Creatieve kenniswerkers in een stedelijk werkmilieu
Een kwalitatief onderzoek naar ruimtelijk beleid van de overheid en het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers
Een kwalitatief onderzoek naar ruimtelijk beleid van de overheid en het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers
Helmond, 9 september 2012. Auteur Ing. G. Linssen – Adriaans MRE jaargang 2010-2012 Begeleiders Dr. F. de Vor (eerste begeleider) Drs. W. van der Post PhD (tweede begeleider) Ir. R de Goeij (interne begeleider)
Voorwoord Elk bedrijf krijgt ermee te maken, de komst van nieuwe jonge werknemers en hun veranderde houding ten opzichte van voorgaande werknemers. De jongste generatie is enthousiast en op zoek naar nieuwe uitdagingen. Reacties worden door hen losgemaakt: “Zoiets zeg of doe je toch niet?” Deze generatie neemt geen blad voor haar mond en pakt veel met een overvloed aan zelfvertrouwen aan. Ook binnen de architectenbranche waarin ik werkzaam ben, zie ik jonge creatieve mensen met een zojuist afgeronde masteropleiding de organisatie binnenkomen. Praat met hen en je voelt dat er veranderingen aankomen. Mijn interesse was dan ook direct gewekt. Nederland verandert in een steeds sneller tempo, ook beleidsmakers is dit niet ontgaan. Volgens Richard Florida stimuleert juist de creatieve klasse de economie. Beleidsmakers zijn dan ook druk bezig met het aanhalen van deze creatieve klasse naar hun stad. Jonge creatieven brengen de Nederlandse economie vanuit andere gezichtspunten nieuwe ideeën. Maar creativiteit laat zich niet gemakkelijk vangen in regels. Is een creatieve omgeving wel maakbaar of meetbaar? En wat vindt deze doelgroep zelf van deze hype? Door in gesprek te gaan met de jongste generatie creatieve kenniswerkers verwacht ik een bijdrage te kunnen leveren aan beleidsvoering voor deze groep en de wijze waarop zij de faciliteiten erin zelf ervaren. Tevens merk ik, mede door het huidige economische klimaat, dat ook de architectenbranche verandert. Een breder advies is mogelijk wanneer je op strategisch niveau kunt meedenken met initiatiefnemers in de vastgoedbranche. In 2010 ben ik mede daarom gestart met de opleiding Master of Real Estate aan de Amsterdam School of Real Estate. Met voorliggend onderzoek rond ik de opleiding van jaargang 20102012 af. Graag wil ik mijn eerste begeleider Friso de Vor bedanken voor zijn kritische blik en betrokkenheid tijdens het onderzoek. Daarnaast wil ik Ron de Goeij en Daan Lammers bedanken voor hun tijd en reactie. Wim van der Post bedankt als tweede lezer. Gemeente Eindhoven dank ik voor de verkregen informatie uit de afgenomen interviews. De ondervraagde creatieve kenniswerkers wil ik bedanken voor de bereidheid en openheid tijdens het groepsinterview. Tenslotte wil ik Jurgen bedanken voor al onze gesprekken - voorlopig geen creatieve kenniswerkers meer. Helmond, september 2012. Gonnie Linssen
Managementsamenvatting In het voorliggende onderzoek is gekeken naar de aansluiting van het stedelijk werkmilieu voor creatieve kenniswerkers zoals dat vanuit de overheid met ruimtelijk beleid wordt ingericht en de wijze waarop de jongste arbeidsgeneratie hier inhoud aan geeft. De Nederlandse overheid heeft de ambitie om tot de top vijf van kenniseconomieën in de wereld te behoren en met het bedrijfslevenbeleid zet zij in op versterking van de creatieve industrie. Beleid voor de creatieve industrie stuurt aan op versterking van kennis en de samenwerking daarin tussen overheid, bedrijven en kennisinstellingen. Dit beleid wordt met name vanuit een maatschappelijk belang ingezet, maar de werving van creatieve kenniswerkers heeft ook aandacht nodig vanuit de sociaal-culturele context. De jongste generatie is namelijk opgegroeid in een veranderde maatschappij dat mogelijk gevolgen heeft voor de leefstijl van deze jongeren. Aan de hand van de volgende centrale vraag wordt de probleemstelling onderzocht:
“In hoeverre sluit ruimtelijk beleid voor een stedelijk werkmilieu aan op de wijze waarop de jongste generatie creatieve kenniswerkers deze inhoud geeft?”
Demografische ontwikkelingen tonen zowel vergrijzing als ontgroening. Ook in de creatieve industrie leidt dit tot een krappe arbeidsmarkt. Maar er is nog betrekkelijk weinig bekend over de jongste generatie beroepsbevolking. En onderzoek naar een gewenst stedelijk werkmilieu voor het aantrekken van creatieve kenniswerkers is nog relatief schaars. De jongste generatie (generatie Einstein) is sinds 2008 op de arbeidsmarkt. Juist onderzoek naar de jongste generatie die werkzaam is in de creatieve industrie verschaft aanknopingspunten voor de prognose van toekomstige ontwikkelingen. In dit onderzoek wordt eerst met een literatuurstudie gekeken naar de leefstijl van de jongste generatie creatieven. Vanwege maatschappelijke veranderingen zijn er verschillen bij jongeren waar te nemen ten opzichte van tien jaar geleden. De jongste generatie is erg ambitieus, ondernemingsgezind en toont een toegenomen behoefte aan vrijheid in het werk in relatie tot voorgaande generaties. Vanuit het leefstijlonderzoek komt naar voren dat creatieve kenniswerkers vooral werkzaam en woonachtig zijn in een stedelijke omgeving. Werk is belangrijk maar als levensdoel staat genieten van het leven voorop. Achtereenvolgens wordt vanuit de evolutionaire economie beschouwd op welke wijze de overheid invloed uitoefent op het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers. Regionale beleidsvoering wordt vooral ingezet voor economische groei en clustervorming door verbetering van de samenwerking tussen kennisintensieve bedrijven in de creatieve industrie. Daarentegen wordt ruimtelijk beleid op een stedelijk schaalniveau vooral ingezet voor de behoeften van creatieve kenniswerkers. Hierin stimuleert de overheid voor het aantrekken van creatieve kenniswerkers in haar stedelijk werkmilieu specifiek een aantal elementen: het werkmilieu, de woonomgeving en de stedelijke functies. Deze interventie van ruimtelijk beleid op het stedelijk werkmilieu vindt hoofdzakelijk plaats vanuit een economisch belang. Omdat met de literatuurstudie de invloed van ruimtelijk beleid op het stedelijk werkmilieu niet vaststaat, wordt achtereenvolgens ruimtelijk beleid in de praktijk verkend. Met een enkelvoudige casestudy wordt de beleidsvoering van gemeente Eindhoven verkend. Eindhoven is de spil voor de doelstellingen van Brainport en door het Rijk en de provincie aangewezen als hoeksteen van het nationaal stedelijk netwerk Brabantstad. Dit beïnvloedt de ambitie van het Centrumgebied van Eindhoven. Het Centrumgebied vormt een representatief onderzoeksgebied omdat gemeente Eindhoven creatieve kenniswerkers wil aantrekken door het faciliteren van een aantrekkelijk woon- en werkmilieu voor hoger opgeleiden. Centraal staat de wijze waarop de gemeente met ruimtelijk beleid het stedelijk werkmilieu van het Centrumgebied in Eindhoven vormgeeft.
Hiervoor worden schriftelijke bronnen geraadpleegd en interviews gehouden met de gemeente Eindhoven. De beleidsvoering voor het stedelijk werkmilieu in Eindhoven wordt hoofdzakelijk vormgegeven vanuit de maatschappelijke context. Veel initiatieven moeten bijdragen aan een schaalsprong van Brainport en aansluiten aan op het economische profiel van de stad. Hierbij wordt in mindere mate gekeken naar de creatieve kenniswerker zelf. Elementen als leefstijl en generatiekenmerken komen dan ook niet in de beleidsvoering terug. Omdat de sociaal-culturele context naar verwachting wel van invloed is op de wijze waarop de jongste generatie creatieven inhoud geeft aan het stedelijk werkmilieu, wordt de doelgroep zelf benaderd en worden creatieven gevraagd naar hun persoonlijke voorkeuren in relatie tot het stedelijk werkmilieu in Eindhoven en de faciliteiten hierin vanuit de beleidsvoering. Met een focusgroep onderzoek wordt er een eerste verkenning gedaan naar ontbrekende elementen in ruimtelijk beleid die een relatie hebben met de sociaal-culturele context van creatieve kenniswerkers. In een groepsinterview wordt de doelgroep van dit onderzoek gevraagd naar de wijze waarop zij inhoud geeft aan het stedelijk werkmilieu in Eindhoven. Hierin komt naar voren dat de sociaal-culturele achtergrond van de jongeren onder andere van invloed is op het type ondernemer dat zij aangeven te (willen) zijn. Ondernemen doe je volgens de creatieven vanuit je talent en de basis van de onderneming moet ‘eerlijk’ zijn. Dat wil zeggen zonder financiële injecties. Jonge zzp’ers zijn in eerste instantie bezig om te ontdekken waar zij sterk in zijn. Meer ervaren ondernemers willen daarentegen een volgende stap zetten naar een meer waardevol bedrijf. Het faciliteren van goedkope werkruimte alleen is niet voldoende. Als pioniers vragen de creatieven dan ook om faciliteiten die passend zijn op de fase waarin zij zich als ondernemer bevinden. Zodat zij zich binnen de creatieve industrie kunnen blijven ontwikkelen en exploreren. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er een verbetering mogelijk is in de aansluiting van ruimtelijk beleid voor een stedelijk werkmilieu en de wijze waarop creatieve kenniswerkers er inhoud aan geven. Bij beleidsvoering wordt er namelijk vanuit een breder maatschappelijk belang en daardoor van afstand gekeken naar creatieve kenniswerkers. In mindere mate wordt gekeken naar de doelgroep zelf. Resultaten tonen echter ook het belang aan van kennis over de persoonlijke karakteristieken van de doelgroep. Voor een betere aansluiting van het stedelijk werkmilieu dient bij beleidsvoering dan ook te worden gekeken naar de sociaal-culturele context van de creatieve kenniswerker an sich.
Inhoudsopgave 1 Inleiding
....................................................................................................................... 1
1.1 Aanleiding ................................................................................................................. 1 1.2 Probleemstelling, centrale vraag en doelstelling............................................................ 2 1.3 Onderzoeksopzet ....................................................................................................... 3 1.4 Leeswijzer .................................................................................................................. 5 2 De creatieve kenniswerker ............................................................................................. 6 2.1 Inleiding .................................................................................................................... 6 2.2 De creatieve klasse ..................................................................................................... 6 2.3 Van leefstijl naar doelgroep......................................................................................... 7 2.4 Generatie Einstein ...................................................................................................... 9 2.5 Positionering doelgroep ............................................................................................ 10 2.6 Conclusie ................................................................................................................. 11 3 Ruimtelijk beleid overheid............................................................................................ 12 3.1 Inleiding .................................................................................................................. 12 3.2 Ruimtelijk beleid en het stedelijk werkmilieu .............................................................. 12 3.2.1 Regionaal innovatiemilieu ............................................................................... 12 3.2.2 Economie en de stad ...................................................................................... 15 3.3 Kennisinstellingen .................................................................................................... 15 3.4 Het Daily Urban System ............................................................................................ 16 3.5 Conclusie ................................................................................................................. 17 4 Verkennend onderzoek naar overheidsbeleid in de praktijk ...................................... 19 4.1 Inleiding .................................................................................................................. 19 4.2 Type onderzoek........................................................................................................ 19 4.3 Selectie en context van de case ................................................................................. 19 4.4 Dataverzameling en onderzoeksmethode .................................................................. 21 4.5 Analyse van de data ................................................................................................. 23 4.5.1 De procedure van de analyse........................................................................... 23 4.5.2 De Resultaten ................................................................................................. 23 4.6 Validiteit en intersubjectiviteit ................................................................................... 30 4.7 Conclusie ................................................................................................................. 30 5 Verkennend onderzoek met focusgroep...................................................................... 32 5.1 Inleiding .................................................................................................................. 32 5.2 Type onderzoek........................................................................................................ 32 5.3 Onderzoeksmethode en samenstelling groep ............................................................. 32 5.4 Analyse van de data ................................................................................................. 33 5.5 Validiteit en betrouwbaarheid ................................................................................... 37 5.6 Conclusie ................................................................................................................. 37 6 Synthese resultaten en advies...................................................................................... 39 6.1 Inleiding .................................................................................................................. 39 6.2 Resultaten deelonderzoeken ..................................................................................... 39
6.2.1 Literatuuronderzoek creatieve kenniswerkers (deelonderzoek I) ......................... 39 6.2.2 Literatuuronderzoek ruimtelijk beleid overheid (deelonderzoek I)....................... 40 6.2.3 Verkennend onderzoek overheidsbeleid in de praktijk (deelonderzoek II) ........... 40 6.2.4 Focusgroep onderzoek (deelonderzoek III) ........................................................ 42 6.3 Conclusies onderzoeken ........................................................................................... 44 6.4 Aanbevelingen en suggestie voor verder onderzoek ................................................... 45 6.4.1 Aanbevelingen ............................................................................................... 45 6.4.2 Kritische reflectie en vervolgonderzoek ............................................................ 46 Bibliografie Bijlagen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
..................................................................................................................... 48 Creatieve industrie in de SBI 2008 bedrijfsindeling Aandeel rode wereld op wijkniveau in Eindhoven Ruimtelijke kaart Centrumgebied Eindhoven Overzicht van informanten voor casestudie Centrumgebied Eindhvoen Interviewleidraad casestudy Voorbeeld analyse interviews gemeente eindhoven Bedrijven in onderzoeksgebied met SBI code creatieve industrie Overzicht van respondenten focusgroep met korte introductie Interviewleidraad focusgroep Voorbeeld analyse focusgroep voor het thema creatieve kenniswerker
1 1
Inleiding
1.1 Aanleiding Met sterk opkomende markten als Azië en Latijns-Amerika neemt de concurrentie voor het (internationaal georiënteerde) Nederlandse bedrijfsleven steeds meer toe. Het Kabinet heeft daarom sinds 2011 ingezet op een nieuw bedrijfslevenbeleid. Het uitgangspunt is dat de overheid Nederlandse bedrijven ruimte geeft om te ondernemen en te innoveren, zonder de inzet van specifieke stimuleringsmaatregelen zoals regelgeving en subsidies. Eén van de hoofdlijnen van het beleid is een sectorale aanpak voor negen topsectoren waarmee het nieuwe beleid over de grenzen van provincies en gemeentes heengaat. Met regionaal geclusterde topsectoren kunnen buitenlandse bedrijven worden aangetrokken en kan er een bijdrage worden geleverd aan de Nederlandse welvaart (Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, 2011). Rijk en regio’s zetten met ‘Pieken in de Delta’ (PID) sinds 2006 al in op het stimuleren van regionale economische ontwikkelingen. Zo wordt beleid ingezet op de creatieve industrie omdat deze sector een bovengemiddelde economische groei laat zien (Ministerie van Economische Zaken, 2009). Eén van de negen topsectoren1 uit het recente bedrijfslevenbeleid is dan ook de creatieve Industrie. Deze nog relatief jonge sector is in korte tijd uitgegroeid tot een succesvolle sector in termen van omzet en het aantal snel groeiende bedrijven (Topteam Creatieve Industrie, 2011). Voorbeelden van decentrale overheden, die ten aanzien van de creatieve industrie uitvoering geven aan het topsectorenbeleid, zijn de Metropoolregio Amsterdam, Utrecht en Eindhoven. In de creatieve industrie produceren bedrijven producten die hun oorsprong hebben in de creatieve vaardigheid en het talent van mensen (Atzema, 2010b). Via onderlinge relaties en netwerken loopt de kennisoverdracht over de grenzen van diverse sectoren heen. De creatieve industrie is daarmee op allerlei manieren verweven met andere sectoren in de economie (Rutten e.a., 2011). TNO heeft daarom een definitie voor de creatieve industrie ontwikkeld. Hierbij zijn drie deelsectoren te onderscheiden: media- en entertainmentindustrie, kunsten en cultureel erfgoed en creatieve en zakelijke dienstverlening (Rutten e.a., 2010). Bijlage 1 geeft een afbakening op bedrijfstakkenniveau voor de creatieve industrie volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008. In Nederland ontstaat regionaal tot op zekere hoogte een creatieve economie (Van Aalst e.a., 2005). Dit komt omdat de creatieve klasse bijdraagt aan regionale werkgelegenheidsgroei die voortkomt uit verwante bedrijfsactiviteiten die de groep produceert. Het gaat dus niet zozeer om de aanwezigheid van de creatieven zelf, maar om de productiviteit die door hen wordt gegenereerd. De creatieve klasse bestaat namelijk hoofdzakelijk uit mensen voor wie creativiteit en innovatie de belangrijkste inbreng is in hun werk. Deze creativiteit vertaalt zich in het oplossen van complexe vraagstukken en het bedenken van nieuwe ideeën waarmee nieuwe producten worden gemaakt. Dit ongeacht de sector waarin zij werkzaam zijn. Wanneer kwalificaties voor nieuwe banen uiteenlopen (zoals in de betrekkelijk jonge creatieve industriesector), is de kans relatief groot dat deze banen worden ingevuld door gekwalificeerde nieuwkomers op de arbeidsmarkt (Van Dijk, 2001). De creatieve klasse bestaat grotendeels uit nieuwkomers (zoals recentelijk afgestudeerde kenniswerkers) die nu de arbeidsmarkt betreden. Dit jonge arbeidsaanbod wordt ook wel generatie Einstein of generatie Y genoemd. Het ruimtelijk patroon van de creatieve klasse komt sterk overeen met het verstedelijkingspatroon in Nederland (Van Aalst e.a., 2005). Zo bevindt de groep creatieven zich met name in de Noordvleugel van de Randstad, in de A2-as en de omgeving Veluwe Arnhem-Nijmegen. Wanneer bovendien wordt gekeken naar de ruimtelijke spreiding van kennis in Nederland, blijkt dat ook hoger opgeleiden zich veelal vestigen in grote steden als Amsterdam, Den Haag, Utrecht, Eindhoven, Leiden, Groningen, Amersfoort en Nijmegen2. Hoger opgeleiden en creatieven hebben namelijk kennisuitwisseling nodig, waarvoor zij elkaars nabijheid opzoeken in een stedelijke omgeving (Florida, 2002). Daarnaast wordt de attractiviteit van een stad voor creatieven ook bepaald door de voorzieningen die aanwezig zijn. Hoger opgeleiden worden mede aangetrokken door een stad waarbij de 1 2
Concreet bestaan de negen topsectoren uit water, agro en food, tuinbouw en uitgangsmaterialen, high tech, life sciences, chemie, energie, logistiek en creatieve industrie (Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, 2011). Met concentraties hoger dan 40%.
2 kwaliteit van een directe woonomgeving (veiligheid en groen) en de nabijheid van stedelijke voorzieningen een belangrijke rol spelen. Dit wordt nog eens versterkt door de aanwezigheid van universiteiten en hogescholen in de stad. Het maakt een stad ook extra aantrekkelijk voor bedrijven die gebruik maken van geschoolde arbeid (De Groot e.a., 2010). Steden zijn derhalve interessant voor creatieve werknemers. In dit onderzoek worden daarom creatieve kenniswerkers beschouwd die werkzaam zijn in een stedelijke omgeving. 1.2 Probleemstelling, centrale vraag en doelstelling Vanuit het bedrijfslevenbeleid zet de overheid in op versterking van de creatieve industrie. Zij heeft hierbij de ambitie om tot de top vijf van kenniseconomieën in de wereld te behoren. De overheid poogt de werkgelegenheid voor de snel groeiende creatieve industrie met beleid te stimuleren. Deze beleidsinitiatieven sturen aan op een versterking van de kennisbasis van de creatieve industrie en de samenwerking tussen overheid, bedrijven en kennisinstellingen. Hierbij gaat het met name om het stimuleren van de creatieve industrie vanuit een maatschappelijk belang (Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, 2011). Maar de werving van creatieve kenniswerkers heeft daarnaast ook aandacht nodig vanuit een persoonlijke context. Er is namelijk nog relatief weinig bekend over de jongste generatie arbeidsaanbod (Bontekoning, 2011). Deze generatie is opgegroeid met de huidige technologie en in een maatschappij met continue informatieverstrekking. Dit heeft mogelijk gevolgen voor het doen en denken van jongeren (Hornikx, 2011, p. 14). Vanuit dit oogpunt is het relevant om bij beleidsvoering voor de creatieve industrie, ook de sociaal-culturele context van de creatieve kenniswerker te beschouwen. De probleemstelling wordt onderzocht aan de hand van de volgende centrale vraag:
“In hoeverre sluit ruimtelijk beleid voor een stedelijk werkmilieu aan op de wijze waarop de jongste generatie creatieve kenniswerkers deze inhoud geeft?” Een afbakening van het begrip ‘stedelijk werkmilieu’ in de centrale vraag is complex. De dynamiek en complexiteit van het werkmilieu van creatieve kenniswerkers speelt zich namelijk af op twee ruimtelijke schaalniveaus: het schaalniveau van de regio en het schaalniveau van de stad. Met de toegenomen globalisering zijn landen en regio’s steeds meer in concurrentie met elkaar. De overheid zet daarom in op regionale innovatiemilieus, door de samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen te stimuleren. De overheid neemt hierbij een belangrijke plaats in wanneer zij besluit te interveniëren in de onderlinge relatie tussen de betrokken actoren. Ook creatieve kenniswerkers spelen een rol in het innovatiemilieu, omdat zij elkaars nabijheid en de nabijheid van bedrijven en kennisinstellingen opzoeken. Met onderlinge kennisuitwisseling kunnen zij namelijk hun creativiteit succesvol laten zijn. In beleidskringen wordt dan ook regelmatig ingezet op zogenaamde ‘broedplaatsen’ door voor kennisuitwisseling de concentratie van onderling gerelateerde bedrijven te stimuleren (Atzema, 2010a). Maar naast een kennisnetwerk stelt de creatieve kenniswerker ook eisen aan een stedelijke woonomgeving en het voorzieningenniveau van een stad. Hierbij wordt veel waarde gehecht aan stedelijke functies zoals uitgaan en horecagelegenheden waarbij hij/zij zich het meest prettig voelt in een sociaal en tolerant milieu en een veilige en groene leefomgeving (Van Aalst, 2005). Het ruimtelijk beleid van de overheid richt zich daarom ook op de faciliteiten van stedelijke functies voor kenniswerkers. Ter definiëring en afbakening wordt voor dit onderzoek onder een stedelijk werkmilieu voor creatieve kenniswerkers verstaan: Een stedelijke omgeving voor kenniswerkers die in nabijheid van bedrijven en kennisinstellingen werkzaam zijn in de creatieve industrie. Naast een kennisnetwerk heeft een stedelijk werkmilieu een gedifferentieerd woonaanbod met stedelijke functies zoals culturele voorzieningen en uitgaansgelegenheden. Het stedelijk werkmilieu is een sociaal open en tolerant milieu. Daarnaast zijn er recreatiemogelijkheden in een rustige en groene omgeving.
3 Om te komen tot beantwoording van de centrale vraag worden de volgende deelvragen beantwoord: 1 2 3 4
Op welke wijze beïnvloedt de overheid met ruimtelijk beleid het stedelijk werkmilieu? Hoe is de beleidsvoering voor het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers in de praktijk? Op welke wijze geeft de jongste generatie creatieve kenniswerkers vanuit een sociaal-culturele context inhoud aan het stedelijk werkmilieu? Zijn er veranderingen nodig in de beleidsvoering die tot een betere aansluiting van het stedelijke werkmilieu voor creatieve kenniswerkers leiden?
Met dit onderzoek zal inzicht worden gegeven in de aansluiting van het stedelijk werkmilieu voor creatieve kenniswerkers, zoals dat vanuit de overheid met ruimtelijk beleid wordt ingericht en de wijze waarop de jongste arbeidsgeneratie hier inhoud aan geeft. Uitgaande van een intredeleeftijd van 23 jaar, is de jongste generatie kenniswerkers (generatie Einstein) sinds 2008 op de arbeidsmarkt. In 2010 participeerde circa 69% hiervan op de arbeidsmarkt (Bontekoning, 2011). Juist onderzoek specifiek gericht op deze relatief jonge groep verschaft aanknopingspunten voor de prognose van toekomstige ontwikkelingen. De demografische ontwikkelingen laten een krimpende beroepsbevolking zien met uittredende babyboomers (vergrijzing) en schaars wordende jongeren (ontgroening). In veel sectoren leidt dit tot een krappe arbeidsmarkt. Daarnaast zijn een aantal onderzoeken al gericht op de woonaantrekkelijkheid van Nederlandse steden voor jonge hoogopgeleiden. Onderzoek naar een gewenst stedelijk werkmilieu voor creatieve kenniswerkers is nog relatief schaars. De relevantie van dit onderzoek is daarom gelegen in de aanvulling van bestaande theorieën en een bijdrage aan de overheid voor beleidsvoering in een stedelijk werkmilieu voor creatieve kenniswerkers. Een verdieping in de jongste generatie die werkzaam is in de creatieve industrie, kan vanuit dit oogpunt ook aanknopingspunten bieden voor toekomstig arbeidsmarktbeleid. 1.3 Onderzoeksopzet Zoals in de probleemstelling is beschreven, zet de overheid met het nieuwe bedrijfslevenbeleid in op een sectorale aanpak en specifiek op versterking van de creatieve industrie. Door de stimulering van de technologische innovatie van bedrijven streeft de overheid naar een economische groei. Binnen de evolutionair economische theorie wordt een dergelijke economische ontwikkeling gezien als een dynamisch proces waaraan bedrijven en regio’s zich kunnen aanpassen (Atzema e.a., 2009). Het stedelijk werkmilieu van kenniswerkers kent daarin interacties op een regionaal ruimtelijk schaalniveau en interacties op een meer verfijnd stedelijk ruimtelijk schaalniveau. De rol van de overheid als beleidsmaker doorkruist hierbij meerdere ruimtelijke schaalniveaus. Creatieve kenniswerkers die op de arbeidsmarkt zijn en werkzaam zijn voor technologisch innovatieve bedrijven, hebben te maken deze economische ontwikkeling. Voor dit onderzoek zal daarom vanuit de evolutionaire economie worden gekeken naar het ruimtelijk beleid van de overheid voor een stedelijk werkmilieu. Een snel groeiende economie kan ook gevolgen hebben voor de werkgelegenheid, dat weer kan leiden tot een herstructurering van de arbeidsmarkt (Van Dijk, 2001). Er wordt daarom voor het ruimtelijk beleid van een stedelijk werkmilieu ook gekeken naar de implicaties op de arbeidsmarkt. Ondanks dat de theorieën van Florida (2002) omstreden zijn, hebben veel beleidsmakers interesse in de attractiviteit van creatieve kenniswerkers (Atzema, 2010c). Met de veelzijdige beschrijvingen die worden toegekend aan de creatieve klasse, is duidelijk dat de creatieve kenniswerker zich als populatie niet direct eenduidig laat definiëren. Voor het onderzoek worden daarom vanuit een leefstijlonderzoek respondenten uit Generatie Einstein gekozen. Dit zijn individuen uit de jongste generatie die geboren zijn in de periode 19852000 (Bontekoning, 2011). De respondenten zijn werkzaam in de creatieve industrie waarbij zij wonen en werken in een stedelijke omgeving. Gemeente Eindhoven formuleert voor het Centrumgebied Eindhoven een visie voor de beleidsvoering van de ruimtelijke ordening (Gemeente Eindhoven, 2004). Voor het aantrekken van creatieve kenniswerkers stimuleert zij een aantrekkelijk woon- en werkmilieu voor hoger opgeleiden. Het huidige beleid van de gemeente
4 Eindhoven achter het stedelijk werkmilieu, zoals dat in de praktijk wordt gevoerd, wordt daarom nader beschouwd en meegenomen in het theoretisch kader. De te ondervragen creatieve kenniswerkers zijn werkzaam op een locatie binnen de beschouwde praktijkcase. Figuur 1 Onderzoeksmodel Creatieve Kenniswerkers
Focusgroep
Ruimtelijk beleid
Stedelijk werkmilieu
Synthese
Aanbeveling
Casestudy
In figuur 1 is de opzet voor het onderzoek schematisch weergegeven in een onderzoeksmodel. Met een literatuurstudie over generaties en leefstijlen wordt eerst gekeken naar de leefstijl van de jongste generatie creatieve kenniswerkers. De creatieve kenniswerker wordt hiermee gepositioneerd in het onderzoek. Hierna wordt vanuit literatuur beschouwd op welke wijze de overheid invloed uitoefent op het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers. Met name wordt gekeken naar de elementen in het stedelijk werkmilieu waarop de overheid zich richt en met ruimtelijk beleid poogt te stimuleren. Het resultaat uit het literatuuronderzoek wordt in de praktijk verkend door ruimtelijk beleid voor een stedelijk werkmilieu met een casestudy te onderzoeken. Hiervoor is de gemeente Eindhoven geselecteerd. Centraal staat de wijze waarop de gemeente met ruimtelijk beleid het stedelijk werkmilieu van het Centrumgebied in Eindhoven vormgeeft. Om het toeval zoveel mogelijk te elimineren ligt de nadruk in deze enkelvoudige casestudy op triangulatie waarbij verschillende schriftelijke databronnen en interviews worden gebruikt. De interviews worden gehouden met deskundigen die werkzaam zijn bij de gemeente Eindhoven. Uit het literatuuronderzoek en het verkennend onderzoek zullen conclusies worden getrokken over de wijze waarop de overheid het stedelijk werkmilieu met ruimtelijk beleid vormgeeft. In een focusgroep onderzoek wordt achtereenvolgens de creatieve kenniswerker gevraagd naar het stedelijk werkmilieu en de faciliteiten ervan vanuit de beleidsvoering. Hiervoor wordt een groepsinterview georganiseerd met de doelgroep van dit onderzoek. Jonge creatieve kenniswerkers worden gevraagd naar hun leefstijl en persoonlijke voorkeuren in het stedelijk werkmilieu van Eindhoven. De uitkomsten uit de diverse deelonderzoeken worden tenslotte geanalyseerd. Als eindresultaat van het onderzoek wordt inzicht gegeven in de aansluiting van het stedelijk werkmilieu zoals dat door de overheid met ruimtelijk beleid wordt ingericht - en de wijze waarop de ondervraagde creatieve kenniswerkers dit vanuit een sociaal-culturele context ervaren. Van hieruit kunnen aanbevelingen worden gedaan voor eventuele verbeteringen.
5 1.4 Leeswijzer De structuur van het rapport is als volgt: -
Deel I: literatuuronderzoek naar ruimtelijk beleid voor het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers. Deel II: verkennend onderzoek op basis van een enkelvoudige casestudy naar de wijze waarop de overheid in de praktijk beleid voert voor de inrichting van een stedelijk werkmilieu. Deel III: focusgroep onderzoek naar de feitelijke invulling van het stedelijk werkmilieu vanuit de sociaalculturele context van de doelgroep. Deel IV: synthese van de resultaten uit de diverse deelonderzoeken en advies voor mogelijke veranderingen in het beleid voor het stedelijk werkmilieu, volgend uit de getrokken conclusies.
In figuur 2 wordt het onderzoek in schema weergegeven. Theorie Leefstijlen en generaties (H2)
Creatieve kenniswerkers
Theorie Evolutionaire economie (H3)
Ruimtelijk beleid stedelijk werkmilieu vanuit theorie
Deel I: literatuuronderzoek Enkelvoudige casestudy (H4)
Ruimtelijk beleid stedelijk werkmilieu in de praktijk
Deel II: verkennend onderzoek
Focusgroep (H5)
Stedelijk werkmilieu sociaal-culturele context
Deel III: focusgroep onderzoek Conclusie en aanbeveling (H6)
Deel IV: synthese resultaten en advies Figuur 2 Visualisatie leeswijzer
6 Deel I: literatuuronderzoek 2 De creatieve kenniswerker 2.1 Inleiding Voordat wordt begonnen met de diverse deelonderzoeken naar het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers, wordt in dit hoofdstuk eerst de doelgroep in de onderzoekseenheid (het stedelijk milieu van creatieve kenniswerkers) afgebakend. Hiervoor wordt een definitie gegeven van de jongste generatie creatieve kenniswerkers. Aan de hand van literatuur over generaties en leefstijlen wordt de leefstijl van creatieve kenniswerkers beschouwd. Als eerste wordt gekeken naar de definitie die in de literatuur wordt gegeven voor de creatieve klasse en specifiek hierin de creatieve kenniswerker. Vervolgens worden met gegevens van de onderzoeksbureaus The SmartAgent Company en Motivaction de leefstijl en de achterliggende gedragingen van creatieve kenniswerkers beschouwd. Achtereenvolgens wordt bekeken of er specifieke invloeden zijn op jongeren die gevolgen kunnen hebben voor de normen en waarden van de huidige generatie creatieve kenniswerkers. 2.2 De creatieve klasse Richard Florida (2002) introduceert de creatieve klasse als drijvende kracht achter de stedelijke economie. Steden waarin veel creatieve mensen wonen die onderling kennis en creativiteit uitwisselen, zien volgens Florida de werkgelegenheid toenemen. De creatieve klasse woont vooral in verdichte steden met een gevarieerd cultureel aanbod (Marlet, 2009, pp. 53). En met name steden die goed scoren op het gebied van Talent (hoger opgeleiden), Technologie (de concentratie van innovatie en technologie in een stad) en Tolerantie (de openheid naar nieuwkomers, diverse leefstijlen en culturen) trekken de creatieve klasse aan (Aalst e.a., 2005). Maar Florida gaat nog verder. De creatieve klasse bestaat uit mensen die creativiteit en innovatie als belangrijkste inbreng hebben in hun werk. Hierbij hanteren zij een creatieve arbeidsethos. Dit is een combinatie van een hedonistische levensstijl en een calvinistische arbeidsethos. Genieten van het leven en hard werken staan hierin als levensdoelen centraal. Werken in een creatieve sector moet volgens Florida dan ook meer als een leefstijl worden gezien (Marlet, 2009, pp. 53-54). Voor dit onderzoek wordt niet de creatieve klasse, maar meer specifiek de creatieve kenniswerker als doelgroep gedefinieerd. Enerzijds vanwege de veelomvattende beschrijving die Florida toekent aan de creatieve klasse. Anderzijds vanwege de wijze waarop Florida de omvang van de creatieve klasse kwantificeert. Volgens Florida behoort maar liefst 35 procent van de Amerikaanse beroepsbevolking tot de creatieve klasse. Het hoge aandeel is uit te leggen, omdat Florida het aandeel creatieve klasse als beroepsbevolking niet samenstelt op basis van opleidingsniveau maar op basis van beroep (Marlet e.a., 2005). Creativiteit gaat volgens Florida (2002) om de vaardigheid in het creëren van waarde met innovatieve producten. Ook mensen met hooggekwalificeerd werk en zonder hoge opleiding behoren daarmee tot de creatieve klasse (Bontje e.a., 2005, pp. 25-32). Voor het aandeel creatieve klasse in Nederland is getracht een beroepsbevolking te classificeren3 die model staat voor de voorraad kennis, kunde en creativiteit in Nederlandse steden. Het resultaat is een Nederlands aandeel van 19,4 procent in 2004, terwijl met de selectiemethode van Florida ruim dertig procent van de beroepsbevolking in Nederland tot de creatieve klasse zou hebben behoord. Een belangrijk deel van de creatieve kenniswerkers heeft in de praktijk een hogere opleiding gevolgd. Kennis heeft namelijk een belangrijke plek in de huidige economie en is als kerncompetentie een duurzame productiefactor voor veel bedrijven (Atzema, 2010b). Voor het onderzoek wordt daarom niet de creatieve klasse maar een meer concrete doelgroep benoemd. Dit is de hoogopgeleide kenniswerker die werkzaam is in de creatieve industrie en beschikt over een universitaire opleiding of opleiding in het hoger beroepsonderwijs.
3
Anders dan bij Florida zijn banen bij de overheid niet meegeteld en managers, verkopers en administratieve beroepen alleen wa nneer zij werkzaam zijn in een creatieve en innovatieve bedrijfstak (Marlet e.a., 2009).
