afwezig is of slechts een gebrekkige controle uitoefent, is dit niet het geval voor de handel in geplunderd erfgoed. Zo worden België, Duitsland, Zwitserland en Israël genoemd door Kersel als belangrijke transitmarkten voor geplunderde antieke artefacten (Kersel in Brodie et al. 2006). In conflictsituaties in archeologisch rijke gebieden nemen burgers vaak hun toevlucht tot de plundering van cultureel erfgoed als overlevingsstrategie. Omwille van de niet-hernieuwbare aard van cultureel erfgoed is dit slechts een korte termijn oplossing, daarnaast krijgen de vinders van de antiquiteiten slechts 1% van de uiteindelijke verkoopprijs. Bij langdurige conflicten zetten milities vaak een goed georganiseerde smokkelroute op waarbij ze de individuele plunderaars in onderaanneming laten werken (Brodie en Conteras in Lazrus et al. 2012). De regio van het Midden-Oosten wordt sterk geplaagd door deze vormen van plunderen, omwille van de vele archeologische sites. Zowel in de Palestijnse gebieden, Jordanië, Irak als Syrië zijn er veelvuldige plunderingen gerapporteerd, daarnaast staan Jeruzalem, Amman en recent ook de Syrisch-Turkse grens bekend als eerste handelscentra van de geplunderde objecten (Yahya, 2010; Fraoua, 2012; Booth en Luck, 2014). Hoewel ‘looting’ of plunderen een negatieve connotatie heeft, zijn niet alle plunderaars ervan overtuigd dat wat zij doen verkeerd is. Na de val van een regime zien plunderaars hun acties vaak als een vorm van herverdeling of rechtmatig terugnemen wat de bevolking toebehoort. Terwijl in het Westen musea worden gezien als publiek bezit, zijn er veel landen waar musea een sterke band met een dictatoriaal regime vertonen. Daarom is het van belang om te onthouden dat de redenen voor plunderingen erg divers zijn en afhangen van groep tot groep (Kila, D. 2013, Mc Ginty, R. 2004).
14
Casus Irak Om een duidelijk beeld te schetsen van de problematiek, wordt hier dieper ingegaan op het voorbeeld van Irak na de Tweede Golfoorlog. Wanneer in 2003 het Amerikaanse leger Irak binnentrok, was het land nog herstellende van de vorige Golfoorlog in 1990-1991. Tijdens deze eerste Golfoorlog was er een uitgebreid smokkelnetwerk ontstaan ten gevolge van de enorme inflatie die de sancties van de Verenigde Naties met zich meebrachten. Het smokkelnetwerk, dat voornamelijk bekend is omwille van de grote hoeveelheden olie die tijdens de oorlog werden verhandeld, was in deze periode ook de route waarlangs geplunderd erfgoed het land werd uitgesmokkeld. In de periode tussen de eerste en tweede Golfoorlog nam de plundering af en voerde het regime van Saddam Hussein draconische maatregelen in die het plunderen moesten tegengaan (Brodie et al., 2005). Saddam Hussein was sinds hij aan de macht kwam in 1971 gestart met een nationale herschrijving van de geschiedenis. Hij promootte een collectieve geschiedenis waarbij hij erg inzette op de inclusie van de verschillende bevolkingsgroepen in Irak. Elke kans werd gegrepen om deze geschiedenis in de verf te zetten: folkloristische tradities werden aangepast, er werd massaal geïnvesteerd in archeologische opgravingen
en zelfs de wapens van het leger
kregen namen die verwezen naar het roemrijke verleden van Irak. De genealogie van Saddam werd zo opgesteld dat hij afstamde van alle belangrijke historische figuren over de verschillende etnische- en religieuze groepen heen. Geschiedenis en erfgoed werden op deze manier erg belangrijk in het dagelijks leven van de Irakezen en zorgde voor sterke sociale cohesie (Isakhan in Kila en Zeidler, 2013). Vanaf 2003, met de start van de tweede Golfoorlog, werd de situatie ronduit dramatisch. Ten gevolge van de chaos die was ontstaan na de val van het regime werden massaal archeologische sites, bibliotheken, universiteiten en musea geplunderd. Experten zowel aan Britse als aan Amerikaanse zijde hadden nochtans voordien hun overheden gewaarschuwd dat dit zou kunnen gebeuren. Na de oorlog bleek dat de oversten van het Amerikaanse leger de waarschuwingen volledig hadden genegeerd (Stone, 2005; Warren, 2005). De gevestigde smokkelroutes die tijdens het Oil for Food programma van de Verenigde Naties waren uitgegroeid tot een volledige schaduweconomie, zorgden ervoor dat geplunderd erfgoed razendsnel het land werd uitgesmokkeld (Parker en Moore, 2007; Isakhan in Kila et al., 2013). In 2003 werden 15 000 objecten gestolen uit het Museum van Bagdad, terwijl de troepen van de Verenigde Staten toekeken. De nationale bibliotheek en archief van Irak verloor 25% van haar collectie boeken, 60% van de archiefcollectie en 98% van de kaarten, foto’s en objecten in de opslagruimtes. In de archeologische sites van Nineveh, Hatra, Umma en andere werden er artefacten geplunderd. Dit gebeurde zowel door particulieren als in gecoördineerde activiteiten van milities.
15
De objecten die werden geplunderd in Irak doken later op in gevestigde antiekhandels in Londen en New York (Bogdanos, 2005; Stone en Farchakh Bajjaly, 2008). Daarnaast werden in het hele land alle bouwwerken en monumenten verwoest die herinnerden aan het Baath regime, vaak met medewerking van de Amerikaanse soldaten. De sjiitische en Koerdische coalitieregering die nadien aan de macht kwam stelde zelfs een comité aan dat zou toezien op de vernieling van alle symbolen van het tijdperk onder Saddam. Na oproepen van de soennitische bevolking, die vreesde dat dit een dekmantel was om soennitisch erfgoed te vernietigen, werd dit comité een halt toegeroepen. Tot op vandaag zouden veel Irakezen de Amerikanen verantwoordelijk achten voor de vernietiging van hun cultureel erfgoed. Volgens Isakhan zorgde de vernieling van cultureel erfgoed er voor dat de sociale cohesie die het voordien promootte ook wegviel (Isakhan in Kila et al. 2013). Het plunderen van cultureel erfgoed is een economische activiteit waar tot op de dag van vandaag te weinig rekening mee wordt gehouden. De gevolgen zijn nochtans even groot als bij wapensmokkel. Brodie stelde al in 2002 dat “in wartime the money pumped into the market by Western collectors not only fuels archaeological destruction, but also helps underwrite and thus prolongs the conflict.” (Brodie, 2002, p. 7). Hij gaf bovendien toen al aan dat er in de wetgeving betreffende cultureel erfgoed te weinig rekening was gehouden met de economische waarde ervan. In het huidige conflict in Syrië speelde deze onwetendheid lange tijd in het voordeel van Daesh of IS, hier wordt verder in dit onderzoek nog dieper op ingegaan. Door de economische waarde van cultureel erfgoed te veronachtzamen, is het onmogelijk om een volwaardig onderzoek naar de positie van cultureel erfgoed binnen een samenleving te voeren, in conflictsituaties noch in vrede. Zoals ik hierboven heb proberen aan te tonen, heeft dit economisch aspect een impact op de wijze waarop de bevolking cultureel erfgoed percipieert en op de rol die erfgoed kan spelen in een conflict.
Erfgoed in gewapend conflict Tijdens een gewapend conflict kan cultureel erfgoed worden gebruikt om een strategisch voordeel te halen op de tegenstander. Omwille van de hogere ligging van veel archeologische sites ten opzichte van de rest van het landschap, nemen troepen of milities vaak juist bovenop deze sites stelling in. Daarnaast zijn grote bouwwerken ook vaak het doelwit tijdens gevechten omdat soldaten er zich in kunnen verschansen of er bovenop sluipschutters kunnen plaatsnemen (Cunliffe, 2014). Omdat geen enkele studie suggereert dat het tactisch gebruik van cultureel erfgoed impact heeft op de manier waarop erfgoed wordt gepercipieerd, wordt er hier niet verder op ingegaan. Wel is het van belang in te gaan op de juridische bescherming van cultureel erfgoed tijdens gewapend conflict en toe te lichten welke plaats erfgoedbescherming krijgt in de training van soldaten.
16
De eerste tekst die duidelijk de bescherming van cultureel erfgoed tijdens conflict of oorlog stipuleerde was de Lieber Code, die op aanvraag van de Amerikaanse president Lincoln werd opgemaakt voor het Amerikaanse leger in 1863. De Lieber code was een overzicht van gedragsregels voor de soldaten tijdens oorlog. Er werd een specifieke rol weggelegd voor publiek eigendom dat viel binnen de categorieën liefdadigheid, collecties of kunstwerken. Internationaal werden er pas afspraken gemaakt
rond
de
bescherming
van
erfgoed
met
de
twee
internationale
vredesconferenties in Den Haag in 1899 en 1907. Deze verdragen vallen binnen het internationaal humanitair recht en waren de eerste multilaterale verdragen die de gedragsregels binnen oorlog vastlegden. In het verdrag van 1899 werd vastgelegd dat plundering en vernieling door troepen was verboden en daarnaast waren legers verplicht om alle schade aan cultureel erfgoed te vermijden. Hieraan zijn wel twee duidelijke beperkingen verbonden, zo moeten troepen zich enkel indien mogelijk aan deze verplichtingen houden waardoor militaire noodzaak nog steeds als uitvlucht kan gebruikt worden. Daarnaast moet het bezette land steeds aanduiden welke gebouwen behoren tot het cultureel erfgoed met een duidelijk teken dat wordt gecommuniceerd aan de andere partij (Gerstenblith, 2009; Hladik, 2013). Deze conventies konden de uitgebreide vernieling van cultureel erfgoed tijdens de twee Wereldoorlogen weliswaar niet vermijden maar dienden wel als instrument om nadien restitutie te eisen. Na de uitgebreide vernieling en diefstal van cultureel erfgoed tijdens de Tweede Wereldoorlog werd besloten dat cultureel erfgoed een eigen juridisch instrument ter bescherming moest krijgen. Na het opstellen van de vier conventies van Genève werd dan ook de conventie van Den Haag van 1954 opgesteld door het pas opgerichte UNESCO. In de conventie van 1954, ook wel het cultuurgoederenverdrag genoemd, worden de verplichtingen van elk land ten opzichte van het eigen erfgoed gestipuleerd alsook de verplichtingen van de tegenstander in conflictsituaties. De conventie kreeg twee toevoegingen: protocollen 1 en 2. Het eerste protocol werd op hetzelfde moment als de conventie opgesteld en betreft enkel de status van roerend cultureel erfgoed, met als voornaamste doel het tegengaan van plundering en smokkel. Het tweede protocol werd opgesteld na de Balkanoorlogen van de jaren negentig en was een reactie op de kritieken die door het Boylan rapport na de oorlog in Bosnië werden geformuleerd. In het tweede protocol wordt de mogelijkheid om militaire noodzaak in te roepen als excuus beperkt en worden de verplichtingen van strijdende groepen in een conflict met internationale dimensies preciezer gedefinieerd (Gerstenblith, 2009; Walasek, 2015).
17
Naast de conventie van 1954 stelde UNESCO ook een conventie op in 1970 die het illegaal smokkelen van cultureel erfgoed moest tegengaan. In 2001 volgde een conventie die onderwatererfgoed moest beschermen, in 2003 de conventie ter bescherming van immaterieel erfgoed. Daarnaast kan een individu onder het Statuut van Rome van 1998 worden vervolgd door het Internationaal Strafhof (Kila, 2013; Gerstenblith, 2009). In 2005 werd generaal Pavle Strugar veroordeeld door het Joegoslavië Tribunaal voor het ongeoorloofd vernietigen van de oude stad Dubrovnik. Uit het oordeel van het Tribunaal blijkt dat zij zich hiervoor onder andere ook beriepen op de conventie van 1899, stellende dat de oude stad Dubrovnik sinds 1979 op de Werelderfgoedlijst stond en dus voldoende duidelijk was gemerkt als erfgoed (Kila, 2013; Cunliffe, 2013, ICTY, 2005). Het beschermen van cultureel erfgoed binnen conflictsituaties of ‘cultural property protection’ (CPP) wat de juridisch correcte term is, is het onderwerp van multidisciplinair onderzoek. CPP ontwikkelt op een praktische en realistische manier aanbevelingen voor de bescherming van cultureel erfgoed in conflictsituaties. Een bekend voorbeeld is het ‘Legacy Resource Managment Program’ in de Verenigde Staten, een project dat financiële steun biedt aan het departement van defensie ter bescherming van Amerikaans erfgoed maar ook CPP projecten tijdens buitenlandse operaties. Deze projecten resulteerden onder andere in een reeks speelkaarten die aan Amerikaanse soldaten werden gegeven in Irak, Afghanistan en Egypte. Elke speelkaart bevatte informatie over het erfgoed van het land in kwestie en hoe het best te beschermen (CCHAG; Kila, 2013). Een ander voorbeeld is de werking van ‘Leader Development and Education for Sustained Peace Program’ (LDESP), een organisatie die seminaries organiseert binnen het Amerikaanse leger. Tijdens de inval in Irak van 2003 en de daaropvolgende jaren, gaven verschillende archeologen en antropologen les aan de soldaten over het cultureel erfgoed en de tradities of gewoontes van de bevolking van Irak (Emberling, 2008; LDESP). Deze voorbeelden zijn bekend geworden sinds de regen van kritiek op het Amerikaans leger na de vernieling en plundering van het Iraaks erfgoed. Globaal gezien belandt CPP steeds onderaan de prioriteitenlijst en wekt het onderzoek weinig belangstelling, laat staan financiële steun. Wanneer we kijken naar huidige en voorgaande conflicten, zien we dat ondanks de verschillende juridische instrumenten en onderzoeken naar de bescherming van cultureel erfgoed, de internationale gemeenschap pas reageert op de vernietiging van cultureel erfgoed wanneer de wapens zwijgen (Kila, 2013; Kila en Zeidler 2013).
