VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN IN EMMEN NOTA VAN BEVINDINGEN ITJ onderzoek naar de ketensamenwerking rond de preventie en aanpak van voortijdig schoolverlaten in Emmen
Utrecht, Juni 2007
Integraal Toezicht Jeugdzaken is een programmatische samenwerking van: • • • • •
Inspectie Inspectie Inspectie Inspectie Inspectie
voor de Gezondheidszorg van het Onderwijs jeugdzorg Openbare Orde en Veiligheid Werk en Inkomen
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
2
VOORWOORD Voor u ligt de nota van bevindingen van het onderzoek van Integraal Toezicht Jeugdzaken (ITJ) naar de preventie en aanpak van voortijdig schoolverlaten in de gemeente Emmen. ITJ, waarin vijf inspecties samenwerken, onderzoekt in een bepaalde gemeente of regio in Nederland een probleem rondom jongeren. In dat onderzoek richt de centrale vraag zich op de manier waarop organisaties en voorzieningen binnen deze gemeente er gezamenlijk in slagen om een maatschappelijk probleem rondom jongeren te verminderen of te voorkomen. Voortijdig schoolverlaten (VSV) wordt beschouwd als één van de grote problemen van het huidige Nederlandse onderwijs. Jaarlijks verlaten tienduizenden jongeren zonder diploma het onderwijs. Vooral het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs kennen veel uitvallers. Deze jongeren komen zonder startkwalificatie op de arbeidsmarkt. VSV kan de voorbode zijn van ‘uitval’ uit de samenleving, bijvoorbeeld in de vorm van werkloosheid, sociale uitsluiting of deelname aan criminele activiteiten. De aard en omvang van VSV waren aanleiding voor ITJ om onderzoek uit te voeren dat zich richt op het voorkomen en verminderen van dit probleem. Aan de hand van verzuimgegevens en verschillende context- en risicofactoren rondom VSV is besloten om het onderzoek uit te voeren in de gemeente Emmen. Deze nota van bevindingen geeft de onderzoeksresultaten en de conclusies van het onderzoek weer. ITJ vraagt de gemeente Emmen om naar aanleiding van deze nota van bevindingen samen met andere betrokkenen te werken aan verbeteringen. Er waren veel professionals, een aantal jongeren en ouders uit Emmen betrokken bij dit onderzoek. ITJ wil iedereen die aan het onderzoek heeft meegewerkt hartelijk bedanken en hoopt dat zij vanuit hun betrokkenheid bij het onderwerp verbeteringen in gang zullen zetten en eraan zullen bijdragen dat meer jongeren in Emmen met een startkwalificatie de school zullen verlaten. De samenwerkende jeugdinspecties: • Inspectie voor de Gezondheidszorg • Inspectie van het Onderwijs • Inspectie jeugdzorg • Inspectie Openbare Orde en Veiligheid • Inspectie Werk en Inkomen Namens deze, Voorzitter Stuurgroep Integraal Toezicht Jeugdzaken
mevrouw drs. J.F. de Vries Hoofdinspecteur jeugdzorg Utrecht, juni 2007
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
3
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
4
INHOUD VOORWOORD ......................................................................................3 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
INLEIDING .................................................................................7 Aanleiding..................................................................................9 Doel- en vraagstelling ................................................................10 Onderzoeksaanpak....................................................................11 Het beoordelingskader ...............................................................12 Leeswijzer ...............................................................................14
2
DE ORGANISATIES EN SAMENWERKINGS-VERBANDEN IN EMMEN... .....................................................................................17 Organisaties met als doel de aanpak van VSV ..............................18 Organisaties die (indirect) bijdragen aan de aanpak van VSV ..........18 Samenwerkingsverbanden met als doel de aanpak van VSV...........19 Samenwerkingsverbanden die (indirect) bijdragen aan de aanpak van VSV........................................................................................21
2.1 2.2 2.3 2.4 3 3.1 3.2 3.3
DE JONGERE CENTRAAL? .........................................................25 Signalering en preventie ............................................................25 Het contact tussen professionals en jongeren...............................27 Actieve houding .......................................................................29
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
DE SAMENWERKING CENTRAAL?..............................................31 Organisatiedoel is leidend voor werkprocessen .............................31 Beelden over aard en omvang VSV .............................................33 Wel een gedeelde definitie, geen gedeeld doel ..............................34 Jongeren uit beeld ....................................................................35 ‘Volgen’ van jongeren ...............................................................38
5 5.1 5.2 5.3
CONCLUSIE EN BESTUURLIJKE BOODSCHAP .............................41 Conclusie ...............................................................................41 Bestuurlijke boodschap ..............................................................43 Uitgangspunten lokaal actieplan..................................................44
WAAROM HEEFT ITJ GEKOZEN VOOR DE GEMEENTE EMMEN?…………………. ....................................................47 BIJLAGE II KWALITEITSASPECTEN .....................................................51 BIJLAGE III BETROKKEN ORGANISATIES ..............................................57 BIJLAGE IV LIJST VAN AFKORTINGEN..................................................59 BIJLAGE I
LITERATUUR .....................................................................................61
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
5
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
6
1
INLEIDING
Jaarlijks verlaten tienduizenden jongeren zonder diploma het onderwijs. Vooral het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) kennen veel uitvallers. Deze jongeren komen zonder startkwalificatie op de arbeidsmarkt. Uit gegevens van het CBS (2007) blijkt dat de meeste jongeren uitvallen in het mbo (figuur 1.1). Op het laagste niveau van het mbo verlaat zelfs een op de drie leerlingen voortijdig de school. Onderzoek van Reker e.a. (2005) laat daarnaast zien dat voortijdig schoolverlaten (VSV) ook relatief gezien vaker voorkomt in het vmbo dan in havo of vwo. Figuur 1.1 VSV’ers vanuit voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs naar schoolsoort, 2005