7 2.3 Van leefstijl naar doelgroep Leefstijlonderzoek wordt gebruikt als instrument voor de segmentering van een groep. De laatste decennia heeft het begrip leefstijl zich ontwikkeld tot een beleidsmiddel in de woningmarkt (VROM, 2006). Met de toegenomen welvaart, de hogere opleidingsniveaus en de ruimtelijke mobiliteit is een eenduidige verdeling in bevolkingsgroepen lastiger geworden. Geografen en sociologen merken daarnaast ook steeds meer een clustering van leefstijlen op (Nio, 2000). De oorzaak is gelegen in de individualisering en heterogenisering van de samenleving waardoor steeds meer contacten worden gezocht op basis van gemeenschappelijke interesses en leefstijlen. Deze contacten kunnen met de huidige communicatietechnologie worden gelegd met mensen die zich niet in de nabije omgeving bevinden. Vanwege de ongebondenheid hebben mensen volgens Nio (2000) steeds meer behoefte aan een plek (zoals de stad) waarin zij hun identiteit kunnen ontwikkelen die past bij hun leefstijl. Sociaal demografische factoren zoals leeftijd, inkomen en afkomst lijken daarmee niet meer maatgevend (en afdoende) te zijn voor het definiëren van een groep. In dit onderzoek wordt daarom voor de definiëring van de doelgroep gebruik gemaakt van de leefstijlonderzoekbureaus The SmartAgent Company en Motivaction. In diverse onderzoeken wordt al gebruik gemaakt van dergelijke bureaus (Hammouch, 2007; Ouwehand e.a., 2011; VROM, 2006). Reeds in de jaren 90 zijn door marktonderzoeksbureaus als The SmartAgent Company en Motivaction onderzoeken ontwikkeld naar leefstijltypologieën. Dergelijke bureaus beschikken hiermee over databases met gegevens van talrijke respondenten. Op basis van statistische analyses pogen zij de bevolking in te delen in groepen door de basiswaarden en manier van leven in beeld te brengen. Hierdoor ontstaan typerende gedragspatronen en laten mensen zien tot welke groep zij willen horen. Aan de hand van het gedragspatroon kan worden gezien hoe mensen zichzelf en hun leefwereld zien. Een voorbeeld hiervan is ‘werk is mijn leven’. Zo worden verschillen tussen groepen zichtbaar en kan er een segmentering in sociale milieus4 worden gemaakt (Spangenberg en Lampert, 2011). The SmartAgent Company Het onderzoeksbureau The SmartAgent Company maakt gebruik van een methode (de motivationele segmentatie) waarmee producten worden gepositioneerd voor een marketingstrategie (VROM, 2006). Voor de typering van de leefstijlen wordt gebruik gemaakt van het Brand Strategy Research onderzoeksprogramma (BSR). Het basismodel is opgenomen in figuur 4 en bestaat uit vier kwadranten met de belevingswerelden in de kleuren geel (harmonie), groen (bescherming), blauw (controle) en rood (vitaliteit). Figuur 3 Leefstijlindeling volgens basismodel The SmartAgent Company
(Ouwehand e.a., 2011, p. 26), met eigen bewerking Ondervraagden voor het onderzoek vallen bijna nooit in één belevingswereld. Zij krijgen daarom de kleur aangewezen die het meest overheerst (Hagen, 2005). Op de horizontale as is de sociologische dimensie geplaatst die zich laat vertalen door een egocentrische houding enerzijds (‘ik ben anders’) en anderzijds een 4
Onder sociale milieus worden groepen mensen verstaan die gelijke attituden, consumptiepatronen, identiteit (esthetisch) en doelen in het leven hebben. Ook wel stijlwerelden genoemd (Spangenberg en Lampert, 2011, pp. 243-278).
8 levensinstelling die meer georiënteerd is op een groep (‘ik behoor tot ons soort mensen’). De verticale as vertegenwoordigt een psychologische dimensie en varieert van een behoefte aan maatschappelijke dynamiek (extravert) naar meer een behoefte aan homogeniteit in de woonomgeving (introvert). Er wordt dus gebruik gemaakt van een psychografische consumentensegmentatie dat niet geheel gelijk is aan leefstijlsegmentatie. Het begrip leefstijl wijst op een gedragsmatige invalshoek terwijl de psychografische consumentensegmentatie zich meer richt op achterliggende drijfveren. Dit biedt volgens Hagen (2006) betere aanknopingspunten voor beleid. Een meer gebruikt voorbeeld is het gedrag van iemand die vaak naar een café gaat. Vanuit het begrip leefstijl wordt dit als een ‘bartype’ gedefinieerd. Vanuit achterliggende drijfveren kan er echter een behoefte zijn aan sociaal contact dat met een dominantie in de kleur geel (harmonie) wordt getypeerd. SmartAgent heeft binnen de context van de woningmarkt twee werelden gekenmerkt met een stedelijke oriëntatie5: de rode wereld (vitaliteit) en de blauwe wereld (controle) (Hagen, 2006). Daarin typeert de rode wereld zich als ‘early adopter’ omdat zij als eerste willen experimenteren met nieuwe producten. Voor de rode wereld is genieten het sleutelbegrip. Er is dan ook meer dan het werk of het gezin alleen. De rode wereld beschrijft zichzelf als intelligent en eigenzinnig waarbij zij vrij en onafhankelijk willen zijn. Ook de blauwe wereld (controle) richt zich op hoogwaardige stedelijke gebieden. De blauwe wereld verschilt echter van de rode wereld, omdat de meerderheid van de blauwe groep zich prettiger voelt in rustige ruim opgezette woonmilieus. In de blauwe wereld staat prestatie centraal en is er een voorliefde voor statusrijke gebieden samen met ‘ons soort mensen’. De blauwe groep is erg ambitieus en ziet carrière als een hoogstaand doel in het leven waarbij zij graag de touwtjes in handen houdt. De rode wereld verschilt daarvan omdat ‘rode mensen’ vaker wisselen van baan wanneer er iets nieuws op hun pad komt. In de werksituatie hecht de rode wereld dan ook veel waarde aan flexibiliteit en vrijheid (Hagen, 2012). Motivaction Het onderzoeksbureau Motivaction meet op basis van waardenstellingen in een zogenaamde Mentality-test tot welk sociaal milieu iemand hoort. In figuur 3 zijn de acht milieus aangegeven waartoe iemand wordt ingedeeld op basis van de gemeten scores voor normen- en waardenoriëntaties. Figuur 4 Mentality-milieus (Motivaction) van de Nederlandse bevolking (15 - 80 jaar)
(Spangenberg en Lampert, 2011, p. 249), met eigen bewerking 5
Een stedelijke oriëntatie wordt omschreven als het gebruik maken van het centrum waarbij men zich stedelijk voelt (Hagen, 2006).
9 De sociale milieus worden geïllustreerd aan de hand van drie waardenoriëntaties horizontaal (traditioneel, modern en postmodern) en de sociaaleconomische status verticaal (laag, midden, hoog). Van links naar rechts neemt de mate van veranderingsgezindheid toe en van onder naar boven neemt de mate waarin men waarde hecht aan een sociale status toe. Motivaction heeft een onderzoek verricht naar Mentality-milieus in de vier grote steden. Hiermee wordt aansluiting gevonden met Florida die de creatieve klasse ook bevolkt ziet in verdichte steden. Uit het onderzoek van Motivaction blijkt dat de stedelijke bevolking hoofdzakelijk bestaat uit de ‘kosmopolieten’, de ‘postmoderne hedonisten’ en de ‘opwaarts mobielen’ (Motivaction, 2012). Spangenberg en Lampert (2011) hebben een onderzoek6 verricht naar de Grenzeloze Generatie (een andere definiëring van generatie Einstein). Motivaction heeft voor Spangenberg en Lampert (2011) gekeken naar de leefstijl van de jongste generatie onder de Nederlandse bevolking. De burgerschapsstijlen die volgens Motivaction typerend zijn voor de Grenzeloze Generatie zijn de opwaarts mobielen en de postmoderne hedonisten (figuur 4). De opwaarts mobielen kunnen worden omschreven als ambitieus en carrièregericht. Zij hebben een fascinatie voor sociale status en zijn bereid daar hard voor te werken. Deze jonge groep heeft veel interesse voor nieuwe technologie. Werk is voor hen een leefstijl en een middel om te stijgen op de maatschappelijke ladder van aanzien. De tweede groep, de postmoderne hedonisten, vindt daarentegen dat werk wel belangrijk is maar geen levenskwestie. De jonge pioniers experimenteren graag en zijn voorlopers in de beleveniscultuur7. Evenals de opwaarts mobielen zijn ook de postmoderne hedonisten goed opgeleid. Zij hebben geen interesse in de maatschappij en verwachten ook niet veel van de toekomst. Wel geniet deze groep van kunst en cultuur of activiteiten in de vrijetijd die hierin voldoening geven. Hierbij gaan zij graag de deur uit. Dit is waarschijnlijk de reden dat deze groep meestal in de stad woont (Spangenberg en Lampert, 2011). Het indelen van een doelgroep in leefstijlen heeft ook nadelen. Beide onderzoeksbureaus typeren twee groepen die kenmerkend zijn voor creatieve kenniswerkers en die zich met name graag in een stedelijke omgeving ophouden. Enerzijds is er de rode wereld van SmartAgent die meer karakteristieken vertoont van de postmoderne hedonisten van het onderzoeksbureau Motivaction. Anderzijds is er de blauwe wereld die meer overeenkomsten heeft met de opwaarts mobielen. Het is gecompliceerd om één definitie te geven op basis van de leefstijlenbenadering, omdat er een indeling wordt gemaakt op basis van diepere culturele waarden van mensen en hun gedragingen erachter. Zo kan een persoon in een buitenwijk wonen omdat het grenst aan een landelijke omgeving of juist omdat het dichtbij de stad is gelegen. Ook hebben mensen vaak meer dan één leefstijl in zich en kunnen leefstijlen wisselen (Hammouch, 2007). Voor de definiëring van de doelgroep worden voor dit onderzoek daarom tevens harde factoren als opleiding, leeftijd en type werk benoemd die specifiek zijn aan de jongste generatie creatieve kenniswerkers. 2.4 Generatie Einstein In Nederland worden verschillende generaties onderscheiden die zich op grond van maatschappelijke en economische ontwikkelingen hebben voorgedaan. Als startpunt voor Nederlandse generaties 8 neemt Becker (1992) het jaar 1970. Generatiewisselingen vinden elke 15 jaar plaats. De laatste generatiewisseling begon in 2000 en wordt vooral met Generatie Einstein of Generatie Y aangeduid. Deze generatie groeide op in een digitale informatiemaatschappij en verwerkt informatie die lijkt op het denken van Albert Einstein. Generatie Einstein wordt getypeerd door een hoog opleidingsniveau waarmee er een relatief goede kans is op de arbeidsmarkt. De volgende generatiewisseling staat in 2015 te gebeuren. Tabel 2 laat een overzicht zien van de Nederlandse generaties die afgelopen decennia voorbij zijn gekomen.
6 7 8
Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van jongeren van nu (2009/2010) in de leeftijd van 15-24 jaar, ten opzichte van jongeren van 10 jaar geleden (Sprangenberg en Lampert, 2011). Een belevenis is een ervaring die voor de consument een unieke gebeurtenis oplevert als hij op zoek is naar sensatie (Atzema, 2010b). Becker hanteert voor generatie de volgende definitie: Een generatie bestaat uit een clustering van cohorten, die gekenmerkt worden door een specifieke historische ligging en door gemeenschappelijke kenmerken op individueel niveau (levenslopen, waardeoriënt aties en gedragspatronen) en op systeemniveau (omvang en samenstelling, generationele cultuur en generationele organisaties) (Becker, 1992).
10 Tabel 2 Generaties in Nederland Generaties De Protestgeneratie Generatie X of Verloren Generatie De Pragmatische Generatie Generatie Einstein of Generatie Y (of Grenzeloze Generatie of Screenagers) (Becker, 1992; Bontekoning, 2007)
Geboortejaren 1940-1955 1955-1970 1970-1985 1985-2000
Wanneer een situatie in het leven van jongeren verandert, heeft dit invloed op de mentaliteit van jongeren (Spangenberg en Lampert, 2011). Een voorbeeld is de opvoeding die van een autoritaire opvoeding naar een steeds meer vrijere variant is gegaan. Naast de opvoeding in een gezinssituatie spelen ook cultuur en maatschappij een rol in de mentaliteitsverandering van jongeren. Culturele oorzaken zijn bijvoorbeeld de vloedgolf aan informatie met internet en sociale media9 waaraan jongeren worden blootgesteld. Maar ook de kredietcrisis en de huidige economische crisis drukken een stempel op jongeren. In de wetenschap dat de overheid fors moet bezuinigen, neemt de onzekerheid over de toekomst voor de jongste generatie verder toe. Vanuit de maatschappelijke veranderingen zijn er bij jongeren een aantal verschillen waar te nemen ten opzichte van tien jaar geleden (Spangenberg en Lampert, 2011). Zo sluit het medium van internet naadloos aan op de mentaliteit van de jongste generatie. Informatiebronnen in de vorm van beeld, tekst en geluid zijn overal en altijd beschikbaar. Jongeren zijn dan ook handig met multimedia. Zij komen snel tot de kern van een probleem en met onderlinge contacten wordt kennis vlot uitgewisseld (Bontekoning, 2011). Anderzijds is met de opkomst van internet de overdaad aan informatie onoverzichtelijk geworden. Jongeren hebben hier meer focus bij nodig. De generatie die geheel is opgegroeid met informatietechnologie en internet gebruikt de computer daarnaast ook als een sociaal apparaat (Sinnema, 2011). Zo profileren jongeren zichzelf op internet via Facebook of Hyves. Hierbij communiceren zij vluchtig en veelvuldig via internet, SMS of MSN10. Sociale netwerken met technologie als communicatiemiddel zijn dan ook van belang voor de huidige generatie Einstein (Spangenberg en Lampert, 2011). De jongste generatie toont een grotere behoefte aan vrijheid en flexibiliteit in het werk dan voorgaande generaties (Spangenberg en Lampert, 2011). De jongste generatie is daarbij erg ondernemingsgezind. Mogelijk is dit één van de redenen voor het toegenomen aantal zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel). De generatie wil wel hard werken maar ziet carrière niet als het meest ultieme levensdoel. Identiteit wordt in de leefstijlenmaatschappij namelijk bepaald door het privéleven en de vrijetijdsbesteding (Spangenberg en Lampert, 2011). Werk heeft minder invloed op wie zij (willen) zijn. Verder is het opvallend dat jongeren een zeer positief zelfbeeld hebben en daarom hun eigen competenties kunnen overschatten (Spangenberg en Lampert, 2011). Volgens Bontekoning (2011) heeft deze generatie nog actief steun en feedback nodig om zich te ontwikkelen. 2.5 Positionering doelgroep Voor de onderzoekseenheid in dit onderzoek (het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers) wordt op basis van zowel harde – als zachte factoren een definitie gegeven voor de jongste generatie creatieve kenniswerkers. Omdat gemeente Eindhoven is geselecteerd voor het verkennende onderzoek (deelonderzoek II), heeft SmartAgent specifiek voor dit onderzoek gegevens aangeleverd voor Eindhoven. De doelgroepomschrijving die SmartAgent als referentie heeft gebruikt voor de creatieve kenniswerker is ‘rode wereld, hoog opgeleid in de leeftijd tot en met 29 jaar’. Vervolgens is op buurtniveau in percentages aangegeven hoe groot het aandeel woonachtigen is van de rode wereld ten opzichte van de gehele bevolking in Eindhoven. Dit overzicht is opgenomen in bijlage 2. SmartAgent heeft geen mogelijkheid om een selectie te maken op basis van 9 10
Schoondorp definieert sociale media als het faciliteren van georganiseerde vormen van gezamenlijk acteren (Schoondorp, 2010). Sms is de afkorting voor Short Message Service. Msn is de afkorting voor Microsoft Network (http://www.sms-woordenboek.nl/).
11 werklocatie, maar benadrukt dat de rode wereld over het algemeen een groot aandeel heeft in creatieve beroepen11. Dit betekent dat de jongste generatie kenniswerkers, die voor het focusgroep onderzoek worden gevraagd naar het stedelijk werkmilieu, woonachtig moeten zijn binnen een wijk in Eindhoven die door SmartAgent is geselecteerd. Op deze wijze worden alleen respondenten gekozen die afkomstig zijn uit een woonmilieu dat zich typeert met een leefstijl afkomstig uit de rode wereld van SmartAgent. Vanuit het leefstijlonderzoek en de kenmerken van de jongste generatie kunnen zachte factoren worden benoemd die typerend zijn voor creatieve kenniswerkers. Hierbij wordt aansluiting gevonden met het onderzoeksgebied in het verkennende onderzoek door kenmerken te benoemen die typerend zijn voor de rode wereld van SmartAgent. Dit houdt in dat de creatieve kenniswerker wordt getypeerd als een pionier die voorop loopt in het experimenteren met nieuwe producten. Zij genieten van kunst en cultuur of activiteiten in de vrijetijd die hierin voldoening geven. Zij wonen daarom vaak in een stedelijke omgeving. Het werk is belangrijk waarbij er hard wordt gewerkt, maar het levensdoel is hoofdzakelijk gericht op genieten. De jongste generatie ziet technologie onder andere als middel ter ondersteuning van het sociale netwerk. In de leefstijlenmaatschappij wordt de identiteit van deze jongste generatie bepaald door het privéleven en de vrijetijdsbesteding. Verder zijn zij eigenzinnig en ondernemingsgezind. Flexibiliteit en vrijheid in het werk is dan ook van belang. Generatie Einstein is geboren tussen 1985 en 2000. Zij zijn momenteel in de leeftijd tussen de 12 en 27 jaar. Deze generatie betreedt vanaf 2008 met een intredeleeftijd van 23 jaar de arbeidsmarkt. Dit betekent dat voor het focusgroep onderzoek jongeren kunnen worden ondervraagd in de leeftijd van 23 tot 27 jaar. Om meer respondenten te kunnen benaderen en daarmee een grotere steekproef te kunnen nemen, wordt voor dit onderzoek de leeftijd opgerekt van 27 naar 32 jaar. Vanuit de harde en de zachte factoren wordt voor de doelgroep van dit onderzoek, de jongste generatie creatieve kenniswerkers12, de volgende definitie gegeven: De jongste generatie creatieve kenniswerker is werkzaam en woonachtig in een stedelijke omgeving. Dit zijn individuen uit de jongste generatie in de leeftijd tot en met 32 jaar en die werkzaam zijn in de creatieve industrie. In relatie tot het werk wordt een ondernemingsgezinde insteek gehanteerd. Daarbij is er een grote behoefte aan vrijheid en flexibiliteit in het werk. Werk is belangrijk maar genieten staat als levensdoel voorop. In de vrije tijd wordt genoten van kunst en cultuur. Ten aanzien van het experimenteren met nieuwe producten lopen zij graag voorop. Met veelvuldige en vluchtige communicatie via multimedia wordt een sociaal netwerk onderhouden. 2.6 Conclusie In dit hoofdstuk is de doelgroep in de onderzoekseenheid afgebakend. Vanwege de heterogenisering en individualisering van de samenleving zijn mensen steeds meer op zoek naar contacten en een plek op basis van gemeenschappelijke interesses en leefstijlen. Aan de hand van leefstijlonderzoek is daarom het gedrag en de achterliggende leefstijlen van creatieve kenniswerkers beschouwd. De creatieve kenniswerker wordt vooral getypeerd als een pionier die voorop loopt in het experimenteren met en het ontwikkelen van nieuwe producten. Daarnaast zijn er bij jongeren vanuit maatschappelijke veranderingen een aantal verschillen waar te nemen ten opzichte van tien jaar geleden. De jongste generatie is erg ondernemingsgezind en vraagt om een grote flexibiliteit in het werk. Werk is belangrijk maar genieten wordt gezien als levensdoel. Vanwege Florida’s veelzijdige omschrijving van de creatieve klasse en de wijze waarop deze klasse wordt gekwantificeerd, is vanuit zowel harde – als zachte factoren meer specifiek een definitie gegeven voor de doelgroep in dit onderzoek. In het volgende hoofdstuk wordt vanuit literatuur gekeken welke invloed de overheid met ruimtelijk beleid kan uitoefenen op het stedelijk werkmilieu van de jongste generatie creatieve kenniswerkers. 11 12
Emailbericht SmartAgent van Brand Hop (Senior Statictical Engineer), 29 maart 2012 met als onderwerp BSR-model voor scriptie ASRE. Expats die werken voor internationale organisaties en (tijdelijk) voor werk in Nederland gestationeerd zijn, vallen buiten dit onderzoek.
12 Deel I: literatuuronderzoek 3 Ruimtelijk beleid overheid 3.1 Inleiding In het vorige hoofdstuk is ter afbakening van de onderzoekseenheid een definitie gegeven voor de jongste generatie creatieve kenniswerkers. In dit hoofdstuk wordt gekeken op welke wijze de overheid invloed uitoefent op het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers. Met name wordt gekeken naar specifieke elementen in het stedelijk werkmilieu waarop de overheid zich richt en met ruimtelijk beleid poogt te stimuleren. Aan de hand van literatuur over ruimtelijk beleid wordt antwoord gegeven op de eerste deelvraag: “Op welke wijze beïnvloedt de overheid met ruimtelijk beleid het stedelijk werkmilieu?” Vanuit de evolutionaire economie wordt eerst gekeken naar de rol van de overheid in een regionaal innovatiemilieu en de economie van een stad. Eventuele implicaties vanuit de arbeidsmarkt worden hierin meegenomen. Aansluitend wordt gekeken naar het belang van een kennisinstelling voor een stad. Vervolgens wordt gekeken naar de relatie tussen het dagelijkse interactiepatroon van een creatieve kenniswerker en het stedelijk werkmilieu (Daily Urban System). Het hoofdstuk wordt afgesloten met een algehele conclusie over de mogelijke invloed van ruimtelijk overheidsbeleid op het stedelijk werkmilieu van de jongste generatie creatieve kenniswerkers. In evolutionair beleid ligt de nadruk op innovatie en ondernemerschap (Boschma e.a., 2002, p. 180). Met het bedrijfslevenbeleid geeft de overheid Nederlandse bedrijven in de creatieve industrie ruimte om te ondernemen en te innoveren. Hierdoor kan voor de invloed van ruimtelijk beleid aansluiting worden gevonden op de theorieën achter de evolutionaire economie. Beleid in de evolutionaire economie richt zich volgens Boschma e.a. (2002) op het bereiken van nieuwe situaties zoals het stimuleren van nieuwe sectoren en ondernemerschap. Hierbij ontstaat er een relatie tussen overheidsbeleid en de ruimtelijke economie. Namelijk wanneer politici en ambtenaren hun ideeën over het functioneren van de economie en maatschappij vormen op basis van ruimtelijke economie. De keuze voor een theorie bepaalt dan welke oplossingsrichting wordt gekozen en welke instrumenten worden ingezet. Binnen de evolutionaire economie wordt economische ontwikkeling gezien als een dynamisch proces waaraan bedrijven en regio’s zich kunnen aanpassen (Atzema e.a., 2009). Het proces van creatieve destructie13 van Schumpeter (1942) is volgens Atzema e.a. (2009) karakteristiek voor deze economische dynamiek. Zonder nieuwe bedrijven en sectoren raakt de economie op termijn uitgeput, zoals de traditionele landbouw en textiel in Nederland zijn verdwenen. 3.2 Ruimtelijk beleid en het stedelijk werkmilieu De beleidsvormen voor het stedelijk werkmilieu kent diverse schaalniveaus, zoals het hogere schaalniveau met regionale netwerken en het lagere stedelijke schaalniveau met sociaal-culturele relaties. Met de regionale innovatiemilieu benadering en inzichten over de economie van een stad wordt voor dit onderzoek getracht om de ruimtelijke context van het stedelijk werkmilieu weer te geven. De rol van de overheid grijpt als maker van ruimtelijk beleid voor een stedelijk werkmilieu in op beide ruimtelijke schaalniveaus. Voor beide schaalniveaus wordt de interventie van de overheid nader beschouwd. 3.2.1 Regionaal innovatiemilieu De overheid kan het regionale innovatiemilieu positief beïnvloeden door een regio of gemeente aantrekkelijk te maken als woon- en werkomgeving (Atzema e.a., 2009). Creatieve kenniswerkers spelen een rol in dit innovatiemilieu, omdat zij voor de uitwisseling van kennis en creativiteit elkaars nabijheid en de nabijheid van bedrijven en kennisinstellingen opzoeken. Het concept van een innovatiemilieu is dan ook populair onder beleidsmakers omdat met beperkte financiële middelen zogenaamde zachte locatiefactoren kunnen worden gecreëerd om creatieve kenniswerkers aan te trekken. Het probleem hierbij is de maakbaarheid van een dergelijk milieu. Zachte factoren als creativiteit en tolerantie kunnen niet van bovenaf worden gevormd (Atzema, 2010c). 13
Wanneer ondernemers innovaties voor het eerst en het best toepassen, bouwen zij een marktpositie op. Bestaande producten kunnen dan van de markt verdwijnen omdat, als gevolg van innovatieve nieuwe producten, er geen vraag meer naar is (Atzema e.a., 2009).
13 Voor een succesvol innovatiemilieu zijn volgens de evolutionaire economie namelijk aspecten nodig als een hoge arbeidsmobiliteit, de nabijheid van kennis en de onderlinge sociaal-culturele interacties (Boschma e.a., 2002). In een succesvol innovatiemilieu is er ten eerste sprake van een relatief hoge mobiliteit op de lokale arbeidsmarkt. In een lokaal en hecht sociaal netwerk verspreidt informatie over vacatures zich snel wanneer werknemers van werkgever wisselen. Dit komt ten goede aan het leereffect omdat onderling kennis wordt uitgewisseld. Met name recentelijk afgestudeerden vertonen een hoge mobiliteit omdat zij aan het begin van hun loopbaan nog relatief ongebonden zijn en daardoor meer vrijheid hebben (Nicis Institute, 2011, p.3). Ten tweede kunnen in een innovatiemilieu intensieve relaties ontstaan wanneer ruimtelijke nabijheid persoonlijke contacten mogelijk maakt (face-to-face contact). Er kunnen netwerkrelaties ontstaan wanneer in onderling vertrouwen de kennisuitwisseling tussen bedrijven wordt bevorderd. Dit stimuleert het collectieve leerproces. Bij deze uitleg moet een kanttekening worden gemaakt. Rutten (2002) heeft onderzoek gedaan en aangetoond dat de vermeende relatie tussen fysieke nabijheid en kennisuitwisseling door face-to-face contacten niet geheel juist is. Dit zou blijken uit het feit dat bedrijven niet op zoek gaan naar de meest nabije kennis maar naar de juiste kennis. Ook volgens Smits (2011) zijn informele face-to-face contacten op cognitieve nabijheid belangrijker voor creatieve ondernemers dan bedrijven op loopafstand. Ten derde beschikt een succesvol innovatief milieu over een sociaal-culturele context. Bedrijven kunnen, in een sociaal netwerk met gelijke waarden en normen en vanuit een onderlinge samenwerking, komen tot innovatieve ontwikkelingen die zij anders niet hadden kunnen realiseren. Overigens wordt opportunistisch gedrag hierin stevig aangepakt met verbanning uit de gemeenschap. Het kan in een regionaal innovatiemilieu dus zowel gaan om kennisrelaties als om sociaal-culturele interacties. De overheid heeft twee mogelijkheden om te interveniëren in een regionaal innovatiemilieu. Zo heeft zij de mogelijkheid om in te grijpen in de interacties tussen diverse actoren in een innovatiemilieu (Atzema e.a., 2009). Het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie zet op deze wijze ruimtelijk beleid in voor de regionale innovatiemilieus in de creatieve Industrie. Door als partner in een samenwerkingsverband op te treden kan de overheid een regionaal innovatiesysteem stimuleren en bedrijven aanzetten tot meer innovatie. Het innovatiesysteem van Lundvall (1992) is volgens Boschma e.a. (2002) van belang geweest in het evolutionaire denken over de rol van de overheid als beleidsmaker. De overheid speelt binnen dit systeem een essentiële rol in de samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen zoals universiteiten. Dergelijke partijen hebben namelijk vaak te maken met onderling tegengestelde belangen. Zo zien bedrijven kennisproductie als een middel voor winstoptimalisatie en trachten zij kennis te beschermen. Universiteiten hebben daarentegen het doel om vrij beschikbare kennis te creëren (Boschma e.a., 2002, p. 160). Zonder deze tegenstrijdige prikkels kunnen bedrijven in samenwerking met kennisinstellingen kennis ontwikkelen van waaruit kennisnetwerken ontstaan. Een andere interventiemogelijkheid in een regionaal innovatiemilieu is de stimulering van clustervorming in een regio. Innovatie en kennis spelen een steeds belangrijkere rol in het beleid voor regionale ontwikkeling (zoals Pieken in de Delta). Clusters zijn veel gebruikte begrippen in dit verband (Atzema, 2010a). De beleidsaandacht voor clustervorming wordt gevoed door de toenemende betekenis van kennis. Samenwerking tussen bedrijven op basis van kennis bepaalt namelijk steeds meer de concurrentiekracht van een regio (Atzema e.a., 2009). Met het stimuleren van de samenwerking tussen onderling gerelateerde bedrijven tracht de overheid zogenaamde broedplaatsen te creëren (Atzema, 2010a). Voor broedplaatsen kan er een onderscheid worden gemaakt tussen clusters en netwerken. Clusters zijn geografische concentraties van bedrijven die qua bedrijvigheid aan elkaar gerelateerd zijn maar niet noodzakelijk samenwerken. In netwerken bestaat er daarentegen wel een samenwerking tussen enigszins gerelateerde bedrijven (en kennisinstellingen), maar hebben zij niet noodzakelijk een geografische nabijheid (Atzema, 2010a). Dit onderscheid is van belang omdat er een vergissing wordt gemaakt wanneer regionale clusters op basis van geografische nabijheid als basis voor een regionale economie worden beschouwd. Voor succesvolle clusters moet beleid daarom worden gericht op de onderlinge samenwerking tussen bedrijven en het faciliteren van infrastructuur, onderwijs en cultuur (Atzema, 2010a). Hierbij moeten zogenaamde verbanden worden gelegd. Dit zijn verbanden in de lokale setting waarbij men elkaar kan ontmoeten en elkaars kennis kan benutten (Local Buzz). Maar ook verbanden op een bredere (mondiale) schaal, door te leren van specifieke kennis van buitenstaanders (Global Pipelines).
14 Ook in Nederland komen regionale clusters voor. Een voorbeeld is de technologieregio Zuidoost Brabant 14 met een lokaal cluster van hooggespecialiseerde industriële activiteiten zoals de metaal- en elektronica-industrie met het zwaartepunt in Eindhoven15 (Tordoir, 2007). Deze technologieregio is in de Nota Ruimte met Brainport aangewezen als kerngebied dat in een stedelijke netwerk is gelegen. Vanwege het gebiedsdoorsnijdend karakter van dit stedelijk netwerk moet er meer gestuurd worden vanuit decentrale overheden. Beleid gaat hierbij namelijk over de gemeentelijke grenzen heen. Een samenwerking tussen verschillende decentrale overheden kan een positieve bijdrage leveren aan de economie, namelijk wanneer steden die complementair zijn aan elkaar samenwerken in een stedelijk netwerk. Tordoir (2007) adviseert daarom om als overheid ook het bedrijfsleven een sturende rol te laten innemen. Hierbij is onderlinge publieke en private samenwerking van essentieel belang. Dat dit succesvol kan zijn blijkt uit de kennisregio Brainport. Dit stedelijk netwerk is namelijk uitgeroepen als slimste regio ter wereld (Brainport, 2012). Maar er is een punt van aandacht voor regionale clustervorming. Atzema e.a. (2011) hebben een onderzoek gedaan naar de relatie tussen elf clusters in de Metropoolregio Amsterdam. Uit het onderzoek blijkt dat veel clusters wel een geografische clustering kennen, maar geen onderlinge samenwerking in een netwerkverband. In de praktijk richt beleid zich dan ook nog relatief weinig op de netwerkgedachte, omdat er door de overheid teveel wordt gedacht in gebieden in plaats van netwerken (Tordoir, 2007). Binnen de evolutionaire economie wordt de beleidsmaker gezien als een partij die met ruimtelijk beleid kan sturen op economische veranderingen (Boschma e.a., 2002). Dit betekent niet dat de overheid alle wijsheid in pacht heeft en menig kritiek is dan ook geuit op deze insteek. Veel lokale en regionale beleidsmakers nemen elementen als cultuur, creatieve industrie en vrije tijdsontwikkeling op in het economische model voor hun regio of stad zonder dat deze empirisch zijn getoetst (Van Oort, 2006, p. 13). Boschma e.a. (2002) duiden hiervoor op het feit dat ook de overheid in een evolutionaire wereld net als bedrijven te maken heeft met een onzekerheid waardoor zij geen toekomstvoorspellingen kan doen. In de evolutionaire economie staat dit verschijnsel van onzekerheid beter bekend als ‘begrensde rationaliteit’. De overheid kan deze onzekerheid proberen te reduceren met wet- en regelgeving maar deze strategie heeft eerder in Nederland een bureaucratisering teweeg gebracht. In de jaren negentig van de vorige eeuw heeft deze bureaucratisering weer geleid tot een terugtredende overheid waarbij meer taken en bevoegdheden werden ondergebracht bij decentrale overheden. Met deze ontwikkelingen wordt de overheid niet langer gezien als een partij die processen kan sturen maar als een actor die zelf onderdeel uitmaakt van het innovatiesysteem. Het begrip ‘co-evolutie’ (Van den Bergh en Fetchenhauer, 2001) illustreert dat de overheid zelf mee verandert in een innovatiesysteem, omdat zij niet in staat is om maatschappelijke en economische veranderingen te sturen. Desondanks is de overheid wel in de positie om voorwaarden te scheppen en daar waar mogelijk te reguleren (Boschma e.a., 2002, p. 198-201). Een snel groeiende economie heeft gevolgen voor de regionale arbeidsmarkt. Arbeid is als productiefactor essentieel voor de Nederlandse kenniseconomie en wordt ingezet voor het stimuleren van regio specifieke kansen die ook nationaal belang hebben (Nicis Institute, 2009a). De overheid poogt daarom de werkgelegenheid voor de creatieve industrie met beleid te stimuleren. De stimulering van werkgelegenheid leidt tot aanpassingsprocessen op de regionale arbeidsmarkt (Van Dijk, 2001). Wanneer de kwalificatie voor nieuwe banen uiteenloopt, is de kans namelijk relatief groot dat banen worden ingevuld door nieuwe gekwalificeerde werknemers. Werknemers van oude banen kunnen hierdoor mogelijk geen nieuwe baan vinden. Dit proces van herstructurering in werkgelegenheid werkt ook door in een ruimtelijke aanpassing (Van Dijk, 2001). Creatieve kenniswerkers stellen namelijk eisen aan de woonomgeving. Er wordt daarom gekozen voor een aantrekkelijke woonlocatie van waaruit veel werkplekken goed bereikbaar zijn. De keuze voor een woonlocatie kan een 14
15
Brainport is een grensoverschrijdende economische regio met als economische kerngebieden: ’s-Hertogenbosch, Tilburg, Eindhoven/Helmond, Venlo en Maastricht/Heerlen. Om de concurrentiepositie binnen Europa te verbeteren wordt gewerkt aan een strategische samenwerking tussen Eindhoven-Leuven-Aken (Ministerie van Economische Zaken, 2004). De metaal- en elektronica-industrie heeft zich met name ontwikkeld als spin-off van Philips. Het lokale cluster met hoogwaardig technologische bedrijven bestaat met name uit de High Tech Campus Eindhoven, bedrijven als ASML (Veldhoven) als leverancier van machines voor de chipfabricage en VDL Groep als metaalverwerker (http://nl.wikipedia.org/wiki/Noord-Brabant).
