Hoe woont de creatieve kenniswerker? Marco Bontje en Sako Musterd Inleiding Richard Florida pleit in The rise of the creative class voor het stimuleren van een ‘people climate’ in stedelijk beleid (Florida 2002, p. 283). Dit zou volgens hem nog veel belangrijker zijn dan het bevorderen van een optimaal ‘business climate’, zoals dat doorgaans in stedelijk ontwikkelingsbeleid op de voorgrond staat. Het draait in zijn visie op stedelijke ontwikkeling dus niet langer om het aantrekken van bedrijven en investeerders, maar in de eerste plaats om het aantrekken en vasthouden van bewoners, in het bijzonder die bewoners met creatieve en innovatieve talenten. Wat houdt dit ‘people climate’ nu precies in? Florida legt hierbij sterk de nadruk op de begrippen openheid, tolerantie en diversiteit. Het gaat dan dus om steden die ruimhartig plaats bieden aan bewoners met uiteenlopende leefstijlen en culturele achtergronden. Die verschillende bewonersgroepen moeten vervolgens ook nog eens goed met elkaar overweg kunnen of elkaar in ieder geval niet in de weg zitten, zodat iedereen zich in de ‘creatieve stad’ thuis voelt. Andere begrippen die vaak vallen, sterk geïnspireerd door Jane Jacobs (1961), zijn ‘street level culture’ en ‘mixed-use neighbourhoods’. De creatieve klasse zou zich sterker aangetrokken voelen door kleinschalige, laagdrempelige culturele activiteiten in de eigen straat of buurt dan door musea, concertzalen en theaters. Creatievelingen zouden graag in buurten wonen waar altijd iets te doen is en het nooit stil is op straat. Hoewel de nadruk in zijn boeken en presentaties toch vooral op creatief werk en minder op creatieve leefstijl ligt, meldt Florida dus het nodige over wat in zijn ogen geschikte woonmilieus voor creatieve kenniswerkers kunnen zijn. Hij zoekt die woonmilieus om te beginnen vooral in (grote) steden, en daarbinnen vooral in centraal gelegen buurten. Dit zouden verder geen pure woonbuurten moeten zijn, maar ook gebieden met veel winkels, horeca en cultuur. Deze uitspraken baseert hij vooral op kwalitatieve (interview-) gegevens, observaties en literatuur. Zijn kwantitatieve indexen als de ‘Bohemian Index’ en ‘Gay Index’ zijn immers op stedelijk en regionaal niveau en niet op buurtniveau gericht. Opvallende afwezigen in Florida’s gedachtegoed zijn echter de woning en de woningmarkt. Is de woning voor de creatieve klasse, die vaak lange en onregelmatige werktijden heeft en veel vrije tijd buitenshuis doorbrengt, nog slechts een slaapplek, of betekent ze toch nog meer? Nemen creatieve kenniswerkers genoegen met standaard woningindelingen of willen ze die zoveel mogelijk zelf kunnen bepalen? Is de woningmarkt in de Nederlandse steden en/of hun regio’s klaar voor de creatieve kenniswerkers? Op deze en hieraan gerelateerde vragen over de rol van de woning en het woonmilieu in het leven van de creatieve kenniswerker willen we in deze bijdrage nader ingaan. Hierbij zal Amsterdam als ‘case’ centraal staan, maar op sommige punten zal ook de vergelijking met andere steden worden gezocht. Achtereenvolgens willen we aandacht besteden aan: - het creatieve woonmilieu; - de woning van de creatieve kenniswerker; - woningmarktbeleid in de creatieve stad. Waar wonen creatieve kenniswerkers? Het voorbeeld Amsterdam Om meteen maar met de deur in huis te vallen: hét creatieve woonmilieu bestaat niet. Zo breed en divers als de creatieve klasse is aan beroepsgroepen, zo uiteenlopend zijn ook hun woonmilieuvoorkeuren. Aan de Universiteit van Amsterdam is in 2002 met behulp van steekproeftrekking onderzocht (Arnoldus & Musterd 2002; Groenemeijer 2002) waar de
1