Bron: CBS, 2007 VSV is in dit onderzoek gedefinieerd1 als het niet halen van een startkwalificatie, dat is een diploma van havo, vwo of niveau twee van het mbo. In het Nederlandse onderwijs- en arbeidsmarktbeleid wordt de startkwalificatie gezien als het minimale niveau dat nodig is om voldoende toegerust de arbeidsmarkt te betreden zodat een jongere zich gedurende de beroepsloopbaan verder kan ontwikkelen2. Voortijdig schoolverlaters (VSV’ers) zijn jongeren van 12 tot 23 jaar zonder startkwalificatie die ten minste een maand zonder geldige reden hebben verzuimd onderwijs te volgen (relatief verzuim) en/of niet meer bij een onderwijsinstelling als deelnemer staan ingeschreven (absoluut verzuim)3. VSV wordt beschouwd als één van de grote problemen van het huidige Nederlandse onderwijs4. Het tweede kabinet Balkenende wil het aantal nieuwe VSV’ers in 2006 met 30 procent en in 2010 met 50 procent hebben teruggedrongen ten opzichte van 2002. In dat jaar ging het volgens cijfers van het 1 Er is geen eenduidige definitie voor voortijdig schoolverlaten. De hier genoemde definities zijn die, die we in het kader van dit onderzoek hanteren. 2 M. van der Steeg en D. Webbink; CPB Document Voortijdig Schoolverlaten in Nederland; omvang, beleid en resultaten, februari 2006, p.9. 3 Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 558, nrs. 1-2. 4 M. van der Steeg en D. Webbink; CPB Document Voortijdig Schoolverlaten in Nederland; omvang, beleid en resultaten, februari 2006, p.9.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
7
Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) om 70.500 jongeren. Dit beoogde effect is sinds 2003 als beleidsprioriteit opgenomen in de achtereenvolgende miljoenennota’s5. Met VSV zijn economische en sociale risico’s gemoeid, zowel op individueel als op maatschappelijk niveau. Voor een deel van de jongeren zonder startkwalificatie is het vooruitzicht langer werkzoekend te zijn, een minder goede positie op de arbeidsmarkt te veroveren en een lager inkomen te hebben. Ook is de kans op criminaliteit voor VSV’ers hoger6. Zo is uit onderzoek bekend dat de kans dat jongeren van zeventien en achttien jaar zonder schooldiploma verdacht worden van het plegen van een misdrijf bijna 2,5 keer zo groot is als de kans dat een jongere die wel een diploma heeft7. In economisch opzicht leidt VSV tot hogere kosten voor de samenleving. De samenleving als geheel moet kosten maken om de VSV’ers op te vangen, te begeleiden of de effecten van het gedrag van deze groep te compenseren8. Daarnaast vereist een hoogwaardige kenniseconomie een hoog gemiddeld opleidingsniveau van de bevolking, hetgeen zich slecht verhoudt tot een groot aantal VSV’ers9. De samenwerking tussen de uitvoeringsorganisaties is vastgelegd in wet- en regelgeving, maar moet lokaal en regionaal vorm en resultaat krijgen. Het probleem van maatschappelijke uitvallers ligt vooral op het bord van de gemeenten. De gemeenten hebben met de RMC-wet en de Wet Werk en Bijstand (WWB) de verantwoordelijkheid en de ruimte gekregen om dit vraagstuk aan te pakken. Daarin werken zij samen met de Centra voor Werk en Inkomen (CWI), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en werkgevers. Door vacaturewerving en een actief begeleidende en bemiddelende rol van het CWI kan de instroom in (dure) re-integratieprojecten worden voorkomen. UWV speelt een rol als het om jongeren gaat met een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) of de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong). Uit praktijkvoorbeelden blijkt dat het van belang is regionale en lokale werkgevers bij de aanpak te betrekken, evenals de Regionale Opleidingencentra (ROC's), Sociale Werkvoorzieningen (SW-bedrijven), scholingsinstituten, Bureaus Jeugdzorg, politie en reintegratiebedrijven.10
5 De Lissabon-doelstelling dateert van 2000. Op dat moment sloot het Nederlandse beleid voor voortijdig schoolverlaten niet aan op deze doelstelling. Daarom is besloten een ‘vertaalslag’ te maken. De beoogde halvering uit de Europese doelstelling werd overgenomen (50 procent in 2010), en daaraan werd een tussendoel toegevoegd (30 procent in 2006). 6 Tweede Kamer der Staten Generaal (2006). Staat van beleidsinformatie 2006. Den Haag: SDU (Tweede Kamer der Staten Generaal, vergaderjaar 2005-2006, kamerstuk 30 558, nrs. 1-2, p19). 7 WODC/CBS-rapport in: Ministerie van OCW (2006). Factsheets Voortijdig Schoolverlaten 2006. P3. 8 Inspectie van het Onderwijs, 1998 in: Tweede Kamer der Staten Generaal (2006). Staat van beleidsinformatie 2006. Den Haag: SDU (Tweede Kamer der Staten Generaal, vergaderjaar 2005-2006, kamerstuk 30 558, nrs. 1-2, p19). 9 Ministerie van OCW (2005e) in: Tweede Kamer der Staten Generaal (2006). Staat van beleidsinformatie 2006. Den Haag: SDU (Tweede Kamer der Staten Generaal, vergaderjaar 2005-2006, kamerstuk 30 558, nrs. 1-2, p19). 10 Rapportage 2005 Monitorgroep, ‘Goed bekeken!’; Praktijken van ketensamenwerking’. December 2005, p. 32/33.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
8
1.1
AANLEIDING
De aard en omvang van VSV zijn aanleiding voor Integraal Toezicht Jeugdzaken (ITJ) om een onderzoek uit te voeren dat zich richt op het voorkomen en verminderen van dit probleem. ITJ kijkt binnen één bepaalde gemeente in Nederland naar de kwaliteit van de samenwerking. De kwaliteit van de samenwerking wordt afgemeten aan de mate waarin organisaties er in die gemeente gezamenlijk in slagen om een maatschappelijk probleem rondom jongeren te verminderen of te voorkomen. De keuze voor een te onderzoeken gemeente hangt af van een aantal factoren, zoals de omvang van het probleem in combinatie met de aanwezigheid van risicofactoren in een bepaald gebied. VSV komt relatief vaak voor bij leerlingen uit de lagere sociale milieus (laag opleidingsniveau van de ouders), leerlingen uit eenoudergezinnen, leerlingen die met een achterstand het voortgezet onderwijs betreden (lage CITO eindscore) en leerlingen uit grote steden. Andere risicofactoren zijn leeftijd (al dan niet leerplichtig zijn), ongeoorloofd verzuim, zittenblijven en de schoolsoort waar men onderwijs kan volgen. Waarom de gemeente Emmen In Emmen is het percentage VSV’ers relatief hoog vergeleken met andere RMC-regio’s. Het ministerie van OCW heeft RMC-cijfers uit 2004-2005 aangeleverd van 39 RMC-regio’s11. Hieruit blijkt dat de RMC-regio waarin Emmen valt (Zuidoost-Drenthe) in 2004-2005 vergeleken met andere RMC-regio’s het één na hoogste percentage nieuwe VSV’ers heeft ten opzichte van het totaal aantal 12 tot 22 jarigen in de RMC-regio (4,9 procent). Hoewel deze cijfers niet helemaal sluitend zijn (er bestaat een kans op dubbeltellingen), is dit toch een teken dat ‘het niet goed gaat’ met VSV in Emmen. Tevens is een aantal van de bovengenoemde risicofactoren, bijvoorbeeld laagopgeleide ouders, veel ongeoorloofd verzuim en een lage CITO-score in het basisonderwijs in Emmen duidelijk aanwezig. De drie factoren worden hieronder toegelicht. Overige informatie vindt u in bijlage I. •
Opleiding ouders Recente gegevens over het opleidingsniveau van ouders zijn niet bekend. Wel blijkt uit onderzoek van Sardes en ITS uit 200112 dat er in Drenthe op relatief veel basisscholen sprake is van een schoolbevolking die voor het grootste deel bestaat uit autochtone kinderen van laag opgeleide ouders (ook wel 1,25 kinderen genoemd, volgens de gewichtenregeling in het primair onderwijs). Daarnaast blijkt uit gegevens van Kinderen in Tel (2006) dat 30,2 procent van de kinderen een onderwijsachterstand heeft ten opzichte van 24,8 landelijk13.