18
Cultureel erfgoed als een politiek instrument Tijdens conflicten krijgt cultureel erfgoed vaak een erg geladen politieke connotatie of wordt het ingezet binnen een ideologisch kader. Toch mogen we geen strikte scheidingslijn trekken tussen de rol van erfgoed in conflict en in vredestijd. Omwille van de belangrijke functie binnen de identiteit van een gemeenschap, is de politieke betekenis van erfgoed vaak gecontesteerd. Erfgoed wordt, zoals al is aangehaald in het eerste hoofdstuk, gebruikt om het heden te definiëren aan de hand van het verleden (Anheier en Isar, 2007). In 1983 kende het onderzoek naar erfgoed een paradigmashift: onderzoekers beseften steeds beter dat musea en erfgoed niet apolitieke gegevens waren maar vaak het resultaat van een strijd tussen verschillende groepen over hun geschiedenis en dus hun identiteit. Samenlevingen zijn steeds in beweging, hun relatie met het verleden dus ook, waardoor het verhaal dat erfgoed vertelt mee verandert (Silverman, 2011). Erfgoed kan dus worden ingezet in de onderdrukking van een volk of een internationaal conflict. Zo toonden De Cesari, Saunders en Silberman al de rol van erfgoed in het Palestijns-Israëlisch conflict aan en ging Meskell in op de politieke rol die erfgoed speelt binnen UNESCO (De Cesari, 2010; Saunders, 2008; Meskell 2002 en Silberman, 2013). Ook binnen gemeenschappen kan cultureel erfgoed worden gecontesteerd en kan erfgoed verschillende lagen van betekenissen bevatten die een rol spelen in de politieke situatie van de desbetreffende gemeenschappen. Bruner en Gorfain pionierden in het onderzoek naar gecontesteerde erfgoedsites met hun analyse van de veellagige betekenis van de Isräelische erfgoedsite Masada (Silverman, 2011). Daarentegen heeft Isakhan in zijn studie van het Iraaks erfgoed aangetoond dat onder de Baathpartij, het nationaal discours op zorgvuldige manier werd samengesteld om de verschillende bevolkingsgroepen een plaats te geven. Het is dus ook mogelijk om door middel van erfgoed sociale inclusie te verwezenlijken. Zoals blijkt uit het voorbeeld van Irak, is dat evenwel geen garantie op een democratische maatschappij (Isakhan in Kila et al. 2013). Specifiek binnen conflictsituaties wordt cultureel erfgoed regelmatig de inzet van een ideologische strijd. Wanneer de vernietiging van cultureel erfgoed samen gaat met het opzettelijk doden van burgers, kunnen we volgens Bevan spreken van een culturele genocide (Bevan zoals geciteerd in Kila, 2013). Door op een systematische manier het erfgoed van een bevolkingsgroep aan te vallen, wordt het bestaan van de groep actief ontkend. Het is als het ware een gewelddadige vorm van de Romeinse ‘damnatio memoriae’, waarbij het bestaan van een tegenstander opzettelijk wordt vergeten, zijn herinnering wordt vervloekt. In sommige gevallen gaat men zelfs zo ver dat de toponymie van het land wordt aangepast om de transformatie van de identiteit te vervolmaken.
19
Voorbeelden zijn te vinden in Israël, waar de Palestijnse geschiedenis van het land wordt ontkend en in Congo, dat werd omgedoopt tot Zaïre onder president Mobutu binnen de campagne ‘Authenticité’ dat koloniale invloeden wilden tegengaan. Om dieper in te kunnen gaan op deze praktijken van politieke vernieling van erfgoed, worden twee voorbeelden aangehaald: de vernieling van erfgoed tijdens de oorlog in Bosnië en de opzettelijke vernietiging van de Bamyan Boeddha’s in Afghanistan. Casus Bosnië Ten gevolge van het uiteenvallen van Joegoslavië in 1991, braken er in de Balkanlanden verschillende oorlogen uit. Het Joegoslavisch Volksleger (JNA) viel de jonge republiek Kroatië aan en Slovenië kende een korte tiendaagse oorlog. Het was eerst in Kroatië dat cultureel erfgoed werd aangevallen met het bombardement van de stad Dubrovnik, een werelderfgoedsite, en de vernieling van de stad Vukovar. In Bosnië-Herzegovina brak vlak na de onafhankelijkheidsverklaring in 1992 een burgeroorlog uit. De republiek had een verdeelde bevolking van islamitische Bosniërs (44%), Orthodoxe Serven (32,5%) en katholieke Kroaten (17%) die tijdens het conflict tegenover elkaar kwamen te staan. De Servische milities werden gesteund door president Milošević van Servië in hun strijd om de afscheiding van een deel van het land. De Servische milities wilden het ‘Servische deel’ toevoegen aan de parastaat Srpska Krajina. De milities voerden een politiek van etnische zuivering uit ten opzichte van de Bosnische moslims en katholieken. Vanaf 1993 brak de alliantie tussen de Bosnische Kroaten en de regeringstroepen en richtten de Kroaten een para-staat op, Herceg-Bosna, waarbij ze steun ontvingen van Kroatië. De oorlog, die pas in 1995 eindigde met de ondertekening van de Dayton overeenkomst, had gezorgd
voor
2,2
miljoen
vluchtelingen
en
intern
ontheemden,
ongeveer
honderdduizend doden en meer dan duizend vernielde erfgoedsites (Walasek, 2015). De meeste vernieling van cultureel erfgoed vond plaats in de periode 1992-1993 en werd voornamelijk uitgevoerd door de orthodox-Servische milities in samenwerking met de JNA en in veel mindere mate door de katholiek-Kroatische milities. Religieus erfgoed en erfgoed met een connectie met het Ottomaans tijdperk waren de voornaamste doelwitten. Uit de vernielingen bleek al snel dat er meer werd beoogd dan politieke verandering; de milities wilden het heden, verleden en de toekomst van de moslimgemeenschap wegvagen. Door alle sporen van een gedeeld verleden uit te wissen, vielen ze niet enkel de Bosnisch-islamitische gemeenschap aan maar manipuleerden ze ook de eigen identiteit.
20
Dorpen en steden waar voordien kerken en moskeeën naast elkaar stonden, zoals de
gewoonte
was
in
de
regio,
verloren
alle
verwijzingen
naar
de
moslimgemeenschap. De meesten kregen zelfs een nieuwe naam. Het puin van de vernietigde gebouwen werd verplaatst naar buiten de stad en in sommige gevallen werd er gestart met de bouw van een kerk op de plaats waar voordien een moskee stond (Walasek, 2015; Chapman, 1994). Een ooggetuige zou als volgt hebben gereageerd op de verwoesting van een moskee: “it is as if they have torn our heart out” (Walasek, 2015, p. 29). De
verwoesting
van
cultureel
erfgoed
in
Bosnië
en
de
internationale
verontwaardiging na de aanval op de oude stad Dubrovnik in Kroatië bracht een fundamentele vraag naar boven: is het geoorloofd om aandacht te schenken aan de vernieling van erfgoed wanneer er op hetzelfde moment mensen sterven. Of zoals, Amy Schwartz het verwoordde: “Is it wrong to weep for buildings?” (Schwartz in Mose, 1996). Ondertussen is de academische wereld tot de consensus gekomen dat wanneer het erfgoed van een bevolking onder vuur komt, dit vaak de voorbode is van een aanval op mensenlevens. Daarnaast kwam er een duidelijk antwoord van een Kroatische journaliste, Ksenija Drakulic, zij stelde dat de vernietiging van erfgoed gelijk staat aan de vernietiging van een beschaving, een cultuur. Het is dus een duidelijk teken dat een genocide op til is. Een ander voorbeeld kwam vanuit Mostar waar een soldaat aan een reporter van The Washington Post verklaarde dat hij aan het vechten was voor de brug, de Stari Most. De jonge soldaat stelde het zo: “It's my world - the Old Bridge and Mostar. If the bridge falls, Mostar falls with it. It's our heart." (Pomfret, 30-08-1993). Hoewel vanuit de Bosnische bevolking een duidelijke vraag klonk om het erfgoed te beschermen, ondernam geen enkele internationale organisatie actie tot halverwege 1994, wanneer het grootste kwaad al was geschied. Nochtans waren een aantal experten op de hoogte van de gevoelens van de Bosnische bevolking, zo stelde Roger Schrimplin van het Oost-Europees comité van het Koninklijk instituut van Britse architecten al in 1993: “Our view is that people suffering is of first priority, never mind the monuments. But that is not their view. They take global destruction of their monuments very seriously indeed. It is time that their attitude about what is happening to their cultural heritage should be taken seriously by us.” (Schrimplin in Walasek, 2015, p.101).
21
Het conflict werd een signaal dat de internationale juridische instrumenten ter bescherming van cultureel erfgoed hadden gefaald. Met de sluiting van de vrede kreeg de restauratie van het cultureel erfgoed een vooraanstaande plaats in de Dayton overeenkomst. Na het conflict bleken dit evenwel even lege woorden te zijn als de beloftes ter bescherming van het erfgoed voor het conflict. Het beloftevolle plan van de Raad van Europa kreeg nadien de bijnaam “specific inaction plan” door de lokale erfgoed experten. De enige uitzondering was de Stari Most en de historische kern van Mostar, die als symbolische erfgoedsite aandacht kreeg van zowel de Wereldbank, UNESCO als ontelbare kleinere donoren en het grootste deel van de fondsen voor het herstel van cultureel erfgoed in Bosnië opslokte (Walasek, 2015). De Bosnische burgeroorlog toont de kracht die achter erfgoed verscholen gaat, aan de ene kant als symbool van sociale inclusie zoals bij de brug van Mostar, aan de andere kant als politiek instrument. Daarnaast blijkt dat de internationale gemeenschap zeer geschokt reageert op de vernietiging van cultureel erfgoed, maar verder niets onderneemt of kan ondernemen. Verder toont het conflict duidelijk hoezeer de intentionele verwoesting van cultureel erfgoed de voorbode is van etnische zuivering en uit de reacties die journalisten verzamelden tijdens het conflict blijkt duidelijk dat deze destructieve acties de mensen recht in het hart raakten. Casus Afghanistan De vernietiging van de Bamyan Boeddha’s in maart 2001 in Afghanistan is een heel andere vorm van intentionele vernietiging van cultureel erfgoed. In oktober 2001 werd
Afghanistan
grotendeels
gecontroleerd
door
de
Taliban,
een
fundamentalistische islamitische politieke partij. De Taliban, die aan de macht was gekomen met steun van de bevolking, had in 1997 het Islamitisch Emiraat Afghanistan uitgeroepen. Deze regering werd slechts erkend door drie landen: Pakistan, Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten. De Taliban kon steunen op brede lagen van de samenleving in Afghanistan omdat ze stabiliteit en vrede beloofden aan een bevolking die al sinds 1978 in gewapend conflict leefde. De Taliban regering voerde een erg strikt moreel beleid waarbij televisie, wijn, gokken, het afscheren van baarden, Westerse kapsels en bepaalde muziek en kunst werden verboden. Daarnaast moesten vrouwen ook stoppen met werken en werden ze verplicht zich volledig te bedekken, dit om vrouwen te beschermen, volgens de Taliban (Ghufran, 2001).
22
De Taliban verleende bovendien onderdak aan Osama Bin Laden, een Saoedische miljonair die de fundamentalistische para-militaire organisatie Al Qaida leidde. Na de bombardementen op de Amerikaanse ambassades in Kenia en Tanzania door Al Qaida, ontstonden er spanningen tussen de Taliban regering en de Verenigde Staten, die de uitlevering van Osama Bin Laden eiste (Ghufran, 2001). Na de terroristische aanslag die Al Qaida op 11 september 2001 uitvoerde op Amerikaans grondgebied, vielen de Verenigde Staten en Groot-Brittannië Afghanistan binnen en brachten de Taliban regering ten val. De
vernietiging
van
de
Bamyan
Boeddha’s,
monumentale
boeddhistische
beeldhouwwerken uit de zesde eeuw, door de Taliban werd door de hele wereld veroordeeld. Verschillende landen, waaronder Pakistan en Iran, zouden voor de vernietiging nog gezanten hebben gestuurd om de Taliban te overtuigen de standbeelden niet te verwoesten. De Taliban gaf nadien twee redenen voor de verwoesting van het erfgoed: het zou afgoderij inspireren (de aanbidding van beeltenissen is binnen de islam verboden volgens de Hadith) en er zouden internationale organisaties hebben aangeboden om de beelden te restaureren terwijl er in Afghanistan dringend nood was aan humanitaire hulp (Crossette, 19-03-2001). De eerste reden werd nadien herhaald door de Taliban en werd gezien als het officiële standpunt. De vernietiging van de Bamyan Boeddha’s werd vervolgens door de publieke opinie in het Westen gezien als passend binnen een lange traditie van islamitisch iconoclasme. Dit moet evenwel worden genuanceerd. De Boeddha’s hadden voor de verwoesting door de Taliban al geleden onder iconoclasme, de gezichten van de twee beelden werden voordien al vernietigd. Het uitwissen of vernietigen van gezichten was een courante praktijk binnen de islam. Andere, veelvoorkomende manieren om afgoderij tegen te gaan waren het tekenen van strepen tussen hoofd en lichaam van een afbeelding of het fysiek in het gezicht slaan van een beeld. Deze maatregelen hebben gemeenschappelijk dat ze niet de volledige beeltenis vernielen maar slechts een deel om te tonen dat het icoon geen enkele kracht bezit en dus niet kan worden verafgood. Mede omdat de Boeddha beelden in Afghanistan al gezichtsloos waren sinds enkele eeuwen en bovendien niet meer actief werden aanbeden, blijkt de officiële reden van de Taliban onvoldoende te zijn. Experten stellen dat achter de verwoesting van de Boeddha beelden een andere ideologie zat: namelijk een aanval door de Taliban op de idee van een geglobaliseerd cultureel erfgoed, of de universalistische visie op cultureel erfgoed. Volgens Flood kan “Taliban iconoclasm (...) be understood as constituting a form of protest against exclusion from an international community in which the de facto hegemony of the elite nations is obscured by the rhetoric of universal values.”(Flood, 2002, p.653).
23
Als we in gedachten houden dat het onwaarschijnlijk is dat de beelden enkel en alleen om religieuze redenen zouden zijn verwoest, is het misschien interessanter om te kijken naar de tweede reden die de Taliban opgaf. In de aanloop naar de verwoesting van de beelden, kreeg de Taliban vanuit alle hoeken van de wereld aanbiedingen om de beelden te beschermen. Deze varieerden van een aanbod om de standbeelden te verplaatsen tot grote geldsommen om de standbeelden over te kopen. De enorme economische waarde van de standbeelden leidde tot erg hypocriete reacties van de landen die sancties aan Afghanistan hadden opgelegd maar geen graten zagen in het afkopen van de Boeddhabeelden. Dit kan mogelijk mee de verwoesting van de monumentale beelden hebben veroorzaakt. In het voorbeeld van de Bamyan Boeddha’s is het duidelijk dat de vernietiging niet enkel door de Taliban werd gebruikt om een ideologisch standpunt in te nemen maar ook door andere landen. Vooral in de Verenigde Staten grepen verschillende groepen de verwoesting aan als argument dat de islam een middeleeuwse, barbaarse religie was. Wat de echte reden voor de vernieling ook was, het is duidelijk dat cultureel erfgoed hier werd ingezet in een breder internationaal conflict. Daarnaast toont het voorbeeld de uiteenlopende visies op cultureel erfgoed, hier de vrij extreme en fundamentalistische visie van de Taliban en de westerse visie.
Uit de analyse van de verschillende casussen blijkt dat de rol die erfgoed speelt in een conflict wordt bepaald door de context van het conflict. Zo wordt cultureel erfgoed in de Palestijnse gebieden ingezet in de economische ontwikkeling van het land maar past het bovendien in hun passieve manier van weerstand bieden aan de bezetting. In Irak was de massale plundering van erfgoed een gevolg van de zware economische sancties die voor een schaduweconomie hadden gezorgd in het land. In Bosnië bleek nadien dat de vernieling van cultureel erfgoed een voorbode was van de etnische zuivering die er op volgde. In Afghanistan ten slotte, toonde de interpretatie van de vernieling van de Bamyan Boeddha’s het wederzijds onbegrip tussen de internationale gemeenschap en de Taliban regering. De manier waarop cultureel erfgoed wordt gebruikt in een conflict, vertelt iets over de aard van het conflict en de betekenis die er aan wordt gegeven door de verschillende gemeenschappen. Zoals aangetoond in het eerste hoofdstuk, is het dus van groot belang om af te stappen van de universalistische benadering van erfgoed om te kijken naar de aspecten die specifiek zijn aan elke cultuur. Een degelijke interpretatie van de rol van het cultureel erfgoed is noodzakelijk om de redenen van eventuele vernieling of plundering beter te begrijpen. In het volgende hoofdstuk zal er dieper in gegaan worden op de rol die erfgoed speelt in het Syrisch conflict. Daarbij zal bovendien de nodige aandacht worden besteed aan de manieren waarop elke groep het cultureel erfgoed gebruikt.