kenniswerkers wonen die in Amsterdam werken. Wat daarbij opviel was de enorme spreiding tot ver buiten Amsterdam, maar met een duidelijke concentratie binnen de Noordvleugel van de Randstad, reikend van Zandvoort tot Almere en van Castricum tot Blaricum. Veel Amsterdamse kenniswerkers wonen in de stad zelf, en dan met name in een noord-zuidas die vanaf de IJ-oevers via het Centrum en Zuid doorloopt tot in Amstelveen. Dit is de traditionele hoge-statusas die zich in Amsterdam in de loop van de 20e eeuw ontwikkeld heeft. De laatste jaren is een uitbreiding in westelijke richting naar Oud-West en Westerpark zichtbaar. Ook in het Gooi en Kennemerland zijn er concentraties, evenals in steden als Zaanstad en Almere. De woonoriëntaties van beroepsgroepen blijken grote onderlinge verschillen te vertonen, zelfs als alleen naar de ‘super-creative core’ gekeken wordt. Zo zijn kunstenaars en architecten sterk oververtegenwoordigd in en vlakbij het stadscentrum, terwijl hoogleraren zowel centrumstedelijk als landelijk wonen en ICT’ers een sterk suburbane woonvoorkeur vertonen. Lukey en van der Steenhoven (2004) komen tot vergelijkbare conclusies. Zij vergelijken drie beroepsgroepen in Amsterdam: kenniswerkers, cultureel creatieven en professioneel creatieven. Een kenniswerker is in dit onderzoek een persoon met een afgeronde hboopleiding of een universitaire opleiding. De cultureel-creatieven zijn kunstenaars, muzikanten, mediamakers, architecten, wetenschappers, docenten, ICT’ers, reclamemakers, modeontwerpers en designers. De professioneel-creatieven zijn managers in zakelijke, financiële en juridische dienstverlening en mensen met hogere functies in de gezondheidszorg, techniek en verkoop. Voorzover de kenniswerkers in Amsterdam wonen zijn ze typisch in de meest stedelijke milieus te vinden, in de buurt van ontmoetingsplaatsen, horeca, culturele en andere voorzieningen, in het centrum, de centrumrand en het welgesteld stedelijke gebied. Cultureelcreatieve werkers wonen nog wat stedelijker, dat wil zeggen nog vaker in of vlakbij het centrum van de stad en in de direct aangrenzende 19e eeuwse centrumrand. Net als de kenniswerkers bevindt het overgrote deel van deze werkers zich in Amsterdam binnen de ring van de A10. De professioneel-creatieve werkers vertonen een veel ruimere verspreiding. Zij zijn minder in het centrum en juist meer in de welgestelde uitbreidingswijken Oud-Zuid, Watergraafsmeer en MAP/Nieuw Sloten te vinden. Als de gehele regio beschouwd wordt, blijken relatief veel personen uit deze beroepscategorie op andere gemeenten in de regio te zijn georiënteerd. Ondanks de duidelijke verschillen tussen deelgroepen binnen de creatieve klasse, kan toch gesproken worden van een duidelijk concentratiegebied waar de deelgroepen elkaar vinden. Dit gebied blijkt een heel beperkt deel van Amsterdam te zijn: het stadscentrum en de 19eeeuwse uitbreidingswijken. Iets ruimer gezien blijkt het gebied binnen de ringweg A 10 en ten zuiden van het IJ een magneet voor creatieve kenniswerkers te zijn. Dit gebied kent een hoge bebouwingsdichtheid, weinig groen en openbare ruimte, en een hoge mate van menging van wonen met functies als winkels, horeca, cultuur, overheids- en onderwijsinstellingen. Ook zijn er nog vrij veel kantoren te vinden, hoewel het overgrote deel van de kantoorruimte vanaf de jaren ’80 naar de stadsrand verplaatst is. Als Amsterdam als woonplek voor de creatieve klasse met andere Nederlandse steden vergeleken wordt, springt de hoofdstad er niet in alle opzichten bovenuit. In de Atlas voor Gemeenten (Marlet & Van Woerkens, 2004) moet Amsterdam liefst 7 gemeenten laten voorgaan wat betreft het aandeel creatieve klasse in de bevolking. Utrecht heeft volgens Marlet en Van Woerkens het hoogste aandeel creatieve kenniswerkers, op de voet gevolgd door Leiden en Nijmegen. Ook zij stellen echter grote verschillen vast in de woonplek van deelgroepen van de creatieve klasse. Terwijl de ‘bohemians’ (artiesten, ontwerpers, kunstenaars, architecten e.d.) er alleen in Amsterdam als bevolkingsgroep echt uitspringen, hebben de ‘nerds’ (zoals de ICT’ers en technologen nogal bot worden getypeerd) Zoetermeer als favoriete woonplaats. Ook vergelijkbare jonge en/of snel groeiende steden als Almere,
2