15 zogenaamde pendel veroorzaken. Namelijk wanneer er om woonredenen naar een plek wordt verhuisd die verder van het werk is gelegen. Volgens Van Dijk (2001) wordt de migratie van mensen vanuit ruimtelijke mobiliteit dan ook in hoge mate bepaald door woonmotieven. Mogelijk speelt de bereikbaarheid van een arbeidsplek vanuit een aantrekkelijke woonlocatie ook een rol voor creatieve kenniswerkers. 3.2.2 Economie en de stad Het stedelijk werkmilieu van kenniswerkers kent naast het regionale schaalniveau ook interacties op het meer verfijnde schaalniveau van de stad. Het stedelijk schaalniveau onderscheidt zich van het regionale schaalniveau doordat de interacties meer verband houden met de behoeften van creatieve kenniswerkers zelf. Ruimtelijk beleid voor een stedelijk schaalniveau heeft bijvoorbeeld betrekking op stimuleringen vanuit de woonpreferentie en vrijetijdsbesteding van creatieve kenniswerkers. De regionale interacties houden daarentegen meer verband met de beleidsvoering vanuit een economisch belang. Beleidsmakers gaan er inmiddels vanuit dat creatieve kenniswerkers zich clusteren in een stedelijke omgeving. In de stad is namelijk de mogelijkheid tot kennisuitwisseling en het opdoen van nieuwe ideeën het grootst (Van Oort, 2006, p. 18). Steden kunnen met deze kennis en innovatie een belangrijk productiviteitseffect genereren. Naast deze directe groei-effecten onderscheidt Florida (2002) ook indirecte groei-effecten. Kenniswerkers consumeren in de stad waar ze in of vlakbij wonen. Steden hebben daarmee niet alleen een productiefunctie maar worden steeds meer gezien als belangrijke consumptiecentra (TNO, 2009). Dit sluit aan op de uitspraken van De Groot e.a. (2011, p. 65). Zij spreken over ‘nieuwe stedelingen’ die minder bereid zijn om ver te reizen voor een avondje uit dan voor het werk. Nederlandse beleidsmakers zijn daarom niet alleen geïnteresseerd in kenniswerkers en hun technologische mogelijkheden, maar ook in de attractiviteit van deze groep. Zo richten een aantal steden beleid op de transformatie van verouderde bedrijvenlocaties naar nieuwe stedelijke woonwerkmilieus. Volgens Smit (2005) trekken steden hiermee creatieve kenniswerkers en bedrijven aan. Hierbij wordt steeds meer ingezet op een zogenaamde 16-uurs economie. Door menging van zakelijke functies met stedelijke woonvormen, cultuur en horeca poogt de overheid de levendigheid van de stad ook tijdens de avonduren te verbeteren. Creatieven maken voor de vrijetijdsbesteding in hun directe woonomgeving graag gebruik van deze stedelijke voorzieningen (Smit, 2005). Niet elke stad zal succesvol zijn om creatieve kenniswerkers aan te trekken en blijvend aan haar economie te binden. Naast economische activiteiten zijn namelijk ook culturele activiteiten essentieel voor de vitaliteit van steden (Atzema e.a., 2009). Alleen steden met een gediversifieerde economie kunnen vertrouwen op economische groei (Atzema e.a., 2009). Atzema e.a. (2009) verwijzen hiervoor naar Jacobs (1984). Zij is van mening dat alleen bedrijven met verschillende specialisaties voordelen kunnen behalen indien zij in elkaars nabijheid zijn gevestigd en van elkaars kennis gebruik maken. De diversificatie is van belang voor de toekomstige ontwikkeling, omdat een eenzijdige productiestructuur in de toekomst minder kans op groei geeft. Naast een gediversifieerde economie hebben steden culturele activiteiten nodig. De rijkdom aan ideeën kan namelijk zorgen voor een gedifferentieerde economie. Dit is terug te zien in de kunstsector waar nieuwe denkbeelden bijgedragen aan het ontwerpen van nieuwe producten. De nieuwe ideeën komen overwegend voort uit bestaande activiteiten. De bestaande stedelijke kleinschalige morfologie van een stad is daarom belangrijk voor de economische kracht ervan (Atzema e.a., 2009). Een lokale economische specialisatie leunt namelijk vaak op de sterke historische - en culturele structuur van een stad (Tordoir, 2009). 3.3 Kennisinstellingen Dit onderzoek richt zich op de jongste generatie kenniswerkers die sinds 2008 de arbeidsmarkt betreden hebben. In dit kader is het relevant om te kijken naar de effecten van een kennisinstelling zoals een universiteit in een stad. Jonge kenniswerkers hebben een belangrijke rol in de relatie tussen het regionale bedrijfsleven en de aanwezige kennisinstellingen (Nicis Institutie, 2011). Kennerswerkers leveren namelijk vanwege een hoge arbeidsproductiviteit een positieve bijdrage aan een stad. Dit blijkt uit een onderzoek van het Nicis Institute (2011). Ook het ondernemerschap en de onderlinge leereffecten van afgestudeerden hebben positieve effecten op een stad. Recentelijk afgestudeerden houden namelijk vaak contacten met universiteiten. Hiermee kunnen
16 lokale bedrijven tot innovatie oplossingen en een verhoogde productiviteit komen. Kennis wordt immers meer toegankelijk voor bedrijven met jonge kenniswerkers. Ook voor gemeenten is het ondernemerschap van jonge kenniswerkers aantrekkelijk, omdat zij hun bedrijf vaak oprichten in hun eigen woonplaats. Over het algemeen keren zij hierbij terug naar de regio van herkomst. Dit wordt veroorzaakt door bindende factoren zoals bekendheid met lokale instituties en de arbeidsmarkt, het aantrekkelijke woonklimaat of de omgevingskwaliteiten (Allen e.a., 2009). Een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor startende bedrijven is daarom belangrijk voor stad. Redenen genoeg voor beleidsmakers om de jongste generatie creatieve kenniswerkers als beroepsbevolking te willen vasthouden aan een eigen stedelijke economie. Steeds vaker wonen en werken afgestudeerden in de stad. Jongeren hebben hierbij een sterke voorkeur voor de thuisregio. Ook wordt er voor de opleiding gekeken naar de aanwezigheid van kennisinstellingen in de buurt. Er zijn dan ook steden die jonge arbeidskrachten aantrekken die zijn afgestudeerd in richtingen waarin de thuisregio zelf niet in voorziet. Dit komt bij veel technische richtingen voor. Desondanks trekken relatief veel studenten na afronding van de opleiding terug naar de thuisregio (Allen e.a., 2009). Zo heeft de stad Groningen een zogenaamde ‘roltrapfunctie’ voor jongeren omdat de stad en haar universiteit hoger opgeleiden aantrekt. Maar na de studie verlaten de meeste kenniswerkers de regio en gaan (bijvoorbeeld in het westen) op zoek naar een betere woon- en werkomgeving (Nicis Institute, 2011, p.4). Een stad is dus gebaat met een universiteit in haar nabijheid. Maar ook de aanwezigheid van kennisintensieve bedrijven (werkgelegenheid) en een aantrekkelijke woonomgeving zijn belangrijk. Voor een succesvolle ‘brain gain’, dat wil zeggen het behoud van recentelijk afgestudeerden binnen de eigen stedelijke economie, staan steden daarom voor de strategische beleidskeuze van een regionale samenwerking of een eigen universiteit (Nicis Institute, 2011). In het onderzoek van Nicis Institute (2011, pp. 47-48) is een analyse gedaan naar de beleidsplannen van een aantal Nederlandse gemeenten. Hieruit blijkt dat beleid voor het aantrekken van hoger opgeleiden meerdere doelen dient. Zoals de verbetering van de economische structuur van een gemeente en het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven. Maar het is onduidelijk of het aantrekken van hoger opgeleiden een doel of een middel is. 3.4 Het Daily Urban System In dit onderzoek is voor het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers ruimtelijk geen afbakening gedefinieerd omdat er interacties zijn op zowel het stedelijke - als het regionale schaalniveau. Ook heeft de creatieve kenniswerker in zijn dagelijkse activiteitenpatroon te maken met diverse functies en bezigheden. Hierbij kan worden gedacht aan activiteiten in relatie tot het werk, wonen of recreëren in natuur, het gebruik van centrumvoorzieningen of onderwijs. Amerikanen gebruiken voor het dagelijkse activiteitenpatroon al geruime tijd de term Daily Urban System (DUS). Dit systeem draait om de dagelijkse activiteiten en interacties zoals de pendel naar het werk (Tordoir, 2005). De interactie tussen dagelijkse functies speelt mogelijk een rol in het ruimtelijke kader van het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers. Vanuit dit oogpunt wordt verder gekeken naar de kenmerken van het Daily Urban System. In Nederland wordt over het algemeen gesproken van een DUS wanneer er sprake is van stedelijke netwerken (Tordoir, 2007). Een DUS kan als stedelijk netwerk namelijk aangrijpen op diverse steden die gegroepeerd zijn en waartussen vele generieke en dagelijkse interacties spelen (Tordoir, 2007). Hoogwaardige verbindingen zoals snelwegen maken het mogelijk dat er een DUS ontstaat over een grotere afstand. Stedelijke netwerken moeten naast het DUS-niveau ook op NDUS-niveau (Non-Daily Urban System) worden beschouwd. Dit is het geval wanneer niet-dagelijkse maar wel frequente generieke interacties een belangrijke rol spelen. Zoals bijvoorbeeld de luchthaven Schiphol in de regio Amsterdam. Naast generieke interacties spelen ook specifieke interacties een rol voor een netwerk tussen steden. Van specifieke wisselwerkingen wordt gesproken wanneer interacties alleen voor bepaalde markten of activiteiten gelden. De Nota Ruimte noemt in dit verband de kerngebieden ‘greenports’, ‘mainports’ en ‘brainports,’ omdat specifieke netwerken kunnen bijdragen aan de economische specialisatie van steden.
17 In het DUS vinden vrijwel alle interacties in de economie en samenleving plaats die dagelijks een fysiek contact nodig hebben (Tordoir, 2007). De uitval posities van diverse dagelijkse of frequente interacties worden daarom begrensd door het DUS. Het DUS bepaalt daarmee ook de vestigingsplaatskeuze voor wonen, werken en stedelijke voorzieningen. Hierin is de arbeidsmarkt volgens Tordoir (2007) het meest doorslaggevend omdat een groot deel van de economie steeds meer afhankelijk wordt van productinnovatie en onderlinge face-to-face contacten. Het DUS van het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers wordt daarmee begrensd door bereikbaarheid als gevolg van fysieke verbindingen. Voorbeelden zijn verbindingen tussen het werk en andere dagelijkse activiteiten in of nabij de stad. Dergelijke begrenzingen geven mogelijk een implicatie voor het ruimtelijke patroon van creatieve kenniswerkers in een stedelijk werkmilieu. Met name wanneer wordt gekeken naar het gedrag en de onderlinge interacties tussen functies als wonen, werken, ontmoeten en recreëren. 3.5 Conclusie Vanuit de evolutionaire economie is gekeken naar de mogelijke invloed van ruimtelijk beleid op het stedelijk werkmilieu. Ten aanzien van het werkmilieu heeft de overheid twee mogelijkheden om te interveniëren op het regionale ruimtelijke schaalniveau. Enerzijds als actor in een innovatiemilieu met de stimulering van de samenwerking en kennisbasis tussen diverse bedrijven en kennisinstellingen. Anderzijds met de stimulatie van clusters in een regio. Veel beleid blijkt in de praktijk gericht op een geografische clustering van bedrijven. Maar voor een succesvolle bijdrage aan economische groei is er een netwerkverband nodig waarbij gemeentelijke grenzen worden overschreden. Binnen de evolutionaire economie wordt de beleidsmaker gezien als een partij die met ruimtelijk beleid kan sturen op economische veranderingen. Maar de overheid heeft te maken met een onzekere toekomst waardoor zij geen toekomstvoorspellingen kan doen. Omdat ook de overheid zelf mee verandert in een proces, is zij nauwelijks in staat om economische veranderingen te sturen. Een snel groeiende economie zoals in de creatieve sector heeft gevolgen voor de regionale arbeidsmarkt. Het stimuleren van werkgelegenheid door de overheid leidt namelijk tot aanpassingsprocessen op de arbeidsmarkt. Kwalificaties van banen kunnen uiteenlopen waardoor werknemers van oude banen relatief moeilijk een nieuwe baan vinden. Deze worden ingevuld door nieuwe gekwalificeerde kenniswerkers. Deze herstructurering in werkgelegenheid heeft ook een ruimtelijke aanpassing tot gevolg. Creatieve kenniswerkers kiezen vaak voor een aantrekkelijke woonlocatie van waaruit veel werkplekken bereikbaar zijn. Mogelijk speelt ook de bereikbaarheid van een werkplek vanuit de woonlocatie een rol voor creatieve kenniswerkers. Jonge hoogopgeleide kenniswerkers hebben een belangrijke rol in de relatie tussen het regionale bedrijfsleven en de aanwezige kennisinstellingen. Afgestudeerden leveren vanwege een hoge arbeidsproductiviteit een positieve bijdrage aan een stad. Zij onderhouden vaak contacten met universiteiten waardoor kennis meer toegankelijk wordt voor bedrijven. Steeds vaker wonen en werken afgestudeerden in de stad. Hierbij wordt ook gekeken naar aanwezige kennisinstellingen in de buurt. Steden staan daarmee voor een strategische beleidskeuze van een onderlinge regionale samenwerking of een eigen universiteit in de stad. Maar beleid voor het aantrekken van hoger opgeleiden dient ook andere maatschappelijke doelen. Het is niet duidelijk of het aantrekken van de doelgroep daarom een doel of een middel is. Beleidsmakers gaan er vanuit dat creatieve kenniswerkers zich clusteren in een stedelijke omgeving. Steden kunnen met de kennis en innovatie daarom een belangrijk productiviteitseffect genereren. Daarnaast worden steden in toenemende mate gezien als consumptiecentra voor creatieven. Beleidsmaker stimuleren dan ook steeds meer een gemengd woonwerkmilieu. Nederlandse beleidsmakers zijn hierdoor zowel geïnteresseerd in de technologische mogelijkheden van kenniswerkers als in de attractiviteit van deze groep. Vanwege de benodigde economische – en culturele dynamiek zal echter niet elke stad succesvol zijn om creatieve kenniswerkers aan haar stedelijke economie te binden. De ruimtelijke afbakening van het stedelijk werkmilieu voor creatieve kenniswerkers is gecompliceerd. Het begrip Daily Urban System is daarom geïntroduceerd. Het activiteitenpatroon van de creatieve kenniswerker heeft te maken met allerlei dagelijkse bezigheden zoals wonen, werken, recreëren en het gebruik van
18 centrumvoorzieningen. Ook vinden in het DUS vrijwel alle interacties plaats die fysiek contact nodig hebben. De uitval posities tussen de diverse dagelijkse interacties worden als gevolg van de bereikbaarheid (fysieke verbindingen) begrensd door het DUS. Dergelijke begrenzingen geven daarom mogelijk een implicatie voor het ruimtelijke patroon van creatieve kenniswerkers in een stedelijk werkmilieu. Met name wanneer wordt gekeken naar het gedragspatroon en onderlinge interacties tussen functies als wonen, werken, recreëren en ontmoeten. Het stedelijk werkmilieu van kenniswerkers kent naast het regionale schaalniveau ook interacties op het meer verfijnde schaalniveau van de stad. Ruimtelijk beleid voor een stedelijk schaalniveau speelt met name in op de behoeften van creatieve kenniswerkers. Regionale beleidsvoering wordt daarentegen meer ingezet voor economische groei en clustervorming door verbetering van de samenwerking tussen kennisintensieve bedrijven in de creatieve industrie. Er zijn veel uiteenzettingen te vinden over creatieve kenniswerkers en de positieve bijdrage van hen aan de economie. Ook de overheid is dit niet ontgaan zoals blijkt uit de Nota Ruimte en andere beleidsstukken. Vele beleidsvormen voor een stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers richten zich dan ook op innovatieve clusters in de creatieve industrie en op de stedelijke en culturele kwaliteiten van een stad. Vanuit de beschouwde literatuur en ter beantwoording van de eerste deelvraag “Op welke wijze beïnvloedt de overheid met ruimtelijk beleid het stedelijk werkmilieu?” wordt dan ook gesteld dat de overheid met ruimtelijk beleid een aantal specifieke elementen in het stedelijk werkmilieu poogt vorm te geven. Dit zijn het werkmilieu van creatieve kenniswerkers, de woonomgeving en de stedelijke functies. Hiernaast blijkt uit de literatuurstudie dat de invloed van de overheid met ruimtelijk beleid op het stedelijk werkmilieu niet vast staat. Desondanks gebruikt de overheid ruimtelijk beleid hoofdzakelijk vanuit een maatschappelijk belang om een stedelijk werkmilieu voor kenniswerkers te stimuleren. In het volgende hoofdstuk wordt daarom het resultaat uit de literatuurstudie in de praktijk verkend. Aan de hand van een enkelvoudige casestudy wordt voor het Centrumgebied van Eindhoven bezien op welke wijze de overheid met ruimtelijk beleid het stedelijk werkmilieu van de creatieve kenniswerker vormgeeft en welke invloed daarin mogelijk is.
19 Deel II: verkennend onderzoek 4 Verkennend onderzoek naar overheidsbeleid in de praktijk 4.1 Inleiding In het vorige hoofdstuk is aan de hand van literatuur gekeken naar de aanpak van de overheid voor ruimtelijk beleid van het stedelijk werkmilieu. Hieruit is twijfel gerezen over de invloed die zij hierin kan uitoefenen en de maakbaarheid van een stedelijk werkmilieu voor creatieve kenniswerkers. Ook heeft het informatie opgeleverd over de mogelijke interventie van ruimtelijk beleid op het stedelijk werkmilieu. In dit hoofdstuk wordt daarom een verkenning gedaan naar de wijze waarop de gemeente Eindhoven met ruimtelijk beleid het stedelijk werkmilieu van het Centrumgebied vormgeeft. En welke invloed zij kan uitoefenen op het stedelijk werkmilieu. Als inleiding wordt een beschrijving gegeven van het type onderzoek, de context met de dataverzameling en de gehanteerde onderzoeksmethode. Zodoende kan op basis van de verkregen resultaten en de interpretatie daarvan de tweede deelvraag “Hoe is de beleidsvoering voor het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers in de praktijk?” beantwoord worden. Hierbij wordt ook gekeken of er met ruimtelijk beleid rekening wordt gehouden met de specifieke leefstijl en generatiekenmerken van de doelgroep. 4.2 Type onderzoek Met een casestudy wordt de beleidsvoering voor het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers in een praktijksituatie verkend. Er is gekozen voor deze verkennende studie omdat de probleemstelling van het onderzoek gedeeltelijk toetsend van aard is (de aansluiting van het stedelijk werkmilieu zoals dat door de overheid vanuit beleid wordt ingericht en de wijze waarop de jongste generatie kenniswerkers dit ervaart) en anderzijds advies geeft voor eventuele verbeteringen van beleidsvoering in de praktijk. Met een casestudy kan namelijk een integraal beeld worden verkregen van het onderzoeksobject (Verschuren en Doorewaard, 2007). Steeds meer casestudy’s worden dan ook gebruikt in beleidsonderzoek (Braster, 2000). Er wordt in het bijzonder gekozen voor een enkelvoudige casestudy omdat de diepgang toeneemt wanneer wordt ingezoomd op een specifieke case. De toepassing van een enkelvoudige case heeft gevolgen voor de diverse dataverzamelingsmethoden en het combineren van gegevens om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. Om het toeval zoveel mogelijk uit te sluiten (er is maar één case) wordt daarom gebruik gemaakt van diverse schriftelijke bronnen zoals documenten met daarnaast interviews. Het verkennende onderzoek krijgt hiermee een meer kwalitatief karakter. Het kwalitatieve onderzoek heeft als voordeel dat informanten16 gevraagd kunnen worden naar de werking van overheidsbeleid in de praktijk. Om de kwalitatieve gegevens te kunnen generaliseren naar een breder domein, is het van belang de achtergrond- en contextuele kenmerken van de case te omschrijven. Dit komt in de navolgende paragraaf aan de orde. 4.3 Selectie en context van de case Het Centrumgebied van Eindhoven is gekozen als representatief onderzoeksgebied. In een casestudy kan een locatie namelijk het uitgangspunt van een onderzoek vormen (Baarda e.a., 2005, p. 116). De keuze voor het Centrumgebied van Eindhoven volgt uit een strategische steekproef en is bepaald vanuit de probleemstelling van het onderzoek (in hoeverre sluit het overheidsbeleid in de praktijk aan op het gewenste stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers). Brainport is naast Airport Amsterdam en Seaport Rotterdam één van de pijlers van de nationale economie. Veel bedrijven investeren hier namelijk in de ontwikkeling (Research & Development) van nieuwe producten en diensten. Ook sluit Brainport 2020 aan op het nationale topsectorenbeleid van het Kabinet. De burgemeester van Eindhoven (Dhr. R. van Gijzel) heeft opdracht gekregen om een visie te ontwikkelen op het schaalniveau van Zuidoost-Nederland17. Brainport dient als spil in de samenwerking met Vlaanderen en Nordrhein-Westfalen. Daarnaast is Eindhoven door het Rijk en de provincie aangewezen als de 16 17
Een informant geeft informatie over andere personen, gekende situaties of processen (Verschuren en Doorewaard, 2007). Een geografische afbakening van Brainport is de provincie Brabant (midden, noordoost en zuidoost) en de provincie Limburg (Brainport Development, 2011).
20 hoeksteen van het nationaal stedelijk netwerk Brabantstad18 (Gemeente Eindhoven, 2009a). De bovenregionale samenwerking beïnvloedt de ambitie van het Centrumgebied van Eindhoven. Gemeente Eindhoven poogt de economische groei te stimuleren met een aantrekkelijk productiemilieu voor bedrijven. Daarnaast trekt zij creatieve kenniswerkers aan door het faciliteren van een aantrekkelijk woon- en werkmilieu voor hoger opgeleiden. In dit kader vormt het Centrumgebied van Eindhoven een representatief onderzoeksgebied dat aansluit op de probleemstelling van het onderzoek. Het Centrumgebied bestaat uit het Stadsdeel Centrum en het gebied Strijp S (zie figuur 5 en bijlage 3). Het Centrum is opgebouwd uit de buurten ‘de Binnenstad’, ‘de Bergen’, ‘Witte Dame’, ‘Fellenoord’ en het terrein van de ‘Technische Universiteit Eindhoven (TU/e). In de randzones direct om de binnenstad ontwikkelen zich stedelijke woonmilieus (Regentekwartier, de Bergen) terwijl in de binnenstad voornamelijk horeca en detailhandel te vinden is. De Bergen is een cultuurhistorisch gebied met kleinschalige detailhandel, wonen, ambachtshandel en horeca. Dit gebied bestaat voornamelijk uit Nederlandse hoog opgeleide werkende of studerende bewoners. De Witte Dame aan de Emmasingel kent naast de oude Philips gebouwen ook een stedelijk woonmilieu. Het zakendistrict van Eindhoven bevindt zich voornamelijk in Fellenoord nabij het station (Het Stationsgebied). Op het TU/e terrein heeft de technische universiteit haar eigen campus met studenten huisvesting. Het Stationsgebied wordt met haar zakelijke diensten in combinatie met de TU/e gezien als het zakelijk middelpunt van Brainport. Ter verduidelijking toont bijlage 3B de ligging van het onderzoeksgebied op grotere schaal. Figuur 5 Ruimtelijke kaart Centrumgebied Eindhoven (zie bijlage 3A voor topografische ondergrond)
Gemeente Eindhoven (2010a), met eigen bewerking. 18
Brabantstad is een nationaal stedelijk netwerk van de vijf grote Brabantse steden Breda, Eindhoven, Helmond, ’s-Hertogenbosch en Tilburg en de provincie Noord-Brabant (www.brabantstad.nl).
21 Strijp S wordt meegenomen in de verkenning omdat het samen met het Centrum een stadsdeel overstijgende en regionale maatschappelijke functie moet krijgen. Als voormalig Philips-complex is Strijp S aangewezen als ontwikkelzone voor een nieuw woon-, werk- en ontmoetingsgebied. Met de West-Corridor19 wordt een ruimtelijke verbinding gelegd tussen Strijp S en het stadscentrum. Met Strijp S tracht de gemeente een hoogstedelijke dimensie aan de stad toe te voegen met functies als wonen, werken en groen. Het industriële erfgoed blijft hierbij zoveel mogelijk gehandhaafd (Gemeente Eindhoven, 2004). Het stedelijk werkmilieu als zodanig is lastig te onderzoeken, omdat de ruimtelijke processen in een stadcentrum niet zichtbaar zijn (Verschuren en Doorewaard, 2007). Er worden daarom locatie specifieke kenmerken van het onderzoeksgebied beschouwd door elementen te benoemen die wel zichtbaar zijn. Zo wordt het Centrumgebied van Eindhoven gekenmerkt door het kernwinkelgebied met activiteiten als cultuur, wonen en vermaak. De creatieve sfeer in de Bergen komt tot zijn recht in specifieke winkeltjes, galerieën en horecagelegenheden. Het Centrum kent met de zakelijke dienstverlening en financiële instellingen relatief veel economische bedrijvigheid en weinig bewoning. Met kleinschalige bedrijfslocaties probeert de overheid diversiteit aan de stad toe te voegen en een broedplaats voor startende ondernemers te stimuleren. De woningbouw in de binnenstad en Strijp S kent volgens de gemeente een ‘centrumstedelijk plus’ woonmilieu met grootschalige functiemenging, een hoge dichtheid en veel stapeling. Het voormalige Philipscomplex wordt herontwikkeld als creatieve stad en een nieuwe identiteit gegeven door programma’s in innovatie, technologie, cultuur en design. Met versterking van de kwalitatief hoogwaardige groenstructuur wordt onder andere stadsgroen gecreëerd voor recreatie en ontspanning. Cultuur en leisure zorgen daarnaast voor meer levendigheid in de stad. Gemeente Eindhoven (2004) typeert haar Centrum dan ook wel naar drie zones: de activiteitenzone (grootschaligheid, stedelijk wonen en commerciële activiteiten), de rustzone (cultuur met educatie aan het stroomgebied van de Dommel) en de cityzone (stadskern met winkelgebied). Zie voor de grafische weergave van de zones figuur 5. 4.4 Dataverzameling en onderzoeksmethode De onderzoekseenheid in de enkelvoudige casestudy is het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers. De onderzoeksmethoden die gebruikt zijn in de enkelvoudige casestudy zijn een documentenanalyse en interviews met informanten van de gemeente Eindhoven.
Documentenanalyse Uit beleidsdocumenten van de gemeente Eindhoven zijn gegevens verzameld over de algemene doelstellingen en centrale thema’s voor een stedelijk werkmilieu. De Gemeenteraad van Eindhoven heeft met het in werking treden van de Wet ruimtelijke ordening20 (Wro) een interim-structuurvisie vastgesteld (2009a). Een structuurvisie is het kaderstellende document voor het ruimtelijk beleid van een gemeente. Hierin bepaalt zij op hoofdlijn het ruimtegebruik (welke functies, waar en hoe) voor de lange termijn. In Eindhoven vormt de interim-structuurvisie het kader voor de gebiedsontwikkelingen. De interim-structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma waarin is aangegeven hoe de gemeente beleid denkt te gaan realiseren. Het bestemmingsplan is hierbij het instrument waarmee de gemeente op bindende wijze het gebruik van een gebied kan regelen (Gemeente Eindhoven, 2009a). Voor dit onderzoek zijn met name de visies en kaders voor het Centrum en Strijp S onderzocht, omdat dit abstractieniveau de toekomstvisie van Eindhoven het beste weergeeft. Een beoordeling van beleidsdocumenten als bestemmings- en exploitatieplannen beschouwt in dit kader een te gedetailleerd niveau.
Interviews Voor de verkenning van de beleidsvoering in de praktijk is het van belang om de motieven en doelstellingen van actoren te achterhalen en op welke manier zij betrokken zijn bij ruimtelijk beleid voor een stedelijk werkmilieu. Beleidsdocumenten bij de gemeente Eindhoven betreffen zoal een structuurvisie, de gebiedsprogramma’s en de 19 20
Een strategische visie voor een integrale ruimtelijke ontwikkeling. Loopt van het centraal Station en de Philipscomplexen van Strijp naar Eindhoven Airport en het Citycentrum Veldhoven. De Wet ruimtelijke ordening is sinds 2008 in werking en bepaalt de duurzame ruimtelijke kwaliteit. De wet verplicht gemeenten een structuurvisie op te stellen voor het gehele grondgebied (Gemeente Eindhoven, 2009).
22 beleidsdocumenten op projectniveau. Er zijn daarom interviews gehouden met actoren op verschillende abstractieniveaus en die een coördinerende taak hebben (zoals programmaleiders), een uitvoerende taak hebben (bestemmingsplanjuristen) of betrokken zijn bij beleidsvorming op gemeentelijk niveau (beleidsadviseurs). Tabel 1 bevat een overzicht van informanten die hebben deelgenomen aan de interviews. Er zijn 9 personen geïnterviewd. Dit heeft voldoende inzicht gegeven in de beleidsvoering van de gemeente Eindhoven. Dat is gebleken uit antwoorden die zich hebben herhaald in de laatste interviews. Tabel 1 Informanten gemeente Eindhoven Werkveld
Totaal
Projectmanager Park Strijp Beheer Beleidsadviseur economische zaken en arbeidsmarkt creatieve industrie Programmaleider duurzame verstedelijking Programmaleider ruimtelijke kwaliteit Stedenbouwkundige Planoloog Bestemmingsplanjurist
1 1 1 1 2 1 2
Totaal
9
De ondervraagde informanten zijn werkzaam voor de gemeente Eindhoven en bestaan uit beleidsmedewerkers economische zaken en arbeidsmarkt creatieve industrie, stedenbouwkundigen, bestemmingsplanjuristen en planologen. In bijlagen 4 is een lijst met naam en functie opgenomen. Alle interviews werden individueel afgenomen door dezelfde interviewer. De duur van de interviews bedroeg een uur en is met toestemming van de informanten opgenomen met een voicerecorder. De antwoorden van de informanten zijn op basis van tekstfragmenten samengevat21. De uitwerking ervan is ter verifiëring voorgelegd aan de geïnterviewden. Er is gewerkt met zogenaamde semi-gestructureerde interviews. Hierbij staat vooraf niet vast wat voor informatie er wordt gevraagd. Wel worden er vooraf onderwerpen gekozen en een voorkeur voor een vraagvolgorde aangegeven (Baarda en de Goede, 2006). Semi-gestructureerde interviews kunnen worden gebruikt in een verkennend onderzoek en leveren mogelijk een rijke en gedetailleerde verzameling van gegevens op, omdat er in het gesprek zaken kunnen worden benoemd die niet eerder in aanmerking zijn gekomen. Daarnaast hebben persoonlijke interviews een hoger responspercentage dan enquêtes (Saunders e.a., 2004). Voor elk interview is een interviewleidraad opgesteld met vragen van een open karakter. De onderwerpen zijn vooraf verstrekt aan de respondenten. De onderwerpen hebben betrekking op de thema’s die vanuit de literatuurstudie naar voren zijn gekomen en waarop ruimtelijk beleid voor een stedelijk werkmilieu wordt ingezet (werkmilieu, woonomgeving en stedelijke functies). Ook is voorafgaande aan het interview een toelichting van de doelstelling en onderzoekseenheid gegeven. De volgende onderwerpen zijn aan de orde gekomen: -
-
21
Beleidsvoering; hieronder vallen het regionaal ruimtelijk beleid (interventie innovatiemilieu en clusters, kennisinstellingen) en het stedelijk beleid (gemengd woonwerkmilieu). Specifiek is nog gekeken naar de invloed en aansluiting van ruimtelijk beleid in de praktijk. Werkmilieu; hieronder vallen het vestigingsklimaat voor creatieve werkplaatsen, mobiliteit en de samenwerking en kennisuitwisseling tussen bedrijven. Woonomgeving; hieronder vallen een gedifferentieerd woonaanbod, de openbare ruimten en een groene en veilige leefomgeving. Stedelijke functies; hierbij gaat het om vermaak en voorzieningen in de stad zoals het winkelaanbod, cultuur, sport en recreatie. De geluidsfragmenten en resultaten van de tekstfragmenten zijn opvraagbaar bij de onderzoeker.
23 -
Creatieve kenniswerkers; hieronder vallen de specifieke kenmerken van de huidige generatie en de leefstijl van creatieve kenniswerkers.
Een voorbeeld van de interviewleidraad is in bijlage 5 opgenomen. 4.5 Analyse van de data 4.5.1 De procedure van de analyse Voor de analyse van de interviews is gekeken naar uitleg over de gefundeerde-theoriebenadering (Baarda e.a., 2005). Zodat met de afzonderlijke gegevens via een proces van labeling gekomen kan worden tot een aanzet voor een theorie. Voor dit onderzoek zal echter geen theorie worden gevormd. Het proces van labeling is gebruikt voor de analyse en de conclusies volgend uit de resultaten. Vanuit het bronnenonderzoek en de interviews is een structurering aangebracht op basis van de thema’s beleidsvoering, creatieve kenniswerker, werkmilieu, woonomgeving en stedelijke functies. Om een gedetailleerd beeld te krijgen van de verschillende aspecten van een thema en de onderlinge relatie ertussen, is per interview een analyse gemaakt op basis van tekstfragmenten. Bij het afluisteren van de opnames zijn uitspraken genoteerd die relevant zijn voor het onderzoek. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de uitspraken van de verschillende informanten onderling, door te kijken naar de diverse functies binnen de organisatie. Omdat beleidsvoering vaak wordt ingezet voor een algemeen belang, is ook gekeken naar fragmenten waarin rekening wordt gehouden met de maatschappelijke context van het stedelijk werkmilieu. Per thema zijn vervolgens de labels benoemd en geordend. In bijlage 6 is als voorbeeld een uitwerking van de analyse opgenomen. Naast een analyse van de interviews is ook een analyse uitgevoerd van bestaande schriftelijke bronnen. Per categorie is voor beide bronnen de kernconclusie weergegeven. 4.5.2 De Resultaten In tabel 2 is per thema de visie van de gemeente Eindhoven benoemd. De visie is hoofdzakelijk vanuit de schriftelijke bronnen beschouwd. Aan de hand van de interviews is bezien waar de focus ligt bij de beleidsvoering in de praktijk. Op deze wijze kan worden bekeken of beleidsvoering in de praktijk overeenkomt met de visie zoals die bedoeld is in schriftelijke bronnen. Tabel 2 Kernconclusie per thema Thema’s Beleidsvoering
Visie (schriftelijke data) Regionale ontwikkeling Brainport. Beleidsvorming voor stimulering creatieve industrie.
Netwerk met partners in de stad om beleidsdoelstellingen te bewaken.
Werkmilieu
Focus (interviews) Eindhoven als gezicht van Brainport. Samenwerking met ondernemers in de creatieve industrie. Initiatieven ruimte geven en niet inperken. Aansluiting lineaire structuur overheid op netwerkstructuur bedrijven.
Programma’s qua ruimtelijk-fysieke indeling met elkaar in samenhang brengen en door vertalen naar de stad. Samenwerking met bedrijven en kennisinstellingen.
Ruimtelijke aansluiting van gebieden op stadsniveau.
Mix van wonen en creatieve werkplaatsen. Stimuleren aantrekkelijk vestigingsklimaat.
Toestaan woon-werkcombinaties. Stimuleren ontmoetingen. Faciliteren goedkope werkruimte. Zichtbaar maken creativiteit in de stad.
Medewerking en ontsluiting netwerken van bedrijven onderling.
24 Woonomgeving
Homogene buurt in een heterogene wijken met een gedifferentieerd woonaanbod. Vergroten veiligheid en levendigheid in de stad.
Gedifferentieerd woonaanbod en flexibiliteit.
Groene omgeving voor ontspanning en recreatie.
Groene omgeving en openbare ruimte met een verblijfskwaliteit.
Stedelijke functies
Gevarieerd binnenstedelijk woonklimaat met ondersteunende voorzieningen, cultuur en voorzieningen voor sport en recreatie.
Gevarieerd hoogstedelijk woonklimaat met variatie aan functies, cultuur en voorzieningen voor sport en recreatie.
Creatieve kenniswerkers
Versterking imago van de creatieve industrie in Eindhoven en Brainport.
Met evenementen de creatieve industrie (internationale) naamsbekendheid geven.
Community building.
Community building.
Vergroten levendigheid in de stad.
Beleidsvoering Brainport heeft met Eindhoven als centrale spil de opgave om zich te transformeren van een industriële mainport naar een toptechnologie- en designregio. Voor een economische ontwikkeling wordt ingezet op de combinatie van de creatieve industrie, technologie en kennisontwikkeling (Gemeente Eindhoven, 2009). Brainport speelt vanuit de regionale context daarom een belangrijke rol bij de beleidsvoering van gemeente Eindhoven. Sinds de jaren ‘90 zetten bedrijven en kennisinstellingen in de regio Eindhoven samen met de overheid, ook wel de ‘Triplex Helix’ genoemd, in op een samenwerking om tot nieuwe producten en processen te komen (Brainport Development, 2011). Ook de informanten benoemen tijdens de interviews de samenwerking binnen de Triple Helix en de ambities van Brainport. Alle ontwikkelingen in Eindhoven moeten bijdragen aan een schaalsprong van Brainport. Daarin wordt opgemerkt dat de structuurvisie nog een slag moet maken om Eindhoven naar het schaalniveau van Brainport te tillen. Eindhoven staat volgens informanten voor de opgave om meer expliciet het gezicht van Brainport te worden. De volgende tekstfragmenten duiden hierop:
“De interim-structuurvisie is eigenlijk een bundeling van meerdere gebiedsvisies die er al lagen. Er wordt een slag gemist hoe Eindhoven hierin ontwikkelt, met name op een hoger schaalniveau zoals Brainport.” (Programmaleider duurzame verstedelijking) “Brainport is ‘serious business’, daar ligt het ontwikkelpotentieel van Eindhoven. Maar hoe laten we fysiek in de stad zien dat we een Brainport zijn?” (Stedenbouwkundige) Eén van de kansrijke topsectoren in Brainport is de creatieve industrie22 (Brainport Development, 2011). De economie die zich hierin typeert is een kenniseconomie waarbij creatieve geesten nodig zijn met de nodige handjes om producten te bedenken, vorm te geven en te maken (Gemeente Eindhoven, 2010c). De creatieve industrie wordt dan ook gezien als aanjager van de economie die door meerdere sectoren heen betekenis heeft. Uit de interviews met gemeente Eindhoven is gebleken dat beleid voor de creatieve industrie momenteel wordt geschreven23. Ook gemeente Eindhoven hanteert de drie deelsectoren van TNO als definitie voor de creatieve industrie. Dit maakt beleid voor de creatieve industrie lastig, omdat het bestaat uit de integratie van de programma’s voor de media- en entertainmentindustrie, kunsten en cultureel erfgoed en de creatieve zakelijke dienstverlening. Daarnaast is het nog een relatief jonge sector die met name uit zzp’ers en midden- en kleinbedrijven bestaat. Ondanks dat beleid voor de creatieve industrie nog niet helemaal gereed is, duiden de volgende tekstfragmenten op vooruitstrevendheid van ontwikkelingen in Eindhoven: 22 23
Andere sectoren: High tech systemen, Materials, Chemie, Life-sciences, Energie, AgroFood en Tuinbouw (Brainport Development, 2011). Het kunst- en cultuurprogramma en het designprogramma zijn reeds aanwezig.