24
Het Syrisch conflict Beknopte inleiding tot het conflict “There are few words left to convey the suffering being endured by Syrians, now five years into the conflict. In addition to the ongoing civilian deaths and injuries, the destruction of property and cultural heritage and the displacement of tens of thousands of people, many Syrians are also facing severe water and fuel shortages, causing increased levels of disease and hardship, in particular in hard-to-reach areas.” (UNSC report of the secretary-general, 23-07-2015) .
Het gewapend conflict in Syrië kent ondertussen verschillende spelers maar is vooral een geschiedenis met een enorm dodental, een massale vluchtelingenstroom en dagelijkse ellende voor de Syrische bevolking. Om in te kunnen gaan op de rol die cultureel erfgoed speelt in het conflict, zal hier eerst een beknopt overzicht worden gegeven van het conflict zelf. Sinds 1971 regeert de familie Assad over Syrië. Hafez Al-Assad slaagde er in met een bloedeloze coup vrede en stabiliteit te brengen in het land, na een periode van chaos. Het Assad-regime was evenwel, zoals vele in de regio, niet democratisch. Lidmaatschap van de Moslimbroeders werd in 1980 al verboden en de macht in het land was tot 2011 voornamelijk verdeeld over clanleden van de Assad-familie (Peeters, 2013). De familie behoort tot de alawitische geloofsgemeenschap, een afsplitsing van de sjiitische islam. Dit heeft steeds een grote rol gespeeld in de Syrische politiek omdat de alawieten een minderheid vormen in Syrië, waar de meerderheid soenniet is. De minderheidspositie van de regerende familie heeft er voor gezorgd dat ze in Syrië kunnen steunen op de loyaliteit van de grote en diverse groep minderheden in Syrië. Zo telt Syrië een grote Koerdische gemeenschap, verschillende christelijke gemeenschappen, sjiieten, druzen en yezidi. Deze minderheden hebben daarom ook steeds een belangrijke plaats gekregen in het Assad-regime (Smyth, 2012). Bashar Al-Assad nam in 2000 het roer over van zijn vader en voerde een politiek van economische liberalisering, gelijkaardig aan de hervormingen die elders in de regio gebeurden. Deze hervormingen hadden desastreuze gevolgen voor de bevolking en hebben waarschijnlijk mee bijgedragen tot de opgekropte woede die in 2011 tot uitbarsting kwam. Al in 2005 riepen een aantal oppositiefiguren op tot meer politieke vrijheid en democratie maar er werd vanuit het regime enkel met arrestaties geantwoord (Peeters, 2013).
25
Het regime was (en blijft in sommige gevallen) populair bij de soennitische middenklasse die rijk werd door de liberalisering, bij de religieuze minderheden die zich beschermd voelden door het regime en bij een deel van de bevolking omwille van de anti-imperialistische retoriek van de regering. Internationaal kent Syrië drie belangrijke bondgenoten die vanaf de start van de burgeroorlog systematisch elke aanval op het regime blokkeren in de VN-Veiligheidsraad: Iran, Rusland en China (Peeters, 2013). Ondanks de vrij sterke positie van het regime kwam de bevolking toch in opstand in 2011, toen de Arabische lente zich over de regio verspreidde. In januari 2011 vonden de eerste kleine betogingen plaats maar de opstand brak pas echt uit in maart, nadat het Syrische leger het vuur had geopend op ongewapende betogers in Deraa. Het regime antwoordde op de daaropvolgende betogingen met beloftes over meer vrijheid en democratie, die in de praktijk niet werden ingelost. Het protest breidde zich verder uit waarbij de grensstreken met Turkije, Libanon en Jordanië de meeste opstanden kenden. Het protest situeerde zich voornamelijk op het platteland, waar de bevolking het sterkst was getroffen door de liberalisering (Peeters, 2013). Sinds de start van het conflict, dat gekenmerkt wordt door een groot en steeds groeiend aantal burgerdoden, zijn er al verschillende pogingen ondernomen om alle partijen tot vredesgesprekken te bewegen. In 2012 organiseerde de VN een actiecomité voor Syrië waarbij de secretaris-generaal van de VN, Ban Ki-Moon, en de secretaris-generaal van de Arabische Liga, Nabil Elaraby, samen zaten met de ministers van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, China, Rusland, Qatar, Frankrijk, Turkije, Irak, Koeweit en de Hoge vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie. Dit actiecomité stelde een 6-stappenprogramma voor dat zou moeten leiden tot een onmiddellijke halt aan het geweld en werd later bekend als Genève 1 (Final Communiqué). Koffi Annan, op dat moment vredesgezant van de VN voor Syrië, legde alle strijdende partijen in Syrië een wapenstilstand op in april 2012. Na een bloedbad in Houla op 25 mei 2012 dat werd toegeschreven aan proAssadmilities, hield de wapenstilstand niet langer stand. Koffi Annan gaf zijn ontslag als vredesgezant en werd opgevolgd door Lakhdar Brahimi. Hij probeerde vervolgens gedurende de rest van 2012 en 2013 alle partijen rond de tafel te brengen voor vredesgesprekken. Toen de conferentie van start ging in januari 2014, bleek al snel dat de gesprekken erg moeilijk verliepen. Deze vredesgesprekken, die bekend staan als Genève 2, sprongen af in februari 2014 (The Guardian, 15-022014).
26
Naarmate de burgeroorlog tussen oppositiegroepen en het regime oplaaide, versplinterde de oppositie steeds verder. Hoewel op de meeste recente kaarten van het Syrische conflict de rebellen als één groep worden getoond, soms met het onderscheid tussen rebellen en islamisten, is de oppositie tegen Assad enorm gefragmenteerd. Hieronder wordt slechts kort ingegaan op enkele van de belangrijkste groepen, die ook terugkomen verder in het onderzoek. Free Syrian Army Deze organisatie ontstond in juli 2011 en is een koepelorganisatie voor verschillende rebellengroeperingen. De meerderheid van de strijders van het FSA zijn deserteurs van het regeringsleger, de rest zijn burgers die de wapens hebben opgenomen. Ze opereren voornamelijk vanuit het zuiden van het land. Het FSA heeft als voornaamste doel het omverwerpen van het regime van Assad maar is verder erg verdeeld over de gewenste toekomst na het gewapend conflict. Het FSA hoopte in het begin van het conflict steun te krijgen vanuit het Westen. Toen dit niet gebeurde, verlieten verschillende groepen de beweging. In Westerse berichtgeving wordt het FSA meestal gezien als “de rebellengroep”, zeker sinds het FSA erkend werd door het ‘Syrian National Council’ en haar opvolger de ‘National Coalition for Syrian Revolutionary and Opposition Forces’. Deze coalitie heeft internationaal erkenning gekregen als vertegenwoordiger van het Syrische volk maar heeft binnen Syrië weinig legitimiteit omdat het opereert vanuit het buitenland (Peeters, 2013; Al Jazeera, 19-11-2012; BBC, 25-09-2013; Steinberg, 2014). Islamitisch Front Het Islamitisch Front werd in december 2012 opgericht en bestaat uit een coalitie van salafisten en islamisten. In 2013 werd de coalitie heropgericht en kreeg de naam Islamitisch Front in Syrië. Het Islamitisch Front wil ook het regime van Assad omverwerpen en wil het nadien vervangen door een islamitische staat. De vier belangrijkste groepen binnen het Islamitisch Front zijn: Ahrar al-Sham, Liwa alTowhid, Jaish al-Islam en Saqour al-Sham. Ahrar al-Sham domineert in praktijk de beslissingen van de coalitie, wat druk heeft gezet op de allianties. De groepering wordt ondersteund vanuit de Arabische Golfstaten (Steinberg, 2014; Crisis Group, 2014).
27
Jabhat al-Nusra (JN) JN is geallieerd met Al Qaida maar werkt binnen Syrië samen met verschillende andere groeperingen waardoor het veel legitimiteit geniet. JN heeft in het begin van het conflict steeds de prioriteit gegeven aan het strijden tegen het Assad-regime. Door de concurrentie met de Islamitische Staat (IS of Daesh) is de groep overgestapt op meer radicale acties en is de consensus met andere Syrische rebellengroepen naar de achtergrond gedrongen. JN kiest nu steeds vaker openlijk voor de oprichting van een islamitische staat als prioriteit en heeft daarbij, net als IS, transnationale doeleinden (Steinberg, 2014; Crisis Group, 2014). Southern Front Sinds begin 2015 krijgt de zuidelijke coalitie van rebellengroepen internationaal steeds meer aandacht. De coalitie werd opgericht door de ‘Friends of Syria’ in 2014 na het falen van de tweede ronde vredesgesprekken in Genève en kent in tegenstelling tot andere groeperingen binnen Syrië weinig islamistische invloeden. Het front probeerde zich sinds begin 2015 zo goed mogelijk te organiseren om internationale erkenning te bewerkstelligen. Omwille van de grote hoeveelheid verschillende groepen die de coalitie omvat, blijven de pogingen om op een coherente manier actie te ondernemen regelmatig mislukken. Het zuidelijk front is er in geslaagd om Jabhat al-Nusra steeds verder te isoleren, hoewel de groepering nog steeds een belangrijke plaats in neemt onder de rebellen (Carter Center, 2015). YPG In Rojava (Syrisch Koerdistan) hebben Koerden gebruik gemaakt van de chaos van de burgeroorlog om een autonome transitieoverheid te installeren. De militaire tak van de Koerdische volkspartij PYD, de YPG, heeft sinds 2013 met succes de strijd aangebonden met IS en Jabhat al-Nusra. Tussen de YPG en de Syrische rebellen bestaan er spanningen. In 2014 werd door Crisis Group gerapporteerd dat de Syrische rebellen de Koerden ervan verdachten samen te werken met het Assadregime. In juli 2015 rapporteerde Crisis Group dat een aantal leidende rebellengroeperingen de Koerden beschuldigden van etnische zuivering van soennitische Arabieren. Of de beschuldigingen kloppen, is niet bevestigd door Crisis Group, maar ze tonen de spanningen tussen de twee groepen aan. Bovendien zijn er conflicten ontstaan tussen de Iraaks-Koerdische regionale overheid en de regering in Rojava over de machtsverdeling (Crisis Group, 1-07-2015). De internationale coalitie, geleid door de Verenigde Staten, werkt tijdens aanvallen op IS wel nauw samen met de YPG (Crisis Group, 8-05-2014).
28
De toenemende onafhankelijkheid van Koerden heeft ertoe geleid dat de spanningen zijn opgelopen tussen de PKK, de zusterpartij van PYD in Turkije, en de regering van Erdogan. Erdogan heeft eind juli 2015 de NAVO bijeengeroepen om de steun van de lidstaten te vragen in de strijd tegen wat hij terroristen noemt. De NAVO heeft die steun gegeven maar de Europese Unie vroeg Erdogan het integratieproces van de Koerdische bevolking in Turkije gaande te houden. Gevreesd wordt dat Turkije de dreiging van IS zal gebruiken om zelf militair te kunnen optreden tegen de PKK (De Standaard, 28/07/2015). Islamitische Staat (IS) De Islamitische staat (IS) is gegroeid uit de Iraakse afdeling van Al Qaida. Sinds 2010 werd deze aangevoerd door Abu Bakr al-Baghdadi, een Irakees die de organisatie van Al Qaida in Mesopotamië omdoopte tot de Islamitische Staat in Irak. De acties van Al-Baghdadi en zijn voorganger Al-Zarqawi waren erop gericht de sjiitische bevolking van Irak op te zetten tegen de soennitische door verschillende aanslagen te plegen op sjiieten. Deze aanvallen werden door Al Qaida meermaals bekritiseerd. Wanneer IS zich in 2013 ook profileerde als koepelorganisatie in Syrië en Irak en het JN front onder hun bevel wilde plaatsen, ontstond er een conflict tussen de beide groepen. In 2014 werd IS uitgesloten door Al Qaida en bleef JN de enige groepering opererend onder de vlag van Al Qaida in Syrië (Steinberg, 2014). Verschillende strijders liepen van JN naar IS over. In juni 2014 riep IS een kalifaat uit onder de leiding van ‘kalief’ Al-Baghdadi. Daesh, zoals IS ook genoemd wordt, heeft sindsdien zowel de strijd aangebonden met de Iraakse overheid, het regime van Assad, de Koerdische YPG in Syrië, de Peshmerga in Irak, JN, de FSA en andere rebellengroeperingen in haar strijd voor de complete controle over het grondgebied (Steinberg, 2014). IS kan volgens experten worden gelabeld als een terroristische organisatie omdat het op systematische wijze burgerslachtoffers maakt om zijn doel te bereiken. De organisatie staat bekend om het plegen van gruwelijke moorden, foltering, verkrachting en ontvoering (Ganor, 2015). Daarnaast ageert IS ook als een staat, er worden diensten verleend aan de bevolking, er is georganiseerde rechtspraak volgens de sharia en IS heeft ordehandhaving geïnstalleerd in zijn gebied. Abu Bakr al-Baghdadi treedt binnen IS op als zowel politieke als religieuze leider, naar het ideaal van het kalifaat. Binnen het gebied dat wordt gecontroleerd door IS, zou het publieke leven relatief goed georganiseerd zijn, zij het beheerst door angst. De financiering van de staat steunt voornamelijk op inkomsten uit oliesmokkel, het opleggen van taksen, de verkoop van gestolen goederen en losgeldpremies. Zo zou IS volgens schattingen van experten tot 2 miljoen dollar per dag verdienen aan de olie-exploitatie en -smokkel (Aisch, et. al., 16-09-2014; Caris, C.C. en Reynolds, S. 2014).
29
De Islamitische Staat heeft van Al Qaida het transnationale karakter overgenomen en dit een niveau hoger getild nu een ongeziene hoeveelheid jonge moslims naar Syrië trekken om er de rangen van IS te vervoegen. Door middel van erg sterke propaganda via sociale media heeft IS terrorisme verder kunnen mediatiseren, waardoor het zaaien van angst wereldwijd veel eenvoudiger is geworden voor de organisatie. De mediastrategie van IS is er bovendien op gericht om aan jonge moslims wereldwijd een nieuwe alternatieve identiteit voor te stellen met een sterk samenhorigheidsgevoel, en een focus op religieuze normen en waarden (Ganor, 2015). Deze alternatieve identiteit gaat samen met een heel eigen visie op de geschiedenis, hier wordt dieper op ingegaan wanneer de rol van cultureel erfgoed in het conflict wordt besproken. Op het moment van schrijven controleerde de Islamitische Staat meer dan de helft van het Syrische grondgebied. Daarnaast houdt het regime nog steeds een belangrijk deel van het land in handen, meer bepaald de westelijke gebieden. In het noorden houden de Koerden stand, in sommige gebieden delen ze er de controle met het FSA. Het Syrische conflict lijkt zonder einde te zijn, nu de vredesgesprekken in Genève in 2014 zijn gefaald en het conflict meer en meer een internationaal karakter krijgt. Met Rusland, China en Iran als bondgenoten van het regime, de internationale coalitie onder leiding van de Verenigde Staten en de milities in Libië, Egypte, Nigeria, Jemen, Algerije, Afghanistan en Pakistan die onder de invloed van de IS zijn gekomen, zal de uitkomst van het conflict in Syrië globale gevolgen hebben (Jones, 4-06-2015). Op de kaart van pagina 38 wordt een overzicht gegeven van de huidige situatie in Syrië.