Amersfoort en Alphen aan den Rijn tellen relatief veel ‘nerds’, maar nauwelijks ‘bohemians’. Welke factoren in deze woonplaatsvoorkeur nu precies een rol spelen is niet helemaal duidelijk. Bij de ‘bohemians’ lijkt het vooral te draaien om een combinatie van de aantrekkingskracht van een historisch stadsmilieu, een levendige stadscultuur en de aanwezigheid van een uitgebreid hoger onderwijsaanbod. De mogelijke invloed van een tolerante atmosfeer, de aanwezigheid van kunstenaars en een diverse bevolking blijkt voor Nederlandse steden vooralsnog erg beperkt (Marlet & Poort, 2005). De ‘nerds’ lijken de grote steden echter liever achter zich te laten, hoewel Amsterdam en Utrecht ook op die lijst hoog scoren. Den Haag en Rotterdam moeten het wat betreft de aantrekkelijkheid voor de creatieve klasse en deelgroepen ervan duidelijk afleggen tegen Amsterdam en Utrecht én tegen een flink aantal middelgrote steden. Dit is een indicatie dat de relatie tussen woonplek en werkplek voor de creatieve klasse ook van belang is: in en vlakbij de steden waar veel creatieve en kennisintensieve banen zijn (Amsterdam en Utrecht), wonen ook veel creatieve kenniswerkers. Creatieve kenniswerkers, zelfs als ze ‘bohemians’ zijn, blijken in veel opzichten ook maar gewone mensen te zijn: ook zij willen files vermijden, in kwalitatief goede woningen wonen en zowel natuur als cultuur om de hoek hebben (Marlet & Poort, 2005). Een creatief beroep, een creatieve woning? Over het soort woonomgeving waarin de verschillende typen creatieve kenniswerkers zich thuis voelen is dus wel het nodige te zeggen. Dat geldt veel minder voor het type woning dat ze bewonen en in hoeverre ze zich daarin thuis voelen. Voorzover wij weten is hiernaar nog geen onderzoek gedaan. De vraag dringt zich ook al snel op hoe anders creatieve kenniswerkers hun woning zouden inrichten dan de doorsnee Nederlander. Zou het verschil niet veel meer in de woonomgeving dan in de woning zitten? We kunnen bij gebrek aan onderzoeksresultaten hooguit enkele voor de hand liggende vermoedens aangeven. Net als bij de woonomgeving geldt hier, dat de creatieve klasse veel diverser in haar woonvoorkeuren zal zijn dan het begrip ‘klasse’ suggereert. Zo zullen de creatieve kenniswerkers die hun bedrijf vanuit huis starten, behoefte hebben aan een werkplek in de woning. Vaak zal dit niet veel meer inhouden dan een pc of laptop met Internet en een (vaak mobiele) telefoon, plus wellicht nog royale opbergruimte voor vakliteratuur en bedrijfspapieren. Designers of architecten hebben misschien nog behoefte aan wat meer (atelier)ruimte, maar ook zij werken steeds meer digitaal en minder op papier. Als zowel computer als telefoon mobiel zijn, is er dus zelfs misschien niet eens een aparte werkruimte nodig. De thuiswerkende creatieve kenniswerker zal het eerder gaan om het feit dat er een ruimte is waar gewerkt kan worden en die hopelijk ook inspiratie biedt, dan om de specifieke vorm of grootte ervan. Soms zal het om één bepaalde kamer gaan, soms om de woning als geheel. Maar gezien het nog altijd erg lage aandeel thuiswerkers in Nederland, werken ook veruit de meeste creatieve kenniswerkers nog buiten hun woning, vaak zelfs op een nogal traditioneel kantoor. Wat er dan nog aan specifieke wensen voor de woning overblijft? Als de creatieve kenniswerker als een bijzonder type mens gezien wordt (en dit gebeurt vaak), is de verleiding groot om ook een bijzondere woningvoorkeur te verwachten. Vaak wordt hierbij gedacht aan woningen die zoveel mogelijk naar eigen wens ingedeeld, ingericht en gebruikt kunnen worden. Hierbij wordt er van uitgegaan dat creatievelingen niet uit de voeten kunnen met de traditionele 20e-eeuwse woningplattegrond: een grote woonkamer en kleinere slaapen werkruimtes. De ‘link’ met de literatuur over gentrification is dan snel gemaakt. Al sinds de jaren ’60 wordt internationaal de herontdekking van verouderde en vervallen arbeiderswijken en
3