25
“Wij zijn echt de doeners in Eindhoven. Ik vraag me weleens af, waarom ligt er nog zo weinig op papier qua beleid? Dat komt omdat partijen goed samenwerken, de stad overzichtelijk is – alles is dichtbij.” (Stedenbouwkundige) “Veel mensen in Eindhoven signaleren dat we een stad zijn die we zelf kunnen maken omdat we samen de schouders eronder zetten. Die erkenning krijgen we nationaal en internationaal van buitenaf zoals met de slimste kennisregio.” (Beleidsadviseur economische zaken en arbeidsmarkt creatieve industrie) “Iedereen ziet in dat de sector een toegevoegde waarde heeft voor de toekomst. Maar deze industrie is nog niet zo georganiseerd als bijvoorbeeld de metaalindustrie. Lastig om binnen de gebaande paden een plek te krijgen”. “Het is nog steeds geen structurele juridische samenwerking binnen de verschillende beleidsvelden zoals Brainport dat heeft met Triple Helix.” (Beleidsadviseur economische zaken en arbeidsmarkt creatieve industrie) Ondanks dat beleid momenteel nog geschreven wordt, vinden ontwikkelingen zoals op Strijp S plaats die een bijdrage leveren aan de bedrijvigheid in de creatieve industrie. Hierin komen samenwerkingen tot stand met woningcorporaties (Trudo) en kennisinstellingen (de Design Academy, TU/e) in de stad. Informanten benoemen de overzichtelijkheid van de stad als drijvende kracht achter de voortvarendheid van de ontwikkelingen. Partijen weten elkaar te vinden. Om Eindhoven naar het schaalniveau van Brainport te tillen zullen beleidsinitiatieven ook regionaal en in onderlinge samenhang met andere steden moeten worden bekeken. De overzichtelijkheid van de stad en de onderlinge samenwerking tussen partners zijn niet voldoende. Ook gemeente Eindhoven heeft evenals andere regio’s aandacht voor de stimulatie van kennis en innovatie door broedplaatsvorming. Zo clusteren zich op Strijp S onder andere creatieven en techneuten. Ondanks dat de groep creatieven veel meer naar buiten is gericht (extrovert) en de groep techneuten het liever klein houdt (introvert), tracht de gemeente Eindhoven in samenwerking met Park Strijp Beheer meer onderlinge contacten tot stand te brengen. Informanten benadrukken namelijk dat er een mix aan bedrijvigheid aanwezig moet zijn, zodat bedrijven niet elkaars concurrent worden maar juist complementair zijn aan elkaar. Hierdoor kan er een toegevoegde waarde ontstaan. De nadruk wordt daarom op netwerkvorming gelegd. De stimulering van een innovatief productiemilieu en de netwerkstructuur tussen bedrijven is opvallend aan de creatieve industrie. Dit is eerder ook als zodanig in de literatuurstudie (deelonderzoek I) benoemd. Gemeente Eindhoven wil een partner zijn in het netwerk van de stad bij ontwikkelingen in de creatieve industrie. Zodat zij beleidsdoelstellingen op alle schaalniveaus en in onderlinge samenhang kan beschouwen (Gemeente Eindhoven, 2009a). Maar in tegenstelling tot bedrijven en hun onderlinge netwerken bestaat de gemeente van oudsher uit een lineaire organisatiestructuur24. Opmerkelijk is daarom de wijze waarop gemeente Eindhoven nadenkt over een aansluiting van haar lineaire organisatie en de beleidsvoering voor de creatieve industrie. Voor een interventie wil gemeente Eindhoven met haar organisatie aansluiting vinden op de netwerkstructuur van bedrijven in de stad. De volgende tekstfragmenten benadrukken dit:
“Wij zitten in de transitiefase voor de match tussen de lineaire structuur en de netwerkstructuur. Als land of zelfs als Europa. Dat is opvallend aan de creatieve industrie.” (Beleidsadviseur economische zaken en arbeidsmarkt creatieve industrie) “De samenwerking vanuit Triple Helix is hier al aanwezig, maar dit moet als gemeente nog verder vorm worden gegeven.” (Beleidsadviseur economische zaken en arbeidsmarkt creatieve industrie) “Als overheid moet je kunnen bedienen op individueel niveau en op groepsniveau, voor de korte en lange termijn.” (Beleidsadviseur economische zaken en arbeidsmarkt creatieve industrie) 24
Bovenaan staat de Gemeenteraad, Burgemeesters en Wethouders als uitvoerende organisatie en beslissingsbevoegd. Daaronder het ambtelijke apparaat.
26 Informanten benoemen voor de creatieve industrie een zekere beperking aan de invloed van beleid. Opvallend is dat er op meerdere plekken in de stad (Strijp T, Kanaalzone) kleine communes van creatieven ontstaan in oude leegstaande panden. Deze initiatieven zijn ontstaan zonder aansturing vanuit de gemeente. Volgens de informaten moeten deze initiatieven ruimte krijgen omdat zij ideale kwartiermakers zijn die een eerste humuslaag kunnen aanbrengen. Dit zou daarom gefaciliteerd kunnen worden en niet teveel ingeperkt. Vanuit dit oogpunt wordt door gemeente Eindhoven nagedacht om plekken te identificeren die creatieven aanspreken. Gemeente Eindhoven hanteert voor haar beleidsvoering een specifieke werkwijze. Zij kijkt voor een verkenning van het gebiedsprogramma (samen met private partijen) over de grenzen van haar stadsdelen heen. Zodat de programma’s qua ruimtelijk-fysieke indeling met elkaar in samenhang worden gebracht en vertaald naar de stadsdelen. Het gebiedsprogramma brengt op haar beurt weer per stadsdeel de samenhang aan tussen de visies, programma’s en projecten van elk stadsdeel. Zo ook voor het Centrumgebied en Strijp waarvoor het gebiedsprogramma de voorwaarde heeft dat het ambtelijk apparaat wordt opgedragen om het programma over te nemen en als basis te hanteren voor het overheidsbeleid (Gemeente Eindhoven, 2010a). Deze werkwijze van beleidsvoering heeft ook een kanttekening. Omdat initiatieven in Eindhoven op verschillende schaalniveaus ontstaan (zoals integrale gebiedsontwikkelingen en losstaande projecten), is er onvoldoende een ‘rode draad’ aanwezig in de complexiteit en dynamiek voor de centrumontwikkelingen. Bestaande beleidsnota’s en kaders bieden volgens schriftelijke bronnen dan ook onvoldoende houvast om op een projectniveau de integrale gemeentelijke kaders te bepalen (Gemeente Eindhoven, 2004). Ook tijdens de interviews werd dit vanuit meerdere niveaus in de organisatie opgemerkt:
“De gebiedsprogramma’s zijn een experiment geweest. We zien allerlei dingen in een gebied opkomen. Het zijn eigenlijk inventarisaties en aanbevelingen geweest. Het hangt niet direct onder de interim-structuurvisie.” (Planoloog) “In de interim-structuurvisie zit veel sectoraal beleid samengevat. Maar wat er niet inzit, is hoe de stad zich nu verder ontwikkelt. Dit moet in de definitieve structuurvisie terugkomen.” (Planoloog) Het volgende tekstfragment duidt wel op voldoende houvast van beleidskaders tot op projectniveau:
“De structuurvisie is een visie op globaal niveau. Een beeld van de stad waar je naartoe gaat. Dat wordt ook door de meeste programmaleiders onderkend. Als je gaat inzoomen dan wordt er vaak een deelvisie gemaakt of een bestemmingsplan. Hiermee is het al door vertaald naar een lager schaalniveau.” (Programmaleider ruimtelijke kwaliteit) Op projectniveau wordt juist geadviseerd om de visie van de gemeente meer te verduidelijken:
“Ontwikkelingen gaan nu nog te adhoc binnen de gemeente. Een korte bondige nota met daarin de ambitie van de gemeente – zeker in relatie tot Brainport. Dus waar wil je als stad naartoe?” (Bestemmingsplanjurist) Wanneer specifiek wordt gekeken naar het Centrumgebied en Strijp S (het onderzoeksgebied) benoemen zowel schriftelijke bronnen als informanten tijdens interviews dat een fysieke aansluiting tussen deze twee gebieden nog ontbreekt. In ruimtelijke zin is geprobeerd om met de West-Corridor (zie figuur 5) een fysieke aansluiting te laten ontstaan tussen Strijp S en het Centrum. Een goede invulling ervan is tot op heden uitgebleven. In relatie tot de onderzoekseenheid kan een dergelijke aansluiting van belang zijn omdat het stedelijk werkmilieu mogelijk over gebiedsgrenzen heen gaat. De aansluiting van een kaderstellende visie tot op projectniveau en de onderlinge aansluiting van de gebiedsprogramma’s heeft bij gemeente Eindhoven nog aandacht nodig.
Werkmilieu Voor een aantrekkelijk werkmilieu richt de gemeente Eindhoven vanuit haar Stadsvisie (2020) diverse gebiedslocaties in voor kennisontwikkeling in de creatieve sector. Hierbij wordt de samenwerking met bedrijven
27 opgezocht. Zo wordt Strijp S ontwikkeld in een samenwerkingsverband (Park Strijp Beheer BV) waarin de gemeente en Volker Wessels ieder voor de helft deelnemer zijn (Gemeente Eindhoven, 2010b). Ondervraagde informanten herkennen de toegevoegde waarde in de samenwerking met bedrijven. Maar zij signaleren daarnaast dat er in Eindhoven nieuwe netwerken moeten ontstaan. Hiervoor moeten de onderlinge netwerken tussen bedrijven beter ontsloten worden. Maar uit interviews blijkt dat de gemeente hierin mede afhankelijk is van het ondernemend vermogen en de medewerking van de bedrijven. Werken en leven lopen steeds meer door elkaar heen, waardoor er voor een aantrekkelijk werkmilieu ook een mix aan diverse functies voorhanden moet zijn. Vanuit de gebiedsprogramma’s moeten Strijp S en het Centrum zich transformeren in een hoogstedelijk milieu met een mix aan wonen, creatieve werkplaatsen en culturele voorzieningen. Hiermee poogt de gemeente kenniswerkers aan te trekken. Vanuit het gebiedsprogramma komt de nadruk voor het Emmasingelkwadrant te liggen op een nieuwe stadswijk met ruimte voor de creatieve industrie en culturele functies (Gemeente Eindhoven, 2010a). Voor Strijp S richten initiatieven zich op relatief kleinere kantoren (multi-tenant) dat qua typologie nagenoeg gelijk is aan het creatieve werksegment. Hierbij wordt gezocht naar een mix aan starters, groeiers en incidenteel een meer gevestigde partij (Gemeente Eindhoven, 2012). Verder worden er woon-werkcombinaties en kleine bedrijven in lage milieu categorieën toegestaan waarmee gericht wordt gestuurd op diverse functies in een woonwijk. Op Strijp S zet woningcorporatie Trudo in op zogenaamde loftwoningen waarbij de functie van wonen en werken kan worden gecombineerd. De informanten herkennen dat werken en wonen zich steeds meer met elkaar mengen. In de literatuurstudie (deelonderzoek I) is aangegeven dat het dagelijkse interactiepatroon (DUS) van de creatieve kenniswerker mogelijk begrensd wordt door bereikbaarheid als gevolg van fysieke verbindingen. Vanuit dit oogpunt zijn informanten gevraagd naar de mobiliteit in de stad. De reacties waren erg divers. Enerzijds is er een samenhang tussen ruimtelijke ontwikkelingen en mobiliteit in de stad opgemerkt. Anderzijds is gesproken over de leefkwaliteit in Eindhoven als aandachtspunt vanuit de Commissie MER25. Ook wordt verwacht dat de jongste generatie minder waarde hecht aan bezit (van een auto) en daarom slimmer met mobiliteit zal omgaan. Het reikt voor de verkenning van ruimtelijk beleid voor een stedelijk werkmilieu te ver om in dit onderzoek ook de beleidsvoering voor vervoer en bereikbaarheid te betrekken26. De gemeente heeft als doel om een aantrekkelijk vestigingsklimaat te creëren passend in het economisch profiel van de stad en met een brede verscheidenheid aan bedrijven (Gemeente Eindhoven, 2010c). Vanuit dit oogpunt is Stichting Ruimte opgericht en gesubsidieerd door de gemeente. Zij biedt werkruimte aan in het laagste huursegment. Met name leegstaande panden worden hiervoor ingezet. Ook vanuit het ontwikkelmodel van Strijp S wordt goedkoop werkruimte voor creatieve bedrijven gefaciliteerd. Wanneer er op Strijp S wordt doorontwikkeld, worden contracten ontbonden en komen er hogere huurprijzen. Bedrijven blijven of vloeien vervolgens weg uit het gebied. Er is daarom nog steeds een ontwikkeling waarneembaar van kleinschalige creatieve werkmilieus op Strijp S, omdat werkruimten in het centrumgebied relatief duur zijn. In een verkenning naar de maakbaarheid van een stedelijk werkmilieu in Eindhoven zijn informanten gevraagd naar de historie van de stad. Informanten merken op dat er met de industrie vanuit het verleden een voedingsbodem is voor creativiteit in Eindhoven. Daarnaast zijn er nog altijd verschillende woondorpen aanwezig. Maar Eindhoven wordt daarnaast ook herkend als een ‘zakelijke’ en ‘versteende’ stad. Om de creatieve kenniswerkers Eindhoven meer als hun natuurlijke habitat te laten beschouwen, moet de zachte kant van de stad meer naar voren komen.
Woonomgeving en stedelijke functies Het beleid van de gemeente Eindhoven houdt vanuit de regionale context verband met de economische groei van haar stad, de regio en de creatieve industrie. Wanneer gekeken wordt naar het stedelijk schaalniveau zet de 25 26
De Commissie Milieueffectrapportage (MER) heeft aandacht gevraagd voor de mobiliteit en leefkwaliteit in het centrum voor Eindhoven. De hoofddoelstellingen voor verkeer, vervoer en bereikbaarheid zijn in de interim-structuurvisie (2009a) samengevat in een verbeterde bereikbaarheid, een verbeterde luchtkwaliteit in relatie tot mobiliteit en een verbetering van de verkeersveiligheid.
28 gemeente vanuit de gebiedsprogramma’s in op initiatieven waarmee het stedelijk werkmilieu wordt gefaciliteerd. Dit houdt met name verband met de behoeften van creatieve kenniswerkers. Zo zet Eindhoven als centrale stad binnen de Brainport regio ontwikkelingen in voor een hoge kwaliteit van de leefomgeving (Gemeente Eindhoven, 2009). Eindhoven kent namelijk een duidelijke vraag naar een centrumstedelijk woonmilieu en groenstedelijke voorzieningen (Gemeente Eindhoven, 2009a). Dit laatste vindt vooral plaats door behoud en versterking van de bestaande dorpse woonwijken (zoals het Philipsdorp). De gevraagde woonkwaliteit vertaalt de gemeente in de combinatie van kwalitatief goede woningen van een gedifferentieerd aanbod. Het hoogbouwbeleid 27 wordt alleen in het Centrum, Strijp S en het Stationsgebied toegepast. Omdat Eindhoven niet in alle woonwensen kan voorzien moeten andere woontypologieën (zoals landelijk wonen) door buurgemeenten in de regio worden opgevangen (zie bijlage 3B). Op wijk en buurtniveau streeft Eindhoven naar een gedifferentieerd woonaanbod waarbij vanuit sociaal oogpunt een homogene buurt in een heterogene wijk gewenst is. Ook in de praktijk ligt de focus op het bieden van een gevarieerd woonprogramma. Op Strijp S worden vanuit dit oogpunt losse lofts aangeboden die met een woon-werkfunctie zowel horizontaal als verticaal uitgebreid kunnen worden. Naast een gevarieerd woningaanbod spelen een groene omgeving en veiligheid een rol in de aantrekkelijkheid van een woonomgeving. Het Beleidskader Integrale Veiligheid (2010-2013) benadrukt het belang van de gemeente Eindhoven voor de veiligheid in de stad. Gemeente Eindhoven poogt voor een aantrekkelijk centrumstedelijk woonmilieu woningen aan winkelstraten toe te voegen en leegstaande kantoorruimte te transformeren naar woonruimte (Gemeente Eindhoven, 2009a). Ook informanten duiden tijdens de interviews op een vennootschap ‘wonen boven winkels’ waarmee uiteindelijk de leefbaarheid en sociale veiligheid in de avonduren kan worden vergroot. Informanten maken hierbij een kanttekening. Een 16-uurs economie heeft voldoende kritische massa nodig. In de avonduren is er echter nog betrekkelijk weinig te doen in de stad. Vanuit de Visie Openbare Ruimte (2006) wordt er ingezet op toegankelijkheid, vergroening, kunst en design en behoud van cultuurhistorische waarden in de openbare ruimten. Voorbeelden zijn de herinrichting van ´het Dommeldal´ en het weer naar boven halen van de waterloop ´de Gender´ (Gemeente Eindhoven, 2009a). Alle informanten benoemen het belang van een groene omgeving voor met name Brainport-achtige bedrijven die zich hier willen vestigen. Volgens hen staat werk op één. Daarnaast heb je de combinatie van een groene omgeving en levendigheid in de stad nodig. Twee informanten hebben aangegeven dat de openbare ruimte (de verblijfskwaliteit) in Eindhoven verbeterd kan worden. In het Centrum zijn er weinig voorzieningen voor sport en recreatie. Dit ondanks de vraag naar nabije recreatieve faciliteiten. Met de Sportnota (2008-2015) is derhalve een ambitie voor de sport in een breed maatschappelijk kader neergelegd (Gemeente Eindhoven, 2010a). Met de Detailhandelsnota Gemeente Eindhoven (2006) is daarnaast ingezet op uitbreiding van het winkelareaal. Zo wordt de Bergen verder uitgebouwd naar een specialistisch en kleinschalig winkelaanbod. Met het cultuurbeleid Cultuur Totaal (2008) wordt gekeken naar een culturele evenementen en de ruimtelijke spreiding ervan binnen Eindhoven (De Effenaar, Van Abbemuseum). Informanten hebben daarnaast aangegeven dat er in relatie tot het imago van de stad en het aantrekken van creatieve kenniswerkers nog meer gewerkt moet worden aan het stedelijk niveau van de stad. Zij missen de hoogstedelijke kwaliteit met functiemenging en hogere dichtheden zoals het gebied rondom de Lichttoren aan de Emmasingel:
“Het meest hoogstedelijk gebied is nog steeds niet Strijp S, maar het gebied rondom de Lichttoren aan de Emmasingel. Niet alleen de vorm maar ook de functies. Dit milieu associëren we met hoogstedelijk.” (Planoloog) “Onder verstedelijking verstaan we functiemenging, hogere dichtheden, meer appartementen. Mensen die meer gericht zijn op gebruik van voorzieningen.” (Programmaleider duurzame verstedelijkin) 27
Stedelijke oriëntatiepunten in de L-categorie (vanaf 75m) en landmarks in de XL-categorie (vanaf 105m) (Gemeente Eindhoven, 2009a).
29
Creatieve kenniswerker Gemeente Eindhoven heeft een grote belangstelling voor internationale kenniswerkers. Met een toenemend tekort aan technisch opgeleiden en (internationale) kenniswerkers is de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt een blijvende opgave. Hierbij moet de tweedeling ‘knappe koppen ten opzichte van gouden handen’ voorkomen worden. Samen met de kennisinstellingen zet gemeente Eindhoven daarom in op een stevig studentenbeleid waarbij in de nodige studentenhuisvesting wordt voorzien. Met het Expat Center poogt de gemeente de buitenlandse kenniswerkers aan te trekken (Gemeente Eindhoven, 2010c). Het Programma Wonen (2010-2015) richt zich vanuit dit oogpunt op de stedelijke kwaliteit van de stad en de woonvraag die Eindhoven verwacht de kenniswerkers voor met name Brainport (Gemeente Eindhoven, 2009b). Gemeente Eindhoven is daarom op zoek naar kenniswerkers op lokaal en op internationaal niveau. Dit onderzoek richt zich op de jongste generatie creatieve kenniswerkers die woonachtig zijn in Eindhoven en werkzaam zijn op Strijp S of in het Centrumgebied. In schriftelijke bronnen van de gemeente Eindhoven is relatief weinig aandacht voor de lokale doelgroep an sich. Informanten benoemen wel de Stadsvisie 2040 die nog in bewerking is. Hierin worden creatieven specifiek als doelgroep benoemd. In interviews zijn de informanten van de gemeente Eindhoven daarom gevraagd naar de doelgroep en specifieke kenmerken die zij herkennen in de leefstijl van creatieve kenniswerkers. Door nagenoeg alle informanten wordt de jongste generatie creatieve kenniswerkers herkend als erg ondernemingsgezind. Er zijn dan ook veel starters en zzp’ers op Strijp S aanwezig. Strijp S lijkt de plek die de creatieve doelgroep aantrekt. Dit wordt veroorzaakt door de relatief goedkope werkruimte en het industrieel erfgoed. Er is onder informanten eensgezindheid over specifieke kenmerken van de doelgroep. De doelgroep wordt gezien als zijnde pioniers en voorvechters in de creatieve industrie. Met name in de experimentele industrie worden nieuwe ideeën het liefst zo snel mogelijk ontwikkeld. Door twee informanten wordt de doelgroep benoemd als postmaterialisten die geen waarde hechten aan bezit. Daarbij wordt er een herwaardering in het huren gesignaleerd. Het is mogelijk dat de nieuwe generatie hierdoor minder plek gebonden is (footloose) en dat netwerken virtueel meer onderhouden worden dan dat er fysieke ontmoetingen plaatsvinden. Eén informant signaleert daarentegen een toenemende balans tussen enerzijds ontmoetingen in een fysieke omgeving en anderzijds onderlinge virtuele contacten. Door de helft van de informanten wordt benoemd dat de doelgroep een liefhebber is van kleinschalige ongeorganiseerde evenementen. Door drie informanten wordt in dit kader specifiek de term ‘onderstroom’ gebruikt:
Er is een hele onderstroom ontstaan, eigenlijk vanuit verveling. Het zelf organiserend vermogen is hoog van Eindhoven.” (Projectmanager Park Strijp Beheer) “In de avonduren ontmoeten zij elkaar. Het is een onderstroom. Het ongeorganiseerde waar de gemeente geen zicht op heeft. Moet je als gemeente niets aan doen, kun je niet stimuleren.” (Stedenbouwkundige) Eindhoven wil zich profileren met evenementen als Glow en de Dutch Design Week. Deze evenementen worden steeds breder en vanuit internationaal perspectief ingezet. Dit geeft volgens informanten een spanningsveld met de doelgroep en de gedachten van waaruit de kleinschalige initiatieven oorspronkelijk zijn ontstaan. Anderzijds geven dergelijke evenementen een kans op naamsbekendheid van de creatieve industrie. Strijp S wordt steeds meer als een soort merk gezien. Eindhoven wil daarin haar positie als centrumstad steeds meer uitbouwen28. In het Programma Wonen (2010-2015) wordt daarnaast een sociaal-culturele ontwikkeling benoemd namelijk een toegenomen individualisering van de samenleving. Hieruit volgt een behoefte aan meer geborgenheid. Dit uit zich in het vormen van zelfgekozen communities (Gemeente Eindhoven, 2009b). Een dergelijke ontwikkeling wordt door informanten ook herkend. Informanten benoemen tijdens de interviews de noodzaak om erachter te komen wat de doelgroep wenst en hoe dat met beleid moet worden vorm gegeven. De eerste initiatieven hierin worden momenteel ingezet. 28
Met City 365 wil Eindhoven zich in 2020 kunnen positioneren in de top tien van de meest innovatieve regio’s ter wereld. Techn ologie, design en kennis zijn de basis voor de strategievorming en een heldere citymarketing (http://eindhoven365.nl).
30 Tijdens de interviews is gevraagd naar specifieke zaken waarin ruimtelijk beleid voor een stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers voorziet en waarover tot op dat moment niet gesproken was. Informanten hebben voor dit onderzoek geen relevante zaken benoemd die onder nieuwe thema’s moeten worden ingedeeld. 4.6 Validiteit en intersubjectiviteit De gegevens uit een kwalitatief onderzoek dienen te voldoen aan de volgende kwaliteitscriteria: validiteit en intersubjectiviteit (Baarda e.a., 2007, p. 21-23). De mate waarin de onderzoeksresultaten worden bepaald door toevallige kenmerken van de onderzoeker kan worden gezien als de intersubjectiviteit (betrouwbaarheid) van een onderzoek. Dit toeval kan worden bepaald door de interviewsituatie, de interviewer of de geïnterviewde. De resultaten van het onderzoek moeten namelijk gaan over de perceptie van de informanten en niet van de onderzoeker. Er zijn daarom zo min mogelijk suggestieve vragen gesteld. Om misverstanden te voorkomen is voorafgaand aan het interview uitleg gegeven over het doel van het onderzoek (bijlagen 4). Daarnaast is gebruik gemaakt van dataregistratieapparatuur. Een letterlijke uitwerking van essentiële tekstfragmenten is ter verifiëring voorgelegd aan de informanten. Hiermee is geen informatie verloren gegaan en de controle op de kwaliteit van een interview achteraf vergroot. De intersubjectiviteit is echter geen garantie voor de validiteit (of geldigheid) van een onderzoek (Baarda e.a., 2007). Validiteit heeft namelijk te maken met de vraag of de verzamelde informatie een juiste weergave vormt van de bestaande werkelijkheid. De geldigheid van het onderzoek is vergroot door naast interviews ook gebruik te maken van schriftelijke bronnen. De mate waarin deze gegevens met elkaar in overeenstemming zijn geeft een indicatie voor de validiteit. In de analyse valt op dat de kern van de conclusie tussen schriftelijke bronnen en de interviews met elkaar overeenkomt, maar in enkele gevallen op een ander abstractieniveau is gelegen. De schriftelijke bronnen omschrijven in deze gevallen de kaders en visie van plannen, terwijl de focus in de praktijk meer gericht is op de uitvoering en wat er in de stad waarneembaar is. De interne validiteit van het onderzoek zal echter hoger zijn met de diepgang van het onderzoek door meerdere schriftelijke bronnen - en de arbeidsintensieve methode met interviews die heeft plaatsgevonden. Een nadeel van een enkelvoudige casestudy is overigens dat er naar een specifieke casus wordt gekeken. Hiermee kan de externe validiteit (generaliseerbaarheid) van de resultaten onder druk komen te staan. (Verschuren en Doorewaard, 2007). 4.7 Conclusie In dit hoofdstuk is aan de hand van schriftelijke bronnen en interviews de werking van overheidsbeleid in Eindhoven verkend en de wijze waarop de gemeente het stedelijk werkmilieu voor creatieve kenniswerkers in het Centrumgebied vormgeeft. Zodat de tweede deelvraag kan worden beantwoord “Hoe is de beleidsvoering voor het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers in de praktijk?” Uit de resultaten wordt gesteld dat het stedelijk werkmilieu voor creatieve kenniswerkers in Eindhoven als volgt wordt vormgegeven: Brainport speelt vanuit de regionale context een belangrijke rol in de beleidsvoering van gemeente Eindhoven. Eindhoven is de spil van Brainport en de creatieve industrie wordt als aanjager gezien voor de economie. Maar het beleid voor de creatieve industrie wordt momenteel nog geschreven. Tegelijkertijd hebben ontwikkelingen zoals op Strijp S doorgang. Deze initiatieven leveren een bijdrage aan de bedrijvigheid in de creatieve industrie. Partijen weten elkaar dan ook zonder beleid te vinden in Eindhoven. Ontwikkelingen moeten tenminste een bijdrage leveren aan de schaalsprong van Brainport en worden daarmee vanuit regionaal belang ingezet. Gemeente Eindhoven wil een partner zijn in het netwerk van haar stad om beleidsdoelstellingen op alle schaalniveaus en in onderlinge samenhang aan te sturen. Voor een interventie is zij dan ook op zoek naar een aansluiting van haar traditionele lineaire organisatie op de netwerkstructuur van bedrijven in de stad. Anderzijds wordt ook nagedacht om plekken te identificeren die interessant kunnen zijn voor creatieven. Hierin worden de nodige faciliteiten geboden zonder al teveel regels op te leggen.
31 Gemeente Eindhoven kijkt in haar beleidsvoering over de grenzen van haar stadsdelen heen. Zodat de programma’s qua ruimtelijk-fysieke indeling met elkaar in samenhang worden gebracht. Uit schriftelijke data en interviews blijkt dat de aansluiting van een kaderstellende visie en de onderlinge gebiedsprogramma’s tot op projectniveau nog aandacht nodig heeft. Ook wanneer specifiek wordt gekeken naar het Centrumgebied en Strijp S (het onderzoeksgebied) signaleren zowel schriftelijke bronnen als informanten dat een fysieke aansluiting tussen de twee gebieden nog ontbreekt. In relatie tot de onderzoekseenheid is een dergelijke aansluiting van belang, omdat het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers mogelijk verder reikt dan één gebied. Het aantrekkelijke vestigingsklimaat in Eindhoven volgt uit de gemeentelijke doelstelling voor een passend economisch profiel in de stad met een brede verscheidenheid aan bedrijven. De gemeente zoekt daarom voor een aantrekkelijk werkmilieu de samenwerking met kennisinstellingen en bedrijven op. Daarnaast moeten er nieuwe netwerken gaan ontstaan in de creatieve sector. Voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat worden startende ondernemers betaalbare werkruimte aangeboden. En omdat wonen en leven zich tegenwoordig steeds meer mengen, wordt het werkmilieu in Eindhoven ondersteunt met initiatieven die woonwerkcombinaties mogelijk maken. Vanuit de ambities van Brainport zet Eindhoven als centrale stad in op een ‘centrumstedelijk plus’ woonmilieu en groenstedelijke voorzieningen. Hierin wordt de creatieve kenniswerker een gevarieerd woonprogramma geboden. Om de veiligheid in de stad te vergroten wordt ook ingestoken op wonen boven winkels. Daarnaast moet creativiteit in Eindhoven meer zichtbaar worden gemaakt en kunnen openbare ruimten nog een kwaliteitsslag maken. Voor de aantrekkingskracht van creatieve kenniswerkers moet ook gewerkt worden aan het imago van de stad. Met name de hoogstedelijke kwaliteit met functiemenging en hogere dichtheden ontbreekt nog. Zowel uit de theoretische setting als het verkennende onderzoek, is gebleken dat de overheid ruimtelijk beleid hoofdzakelijk inzet vanuit een regionaal en maatschappelijk belang. Alle initiatieven moeten bijdragen aan de schaalsprong van Brainport. Voor een stimulering van de economie poogt gemeente Eindhoven invloed op de bedrijvigheid in de creatieve industrie uit te oefenen. Maar ook het aantrekkelijke werkmilieu in Eindhoven volgt uit de beleidsdoelstelling van Eindhoven voor een passend economisch profiel in de stad. En voor de aantrekkingskracht van creatieve kenniswerkers heeft Eindhoven haar pijlen gericht op het imago van de stad en het verhogen van de hoogstedelijke kwaliteit. Daarbij wil zij haar positie als centrumstad steeds meer uitbouwen. De beleidsvoering voor een stedelijk werkmilieu wordt in Eindhoven hoofdzakelijk vormgegeven vanuit de maatschappelijke context. Dit volgt uit de voorgaande studie naar beleid voor een stedelijk werkmilieu in het onderzoeksgebied. Bij de beleidsvoering wordt van afstand gekeken naar creatieve kenniswerkers. In mindere mate wordt de doelgroep zelf onderzocht en ook schriftelijke bronnen reppen weinig over de creatieve kenniswerker an sich. Ondervraagde informanten benoemen wel de noodzaak om erachter te komen wat de doelgroep wenst en hoe dat beleidsmatig kan worden vormgegeven. In de afgenomen interviews wordt de jongste generatie creatieve kenniswerker herkend als ondernemingsgezind en pioniers in de creatieve industrie. Enkele informanten betitelen de jongste generatie als postmaterialisten omdat zij relatief weinig waarde aan bezit hechten. Maar specifieke elementen zoals leefstijl en generatiekenmerken komen niet als aandachtspunt in de beleidsvoering terug. Deze persoonlijke context is naar verwachting wel van invloed op de wijze waarop de jongste generatie creatieve kenniswerkers het stedelijk werkmilieu inhoud geeft. In het hierna volgende hoofdstuk wordt daarom de creatieve kenniswerker persoonlijk benaderd en gevraagd naar de persoonlijke voorkeur in relatie tot het stedelijk werkmilieu. Vanuit deze exploratie kan worden beschouwd of sociaalculturele kenmerken daadwerkelijk van belang zijn voor de beleidsvoering en de wijze waarop de jongste generatie inhoud geeft aan het stedelijk werkmilieu.