11
Ministerie van OCW, projectdirectie Voortijdig Schoolverlaten, e-mail 16-08-2006. Sardes/ITS (2001). Nieuwe kansen voor onderwijs in Drenthe. In: Plan van aanpak onderwijskansenbeleid Drenthe, http://onderwijsachterstanden.nl/ok.php/praktijkvoorbeelden/okpra017.html. 13 Voor kinderen in de leeftijd 4 tot en met 12 jaar. 12
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
9
•
•
1.2
Ongeoorloofd verzuim In het onderzoek van ITJ worden recente verzuimgegevens van de gemeente Emmen meegenomen waar de dubbeltellingen uitgefilterd zijn. Uit de meest recente cijfers blijkt dat het relatieve verzuim in 2004-2005 in het (speciaal) basisonderwijs uit 606 kinderen bestond, en in het voortgezet onderwijs uit 1290 kinderen14. Een schooljaar later (2005-2006) is het relatief verzuim in het (speciaal) basisonderwijs gedaald naar 163 en in het voortgezet onderwijs naar 40115. Voor een deel is deze daling te verklaren door een andere manier van registreren. Emmen telde op 1 oktober 2005 ongeveer 15.000 leerlingen in het (speciaal) basisonderwijs, 6600 leerlingen in het voortgezet onderwijs (praktijkonderwijs en algemeen voortgezet onderwijs), ongeveer 7000 leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs (agrarisch onderwijs en middelbaar onderwijs) en ruim 1500 studenten in het hoger beroepsonderwijs16. Gegevens van Kinderen in Tel (2006) geven aan dat het relatief schoolverzuim in Emmen ten opzichte van landelijk respectievelijk 11,1 en 1,5 procent is17 18. Lage CITO-score Kinderen met een lage CITO-score lopen meer risico lopen om voortijdig het onderwijs te verlaten dan kinderen die het lager onderwijs met een hogere CITO-score verlaten19. Landelijk gezien worden de eindresultaten op 93 procent van de basisscholen door de inspectie van het onderwijs voldoende beschouwd, in Emmen geldt dat voor 77 procent van de basisscholen.
DOEL- EN VRAAGSTELLING
Veel van het huidige beleid en de huidige aanpakken zijn gericht op jongeren die uitvallen of werkloos worden (curatief). Het voorkomen van uitval behoeft ook de aandacht van goed beleid en een goede aanpak. Door middel van dit onderzoek wil ITJ daarom ook de preventieve aanpak van VSV in beeld brengen. Aangezien niet voor alle jongeren voorkomen kan worden dat ze voortijdig school verlaten mag de curatieve kant echter niet uit het oog verloren worden. Het doel van dit onderzoek is inzicht verkrijgen in de manier waarop verschillende organisaties in de gemeente Emmen samenwerken om te voorkomen dat jongeren voortijdig uitvallen uit school (preventie), en te bevorderen dat de jongeren alsnog een startkwalificatie behalen (curatie).
14 CFI agentschap van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Verslag ex. Artikel 25, lid 2m Leerplichtwet 1969. Gemeente Emmen, studiejaar 2004-2005. 15 CFI agentschap van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Verslag ex. Artikel 25, lid 2m Leerplichtwet 1969. Gemeente Emmen, studiejaar 2005-2006. 16 Emmen in Cijfers. Statistische Informatie uitgave 2006. 17 Voor kinderen van 4 tot en met 17 jaar. 18 Kinderen in Tel 2006, Verweij-Jonker instituut. 19 Tussen 1 augustus 2005 en 1 augustus 2006 zijn op 13 van de 66 basisscholen in Emmen periodieke kwaliteitsonderzoeken gehouden door de Inspectie van het Onderwijs. De basisscholen in Emmen worden door onderwijsinspecteurs slechter beoordeeld op resultaten van de eindtoetsen (waaronder de CITO-eindtoetsen kunnen vallen) dan landelijk gezien verwacht mag worden.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
10
De centrale vraag van dit onderzoek luidt als volgt: Hoe wordt er in de gemeente Emmen samengewerkt om te zorgen dat jongeren een startkwalificatie halen? Deze centrale vraagstelling valt uiteen in verschillende deelvragen20, te weten: 1. Hoe werken organisaties in de gemeente Emmen samen om te voorkomen dat jongeren voortijdig schoolverlaten? 2. Wat doen organisaties voor jongeren die zijn uitgevallen om ervoor te zorgen dat ze alsnog een startkwalificatie halen? 3. In hoeverre is de aanpak gericht op het terugleiden van de jongere naar regulier onderwijs, en in hoeverre is de aanpak gericht op het halen van een startkwalificatie door bijvoorbeeld leer/werk-, scholings- of reintegratietrajecten? 4. Wat zijn de resultaten van de manier waarop de organisaties in de gemeente Emmen samenwerken in het kader van het voorkomen van VSV en het (alsnog) behalen van een startkwalificatie? De resultaten van het onderzoek zullen met de gemeente besproken worden. Aan de hand van deze resultaten zal de gemeente, in (nauwe) samenwerking met relevante partners, een actieplan opstellen waarin zij aangeven hoe ze de komende jaren te werk zullen gaan met als doel het tegengaan/preventie van VSV. Het beoogde resultaat van het onderzoek is dan ook: (daar waar nodig) verbetering van de manier waarop verschillende organisaties binnen de gemeente Emmen samenwerken met als effect dat er minder jongeren uitvallen.