industriegebieden in Noord-Amerikaanse en Europese steden gesignaleerd en onderzocht. Traditionele bedrijfsruimtes als pakhuizen en fabrieken bleken vaak een tweede leven als atelier of luxe appartement te krijgen. Sharon Zukin (1982) typeerde deze trend begin jaren ’80 al als ‘loft living’. ‘Lofts’ zijn in hun oorspronkelijke betekenis verdiepingen van 19eeeuwse industriegebouwen, ononderbroken door tussenmuren. Opvallend genoeg is dit ‘loft living’ geen kortetermijntrend gebleken, maar een regelmatig terugkerend fenomeen. De laatste jaren worden in Nederlandse steden, waar de oude industrie- en havengebieden langzamerhand opraakten, ook steeds vaker door de ‘lofts’ geïnspireerde nieuwbouwprojecten neergezet. Typische recente voorbeelden zijn de mix van verbouwde pakhuizen en nieuwe ‘pakhuisachtige’ blokken aan de Amsterdamse Oostelijke Handelskade en soortgelijke projecten op de Rotterdamse Kop van Zuid. Ook de eind-19e-eeuwse en begin-20e-eeuwse uitbreidingswijken die ooit als concentraties van achterstand en problemen bekend stonden, zijn de laatste decennia steeds meer het domein van goed verdienende jonge singles en stellen zonder kinderen geworden. Waar nog niet zo lang geleden grote gezinnen zich met weinig ruimte moesten behelpen, zijn nu door splitsing en samenvoeging vaak royale appartementen ontstaan. Onder welgestelde stedelijk georiënteerden, waaronder ongetwijfeld ook veel creatieve kenniswerkers, vinden de lofts en de oude arbeiderswoningen gretig aftrek, maar voor aanstormend creatief talent zijn ze onbetaalbaar. Hiermee belanden we bij de vraag hoe steden hun woningmarkt op de verschillende doelgroepen binnen de creatieve klasse kunnen afstemmen. Woningmarktstrategieën in creatieve steden Creatieve kennissteden zijn steden die niet alleen de juiste voorwaarden scheppen voor de vestiging en versterking van een creatieve en kennisintensieve economie, maar ook voor het creatieve talent waarvan die economie het moet hebben. Meer nog dan aantrekkelijke vestigingsvoorwaarden voor bedrijven draait het dus om een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Daarbij is de aanwezigheid van een kwalitatief hoogwaardige en kwantitatief voldoend grote woningvoorraad van doorslaggevende betekenis (Verschuuren, 2004). En juist dat laatste bemoeilijkt in Amsterdam de vestiging van nog meer culturele en creatieve bedrijvigheid. In Amsterdam is er een enorme krapte op de woningmarkt. Waar in vele andere metropolen door de tijd een duidelijke verhuisdynamiek van creatief talent door de verschillende wijken zichtbaar is, die belangrijk is voor het functioneren van een creatieve stad, is het opvallend hoe moeizaam dergelijke bewegingen zich in Amsterdam door het stedelijke gebied verplaatsen. In Amsterdam lijkt een belangrijk deel van de strijd om de benodigde ruimte voor de creatieve kennisstad zich af te spelen op een wel zeer beperkt deel van het grondgebied. Vooral het gebied binnen de Ring A10 heeft het zwaar te verduren, en dan vooral de drie stadsdelen Binnenstad, Oud-West en Oud-Zuid. Niet alleen is in die 16 km2 het belangrijkste deel van de creatieve werkgelegenheid geconcentreerd, maar er werkt meer dan 30 procent van de Amsterdamse beroepsbevolking en er woont ook nog eens ruim een kwart van de Amsterdamse bevolking. De strijd in dat gebied woedt dan ook niet alleen tussen economische functies onderling, maar ook tussen economische en woonfuncties en tussen doelgroepen op de woningmarkt. Lange tijd was de woonfunctie op centraal gelegen locaties in staat om als het ware ‘hoger te bieden’ dan de werkfunctie. Het is de vraag of dat binnen het nieuwe economische krachtenveld, dat zijn aandacht lijkt te hebben verlegd naar de meest stedelijke milieus, nog lang het geval zal zijn. De spanning tussen de woonfunctie en de economische functies vergt voortdurend aandacht omdat een bepaalde mix van deze functies medebepalend is voor de attractiviteit van het stedelijk weefsel.