32 Deel III: focusgroep onderzoek 5 5.1
Verkennend onderzoek met focusgroep Inleiding
In het vorige hoofdstuk is de beleidsvoering voor het stedelijk werkmilieu in het Centrumgebied van Eindhoven verkend. Vanuit het literatuuronderzoek en het verkennende onderzoek is inzicht gegeven in de wijze waarop de overheid het stedelijk werkmilieu voor creatieve kenniswerkers stimuleert. Hierin wordt verondersteld dat de beleidsvoering hoofdzakelijk wordt vormgegeven vanuit de maatschappelijke context, maar dat voor een betere aansluiting van ruimtelijk beleid op het stedelijk werkmilieu ook aandacht vanuit de sociaal-culturele context van de doelgroep nodig is. In dit hoofdstuk wordt daarom de sociaal-culturele interactie van creatieve kenniswerkers beschouwd. Jonge creatieven worden gevraagd naar hun leefstijl en persoonlijke voorkeuren omtrent het stedelijk werkmilieu. Zodat vanuit een persoonlijke context antwoord wordt gegeven op de derde vraag: “Op
welke wijze geeft de jongste generatie creatieve kenniswerkers vanuit een sociaal-culturele context inhoud aan het stedelijk werkmilieu?” Allereerst wordt uitleg gegeven over het type onderzoek, de onderzoeksmethode en de keuze voor de samenstelling van de groep. Aansluitend worden de resultaten van de analyse verwoord en een conclusie gegeven voor het focusgroep onderzoek. 5.2 Type onderzoek Het doel van het onderzoek is een eerste verkenning van de ontbrekende elementen in ruimtelijk overheidsbeleid die met name een relatie hebben met de sociaal-culturele context van creatieve kenniswerkers. Hiervoor wordt gevraagd naar factoren die de persoonlijke leefstijl aangaan en mogelijk beïnvloed worden door de wijze waarop de jongste generatie is opgegroeid. Het onderzoek moet resultaten opleveren die benadrukken dat persoonlijke kenmerken van de doelgroep een rol spelen in de wijze waarop zij aan het stedelijk werkmilieu inhoud geven. Omdat voor het verkennende onderzoek de aandacht is gericht op de sociaal-culturele interactie van de doelgroep, ligt een focusgroep voor de hand. Een focusgroep kan namelijk gebruikt worden als evaluatie van de bevindingen van een onderzoek, bezien vanuit de persoonlijke ervaring van de doelgroep over wie het onderzoek gaat (Van Royen en Petemans, 2007). Een focusgroep onderzoek is een kwalitatieve onderzoeksmethode en bestaat uit een groepsinterview dat wordt geleid door een moderator. In een focusgroep kunnen deelnemers worden aangesproken op gemeenschappelijke kenmerken zoals bijvoorbeeld een bepaalde oriëntatie op het leven. Daarbij kunnen meerdere deelnemers tegelijkertijd over het onderzoeksonderwerp worden ondervraagd. Met de wisselwerking tussen de groepsleden kunnen gegevens over culturele opvattingen worden gekregen (Van Selm, 2007). De focusgroep wordt ook als bruikbaar gezien voor onderzoek in beleidsontwikkeling (CBO, 2012). 5.3 Onderzoeksmethode en samenstelling groep Bij het samenstellen van de focusgroep is het van belang dat de deelnemers vertegenwoordigers zijn van de jongste generatie kenniswerkers. Dit is namelijk de groep over wie uitspraken met betrekking tot cultuur en hun opvattingen gedaan moeten worden (Van Selm, 2007). Daarnaast moeten deelnemers ‘compatible’ zijn. Dit betekent dat de meest belangrijke kenmerken gelijk moeten zijn aan elkaar. Voor een goede interactie wordt voor de samenstelling van de groep gekeken naar een zekere homogeniteit zoals demografische karakteristieken (Van Royen en Petemans, 2007). De groepssessie heeft dan minder tijd nodig om onderlinge verschillen uit te leggen. Ook is het bij de selectie van de deelnemers belangrijk om uit te gaan van een ‘purposeful sample’. Dit betekent dat deelnemers bekend zijn met het onderwerp en vanuit de eigen ervaring veel kunnen vertellen. Alle deelnemers voor dit onderzoek zijn daarom gekozen vanuit de onderzoeksdoelstelling. Vanuit de literatuurstudie (deelonderzoek I) betekent dit dat de jongste generatie kenniswerkers woonachtig moet zijn in een Eindhovense wijk die door SmartAgent is geselecteerd. Respondenten moeten daarnaast individuen zijn uit
33 de jongste generatie in de leeftijd tot en met 32 jaar en werkzaam zijn in de creatieve industrie. Om aansluiting te vinden met de verkenning in de praktijkcase (deelonderzoek II), worden creatieve kenniswerkers gekozen die werkzaam zijn in het Centrumgebied van Eindhoven. Voor een benadering van de doelgroep is de code voor de Standaard Bedrijfsindeling (SBI 2008) van bedrijven in Eindhoven opgevraagd en die werkzaam zijn in de creatieve industrie. Bijlage 7 geeft de locatie van deze bedrijven voor het onderzoeksgebied weer. Met een aantal bedrijven is contact opgenomen. Andere respondenten zijn digitaal benaderd. De meest functionele groepsgrootte voor een focusgroep is tussen de vier en tien personen (Saunders e.a., 2004; van Selm, 2007). Circa 25 creatieve kenniswerkers zijn in eerste instantie benaderd en uitgenodigd voor een groepsinterview. Vijf creatieve kenniswerkers hebben zich bereid en beschikbaar getoond en zijn uitgenodigd voor de focusgroep. Vier personen hebben aangegeven bereid te zijn om medewerking te verlenen maar afgemeld voor de focusgroep. Zij hebben daarom een korte vragenlijst 29 ontvangen, waarvan twee respondenten deze hebben geretourneerd. De persoonsgegevens en de introductie zijn in bijlage 8 opgenomen. Het groepsinterview heeft twee uur geduurd. Deelnemers hebben eerst een korte vragenlijst ingevuld. Na een voorstelronde is het doel van de focusgroep nog eens toegelicht. De moderator (tevens de onderzoeker) heeft het groepsgesprek geleid aan de hand van een interviewleidraad. De groepssessie is met een voicerecorder vastgelegd en een assistent heeft op dat moment aantekeningen gemaakt30. Om de discussie te leiden zijn een aantal topics ingebracht waarbij aansluiting is gevonden op de thema’s in het praktijkonderzoek van deelonderzoek II (creatieve kenniswerker, beleidsvoering, werkmilieu, woonomgeving en stedelijke functies). Hierbij is nadrukkelijk verzocht om vanuit de persoonlijke ervaring te antwoorden en onderling gedachten uit te wisselen. De topics met interviewleidraad zijn opgenomen in bijlage 9. 5.4 Analyse van de data De analyse wordt bepaald door het doel van de focusgroep (CBO, 2012). De doelstelling van het onderzoek is gericht op een eerste verkenning naar de sociaal-culturele context van creatieve kenniswerkers in een stedelijk werkmilieu. Bij het beluisteren van de opnames zijn uitspraken genoteerd die een directe relatie hebben met het onderzoek. Per thema (bijv. creatieve kenniswerker) zijn de tekstfragmenten gecategoriseerd en geordend. Hierin is het aantal respondenten dat het eens was met de uitspraak genoteerd en vastgelegd of er tegenstrijdigheden waren. Achtereenvolgens is aan de hand van de tekstfragmenten per categorie een kernconclusie getrokken. In bijlage 10 is als voorbeeld een uitwerking van de analyse opgenomen30.
Creatieve kenniswerker Respondenten omschrijven zichzelf als zijnde ambitieus. Zij staan open voor allerlei uitdagingen en zien geen grenzen aan hun competenties. Dit werd duidelijk door alle respondenten benoemd. De jongste generatie vindt het daarnaast inspirerend om te experimenteren en zichzelf te ontwikkelen. Als pioniers proberen zij grenzen te verleggen door nieuwe producten uit te vinden. Graag werken de respondenten daarin samen met andere ‘gelijk gestemden’ die ook willen exploreren. In de samenwerking is er sprake van openheid en onderling vertrouwen in elkaar om kennis te delen. Eén respondent geeft aan dat het interessant is om met andere disciplines samen te werken. Dat wil zeggen wanneer het met creativiteit te maken heeft. Ook wordt benadrukt dat samenwerking een toegevoegde waarde moet hebben. Een tekstfragment dat de persoonlijke kenmerken typeert is:
“Openheid naar elkaar is ook typerend aan onze generatie. We zijn een beetje ‘gelijk gestemden’ in kleine groepen en trekken naar elkaar toe. Het is belangrijk dat je durft te delen en ziet dat je elkaar kunt helpen. Je kunt niet alles in je eentje, maar dat is ook niet nodig.” – (dit wordt door de hele groep herkend) Met name de samenwerking op het gebied van wetenschappelijk onderzoek trekt de creatieve kenniswerkers aan, maar dit blijkt nog niet voor alle respondenten te zijn weggelegd. Het is de groep niet duidelijk wat de 29 30
De vragen hebben betrekking op de interviewleidraad voor de focusgroep. De vragenlijst is op te vragen bij de onderzoeker. De aantekeningen en resultaten van alle tekstfragmenten zijn op te vragen bij de onderzoeker.
34 reden hiervoor is. Respondenten merken op dat studenten van de Design Academy en de TU/e onderling relatief weinig contact hebben. Respondenten benadrukken op dat zij elkaars discipline en toegevoegde waarde in een samenwerking pas hebben ontdekt door initiatieven als Little Mountain31. Nieuwe samenwerkingen op het gebied van technologie en design zijn niet eerder dan uit dit platform ontstaan. Wat betreft informatietechnologie geeft de groep aan als generatie te zijn opgegroeid met internet en niet met sociale media. Sociale media zien zij als een exploratie van de consument dat teveel onzinnige informatie bevat. De groep is het erover eens dat sociale contacten het beste onderhouden kunnen worden door fysieke ontmoetingen of gebruik van de telefoon – en niet met sociale media. Internet wordt daarentegen door twee respondenten als een marketingtool en hulpmiddel gezien voor het bijhouden van trends. Met internet is er een bijkomend voordeel dat er overal en altijd de mogelijkheid is om toegang te hebben tot het bedrijf. Werken is hiermee altijd en overal mogelijk Wanneer tijdens het groepsinterview wordt gevraagd naar de leefstijl, wordt benadrukt dat werken vooral leuk moet zijn. Genieten van het leven wordt hoofdzakelijk genoemd als ambitie of levensdoel. Omdat creativiteit en inspiratie altijd en overal wordt opgedaan, lopen werk en privé dagelijks door elkaar heen. Processen als creativiteit en inspiratie gaan immers altijd door. Werk draagt volgens de creatieven dan ook bij aan wie zij zijn. Volgens de focusgroep kun je creativiteit het beste stimuleren door op pad te gaan in een inspirerende omgeving. Ook de wisselwerking met andere creatieven bevordert nieuwe ideeën. Creatieven zijn verder vooral ondernemend en starten vaak na hun opleiding een onderneming als zzp’er. Ondernemen doe je volgens de respondenten vanuit je talent en kracht. De basis van je onderneming moet dan ook ‘eerlijk’ zijn (niet gebaseerd op financiering). Creatieven merken op dat zij hierin anders acteren dan voorgaande generaties. De sociaalculturele achtergrond van de jongste generatie heeft invloed op het type ondernemer dat zij (willen) zijn.
Werkmilieu Het vestigingsklimaat voor creatieve kenniswerkers wordt in Eindhoven volgens alle respondenten gekenmerkt door een aantrekkelijke creatieve werkplek in het lage huursegment. Strijp S biedt deze faciliteiten, evenals een inspirerende omgeving. De focusgroep typeert Strijp S als een omgeving die continu in beweging is. Voor Eindhoven is het volgens de groep dan ook van belang dat zij zich als stad blijft ontwikkelen. Dat maakt het werkmilieu aantrekkelijk in Eindhoven. Het is de kracht van de gemeente om een dergelijke groei en ontwikkeling voor Eindhoven vast te houden. Dit betekent volgens respondenten dat creatieven door de gemeente moeten worden erkend, gewaardeerd en gefaciliteerd. Het creatieve werkmilieu komt dan vanzelf. Dit blijkt volgens respondenten uit de opdrachten die momenteel (zonder acquisitie) op hun pad komen. Nagenoeg alle respondenten benoemen het belang om zich op creativiteit te kunnen richten in plaats van allerlei ondersteunende zaken die voor de onderneming nodig zijn. Organisaties en instanties moeten ondersteuning bieden om dit mogelijk te maken. De volgende tekstfragmenten komen uit de focusgroep:
“Er moet ontwikkeling inzitten, het moet hier in Eindhoven niet blijven stilstaan. Het is ook de kracht om dat vast te houden – die groei – als gemeente. Dat geeft mij inspiratie.” “Belangrijk is support vanuit organisaties, zodat creatieven zich vooral op hun creativiteit kunnen richten.” Acquireren is momenteel nagenoeg onnodig in de creatieve sector, aldus de respondenten. Opdrachtgevers komen namelijk op het enthousiasme af dat zij als creatieveling met hun werk uitstralen. Daarnaast willen creatieven alle mogelijkheden openhouden, je kunt volgens hen immers niet in de toekomst kijken. Enkele respondenten merken hierover op dat je als ondernemer ook plannen moet maken om door te groeien naar een meer volwassen bedrijf. Jonge zzp‘ers zijn in eerste instantie dan ook vooral bezig om te ontdekken waar zij
31
Little Mountain is een platform waar zelfstandige creatieven elkaar ontmoeten. Little Mountain biedt een toegang voor opdrachtgevers om innovatieve concepten te ontdekken op het gebied van design en technologie (http://www.littlemountain.nl/over-ons).
35 goed in zijn en wat zij graag willen doen. Voor hen is flexibiliteit van belang. De zzp’ers die reeds enkele jaren zelfstandig werkzaam zijn, willen een slag maken naar een meer volwassen bedrijf. De fase waarin een bedrijf zich bevindt, bepaalt daarom de faciliteiten die worden gevraagd in een stedelijk werkmilieu. De volgende tekstfragmenten duiden hierop:
“Ik zit juist nog in die fase dat ik nog niet weet hoe ik het ga doen. Voor mij is het juist belangrijk dat ik niet ergens aan vast zit. Dat ik zomaar het boeltje kan omgooien en het anders kan doen.” – (2,5 jaar zelfstandig) “Tuurlijk denken we nu verder omdat we willen groeien en moet het serieuzer. Op een gegeven moment moet je die stap wel maken – maar wel gegrond op wat je ondertussen hebt opgebouwd, wie je bent – wat je wilt.“ – (respondenten die ca. 5 jaar of langer zelfstandig zijn) Beleidsvoering De relatief jonge fase waarin veel startende bedrijven zich bevinden, bepaalt grotendeels de faciliteiten in het huidige stedelijke werkmilieu van Eindhoven. Dit blijkt uit de tekstfragmenten over het creatieve werkmilieu op Strijp S. Tot op heden zijn er werkruimten beschikbaar tegen relatief lage prijzen. Maar respondenten vragen zich af of deze faciliteiten er nog zijn wanneer de herontwikkelingen in het gebied gereed zijn. Zij benadrukken dat de gemeente de succesvolle ondernemers moeten ondersteunen bij de volgende stap voor hun bedrijf. De gemeente moet volgens respondenten duidelijkheid scheppen en meedenken in de faciliteiten die een bedrijf in de verschillende fases van haar ontwikkeling nodig heeft. Daarnaast moet er voor zzp’ers ruimte zijn om zich verder te kunnen ontwikkelen in de creatieve industrie. Het gaat volgens de respondenten tenslotte om pionieren en ontdekken en hoe dit het beste vorm kan worden gegeven. Teveel regels kunnen dit belemmeren. In relatie tot het stedelijk werkmilieu zijn de volgende tekstfragmenten hierin kenmerkend:
“De gemeente moet ons de kans geven door dingen mogelijk te maken. Het vraagt nu teveel flexibiliteit van je, namelijk of je nu wel of geen zekerheid hebt.” “Het is juist leuk om tussen de mazen van de wet door te gaan. Beleidsmakers zouden daarin mee moeten kunnen denken. Dus een beetje ruimte voor onzekerheid bieden.” (dit werd door gehele groep herkend) In tegenstelling tot de focusgroep wordt in de vragenlijst tevredenheid geuit over het creatieve werkmilieu in Eindhoven. Creatieven krijgen namelijk veel ruimte om concepten te verwezenlijken. Zo is er werkruimte te huur tegen lage prijzen en op inspirerende locaties. Beide respondenten zijn geen zzp’er maar werkzaam als werknemer. Mogelijk dat dit een rol speelt in de beantwoording van de vragen.
Woonomgeving Eindhoven heeft nooit een aantrekkingskracht gehad op buitenstaanders – en nog steeds niet. Respondenten baseren dit op hun eigen ervaring. In een verkenning naar de mate van gebondenheid van de jongste generatie aan een plek (footloose), zijn respondenten gevraagd de keuze voor Eindhoven als woon- en werkomgeving. De creatieven zijn hoofdzakelijk vanwege de studie naar Eindhoven gekomen. Hierbij wordt benadrukt dat Eindhoven als woonomgeving zeker niet de voorkeur heeft. Desondanks heeft de groep zich ondertussen in Eindhoven gevestigd. Dit hoofdzakelijk vanwege het voorhanden zijnde werk in de creatieve sector. Maar ook het netwerk met bedrijven draagt hieraan bij. De opleiding, het voorhanden zijnde werk en het netwerk aan bedrijven en klanten in de creatieve sector zijn factoren voor creatieve kenniswerkers om zich te vestigen in Eindhoven. De volgende tekstfragmenten geven hier blijk van:
“De eerste indruk van Eindhoven was heel kil – heel industrieel. Eindhoven moet je echt ontdekken. Hoe langer je hier zit, hoe meer je dat leert kennen.” - (persoonlijke uitspraak van één respondent) “Door mijn studie kwam ik hier en daarna bleef ik voor de mogelijkheden als zzp’er in de creatieve sector in deze stad.” - (persoonlijke uitspraak van één respondent)
36 Wanneer tijdens het groepsinterview wordt gesproken over mobiliteit, komt met name het thema efficiëntie naar voren. Veel respondenten gaan met de fiets naar het werk en gebruiken de auto nagenoeg niet. Activiteiten in de buitenlucht geven namelijk inspiratie aan de respondenten. Een dagelijkse autorit naar een stad elders in de regio wordt als inefficiënt gezien wat betreft de dagelijkse tijdsbesteding. De woon-werkafstand is dan ook relevant in relatie tot de dagelijkse tijdsbesteding. Maar ook contacten met opdrachtgevers vinden hoofdzakelijk op locatie in Eindhoven plaats of eventueel op afstand met gebruik van moderne communicatietechnologie (Skype32). Eén respondent benadrukt echter dat klantcontact beter tot stand komt wanneer zij vaker naar bedrijven en netwerkbijeenkomsten gaan. Contacten lopen nu meestal via moderne communicatietechnologieën (LinkedIn33 of email). Eindhoven moet je als woonomgeving evenals haar leuke plekjes eerst zelf ontdekken – aldus de focusgroep. Respondenten zoeken hierbij vooral naar contrast. Eindhoven heeft volgens de ondervraagden namelijk een goede mix van een dorps karakter enerzijds en de dynamiek van de stad anderzijds. Respondenten wonen dan ook niet graag in het centrum maar in één van de dorpswijken eromheen. Eindhoven is volgens de groep vooral bourgondisch en ouderwets en tegelijkertijd ook modern en vooruitstrevend. Ook dit contrast maakt Eindhoven als woonomgeving interessant zoals blijkt uit de volgende tekstfragmenten:
“Wij wonen in een mooi authentiek jaren dertig huis met een moderne afwerking en inrichting. Vrijwel in het centrum, maar toch een wijkgevoel. Stap ik de achterdeur uit dan zit ik heerlijk rustig in de tuin, vanuit de voordeur zit ik meteen in de dynamiek van het centrum. Op die manier kan ik heel flexibel reageren op mijn behoefte van dat moment.” – (persoonlijke beantwoording met vragenlijst) “Eindhoven is voor mij als woonomgeving een goede mix tussen een relatief grote stad met dynamiek en een stad met een authentiek en soms dorps karakter.” – (persoonlijke uitspraak van één respondent) Opvallend is de functie die de focusgroep toekent aan openbare ruimten in de stad. Respondenten zien openbare ruimten zoals pleinen, groene plekken of water mogelijk als ‘een gemeenschappelijke noemer’ in de stad om mensen bij elkaar te brengen. Groen zou volgens hen ook dichter bij de mensen moeten komen. Nu liggen parken in de stad nog teveel op afstand omdat je er als gebruiker specifiek naartoe moet. Ook het contrast tussen het landschap en haar omgeving wordt ook als een belangrijke factor genoemd voor meer kwaliteit in de omgeving. Voorbeelden zoals industriële gebouwen aan het water of contrasterende architectuur in de stad worden hiervoor aangehaald. Overigens waarderen ondervraagden de inzet van de gemeente voor de verbetering van pleinen in de stad. Maar zij missen hierin nog steeds sfeer.
Stedelijke functies De gemeente en organisaties in Eindhoven hebben veel aandacht voor creativiteit en design. Dit wordt door alle respondenten bevestigd. Evenementen als de Dutch Design Week en Glow worden door de creatieven erg ondersteund. Dergelijke evenementen geven naamsbekendheid aan de creatieve industrie in Eindhoven. Door een meerderheid wordt daarentegen ook de ‘grootheidswaanzin’ in Eindhoven gesignaleerd. Dit ontstaat volgens de focusgroep met grote evenementen als Glow en de Dutch Design Week. De evenementen worden met name ingezet voor het imago van het centrum van Eindhoven. Hiermee verdwijnt de kleinschaligheid en mix aan kleine partijen die op dergelijke evenementen afkomen. De kleinschaligheid en de mix aan voorzieningen is ook kenmerkend voor de specifieke stedelijke functies die worden genoemd tijdens het groepsinterview. De Bergen en de Kruisstraat worden aangehaald als zijnde leuke plekjes in Eindhoven. Dit vanwege de diversiteit aan cultuur, horeca en winkeltjes. Het centrum wordt daarentegen als minder aantrekkelijk ervaren. Het hoogstedelijke imago dat Eindhoven aan haar stad wil toekennen wordt niet ondersteund tijdens het groepsinterview. Respondenten adviseren juist om meer naar het 32 33
Een programma waarmee over het internet kan worden getelefoneerd (http://nl.wikipedia.org/wiki/Skype). LinkedIn is een virtueel sociaal netwerk dat met name gericht is op vakmensen (http://nl.wikipedia.org/wiki/LinkedIn).
37 karakter en de industriële gebouwen van Eindhoven als stad te kijken. Hiervoor moet juist geen vergelijk worden gemaakt met steden als Amsterdam of Rotterdam. Voor de kleinschaligheid wordt juist verwezen naar steden als Brugge en Antwerpen. Deze steden worden, evenals de cultuur die er als ‘prettig en open’ wordt ervaren, meer gewaardeerd door de respondenten. De volgende tekstfragmenten typeren de stedelijke functies en identiteit van een stad die volgens respondenten meer overeen met hun eigen leefstijl:
“Het leuke aan de Bergen en de Kruisstraat is de mix en dat het een soort dorp is. Ik kan overal binnenkomen en met iedereen een praatje maken. Het is meer de oude dorpscentra in Eindhoven, die zijn briljant – veel leuker dan de binnenstad.” – (wordt door alle respondenten herkend) “Ik denk dat Eindhoven moet kijken naar het karakter dat ze nu heeft en niet teveel naar die andere steden. Het draait nu heel erg om imago voor de stad.” – (wordt door alle respondenten herkend) “Ik vind de steden Brugge en Antwerpen veel leuker dan Amsterdam. Het is kleinschaliger, mensen zijn opener. Je kunt er nog ontdekken, niet alles is af of volledig toeristisch. De zuidelijke cultuur is vele malen beter.” – (wordt door alle respondenten herkend) 5.5 Validiteit en betrouwbaarheid Een focusgroep is een kwalitatieve onderzoeksmethode die vooral verkennend van aard is. Het aantal focusgroepen is afhankelijk van de aard van de gegevensverzameling. Over het algemeen worden vier tot zes focusgroepen georganiseerd, tot het punt van voldoende gegevensverzameling is bereikt (van Royen en Petemans, 2007). Voor dit onderzoek is met een focusgroep echter een eerste verkenning gedaan naar ontbrekende elementen in ruimtelijk overheidsbeleid. Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te verhogen is gebruik gemaakt van opnameapparatuur (voicerecorder). Uitspraken die direct relatie hebben met het onderzoek zijn uitgeschreven. De betrouwbaarheid van informatie kan lager zijn wanneer enkele deelnemers tijdens de focusgroep overheersen. Alle deelnemers zijn daarom zoveel mogelijk betrokken in de discussie. Er zijn ook nadelen aan de methode van een focusgroep (van Royen en Petermans, 2007). Er is namelijk minder controle mogelijk over het verloop van een groepsinterview. Ook komt een individu in een groepsinterview minder aan bod dan bij een individueel interview. Individuele meningen kunnen daarnaast verzwegen worden omwille van de groepsnorm. Voor het groepsinterview is daarom gezocht naar een select gezelschap en een vertrouwde omgeving. Het groepsinterview heeft plaatsgevonden in de werkomgeving van één van de respondenten op Strijp S. Tijdens het gesprek heerste er een ontspannen en open sfeer. Voor de analyse is daarnaast per tekstfragment gekeken naar het aantal respondenten dat het eens was met hetgeen werd besproken - of dat er discussie was over een onderwerp in de groep. Ook is aandacht besteed aan gedetailleerde uitspraken op basis van persoonlijke ervaringen, omdat die belangrijker zijn dan algemene uitspraken (CBO, 2012). 5.6 Conclusie In dit hoofdstuk is met een focusgroep gekeken naar de wijze waarop de jongste generatie creatieve kenniswerkers inhoud geeft aan het stedelijk werkmilieu in Eindhoven. Hierbij is met name gekeken naar de sociaal-culturele aspecten die volgen uit de leefstijl of specifieke generatiekenmerken van de doelgroep. Samenvattend en ter beantwoording van de derde deelvraag wordt vanuit de resultaten geconcludeerd dat de jongste generatie creatieve kenniswerkers het stedelijk werkmilieu als volgt inhoud geeft: Uit de focusgroep blijkt dat de sociaal-culturele achtergrond van invloed is op het type ondernemer dat de jongste generatie aangeeft te (willen) zijn. Ondernemen doe je volgens de creatieven vanuit je talent en innerlijke kracht. De basis van de onderneming moet ‘eerlijk’ zijn. De creatieven zien zichzelf dan ook niet gelijk aan andere ondernemers of voorgaande generaties. De leefstijl omschrijven respondenten vanuit hun levensdoel of ambitie. Werken moet vooral leuk zijn en genieten van het leven is het ultieme levensdoel. Ook werken creatieven als pioniers graag samen met gelijkgestemden die ook willen exploreren en experimenteren.
38 Acquireren in de creatieve sector is nagenoeg niet nodig aldus de respondenten. Opdrachtgevers komen op het enthousiasme af dat zij met het werk uitstralen. Eén respondent benadrukt dat er desondanks voor het klantcontact vaker naar bedrijven en netwerkbijeenkomsten moeten worden gegaan. Het vestigingsklimaat voor creatieve kenniswerkers in Eindhoven wordt met Strijp S gekenmerkt als een aantrekkelijke creatieve werkplek in het lage huursegment. Maar voor een aantrekkelijk werkmilieu is het volgens de focusgroep met name van belang dat de gemeente een groei en ontwikkeling voor Eindhoven weet vast te houden. Een omgeving die voortdurend in beweging is blijkt inspirerend te zijn voor de creatieve kenniswerker. Dit sluit aan op de persoonlijke kenmerken waarmee de creatieven zichzelf omschrijven: ambitieus, ‘open minded’ en pioniers die exploreren en geïnspireerd willen worden. Daarnaast worden creatieven graag bijgestaan in allerlei faciliteiten die nodig zijn voor hun onderneming, zodat zij zich met name kunnen richten op creativiteit. Het creatieve werkmilieu komt volgens respondenten dan vanzelf. De fase waarin een bedrijf zich bevindt, bepaalt mede de faciliteiten die nodig zijn in een stedelijk werkmilieu. Jonge zzp’ers zijn in eerste instantie bezig om te ontdekken waar zij sterk in zijn. Zzp’ers die langer een eigen onderneming hebben, willen een volgende stap zetten naar een meer volwassen bedrijf. De faciliteiten die hierin geboden worden, bepaalt vooral de mate waarin het stedelijk werkmilieu aansluit op de behoeften van creatieve kenniswerkers. Volgens de focusgroep moet de gemeente hier meer duidelijkheid in geven en meedenken in de faciliteiten die bedrijven in verschillende fases nodig hebben. Aansluitend moet er ruimte zijn voor creatieven (geen strikte regels) om zich te blijven ontwikkelen als pionier in de creatieve industrie. De opleiding, het voorhanden zijnde werk en het netwerk van bedrijven in de creatieve industrie zijn belangrijke vestigingsplaatsfactoren voor creatieve kenniswerkers in Eindhoven. Daarnaast geeft de doelgroep de voorkeur aan een woonomgeving met een dorps karakter enerzijds en de dynamiek van de stad anderzijds. Dit contrast maakt Eindhoven interessant. Evenementen als Glow en de Dutch Design Week geven naamsbekendheid aan de creatieve industrie maar worden volgens de ondervraagden met name ingezet voor het imago van het centrum van Eindhoven. Hierdoor verdwijnt de kleinschaligheid van waaruit de evenementen oorspronkelijk zijn ontstaan. Deze kleinschaligheid is ook typerend voor de stedelijke functies die de focusgroep aantrekkelijk vindt. Het hoogstedelijke imago dat gemeente Eindhoven wil toekennen aan haar stad wordt niet ondersteund. Respondenten adviseren juist om meer naar het karakter van Eindhoven als stad te kijken. Maar ook de openbare ruimten in Eindhoven kunnen volgens hen nog worden verbeterd. In dit hoofdstuk is met een focusgroep een eerste verkenning gedaan naar ontbrekende elementen in het ruimtelijk beleid van de overheid en die een relatie hebben met de sociaal-culturele context van de creatieve kenniswerker. Jonge creatieve kenniswerkers zijn gevraagd naar hun leefstijl en persoonlijke voorkeuren voor een stedelijk werkmilieu. Hieruit blijkt dat de sociaal-culturele achtergrond van de jongste generatie inderdaad van invloed is op het type ondernemer dat zij zijn. Als pioniers vragen zij om faciliteiten die passend zijn op de fase waarin zij zich als ondernemer bevinden. Daarbij moeten er volgens respondenten faciliteiten worden geboden om zich binnen de creatieve industrie te kunnen ontwikkelen. In het volgende hoofdstuk worden de uitkomsten uit de diverse deelonderzoeken geanalyseerd. Op basis hiervan zullen aanbevelingen worden gedaan voor een verbetering van de aansluiting van ruimtelijk beleid voor het stedelijk werkmilieu en de wijze waarop de jongste generatie creatieve kenniswerkers er inhoud aan geeft.
39 Deel IV: synthese en advies 6 Synthese resultaten en advies 6.1 Inleiding De overheid zet met het bedrijfslevenbeleid in op de versterking van de creatieve industrie. Hierbij wordt aangestuurd op een versterking van de kennisbasis en samenwerking tussen overheid, bedrijven en kennisinstellingen. Vanuit een regionaal en maatschappelijk belang wordt beleid ingezet op de stimulering van de creatieve industrie. Maar de werving van creatieve kenniswerkers heeft ook aandacht nodig vanuit de persoonlijke context. Zo is de jongste generatie opgegroeid in een maatschappij met continue informatieverschaffing. Dit kan gevolgen hebben voor het doen en denken van jongeren. Vanuit de probleemstelling van het onderzoek is daarom de volgende centrale vraag geformuleerd:
“In hoeverre sluit ruimtelijk beleid voor een stedelijk werkmilieu aan op de wijze waarop de jongste generatie creatieve kenniswerkers deze inhoud geeft?” In dit slothoofdstuk wordt inzicht gegeven in de aansluiting van het stedelijk werkmilieu voor creatieve kenniswerkers zoals dat vanuit de overheid met ruimtelijk beleid wordt vormgegeven. Hiervoor zijn drie deelonderzoeken verricht: het literatuuronderzoek, een verkennend onderzoek en het focusgroep onderzoek. In dit hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten samengevoegd. Aansluitend worden de resultaten bediscussieerd in het licht van de doelstelling en de vraagstelling van het onderzoek. Om de laatste deelvraag te beantwoorden
“Zijn er veranderingen nodig in de beleidsvoering die tot een betere aansluiting van het stedelijke werkmilieu voor creatieve kenniswerkers leiden?” worden aanbevelingen gedaan die zijn af te leiden uit de onderzoeksresultaten. Tenslotte worden er enkele suggesties geformuleerd voor vervolgonderzoek. 6.2 Resultaten deelonderzoeken 6.2.1 Literatuuronderzoek creatieve kenniswerkers (deelonderzoek I) Voordat is begonnen met de diverse deelonderzoeken heeft er een afbakening van de doelgroep in de onderzoekseenheid plaatsgevonden. Met literatuur over leefstijlen en generaties is er een definitie gegeven voor de jongste generatie creatieve kenniswerkers. De doelgroep wordt getypeerd als Generatie Einstein. Zij hebben over het algemeen een hoog opleidingsniveau en een relatief goede kans op de arbeidsmarkt. De maatschappij, de cultuur maar ook de gezinssituatie zijn mogelijk een oorzaak in de mentaliteitsverandering van jongeren ten opzichte van bijvoorbeeld tien jaar geleden. Een voorbeeld hierin is de huidige economische crisis waardoor de onzekerheid over de toekomst toeneemt voor de jongste generatie. Omdat sociaal-demografische factoren niet meer maatgevend zijn voor het definiëren van een doelgroep, is gebruik gemaakt van de leefstijlonderzoekbureaus The Smart Agent Company en Motivaction. De creatieve kenniswerker wordt ingedeeld in de rode wereld (The Smart Agent Company) en geschaard onder de postmoderne hedonisten (Motivaction). Omdat gemeente Eindhoven is geselecteerd voor het verkennende onderzoek (deelonderzoek II), heeft SmartAgent specifiek gegevens aangeleverd voor Eindhoven. Door van de doelgroep kenmerken te benoemen die typerend zijn voor de rode wereld van SmartAgent, is aansluiting gevonden met het onderzoeksgebied. De literatuur over generatie en leefstijlen heeft de volgende definitie opgeleverd voor de doelgroep: De jongste generatie creatieve kenniswerker is werkzaam en woonachtig in een stedelijke omgeving. Dit zijn individuen uit de jongste generatie in de leeftijd tot en met 32 jaar en die werkzaam zijn in de creatieve industrie. In relatie tot het werk wordt een ondernemingsgezinde insteek gehanteerd. Daarbij is er een grote behoefte aan vrijheid en flexibiliteit in het werk. Werk is belangrijk maar genieten staat als levensdoel voorop. In de vrije tijd wordt (buiten de deur) genoten van kunst en cultuur. Ten aanzien van het experimenteren met nieuwe producten lopen zij graag voorop. Met veelvuldige en vluchtige communicatie via multimedia wordt een sociaal netwerk onderhouden.
40 6.2.2 Literatuuronderzoek ruimtelijk beleid overheid (deelonderzoek I) In het eerste deelonderzoek is aan de hand van literatuur gekeken op welke wijze de overheid invloed uitoefent op het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers. Specifiek is gekeken naar elementen in het stedelijk werkmilieu die de overheid met ruimtelijk beleid probeert te stimuleren. Zodat antwoord is gegeven op de eerste deelvraag: “Op welke wijze beïnvloedt de overheid met ruimtelijk beleid het stedelijk werkmilieu?” Het antwoord op deze vraag wordt als eerste gegeven. De overheid probeert namelijk met ruimtelijk beleid de volgende elementen vorm te geven in een stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers: het werkmilieu, de woonomgeving en de stedelijke functies. Dit blijkt uit de resultaten van het literatuuronderzoek. Er zijn veel uiteenzettingen te vinden over creatieve kenniswerkers en de positieve bijdrage van hen aan de economie. Dit komt naar voren in de Nota Ruimte en diverse beleidsstukken. Beleidsmakers zijn enerzijds geïnteresseerd in de technologische mogelijkheden van creatieve kenniswerkers, maar anderzijds ook in de attractiviteiten van deze groep. Ruimtelijk beleid op het stedelijk schaalniveau speelt met name in op de specifieke behoeften van creatieve kenniswerkers. Regionale beleidsvoering wordt daarentegen meer ingezet voor economische groei en clustervorming van kennisintensieve bedrijven in de creatieve industrie. Veel beleidsvormen richten zich dan ook op innovatieve clusters in de creatieve industrie en op de stedelijke en culturele kwaliteiten in een stad. Maar niet elke stad zal succesvol zijn in het binden van creatieve kenniswerkers aan haar stedelijke economie. De lokale economische specialisatie van een stad leunt namelijk vaak op de historische en culturele structuur van een stad. Daarnaast is er voor succesvolle innovatieve clusters een netwerkverband nodig tussen bedrijven waarbij gemeentelijke grenzen worden overschreden. Uit de resultaten van het literatuuronderzoek is dan ook niet vast komen te staan dat de overheid met ruimtelijk beleid invloed kan uitoefenen op het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers. 6.2.3 Verkennend onderzoek overheidsbeleid in de praktijk (deelonderzoek II) In het eerste deelonderzoek is vanuit literatuur naar voren gekomen dat ruimtelijk beleid met name wordt gericht op het werkmilieu van creatieve kenniswerkers, de woonomgeving en de stedelijke functies. Hierbij is twijfel gebleken over de invloed van ruimtelijk beleid en de maakbaarheid van een stedelijk werkmilieu voor creatieve kenniswerkers. Een mogelijke interventie van ruimtelijk beleid op het stedelijk werkmilieu wordt vooral vanuit een breder en maatschappelijk belang ingezet. In het tweede deelonderzoek is daarom een verkenning gedaan naar de beleidsvoering in de praktijk. Achtereenvolgens is beschouwd of er met ruimtelijk beleid ook rekening wordt gehouden met de persoonlijke context (zoals de leefstijl en generatiekenmerken) van de doelgroep. Op basis van de verkregen resultaten is antwoord gegeven op de tweede deelvraag: “Hoe is de
beleidsvoering voor het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers in de praktijk?” Voor het verkennende onderzoek (deelonderzoek II) is een enkelvoudige casestudy uitgevoerd. Hierbij is een documentenanalyse verricht en zijn er interviews gehouden met informanten van de gemeente Eindhoven. Voor schriftelijke data zijn hoofdzakelijk de visies en kaders voor het Centrum en Strijp S onderzocht. Dit abstractieniveau geeft de toekomstvisie van Eindhoven het beste weer. Daarnaast zijn negen (semigestructureerde) interviews gehouden met actoren op verschillende niveaus in de organisatie binnen gemeente Eindhoven. Zij hebben een coördinerende taak, een uitvoerende taak of zijn betrokken bij de beleidsvorming op gemeentelijk niveau. De onderwerpen die tijdens de interviews aan de orde zijn gekomen, hadden betrekking op de thema’s die vanuit de literatuurstudie naar voren zijn gekomen (werkmilieu, woonomgeving en stedelijke functies). Tevens is gevraagd naar de werking van ruimtelijk beleid in de praktijk en de aansluiting van het stedelijk werkmilieu op de leefstijl van de jongste generatie creatieve kenniswerkers. Vanuit het bronnenonderzoek en de interviews is achtereenvolgens een analyse gedaan op basis van de ondervraagde thema’s. Samenvattend zijn de volgende resultaten uit de casestudy gekomen:
Beleidsvoering Brainport speelt vanuit de regionale context een belangrijke rol in de beleidsvoering van gemeente Eindhoven. De interim-structuurvisie van Eindhoven moet nog een slag maken om Eindhoven op het schaalniveau van Brainport te krijgen. Eindhoven staat dan ook voor de opgave om meer expliciet het gezicht van Brainport te worden. De creatieve industrie is één van de kansrijke sectoren in Brainport. Beleid voor de creatieve industrie
41 wordt voor Eindhoven momenteel geschreven. Maar dit beleid is lastig vorm te geven omdat de relatief jonge sector hoofdzakelijk bestaat uit zzp’ers en midden- en kleinbedrijven. Nieuwe ideeën worden namelijk snel bedacht zonder dat daar enige verdienmodellen onder zijn gelegen. Ondanks dat het beleid momenteel nog geschreven wordt, vinden er in Eindhoven ontwikkelingen plaats die een bijdrage leveren aan de bedrijvigheid in de creatieve industrie. De belangrijkste reden dat deze ontwikkelingen doorgaan is de samenwerking tussen partijen en de overzichtelijkheid van Eindhoven als stad. Partijen weten elkaar te vinden. Gemeente Eindhoven wil een partner zijn in het netwerk van de stad en bij ontwikkelingen in de creatieve industrie. Op deze wijze kan zij beleidsdoelstellingen op alle schaalniveaus en in onderlinge samenhang beschouwen. Maar de gemeente heeft van oudsher een lineaire organisatiestructuur. In het beleidsadvies voor de creatieve industrie wordt daarom over de aansluiting van een lineaire organisatiestructuur in een netwerkverband nagedacht.