1.3
ONDERZOEKSAANPAK
Om een antwoord te kunnen geven op de deelvragen en daarmee de centrale vraag van dit onderzoek, zijn verschillende onderzoeksmethoden gehanteerd: interviews bij organisaties en voorzieningen, dossieronderzoek en het samenstellen van levensloopbeschrijvingen, vignetonderzoek en gesprekken met jongeren. Elke methode geeft op haar eigen manier antwoord op een deel van de vragen. De data die de verschillende methoden tezamen hebben opgeleverd, heeft ITJ in staat gesteld om de centrale vraag te beantwoorden. Hieronder zullen we dieper ingaan op de verschillende methodieken. Interviews met professionals Om inzicht te krijgen in de manier waarop organisaties zowel preventief als curatief te werk gaan met betrekking tot VSV, heeft ITJ bij de organisaties en voorzieningen die een rol (zouden kunnen) spelen bij de aanpak van VSV in Emmen interviews gehouden. Deze interviews zijn op strategisch en tactisch (directie/management) en op operationeel niveau (uitvoering) afgenomen. In totaal gaat het om 34 interviews bij 23 verschillende organisaties. Dossierstudie en levensloopbeschrijving 20 Deze onderzoeksvragen zullen niet expliciet beantwoord worden in de conclusies van deze nota. We hebben ervoor gekozen om de conclusies en bevindingen in lijn met elkaar te schrijven, om te voorkomen dat het twee, van elkaar losstaande, onderdelen van de nota worden. De bevindingen en conclusies bieden echter wel degelijk een antwoord op de onderzoeksvragen, en daarmee ook op de centrale vraag van het onderzoek.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
11
Doel van het dossieronderzoek is het in beeld brengen en positioneren van de organisaties waar jongeren mee te maken hebben gehad in de periode voorafgaand aan en in de periode tijdens en na het VSV. Op deze manier wil ITJ inzicht verkrijgen in het type actie dat wordt ingezet voor de jongeren en tevens in de aard van deze acties, preventief of curatief. In totaal zijn bij het RMC 26 dossiers ingezien. Van twee van de jongeren, Jorien en Niek, hebben we een zogenaamde levensloopbeschrijving geconstrueerd. We hebben bij de selectie gezocht naar jongeren die in aanraking zijn geweest met meerdere instellingen en die nu tot de risicogroep behoren. Hoewel deze jongeren niet representatief zijn voor de gehele groep VSV’ers, geeft iedere levensloopbeschrijving wel informatie over hoe organisaties samenwerken en over welke resultaten behaald worden. Ook zijn gesprekken gevoerd met deze jongeren en één van hun ouders. Vignetonderzoek Medewerkers van de organisaties en voorzieningen in Emmen (operationeel niveau) is een aantal vignetten voorgelegd. Een vignet is een korte beschrijving van een persoon of situatie die relevant geachte informatie bevat en die wordt voorgelegd aan respondenten om een oordeel te krijgen over de beschreven persoon of situatie21. Doel hiervan is om te kunnen vaststellen op basis van welke factoren en kenmerken van jongeren de medewerkers het risico inschatten dat een jongere VSV’er zou kunnen worden en om te zien hoe deze medewerkers precies te werk gaan. Op deze manier wordt inzicht verkregen in de mate waarin risicofactoren een rol spelen bij de aanpak van VSV. Ook wordt zicht verkregen op de specifieke aanpak die gehanteerd wordt; is deze preventief, of juist curatief? En is deze per jongere verschillend en toegespitst op de problematiek van deze jongere, of wordt er een standaardaanpak gehanteerd? Ervaringsdeskundigen interviewen jongeren Jongeren die zelf ervaring hebben met VSV zijn benaderd om andere jongeren te interviewen. Uiteindelijk is één jongere, na een training, ingezet om samen met inspecteurs gesprekken te voeren met andere jongeren die risico lopen VSV’er te worden of dat reeds zijn. Deze vorm van jongerenparticipatie heeft als doel het geven van inzicht in de risicofactoren die een rol spelen bij VSV. Daarnaast geeft het op een laagdrempelige wijze inzicht in hoe jongeren de hulp van instellingen hebben ervaren en of gewenste resultaten zijn bereikt. Verder worden aanbevelingen gedaan als het gaat om het voorkomen van VSV.
1.4
HET BEOORDELINGSKADER
De problemen waarmee jongeren en gezinnen met risicokinderen te maken hebben zijn complex. Bij de aanpak van die problemen zijn veel verschillende mensen en organisaties betrokken; deze organisaties handelen echter (relatief) autonoom en niet in samenhang met elkaar. Beleid, financiering en regelgeving dwingen hulpverleners om in stringente kaders of in vaste trajecten te analyseren, te indiceren en te handelen. Het geheel van hun losstaande 21 Veenema. K. et al. De vignetmethode, “Een praktische handleiding bij beleidsonderzoek.” Tilburg/Utrecht, november 2004.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
12
acties en interventies is daardoor complex en nauwelijks inzichtelijk. Zelden of nooit kunnen zij op eigen kracht een verbinding met elkaar maken om effectief (integraal) antwoord te vinden op de complexiteit van het maatschappelijk probleem dat ze aanpakken. Daar is resultaatgerichte samenwerking voor nodig, bijvoorbeeld in ketens22. Een keten wordt door ITJ omschreven als een samenwerkingsverband tussen ten opzichte van elkaar zelfstandige maar tegelijkertijd ook wederzijds afhankelijke partijen. De samenwerking is erop gericht een zekere afstemming van activiteiten te bewerkstelligen waarbij de ordening van partijen en hun activiteiten in die samenwerking vorm krijgen vanuit de invalshoek van het aanpakken van een maatschappelijk probleem. Dat wil zeggen in de opeenvolging van contactmomenten die de cliënt – in dit geval de jongere of het gezin – van de partners in de keten ervaart. Een van de manieren om afstemming en focus te krijgen op het aanpakken van een maatschappelijk probleem is Results Based Accountability (RBA). Results Based Accountability RBA is een methodiek om gezamenlijk, overheid en burgers, te werken aan de oplossing van (lokale) problemen23. RBA geeft mensen een gezamenlijk doel. Het is een methode om te bepalen wat alle belanghebbenden willen bereiken, met een gedeelde verantwoordelijkheid om dat doel te realiseren en meetbare resultaten te behalen. Wanneer er overeenstemming is over wat men wil bereiken, is de kans groot dat mensen, met verschillende belangen en achtergronden, zich samen sterk willen maken voor het behalen van dat resultaat. Hiervoor kan zowel de professionele dienstverlening, alsook informele ondersteuning worden ingezet, bijvoorbeeld buurtbewoners24 . Population accountability versus Performance accountability RBA bestaat uit twee componenten: verantwoording over het welzijn van de gehele bevolking (population accountability) en verantwoording over het welzijn van een doelgroep (performance accountability). Bij de eerste vorm van verantwoording, population accountability, neemt een groep partners tezamen de verantwoordelijkheid voor het welzijn van een totale populatie: het gaat dan over alle mensen in de wereld of alle kinderen in Nederland. Voor Emmen betekent dit bijvoorbeeld ‘alle VSV’ers in Emmen’; wat dragen organisaties gezamenlijk bij aan de aanpak van VSV in Emmen. Deze vorm van verantwoording reikt per definitie verder dan een organisatie, afdeling of programma. Bij de tweede vorm van verantwoording, performance accountability, neemt een manager, of een groep managers, de verantwoordelijkheid voor de resultaten van een programma, een organisatie, dienst of systeem: wat dragen organisaties afzonderlijk bij aan de aanpak van VSV in Emmen, specifiek voor 22