4
Het streven naar een juiste balans tussen economische en woonfuncties wordt verder gecompliceerd door de slecht functionerende en scheve Amsterdamse woningmarkt. Al decennia lang is er een forse discrepantie tussen de vraag naar en het aanbod van woningen en specifieke woonmilieus, waardoor de doorstroming stagneert (Musterd, 2002; Dignum, 2002). Dit komt prangend tot uiting in het gebrek aan woon- en werkruimte voor starters en aan gemengde woon/werkgebieden, aan studentenhuisvesting en aan slechte toegankelijkheid en beperkte faciliteiten voor kort verblijf. Oorzaken zijn de torenhoge vastgoedprijzen en het grote aandeel sociale huurwoningen. Er is in dit opzicht een parallel te trekken met het achterblijven van Amsterdam in het industriële tijdperk. Waar Amsterdam toen nog met een woningvoorraad uit de Gouden Eeuw te kampen had, heeft Amsterdam nu als creatieve kennisstad nog de woningvoorraad van een industriestad. Als het lukt om de verstopping, veroorzaakt door toewijzingsregels en lange wachtlijsten, op te heffen en de toegankelijkheid van de woningmarkt te vergroten, zal dat positieve sociale effecten hebben. Elke bevolkingscategorie die zich een beetje verbetert, kan dat dan materialiseren in een betere woonsituatie. Het zal ook leiden tot een soepeler functionerende woningmarkt, waarin scheefwonen en illegale onderverhuur zullen verminderen en waarin goedkope sociale huurwoningen weer vaker bewoond zullen worden door mensen die het echt nodig hebben. Daarnaast is een goed functionerende woningmarkt in een juiste balans met de stedelijke economie een cruciale factor bij het aantrekken van nieuwe bedrijvigheid en nieuw talent voor de creatieve kennisstad. De Amsterdamse situatie, met een zowel nationaal als internationaal ongekend hoog aandeel sociale huurwoningen en ongekend laag aandeel koopwoningen, is uniek. Deze situatie zorgt er ongetwijfeld voor dat de woningmarktproblemen in Amsterdam structureler en lastiger op te lossen zijn dan in andere creatieve kennissteden. Desondanks lijkt een problematische woningmarkt in succesvolle creatieve kennissteden bijna onvermijdelijk te zijn. Zo toont een enquête in het kader van de Europese Urban Audit aan dat steden waar men makkelijk aan een baan komt (en dat zijn tegenwoordig vooral de creatieve kennissteden), vrijwel altijd ook steden zijn waar het erg moeilijk is een passende woning te vinden, en omgekeerd (Hermans, 2004). De aard van de problemen is erg uiteenlopend. Twee steden waarmee Amsterdam zich graag vergelijkt als creatieve kennisstad illustreren dit. In München is de druk op de woningmarkt zo groot dat het in de hele stad én een groot deel van de randgemeenten erg moeilijk is een woning te vinden. Dit geldt vooral voor degenen met een krap budget, maar zelfs goedverdienende managers zijn er vaak lang op zoek naar een passende woning. Het perfect functionerende regionale openbaar vervoer (de S-Bahn) heeft de afgelopen decennia het prijsniveau van de hele stedelijke regio fors verhoogd. Hier is dus vooral de toegankelijkheid voor nieuwkomers en starters een probleem. In Barcelona echter is de afgelopen jaren ook sprake geweest van een forse prijsverhoging in de hele stad en een deel van de randgemeenten, maar zijn de prijsverschillen binnen stad en regio veel groter dan in München. Hier blijken evenals in Amsterdam kleine delen van de stad extreem in trek te zijn bij de opkomende creatieve elite. Evenementen als de Olympische Spelen en het Forum de las Culturas hebben een razendsnelle transformatie van het stadscentrum, het oude havengebied en het ‘Catalaanse Manchester’ Poble Nou in gang gezet. Ondanks een actieve burger- en kraakbeweging en veel inspraakinitiatieven leidt die transformatie toch vooral tot verdringing van de lagere inkomensgroepen, en toenemend ook van de middeninkomens, uit het stadscentrum. Hier ligt dus vooral het gevaar van polarisatie tussen ‘haves’ en ‘have-nots’ op de loer. Centra van kennis en creativiteit als Amsterdam doen er goed aan bij hun streven naar een hoofdrol in de mondiale creatieve kenniseconomie de woningmarkt niet uit het oog te verliezen. Hierbij moet aandacht zijn voor alle schakels in de verhuisketen. De grote uitdaging voor de komende jaren is om het in midden- en hogere segmenten vergroten én toegankelijk