Werkmilieu Het aantrekkelijke vestigingsklimaat in Eindhoven volgt uit de doelstelling van de gemeente voor een economisch profiel in de stad met een verscheidenheid aan bedrijven. Enerzijds zoekt de gemeente hiervoor de samenwerking met kennisinstellingen en bedrijven op. Anderzijds moeten er nieuwe netwerken ontstaan in de creatieve sector. Voor startende ondernemers wordt momenteel in Eindhoven (met Stichting Ruimte) ingezet op betaalbare werkruimte. Met name leegstaande panden worden hiervoor gebruikt. Omdat wonen en werken tegenwoordig steeds meer mengen, wordt het werkmilieu in Eindhoven ook ondersteund met initiatieven die woon-werkcombinaties mogelijk maken. Om de creatieve kenniswerkers de stad daarnaast meer als hun natuurlijke habitat te laten beschouwen, moet de ‘zachte kant’ van de stad meer naar voren komen.
Woonomgeving en stedelijke functies Gemeente Eindhoven zet voor het stedelijk schaalniveau in op initiatieven die verband houden met de behoeften (zoals woonpreferentie en vrijetijdsbesteding) van creatieve kenniswerkers. Eindhoven biedt als centrale stad binnen Brainport daarom een centrumstedelijk plus woonmilieu, een gevarieerd woonprogramma en groenstedelijke voorzieningen. Dit laatste vindt met name plaats door behoud en versterking van de bestaande dorpse woonwijken. Met de toevoeging van andere functies (avondonderwijs en wonen boven winkels) probeert de gemeente de levendigheid en veiligheid in de avonduren te vergroten. Maar voor een 16-uurs economie in een stad is ook voldoende kritische massa nodig. Om creatieve kenniswerkers het meer naar de zin te maken, moet creativiteit in de stad meer zichtbaar worden. Ook kunnen openbare ruimten worden opgewaardeerd door de verblijfskwaliteit ervan te verbeteren. Voor het aantrekken van creatieve kenniswerkers naar Brainport is de combinatie van werk, een groene omgeving en levendigheid in de stad een noodzaak. Maar voor het aantrekken van creatieve kenniswerkers ontbreekt volgens de gemeente nog een gemengd hoogstedelijk woonmilieu met hoge dichtheden in het Centrum van Eindhoven.
Creatieve kenniswerker Gemeente Eindhoven heeft vanwege het toenemende tekort aan technisch opgeleiden een relatief grote belangstelling voor internationale kenniswerkers. Maar dit verkennende onderzoek richt zich op de jongste generatie creatieve kenniswerkers die woonachtig en werkzaam zijn in Eindhoven. In schriftelijke bronnen is er nog relatief weinig aandacht voor lokale creatieve kenniswerkers. Dit is ook benadrukt tijdens de interviews met de gemeente. Informanten zijn daarom naar de doelgroep gevraagd en de specifieke kenmerken die zij herkennen in de leefstijl van creatieve kenniswerkers. De ondervraagden herkennen de jongste generatie creatieve kenniswerkers als zijnde erg ondernemingsgezind. De doelgroep wordt gezien als pionier en voorvechter in de creatieve industrie. Informanten benoemen verder dat de doelgroep van kleinschalige evenementen houdt zonder organisaties en strikte regels. Gemeente Eindhoven wil zich daarentegen profileren met evenementen als Glow en de Dutch Design Week die steeds breder en vanuit internationaal perspectief worden ingezet. Hierdoor ontstaat volgens de informanten een spanningsveld met de doelgroep en de gedachten van waaruit de kleinschalige initiatieven oorspronkelijk zijn ontstaan. Anderzijds geven dergelijke evenementen een kans voor de creatieve industrie om te laten zien wie zij zijn.
42 Uit het verkennende onderzoek is gebleken dat de overheid ruimtelijk beleid voor een stedelijk werkmilieu hoofdzakelijk inzet vanuit een economisch en algemeen maatschappelijk belang. Alle initiatieven moeten voor Brainport bijdragen aan een schaalsprong van Eindhoven. Voor economische groei probeert gemeente Eindhoven de creatieve bedrijvigheid te stimuleren waarbij het aantrekkelijke vestigingsklimaat volgt uit de beleidsdoelstelling voor een passend economisch profiel in de stad. Daarnaast heeft Eindhoven haar pijlen gericht op het verhogen van de hoogstedelijke kwaliteit van de stad, waarmee creatieve kenniswerkers kunnen worden aangetrokken. Uit de verkenning blijkt dat bij de beleidsvoering van afstand wordt gekeken naar de creatieve kenniswerker als doelgroep. Schriftelijke bronnen spreken niet over de doelgroep an sich. Informanten hebben echter de noodzaak gesignaleerd om erachter te komen wat de doelgroep wenst en hoe dat beleidsmatig kan worden vormgegeven. Het ruimtelijk beleid voor het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers wordt hoofdzakelijk vanuit een maatschappelijke context vormgegeven. Maar de sociaal-culturele context is naar verwachting mede van invloed op de wijze waarop de jongste generatie het stedelijk werkmilieu inhoud geeft. 6.2.4 Focusgroep onderzoek (deelonderzoek III) In het onderzoek zijn de ontbrekende elementen in ruimtelijk overheidsbeleid verkend die met name een relatie hebben met de persoonlijke context van de creatieve kenniswerker. Zodat het belang van sociaal-culturele kenmerken voor de beleidsvoering van een stedelijk werkmilieu kan worden beschouwd. Er is gevraagd naar factoren die de persoonlijke leefstijl aangaan en die mogelijk beïnvloed worden door de wijze waarop de jongste generatie is opgegroeid. Vanuit de persoonlijke context is antwoord gegeven op de vraag: “Op welke wijze
geeft de jongste generatie creatieve kenniswerkers vanuit een sociaal-culturele context inhoud aan het stedelijk werkmilieu”. Voor het laatste deelonderzoek is gekozen voor een focusgroep. In de focusgroep zijn respondenten gevraagd naar gemeenschappelijke kenmerken zoals een bepaalde oriëntatie op het leven. De focusgroep is vertegenwoordigd door de jongste generatie creatieve kenniswerkers. Alle deelnemers zijn gekozen vanuit de onderzoeksdoelstelling. Vanuit de literatuurstudie (deelonderzoek I) betekent dit dat de respondenten woonachtig zijn in een wijk (Eindhoven) die door SmartAgent is geselecteerd. Daarnaast waren zij in de leeftijd tot en met 32 jaar en werkzaam in de creatieve industrie. Om aansluiting te vinden met de casestudy (deelonderzoek II) zijn respondenten gevraagd die werkzaam zijn in het Centrumgebied of Strijp S. Circa 25 creatieve kenniswerkers zijn benaderd en uitgenodigd voor het groepsinterview. De focusgroep heeft met vijf deelnemers plaatsgevonden. Twee respondenten die niet in de gelegenheid waren aanwezig te zijn, hebben schriftelijk een vragenlijst ingevuld. Om de discussie te leiden zijn een aantal onderwerpen ingebracht waarbij aansluiting is gevonden op de thema’s in het verkennend praktijkonderzoek (creatieve kenniswerker, beleidsvoering, werkmilieu, woonomgeving en stedelijke functies). Respondenten zijn nadrukkelijk gevraagd om vanuit de persoonlijke ervaring te antwoorden en onderling gedachten uit te wisselen. Per thema zijn de tekstfragmenten geanalyseerd. Hierin is het aantal respondenten genoteerd die het eens waren met de uitspraak en of er tegenstrijdigheden waren.
Creatieve kenniswerker Uit de focusgroep is naar voren gekomen dat de sociaal-culturele achtergrond van invloed is op het type ondernemer dat de jongste generatie aangeeft te zijn. Ondernemen doe je volgens de doelgroep vanuit je talent en innerlijke kracht. De basis van de onderneming moet dan ook ‘eerlijk’ zijn en niet gebaseerd op een ondernemingsplan met financiële ondersteuning. De specifieke leefstijl omschrijft de doelgroep vanuit hun levensdoel of ambitie. Werken moet leuk zijn, maar genieten van het leven is het meest belangrijk. Werken en privé lopen hierbij door elkaar heen omdat creativiteit en inspiratie altijd en overal wordt opgedaan. Maar ook de wisselwerking met andere creatieven bevordert nieuwe ideeën. Als pioniers werken de creatieven graag samen met gelijk gestemden die ook willen exploreren en experimenteren. In deze samenwerking is sprake van openheid en vertrouwen om kennis met elkaar te delen. Wat betreft moderne informatietechnologieën geeft de groep aan sociale media te zien als een exploratie van de consument dat teveel onzinnige informatie bevat. Sociale contacten kunnen dan ook het best onderhouden worden door fysieke ontmoetingen.
43 Informatietechnologie wordt daarentegen wel ingezet om toegang te hebben tot het bedrijf. Werken is hiermee overal en altijd mogelijk. Acquireren is in de creatieve sector nagenoeg niet nodig volgens de respondenten. Opdrachtgevers herkennen het enthousiasme dat zij met het werk uitstralen waardoor het werk (nagenoeg) vanzelf komt.
Werkmilieu Het vestigingsklimaat voor creatieve kenniswerkers wordt in Eindhoven volgens alle respondenten gekenmerkt door een aantrekkelijke creatieve werkplek in het lage huursegment. Volgens de focusgroep is het voor een aantrekkelijk werkmilieu daarnaast van belang dat Eindhoven zich als stad blijft ontwikkelen. Een omgeving die voortdurend in ontwikkeling is, blijkt inspirerend te zijn voor de creatieve kenniswerker. Het is de kracht van de gemeente om een dergelijke groei en ontwikkeling voor Eindhoven vast te houden. Creatieven willen zich hierbij met name kunnen richten op creativiteit in plaats van allerlei secundaire zaken die voor de onderneming nodig zijn. Organisaties en instanties moeten support bieden om dit mogelijk te maken.
Beleidsvoering De fase waarin een bedrijf zich bevindt, bepaalt mede de faciliteiten die nodig zijn in een stedelijk werkmilieu. Jonge creatieve ondernemers zijn in eerste instantie op zoek naar waar zij sterk in zijn en wat zij leuk vinden. Hierin vragen zij flexibiliteit en willen zij alle mogelijkheden openhouden. Zzp’ers die langer een eigen onderneming hebben, willen een volgende stap zetten. Volgens de focusgroep moet de gemeente duidelijkheid geven en meedenken in de faciliteiten die bedrijven in verschillende fases nodig hebben. Hierbij moet er ruimte zijn voor creatieve kenniswerkers om zich te blijven ontwikkelen (pionieren) in de creatieve industrie.
Woonomgeving De opleiding, het voorhanden zijnde werk en het netwerk van bedrijven in de creatieve industrie zijn de belangrijkste vestigingsplaatsfactoren voor de creatieve kenniswerkers in Eindhoven. Daarnaast geeft de doelgroep voorkeur aan een woonomgeving met een dorps karakter en de dynamiek van de stad. Dit contrast maakt Eindhoven interessant volgens de focusgroep. Respondenten wonen dan ook niet graag in het centrum maar in de wijken erom heen. Openbare ruimten in Eindhoven kunnen volgens de focusgroep nog worden verbeterd door groene plekken, water of pleinen als gemeenschappelijke noemer te gebruiken en mensen bij elkaar te laten komen.
Stedelijke functies De gemeente en organisaties hebben veel aandacht voor creativiteit en design in Eindhoven. Zo geven evenementen als Glow en de Dutch Design Week naamsbekendheid aan de creatieve industrie. Evenementen worden volgens de respondenten hoofdzakelijk ingezet voor het imago van Eindhoven. Hierdoor verdwijnt de kleinschaligheid die volgens respondenten aantrekkelijk is aan de evenementen. De kleinschaligheid is ook typerend voor de stedelijke functies die door de focusgroep als aantrekkelijk worden genoemd. Het hoogstedelijk imago dat Eindhoven wil toekennen aan haar stad wordt daarom niet ondersteund. De respondenten adviseren juist om naar het karakter van de stad te kijken en haar industriële gebouwen. Steden als Brugge en Antwerpen komen volgens respondenten meer overeen met hun eigen leefstijl en cultuur die zij als prettig ervaren. Met een focusgroep onderzoek is een eerste verkenning gedaan naar ontbrekende elementen in ruimtelijk beleid van de overheid en die een relatie hebben met de sociaal-culturele context van de creatieve kenniswerker. Jonge creatieven zijn gevraagd naar hun leefstijl en persoonlijke voorkeuren voor een stedelijk werkmilieu. Hieruit komt naar voren dat de sociaal-culturele achtergrond van invloed is op het type ondernemer dat de doelgroep aan geeft te (willen) zijn. Faciliteiten moeten volgens de focusgroep mogelijkheden bieden om binnen de creatieve industrie als pionier te kunnen blijven ontwikkelen en exploreren. Daarnaast vraagt de doelgroep om faciliteiten die passend zijn op de fase waar zij zich als zzp’ers in bevinden. Navolgend zullen ter beantwoording van de centrale vraag de resultaten uit de diverse onderzoeken worden bediscussieerd. Zodat achtereenvolgens conclusies kunnen worden getrokken en aanbevelingen kunnen worden gedaan.
44 6.3 Conclusies onderzoeken Op basis van de resultaten uit de deelonderzoeken en ter beantwoording van de centrale vraag wordt geconcludeerd dat er verbetering mogelijk is in de aansluiting van ruimtelijk beleid voor het stedelijk werkmilieu en de wijze waarop de jongste generatie creatieve kenniswerkers er inhoud aan geeft. Uit de theoretische setting en het verkennende onderzoek is gebleken dat de overheid ruimtelijk beleid hoofdzakelijk inzet vanuit een economisch en algemeen maatschappelijk belang. Bij deze beleidsvoering wordt van afstand gekeken naar creatieve kenniswerkers. In mindere mate wordt gekeken naar de doelgroep an sich. Ondervraagde informanten benoemen daarentegen de noodzaak om erachter te komen wat de doelgroep wenst. Ook de resultaten uit het focusgroep onderzoek tonen aan dat meer informatie noodzakelijk is over de wijze waarop de doelgroep vanuit hun levenshouding en leefstijl inhoud geeft aan het stedelijk werkmilieu. De sociaal-culturele achtergrond is namelijk van invloed op het type ondernemer dat creatieve kenniswerkers zijn of in elk geval willen zijn. Door hier meer kennis van te nemen en de juiste faciliteiten te bieden voor de fases waarin bedrijven kunnen verkeren, kan de overheid het stedelijk werkmilieu verbeteren. Voor een betere aansluiting van het stedelijk werkmilieu dient bij beleidsvoering dan ook te worden gekeken naar de sociaal-culturele context van creatieve kenniswerkers. De literatuur voor de evolutionaire economie (deelonderzoek I) benoemt de mogelijkheid voor de overheid om een regionaal innovatiemilieu te stimuleren. De resultaten uit het verkennende onderzoek bevestigen dat gemeente Eindhoven een innovatiemilieu stimuleert in haar regio. Hierbij loopt gemeente Eindhoven echter tegen enkele praktische zaken aan. Om beleidsdoelstellingen voor alle ontwikkelingen in de creatieve industrie richting te geven, wil zij namelijk een partner zijn in het netwerk van haar stad. Maar de gemeente heeft van oudsher een lineaire organisatiestructuur die zij voor interventie wil laten aansluiten op het netwerkverband van bedrijven en kennisinstellingen in de stad. Daarnaast komt uit het praktijk onderzoek naar voren dat de creatieve kenniswerkers, buiten de eigen bloedgroep om, geen poging doen tot netwerkvorming met andere bedrijven. Samenwerkingen worden volgens de focusgroep tot op heden alleen gezocht met andere gelijkgestemden. Voor de stimulering van een innovatiemilieu moet daarom worden gekeken naar de persoonlijke context van creatieve kenniswerkers en waarom zij, buiten de eigen bloedgroep om, geen poging doen tot netwerkvorming met andere partijen. Naast de technologische mogelijkheden van de doelgroep zijn beleidsmakers, zoals blijkt uit de literatuur, ook geïnteresseerd in de attractiviteiten van creatieve kenniswerkers. Steden worden namelijk steeds meer gezien als consumptiecentra waarvoor wordt gekeken naar de behoeften van creatieve kenniswerkers. Hiervoor wordt een gemengd woon-werkmilieu gecreëerd. Resultaten uit de praktijkverkenning sluiten aan op de literatuur. Om kenniswerkers aan te trekken zet gemeente Eindhoven in op een hoogstedelijke kwaliteit met functiemenging en hoge dichtheden. Maar het hoogstedelijk imago van de stad wordt niet ondersteund door de focusgroep. Voor het aantrekken van de doelgroep naar een stad wordt daarom geconcludeerd dat het van belang is om inzicht te krijgen in de leefstijl en preferenties van de doelgroep en met welke karakteristieken van een stad hierop aansluiting kan worden gevonden. De focusgroep geeft namelijk aan steden aantrekkelijk te vinden die overeenkomen met hun eigen leefstijl. Hierbij moet aandacht zijn voor de culturele historie van een stad. Uit de resultaten van de deelonderzoeken komt namelijk naar voren dat een succesvolle stedelijke economie leunt op de historische structuur van de stad. In relatie tot de onderzoekseenheid is in eerste instantie uitgegaan van een definitie voor de doelgroep. Voor een algehele conclusie hierover worden nu de resultaten van de diverse deelonderzoeken naast elkaar gelegd. Geconcludeerd wordt dat de jongste generatie creatieve kenniswerkers erg ondernemingsgezind is. Dit volgt uit alle resultaten van de deelonderzoeken. Daarin vinden zij werk belangrijk maar staat genieten in het leven voorop. Uit de resultaten van de literatuurstudie en de praktijkverkenning wordt verondersteld dat de jongste generatie sociale media gebruikt om hun onderlinge contacten te onderhouden. De resultaten uit de focusgroep wijken hier echter van af. De jongste generatie creatieve kenniswerkers geeft aan sociale media als een
45 tijdverspilling te zien. Onderlinge contacten worden dan ook onderhouden door fysiek met elkaar af te spreken. Uit de resultaten van het toetsende onderzoek wordt duidelijk dat veel uitspraken over de leefstijl van de jongste generatie creatieven in relatie staan tot hun levensdoel of ambitie. Zij noemen zichzelf pioniers en willen zichzelf blijven ontplooien, verkennen en nieuwe dingen uitvinden. Daarnaast geven zij aan alle mogelijkheden open te houden en daarbij geen strikte regels te willen hanteren. Deze levenshouding loopt door alle ondervraagde thema’s van het stedelijk werkmilieu heen (werkmilieu, woonomgeving en vrije tijdsbesteding). Zo is het contrast tussen een dorps karakter en de dynamiek van Eindhoven als stad aantrekkelijk voor de doelgroep. Hiermee kan inspiratie en creativiteit worden opgedaan. Ook als ondernemer wil de doelgroep ontdekken en nieuwe dingen bedenken. Creativiteit en inspiratie kunnen volgens de doelgroep altijd opkomen, een reden waarom werken en leven niet van elkaar gescheiden kunnen worden. Vanuit deze bevindingen wordt daarom geconcludeerd dat voor een betere aansluiting op het stedelijk werkmilieu tevens moet worden gekeken naar de drijfveren van de doelgroep. Wanneer de drijfveren achter het gedrag van de doelgroep worden gekend, kan er met een stedelijk werkmilieu beter worden aangesloten op de leefstijl van creatieve kenniswerkers en de voorzieningen die daarvoor nodig zijn. Om conclusies uit de resultaten van de enkelvoudige casestudy te kunnen generaliseren naar een breder domein, is het nodig om de achtergrond van de case te beschouwen. Het beleid voor de creatieve industrie wordt momenteel door de gemeente Eindhoven geschreven. Gelijktijdig vinden er ontwikkelingen plaats (zoals Strijp S) die een bijdrage leveren aan de bedrijvigheid in de creatieve industrie. De voornaamste reden dat deze ontwikkelingen doorgang hebben, is de relatief geringe schaalgrootte van Eindhoven als stad waarin bedrijven en kennisinstellingen elkaar ook zonder beleidsvoering weten te vinden. Informanten binnen gemeente Eindhoven (zoals parkmanager Strijp beheer en beleidsadviseur economische zaken en arbeidsmarkt creatieve industrie) begeven zich onder de doelgroep en zijn relatief bekend met de doelgroep. Eventuele faciliteiten worden door hen rechtstreeks en binnen de gestelde kaders geregeld. Maar om Eindhoven naar het schaalniveau van Brainport te tillen, zijn beleidsinitiatieven nodig die tevens regionaal en in onderlinge samenhang met andere steden worden bekeken. De overzichtelijkheid van de stad en de onderlinge samenwerkingen tussen partners zijn dan onvoldoende. Afgezien daarvan wordt verondersteld dat de conclusie uit de centrale vraagstelling toepasbaar is voor een grotere reikwijdte. Wanneer de kleinschaligheid van een stedelijk netwerk zoals in Eindhoven ontbreekt, is juist aandacht nodig voor de persoonlijke context van de doelgroep. 6.4 Aanbevelingen en suggestie voor verder onderzoek Ter beantwoording van de laatste deelvraag: “Zijn er veranderingen nodig in de beleidsvoering die tot een betere aansluiting van het stedelijke werkmilieu voor creatieve kenniswerkers leiden?” worden aanbevelingen gedaan die evenals de conclusies worden afgeleid uit de onderzoeksresultaten. Aansluitend worden de deelonderzoeken geëvalueerd. Hieruit volgen suggesties voor verbeteringen en vervolgonderzoek. 6.4.1 Aanbevelingen Een eerste algemene aanbeveling die wordt gedaan, volgt uit de conclusie van de centrale vraag. Voor een betere aansluiting van ruimtelijk beleid is het van belang dat overheden in Nederland de sociaal-culturele context van de doelgroep meenemen in hun beleidsvoering. Omdat daarnaast het zelfbeeld van de jongste generatie zeer positief is gebleken, heeft deze groep ook nog actief steun nodig om zich te ontwikkelen. De faciliteiten voor een stedelijk werkmilieu kunnen hierin voorzien. Met name wanneer aansluiting wordt gevonden op de verschillende fasen (bijvoorbeeld starters of bedrijven die langer zelfstandig zijn) waarin bedrijven van creatieve ondernemers zich kunnen bevinden. Uit de praktijkverkenning volgt dat belangrijke kenmerken als ‘Brainport’ of ‘creativiteit’ zichtbaar moeten zijn in de stad. Informanten benadrukken daarom dat voor een opschaling van Eindhoven meer Brainport zichtbaar moet worden in de stad. Eindhoven is volgens ondervraagden dan ook nog teveel ‘versteend’ en ‘zakelijk’ voor creatieven. Uit het focusgroep onderzoek blijkt daarnaast dat creatieven juist op zoek zijn naar contrast in de stad. Creatieven zijn voor inspiratie op zoek naar steden die nog te ontdekken zijn. Oude gebouwen en pleinen
46 bieden mogelijke plekken waarmee inspiratie en nieuwe ideeën tot stand kunnen komen. In dit kader worden overheden geadviseerd om nog in gesprek te gaan met de doelgroep. Met name over de wijze waarop een stad een natuurlijke habitat kan vormen en als omgeving kan aansluiten op de werkwijze van creatieven en de daarmee gepaard gaande leefstijl. Er wordt door gemeente Eindhoven een specifieke werkwijze als beleidsvoering gehanteerd. Zij kijkt voor een verkenning van het gebiedsprogramma over de grenzen van haar stadsdelen heen. Zodat de programma’s met elkaar in samenhang worden gebracht en worden vertaald naar de stadsdelen. Deze werkwijze heeft ook een kanttekening. Omdat initiatieven in Eindhoven op verschillende schaalniveaus ontstaan, is er onvoldoende een rode draad aanwezig in de complexiteit en dynamiek van centrumontwikkelingen. Beleidskaders bieden onvoldoende houvast om op projectniveau de integrale gemeentelijke kaders te bepalen. Ook het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers kan over gebiedsgrenzen heen gaan. De aansluiting van een kaderstellende visie tot op projectniveau heeft bij de gemeente Eindhoven daarom nog aandacht nodig. Tijdens de verkenning naar ruimtelijk beleid in de praktijk werd door informanten ook de buitenlandse kenniswerker aangehaald. De aandacht voor buitenlandse kenniswerkers komt voort uit het toenemend tekort aan kenniswerkers in Eindhoven en haar regio. Eindhoven kijkt daarom naar de mogelijkheden om met een hoog stedelijk imago, naast lokale kenniswerkers ook buitenlandse kenniswerkers aan te trekken. Uit de focusgroep blijkt echter dat een hoogstedelijk leefmilieu met hoge dichtheden niet de omgeving is waar de doelgroep van dit onderzoek zich voor hun woon- en werkactiviteiten willen ophouden. Overheden worden daarom geadviseerd om onderscheid in de betreffende doelgroepen te maken bij de keuze van stedelijke voorzieningen in hun stad. Dit onderzoek biedt aanknopingspunten voor het binden van lokale creatieve kenniswerkers aan een stedelijk werkmilieu, maar geen aanknopingspunten voor het aantrekken van buitenlandse kenniswerkers naar een stad. Hiervoor zal nog nader onderzoek moeten worden gedaan. Uit de literatuurstudie blijkt dat het aantrekken van jonge hoogopgeleiden naar een stad of regio vaak meerdere maatschappelijke doelen dient. Jonge kenniswerkers leveren bijvoorbeeld vanwege de hoge arbeidsproductiviteit een bijdrage aan de stedelijke economie of trekken andere kennisintensieve bedrijven aan. Respondenten uit het focusgroep onderzoek merken op dat zij pas na de studie en vanuit nieuwe samenwerkingen op het gebied van technologie en design, ieders expertise en vakgebied beter zijn gaan verstaan. Tijdens de opleiding was er nagenoeg geen contact tussen studenten onderling. Mogelijk dat onderwijsinstellingen hier een rol in kunnen spelen door studenten al tijdens de studie met elkaar in contact te brengen en kennis te laten nemen van onderlinge vakdisciplines. Daarnaast is opgemerkt dat creatieven graag deelnemen in wetenschappelijk onderzoek maar dat een eerste aanknoping hierin lastig is. Gemeentes worden daarom geadviseerd om ook de netwerken tussen kennisinstellingen en zelfstandige creatieven meer te ontsluiten. 6.4.2 Kritische reflectie en vervolgonderzoek Voor de evaluatie van dit onderzoek wordt gekeken naar de mate waarin de onderzoeksresultaten antwoord geven op de onderzoeksvraag. Hierin wordt eerst gekeken naar de praktische overwegingen voor het onderzoek. Daarna wordt het proces beschouwd waarin het onderzoek tot stand is gekomen. Omdat het stedelijk werkmilieu een dynamiek en complexiteit kent op zowel het schaalniveau van de regio als op het stedelijk schaalniveau, is gekozen voor een afbakening van het begrip stedelijk werkmilieu. Uit de analyse van de interviews in de casestudy komt naar voren dat antwoorden vooral betrekking hebben op het stedelijk schaalniveau (van de stad Eindhoven). Met name binnen de regionale context, zoals de samenwerkingen met andere steden en de gestelde kaders vanuit Brainport, blijven antwoorden uit. Daarmee is voor de beantwoording van de centrale vraag vanuit het verkennende onderzoek vooral gekeken naar het stedelijk werkmilieu op het meer verfijnde schaalniveau van de stad. Dit sluit aan op de literatuurstudie waaruit naar voren kwam dat sociaal-culturele interacties hoofdzakelijk op stedelijk schaalniveau plaatsvinden. Maar dit leidt tevens tot een suggestie voor verbetering. Om ook regionale invloeden mee te nemen in de aanbevelingen voor ruimtelijke beleidsvoering van het stedelijk werkmilieu, wordt geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te
47 voeren. Zodat het stedelijk werkmilieu in meerdere steden (bijvoorbeeld Utrecht of Amsterdam) en op het regionale schaalniveau zoals Brainport (door bijvoorbeeld interviews met regionale bestuurders) wordt verkend. Uit het verkennende onderzoek en de focusgroep zijn geen nieuwe thema’s naar voren gekomen die verband kunnen houden met het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers. Informanten zijn hier wel naar gevraagd. Daarnaast zijn resultaten tussen de deelonderzoeken onderling niet tegenstijdig gebleken. In de analyse van de resultaten valt wel op dat de kern van de conclusies tussen de schriftelijke bronnen en de interviews in enkele gevallen op een ander abstractieniveau is gelegen. Schriftelijke bronnen duiden over het algemeen op de visie van plannen in de stad, terwijl de focus in de praktijk meer op de uitvoering is gericht en hetgeen er in de stad waarneembaar is. De letterlijke weergave van de tekstfragmenten is daarom voorgelegd aan betreffende ondervraagden. Vijf van de negen ondervraagden hebben gereageerd en in een aantal gevallen verzocht om aanpassing van een tekstfragment. Het onderzoek is hiermee zo betrouwbaar als mogelijk uitgevoerd. het aantal creatieve kenniswerkers bereid te vinden die nodig zijn voor een focusgroep (tussen de vier en tien personen). De focusgroep heeft niettemin plaatsgevonden met vijf creatieve kenniswerkers. Twee respondenten hebben een vragenlijst ingevuld. Omdat met de focusgroep een eerste verkenning is gedaan naar het belang van de sociaal-culturele context van een doelgroep bij de beleidsvoering voor een stedelijk werkmilieu, wordt geadviseerd om op dezelfde explorerende wijze nog verder onderzoek te verrichten. De resultaten in dit onderzoek hebben geleid tot beantwoording van de onderzoeksvraag. Tevens zijn nieuwe vragen opgeroepen. Omdat het stedelijk werkmilieu voor creatieve kenniswerkers lastig af te bakenen is, is het Daily Urban System geïntroduceerd. De diverse dagelijkse interacties van de doelgroep zoals wonen, werken en het gebruik van stedelijke functies worden begrensd door het DUS. Uit de literatuurstudie blijkt dat dergelijke begrenzingen mogelijk een implicatie geven voor het ruimtelijke patroon van creatieve kenniswerkers in een stedelijk werkmilieu. Daarom is in deelonderzoeken gevraagd naar aspecten ten aanzien van mobiliteit in relatie tot het stedelijk werkmilieu. De antwoorden hebben geen eenduidige resultaten opgeleverd. Daarnaast reikt het voor dit onderzoek te ver om de beleidsvoering voor vervoer en bereikbaarheid in het stedelijk werkmilieu te betrekken. Vanuit dit onderzoek wordt daarom de suggestie gedaan om aandacht te besteden aan het gedragspatroon van de jongste generatie creatieve kenniswerkers en de onderlinge interacties tussen functies als wonen, werken, ontmoeten en recreëren. Zodat mogelijke implicaties van het DUS voor het ruimtelijk patroon van creatieve kenniswerkers kunnen worden verkend.
48
Bibliografie Aalst, I. van, O. Atzema, F. Heinz en F.G. van Oort (2005). Creatieve klasse en regionaal economische groei. Utrecht 2005. Allen, G, G. van Breugel, J. Coenen, D. Fouarge, C. Meng en G. Ramaekers. Afgestudeerden van het hbo tijdens een crisis: geen verloren generatie. Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmark, Maastricht University School of Business and Economics en Department of Economic Geography, Rijksuniversiteit Groningen. Den Haag, november 2009. Atzema, O., J. Lambooy, T. van Rietbergen en E. Wever (2009). Ruimtelijke Economische Dynamiek. Kijk op bedrijfslocatie en regionale ontwikkeling. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Atzema, O (2010a). Sheets college Ruimtelijke economie: Regionale ontwikkeling. Clusters en netwerken. oktober 2010 Jaargang 2010-2012 Semester I. Amsterdam School of Real Estate, Amsterdam Atzema, O (2010b). Sheets college Stedelijke economie: Creativiteit – kennis – beleving oktober 2010. Jaargang 2010-2012 Semester I. Amsterdam School of Real Estate, Amsterdam. Atzema, O. (2010c). Syllabus Ruimtelijke Economie oktober 2010 Jaargang 2010-2012 Semester I. Amsterdam School of Real Estate, Amsterdam. Atzema, O., A. Goorts en C. de Groot (2011). The Amsterdam family of clusters. Economisch geografische relaties van elf bedrijvenclusters in de Metropoolregio Amsterdam. In opdracht van Bestuursforum Schiphol en Universiteit Utrecht. Baarda, D.B., M.P.M. de Goede en A.G.E. van der Meer-Middelburg (2005). Basisboek Kwalitatief Onderzoek. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. p/a Wolters-Noordhoff bv Groningen/Houten. Tweede druk, 2005. Baarda, D.B. en M.P.M de Goede (2006). Basisboek Methoden en Technieken. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwantitatief onderzoek. p/a Wolters-Noordhoff bv Groningen/Houten. Vierde, geheel herzien druk, 2006. Baarda, D.B., M.P.M. de Goede en A.G.E. van der Meer-Middelburg (2007). Basisboek Interviewen. Handleiding voor voorbereiden en afnemen van interviews. Noordhoff Uitgevers Groningen/Houten. Tweede herziene druk, 2007. Becker, H.A. (1992). Generaties en hun kansen. Meulenhof, Amsterdam, 1992. Bergh, J.C.J.M. van den en D. Fetchenhauer (2001). Voorbij het rationele model: evolutionaire verklaringen van gedrag en sociaal-economische instituties. Den Haag: NWO. Bontekoning, A.C. (2011). Het Nieuwe Samen Werken voor alle generatie. Over de generatiewisseling die gaande is. Loopbaanvisie, nummer 1, januari 2011. Bontekoning, A.C. (2007). Generaties in organisaties. Een onderzoek naar generatieverschillen en de effecten daarvan op de ontwikkeling van organisaties. Amsterdam, november 2007. Bontje, M., e.a. (2005), Creativiteit en de Stad, Hoe de creatieve economie de stad verandert, reflect #05, NAi Uitgevers, November 2005. Boschma, R.A., K. Frenken en J.G. Lambooy (2002). Evolutionaire economie. Een inleiding. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Brainport (2012). Brainport Design. (http://www.brainport.nl/algemeen/ICF_2011/intelligent_Community_of_the_Year_2011), 6 mei 2012. Brainport Development (2011). Brainport 2020. Top Economy, Smart Society. ARS Grafisch in opdracht van Brainport Development NV, Eindhoven. Braster, J.F.A. (2000). De kern van casestudy’s. Van Gorcum & Comp Assen. CBO (Centraal BegeleidingsOrgaan voor de intercollegiale toetsing) (2012). Handleiding focusgroep onderzoek. (http://www.cbo.nl/Downloads/102/Handleiding%20focusgroepen.pdf), 17 juni 2012. Dijk, J. van (2001). Arbeidsmarkt en regio. Rede in verkorte vorm uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar regionale arbeidsmarktanalyse aan de Rijksuniversiteit Groningen. Groningen: 22 mei 2001. Dijk, J. van (2008). Arbeidsmarktbeleid: het gouden recept bestaat niet. S&D, nummer 5, 2008. Florida, R. (2002). The Rise of the Creative Class. And How It Is Transforming Work, Leisure, Community and Everyday Life. New York 2002. Gemeente Eindhoven (2004). Visie Centrumgebied Eindhoven. Vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004. Dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer, Sector Strategie. Gemeente Eindhoven (2009a). Interimstructuurvisie 2009. Vastgesteld door de raad op 1 december 2009. Gemeente Eindhoven 2009. Gemeente Eindhoven (2009b). Programma Wonen 2010-2015. Met een doorkijk naar 2020. Sector Gebiedsontwikkeling. Oktober 2009. Gemeente Eindhoven (2010a). Integraal gebiedsprogramma Centrum. Vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders op 23 maart 2010. Gemeente Eindhoven (2010b). Integraal gebiedsprogramma Strijp. Vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders op 23 maart 2010. Gemeente Eindhoven (2010c). Staat van de stad 2020. Op weg naar de Stadsvisie Eindhoven 2040. Oktober 2010.