Ketens laten werken, Concept toezichtkader jeugdzaken 0-23, p.27. Tijdens de voorbereiding van het onderzoek is met de gemeente Emmen gesproken over het actieplan dat opgesteld zal worden op basis van deze nota van bevindingen. Op 8 februari 2007 is met de gemeente Emmen en betrokken organisaties een bijeenkomst geweest, waar onder andere Results Based Accountability (RBA) is geïntroduceerd. 24 In staten als Vermont, Georgia en Missouri is RBA gebruikt om relaties tussen staat, regio en buurten structureel te veranderen. Zie: Meinema, 2000. 23
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
13
de doelgroep waar zij zich op richten. De focus ligt hier op het welzijn van cliëntpopulaties, in tegenstelling tot een hele bevolking. Deze vorm van verantwoording werkt op alle niveaus van de organisatie, van het kleinste programma tot de prestaties van de organisatie als geheel. Kwaliteitsaspecten ITJ Om samenwerking effectief te laten zijn dient er – volgens de RBAgedachte – een vertaling gemaakt te worden van de uitvoering van de organisaties op performance level, naar een samenwerking van alle partijen die gericht is op de gehele groep of bevolking. Samenwerking dient dus organisatie-overstijgend ingericht te worden25. Om de kwaliteit van de samenwerking binnen een gemeente te bepalen, heeft ITJ een aantal kwaliteitscriteria geformuleerd, te weten: doelconvergentie, gedeelde probleemanalyse, ketenregie, informatiecoördinatie, bereik van de keten, continuïteit van de keten, oplossingsgerichtheid en systematische evaluatie en verbetering. De mate waarin de samenwerking in de gemeente voldoet aan deze criteria geeft ITJ een antwoord op de vraag in hoeverre de ketensamenwerking effectief kan zijn. Met andere woorden, ITJ krijgt zicht op de wijze waarop en de mate waarin de vertaling van handelen op performance level van de individuele organisaties vertaald is naar handelen op population level van alle partners tezamen. Daarnaast krijgt een keten pas een positieve waardering wanneer het aannemelijk te maken is dat de werking van de keten bijdraagt aan de vermindering van het probleem. In bijlage II worden de kwaliteitscriteria toegelicht. De kwaliteitscriteria hebben overigens niet alleen de functie om de aangetroffen kwaliteit van de ketensamenwerking te beoordelen; ze geven ook richting aan de ontwikkeling van nieuwe en versterking van bestaande ketens. De bevindingen van de onderzoekers worden aan deze criteria getoetst en resulteren in een oordeel over de kwaliteit van de ketensamenwerking en (eventuele) aanbevelingen voor versterking van de bestaande keten(s).
1.5
LEESWIJZER
Hoofdstuk 2 beschrijft de organisaties en samenwerkingsverbanden die direct of indirect te maken hebben met de aanpak van VSV in de gemeente Emmen. In hoofdstuk 3 en 4 worden de bevindingen beschreven. In hoofdstuk 3 ligt de focus op ‘de jongere centraal’. In hoofdstuk 4 worden de bevindingen gepresenteerd, waarbij de focus ligt op de samenwerking tussen de organisaties en het werken vanuit eigen kaders. Deze bevindingen zullen we, waar mogelijk en relevant, illustreren met voorbeelden die afkomstig zijn uit de levensloopbeschrijvingen en de interviews met jongeren. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de voorbeelden die we laten zien op zich niet representatief zijn voor heel Emmen; deze beschrijvingen later immers slechts de gebeurtenissen en ervaringen van één enkele jongere zien. We gebruiken deze beschrijvingen echter slechts daar waar ze 25 De organisaties die zich gaan buigen over het actieplan kunnen hier wellicht gebruik van maken.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
14
illustratief zijn voor de bevindingen uit het volledige datamateriaal. Deze bevindingen zijn weer wel representatief voor de hele gemeente. Tot slot zullen we in hoofdstuk 5 een beschouwing geven van voorgaande hoofdstukken, en komt ITJ tot een oordeel van de kwaliteit van de ketensamenwerking in Emmen. Deze oordelen zullen we plaatsen binnen de context van de in paragraaf 1.4 genoemde kwaliteitsaspecten. Ook zullen we een aantal aanbevelingen doen ter verbetering van de (keten)samenwerking tussen de organisaties en voorzieningen in Emmen met betrekking tot de populatie VSV’ers.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
15
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
16
2
DE ORGANISATIES EN SAMENWERKINGSVERBANDEN IN EMMEN
In de meeste gevallen doorloopt een jongere het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs zonder problemen. Vervolgens wordt een beroepsopleiding gevolgd en betreedt de jongere de arbeidsmarkt met een diploma op minimaal startkwalificatieniveau. Voor een deel van de jongeren verloopt dit echter anders. Hij of zij komt in aanraking met het RMC en/of de leerplichtambtenaar, die de jongere vervolgens terugleiden naar school of helpen bij het vinden van werk. Naast het RMC en de leerplichtambtenaar is er in Emmen een groot aantal organisaties dat meer of minder direct betrokken is bij (het voorkomen van) VSV van jongeren in de gemeente. Naar aanleiding van de bevindingen heeft ITJ deze organisaties en de samenwerkingsverbanden ingedeeld in vier categorieën, op basis van het doel van de organisatie of het samenwerkingsverband. Categorie Categorie Categorie Categorie
1: 2: 3: 4:
organisaties met als doel de aanpak van VSV. organisaties die (indirect) bijdragen aan de aanpak van VSV. samenwerkingsverbanden met als doel de aanpak van VSV. samenwerkingsverbanden die (indirect) bijdragen aan de aanpak van VSV.
Tabel 2.1 geeft de organisaties en samenwerkingsverbanden in Emmen, op het gebied van VSV, onderverdeeld naar de vier genoemde categorieën weer26. In onderstaande paragrafen zullen we deze categorieën verder toelichten. Tabel 2.1 De organisaties en samenwerkingsverbanden in de gemeente Emmen
Aanpak VSV als doel Organisaties
RMC, Leerplicht
Samenwerkingsverbanden
Leerplicht–RMC, Leerplicht–OM-RvdK, RMCJongerenloket, O3 akkoord, Convenant Sluitende aanpak VSV, Agenda voor de Veenkoloniën.
(Indirecte) bijdrage aanpak VSV Scholen, OPDC, Leerplicht, SWV, SMW/AMW (Sedna), Jongerenloket, MKB, SoZaWe, Politie, BJZ / Jeugdreclassering / RvdK, MEE, GGZ, Accare, VNN, GGD-JGZ. ZAT, JOT, Consultatieteam, Ketenvorming Jeugd en Gezin.