5
te blijven voor starters met weinig kapitaal (Musterd, 2002; Gadet & Van Zanen, 2005). De creatieve klasse bestaat immers zowel uit nog weinig kapitaalkrachtige nieuwkomers als uit carrièretypes die zich al wat meer kunnen veroorloven. Daarbij komt nog dat de hoge druk op de Amsterdamse woningmarkt ten koste dreigt te gaan van de weinige nog ongeplande delen van de stad. Niet alle creatieve talenten in de stad zijn uit op commercieel succes. De ‘rommelzones’ die zoveel zouden kunnen bijdragen aan de verdere opbloei van de creatieve industrie worden steeds meer de stad uitgeduwd. Het ‘broedplaatsenbeleid’ kan dit proces maar deels afremmen en het is de vraag hoe lang dit beleid nog hoog op de Amsterdamse beleidsagenda blijft staan. Bovendien zijn deze broedplaatsen misschien een tikje te gereguleerd voor niet-commercieel gerichte kunstenaars en alternatievelingen (Arnoldus, 2004). Gezien de sterk uiteenlopende woonvoorkeuren van delen van de creatieve klasse zou een woningmarktstrategie op lokaal stedelijk niveau waarschijnlijk weinig zinvol zijn. Niet alleen in Amsterdam, maar in elke creatieve stad is het waarschijnlijk onmogelijk om alle soorten creatieve kenniswerkers, toekomstige creatieve kenniswerkers én lager opgeleiden in eenvoudige productie en diensten op hun wenken te bedienen. Het aanbieden van een palet aan passende woonmilieus op regionaal niveau is een realistischer optie. Maar voordat concrete beleidsinitiatieven op basis van vage vermoedens over de creatieve klasse genomen worden, zou een grondige inventarisatie van de woonwensen van die creatieve klasse geen overbodige luxe zijn.
6
Literatuur Arnoldus, M. (2004): A discovery of creative talent in the margins of urban development. In: Built Environment, vol. 30 nr. 3, pp. 204-212. Arnoldus, M. & S. Musterd (2002): Wonen in de regionale kennisstad. Amsterdam: Amsterdam Study Centre for the Metropolitan Environment. Dignum, K. (2002): Doorstroming of verstopping: dynamiek in de Amsterdamse bevolking en woningmarkt. Amsterdam: gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek (O + S). Florida, R. (2002): The rise of the creative class. And how it’s transforming work, leisure, community and everyday life. New York: Basic Books. Gadet, J. & K. van Zanen (2005): Amsterdam als creatieve kennisregio: In: Rooilijn, vol. 38 nr. 3, pp. 122-127. Groenemeijer, L. (2002): Woonpatronen van Amsterdamse kenniswerkers. Delft: ABF Strategie. Hermans, C. (2004): Amsterdam 1894-2004, dezelfde stad, maar dan anders. In: O + S, Amsterdam creatieve kennisstad: een passende ambitie?, pp. 11-15. Amsterdam: Gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek (O + S). Jacobs, J. (1961): The death and life of great American cities. New York: Random House. Lukey, R. & P. van der Steenhoven (2004): Indicatoren Amsterdamse kenniseconomie 2004. Amsterdam: Dienst Onderzoek en Statistiek. Marlet, G. & C. van Woerkens (2004): Atlas voor gemeenten 2004. Utrecht: Stichting Atlas voor Gemeenten. Marlet, G. & J. Poort (2005): Cultuur en creativiteit naar waarde geschat. Utrecht / Amsterdam: Stichting Atlas voor Gemeenten / SEO Economisch Onderzoek. Musterd, S. (2002): De nieuwe Amsterdamse kernvoorraad. Woonmilieus in de creatieve culturele kennisstad. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Verschuuren, S. (2004): Ruimtelijke condities voor de creatieve kennisstad. In: Plan Amsterdam (Special: De creatieve kennisregio), 2004 nr. 8, pp. 6-11. Zukin, S. (1982): Loft living as the ‘historic compromise’ in the urban core: the New York experience. In: International Journal of Urban and Regional Research, vol. 6 nr. 2, pp. 256267.
7