49 Gemeente Eindhoven (2012). Kantorenstrategie Eindhoven 2012-2020. Afdeling economische zaken en arbeidsmarkt, 18 juni 2012. Groot, H. de, G. Marlet, C. Teurlings en W. Vermeulen (2010). Stad en land. Den Haag: Centraal Planbureau 2010. Grootens, J. (2012). Fabriek zoekt bewoner. Een onderzoek naar postindustriële hotspots in Eindhoven. In opdracht van gemeente Eindhoven Gebiedsontwikkeling, juni 2012. Hagen, G.J. (2012). De Brand Strategy Research werelden (BSR). (http://www.smartagent.nl), 3 juni 2012. Hagen, G.J. (2005). The SmartAgent®Company: Community concepts. The SmartAgent Company. Leusden: mei 2005. Hagen, G.J. (2006). De klant in de mand. BOSS Magazine, april 2006, pp. 22-27. Hammouch, M.B. (2007). De
toepasbaarheid van leefstijlen. Een onderzoek naar de relatie tussen leefstijlen en fysieke woning- en woonomgevingkenmerken. Technische Universiteit Delft, november 2007. Hornikx, J. (2011). E-ducatie. Wat zijn de mogelijkheden van internet en nieuwe media voor een museum bij het ontwikkelen van educatiemateriaal voor CKV? Universiteit Utrecht Master Kunstgeschiedenis: Educatie & Communicatie. Marlet, G. (2009). De aantrekkelijke stad. Moderne locatietheorieën en de aantrekkingskracht van Nederlandse steden. Nijmegen: VOC Uitgevers, 2009. Ministerie van Economische Zaken (2009). Pieken in de Noordvleugel. Uitbouw van de internationale
dienstverlening_2006 2007 2008 2009 2010. Programmacommissie Noordvleugel: maart 2009. Ministerie van Economische Zaken (2004). Pieken in de Delta. Gebiedsgerichte Economische Perspectieven. Den Haag, juli 2004. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (2011). Naar de top: de hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid. Brief van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 4 februari 2011. Ministerie van Economische Zaken en Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2009). Waarde van creatie. Brief Cultuur en Economie 2009. Den Haag publicatienummer 09OI19, september 2009. Motivaction (2012). Mentality-milieus in de grote steden (http://www.motivaction.nl/105/d:93/Segmentatie/Mentality_tm/De-mentaliteit-van-jonge-stedelingen), 9 maart 2012. Nicis Institute (2009a). Arbeidsmarktstrategieën van gemeenten. In opdracht van Rijksuniversiteit Groningen/faculteit Ruimtelijke Wetenschappen. Nicis Institute Den Haag. Nicis Institute (2009b). Beleidsanalyse Strategisch Economische Agenda 2010-2014. Trends en uitdagingen voor nationaal en stedelijk economisch beleid. Nicis Institute Den Haag. Nicis Institute (2011). Steden en kennisinstellingen. Onderzoek in samenwerking met Rijksuniversiteit Groningen. Nicis Institute Den Haag. Nio I. (2000). Leefstijlen: Nieuwe dilemma’s voor de ruimtelijke ordening. Groningen: Platform GRAS, oktober 2000. Oort, F.G. van (2006). Economische vernieuwing en de stad. Kansen en uitdagingen voor stedelijk onderzoek en beleid. Rotterdam/Den Haag: NAi Uitgevers/Ruimtelijk Planbureau. Ouwehand, A., Doff W. en C. Adriaanse (2011). Voorkeur voor een leefstijl? Een onderzoek naar leefstijlmethodieken in het woondomein. Onderzoeksinstituut OTB Technische Universiteit Delft, augustus 2011. Royen, P. van en L. Peremans (2007). Exploreren met focusgroepsgesprekken: de ‘stem’ van de groep onder de loep. Uit het boek kwalitatief onderzoek. Praktische methoden voor de medische praktijk. P.L.B.J. Lucassen en T.C. olde Hartman (red.). Bohn Stafleu van Loghum, 2007. Rutten, P., G. Marlet en F. van Oort (2011). Creatieve industrie als vliegwiel. Onderzoek in opdracht van Creative Cities Amsterdam Area. Haarlem, augustus 2011. Rutten P., O. Knoops en M. Roso (2010). Creatieve industrie in de SBI 2008 bedrijfsindeling. Onderzoek TNO Bouw en Ondergrond. April 2010. Rutten, P. (2005). Creativiteit en de stad. Hoe de creatieve economie de stad verandert. Artikel: Creativiteit, innovatie en stedelijke ontwikkeling. Nai uitgevers. Rutten, R.P.J.H. (2002). The entrepreneural coalition: knowledgebased collaboration in a regional manufacturing netwerok. Tilburg: Katholieke Universiteit Brabant (dissertatie). Selm, M. van, (2007). Focusgroeponderzoek. Essay, debat en dialoog. KWALON 34. 2007, jaargang 12, nummer 1. Saunders, M., P. Lewis en A. Thornhill (2004). Methoden en technieken van onderzoek. Pearson Education Benelux B.V. Derde druk, 2004. Schoondorp, M. (2010). Social media en de kansen voor het onderwijs. In opdracht van SURFnet/Kennisnet Innovatieprogramma. Sinnema, S. (2011). Media-competent? Wacht, dat google ik even. Afstudeerartikel IVLOS aan de Universiteit Utrecht. Smit, A.J. (2011). Locatiefactoren in creatieve clusters. ESB, 96(4624), 9 december 2011. Smit, A.J. (2008). Ruimtelijke kwaliteiten van creatieve werkmilieus. Onderzoeksrapport in opdracht van NICIS Institute for Urban Research and Practice, Den Haag.
50 Smit, A.J. (2005). Stedelijke woonwerkmilieus nabij stadscentra. Nieuwe kansen voor verouderde bedrijventerreinen. Real Estate Bedrijventerreinen-wetenschap. 2005/pp. 41-45. Spangenberg, F. en M. Lampert (2011). De grenzeloze generatie en de onstuitbare opmars van de B.V. IK. Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2011. TNO (2009). Wijken die werken – de relatie tussen stedenbouwkundige kenmerken en wijkeconomie. Rapport TNO-034-DTM-2009-02453. In opdracht van VROM, 6 oktober 2009. Topteam Creatieve Industrie (2011). Creatieve Industrie in topvorm. Advies Topteam Creatieve Industrie, juni 2011. Tordoir, P. (2007). Economische ontwikkeling in stedelijk netwerkverband. Welvaartswinst, beleidsstrategie en organisatie. Uit: De Grenzeloze Regio. Praktijkboek regionale strategieën. Sdu Uitgevers, 2007. Tordoir, P. (2005). Stad en welvaart. Beleid voor de nieuwe economie. Kenniscentrum Grote Steden, Den Haag. Verschuren, P. en H. Doorewaard (2007). Het ontwerpen van een onderzoek. Boom Lemma uitgevers Den Haag. VROM (2006). Hoe breed is de buurt. Typologie van woonmilieus: herkenbaar, bruikbaar en beschikbaar. Ministerie van Vrom. Den Haag: VROM 5322/januari 2006.
I
Bijlage 1 Creatieve industrie in de SBI 2008 bedrijfsindeling. Kunsten en cultureel erfgoed
Media en entertainmentindustrie
Creatieve zakelijke dienstverlening
7990
Informatieverstrekkin g op het gebied van toerisme Beoefening van podiumkunst Producenten van podiumkunst Dienstverlening voor uitvoerende kunst
5811
Uitgeverijen van boeken
7021
Public relations bureaus
5813
Uitgeverijen van kranten Uitgeverijen van tijdschriften Overige uitgeverijen (niet van software)
7111
Architecten
7311
Reclamebureaus
7312
Schrijven en overige scheppende kunst Theaters en schouwburgen Openbare bibliotheken Kunstuitleencentra
5821
7410
Overige culturele uitleencentra en openbare archieven Musea Kunstgalerieën en expositieruimten Monumentenzorg
5912
Uitgeverijen van computerspellen Overige uitgeverijen van software Productie van films (geen televisiefilms) Productie van televisieprogramma’s Facilitaire activiteiten voor film- en televisieproductie Televisieproducties Bioscopen
Handel in advertentieruimte en – tijd Industrieel ontwerp en vormgeving Organiseren van congressen en beurzen
Steunfondsen (niet op het gebied van welzijnszorg) Vriendenkringen op het gebied van cultuur, fanclubs
6010
Maken en uitgeven van geluidsopnamen Radio-omroepen
6020
Televisieomroepen
6321 6329
Persagentschappen Overage dienstverlenende activiteiten op het gebied van info Fotografie Circus en variété Pret- en themaparken Kermisattracties
90011 90012 9002
9003 90041 91011 91012 91019
91021 91022 9103 94993
94994
5814 5819
5829 59111 59112
5913 5914 5920
74201 90013 93211 93212 (Rutten e.a., 2010)
8230
II
Bijlage 2 Aandeel rode wereld op wijkniveau in Eindhoven. Nr. 01
Wijk 't Hofke
[%] 0,5%
02
't Hool
2,0%
03
Achtse Barrier-Gunterslaer
0,6%
04
Achtse Barrier-Hoeven
0,6%
05
Achtse Barrier-Spaaihoef
0,5%
06
Barrier
1,1%
07
Beatrixkanaal A2
0,0%
08
Bennekel-Oost (Jan Dijkstra, Arcadelstraat)
2,5%
09
Bennekel-West, Gagelbosch
0,2%
10
Bergen
4,0%
11
Binnenstad
3,6%
12
Blaarthem
1,6%
13
Blixembosch-Oost
0,1%
14
Blixembosch-West
0,0%
15
Bloemenplein
3,1%
16
Bokt
0,0%
17
Bos- en Zandrijk
0,2%
18
Burghplan
0,9%
19
Castilielaan
0,0%
20
Doornakkers-Oost
1,2%
21
Doornakkers-West (Ilona Lammers, Crabethstraat)
1,2%
22
Drents Dorp
1,6%
23
Driehoeksbos
0,5%
24
Eckart
0,4%
25
Eikenburg
0,3%
26
Eindhoven Airport
0,0%
27
Eliasterrein, Vonderkwartier
2,9%
28
Elzent-Noord
0,9%
29
Elzent-Zuid
1,2%
30
Engelsbergen
1,6%
31
Esp
0,0%
32
Fellenoord
0,0%
33
Flight Forum
0,0%
34
Gaslaan
0,0%
35
Genderbeemd
0,3%
36
Genderdal
0,8%
37
Generalenbuurt
0,7%
38
Gennep
0,0%
39
Gerardusplein
0,9%
40
Gijzenrooi
0,0%
41
Gildebuurt
1,3%
42
Grasrijk
0,5%
43
Groenewoud
2,2%
44
Hagenkamp
1,0%
III 45
Hanevoet
0,4%
46
Heesterakker
0,4%
47
Heistraat
1,1%
48
Hemelrijken (Franke Elshout, van Speijkstraat) (Oud Woensel)
2,4%
49
Herdgang
0,0%
50
Het Ven
0,9%
51
Hondsheuvels
0,0%
52
Hurk
0,0%
53
Irisbuurt
2,5%
54
Jagershoef
0,9%
55
Karpen
0,0%
56
Kerkdorp Acht
0,2%
57
Kerstroosplein
1,7%
58
Koudenhoven
0,5%
59
Kronehoef
1,2%
60
Kruidenbuurt
1,4%
61
Lakerlopen
2,1%
62
Lievendaal
1,1%
63
Limbeek
2,3%
64
Looiakkers
6,0%
65
Luytelaer
0,9%
66
Meerbos
0,0%
67
Mensfoort
1,0%
68
Mispelhoef
0,0%
69
Muschberg Geestenberg
1,5%
70
Nieuwe Erven
2,1%
71
Ooievaarsnest
0,0%
72
Oude Gracht-Oost
0,2%
73
Oude Gracht-West
0,9%
74
Oude Spoorbaan
2,4%
75
Oude Toren
0,8%
76
Philipsdorp
1,3%
77
Poelhekkelaan
0,2%
78
Prinsejagt
0,7%
79
Rapelenburg
0,9%
80
Rapenland
2,4%
81
Rochusbuurt
2,3%
82
Roosten
0,4%
83
Schoot
1,8%
84
Schouwbroek
1,2%
85
Schrijversbuurt
2,1%
86
Schuttersbosch
0,0%
87
Sintenbuurt (Michelle Baggerman, Sintenbuurt, Stratum)
0,7%
88
Sportpark Aalsterweg
0,0%
89
Tempel
0,5%
90
Tivoli
0,4%
91
TU-terrein
3,2%
IV 92
Tuindorp
1,7%
93
Urkhoven
0,0%
94
Vaartbroek
0,4%
95
Villapark
1,0%
96
Vlokhoven
0,7%
97
Vredeoord
0,0%
98
Wielewaal
6,2%
99
Winkelcentrum
2,6%
100
Witte Dame
1,1%
101
Woenselse Heide
0,4%
102
Woenselse Watermolen
1,7%
103
Zwaanstraat
0,0%
Gegevens opgesteld door Smartagent 29 maart 2012.
V
Bijlage 3A Ruimtelijke kaart Centrumgebied Eindhoven (met topografische ondergrond).
Gemeente Eindhoven (2010a), bron ondergrond Google maps, met eigen bewerking.
VI
Bijlage 3B Topografische kaart omgeving Eindhoven.
Bron ondergrond CC-BY basisregistratie Topografie Kadaster, met eigen bewerking.
VII
Bijlage 4 Overzicht van informaten voor casestudie Centrumgebied Eindhoven. Naam informant
Functie
Geboortedatum
Beroepsopleiding
Woonlocatie
Dhr. Alwin Beernink (AB) Interview 18-06-2012
Projectmanager Park Strijp Beheer / (tijdelijk) statutair directeur Stedenbouwkundige
18-11-1968
Stedenbouwkundige
Mierlo
14-12-1970
HTS en Universiteit
Eindhoven, Woensel zuid
Dhr. Herman Kerkdijk (HK) Interview 18-06-2012
Stedenbouwkundige
22-04-1954
TU/e
Eindhoven, Schrijversbuurt
Dhr. Menno Moen (MM) Interview 20-06-2012 Dhr. Jelle Groot (JG) Interview 20-06-2012 Mw. Fancy van der Vorst (FV) Interview 21-06-2012
Programmaleider duurzame verstedelijking Planoloog
17-10-1976
TU stedenbouw
Vught
18-02-1978
TU/e bouwkunde
Beleidsadviseur economische zaken en arbeidsmarkt creatieve industrie Bestemmingsplanjurist
24-04-1969
Universiteit rechten
Eindhoven, Drents dorp Eindhoven, Stratum
31-08-1951
HBO en post HBO bestuursambtenaar
Valkenswaard
Bestemmingsplanjurist
13-11-1955
HBO bestuursambtenaar
Gemert
Programmaleider ruimtelijke kwaliteit
09-12-1974
Universiteit planologie
Nuenen
Dhr. Jochem van Boxtel (JB) Interview 18-06-2012
Dhr. Ronald Martens (RM) Interview 21-06-2012 Dhr. Bram Renwarin (BR) Interview 21-06-2012 Mw. Anneke Coolen (AC) Interview 21-06-2012
VIII
Bijlage 5 Interviewleidraad casestudy (Baarda e.a., (2007) en Saunders e.a., (2004). Ten ingeleide: -
Dankwoord voor bereidheid interview Uitleg reden voicerecorder en toestemming (evt. tijdelijk uitzetten) Interviewmethode: gegevens –vragen – afsluiting beschikbare tijd Recht om antwoorden te weigeren, maar er wordt geen vertrouwelijke informatie gezocht Toestemming vragen om naam in onderzoek op te nemen? (recht op anonimiteit) Topics met begrippen benoemen (zijn vooraf verstrekt), informeren of alles duidelijk is Spreken in ik-jij vorm?
De vraagstelling is: Hoe de overheid het stedelijk werkmilieu voor creatieve kenniswerkers in de praktijk faciliteert. De doelstelling is: Het verkrijgen van inzicht in de werking van overheidsbeleid en hoe het stedelijk werkmilieu in de praktijk wordt gefaciliteerd. Zodat uiteindelijk de centrale vraag kan worden beantwoord (in hoeverre overheidsbeleid aansluit op stedelijk werkmilieu zoals de jongste generatie creatieve kenniswerkers er inhoud aan geeft). Het onderwerp (onderzoekseenheid) van het interview is: het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers. Onder het stedelijk werkmilieu wordt verstaan een stedelijke omgeving voor kenniswerkers die in nabijheid van bedrijven en kennisinstellingen werkzaam zijn in de creatieve industrie. Naast een kennisnetwerk heeft een stedelijk werkmilieu een gedifferentieerd woonaanbod met stedelijke functies zoals culturele voorzieningen en uitgaansgelegenheden. Het stedelijk werkmilieu is een sociaal open en tolerant milieu. Daarnaast zijn er recreatiemogelijkheden in een rustige groene omgeving zoals een park. De jongste generatie creatieve kenniswerker is werkzaam en woonachtig in een stedelijke omgeving. Dit zijn individuen uit de jongste generatie in de leeftijd tot en met 32 jaar en die werkzaam zijn in de creatieve industrie. In relatie tot het werk wordt een ondernemingsgezinde insteek gehanteerd. Daarbij is er een grote behoefte aan vrijheid en flexibiliteit in het werk. Werk is belangrijk maar genieten staat als levensdoel voorop. In de vrije tijd wordt (buiten de deur) genoten van kunst en cultuur. Ten aanzien van het experimenteren met nieuwe producten lopen zij graag voorop. Met veelvuldige en vluchtige communicatie via multimedia wordt een sociaal netwerk onderhouden. In de creatieve industrie produceren bedrijven producten die hun oorsprong hebben in de creatieve vaardigheid en het talent van mensen. Drie deelsectoren zijn onderscheiden voor de creatieve industrie: media- en entertainmentindustrie, kunsten en cultureel erfgoed en creatieve en zakelijke dienstverlening. Specifieke kenmerken van de creatieve Industrie zijn: architectuur, mode, gaming, industrieel ontwerp en media. Als locatie is er gekozen voor het Centrumgebied van Eindhoven als representatief onderzoeksgebied. Het Centrumgebied bestaat uit het Stadsdeel Centrum en het gebied Strijp S. Het Centrum is opgebouwd uit de buurten ‘de Binnenstad’, ‘de Bergen’, ‘Witte Dame’, ‘Fellenoord’ en het terrein van de ‘Technische Universiteit Eindhoven (TU/e). De volgende persoonskenmerken worden aan het begin (zodat geïnterviewde gewend raakt aan de onderzoeker) van het interview opgenomen: -
Naam Geboortedatum Geslacht Functie binnen de gemeente Genoten beroepsopleiding Woonsituatie (Eindhoven met specifieke wijk)
Op basis van het theoretisch kader (H2 en H3) en een analyse van de documenten voor de casestudy (H4) zijn een aantal topics (x) en subtopics (x.x) voor het interview naar voren gekomen. Hiervoor zijn een aantal beginvragen opgesteld als leidraad voor het interview. Achter de (sub)topics zijn in haakjes onderwerpen genoemd die gebruikt kunnen worden voor de zogenaamde doorvragen.
IX 1
beleidsvoering stedelijk werkmilieu Eindhoven
Wat kunt u vertellen over ruimtelijk beleid van gemeente Eindhoven voor het stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers? Wat is uw specifieke rol hierin? 1.1
regionaal ruimtelijk beleid (interventie innovatiemilieu en clusters)
Wat is de rol van de gemeente Eindhoven in deze kennisregio voor wat betreft de creatieve industrie? 1.2
invloed Brainport (samenwerking overheid en private partijen, gemeentelijke grenzen)
Brainport is in Nota Ruimte aangewezen als kerngebied voor een technologisch cluster. Dit betekent meer sturing vanuit decentrale overheden tussen steden onderling. Op welke wijze speelt gemeente Eindhoven hier een rol in? 1.3
stedelijk ruimtelijk beleid (aantrekkelijk woonmilieu en cultuur, uitgaan – historische structuur)
Niet elke stad is succesvol in het binden van creatieve kenniswerkers aan haar stad. Hoe richt Eindhoven haar ruimtelijk beleid in om deze groep aan haar stedelijke economie te binden? Ziet u nog verbeteringen die Eindhoven in haar beleidsvoering zou kunnen opnemen? 1.4
beleidsvoering Centrumgebied en Strijp S (werkwijze, gebiedsgrenzen en complexiteit)
Met de Wro is elke gemeente verplicht een structuurvisie op te stellen voor haar grondgebied. Hoe ziet gemeente Eindhoven erop toe dat de gestelde kaders voor het Centrumgebied worden doorgevoerd op projectniveau? 1.5
samenwerking overheid met bedrijven en kennisinstellingen (verschillende belangen bedrijven en kennisinstellingen, rol universiteit)
Wat kunt u vertellen over de samenwerking van de gemeente Eindhoven met bedrijven en kennisinstellingen (TU/e) in de stad voor ontwikkelingen in het Centrumgebied? 2
werkmilieu Centrumgebied (aantrekkelijk productiemilieu)
Wat kunt u vertellen over het werkmilieu van creatieve kenniswerkers in Eindhoven? 2.1
de arbeidsmarkt voor kenniswerkers (kennisnetwerk en sociaal netwerk)
Hoe is de arbeidsmarkt in Eindhoven voor kenniswerkers in creatieve beroepen? 2.2
creatieve werkplaatsen (aantrekkelijk vestigingsklimaat, diverse bedrijvigheid, jonge ondernemers/zzp’ers)
Hoe stimuleert gemeente Eindhoven de creatieve bedrijvigheid in haar stad? 2.3
ruimtelijke mobiliteit (dagelijkse activiteiten en bereikbaarheid in stad)
Wanneer creatieve kenniswerkers vanuit woonmotieven voor Eindhoven kiezen, speelt de bereikbaarheid van een werkplek, vrijetijdsbestedingen en ontspanning een belangrijke rol. Op welke wijze voorziet de gemeente Eindhoven hierin? 3
De creatieve kenniswerker
Wat kunt u vertellen over de creatieve kenniswerker zelf? 3.1
huidige generatie (sociaal netwerk, informatie overal bereikbaar)
De jongste generatie is met de maatschappelijke veranderingen (zoals communicatietechnologie) anders opgegroeid dan vorige generaties. Op welke wijze houdt gemeente Eindhoven rekening met de huidige generatie waarvoor zij het stedelijk werkmilieu faciliteert? 3.2
leefstijl (ondernemers, flexibel werk, genieten en experimenteren, sociaal tolerant netwerk)
Tegenwoordig wordt er voor bijvoorbeeld onderzoek naast demografische factoren ook gekeken naar de leefstijl van een groep. Hoe gaat gemeente Eindhoven om met de leefstijl van de huidige creatieve kenniswerker in relatie tot haar ruimtelijk beleid? 4
stedelijke functies Centrumgebied (vermaak)
X
Een stad wordt mede bepaald door de voorzieningen die aanwezig zijn en de levendigheid van een stad zoals tijdens avonduren. Wat kunt u vertellen over de stedelijke functies van Eindhoven? 4.1
winkelaanbod (levendigheid in de stad, wonen boven winkels, gevarieerd aanbod)
Het winkellandschap in Nederland heeft ook te maken met economisch zware tijden. Wat kunt u vertellen over het winkelaanbod in het Centrumgebied voor creatieve kenniswerkers? 4.2
cultuur
Hoe faciliteert gemeente Eindhoven aan culturele evenementen in het Centrumgebied voor creatieve kenniswerkers? 4.3
sport en recreatie
Hoe voorziet de gemeente in sport en recreatie in Eindhoven? 5
woonomgeving Centrumgebied (hoogstedelijk, gemengde functies)
Wat kunt u vertellen over de woonomgeving van creatieve kenniswerkers in Eindhoven? 5.1
gedifferentieerd woonaanbod
Eindhoven kent een vraag naar een centrumstedelijk woonmilieu en spreekt voor Strijp S over een centrumstedelijk ‘plus’ woonmilieu. Hoe voorziet de gemeente in deze vraag? 5.2
openbare ruimten met groen
Hoe voorziet de gemeente in kwalitatief groene openbare ruimten? 5.3
veilige leefomgeving
Uit de top 10 van gevaarlijkste steden (bron Algemeen Dagblad, http://www.xead.nl) in Nederland is Eindhoven dit jaar gedaald van een eerste plek naar een zesde plek op de lijst. Wat kunt u vertellen over de veiligheid van de leefomgeving in het Centrumgebied? De afsluiting van het interview.
Zijn er nog andere specifieke zaken waarin ruimtelijk beleid voor een stedelijk werkmilieu van creatieve kenniswerkers voorziet dan tot nu toe besproken? Zijn er nog andere opmerkingen of suggesties die u wilt maken? -
Uitleg wat de output van het onderzoek gaat opleveren en wat er met de gegevens gebeurt Aanbod om schriftelijke weergave interview toe te sturen voor evt. opmerkingen Vragen naar mogelijkheid om eventueel nog vragen per email na te sturen
XI
Bijlage 6 Voorbeeld analyse interviews gemeente Eindhoven. Tekstfragmenten voor het thema ‘werkmilieu’, deze zijn gelabeld en vervolgens geordend op abstractieniveau (van planoloog/beleidsadviseur aflopend naar bestemmingsplanjurist). De gehele analyse voor de resterende thema’s is op te vragen bij de onderzoeker. Inf.34
Label
Tekstfragment
FV
Samenwerking bedrijven/ kennis (+)
Wij werken nauw samen met onze doelgroep: de ondernemers in de stad.
FV
Samenwerking bedrijven/ kennis (-) Samenwerking bedrijven/ kennis (-)
Het is nog steeds geen structurele juridische samenwerking binnen de verschillende beleidsvelden zoals Brainport dat met de Triple Helix doet.
AC
Samenwerking bedrijven/ kennis (-)
AC
Samenwerking bedrijven/ kennis (-) Samenwerking bedrijven/ kennis (-) Samenwerking bedrijven/ kennis (-)
Er is een recente samenwerking met Brainport Industries. We zijn bezig met de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein: Brainport Innovatie Campus (BRIC). Daarbij willen we het bedrijfsleven betrekken, dus samen kijken hoe dit te ontwikkelen. Met de nieuw aan te komen Stadsvisie is het de bedoeling dat er nieuwe netwerken in de stad ontstaan. Die zich de stad als het ware gaan toeeigenen. Verder zijn er ook samenwerkingen met het Expat Center om te kijken hoe we die kenniswerkers het beste kunnen faciliteren.
FV
AC
AC
AC
JG
MM
MM
MM
MM
Wij zijn ermee bezig om te kijken hoe we de economische waarde keten in de huidige omgeving kunt huisvesten. Door te kijken naar het proces waarop een marktproduct tot stand komt. 35
We proberen dus veel te stimuleren maar je kunt niet alles zelf, je bent ook afhankelijk van het bedrijfsleven en van de onderwijsinstellingen.
Samenwerking bedrijven/ kennis (-) Samenwerking bedrijven/ kennis (+) Samenwerking bedrijven/ kennis (-)
Je bent onderdeel van een netwerk als gemeente en je kunt dingen faciliteren. Maar soms is het ook degene die aan zet is, de bedrijven die ook kansen moeten zien. Misschien moet je ook niet alles willen regelen. Je kan daar bijna geen beleid op voeren. Je kunt kijken of je het op de een of andere manier kunt helpen te laten ontstaan. Fancy vd Vorst zit er tussenin en koppelt als het ware verschillende partijen aan elkaar. We werken met corporaties (Trudo) samen om te kijken wat die kunnen betekenen in de creatieve sector.
Samenwerking bedrijven/ kennis (-) Samenwerking bedrijven/ kennis (-)
Er zijn werkgroepen vanuit de prestatie afspraken tussen corporaties en de gemeente. En een werkgroep voor de huisvesting van de creatieve industrie. Mogelijk zijn er nog knelpunten in de huisvesting . Er is vanuit Brainport een stadsvisie gemaakt, maar gekozen om daarin opgaves te noemen en die bij partners in de stad neer te leggen om eraan te gaan werken.
Samenwerking bedrijven/ kennis
Stichting ruimte is een partij die meer in de uitvoerende sfeer dingen voor de gemeente doet. Zit meer in het beheer van leegstaand vastgoed.
34
Dit zijn de afkortingen van namen van informanten.
35
Dit tekstfragment is niet openbaar.
XII (-) MM
Samenwerking bedrijven/ kennis (-) Samenwerking bedrijven/ kennis (+)
Mensen van economische zaken zijn meer met onderlinge netwerken bezig.
JB
Samenwerking bedrijven/ kennis (-)
Deelplannen werken wij uit in samenwerking met bedrijven. Bedrijven worden gevraagd wat zij daar willen.
JB
Samenwerking bedrijven/ kennis (-) Samenwerking bedrijven/ kennis (+)
Op Brainport Innovation Campus willen wij onderwijs huisvesten. Om zo meer kenniswerkers aan te trekken.
Samenwerking bedrijven/ kennis (-) Samenwerking bedrijven/ kennis (-)
Tu/e zal haar patenten steeds meer ten gelden moeten maken als universiteit om hoofd boven water te houden.
Samenwerking bedrijven/ kennis () Samenwerking bedrijven/ kennis ()
Vanuit onze discipline merken we weinig samenwerking met andere bedrijven. Dat is dan al gepasseerd.
Ideeën uitwisselen (+) Ideeën uitwisselen (+)
Het ontsluiten van netwerken van mensen is dus belangrijk. Iedere fase van je bedrijf heb je een ander netwerk nodig. Ze vinden het fijn als de gemeente het voortouw neemt. Met andere bedrijven moet er eerst nog vertrouwen worden gecreëerd. Dat zou je als gemeente meer kunnen faciliteren. Dus werken en leven wordt steeds meer een mengeling. Je wordt continu geïnspireerd en ideeën komen tot stand wanneer je iemand ontmoet. Kenniswerkers kun je goedkoop ruimte aanbieden. Zodat zij alleen al maar onderling hun ideeën uit kunnen wisselen.
HK
AB
AB
AB
RM
RM
FV FV
JG HK
Ideeën uitwisselen (+) Ideeën uitwisselen (+)
In het recente verleden zijn er regelmatig ontwerpers, met name van Design Academy (minder van TU/e), gevraagd naar hun ideeën voor pleinen.
Er is een samenwerking met het ministerie van nieuwe dingen.
Als gebiedsontwikkelaar is er belang als bedrijf doorgroeit omdat ze dan nieuwbouwontwikkelingen kunnen aanbieden.
De Fontys sport hogeschool is in Genneper parken gekomen voor de studenten, omdat ze bij de Hightech zitten. Dit is de reden waarom ze hier naartoe zijn gekomen.
JB
Ideeën uitwisselen (-)
Er moeten bedrijven komen die iets met elkaar te maken hebben. Door deling van kennis in een ontspannen en open sfeer met onderling vertrouwen. We faciliteren dit niet, maar zitten met bedrijven aan tafel.
AB
Ideeën uitwisselen (+) Ideeën uitwisselen (-)
We zijn bezig om het lokale netwerk te faciliteren en bedrijfjes bij elkaar te brengen. Het trekt de doelgroep aan om in bijvoorbeeld oude schoolpanden samen te zitten. Om kennis maar ook voorzieningen te delen. Noem het een soort bedrijfsverzamelgebouw. Het gaat dan om gelijkgestemden. Dat heeft elkaar nodig en versterkt elkaar, er ontstaat een soort netwerk.
Vestigingsklimaat
De Stichting Ruimte (gesubsidieerd door de gemeente) is opgericht om
RM
FV
XIII (+) FV
Vestigingsklimaat (+)
FV
Vestigingsklimaat (+)
FV
Vestigingsklimaat (-)
AC
Vestigingsklimaat (-)
AC
Vestigingsklimaat (-)
JG
Vestigingsklimaat (+) Vestigingsklimaat (+)
werkruimte aan te bieden in het laagste segment. Zij beheert ook aantal panden voor de gemeente. Vanuit het ontwikkelmodel van Strijp S werden er in het begin veel goedkope werkruimten verhuurd. Veel creatieve bedrijven kwamen hierop af. Op een volgend moment worden de contracten ontbonden omdat er doorontwikkeld wordt en komen er hogere prijzen. Ze blijven of vloeien dan uit het gebied weg, ze willen het niet of kunnen de nieuwe huurprijzen niet betalen. Vanwege de huidige economische situatie kunnen bedrijven tegen een lagere prijs langer blijven. Bedrijven hebben dan ook meer tijd om door te groeien waardoor ze een hogere huurprijs kunnen betalen. We zitten nu in een volgende fase waarin we bewuster moeten kijken naar wat we nog willen voor de toekomst. We subsidiëren niet meer, bedrijven moeten zelf bereid zijn te investeren. We proberen gunstige voorwaarden te scheppen, want Brainport-achtige bedrijven willen zich vooral vestigen in een omgeving die groen is die een goede infrastructuur en goede bereikbaarheid kent. Allemaal voorwaarden waar we mee kunnen helpen. Dat zijn de randvoorwaarden van een bedrijf om zich hier te kunnen vestigen. Om kenniswerkers aan te trekken is er een combinatie nodig van werk en een groene omgeving. Werk staat op één, maar groene omgeving en levendigheid zijn ook van belang voor kenniswerkers. AMSL is natuurlijk een belangrijke trekker voor kenniswerkers. Een groene omgeving alleen is een dooddoener, je hebt de combinatie nodig.
JG
Vestigingsklimaat (+)
Grootschalige kantoormilieus in het centrum en kleinschalige startende creatieve werkmilieus zitten op Strijp S. De appartementen zijn in het centrum nog relatief duur en op Strijp S goedkoper, dus daar zit wel degelijk verschil in waarom creatieve bedrijven voor Strijp S kiezen. Op Strijp S zit de experimentele vrijetijdsindustrie. In het centrum zit de meer commerciële industrie.
JG
Vestigingsklimaat (+)
Je ziet dat er een trek naar Strijp T is, omdat je daar meer ruimte krijgt voor een lagere prijs.
MM
Vestigingsklimaat (+)
De experimentele cultuur draagt bij aan het vestigingsklimaat in het algemeen.
MM
Vestigingsklimaat (+) Vestigingsklimaat (-)
Een werk- of woonplek is ook afhankelijk van het bestedingspatroon van iemand die aan het begin van zijn carrière staat. Vanwege de hoge boekwaardes van leegstaand vastgoed (kantoren), is werkruimte voor de doelgroep niet meer bereikbaar.
HK
Vestigingsklimaat (+)
Goedkope panden zijn belangrijk, tegelijkertijd gebeurt ook alles via het internet.
AB
Vestigingsklimaat (+)
Veel bedrijfsverzamelconcepten zijn er ontstaan vanuit de creatieve doelgroep.
AB
Vestigingsklimaat (+) Vestigingsklimaat (+) Vestigingsklimaat
Strijp S is sterk merk, wil je bijhoren. Lage prijs is interessant voor Strijp S. Vastgoed staat laag in boeken dus relatief laag te verhuren. Flexibiliteit voor start ups, bedrijfjes kunnen snel opzeggen als het niet lukt.
JG
MM
AB AB
Designstudenten blijven nu hier zitten vanwege de lage prijs.
XIV (+) RM
Vestigingsklimaat (+)
We hebben in Eindhoven best een brede woonbestemming. Je mag zo 50m2 atelierruimte bouwen, dat is algemeen aanvaard. In heel Nederland overigens. Creatieven kunnen hier gebruik van maken.
FV
Ontmoetingsplek (+) Ontmoetingsplek (+)
In plaats van online afspreken lijkt het meer naar fysieke ontmoetingen te gaan. Dit faciliteren wij niet. Er wordt gekeken of een bepaalde online omgeving meer een offline omgeving nodig heeft. We noemen dit ecosystemen. Waar liggen behoeften van mensen die samen iets willen doen in de stad.
Ontmoetingsplek (+)
Fysieke ontmoetingen en vooral als iemand dat regisseert met een bepaald doel, dan is men eerder bereid om eraan deel te nemen. Het ontsluiten van netwerken van mensen is dus belangrijk. Iedere fase van je bedrijf heb je een ander netwerk nodig.