26 De tabel is een weergave van de instellingen die betrokken zijn in dit onderzoek. Hiermee wordt niet gepretendeerd dat er geen andere instellingen zijn die een rol spelen bij het voorkomen en de aanpak van VSV.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
17
2.1
ORGANISATIES MET ALS DOEL DE AANPAK VAN VSV
Slechts één organisatie heeft primair als doel VSV aan te pakken en te voorkomen, namelijk het RMC. Het ministerie van OCW heeft de functie van RMC’s beschreven: RMC’s zijn ingesteld om VSV van niet meer leerplichtige jongeren regionaal aan te pakken. Ze ondersteunen en versterken het werk van de leerplichtambtenaren én zij behoren, in samenwerking met relevante partners, preventief in te springen om VSV te voorkomen, zoveel mogelijk VSV’ers in de regio een startkwalificatie te laten behalen en jongeren die (dreigen) uit te vallen in beeld te brengen en te houden27. RMC begeleidt jongeren die geen startkwalificatie hebben in de leeftijd van 17 tot en met 23 jaar. Naast en in samenwerking met het RMC speelt ook de leerplichtambtenaar een rol in de aanpak van VSV. In de leerplichtwet is vastgelegd, dat de gemeente er op moet toezien, dat alle leerplichtigen ook deelnemen aan het onderwijs. Een jongere is volledig leerplichtig vanaf de maand na zijn vijfde verjaardag tot het einde van het schooljaar waarin de jongere zestien jaar wordt. Daarna is een jongere nog gedeeltelijk leerplichtig voor de duur van een schooljaar. De leerplichtambtenaar heeft een opsporingstaak en een taak om, in geval van ongeoorloofd verzuim, in het belang van het kind op te treden en een oplossing te vinden. Leerplicht werkt hierin over het algemeen samen met organisaties op het gebied van individuele en maatschappelijke hulpverlening.
2.2
ORGANISATIES DIE (INDIRECT) BIJDRAGEN AAN DE AANPAK VAN VSV
VSV is een complex probleem. Oorzaken en gevolgen zijn niet altijd makkelijk van elkaar te onderscheiden. Er zijn dan ook veel organisaties te benoemen die een rol spelen in de aanpak van VSV, zowel in de preventieve als in de curatieve sfeer. De aanpak van VSV is niet hun primaire doelstelling, maar ze hebben wel een rol in de aanpak van het probleem. Enerzijds zijn dit organisaties die een relatie hebben met de risicofactoren die een rol spelen bij VSV, zoals gezinsproblematiek, rouwverwerking, verzuim, verslavingsproblematiek, etc. Anderzijds verzorgen deze organisaties randvoorwaarden, zodat jongeren een startkwalificatie kunnen behalen. Er zijn in Emmen veel organisaties die op deze manier indirect kunnen bijdragen aan de aanpak van VSV, maar dit doen met een ander doel voor ogen. Scholen, bijvoorbeeld, benoemen als hun doelstelling voornamelijk het bieden van kwalitatief goed onderwijs en zorgen dat leerlingen met een diploma van school gaan28. Sommige scholen hebben daarbij nog als doel, dat ze leerlingen goed voorbereid de arbeidsmarkt op willen laten gaan.
27
OCW, 2002. Iedereen een startkwalificatie. De regionale Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten. 28 Dit betreft echter alleen de opleidingen lager dan mbo niveau 2 (en dus startkwalificatieniveau). Daar waar het opleidingen betreft waarmee de leerling wel een startkwalificatieniveau verkrijgen, dient de school in categorie 1 geplaatst te worden. ‘Het afronden van deze opleiding met een diploma’, impliceert immers dat het doel is ‘het behalen van een startkwalificatie’.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
18
Een aantal voorbeelden: “Het doel is de leerling te begeleiden naar werk of vervolgonderwijs en naar een zo zelfstandig mogelijke plaats in de maatschappij, waarbij aandacht wordt besteed aan wonen en vrijetijdsbesteding.” (Praktijk Onderwijs Emmen.) “Een vraaggerichte en maatschappijgeoriënteerde doelorganisatie die jongeren en (jong)-volwassenen via flexibele, beroepsvoorbereidende en hoogkwalitatieve opleidingen voorbereidt op en ondersteunt binnen een zo breed mogelijke arbeidsmarkt (in het landelijk en aangrenzend stedelijk gebied). Naast deze beroepsvorming zal ruime aandacht worden geschonken aan persoonlijke ontplooiing en de ontwikkeling van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef.” (AOC Terra) “We streven ernaar om elke leerling binnen de gekozen opleiding, langs een effectieve leerweg op te leiden voor een diploma of een getuigschrift. Dit geeft goede mogelijkheden voor een vervolgopleiding of een plaats op de arbeidsmarkt.” (Hondsrug college) Hoewel het primaire doel dus niet is het voorkomen van VSV, speelt een school een belangrijke rol om leerlingen te motiveren, problemen tijdig te signaleren en zo ervoor te zorgen dat een leerling ook daadwerkelijk met een diploma/startkwalificatie van school gaat. Ook voor de jeugdgezondheidszorg van de GGD geldt een signalerende rol. Zij volgt de ontwikkeling van leerlingen, wat ook het vroegtijdig signaleren van (psychosociale) problemen inhoudt. Voor organisaties als jongerenloket en SoZaWe geldt, dat zij als hoofddoel hebben de jongeren toe te leiden naar werk, en daarmee te voorkomen dat ze een uitkering nodig hebben. Toch kunnen zij uitval voorkomen door goed te luisteren naar wat een jongere wil, om zo een goede plek te kunnen vinden die past bij wat de jongere wenst: vraaggericht. De rol die organisaties als GGZ, Accare, VNN, BJZ en Politie spelen bij VSV is weer een andere. Zij krijgen jongeren bij zich die merendeels voor heel andere problemen komen, zoals leerproblemen, gedragsproblemen, verslavingsproblematiek enzovoort. Bij deze jongeren is VSV niet het primaire probleem, maar leidt een ander (onderliggend) probleem tot VSV. Anders gezegd; VSV is een/het gevolg van allerlei andere problemen die (eerst) moeten worden opgelost.