30
Cultureel erfgoed in het Midden-Oosten1 Zoals al werd aangehaald in de theoretische bespreking van cultureel erfgoed, is de perceptie van cultureel erfgoed in het Midden-Oosten sterk beïnvloed door koloniale en oriëntalistische zienswijzen. Hierdoor zijn er zoals aangehaald twee verschillende visies op erfgoed ontstaan in de regio: de geïmporteerde, oriëntalistisch gekleurde visie die voornamelijk keek naar erfgoed uit de oudheid en het Arabisch-islamistische verleden volledig links liet liggen, enerzijds, en de geïnstitutionaliseerde geschiedenis van waqfs of habous (religieuze stichting) die vanuit de gemeenschap zelf was ontstaan, anderzijds. De Europese kolonisatoren zagen in het Midden-Oosten de wieg van hùn beschaving. De archeologische en historische onderzoekers die het spoor van de kolonisatoren volgden, concentreerden zich dan ook voornamelijk op pre-islamitische geschiedenis. Hierdoor kreeg erfgoed meteen een erg politieke rol toegewezen want controle over het gebied ging voor de Europeanen meteen samen met het proces van de opbouw van een cultureel erfgoed. De koloniale legers speelden dan ook vaak een rol in de archeologische opgravingen (Daher en Maffi, 2010). De oorspronkelijke Arabisch-islamitische noties van erfgoed waren erg verschillend van de Europese. Bij de Arabische bevolking was er zowel de geïnstitutionaliseerde bescherming van (voornamelijk religieuze) gebouwen door middel van de waqf of habous. Deze kunnen we volgens Daher en Maffi ook terugvinden in de Ottomaanse periode waar regelmatig publieke werken gewijd waren aan het renoveren en conserveren van gebouwen. Aan de andere kant bestaat er de notie van ‘athar’ of zoals Daher en Maffi het vertalen: ‘notions of the past’. Deze visie op erfgoed was voornamelijk gericht op een intertekstualiteit, orale vertellingen en latente kennis. Noties van het verleden werden voor de komst van de Europeanen niet automatisch verbonden met materieel erfgoed. De komst van de kolonisatoren zorgde voor een wisselwerking in de regio waarbij nieuwe Europese ideeën rond erfgoed werden uitgetest in de kolonies, net zoals vele andere theorieën er werden beproefd. Met de onafhankelijkheid van de verschillende landen, werd de kans meteen aangegrepen om een eigen nationale geschiedenis te schrijven. Er werd naarstig gezocht naar lokale tradities, culturen en folklore waarbij, zoals in alle landen ter wereld, veel van de tradities eigenlijk een erg moderne oorsprong hebben. Het zijn zogenaamde ‘invented traditions’ (Daher en Maffi, 2010).
1
Deze term gebruikend in volle besef van haar problematisch karakter. Cfr Said, Orientalism & B. Tibi, Conflict and War in the Middle East, 43-60.
31
Opvallend genoeg grepen velen voor het schrijven van hun nationale geschiedenis terug naar de Europese concepten en keuzes in erfgoed. Nog steeds krijgen preislamitische erfgoedsites een belangrijke plaats in het nationaal erfgoed. De Ottomaanse periode werd door veel van de jonge nationale geschiedschrijvers eveneens in een vergeethoek geduwd en aanzien als een periode van vreemde overheersing en decadentie (Daher en Maffi, 2010). Dit valt bijvoorbeeld op in Nazareth, Israël, waar de statige Ottomaanse huizen pas recent opnieuw werden ontdekt door de Palestijnse bevolking. Voordien werden ze, aldus een plaatselijke gids, aanzien als ouderwets in een samenleving die streeft naar vernieuwing en ontwikkeling (eigen interview
tijdens
veldwerkproject). Recent krijgen meer
verschillende invalshoeken een plaats binnen het patrimonium van Arabische staten volgens Daher en Maffi (2010). Zoals overal in de wereld heeft ook in het Midden-Oosten de toenemende commodificatie van cultureel erfgoed een impact gehad op de samenlevingen. Door het economisch belang van erfgoed, met steeds meer aantrekkingskracht voor cultureel toerisme, is cultureel erfgoed en ruimte ook in het Midden-Oosten de inzet geworden van een politieke en socio-economische strijd. Dit komt nog sterker tot uiting binnen een conflict met een internationaal karakter zoals in Syrië. In het volgende hoofdstuk zal er worden ingegaan op de rol die cultureel erfgoed speelt binnen het conflict, waarbij extra aandacht wordt besteed aan de verschillende lagen van het conflict waar erfgoed een instrument is geworden.
De rol van erfgoed in het conflict Statistieken en rapporten Na de oorlog in Bosnië is duidelijk geworden hoe belangrijk tijdige documentatie van vernieling is, zowel om de situatie in te schatten als om nadien aan restauratie en restitutie te kunnen doen. Er werden dan ook al verschillende organisaties opgericht tijdens het conflict om de vernielingen te rapporteren. Het is evenwel onmogelijk om te zeggen hoeveel erfgoed er in Syrië al werd vernield. De ‘Association for the Protection of Syrian Archaeology’ of APSA werd opgericht in 2012 als een Facebook pagina en kreeg nadien ook een Youtube-kanaal en website. Via deze kanalen verspreidt APSA informatie over vernieling van cultureel erfgoed in Syrië. Om aan deze informatie te komen, doet de organisatie beroep op een team van archeologen en journalisten. De journalisten zijn voor het merendeel Syriërs die vanuit het land zelf rapporteren. Daarnaast maakt APSA ook gebruik van informatie van burgers die anoniem willen blijven uit angst voor vervolging door het regime of één van de gewapende milities in het land.
32
Naast APSA rapporteert ook het ‘Directorate-General of Antiquities and Museums’ (DGAM) rechtstreeks vanuit Syrië. Deze organisatie is opgericht in 1946 toen Syrië onafhankelijk werd en is een overheidsorganisatie. Omdat de overheid in het geval van Syrië één van de oorlogvoerende partijen is, moet de informatie die DGAM verleent steeds kritisch worden benaderd. DGAM heeft sinds van de start van het conflict wel steeds al het mogelijke gedaan om erfgoed in Syrië te beschermen, zoals blijkt uit de verschillende internationale samenwerkingsverbanden tussen DGAM en erfgoedexperten. Buiten Syrië werden er ook verschillende NGO’s opgericht als antwoord op de toenemende vernieling van cultureel erfgoed in Syrië. In februari 2013 werd ‘Heritage for Peace’ (HfP) opgericht. Deze organisatie spitst zich voornamelijk toe op het ondersteunen van burgers of professionele erfgoedexperten die proberen het erfgoed te beschermen tijdens een conflict. Teneinde het erfgoed zo goed mogelijk te beschermen, werden er verschillende opleidingen georganiseerd voor Syrische organisaties zoals DGAM. In november 2014 werden 30 verschillende professionele archeologen uitgenodigd door HfP voor een driedaagse training. Tijdens de training leerden de archeologen om op een correcte manier de plundering en vernietiging van erfgoed in kaart te brengen. Daarnaast hebben zij als taak om te penetreren in de zwarte markt van antiquiteiten om er gestolen artefacten op het spoor te komen en de geldstromen in kaart te brengen. Verder wil de groep hedendaagse ‘Monuments Men’ ook de rebellen bewust maken van het belang van cultureel erfgoed, om zo de vernieling tegen te gaan. De ‘Monuments Men’ verwijzen naar de groep Amerikanen die in de Tweede Wereldoorlog het Europese erfgoed wilden beschermen tegen de nazi’s (Parkinson, Albayrak en Mavin, 10-02-2015). HfP stelt bovendien ook nieuwsbrieven op met de oplijsting van de vernieling van cultureel erfgoed in Syrië. In 2014 richtte de ‘American Schools of Oriental Research’ (ASOR), in samenwerking met het ‘U.S. State Department’ het ‘Syrian Heritage Initiative’ op. Dit initiatief is er voornamelijk op gericht om de vernieling van cultureel erfgoed in kaart te brengen en voor meer internationale bewustwording te zorgen. ASOR verifieert informatie over de verwoesting van cultureel erfgoed in Syrië en compileert deze in wekelijkse rapporten. Nog in 2014 werd Shirin opgericht, een organisatie die ruwweg dezelfde missie heeft als HfP namelijk het ondersteunen van alle organisaties die het Syrisch erfgoed willen beschermen. Shirin is bovendien aan het werken aan een uitgebreide databank van het Syrisch erfgoed en brengt alle informatie uit officiële archeologische opgravingen samen. Dit werk lijkt evenwel nog maar in zijn kinderschoenen te staan.
33
Een volledig overzicht van het vernielde erfgoed in Syrië is tot op heden dus onbestaande maar deze verschillende organisaties hebben wel zodanig veel informatie samengebracht dat we ons een ruw beeld kunnen vormen van de huidige situatie. Natuurlijk moeten we bij het analyseren van deze informatie steeds in het achterhoofd houden dat dit conflict nog volop gaande is, wat wil zeggen dat alle informatie onvolledig zal zijn én mogelijk gemanipuleerd in het voordeel van een bepaalde groep. Om tot een min of meer betrouwbaar overzicht te komen, ben ik vertrokken van de rapporten van ASOR. Deze rapporten zijn het meest uitgebreid op die van APSA na, maar bundelen bovendien informatie uit verschillende hoeken inclusief APSA- en benaderen deze op een kritische wijze. Voor een analyse van de verwoesting van het cultureel erfgoed in Syrië heb ik 44 rapporten van ASOR geanalyseerd waarbij alle verschillende casussen zijn opgelijst en in categorieën onderverdeeld. Bij 187 verschillende casussen ben ik nagegaan wat de aard van vernieling was en wie de dader was. Uit deze analyse komen de volgende statistieken naar voor:
Deze 187 gevallen geven geen volledig overzicht. Wel kunnen we aan de hand van deze gegevens een eerste analyse maken van de rol die cultureel erfgoed speelt binnen het Syrisch conflict. Als eerste valt op dat plundering een groot percentage van de gevallen omvat. Dit correspondeert met de internationale berichtgeving over het conflict (o.a.: Mavin, 11-02-2015; Laskowski, 09-11-2014; Schwarz, Roussey en Pequet, 11-03-2015). Niet alleen van IS maar ook van het FSA en het regeringsleger is geweten dat de plundering van cultureel erfgoed hun strijd financiert. Bovendien is het plunderen en smokkelen van erfgoed voor sommige burgers ook deel gaan uitmaken van hun
34
overlevingsstrategie. Daarnaast zien we dat er een groot percentage van de verwoesting te wijten is aan intentionele vernieling, namelijk twaalf percent. Dit percentage ligt erg hoog, zeker omdat pas sinds eind 2013 regelmatig rapporten binnenlopen die spreken van intentionele vernielingen (Cunliffe, 2014). Op deze twee aspecten wordt verder in dit hoofdstuk dieper ingegaan. Daarnaast kwam er nog een opvallend cijfer uit de analyse van de casussen: vier procent van de vernieling is door de constructie van bouwwerken. Uit de informatie van ASOR kunnen we leren dat dit te wijten is aan de enorme groep intern ontheemden in Syrië. Velen van hen hebben stenen van ruïnes gebruikt om tijdelijke huizen te bouwen, anderen zijn zelfs direct in antieke bouwwerken gaan wonen. Het is erg belangrijk om dit te onderscheiden van de vooroorlogse vernieling van erfgoed door bouwwerken, die te wijten waren aan een onoplettendheid tijdens het cultiveren van het land of het uitbreiden van bewoonde gebieden. Uit de studie van Cunliffe blijkt dat deze schade door bouwwerken voornamelijk te zien was bij de vele ‘tell’ die Syrië rijk is. Een ‘tell’ (!") of heuvel is een kunstmatige verhoging van het landschap door
eeuwenlange
menselijke
bebouwing.
Wanneer
het
geen
zichtbare
archeologische resten bevat, loopt een tell in vredestijd veel risico om schade op te lopen door bebouwing of verbouwing van het land (Cunliffe, 2014). Het tactisch gebruik van erfgoed gaat voornamelijk over gebouwen van een zekere hoogte die een strategisch voordeel bieden voor milities of het leger. Een voorbeeld hiervan is het bekende Crac des Chevaliers, een ruïne van de periode van de kruisvaarders en erkend als werelderfgoedsite. Dit bouwwerk werd al door verschillende milities gebruikt om zich te verschansen. Het fort werd oorspronkelijk ook voor verdedigingsdoeleinden gebouwd en heeft eeuwenlang de reputatie gehad onneembaar te zijn (UNESCO, 2014). Verwaarlozing slaat in deze statistiek steeds op
verwaarlozing
door
de
overheid,
met
andere
woorden
gebrek
aan
restauratiewerken of bescherming. Dit is natuurlijk enkel van toepassing in de gebieden die de regering op dat moment controleert.
35
De tweede statistiek geeft politiek gecontesteerde informatie weer. Hoewel de gegevens door ASOR worden geverifieerd, is het onder de verschillende strijdende groepen een tactiek geworden om elkaar zwart te maken ten opzichte van de internationale gemeenschap of eigen bevolking (ASOR Report 1). Daarom is het percentage ‘onbekend’ ook zo groot: deze omvat alle twijfelgevallen. Hoewel we dus voorzichtig moeten zijn met de interpretatie van deze cijfers, kunnen we er wel uit besluiten dat het Syrische regeringsleger (SARG) en IS naar alle waarschijnlijkheid het grootste aantal vernielingen van cultureel erfgoed hebben begaan. Het Syrische regeringsleger heeft voornamelijk door het gebruik van zogenaamde ‘barrel bombs’ enorm veel schade aangericht aan cultureel erfgoed (ASOR Report 38). ‘Barrel bombs’ zijn geïmproviseerde bommen die worden gemaakt van metalen containers waarin explosieven en eventueel metalen voorwerpen, olie of chemicaliën zitten. De bommen worden vanuit helikopters gedropt en richten enorm veel schade aan. Daarnaast rapporteerde ASOR ook een samenwerking tussen plunderaars en het regeringsleger op de archeologische site van Apamea, waardoor er op massale schaal geplunderd wordt (ASOR Report 7). Verder maakt het Syrische leger regelmatig gebruik van archeologische sites om er een militair garnizoen op te stellen, omdat deze sites omwille van hun hoogte een tactisch voordeel bieden. De vernielingen waarvan werd gerapporteerd dat ze door IS waren begaan, betroffen voornamelijk opzettelijke vernielingen.