JG
Ontmoetingsplek (+)
JG
Ontmoetingsplek (+)
MM
Ontmoetingsplek (+)
HK
Ontmoetingsplek (+)
Dus werken en leven wordt steeds meer een mengeling. Je wordt continu geïnspireerd en ideeën komen tot stand wanneer je iemand ontmoet in een kroeg of zo. Niet wanneer je alleen achter een computer zit. In Amsterdam vindt ontmoeting plaats door snel af te spreken met sms-en en de laptop is erbij. De dag die om negen uur begint en om vijf uur eindigt - en dat je op zaterdag naar de winkel rijdt, is daar heel erg aan het veranderen. Lastig om te zeggen of deze groep veel meer footloose is en over de hele wereld zwerven. Of ook nog hechten aan een fysieke ontmoeting met mensen die zij al kennen. Het is aantrekkelijk voor jonge mensen om naar de oude beperkt opgeknapte gebouwen te gaan en elkaar daar te ontmoeten.
AB
Ontmoetingsplek (+)
Creatieven komen naar borrels, technologiejongens blijven op kantoor tot in de late uurtjes.
AB
Ontmoetingsplek (+) Ontmoetingsplek (+)
Parkeren is ook ontmoetingsplek. Nu proberen we seminars en borrels te organiseren. Wonen en werken loopt door elkaar heen. Maar er is nog wel ontmoetingsplek nodig omdat je als zzp’er geen collega’s hebt.
JG
werkplek (+)
MM HK
werkplek (+) werkplek (+)
Grootschalige kantoormilieus in het centrum en kleinschalige startende creatieve werkmilieus zitten op Strijp S. Er is steeds meer werkaanbod voor hoger opgeleiden in Eindhoven. Alles gebeurt via het internet, er is ook een adres nodig waar men bij elkaar zit.
AB
Werkplek (+)
Wonen en werken loopt door elkaar heen. Je kunt op Strijp S wonen en werken onder dezelfde vergunning.
AC
Mobiliteit (-)
AC
Mobiliteit (-)
Op dit moment wordt er gewerkt aan een Strategische Mobiliteitsprogramma. Het gaat om de samenhang tussen ruimtelijke ontwikkelingen en mobiliteit. Hoe kun je die op elkaar afstemmen. Dat proberen we hierin te verbeteren. Het mooiste is als je economie en mobiliteit met elkaar verbonden hebt, maar dat lukt natuurlijk niet altijd. Bijvoorbeeld luchtkwaliteit en wonen in relatie tot autoverkeer is lastig.
AC
Mobiliteit (-)
FV
AB
Commissie MER (Milieueffectrapportage) heeft een advies uitgebracht en
XV aandacht gevraagd voor mobiliteit en de leefkwaliteit in het centrum. Dit is echt een aandachtspunt voor Eindhoven. Eindhoven is van oudsher echt een autostad. Mensen zijn gewend om overal met de auto naartoe te gaan en dat moeten we eigenlijk een beetje doorbreken. Dus meer openbaar vervoer ten koste van de auto. Er is wel al relatief veel fietsgebruik. Technologie wordt gebruikt in relatie tot bijvoorbeeld verkeersmetingen.
AC
Mobiliteit (-)
AC
Mobiliteit (-)
AC
Mobiliteit (-)
Hoe kun je functies in de stad verbinden. Dat is lastig omdat vaak voor de auto wordt gekozen. Bedrijven moeten daar ook aan meewerken. Bijvoorbeeld mobiliteit van medewerkers. Dat is best lastig.
AC
Mobiliteit (-)
JG
Mobiliteit (-)
Je moet de voorwaarden scheppen om het aantrekkelijk te maken. Om mensen te kunnen binden moet je voorwaarden scheppen. Technologie wordt vooral interessant in relatie tot het mobiliteitsvraagstuk. Maar hoe kun je al die informatiestromen op elkaar afstemmen en hoe ga je daarin om met ruimtelijk beleid? Dat is heel lastig. Je gaat toch nog steeds uit van bestaande structuren.
JG
Mobiliteit (-)
JG
Mobiliteit (-)
JB
Mobiliteit (-)
AB
Mobiliteit (+)
AB
Zelforganiserend vermogen (-)
(--): (+):
In Amsterdam hebben steeds minder mensen een auto. Het milieu is daar zo gemengd en zo verstedelijkt dat je de auto niet meer nodig hebt. Zo’n zelfde ontwikkeling zie je in Eindhoven ook al op de Hoogstraat. We weten deze stad is zich aan het uitbreiden. In de stad kloppen de verhoudingen niet meer als een passantenstroom een drukke weg moet oversteken. De voetganger wil die verkeersstructuren weer gaan overnemen. Het haalt enerzijds de doorstroming eruit maar de bereikbaarheid moet in orde zijn. Dat is natuurlijk een onderlinge strijd. Er komt een station, maar dat is meer voor het vliegveld. Daarnaast komt er een groen lint door het gebied als fiets en recreatieroute. Je ziet hier de postmaterialisten. Zullen slimmer met mobiliteit om gaan. Zij hechten namelijk geen waarde aan bezit zoals vorige generaties doen. In Eindhoven moest je alles zelf organiseren. Zelf organiserend vermogen is hoog van Eindhoven.
Fragmenten die GEEN rekening houden met de maatschappelijke context van het stedelijk werkmilieu. Fragmenten die WEL rekening houden met de maatschappelijke context van het stedelijk werkmilieu.
XVI
Bijlage 7 Bedrijven in onderzoeksgebied met SBI code creatieve industrie.
Gegevens opgesteld door LISA 11 juni 2012, bron ondergrond Google maps, met eigen bewerking.
XVII
Bijlage 8 Overzicht van respondenten focusgroep met korte introductie. Respondent 01:Franke Elshout Geboortedatum: 11-06-1982 Geslacht: vrouw Woonachtig in (stad en wijk): Eindhoven, Oud Woensel Genoten beroepsopleiding: Design Academy / Living Beroep: fooddesigner Naam bedrijf waar u werkzaam bent: Keukenconfessies & Fooddesign Franke Elshout Bent u zelfstandig ondernemers, zo ja hoelang? Ja, 10 jaar. Heeft u werknemers in dienst, zo ja hoeveel? Alleen oproepbasis. Werkt 10 jaar samen met Maarten Lockefeer. Hebben een eigen catering dat veel meer is geworden. Na afronding Design Academy heeft zij een kookboek bedacht en tools voor in de keuken. Hierdoor is de link met de keuken ontstaan. Nu doen zij van alles op locatie Strijp S, zoals events voor bedrijven met een specifiek thema. Maar werkt ook voor hotels, de Efteling, een brouwerij en koekfabriek. Respondent 02: Michelle Baggerman Geboortedatum: 15-05-1985 Geslacht: vrouw Woonachtig in (stad en wijk): Eindhoven, Stratum (Sintenbuurt) Genoten beroepsopleiding: Design Academy / Man & Leisure Beroep: Vormgever Naam bedrijf waar u werkzaam bent: Bureau Baggerman, Design Academy Eindhoven Bent u zelfstandig ondernemers, zo ja hoelang? Ja, 2.5 jaar. Heeft u werknemers in dienst, zo ja hoeveel? Nee. Eind 2009 afgestudeerd en voor zichzelf begonnen. Om uit te zoeken wat zij precies wilde, omdat solliciteren zonder ervaring erg lastig is. Toen bij Little Mountain terecht gekomen, een collectief van allemaal creatieve ondernemers. Via die weg zijn er allemaal opdrachten op haar weg gekomen. Zij heeft besloten om in eerste instantie overal ‘ja’ op te zeggen zodat zij kan ontdekken wat zij goed kan en wat zij leuk vindt. Het gaat heel goed. Veel concentreert zich om interieur en werk. Dus interieur waar gewerkt wordt en wat daarvoor belangrijk is. Ook werkt zij als onderzoeker voor de Design Academy. Hierin werkt zij samen met de Technische Universiteiten van Eindhoven en Delft, samen met enkele andere grote bedrijven. Het gaat om een groter landelijk project ‘CRISP’. Het project waar Michelle inzit heet ‘Smart Tekst als Services’. Het gaat om service design rond smart teksten. Zij vindt het erg interessant om op dat niveau bezig te zijn met vormgeven en daarnaast ook onderzoek te doen. Respondent 03: Jan Dijkstra Geboortedatum: 15-07-1982 Geslacht: man Woonachtig in (stad en wijk): Eindhoven,Gestel – De Bennekel Genoten beroepsopleiding: Design Academy / Man & Living Beroep: Ondernemer / ontwerper Naam bedrijf waar u werkzaam bent: Studio ONSjan Bent u zelfstandig ondernemers, zo ja hoelang? Sinds 2006. Heeft u werknemers in dienst, zo ja hoeveel? Tweemanschap. Heeft samen met Nathalie Schellenkens studio ONSjan op Strijp S. Eerst voor zichzelf gewerkt en uiteindelijk in 2009 de stap met Nathalie gezet om met zijn tweeën verder te gaan. Werken veel met woningcorporaties en vastgoedontwikkelaars. Gaat met name om ontwerpen voor buiten zoals gevelaankledingen. Kunnen ook promotieartikelen zijn waardoor een bedrijf kan opvallen, om marketing te ondersteunen. e.
XVIII Respondent 04:Ilona Lammers Geboortedatum: 27-06-1985 Geslacht: vrouw Woonachtig in (stad en wijk): Eindhoven, Doornakkers-West Genoten beroepsopleiding: HBO bouwkunde Beroep: bouwkundig technicus Naam bedrijf waar u werkzaam bent: van aken architecten Bent u zelfstandig ondernemers, zo ja hoelang? Nee Heeft u werknemers in dienst, zo ja hoeveel? Nee Direct na de opleiding begonnen bij van aken architecten. Werkt als bouwtechnisch tekenaar projecten uit volgens het ontwerp van de architect. Respondent 05: Maarten Hendriks Geboortedatum: 17-09-1980 Geslacht: man Woonachtig in (stad en wijk): Eindhoven Genoten beroepsopleiding: Industrial Design TU/e. Naam bedrijf waar u werkzaam bent: Little Mountain. Bent u zelfstandig ondernemers, zo ja hoelang? Ja, 5.5 jaar. Heeft u werknemers in dienst, zo ja hoeveel? Nee, nog niet – wel veel flex. Werkt 5 jaar als zelfstandige in Eindhoven nadat hij Industrial Design heeft gestudeerd aan de Tu/e. Heeft een technische ontwerpachtergrond en al veel ontwerpen gemaakt. Maar tegelijkertijd ook bezig geweest met de oprichting van Little Mountain, voor creatieve zelfstandigen die goed werk leveren en aansluiting zoeken met anderen om samen te werken. Hiervoor wordt een omgeving gecreëerd waarin mensen terecht kunnen en na hun studie en niet in een zwart gat vallen, maar een soort van springplank krijgen. Dit gaat goed. Dit gaat binnenkort om in een ‘incubator voor Strijp S’. Dit gebeurt in samenwerking met de opleidingen in Eindhoven. Gaat weer wat meer ontwerpen. Blijft voorlopig nog in Eindhoven. Zou het principe van Little Mountain ook graag een keer in het buitenland voort te zetten. De volgende personen hebben de vragenlijst ingevuld: Naam: Linda van Houts Geboortedatum:13 mei 1982 Geslacht: vrouw Woonachtig in (stad en wijk): Eindhoven, Gestel Genoten beroepsopleiding (met studierichting): Fontys – Marketing Management, Artemis Modestyling. Beroep: Interieurstylist Naam bedrijf waar u werkzaam bent: Stijlvast Bent u zelfstandig ondernemer, zo ja hoelang?: Ja, 6 jaar Heeft u werknemers in dienst (zo ja, hoeveel? Nee Naam: Jill Moonen Geboortedatum:10 mei 1982 Geslacht: vrouw Woonachtig in (stad en wijk): Eindhoven, Rozenknopje (Schrijversbuurt) Genoten beroepsopleiding (met studierichting): HBO Fashion Design & Styling, HBO Communicatie Beroep: Studio Manager / Senior Designer Naam bedrijf waar u werkzaam bent: Verbeekdesigns Bent u zelfstandig ondernemer, zo ja hoelang?: Nee Heeft u werknemers in dienst (zo ja, hoeveel? Nee
XIX
Bijlage 9 Interviewleidraad focusgroep (CBO, 2012). De volgende persoonskenmerken worden aan het begin met een invullijst opgevraagd: -
Naam (voor en achternaam): Geboortedatum: Geslacht: Woonachtig in (stad en wijk): Genoten beroepsopleiding (met studierichting): Beroep: Naam bedrijf waar u werkzaam bent: Bent u zelfstandig ondernemer, zo ja hoelang?: Heeft u werknemers in dienst (zo ja, hoeveel?)
Ten ingeleide: -
Welkomswoord en dankwoord voor bereidheid interview (uitleg wie ik ben) Uitleg doel van het deelonderzoek: Hoe de jongste generatie creatieve kenniswerkers – vanuit de persoonlijke context - het stedelijk werkmilieu in Eindhoven inhoud geeft Rol van de gespreksleider (vragen inbrengen en bijeenkomst te begeleiden, geen inhoudelijke deelname aan het gesprek) Uitnodiging om alle persoonlijke ideeën en ervaringen te delen, geen goede of foute antwoorden Uitleg reden voicerecorder (uitspraken vanuit opname noteren die verband hebben met onderzoek) en toestemming vragen (evt. tijdelijk uitzetten) Toestemming vragen om naam in onderzoek op te nemen? (recht op anonimiteit) beschikbare tijd Topics met begrippen benoemen (zijn vooraf verstrekt), informeren of alles duidelijk is
Voorstelronde: vertel ons je naam en wat je als werk doet Op basis van het theoretisch kader (H2) en een analyse van de interviewresultaten (H4) zijn een aantal topics (x) en subtopics (x.x) voor het groepsinterview naar voren gekomen. Hiervoor zijn een aantal beginvragen opgesteld als leidraad voor het interview. Achter de (sub)topics zijn in haakjes onderwerpen genoemd die gebruikt kunnen worden voor de zogenaamde doorvragen. Introductievragen om onderwerp toe te lichten: -
1.
Wat vind je van het creatieve werkmilieu in Eindhoven? Met welke persoonlijke kenmerken zou jij je als jongste generatie creatieve kenniswerkers omschrijven?
de creatieve kenniswerker 1.1
huidige generatie - Welke invloed heeft het continu beschikbaar zijn van technologische informatie (internet,
sociale media) op jouw leefwijze? Wat vind je van het sociale milieu in Eindhoven?
1.2
Leefstijl - Hoe zou jij jouw leefstijl omschrijven? - Waarom heb je (wel/niet) gekozen voor een zelfstandige onderneming binnen de creatieve -
industrie? Wat zijn jouw ambities daarin? Wat herken je in de uitspraak: Werken is ‘a way of life’? (zachte factoren, genieten van het leven, levensdoel)
XX 2.
werkmilieu Centrumgebied en Strijp S 2.1 de arbeidsmarkt voor creatieve kenniswerkers - Hoe zou het vestigingsklimaat in Eindhoven - voor jonge ondernemers zoals jij kunnen -
2.2
2.3
worden verbeterd? (huurprijs, netwerk, werkomgeving) Welke rol kan de gemeente daarin spelen? Wie zijn over het algemeen jouw opdrachtgevers? Hoe leg je contact met hen? Op welke wijze heb je nog contact met jouw universiteit of hogeschool? Hoe heb je contact met andere kenniswerkers of bedrijven? (netwerk en kennisdeling, fysiek of online) Hoe onderhoud je persoonlijke contacten? (digitaal of fysiek, waar of wanneer ontmoeten) Zie je ook andere ‘bloedgroepen’ of ‘type mensen’ op Strijp S/Centrumgebied – buiten creatievelingen? (clusters) Hoe heb je daar contact mee? Welke grote verschillen zie je tussen jou en internationale kenniswerkers in Eindhoven?
creatieve werkplaatsen - Waarom heb je gekozen voor een werkplek op Strijp S/Centrumgebied? (het merk Strijp S, -
industriële gebouwen) Hoe ziet voor jou de meest efficiënte werkomgeving eruit? (bedrijfsverzamelconcepten, flexibiliteit) Op welke wijze komen jouw creatieve ideeën het beste tot stand? Hoe ontstaat volgens jou een creatief werkmilieu zoals op Strijp S? (kleinschaligheid, toeval, onderstroom)
ruimtelijke mobiliteit - Hoe ziet een normale dagbesteding er voor jou uit? (globale invulling met tijdstip en de -
3
Een uitspraak uit de interviews met gemeente Eindhoven is: “Op Strijp S zit een community van Designers”. Hoe herken jij jezelf hierin? Wat kun je vertellen over jouw consumptiegedrag? (gadgets, experimenteren, luxe)
locatie ervan) Wat vind je van de aanwezige mobiliteit in Eindhoven?
stedelijke functies Eindhoven - Hoe ziet een creatief stadscentrum er voor jou uit? (aanwezige functies en fysieke -
3.1 3.2
kenmerken van de omgeving) Welke stedelijke functies en evenementen zie je graag in Eindhoven terug? (uitgaan, cultuur) Hoe vul jij jouw vrije tijd in? Wat ontbreekt er in Eindhoven nog in relatie tot jouw vrije tijdsbesteding? Wat vind je van Eindhoven als ‘avondstad’?
Winkelaanbod - Wat vind je van het winkelaanbod in Eindhoven? cultuur - Wat vind je van evenementen als Glow en de Dutch Design Week? - Op welke wijze hebben dergelijke evenementen invloed op het creatieve werkmilieu in -
Eindhoven? Wat vind je van de musea en theatervoorzieningen in Eindhoven zoals het Parktheater en het Van Abbe Museum? Bij welke culturele evenementen - niet bestemd voor het grotere publiek - ben je betrokken in Eindhoven? Hoe ontstaan dergelijke kleinschalige culturele evenementen volgens jou?
XXI -
4
Welke culturele voorzieningen zou je graag nog toevoegen aan het culturele klimaat van Eindhoven? (experimentele industrie)
woonomgeving Eindhoven - Waarom heb je gekozen voor Eindhoven als jouw woon- en werkomgeving? - Welke factoren zorgen ervoor dat je je verbonden voelt met een plek zoals bijvoorbeeld 4.1
Eindhoven? (herkomst, onderwijs, footloose) Welke kenmerken van een stedelijke omgeving passen het beste bij jouw leefstijl? (woonmilieu)
gedifferentieerd woonaanbod - Op welke wijze sluit jouw woonsituatie aan op jouw persoonlijke behoefte? (huur/koop,
type woning) 4.2
- Welke verbeteringen zie je daarin nog graag terug? openbare ruimten met groen - Wat vind jij van de openbare ruimten (zoals pleinen en parken) in Eindhoven? (rust en
groen) Welke verbeteringen zou je daarin graag terug zien?
4.3
4.4
veilige leefomgeving - Wat vind je van de veiligheid in Eindhoven? - Wat zou jij hierin graag verbeterd willen zien? sport en recreatie - Wat vind jij van de recreatiemogelijkheden in en rondom Eindhoven? - Wat vind jij van de sportvoorzieningen in Eindhoven?
De afsluiting en dankwoord (presentje).
Zijn er nog andere specifieke zaken die niet besproken zijn maar typerend zijn voor jou als creatieve kenniswerker? Zijn er nog andere opmerkingen of suggesties die je wilt maken? -
Uitleg wat de output van het onderzoek gaat opleveren en wat er met de gegevens gebeurt. Aanbod om onderzoeksresultaten toe te sturen, noteren wie interesse ervoor heeft Vragen naar mogelijkheid om eventueel nog vragen per email na te sturen. . Presentje als dank voor de medewerking.
XXII
Bijlage 10 Voorbeeld analyse focusgroep voor het thema creatieve kenniswerker. Tekstfragmenten voor het thema ‘creatieve kenniswerker’, deze zijn gelabeld en geordend. Hierbij is gekeken naar het aantal respondenten dat het eens was met de uitspraak. De gehele analyse voor de resterende thema’s is op te vragen bij de onderzoeker. Generatie Categorie Persoonlijke kenmerken (4+36) Werd duidelijk herkend.
Fragment Ambitieus en met passie. Overal ‘ja’ op te zeggen. Ik zie niet zo snel grenzen aan wat wij kunnen. Als je creatief bent, kun je voor alles een oplossing vinden. Iedereen is nu ook met meerdere type opdrachten bezig – niet specifiek waarop ze zijn afgestudeerd. Heel open minded. Geeft ruimte om jezelf verder te ontplooien. Heeft te maken met de generatie. Ik zie niet zo snel grenzen aan wat wij kunnen.
Persoonlijke kenmerken (1+)
Leergierig en flexibel.
Persoonlijke kenmerken (4+) Werd duidelijk herkend. Persoonlijke kenmerken (vl37) Persoonlijke kenmerken (vl)
Het is juist leuk om tussen de mazen van de wet door te gaan. Beleidsmakers zouden daarin mee moeten kunnen denken. Dus een beetje ruimte voor onzekerheid.
Persoonlijke kenmerken
Ambitieus, staat overal voor open en ziet geen grenzen aan hun competenties.
Internet (3+)
Internet vind ik echt niet inspirerend voor mijn creativiteit. Ik moet gewoon dingen zien. Wij zijn helemaal niet opgegroeid met sociale media, wel met internet. Ik vind social media veel te vermoeiend. Dat is volgens mij net de generatie na ons.
Sociale media( 4+) Werd duidelijk herkend. Sociale media (4+) Werd duidelijk herkend. Sociale media (4+) Werd duidelijk herkend. Sociale media (4+) Werd duidelijk herkend. Sociale media (1+) Social media (4+) 36
Flexibel, open minded, netwerker. Nieuwsgierig, ambitieus en betrokken.
Het is gewoon veel, een overkill aan informatie en veel echt onzinnig.
Als het ingezet wordt om mensen onderling te verbinden die daarvoor geen stem heeft gehad – zoals bij die Arabische lente – prima! Dat is het mooiste aan sociale media. Je versmelt met elkaar zoals het ooit hoorde te zijn. Sociale media is nu meer een soort van exploratie van de consument. Kost teveel tijd. Het legt ook een druk op, ik wil niet meteen reageren. Het is ook niet persoonlijk. Het één op één contact, het sociale verdwijnt
(+): Aantal respondenten die het er WEL mee eens waren. (--): Aantal respondenten die het er NIET mee eens waren.
37
(vl): Antwoorden volgens ingevulde vragenlijst.
XXIII Werd duidelijk herkend. Social media (1+) Technologie (3+)
Technologie (1+)
Technologie (4+) Technologie (vl)
gewoon. Je moet toch echt gewoon bellen of zien. Die generatie na ons kan ook alles tegelijk. Dat kan ik niet – word ik helemaal gek van. Mijn Smartphone kan ik echt, qua ondernemen, niet missen. Je hebt toegang tot heel je bedrijf via je telefoon. Dat is het enige waar ik hem voor nodig heb. Als ik mijn smartphone en laptop bij me heb, heb ik het hele bedrijf bij me. Ik heb geleerd om normale werkdagen te hebben en me niet te hoeven verantwoorden dat die van negen tot zes zijn. Ik heb die scheiding echt nodig merk ik. Contacten met klanten hier in Eindhoven, of via skype – of als ik zin heb dan ga ik naar Amsterdam of… Het kost me meer tijd dan ik zou willen, het werkt eerlijk gezegd wel verslavend. Toch is het superbelangrijk als marketingtool en kun je er niet meer omheen in deze tijd.
Technologie (vl)
Het is een ‘must’. Alleen op die manier ben je op de hoogte van alles wat er zich om je heen afspeelt en kun je trends en ontwikkelingen tijdig signaleren.
Informatietechnologie
Niet opgegroeid met social media, maar met internet. Teveel onzinnige informatie dat teveel tijd kost. Internet als marketingtool en bijhouden trends. Sociale contacten door bellen of ontmoeten. Met smartphone en laptop is er altijd bereikbaarheid tot het bedrijf.
Footloose (4+)
Je bouwt hier iets op in Eindhoven, je werk – ik ga dat niet zomaar ergens anders neerplanten. Je hebt ook een heel netwerk om je heen aan bedrijven en klanten. Dat is best waardevol, bouw dat elders maar weer op. Op een moment ga je groeien en wortel je in een stad als Eindhoven. Ik ben niet naar Eindhoven gekomen omdat ik dacht: dat is een leuke stad, daar zie ik me nou de rest van mijn leven wonen. Helemáál niet! Ik kwam alleen hier naartoe vanwege de Design Academy. Ik begin vond ik het vreselijk. Door mijn eerste studie kwam ik hier en daarna bleef ik voor de mogelijkheden als zzp’er in de creatieve sector in deze stad. Eindhoven is voor mij een goede mix tussen een relatief grote stad met dynamiek en een stad met een authentiek en soms dorps karakter. Eindhoven is ouderwets en bourgondisch, maar tegelijkertijd modern en vooruitstrevend.
Footloose (4+) Footloose (2+)
Footloose (vl) Footloose (vl)
Footloose
Over het algemeen vanwege de studie in Eindhoven terecht gekomen. Blijft over het algemeen in Eindhoven vanwege het werk in de creatieve sector, het netwerk aan bedrijven en klanten.
Leefstijl Pionier (4+) Pionier (4+) Pionier (4+) Pionier (4+) werd
Nog niets is vastgelegd – we gaan het uitvinden. Met het onderzoek verleg je grenzen, dat is interessant. Het is ook heel inspirerend. Zeker in wetenschap, daar gebeuren zoveel rare en fantastische dingen. Het moet wel toepasbaar zijn, je moet er wel iets mee kunnen. Het wel moet een product zijn waar je echt iets aan kunt hebben. Ik vind het juist interessant om ook met wetenschappers samen te werken. duidelijk
XXIV herkend. Pionier (1+)
Pionier (4+) werd herkend. Pionier (4+) werd herkend.
duidelijk
duidelijk
Pionier (+4) Pionier (2+) (oudere bedrijven)
Doordat hij zelf zijn zoektocht aflegt. Hier zie je creatieven juist een zwáre ontwikkeling doormaken. Dat is voor mij de inspiratie. Dat je af en toe iemand tegenkomt en ziet wat die heeft uitgevonden. Er moet ontwikkeling inzitten, het moet hier in Eindhoven niet blijven stilstaan. Het is leuk als je nog iets kunt ontdekken. Maar nu heeft iedereen het wel gezien op Strijp S dat eens rauw en mystiek was. Jammer dat alles al verbouwd is. De nadruk bij de Moutaineers ligt juist op de doorstroom. Je moet wel een bijdrage leveren aan de nieuwe generatie die zich wil ontwikkelen. Op een gegeven moment krijg je een punt, nadat je hebt geëxperimenteerd en gepionierd – dan moet je een slag maken want anders moet je stoppen. En dan moet je ergens anders weer gaan exploreren.
Pionier (+1)
Ik wil juist niet nastreven dat het moet ‘slik’, dat het moet zoals het hoort.
Pionier (+1)
Ik vind het prima om de onderstroom te zijn. Ik vind het prima als die indeling er is.
Pionier
Experimenteren en jezelf ontwikkelen. Grenzen verleggen door nieuwe producten uit te vinden waar je iets aan kunt hebben. Onderzoeken met wetenschappers is erg interessant.
Open en sociaal (4+) werd duidelijk herkend.
Openheid naar elkaar is ook typerend aan onze generatie. We zijn een beetje ‘gelijk gestemden’ in kleine groepen en trekken naar elkaar toe. Je stapt zo bij iedereen binnen en is maar 1 deur verder. Het is belangrijk dat je durft te delen en ziet dat je elkaar kunt helpen. Je kunt niet alles in je eentje, maar dat is ook niet nodig. Het is een wisselwerking. Maar je moet wel een bijdrage leveren aan de nieuwe generatie die zich wil ontwikkelen. En niet om daar alleen gebruik te maken van een goedkope werkplek – daar hou ik niet van.
Open en sociaal (4+) Open en sociaal (4+) Open en sociaal (4+)
Als het ingezet wordt om mensen onderling te verbinden – zoals bij die Arabische lente – prima! Dat is het mooiste aan sociale media. Buiten het enthousiasme moet je ook een soort van openheid laten zien. Dat je mensen het gevoel geeft, dat ze kunnen meepraten. Je moet niet teveel vastleggen want dat geeft barrières. Daar is openheid ook heel belangrijk in.
Open en sociaal (4+)
Ik heb hier gelukkig ook nog nooit ellebogenwerk meegemaakt.
Open en sociaal (2+)
Opdrachtgevers komen bijna alleen maar uit deze omgeving. Mensen uit andere steden kunnen zo ‘ blaten’. Zij voelen zich zo goed. Hier wordt juist gezegd, ga nu eerst maar eens aan het werk en laat zien wat je kunt.
Open en sociaal
Openheid naar elkaar toe. Kleine groepen met gelijk gestemden die informatie en elkaar helpen. Je moet wel een toegevoegde waarde hebben.
Leefstijl (1+)
Ik denk dat ik als werknemer meer een negen tot vijf baan heb dan jullie als creatieve zelfstandigen.
Leefstijl (4+) Leefstijl (4+) werd duidelijk herkend. Leefstijl (1+)
Het stopt niet als je creatief bent, het gaat altijd door. Ons werk staat niet stil. Het werk en privé is een beetje grijs gebied. Het hoort bij elkaar en alles loopt door elkaar. En de mensen waarmee je werkt zijn vaak ook nog je vrienden.
XXV Leefstijl (4+)
Leefstijl (4+)
Leefstijl (1+) Leefstijl (1+) Leefstijl (1+) Leefstijl (vl)
‘Working is a way of life’, dat geldt voor iedereen toch? Het is niet het belangrijkste in mijn leven. Ik heb altijd wel iets te doen, maar het is heel vaag of het nou met werk te maken heeft ook niet. Je kunt toch niet vooruit kijken, dingen veranderen altijd. Jij verandert, de economie verandert, de stad verandert. Je bent een beetje aan het dromen als creatieve. Je wilt mogelijkheden openhouden. Ik wil ook nog niet over 15 jaar nadenken. Ik merk dat ik me naar andere creatieven moet verantwoorden omdat ik alleen overdags werk. Er wordt raar gekeken dat ik zo lang vakantie heb. Ik werk op verschillende plekken, op de TU/e, op de Academy, thuis of hier, op de bank in bed, bij mijn ouders overal en nergens. Onregelmatig werken, veel sociale contacten, genieten van het leven als hoofddoel, vaak een (te) volle agenda en nu dat alles gecombineerd met een kindje.
Leefstijl (vl)
Stads, bruisend, met op z’n tijd momenten van rust om bij te komen van een drukke dag.
Leefstijl (vl)
Leefstijl (vl)
Mijn baan houdt niet op na 17.30u. Ik ben altijd met mijn vak bezig, in meer of mindere mate. Inspiratie doe je altijd en overal op, niet alleen tijdens kantooruren (juist niet!). Uiteraard is mijn werk niet het enige in mijn leven, maar het is een zeer belangrijk onderdeel ervan. Een leuke baan voelt niet als ‘werken’. Veel uitgaansmogelijkheden, veel winkels in de buurt. Anonimiteit, bereikbaarheid. Ik vind het heel belangrijk om niet te leven voor mijn werk, ook al doe ik heel leuk werk, het is en blijft werk. Het is denk ik gezond om niet alleen maar met je werk bezig te zijn. Bruisend, dynamisch, grote diversiteit.
Leefstijl
Prive en werk loopt door elkaar heen. je kunt niet vooruit kijken,
Leefstijl (vl) Leefstijl (vl)
altijd mogelijkheden openhouden. Werken moet leuk zijn, genieten van het leven is belangrijk. Onregelmatig en overal werken, creativiteit stopt niet. Identiteit (+4) werd duidelijk herkend
Ik zie het ook echt niet als werk eigenlijk. Als ik maar de rekeningen kan betalen, maar belangrijker is dat ik mij persoonlijk ontwikkel.
Identiteit (+4) werd duidelijk herkend
Het leuke aan de Bergen en de Kruisstraat is de mix en dat het een soort dorp is. Ik kan overal binnenkomen en kan met iedereen een praatje maken.
Identiteit (+5) Identiteit (+1) Identiteit (+4)
Werk draagt zeker bij aan wie ik ben. Moet ik me schuldig voelen omdat ik anders werk dan anderen? Ik doe net als jij geen acquisitie, maar overall waar ik ben ik bezig met ondernemen. Het is enthousiasme, dat straal je uit en dan raken mensen automatisch in gesprek met je. Mensen herkennen ‘het’.
Identiteit (+4)
Wij zijn denk ik ook anders want we niet nastreven dat het moet zoals het hoort. Het belemmert heel erg, het maakt je afhankelijk. Tuurlijk denken we nu verder omdat we willen groeien. Op een gegeven moment moet je die stap wel maken – maar wel gegrond op wat je ondertussen hebt opgebouwd, wie je bent – wat je wilt. De onderneming ontstaat vanuit je kracht en talent, niet vanuit een ondernemersplan. Dat is een heel andere denkwijze. Het zijn hele kleine groeistapjes elke keer, maar je voelt dat de basis die eronder ligt dat die ‘eerlijk’ is.
Identiteit (+1) Identiteit (+4) Identiteit (+4) Identiteit (+4)
XXVI Identiteit (+5)
Mijn ambitie is om leuk werk te blijven doen. Gewoon een leuk leven – ook belangrijk. Het mag niet saai worden, teveel routine of zorgen en problemen geven, dan ga ik iets anders doen. Dan ben ik gelukkig en dat is mijn ambitie voor de toekomst. Je ambitie wisselt ook qua werk. Als het staat, dan haal ik adem en zoek ik iets nieuws op. Dat is ook een stukje idealisme. Het komt van binnen, dat je gewoon moet.
Identiteit (+5) Identiteit (+4)
Identiteit (+4)
Op een moment wordt je wakker en heb wil je een gezinnetje en dan moet je toch je boterham verdienen. Lijkt me nogal wat om als bovenstroom een naam hoog te houden. Hij heeft nooit vrij, er is geen weg meer terug. Ze zetten design wel op de kaart. Op feestjes wordt gezegd: ‘Eindhoven is echt ‘underground’. Je moet het echt weten van die leuke plekjes, maar het gebeurt wel.
Identiteit (+1) Identiteit (+1) Identiteit
creativiteit (4+) werd herkend.
Werk draagt bij aan wie ik ben. Wij zijn anders. Enthousiasme straal je uit, opdrachtgevers komen daarop af. Ondernemen doe je vanuit je kracht en talent, die basis moet eerlijk zijn. Werk en leven moet leuk
duidelijk
Creativiteit (3+)
Ik merk juist dat ik me uit het geijkte moet trekken. Ik merk dat ik soms de automatische piloot stop moet zetten door naar een andere stad te gaan of door gewoon in een boekwinkel boeken in te kijken. Internet vind ik echt niet inspirerend voor mijn creativiteit. Ik moet gewoon dingen zien.
Creativiteit (3+) Creativiteit (3+) werd herkend. Creativiteit (3+) werd herkend.
en zonder zorgen zijn. Creativiteit kun je stimuleren door je gedachten weer op nul te zetten. Door hele normale dingen te doen of juist door gewoon dingen te zien, je gaat op pad. Naar musea of evenementen.
duidelijk
duidelijk
Creativiteit (3+) werd duidelijk herkend.
Routines helpen creativiteit niet. Dingen zien is wel echt het allerbelangrijkste. Eindhoven draagt daar een beetje aan bij met evenementen. Ik vind het leuk om nieuwe plekjes te zien. Om daar inspiratie op te kunnen doen voor creativiteit. Dat je denkt: ‘Hé, kun je in dat gebouw?’ Dan blijkt er ineens iets in een wijk toch weer iets te zitten, terwijl ik al mijn hele leven in Eindhoven woon. Dat is inspirerend hoor! Dat is typisch Eindhoven, je moet de leuke dingen echt weten. Het ligt ook allemaal versnipperd, allemaal van die kleine initiatieven. Buitenstaanders zien vaak één winkelstraat en vragen daarom wie gaat er nou in Eindhoven wonen?
Creativiteit (1+)
In Eindhoven voel je dat iedereen elke keer ‘wortel schiet’. Dat is voor mij de inspiratie. Dat je dat kunt gebruiken om jezelf te ontwikkelen.
Creativiteit (vl)
Ik raak geïnspireerd door steden, beurzen, evenementen, festivals, muziek, veel tijdschriften. Dan brainstorm ik het liefst alleen en scheur ik allerlei beelden uit tijdschriften en pas later spar ik eventueel nog met anderen.
Creativiteit (vl)
Creatieve ideeën moeten ontstaan en de ruimte krijgen om te groeien. Dat gaat het best in een inspirerende, dynamische omgeving. Een wisselwerking met andere creatieven is ook belangrijk.
Creativiteit
Creativiteit kun je stimuleren door je gedachten weer op nul te zetten. En door op pad te gaan en in een inspirerende omgeving ideeën op te doen. Of door wisselwerking met andere creatieven.