2.3
SAMENWERKINGSVERBANDEN MET ALS DOEL DE AANPAK VAN VSV
Evenals bij categorie één en twee kan bij de samenwerkingsverbanden het onderscheid gemaakt worden tussen direct en indirect bijdragen aan de preventie en aanpak van VSV. De in deze paragraaf genoemde samenwerkingsverbanden hebben de aanpak van VSV specifiek benoemd als doel. Onderstaande samenwerkingsverbanden zijn ontstaan naar aanleiding van gemeentelijk beleid dat gericht is op het voorkomen van VSV. Het streven is om in totaliteit 600 jongeren een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt mee te geven in de periode 2005-2009. Voor het jaar 2006 is met het rijk een Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
19
prestatieafspraak gemaakt dat het aantal jongeren van 18 tot 23 jaar dat in de gemeente een startkwalificatie heeft, met 120 is toegenomen29. Emmen heeft naast het uitgewerkte landelijke beleid van jeugdbeleid, grote stedenbeleid, RMC functie, jongerenloket en leerplichtfunctie een aantal uitvoeringsprogramma’s lopen die als doel hebben het verminderen van het aantal VSV’ers en de versterking van de relatie onderwijs-arbeidsmarkt: Protocol Schoolverzuim Dit protocol wordt gehanteerd door scholen, jeugdgezondheidszorg van de GGD en de leerplichtambtenaren. De afspraken hebben als doel om schoolverzuim te beperken. Leerplicht-RMC: de Emmense variant De zogenaamde Emmense variant is een informele samenwerking tussen RMC en leerplicht. Deze partijen hebben met elkaar afspraken gemaakt over wie welke jongeren behandelt. Het RMC begeleidt jongeren die a) jonger zijn dan achttien jaar en vrijgesteld zijn van de leerplicht, of b) een mbo opleiding volgen. Leerlingen die leerplichtig zijn en op het mbo zitten worden doorverwezen naar leerplicht. Leerplicht – OM – Raad voor de Kinderbescherming Emmen heeft een samenwerking met betrekking tot de strafrechtelijke aanpak van schoolverzuim. Als gevolg hiervan worden door leerplicht meer preventieve processen-verbaal opgemaakt. Daarbij kan aan de verzuimende leerling verplichte hulp van een reclasseringsambtenaar opgelegd worden. De jeugdreclassering krijgt cliënten met betrekking tot schoolverzuim altijd aangemeld via de Kantonrechter, die een maatregel van hulp en steun heeft uitgesproken30. Nadat de maatregel is uitgesproken en de zaak bekend is bij de jeugdreclassering wordt er contact opgenomen met de ouders en de jongere. Vervolgens wordt er door de reclasseringsambtenaar een risicoanalyse gemaakt; er wordt nagegaan wat nodig is om recidive te voorkomen. De jongere wordt intensief begeleid. Om als het ware in het ritme te blijven worden de leerlingen geplaatst op een Rebound of Time-out voorziening. RMC – (CWI) – Jongerenloket RMC-trajectbegeleiders sluiten sinds medio 2006 aan bij de workshop rechten en plichten van het CWI (Jongerenloket). Deze workshop wordt gegeven aan jongeren die bij het CWI een uitkering aanvragen. Na afloop van de workshop worden de jongeren zonder startkwalificatie verzocht te blijven, zodat de RMC trajectbegeleiders ze kunnen motiveren om zich bij hen in te schrijven en (weer) een traject richting scholing te gaan volgen om toch nog via deze weg de startkwalificatie te halen. O3-akkoord en Beroepsoriëntatie Het O3-akkoord (Onderwijs, Ondernemers, en Overheid) wil de mismatch op de arbeidsmarkt tegengaan: een versterking van de relatie onderwijs – arbeidsmarkt. Er ligt een voorstel om vanaf het schooljaar 2007-2008 drie jaar 29
Programma begroting, beleidsbegroting 2006, gemeente Emmen p. 32. De route: 1) Er is sprake van relatief schoolverzuim 2) Vrijwillige hulp lukt niet, leerplichtambtenaar maakt een proces-verbaal op bij de jongere 3) Bureau strafzaken van de Raad voor de Kinderbescherming doet een onderzoek 4) Bureau strafzaken geeft advies aan de Kantonrechter 5) Kantonrechter spreekt een maatregel van hulp en steun uit 6) Bij deze uitspraak wordt de tijdsduur van de maatregel vastgelegd. 30
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
20
lang pilots beroepsoriëntatie in vmbo-TL (theoretische leerweg) uit te zetten. Het is de bedoeling dat leerlingen een gefundeerde keuze kunnen maken voor een vervolgopleiding in het mbo door middel van betere voorlichting door en met het bedrijfsleven en door oriënterende stages. Agenda voor de Veenkoloniën In de agenda voor de Veenkoloniën (samenwerking tussen drie Drentse en zes Groningse gemeenten en hun provinciebesturen) is VSV een thema. Er zijn afspraken gemaakt voor de korte en lange termijn. Afspraken die gemaakt zijn, zijn bijvoorbeeld eensluidende definiëring van VSV en betere registratie van jongeren die school verlaten. Daarnaast moeten zeventig leerbanen worden gecreëerd en is gekozen voor een actieve benadering van jongeren31. Convenant Sluitende Aanpak VSV Via dit convenant formaliseren twaalf Drentse gemeenten en vier ROC’s in Drenthe onder andere de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de melding, registratie, opvang en begeleiding van jongeren tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs dreigen te verlaten of verlaten hebben. Er wordt hierbij met name ingezet op versterken van de relaties onderwijs – jeugdzorg en onderwijs – arbeidsmarkt32. Aan de versterking van de relatie onderwijs – arbeidsmarkt wordt eveneens veel belang gehecht, omdat een van de oorzaken van VSV een verkeerde studie- en beroepskeuze is. Initiatieven om op dit punt verbetering te brengen zijn de beroepencarrousel, MKB-leerbanenproject en het oprichten van Drenthe Leerbedrijven33.
2.4
SAMENWERKINGSVERBANDEN DIE (INDIRECT) BIJDRAGEN AAN DE AANPAK VAN VSV
Naast organisaties die indirect een bijdrage leveren aan het voorkomen van VSV, zijn er ook samenwerkingsverbanden die indirect een bijdrage leveren aan het voorkomen hiervan. Het gaat hierbij om een vorm van samenwerking tussen instellingen die als doel hebben problemen bij jongeren te signaleren en/of aan te pakken. De hulpverlening richt zich op de jongere en zijn omgeving en niet specifiek op VSV. Zorg Advies Team en Consultatieteam Scholen hebben een grote verantwoordelijkheid in het ‘binnenhouden’ van leerlingen en op tijd signaleren van problemen. Op de meeste scholen is (onder andere) hiervoor een vorm van Zorg Advies Team (ZAT)34 of zorgteam aanwezig. De samenstelling van deze teams verschilt per school. Toch kan gesproken worden van een vaste kern, te weten schoolmaatschappelijk werk, leerplicht en een jeugdagent. 31
Zie Sport en Persbureau Emmen, http://spbe.weblog.nl/spbe/2007/03/huisbezoek_bij_.html#more, 16 maart 2007. In de week van 11 – 16 maart zijn huisbezoeken geweest bij VSV’ers, om ze te motiveren een startkwalificatie te behalen en te informeren over mogelijkheden van school en werk. 32 Provincie Drenthe, 2006. Onderwijs Werkt! Drentse onderwijsagenda. 33 Provincie Drenthe, 2006. Onderwijs Werkt! Drentse onderwijsagenda. 34 In de gemeente Emmen zijn naast de term ZAT ook zorgteam, Zorg Breedte Team (ZBT) en breedtezorgoverleg (BZO) in omloop. In het vervolg van deze nota noemen we al deze overleggen ZAT.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