36
ASOR rapporteerde eveneens dat plunderingen vaker voorkwamen in gebieden onder controle van IS (ASOR Report 15). Alle rapportering door ASOR over vernieling van cultureel erfgoed in Irak betroffen opzettelijke vernieling door IS, alles samen werden er 73 gevallen gerapporteerd. Deze vernielingen zijn niet opgenomen in deze statistiek. Naast deze twee gecompileerde statistieken met informatie van ASOR, heeft de organisatie ook zelf statistieken gepubliceerd. Zo rapporteerde ASOR op 8 september 2014 dat IS voornamelijk sjiitisch erfgoed vernielt (46% van alle geregistreerde gevallen), gevolgd door soefi- en yezidi-erfgoed (elk 10%) en vervolgens door gedeeld islamitisch-christelijk erfgoed (7,5%). In tegenstelling tot de berichtgeving door internationale media werd er op dat moment nog geen enkele aanval op christelijk erfgoed geregistreerd. Erfgoed uit de Oudheid betrof 5% van de gevallen (ASOR Report 5). Uit een ander rapport van ASOR waarin de gegevens van DGAM met de eigen gegevens werden vergeleken, bleek dat DGAM systematisch de vernieling van erfgoed onderschat in de regio’s die niet onder controle van de overheid zijn. Daarnaast heeft DGAM systematisch de vernieling van erfgoed in deze regio’s toegeschreven aan plundering, terwijl deze volgens ASOR ook het gevolg kan zijn van verwaarlozing tijdens het conflict (ASOR Report 22). Uit onderzoek van professor Cesana blijkt dat de incidenten van plundering sinds de start van het conflict samen meer zijn dan alle geregistreerde feiten in de periode voor het conflict. Meer specifiek zijn er bewijzen via satellietbeelden te vinden voor 104 gevallen van plundering die voor 2011 plaatsvonden, terwijl er sinds 2011 al bewijzen zijn voor 134 gevallen. Dit toont aan dat, hoewel plundering van erfgoed geen volledig nieuwe praktijk is, het wel op veel grotere schaal gebeurt sinds de start van het conflict. Nog volgens cijfers van professor Cesana en ASOR, is het aantal plunderingen sinds 2014 sterk gestegen (ASOR Report 25 en 22). Door gegevens van de interactieve kaart die DGAM publiceerde te combineren met de meest recente kaart van de verdeling van het Syrische gebied onder de verschillende groepen en Google Maps, kunnen we na gaan in welk gebied er de meeste vernieling van erfgoed is (Van Ostaeyen en Van Linge 1-08-2015). Op deze kaart kan de vernieling in het gebied onder controle van het regime wel onderschat zijn, aangezien de gegevens van DGAM komen.
37
Uit de gegevens van de kaart blijkt dat er geen gebied is waar er opvallend meer vernielingen voor komen. Wanneer we de gegevens van de kaart vergelijken met de statistieken kunnen we wel concluderen dat de aard van vernieling waarschijnlijk verschilt per gebied. Zo weten we dat in het gebied onder IS-controle er meer intentionele vernieling plaatsvond en meer plundering. In de gebieden waar rebellen en het regime het tegen elkaar opnemen, zal er meer nevenschade zijn. Deze kaart toont wel nog eens aan dat het belangrijk is niet enkel op het gebied onder IScontrole te focussen wanneer we de rol van cultureel erfgoed in het conflict analyseren. De schade in de andere gebieden is waarschijnlijk even groot.
38
In de rest van het hoofdstuk zal er voornamelijk ingegaan worden op de plundering en de intentionele vernieling van cultureel erfgoed, omdat deze ons het meest kunnen vertellen over de rol die erfgoed speelt in het conflict. Wanneer erfgoed het onbedoeld slachtoffer wordt van het conflict, wordt het niet vernield omdàt het erfgoed is. De aard van het erfgoed speelt dus geen rol. Toch is het belangrijk om niet aan te nemen dat wanneer erfgoed wordt vernield in een conflict, de samenleving er geen waarde aan hecht. Uit de analyse van sociale media en de actie die ondernomen wordt door verschillende Syrische ‘grassroots’ organisaties, weerlegde Cunliffe dat de Syrische bevolking niet gaf om het vernielde erfgoed, wat door sommige persberichten werd gesuggereerd (Cunliffe, 2013). Cultureel erfgoed als een economisch instrument In juli 2015 werd voor het eerst materieel bewijs geleverd dat IS systematisch antieke artefacten plundert in Syrië en Irak. Een strijder van IS werd gevangen en hij droeg niet alleen verschillende antiquiteiten met zich mee maar ook enkele erg gespecialiseerde wetenschappelijke archeologische werken die het archeologisch erfgoed in Syrië gedetailleerd beschrijven (Hardy, 17-07-2015). Dit materieel bewijs bevestigt alleen maar wat journalisten en onderzoekers al een tijd weten: niet alleen IS maar ook verschillende andere partijen in het Syrische conflict en gewone burgers zijn betrokken in de systematische plundering van de archeologische rijkdommen van het land. Er worden zowel plunderingen van archeologische sites als van musea gerapporteerd. In sommige gevallen zouden inbrekers van musea hulp hebben gekregen van binnenin, omdat er geen spoor was van braak (Ali, 2013). Al in september 2012 verscheen er in Time Magazine een artikel dat beschreef hoe rebellengroepen zoals het FSA archeologisch erfgoed plunderden om te ruilen voor wapens. Volgens een smokkelaar die opereerde bij de grens met Libanon, zou het FSA toen al groepen oprichten die zich specialiseerden in het herkennen en opgraven van antieke artefacten (Baker en Anjar, 12-09-2012). APSA publiceerde foto’s van groepen die met metaaldetectors op zoek waren naar artefacten en nadien hun vondsten toonden (ASOR Report 13). Sindsdien heeft de praktijk zich alleen maar verspreid. Bovendien blijkt uit onderzoek dat de plunderaars goed op de hoogte zijn van de archeologische artefacten die zich in Syrië bevinden. Zo worden sites met archeologisch materiaal uit het prehistorisch, bronzen of ijzeren tijdperk minder het slachtoffer van plundering. Dit is zo omdat objecten uit latere tijdperken vaak beter in de markt liggen (Casana en Panahipour 2014).
39
De artefacten worden naar de buurlanden Jordanië, Turkije en Libanon gesmokkeld om daar op de zwarte markt te worden verkocht. Vooral Amman is traditioneel een populaire markt voor de handel in geplunderde archeologische stukken. Doordat niet alle artefacten herkenbaar zijn, kunnen ze nadien via een transitmarkt een certificaat krijgen en zo belanden in de legale antiquiteitenmarkt. De meeste artefacten komen uiteindelijk terecht in het Westen en de Golfstaten, waar verzamelaars veel geld neertellen voor het gestolen erfgoed. De oorspronkelijke plunderaars ontvangen meestal slechts 1% van de uiteindelijke prijs. Doordat op dit moment internationale veilinghuizen waakzaam zijn voor Syrische artefacten, kan het nog jaren duren eer de artefacten op de internationale legale markt worden gebracht (Kersel in Brodie et al. 2006; Luck, 12-02-2013; Schwarz, Roussey en Peguet, 11-03-2015). Sommige Syrische rebellengroepen zoals FSA hebben al toegegeven dat ze de plundering gebruiken om hun strijd tegen het regime te financieren. In hun ogen is dat volledig gerechtvaardigd omdat ze geen steun krijgen vanuit het buitenland en de plundering van erfgoed dus de enige manier is om de strijd verder te zetten. Of zoals een rebel het verwoordde: “People may judge us and call us thieves, but sometimes you have to sacrifice the past in order to secure the future.” (Luck, 12-02-2013). Voor individuele burgers is de plundering ook een overlevingsstrategie geworden tijdens het conflict, vergelijkbaar met de situatie tijdens de Tweede Golfoorlog in Irak (Luck, 12-02-2013; Baker en Anjar, 12-09-2012). Van het regeringsleger wordt gezegd dat ze geld innen door een oogje dicht te knijpen tijdens de plundering van een archeologische site (ASOR Report 7). Daarnaast zijn er ook foto’s verschenen van soldaten met geplunderde antiquiteiten. Bovendien zou het regeringsleger volgens sommige bronnen al voor het conflict betrokken zijn geweest in de plundering van erfgoed (Ali, 3013). De meeste media-aandacht gaat naar de plundering door IS, uit onderzoek van ASOR blijkt ook dat de plundering het meest intens is in gebieden onder controle van IS (ASOR Report 15). Zoals uit de buit van de gevangen IS strijder bleek, is de plundering en smokkel erg goed georganiseerd (Hardy 17-07-2015). Michael Danti, voorzitter van ASOR, acht het waarschijnlijk dat de handel in antiquiteiten de tweede grootste bron van inkomsten is voor IS, na olie (Morris, 8-06-2015). De terroristische organisatie controleert de handelsroutes en legt taksen op aan handelaars en smokkelaars. Daarnaast zou de groepering ook mensen in dienst nemen om voor hen te plunderen. Om deze mensen op te leiden worden de bibliotheken in het gebied onder IS-controle geplunderd voor wetenschappelijke archeologische werken. Om de verdeling van de buit zo te organiseren dat ze lokale leiders van gemeenschappen niet voor het hoofd stoten, zou IS zich baseren op de sharia (Drennan, 17-10-2014; Morris, 8-06-2015).
40
De internationale handel in illegale antiquiteiten houdt het conflict in Syrië in stand en voedt rechtstreeks het toerisme. Het succes van deze handel is, zoals al aangehaald in een vorig hoofdstuk, het gevolg van de toenemende commodificatie van erfgoed. De wetenschappelijke of symbolische waarde van de artefacten kan niet opwegen tegen de economische waarde. Daarnaast dragen archeologische artefacten minder vaak een symbolische waarde voor een gemeenschap. Hierdoor is het moeilijk om lokale plunderaars te weerhouden wanneer de illegale opgravingen hen mogelijk kunnen redden van armoede. De directeur van DGAM liet al weten dat zonder de steun van de lokale bevolking, alle internationale pogingen om het plunderen tegen te gaan, vergeefs zijn (Cunliffe, 2014). Cultureel erfgoed als politiek instrument Regionaal Cultureel erfgoed wordt ook als politiek instrument ingezet in het conflict. Bij de start van de burgeroorlog gebruikten zowel het regeringsleger als de rebellen de vernieling van cultureel erfgoed door de andere partij als een propagandamiddel. Het regime van Assad heeft meermaals de rebellen als terroristen bestempeld omdat zij door plundering archeologische sites vernielden. De rebellen beschuldigden het regime er dan weer van om tijdens hun militaire operaties geen acht te slaan op het erfgoed dat in de vuurlinie lag (Al Quntar, 2013). In verschillende gevallen werd er bij de vernieling van een tombe of mausoleum met de vinger gewezen naar jihadisten maar bestaat er grote twijfel of dit inderdaad hun werk was of dat het incident werd gebruikt als propagandamiddel door het regime (ASOR Report 1). Met het uitroepen van het kalifaat door IS kreeg cultureel erfgoed of religieus erfgoed een nóg grotere rol in het conflict. Gelijkaardig aan de acties van de Taliban in Afghanistan in 2001, vernietigt IS regelmatig erfgoed dat door hen als ‘shirk’ wordt bestempeld. ‘Shirk’ is een begrip uit de islam dat afgoderij betekent, of het vereren van iets of iemand anders dan Allah. Het zijn voornamelijk sjiitische sites die worden vernield, omdat binnen de sjiitische islam het, in tegenstelling tot binnen het soennisme, wel wordt aangeraden om via de aanbidding van overleden religieuze figuren tot Allah te komen. Naast sjiitisch erfgoed valt IS ook regelmatig soefi- en yezidi-erfgoed aan, die door de extremistische soennieten als ketters worden gezien (ASOR Report 1 en 5). Zoals al werd aangehaald in het hoofdstuk over de Bamyan Boeddha’s, is dit soort iconoclasme niet traditioneel binnen de islam. Doorheen de geschiedenis werd extreem iconoclasme steeds gebruikt om een politieke boodschap te verspreiden. Het is dus van groot belang om de acties in naam van religie niet vanzelfsprekend als religieus te bestempelen. De vernieling van cultureel erfgoed is binnen dit conflict van politieke aard, de milities grijpen hun religie aan om de acties te verantwoorden en mensen te mobiliseren voor hun doel. De vernielingen zijn dus niet eigen aan extremistische soennitische islam, net zomin als autoritarisme eigen is aan islam in haar geheel (Khatib, 2015).
41
Met de verwoestingen van sjiitisch-, soefi- en yezidi-erfgoed wil IS haar alleenheerschappij in het gebied propageren. Door te stellen dat er maar één juiste geschiedenis is, één juist erfgoed, en al de rest te vernietigen, wordt niet enkel de identiteit van de getroffen gemeenschap uitgewist, ook de eigen identiteit wordt aangepast, zoals in Bosnië het geval was. De geschiedenis van een vredevolle samenleving van verschillende religieuze stromingen wordt niet erkend (Walasek, 2015). IS wil daarentegen een nieuwe staat creëren met moslims van over de hele wereld die hijrah, of migratie, moeten ondernemen naar Irak en Syrië. Voor de oorspronkelijke Iraakse of Syrische bevolking met haar religieuze verschillen is er geen plaats (Dabiq, 2014). De vernieling van cultureel erfgoed wordt door IS extra in de verf gezet met fotoreportages en filmpjes, naar analogie met de vernieling van de Bamyan Boeddha’s. De vernielingen zijn in tegenstelling tot die laatste een dubbele aanval: op de lokale gemeenschappen wanneer moskeeën, tombes en mausolea worden aangevallen en op de internationale gemeenschap wanneer archeologisch erfgoed wordt aangevallen. Hier wordt in het volgend gedeelte dieper op ingegaan. Internationaal Uit een rapport van Heritage for Peace in oktober 2014 bleek dat er op dat moment 66 organisaties of groepen internationaal zich engageren om het erfgoed in Syrië te beschermen. In april 2014 waren dit er nog maar 38 dus het aantal is sinds oktober waarschijnlijk alleen nog maar gegroeid. De verschillende organisaties hebben een brede waaier aan activiteiten georganiseerd gaande van discussies en publicaties tot petities en wetsvoorstellen. Een klein aantal onder deze organisaties houdt databanken van de vernielingen bij of organiseert restauratieprojecten. Uit de steeds langer wordende lijst blijkt dat er wereldwijd bezorgdheid is om de situatie van het erfgoed in Syrië. Zeker wanneer we vergelijken met hoe de situatie was in Bosnië waar
tijdens
de
oorlog
er
slechts
één
NGO
aan
het
werk
was
rond
erfgoedbescherming, de ‘Bosnia-Herzegovina Heritage Rescue’. Daarnaast zou enkel de Raad van Europa, als enige internationale organisatie, tijdig in actie komen om de vernielingen van het erfgoed in kaart te brengen (Walasek, 2015). Sinds 2012 veroordeelde Irina Bokova, directeur-generaal van UNESCO, stelselmatig alle vernieling van cultureel erfgoed in Syrië. Daarnaast heeft UNESCO workshops opgezet voor erfgoedexperten in Syrië, worden er regelmatig updates gegeven rond illegale plundering en heeft UNESCO samen met de Europese Unie een project ter bescherming van het Syrische erfgoed opgezet in maart 2014.
42
Internationaal zijn er ook verschillende politieke maatregelen getroffen. Zo heeft het Europees Parlement op 30 april 2015 een resolutie aangenomen met betrekking tot de vernieling van cultureel erfgoed door IS. In deze resolutie veroordeelt dit parlement de vernieling van cultureel erfgoed, dat zoals UNESCO als ‘cultural cleansing’ bestempelt. Daarnaast wil de EU actief de smokkel in geplunderde antiquiteiten tegengaan, door culturele diplomatie de verschillende gemeenschappen dichter bij elkaar te brengen, door middel van satellietbeelden de situatie van het erfgoed in Syrië en Irak op te volgen en alle internationale organisaties te steunen in de bescherming van cultureel erfgoed en het bestrijden van illegale handel in antiquiteiten (EU resolution, 30-04-2015). De VN Veiligheidsraad nam in februari 2015 een resolutie aan om actief de financiering van extremistische groeperingen door de smokkel van olie, antiquiteiten en losgeld voor gijzelaars tegen te gaan (UN Meetings Coverage and Press releases, 2015). Drie maanden later werd deze gevolgd door een resolutie van de Algemene Vergadering die de vernieling van cultureel erfgoed in Irak veroordeelde en waarbij alle leden beloofden stappen te ondernemen tegen de illegale smokkel van antieke artefacten. Deze resolutie, die unaniem werd aangenomen door de 193 leden van de Algemene Vergadering, is in tegenstelling tot de resolutie van de Veiligheidsraad niet bindend maar gaf volgens Irina Bokova van UNESCO wel een sterk signaal. De adjudant-secretaris-generaal van de VN, Jan Eliasson, stelde dat de vernieling van erfgoed des te erger was omdat het gebeurde in Irak, “the cradle of civilisation” (Gladstone, 28-05-2014). Daarnaast was er de Caïro-verklaring van tien landen uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten in mei 2015. De verklaring is een gezamenlijke beslissing om de illegale handel in antiquiteiten en de plundering ervan tegen te gaan. Hiervoor wordt er een ‘Task Force’ opgericht door de verschillende landen die de smokkel moet verhinderen. Daarnaast kondigden de landen ook nationale campagnes aan (Middle East Institute, 14-05-2015). Ook in Europa hebben Groot-Brittannië en Duitsland wetten voorgesteld om de illegale handel in antieke artefacten te bestrijden (Parkinson en Mavin, 30-03-2015; Kabish en Mascolo, 20-10-2014). In de Verenigde Staten is er sinds 29 mei 2015 een ‘Protect and Preserve International Cultural Property Act’ en gaan er stemmen op om een nieuwe ‘Monuments Men’ op te richten om het erfgoed in Syrië en Irak te beschermen (Vlasic 12-06-2014). Volgens Vlasic die zich specialiseert in de illegale handel van antiquiteiten, zouden deze ‘Monuments Men’ een Amerikaanse traditie verderzetten van bescherming van het collectieve erfgoed. Hij stelt dan ook voor dat het Amerikaanse congres een voortrekkersrol moet spelen in de bescherming van “our collective heritage” (Vlasic 12-06-2014).
43
De internationale bezorgdheid voor het Syrisch en Iraaks erfgoed is dus groot. Toch moet dit genuanceerd worden. Wanneer we kijken naar de acties die de internationale gemeenschap onderneemt, moeten we vaststellen dat deze er voornamelijk op gericht zijn om de geldstroom van IS te doen opdrogen en om het erfgoed van de ‘wieg van onze beschaving’ te beschermen. Daarbij worden de andere actoren in het Syrisch conflict, die ook betrokken zijn bij de vernieling van cultureel erfgoed, klaarblijkelijk vergeten. Nochtans wordt de opzettelijke vernieling van cultureel erfgoed gekopieerd door JN en maakt het regeringsleger nog steeds regelmatig gebruik van de zogenaamde ‘barrel bombs’ (ASOR report 38, 23). Bovendien zijn het steeds archeologische sites die in de mediabelangstelling komen te staan; de voortdurende aanvallen op sjiitisch- en soefi-erfgoed krijgen amper aandacht. Dit ligt volledig in lijn met de oriëntalistische visie op het cultureel erfgoed in het Midden-Oosten, een visie die de nadruk legt op de antieke periode en de islamitische geschiedenis negeert (Daher en Maffi, 2010). De aanvallen op dit antieke erfgoed zijn dus ook aanvallen gericht op de internationale gemeenschap, net zoals het geval was bij de Bamyan Boeddha’s (Flood, 2002). Door Palmyra in te nemen en als toneel te gebruiken voor folteringen en moorden die nadien op YouTube worden geplaatst, speelt IS in op de fascinatie van het Westen voor de ‘wieg der beschaving’ (Westall, 27-05-2015). Deze aanvallen hebben dus veel minder te maken met de bestrijding van shirk in de regio, dan met een internationaal politiek spel tussen de terroristische organisatie en het Westen. IS conformeert zich zo aan het typevoorbeeld van het fundamentalistische islamitische denken, dat in het Westen wordt gezien als een barbaars en middeleeuws gedachtegoed. De terreurgroep maakt daar handig gebruik van om angst te zaaien en propagandacampagnes op YouTube ‘viral’ te doen gaan. Doordat het Westen de archeologische sites zoals Nineveh, Hatra en Palmyra hebben gebrandmerkt als ‘our common heritage’ sinds de kolonisatie van de gebieden, zijn deze archeologische sites het ultiem doelwit geworden van IS. Ze bieden de terreurgroep een ideaal weerloos slachtoffer dat onmiddellijke media-aandacht verzekert. Daarnaast worden de aanvallen ook gebruikt tegen IS door het Westen, juist omdat IS zo conformeert aan het idee dat een fundamentalistische islamitische organisatie middeleeuws en barbaars is. IS kan zo in de media worden geportretteerd als het ultieme kwaad, zonder oorsprong en zonder eigen redenen. Een duidelijk voorbeeld hiervan zijn de talloze valse rapporteringen van de vernieling van christelijk erfgoed door IS. Uit het onderzoek van ASOR blijkt namelijk dat er tot dan toe (september 2014) geen enkele aanval op puur christelijk -dus niet gedeeld islamitisch- of yezidierfgoed had plaatsgevonden (ASOR Report 5).
44
De mogelijkheid bestaat natuurlijk dat wanneer het Westen of meer bepaald de Verenigde Staten zich duidelijk gaat profileren als beschermer van de christelijke minderheden, het christelijk erfgoed wel regelmatig het doelwit zal worden. Dit wordt onderstreept door de taal die IS hanteert in zijn propaganda. Zo worden westerse leiders steeds beschreven als ‘kruisvaarders’ in het Engelstalige magazine van IS, Dabiq (Dabiq, 1, 2). Een belangrijke uitzondering op de westerse focus op het antieke erfgoed vinden we bij de Britse organisatie ‘Save Muslim Heritage’. Deze organisatie werd opgericht na de vernieling van een tombe van Hujr bin Adi in Damascus in mei 2013. De organisatie richt zich op het mobiliseren van de islamitische gemeenschap tegen de vernieling van islamitisch erfgoed of erfgoed dat zich in landen met een overwegend islamitische bevolking bevond. Daarbij reageren ze expliciet op de vernieling van tombes die als shirk worden bestempeld: “The stark reality is, for the pilgrims who visit these sacred sites, they are simply remembering history and sacrifices and paying their due respects.”(Save Muslim Heritage, z.d.). De organisatie vertrekt wel, gelijkaardig aan de westerse commentatoren zoals Vlasic, vanuit het idee dat de vernieling van het islamitisch cultureel erfgoed alle moslims ter wereld aangaat. Op deze manier vertrekken ook zij van een quasi-universalistische visie op erfgoed, namelijk één voor alle moslims (Save Muslim Heritage z.d.).
Uit de analyse van de rol die cultureel erfgoed speelt binnen het Syrische conflict kunnen we een aantal zaken besluiten. Het staat vast dat cultureel erfgoed door verschillende betrokken partijen op een heel eigen manier wordt gebruikt. Variërend van plundering als bron van inkomsten tot gebruik als tijdelijk onderkomen door intern ontheemden. Hierbij is het van groot belang om de verbinding met internationale actoren niet uit het oog te verliezen. De plundering wordt gefaciliteerd door internationale smokkelroutes en witwaspraktijken. Daarnaast wordt de vernieling van het erfgoed door zowel plaatselijke als internationale actoren aangegrepen ter legitimatie. Het is van groot belang om te beseffen dat het cultureel erfgoed niet enkel wordt vernield door IS maar door verschillende betrokken partijen in het conflict, zoals hierboven werd aangetoond. Door het universalistisch en oriëntalistisch geïnspireerd discours worden de noden van de bevolking over het hoofd gezien en focust de internationale gemeenschap slechts op de aanvallen op het zich toegeëigende erfgoed en de terroristische organisaties zoals IS, die de veiligheid van de eigen burgers in gevaar brengen.
45
Evaluatie van de internationale respons Wanneer we kijken naar de acties die tot nog toe werden genomen, zowel regionaal als internationaal, blijkt dat deze ontoereikend zijn. Het in kaart brengen van de verwoesting van het erfgoed houdt duidelijk geen verdere vernieling tegen. De training van plaatselijke erfgoedexperten kan slechts een beperkte impact hebben omwille van de grote schaal waarop wordt vernield en geplunderd. Uit de steeds toenemende verwoesting van erfgoed kan besloten worden dat de internationale juridische instrumenten niet werken omdat ze niet kunnen worden afgedwongen. Syrië heeft namelijk zowel de conventie van Den Haag van 1954 als de twee protocollen ondertekend, waardoor zowel het regeringsleger als de FSA hierdoor gebonden zijn. In de praktijk respecteren geen van beide het verdrag (Al Quntar, 2013). Daarnaast is het duidelijk dat de werelderfgoedsites zoals Palmyra, Aleppo en de oude steden in Noord-Syrië voldoende duidelijk zijn aangeduid als cultureel erfgoed en dus onder de bescherming van de conventie van 1899 vallen, die door alle strijdende partijen moeten worden gevolgd (Gerstenblith, 2009; Hladik, 2013). Bovendien is de internationale gemeenschap zich onvoldoende bewust van de culturele zuivering die in Syrië en Irak plaatsvindt doordat de westerse media zich te zeer richt op het antieke erfgoed. Hierdoor krijgen de aanvallen op de identiteit van de verschillende religieuze groepen te weinig aandacht. Wanneer er toch berichtgeving is over de aanvallen op minderheden, betreft nog te vaak enkel nietmoslims. Zo gaf ASOR aan dat er onterecht werd bericht dat christelijk erfgoed werd geviseerd door IS (ASOR Report 5). Een aantal acties vanuit de internationale gemeenschap zijn al stappen in de goede richting en tonen aan dat er lessen zijn getrokken uit het verleden. Zo zijn er verschillende organisaties de verwoesting en plundering in kaart aan het brengen, wat geen verdere vernieling tegenhoudt maar wel van groot belang is voor postconflictreconstructie en -restitutie. Daarnaast staan erfgoedexperten van over de hele wereld met elkaar in communicatie en zij delen hun kennis met experten ‘on the ground’ door middel van workshops en trainingen. Ten slotte kunnen organisaties zoals Heritage for Peace een belangrijke rol spelen in de weg naar vrede omdat zij zich neutraal opstellen. Organisaties zoals deze kunnen de leemte opvullen waar de juridische instrumenten falen: een organisatie die onafhankelijk de bescherming van cultureel erfgoed op zich neemt. UNESCO kan deze rol per definitie niet spelen omdat deze organisatie werkt met lidstaten en steeds meer een politiek karakter krijgt (Meskell, 2014).
46
Aanbevelingen Op korte termijn zijn er een aantal stappen die kunnen worden genomen om het Syrisch cultureel erfgoed beter te beschermen. Ten eerste moet de lokale bevolking nog meer worden betrokken in de bescherming van hun erfgoed (Kila, 2013; Al Quntar, 2013). Het is onmogelijk om met een kleine groep experten het erfgoed van een land te beschermen, daarom is het niet alleen van belang om tijdens het conflict de bevolking te betrekken, maar ook om in vredestijd proactief de bevolking van de waarde van hun erfgoed te overtuigen. Er moet bovendien beter worden geluisterd naar de prioriteiten voor deze bevolking. Zoals tijdens de oorlog van Bosnië al werd aangegeven moet de internationale gemeenschap geen prioriteiten opleggen aan de bevolking maar luisteren naar wat zij noodzakelijk achten. Ten tweede moet er nog meer druk worden uitgeoefend op het regime van Bashar al Assad om geen ‘barrel bombs’ meer in te zetten. Deze richten niet alleen enorme schade aan maar kosten bovendien het leven aan burgers. Ten derde moet de internationale gemeenschap ook opletten met de erkenning van bepaalde rebellengroepen en het negeren van anderen. Om het cultureel erfgoed van Syrië te beschermen moet er met alle partijen worden samengewerkt. Hier kan UNESCO een belangrijke rol spelen in het voorzien van trainingen voor de verschillende rebellengroeperingen (Al Quntar, 2013). Ten slotte zou er best een delegatie van erfgoedexperten worden toegevoegd aan alle eventuele ‘fact-finding missions’ die de VN nog organiseert. Zoals Kila aanhaalde, was het nalaten van deze toevoeging al een gemiste kans toen in 2013 een missie naar Syrië werd gestuurd om de beschuldigingen over het gebruik van gifgas te onderzoeken. Om op een efficiënte manier de vernieling van cultureel erfgoed tegen te gaan, is het noodzakelijk om informatie te winnen uit eerste hand (Kila, 2013). Op lange termijn is er nood aan een ‘Rode Kruis’ voor erfgoed. Dit ligt in de lijn met wat Heritage for Peace probeert uit te werken binnen het Syrisch conflict. De oprichting van een neutrale, internationaal erkende organisatie is noodzakelijk voor een degelijke bescherming van cultureel erfgoed. Deze bescherming kan niet worden geboden door een organisatie zoals UNESCO, die gedomineerd wordt door de belangen van lidstaten. Het internationale ‘Blue Shield’ ter bescherming van cultureel erfgoed is zo’n organisatie maar schiet te kort bij gebrek aan middelen en erkenning. Een mogelijkheid is het onderbrengen van een neutrale organisatie bij het Rode Kruis zelf, zeker gezien het Rode Kruis steunt op het internationaal humanitair recht. De verdragen van 1899 en 1907 bevatten regelgeving betreffend de bescherming van cultureel erfgoed in gewapend conflict en behoren tot het internationaal humanitair recht (Gerstenblith, 2009; Hladik, 2013).
47
Ten tweede is het van groot belang dat internationale actoren in de toekomst zoveel mogelijk nalaten cultureel erfgoed in te zetten in hun eigen propaganda of politiek programma. Het toe-eigenen van zogenaamd universeel erfgoed door het Westen is een koloniaal geïnspireerd discours, dat de culturele eigenheid van erfgoed ontkent. Ten derde zou CPP-training voor soldaten verplicht moeten worden zodat de accidentele vernieling van erfgoed zo veel mogelijk kan worden vermeden (Gerstenblith en Schipper, 2015; Kila, 2013). De bescherming van cultureel erfgoed is namelijk niet alleen waardevol voor later wetenschappelijk onderzoek of ontwikkeling van toeristische industrie maar kan een belangrijke rol spelen in het herstel van de sociale cohesie van een bevolking in een post-conflictsituatie. Zoals is gebleken uit de casus van Bosnië is het daarbij van belang te vertrekken vanuit de bestaande tradities van de bevolking en niet alle energie te verbruiken aan één enkel project (Walasek, 2015). Zoals Isakhan aanhaalt in zijn analyse van de vernieling van het cultureel erfgoed in Irak, is het van groot belang in te zetten op gedeeld cultureel erfgoed, dat een gedeelde geschiedenis symboliseert, wanneer een land wordt verscheurd door sektarisch geweld (Isakhan in Kila en Zeidler, 2013). Door in te zetten op een actieve herinnering van een vreedzaam gedeeld verleden, kan de restauratie en restitutie van cultureel erfgoed bijdragen aan post-conflictverzoening van de gemeenschappen (Stanley-Price, 2005).
48
Conclusie In het eerste deel van dit onderzoek werd aangetoond dat de studie van cultureel erfgoed nog te vaak wordt beheerst door eurocentrische en universalistische ideeën. Dit zorgt er voor dat de culturele eigenheid van erfgoed wordt genegeerd in het onderzoek en dat westerse erfgoednoties worden opgedrongen aan de rest van de wereld. Dit werd erg duidelijk in de paradoxale houding van UNESCO. Dit onderzoek stelde daar tegenover een holistische studie van erfgoed die vertrekt vanuit de realiteit. Bovendien richtte deze masterproef zich specifiek op de rol van cultureel erfgoed in conflictsituaties. Deze aanpak is een reactie op de kritieken die door verschillende onderzoekers werden geformuleerd en volgt het paradigma dat werd voorgesteld door Daher en Maffi (2010). De economische en politieke rol die erfgoed speelt tijdens conflicten kreeg bijzondere aandacht in dit onderzoek. Zoals bleek uit het onderzoek naar erfgoed in de Palestijnse gebieden, kan erfgoed worden ingezet als een instrument in de economische ontwikkeling van het land. Studies hebben namelijk aangetoond dat de uitbouw van toerisme een positieve impact
heeft
op
de
regionale
of
nationale
economie.
Meer
specifiek
in
conflictsituaties wordt erfgoed vaak geplunderd en gesmokkeld om als bron van inkomsten te dienen. Zo bleek uit het onderzoek naar Irak tijdens de Tweede Golfoorlog dat de plundering en smokkel van erfgoed deel kan uitmaken van de overlevingsstrategie van de bevolking. De internationale handel in antiquiteiten is bovendien de derde grootste illegale handel, na wapensmokkel en drugshandel. Veel van de geplunderde artefacten belanden uiteindelijk in de legale markten, omdat de certificaten van antiquiteiten eenvoudig kunnen worden vervalst. In het Syrische conflict wordt de plundering van erfgoed door verschillende partijen gebruikt om de strijd te kunnen verderzetten. Op deze manier voedt de internationale handel in antiquiteiten rechtstreeks het conflict en verlengt het deze. Erfgoed is er slechts één van de handelswaren en is net als olie niet-hernieuwbaar. Het gebruik van archeologisch erfgoed als een handelswaar, is een duidelijk gevolg van de toenemende commodificatie van erfgoed. De wetenschappelijke of symbolische waarde kan in een periode van conflict het erfgoed niet beschermen tegen plundering, omdat de economische waarde op de internationale markt zo hoog is geworden. Archeologisch erfgoed is daardoor, in de ogen van de gewapende milities, geen erfgoed meer maar een bron van inkomsten.
49
Als politiek instrument kan erfgoed ook worden ingezet tijdens conflicten. Dit heeft meestal desastreuze effecten voor het erfgoed. De vernieling ervan wordt namelijk gebruikt om een politieke boodschap kracht bij te zetten. Zo getuigt ook de geschiedenis van de oorlog in Bosnië, waar de Servische en in mindere mate ook de Kroatische milities de vernieling van erfgoed gebruikten om de Bosnische moslims hun identiteit te ontnemen. Waar in Bosnië cultureel erfgoed werd ingezet in de regionale politiek, viel de Taliban de Bamyan Boeddha’s aan als politiek signaal aan de internationale gemeenschap. Door het eeuwenoude erfgoed, in weerwil van de talloze smeekbeden toch te vernielen, keerde de Taliban zich tegen de Westerse invloeden in Afghanistan. In het Syrisch conflict speelt erfgoed zowel in de regionale als internationale politiek een rol. Regionaal wordt, gelijkaardig aan Bosnië, de vernieling van erfgoed door extremistische jihadisten zoals IS en JN ingezet om de diverse bevolking van Syrië cultureel te “zuiveren”. Daarnaast gebruiken zowel het regeringsleger als de rebellen de vernieling van cultureel erfgoed door de andere partij als een propagandamiddel. Op internationaal niveau heeft vooral IS in de vernieling van het cultureel erfgoed zoals dat van Nineveh en Palmyra, een propagandamiddel gevonden. Daarnaast grijpen verschillende landen de vernieling van het cultureel erfgoed aan om IS te kunnen afschilderen als het ultieme kwade. Uit de analyse van de verschillende casussen blijkt dat de rol die erfgoed speelt in een conflict wordt bepaald door de context van het conflict. Een degelijke interpretatie van de rol van het cultureel erfgoed is noodzakelijk om het conflict beter te begrijpen. Zowel na als tijdens een conflict kan een analyse van de rol van cultureel erfgoed bijdragen tot een beter begrip van het conflict in haar geheel en dus bijdragen tot geïnformeerde stappen richting vrede. Zoals ook al werd aangehaald in het vredesverdrag na de oorlog in Bosnië, kan erfgoed een belangrijke rol spelen in de verzoening van gemeenschappen. Cultureel erfgoed kan, zoals bleek uit de plundering en vernieling, een motor zijn van het conflict. Daarnaast kan het ook een sleutel tot vrede zijn, volgens verschillende experten (Stanley-Price, 2005). Dit onderzoek is slechts een voorzet voor diepgaander onderzoek. Het is noodzakelijk om door middel van veldwerk verder te peilen naar de omgang van mensen met hun erfgoed in conflictsituaties. Deze studie moest noodgedwongen zich
beperken
tot
de
analyse
van
persberichten,
rapporteringen
door
gespecialiseerde organisaties en academische literatuur. Om echt de omgang van de bevolking en de verschillende gewapende groepen te begrijpen en dus de rol die erfgoed in het Syrisch conflict speelt te onderzoeken, is veldwerk noodzakelijk. Daarnaast zou onderzoek naar de rol van erfgoed in post-conflictsituaties een enorme bijdrage leveren aan het bredere onderzoek. Een interessante gevalstudie hiervoor is Bosnië-Herzegovina.
50
Bibliografie -
Abdulkarim, M. (2013). Archaeological Heritage in Syria during the Crisis, 2011– 2013. Damascus: Directorate General of Antiquities & Museums.
-
Al-Jubeh, N. (2010). What matters? Considering the Future of Cultural Heritage in Palestine. Present Pasts, 2, 54-57.
-
Al Quntar, S. (2013). Syrian Cultural Property in the crossfire: Reality and effectiveness of protection efforts. Journal of Eastern Mediterranean Archaeology and Heritage studies, 1(4), 348-351.
-
Ali, C. (2013). Syrian heritage under threat. Journal of Eastern Mediterranean Archaeology and Heritage studies, 1(4), 351-366.
-
Anheier, H. K. & Isar Y. R., (Red.) (2007). Conflicts and tensions, London: Sage.
-
ASOR Syrian Heritage Initiative. Planning for Safeguarding Heritage Sites in Syria. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.asor-syrianheritage.org/weeklyreports/
-
Assi, E. (z.d.). Cultural Heritage and Sustainable Development: The Role of Local NGOS in rehabilitation of Historic Cities in Palestine. Conference on Development and Reconstruction in West Bank. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://scholar.najah.edu/ar/publication/conference-paper/cultural-heritage-andsustainable-development-role-local-ngos
-
Barker, A.W. & Lazrus, P. K. (2012). All the king's horses : essays on the impact of looting and the illicit antiquities trade on our knowledge of the past, Washington, WA: SAA Press.
-
Baron, F., Haffner, S. & Vekemans, C. (2015). Cultureel erfgoed in Palestina, (Veldwerkproject), Vakgroep Conflict & Development, Faculteit Politieke Wetenschappen, Universiteit Gent.
-
Bjørgo, E., Boccardi, G.; Cunliffe, E., Fiol, M., Jellison, T, Pedersen, W. & Saslow, C. (2014). Satellite-based Damage Assessment to Cultural Heritage Sites in Syria. UNITAR: UNESCO.
-
Bogdanos, M. (2005). The Casualities of War: The Truth about the Iraq Museum. American Journal of Archaeology, 109, 477-526.
-
Bowitz, E. & Ibenholt, K. (2008). Economic impacts of cultural heritage. Research and perspectives. Journal of Cultural Heritage 10, 1-8.
-
Bowman, B. A. (2008). Transnational Crimes Against Culture : Looting at Archaeological Sites and the ''Grey'' Market in Antiquities. Journal of Contemporary Criminal Justice 24, 225-242.
-
Brenner, C. (2006). Cultural Property Law: reflecting on the Bamiyan Buddhas’ Destruction, Suffolk Transnational Law Review 29(2), 237-269.
-
Brodie, N., Kersel, M.M., Luke, C. & Walker Tubb, K. (2006). Archaeology, Cultural Heritage and the Antiquities Trade. Gainsville, FL: University Press of Florida.
51
-
Brodie, N. & Renfrew, C. (2005). Looting and the World’s Archaeological Heritage: The Inadequate Response. Annual Review of Anthropology, 34, 343-361.
-
Brodie, N. & Tubb, K.W. (2002). Illicit antiquities : the theft of culture and the extinction of archaeology, New York, NY: Routledge.
-
Brusasco, P. (2012). Looting the Past: Syria’s Cultural Heritage under Attack; Another Iraq? Padua. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van libreriauniversitaria.it.
-
Caris, C.C. en Reynolds, S. (2014). ISIS Governance in Syria, Middle East Security Report 22, The institute for the Study of War. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.understandingwar.org/report/isis-governance-syria
-
Casana, J. & Panahipour, M. (2014). Satellite-based monitoring of looting and damage to archaeological sites in Syria. Journal of Eastern Mediterranean Archaeology and Heritage Studies, 2(2), 128-151.
-
Cesari, C. De. (2010). World Heritage and mosaic universalism. Journal of Social Archaeology, 10(3): 299–324.
-
Chapman, J. 1994. Destruction of a Common Heritage: The Archaeology of War in Croatia, Bosnia and Herzegovina. Antiquity, 68 (1), 20–26.
-
Crisis Group (2014). Flight of Icarus? The PYD’s Precarious Rise in Syria. Crisis Group Middle East Report N°151.
-
Crisis Group (2014). Rigged Cars and Barrel Bombs: Aleppo and the State of the Syrian War. Crisis Group Middle East Report N°155.
-
Cuncliff, E. (2014). Archaeological site damage in the cycle of war and Peace: a Syrian case study. Journal of Eastern Mediterranean Archaeology and Heritage Studies, 2(3), 229-247.
-
Cunliffe, E. (2012). Damage to the soul: Syria’s cultural heritage in conflict. Global Heritage Fund.
-
Cunliffe, E. (2013). No longer lost in the wilderness: cultural property crimes in conflict. Journal of Eastern Mediterranean Archaeology and Heritage studies, 1(4), 343-347.
-
Daher, R. & Maffi, I. (2010). The Politics and Practices of Cultural Heritage in the Middle East: Positioning the Material Past in Contemporary Societies, London: I. B. Tauris Publishers.
-
Elia, R. J. (1997). Looting, Collecting, and the Destruction of Archaeological Resources. Nonrenewable Resources, 6, 85-98.
-
Emberling, G.(2008). Archaeologists and the Military in Iraq, 2003–2008: Compromise or Contribution? Archaeologies: Journal of the World Archaeological Congress, 4(3), 445-459.
-
European Parliament resolution of 30 April 2015 on the destruction of cultural sites perpetrated by ISIS/Da’esh. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P8-TA2015-0179+0+DOC+XML+V0//EN&language=EN
52
-
Flood, F. B. (2002). Between Cult and Culture: Bamiyan, Islamic Iconoclasm, and the Museum, The Art Bulletin, 84(4), 641-659.
-
Fraoua, R. (2012). Legislative and institutional measures to combat trafficking in cultural property in Arab States. Background paper for the Second Meeting of States Parties to the 1970 Convention UNESCO Headquarters.
-
Ganor, B. (2015). Four questions on ISIS: a “Trend” Analysis of the Islamic state. Perspectives on Terrorism, 9:3. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.ict.org.il/Article/1424/Four-Questions-on-ISIS
-
Gerstenblith, P. (2009). Protecting cultural heritage in armed conflict. Looking back, looking forward. Cardazo Public Law, Policy and Ethics Journal, 7, 677-708.
-
Gerstenblith, P. (2009). Archaeology in the Context of War: Legal Frameworks for Protecting Cultural Heritage during Armed Conflict. Archaeologies: Journal of the World Archaeological Congress 5(1), 18-31.
-
Gerstenblith, P. & Schipper, F., (2015). The WAC Dead Sea Accord On the Protection of Cultural Property in the Event of Armed Conflict. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.worldarchaeologicalcongress.org/about-wac/codes-ofethics/635-the-dead-sea-accord
-
Ghufran, N. (2001), The Taliban and the Civil War Entanglement in Afghanistan, Asian Survey, 41(3), 462-487.
-
Ginty, R. M. (2004). Looting in the context of violent conflict: a conceptualisation and typology. Third World Quarterly, 25, 857-870.
-
Gori, M. (2013). The Stones of Contention: The Role of Archaeological Heritage in Israeli-Palestinian Conflict. Journal of the World Archaeological Congress, 9, 213226.
-
Hamilakis, Y. (2009). The ‘‘War on Terror’’ and the Military– Archaeology Complex: Iraq, Ethics, and Neo-Colonialism. Archaeologies: Journal of the World Archaeological Congress, 5(1), 39-65.
-
Harvey, D. C. (2001). Heritage pasts and heritage presents: Temporality, meaning and the scope of heritage studies. International Journal of Heritage Studies, 7:4, 319338.
-
Hladik, J. (2013). Archaeology in Conflict and UNESCO: Legal Aspects. Archaeologies: Journal of the World Archaeological Congress 9(1), 4-12.
-
Kammeier, H. D. (2003) Global concerns – local responsibilities – global and local benefits: The growing business of world heritage. Case Study presented on the ISOCARP Congress 2003: Planning in a more globalized World. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.isocarp.net/projects/case_studies/cases/cs_info.asp?ID=364
-
Kila, J. D. (2013). Inactive, Reactive, or Pro-active?: Cultural Property Crimes in the Context of Contemporary Armed Conflicts. Journal of Eastern Mediterranean Archaeology and Heritage Studies 1(4), 319-342 .
-
Kila, J. D., en Zeidler, J. A. ed. (2013). Cultural Heritage in the Crosshairs: Protecting Cultural Property During Conflict. Leiden: Brill.
53
-
Lord, B. E. & Strauss, C. H. (2001), Economic impacts of a heritage tourism system. Journal of Retailing and Consumer Services, 8, 199-204 .
-
Lowenthal, D. (1998). Fabricating Heritage. History and Memory, 1(10), 5-24.
-
Meskell, L. (2014). States of Conservation: Protection, Politics, and Pacting within UNESCO’s World Heritage Committee. Anthropological Quarterly, 87(1), 217-243.
-
Meskell, L. (2002). Negative Heritage and Past Mastering in Archaeology. Anthropological Quarterly, 75 (3), 557-574.
-
Moore, P.W. & Parker, C. (2007). The War Economy of Iraq. Middle East Report 243, 6-15.
-
Mose, G. M. (1996). The Destruction of Churches and Mosques in BosniaHerzegovina: seeking a rights-based approach to the protection of religious cultural property. Buffalo Journal of international law, 3, 180-208.
-
Perini, S. (2014), Towards a protection of the Syrian cultural heritage: A summary of the international responses (March 2011 - March 2014). Heritage for Peace. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.heritageforpeace.org/news/reports-towards-protection-syrian-culturalheritage-summary-international-responses/
-
Perini, S. (2014), Towards a protection of the Syrian cultural heritage: A summary of the international responses (March 2014 - September 2014). Heritage for Peace. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.heritageforpeace.org/news/reports-towards-protection-syrian-culturalheritage-summary-international-responses/
-
Poulos, A. H. (2000). The 1954 Hague Convention for the protection of cultural property in the event of armed conflict: an historic analysis. International Journal of Legal Information 28(1), 1-44.
-
Price, N. S. (Red.) (2005). Cultural Heritage in Postwar Recovery. Papers from the iCCROM forum held on October 4-6, 2005.
-
Riedlmayer, A. (1995). Erasing the Past: The Destruction of Libraries and Archives in Bosnia-Herzegovina. Middle East Studies Association Bulletin, 29(1), 7-11.
-
Rowlands, M. & Butler, B. (2007), Conflict and Heritage Care, Anthropology Today, 23(1), 1-2.
-
Save Muslim Heritage (z.d.). Heritage. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://savemuslimheritage.org.uk/heritage/
-
Silberman, N. A. (2013). The tyranny of Narrative: history, heritage and hatred in the modern middle east. Journal of Eastern Mediterranean Archaeology and Heritage Studies, Volume 1(2), 175-184.
-
Silverman H. (2011), Contested Cultural Heritage, Religion, Nationalism, Erasure, and Exclusion in a Global World, New York, NY: Springer.
-
Silverman H. & Fairchild Ruggles, D. (Red.) (2007). Cultural Heritage and Human Rights. Urbana, IL: Springer.
-
Stanley-Price, N. (Red.) (2005). Cultural Heritage in Postwar Recovery. Papers from the iCCROM FORUM held on October 4-6, 2005, Rome.
54
-
Starzmann, M. T., (2008). Cultural Imperialism and Heritage Politics in the Event of Armed Conflict: Prospects for an ‘Activist Archaeology’. Archaeologies: Journal of the World Archaeological Congress, 4(3), 368-389.
-
Steen, M. K., (2008). Collateral Damage: The Destruction and Looting of Cultural Property in Armed Conflict. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://works.bepress.com/cgi/viewcontent.cgi?article=1000&context=matthew_steen
-
Steinberg, G. (2014). Die neuen “Löwen Syriens”. SWP Aktuell. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.swp-berlin.org/de/publikationen.html
-
Stone, P. G., & Farchakh Bajjaly, J. (Red.) (2008). The Destruction of Cultural Heritage in Iraq. Woodbridge: Boydell.
-
Stone, P. (2005). Cultural heritage during the Iraq conflict. Antiquity, 79, 933-943.
-
The Carter Center (2015). Southern Syria Conflict Update. Syria Conflict Mapping Program. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.cartercenter.org/peace/conflict_resolution/syria-conflict-mapping.html
-
Walasek, H. (Red.) (2015). Bosnia and the Destruction of Cultural Heritage. Surrey: Ashgate.
-
Warren, J. (2005). War and the Cultural Heritage of Iraq: A Sadly Mismanaged Affair. Third World Quarterly, 26, 815-830.
-
Yahya, A. (2010). Looting and ‘Salvaging’ the Heritage of Palestine. Present Pasts, 2(1), 96-100.
55
Persartikelen -
Action group for Syria (30-06-2012). Final Communiqué. United Nations. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.un.org/News/dh/infocus/Syria/FinalCommuniqueActionGroupforSyria.pdf
-
Aisch, G., Burgess, J., Chivers, C., Parlapiano, A. & Pecanha, A. (16-09-2014). How ISIS Works. The New York Times . Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.nytimes.com/interactive/2014/09/16/world/middleeast/how-isis-works.html
-
Al-Akhbar (30-09-2014), ISIS sells ancient Iraqi artefacts on black market. Al-Akhbar english. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://english.alakhbar.com/node/21781
-
Al Jazeera, (19-11-2012). EU recognises Syria opposition bloc. Al Jazeera Online. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.aljazeera.com/news/europe/2012/11/20121119195737909518.html
-
Baker, A. & Anjar, M. (12-09-2012). Syria’s Looted Past: How Ancient Artifacts Are Being Traded for Guns. Time magazine. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://world.time.com/2012/09/12/syrias-looted-past-how-ancient-artifacts-are-beingtraded-for-guns/
-
BBC (25-09-2013). Islamist rebels in Syria reject National Coalition. BBC. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.bbc.com/news/world-middleeast-24239779
-
Bokova, I. (17-11-2014) Culture a Key to peace in Iraq, The Huffington Post. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.huffingtonpost.com/irinabokova/culture-a-key-to-peace-in_b_5830314.html
-
Booth, W. & Luck, T., (30-10-2014). Looters raid Jordanian crypts in search of gold, jewels and artifacts. The Washington Post. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van https://www.washingtonpost.com/world/middle_east/looters-raid-jordanian-crypts-insearch-of-gold-jewels-and-artifacts/2014/10/29/67a53b46-5ac7-11e4-8264deed989ae9a2_story.html
-
Bowley, G. (3-10-2014), Antiquities Lost, Casualties of War. In Syria and Iraq, Trying to Protect a Heritage at Risk. The New York Times. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.nytimes.com/2014/10/05/arts/design/in-syria-and-iraq-trying-toprotect-a-heritage-at-risk.html
-
Chivers, C. J. (6-04-2013). Grave Robbers and War Steal Syria’s History. The New York Times. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.nytimes.com/2013/04/07/world/middleeast/syrian-war-devastates-ancientsites.html
-
Cox, S. (17-02-2015). The men who smuggle the loot that funds IS. BBC Magazine. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.bbc.com/news/magazine31485439
-
Crossette, B. (19-03-2001). Taliban Explains Buddha Demolition, New York Times. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.nytimes.com/2001/03/19/world/19TALI.html
56
-
De Standaard (28-07-2015). Navo steunt Turkije in strijd tegen IS, EU bezorgd over Koerden. De Standaard. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.standaard.be/cnt/dmf20150728_01794589
-
Drennan, J. (17-10-2014). The Black-Market Battleground. Foreign Policy Journal. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://foreignpolicy.com/2014/10/17/theblack-market-battleground/
-
Düker, R. (12-03-2015). Die Schlacht der Archäologen, Zeit Online. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.zeit.de/2015/11/archaeologie-islamischer-staatkultur-erbe
-
Farmer, B., (6-06-2015). Digital Monuments Men wage online war against Islamic State looting. The Telegraph. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.telegraph.co.uk/news/worldnews/islamic-state/11656182/DigitalMonuments-Men-wage-online-war-against-Islamic-State-looting.html
-
Gibson, E. (2-03-2015). The Destruction of Cultural Heritage Should be a War Crime. Wall Street Journal. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.wsj.com/articles/the-destruction-of-cultural-heritage-should-be-a-warcrime-1425073230
-
Gladstone, R. (28-05-2014). U.N. Resolves to Combat Plundering of Antiquities by ISIS. The New York Times. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.nytimes.com/2015/05/29/world/middleeast/un-resolves-to-combatplundering-of-antiquities-by-isis.html
-
Guensburg, C. (01-03-2015). In Iraq, Syria, Battling to Preserve Cultural Heritage Under Siege. Voice of America. . Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.voanews.com/content/in-iraq-syria-battling-to-preserve-culturalheritage/2663070.html
-
Hardy, S. (17-07-2015). Islamic State archaeology book club reading list – deliberately acquired and transported in conflict. Conflict antiquities. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van https://conflictantiquities.wordpress.com/2015/07/17/islamicstate-antiquities-trafficking-reading-list-acquisition-transport-syria-egypt/
-
Hardy, S. (15-07-2015). The ‘first material proof’ that Islamic State is trafficking antiquities. Conflict Antiquities. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van https://conflictantiquities.wordpress.com/2015/07/15/syria-iraq-islamic-state-conflictantiquities-trafficking-forensic-evidence-mosul-museum/
-
Hardy, S. (18-03-2015). Conflict antiquities from Apamea do not finance the Islamic State – they finance the Assad regime. Conflict Antiquities. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van https://conflictantiquities.wordpress.com/2015/03/18/syriaapamea-ebay-islamic-state-assad-regime
-
Hardy, S. The inexact science of exact numbers: does anyone know how many archaeological sites have been looted in Syria? Conflict Antiquities. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van https://conflictantiquities.wordpress.com/2015/04/13/syriaofficial-police-looting-statistics-lack-evidence/
-
ICTY, (31-01-2005). Judgement in the Case the Prosecutor v. Pavle Strugar: Pavle Strugar sentenced to eight years’ imprisonment. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.icty.org/sid/8655
57
-
Jones, C., (17-10-2014). The Future of War in the Middle East and the Future of Archaeology. Gates of Nineveh: an Experiment in blogging Assyriology. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van https://gatesofnineveh.wordpress.com/2014/10/17/the-future-of-war-in-the-middleeast-and-the-future-of-archaeology/
-
Jones, C. (22-04-2015), What is ISIS’ Media Strategy? The Gates of Nineveh: An Experiment in Blogging Assyriology. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van https://gatesofnineveh.wordpress.com/2015/04/22/what-is-isis-media-strategy/
-
Jones, S. G. (4-06-2015). Islamic State’s Global Expansion. Wall Street Journal. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.wsj.com/articles/islamic-statesglobal-expansion-1433459574
-
Kabish, V. & Mascolo, G. (20-10-2014). Regierung will Handel mit geraubten Kulturschätzen eindämmen. Suddeutsche.de Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.sueddeutsche.de/politik/finanzierung-des-is-terrors-regierung-willhandel-mit-geraubten-kulturschaetzen-eindaemmen-1.2181781
-
Khatib, H. (09-07-2015). Sectarian Divide in the Middle East and Politics, Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van sicherheitspolitik-blog.de
-
Khatib, H. (9-06-2015). Sectarian Divide in the Middle East and Politics. sicherheitspolitik-blog.de Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.sicherheitspolitik-blog.de/2015/06/09/sectarian-divide-in-the-middle-eastand-politics/
-
Lamb, F. (29-12-2014). Looting Is the Greatest Threat to Our Cultural Heritage in Syria. Foreign Policy Journal. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.foreignpolicyjournal.com/2014/12/29/looting-is-the-greatest-threat-to-ourcultural-heritage-in-syria/
-
Laskowski, A., (09-11-2014). Digging in the Shadow of Death. Boston University Today. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.bu.edu/today/2014/iraqarchaeology/
-
Luck, T. (12-02-2013). Syrian rebels loot artifacts to raise money for fight against Assad. The Washington Post. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van https://www.washingtonpost.com/world/middle_east/syrian-rebels-loot-artifacts-toraise-money-for-fight-against-assad/2013/02/12/ae0cf01e-6ede-11e2-8b8de0b59a1b8e2a_story.html
-
Mavin, D., (11-02-2015). Calculating the Revenue From Antiquities to Islamic State. Wall Street Journal. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.wsj.com/articles/calculating-the-revenue-from-antiquities-to-islamic-state1423657578
-
Middle East Monitor (12-02-2015). ISIS burned 1,500 historical manuscripts and sold Assyrian sculptures. Middle East Monitor. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van https://www.middleeastmonitor.com/news/middle-east/17474-minister-isis-burned1500-historical-manuscripts-and-sold-assyrian-sculptures
-
Morris, L. (8-06-2015). Islamic State isn’t just destroying ancient artifacts — it’s selling them. The Washington Post. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van https://www.washingtonpost.com/world/middle_east/islamic-state-isnt-just-destroyingancient-artifacts--its-selling-them/2015/06/08/ca5ea964-08a2-11e5-951e8e15090d64ae_story.html
58
-
Parkinson, J. & Mavin, D. (30-03-2015). West seeks tighter curbs on trade in antiquities looted by Islamic State. Wall Street Journal. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.wsj.com/articles/west-seeks-tighter-curbs-on-trade-in-lootedantiquities-1427761561
-
Parkinson, J., Albayrak A., & D. Mavin,D., (10-02-2015). Syrian ‘Monuments Men’ Race to Protect Antiquities as Looting Bankrolls Terror. Wall Street Journal. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.wsj.com/articles/syrianmonuments-men-race-to-protect-antiquities-as-looting-bankrolls-terror-1423615241
-
Peritz, (22-08-2014) The Islamic State isn’t just killing people. It’s destroying a culture. The Washington Post. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van https://www.washingtonpost.com/opinions/islamic-state-militants-arent-just-killingpeople--theyre-destroying-a-culture/2014/08/22/0b11f766-1819-11e4-85b6c1451e622637_story.html
-
Pomfret, J. (30-08-1993). As Mostar Bridge Crumbles, so does the Bosnian dream of ethnic unity. The Washington Post. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.washingtonpost.com/archive/politics/1993/08/30/as-mostar-bridgecrumbles-so-does-bosnian-dream-of-ethnic-unity/b4e5b74b-b4ee-4e0b-8031537f6998b5d3/
-
Schwarz, G., Roussey, M., & Peguet, C., (11-03-2015). Du Moyen-Orient à l’Europe : un vaste trafic d’œuvres d’art. ARTE Info. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://info.arte.tv/fr/du-moyen-orient-leurope-un-vaste-trafic-doeuvres-dart
-
Smith, P. (27-04-2012). Syria’s 31 percenters: how Bashar al-asad built minority alliances and countered minority foes, rubincenter.org. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.rubincenter.org/2012/04/syria%E2%80%99s-31-percentershow-bashar-al-asad-built-minority-alliances-and-countered-minority-foes/
-
The Guardian, (15-02-2014). Syria peace talks break up as UN envoy fails to end deadlock. The Guardian Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.theguardian.com/world/2014/feb/15/syria-peace-talks-break-up-geneva
-
Timm, T. (28-09-2014). Sie holen die Kunst mit Waffengewalt. Zeit Online. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.zeit.de/2014/38/syrienraubkunst-islamischer-staat
-
Van Ostaeyen, P. & Van Linge, T. (1-08-2015). Syria Map Update. Pietervanostaeyen. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van https://pietervanostaeyen.wordpress.com/2015/08/01/syria-map-update-dd-august-12015/
-
Varoutsikos, (3-02-2015). The condemnation of memory: what’sbehind the destruction of World Heritage sites. The Conversation. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van https://theconversation.com/the-condemnation-of-memory-whats-behindthe-destruction-of-world-heritage-sites-36579
-
Vlasic, M. V. (12-06-2014). Congressional Monuments Men? The Role of Congress in Fighting Terrorist Financing, While Preserving Our Cultural Heritage. The Huffington Post. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.huffingtonpost.com/mark-v-vlasic/congressional-monumentsm_b_6281664.html
59
-
Vollmer, J. (13-10-2014). Der IS will keinen Profit, er will, dass es knallt. Der Tagesspiegel. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.tagesspiegel.de/wirtschaft/wie-sich-derislamische-staat-finanziert-der-iswill-keinen-profit-er-will-dass-es-knallt/10828236.html
-
Westall, S. (27-05-2015) Islamic State shoots dead 20 in Palmyra amphitheatre. Reuters. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.reuters.com/article/2015/05/27/us-mideast-crisis-syriaidUSKBN0OC1TI20150527
-
Yahya, H., (29-03-2015). What does the Quran say about destroying art? Malaysian Insider. Geraadpleegd op 16 augustus 2015, van http://www.themalaysianinsider.com/sideviews/article/what-does-the-quran-sayabout-destroying-art-harun-yahya
60