21
Wanneer blijkt dat een jongere zulke grote problemen heeft, dat men in het ZAT geen goed advies kan geven, wordt een jongere besproken in het Consultatieteam. Naast de deelnemers aan het ZAT is hier een aantal extra organisaties bij aanwezig, vooral uit de geestelijke gezondheidszorg (GGZ, Accare). De regie van dit team ligt bij het onderwijs. Ketenvorming jeugd en gezin Jeugd en jeugdbeleid zijn in de huidige collegeperiode benoemd als prioritaire thema’s. In de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) 2007 – 2010 is dit terug te vinden als ‘op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met het opgroeien en ondersteuning van ouders met problemen met opvoeden’. Hierbij valt te denken aan inzet op vroegtijdige signalering van problemen, het creëren van zorgstructuren rond scholen en maximeren van maatschappelijk rendement van het onderwijs door het zo in te richten dat het aansluit bij de vraag in de maatschappij. Alle drie zijn van belang bij de aanpak van VSV. De ketenvorming jeugd en gezin in Emmen de uitvoering van de wet op de jeugdzorg. Onder regie van de gemeente wordt hierin samengewerkt door de jeugdgezondheidszorg van de GGD, Sedna en BJZ. No-Risk polis De No-risk polis is een samenwerking tussen RMC, Drenthe College, gemeente/CWI en de Taskforce Jeugdwerkloosheid. Het doel is om leer-werkbanen te werven bij werkgevers. De samenwerking is zo opgezet dat werkgevers geen financiële risico’s dragen wanneer ze jongeren in dienst nemen. Het probleem blijkt echter maar deels met geld samen te hangen. Werkgevers geven aan, dat ook tijd en ruimte voor goede begeleiding van de jongeren ontbreken. JOT Het Jongeren Opvang Team (JOT) gaat in Emmen per 1 april 2007 van start. Het JOT is gekoppeld aan het consultatieteam van het samenwerkingsverband VO/SVO. Er zullen wekelijks bijeenkomsten plaatsvinden en er moet een preventieve werking vanuit gaan. Deelnemers worden gemeente (regie), maatschappelijk werk, leerplicht, GGZ (op afroep) Raad voor de kinderbescherming (op afroep), jeugdzorg en politie. Pilot beroepsoriëntatie Deze pilot moet leerlingen een betere voorbereiding bieden op hun beroepsen vervolgonderwijskeuze. Daarnaast brengt het onderwijs en bedrijfsleven weer dichter bij elkaar. Het opzetten van een stagebank is een van de onderdelen van het project. Inmiddels hebben alle scholen aangegeven hierin te willen anticiperen. Vroeg signaleren van zorgproblematiek In overleg met het SWV zuidoost Drenthe, BJZ en Sedna komt er vanaf komend schooljaar (2007-2008) een scholingsaanbod voor docenten VO in het vroeg signaleren van zorgproblematiek. Dit plan wordt ondersteund door de gemeente Emmen. Overige projecten/initiatieven • Buurtnetwerk 12+ gaat een project opzetten om docenten te scholen waar (onder andere) het onderwerp doorverwijzing naar de verslavingszorg besproken zal worden. Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
22
• • • •
Groenproject: uitvallers uit het praktijkonderwijs Emmen worden doorverwezen naar de groenvoorziening van de gemeente Emmen. Garageproject: initiatief van een ‘zorgboer’, waar zorgleerlingen min of meer worden heropgevoed. Bus Sedna: Sedna maakt gebruik van een bus in de wijken, om jongeren op te zoeken en te begeleiden of door te verwijzen. ICAT (Intercollegiaal Advies Team): In het ICAT werken Accare, MEE en GGZ samen. Het is een overleg waarin moeilijke casussen worden besproken. Gezien de plaats van deze organisaties in de keten zal dit voor de jongeren vooral curatieve interventies betekenen.
In opzet lijken (in Emmen) alle organisaties voor een effectieve aanpak en preventie van VSV aanwezig te zijn. Daarnaast zijn er verschillende initiatieven gestart die de aanpak van VSV als doel hebben of die hier indirect een bijdrage aan zouden kunnen leveren. De volgende twee hoofdstukken gaan in op hoe er in Emmen door deze partijen (samen)gewerkt wordt aan de aanpak van VSV, en met name op het effect dat dit heeft op de jongeren. Twee dingen zijn hierbij opvallend: de jongere centraal en veel organisaties werken vanuit eigen kaders. Veel organisaties en samenwerkingsverbanden werken meer aanbodgericht dan vraaggericht. Bij aanbodgericht werken is het risico aanwezig dat de vraag en het probleem van de jongere te weinig als uitgangspunt worden genomen bij de behandeling en het in te zetten traject.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
23
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
24
3
DE JONGERE CENTRAAL?
In de aanpak van VSV is het belangrijk dat de keten van instellingen kan inspelen op de 24uurssituatie van jongeren. Alleen door de jongere centraal te stellen wordt het inzichtelijk welke organisaties betrokken moeten zijn om VSV te voorkomen en aan te pakken. De overgangen in het onderwijs en de leeftijd van jongeren moeten hierbij goed in beeld worden gehouden. Dit zijn de kwetsbare schakels in de keten. In dit hoofdstuk beschrijven we in hoeverre de organisaties erin slagen de jongere centraal te zetten en daarmee in de samenwerking resultaat gericht te werken. Tijdens het onderzoek zijn verschillende inzichten opgedaan in hoe jongeren en professionals tegen de aanpak van VSV aankijken en met elkaar omgaan. Het gaat om inzicht in waar het goed gaat en waar hulpverlening juist averechts werkt. Belangrijker nog: er is ook inzicht gekregen in de oorzaken hiervan. In dit hoofdstuk wordt ook hier aandacht aan besteed.
3.1
SIGNALERING EN PREVENTIE
Signaleren Signalen van problemen, zoals verzuim op latere leeftijd, zijn (vaak) al in het basisonderwijs zichtbaar. Leerlingen met leer- en/of gedragsproblemen, zoals dyslexie of PDD/NOS, kunnen hier later in het voortgezet onderwijs last van ondervinden, indien dit niet vroegtijdig gesignaleerd wordt. Doordat basisscholen vaak kleinschalig zijn en een duidelijke structuur hebben, zullen jongeren hier niet snel écht uitvallen, maar wanneer de jongeren in het voortgezet onderwijs terechtkomen gaat het vaak alsnog mis. De scholen zijn groter, er ligt meer nadruk op het zelfstandig werken van de jongeren. (Voldoende) tijd voor de individuele begeleiding van deze jongeren is er veelal niet. Dit kan leiden tot een situatie dat een jongere niet meer kan meekomen; hij/zij gaat op den duur recalcitrant gedrag vertonen, spijbelen, verandert van school en uiteindelijk valt hij uit. Het is dus van belang om eerste signalen van bijvoorbeeld onderwijsachterstanden en leer- en gedragsproblemen binnen het primaire onderwijs te (h)erkennen, te laten indiceren en er actie op te ondernemen. Sinds kort is er op elke basisschool in Emmen een schoolmaatschappelijk werker aanwezig. Hieruit blijkt het besef dat elke jongere problemen kan hebben en dat in een vroeg stadium al deskundigen aanwezig moeten zijn om problemen van de jongeren te signaleren en de benodigde begeleiding te kunnen bieden. Dit kunnen we zien als een goed voorbeeld van vroegtijdige signalering en preventie. In Emmen zijn er vele vormen van samenwerking die inzetten op signalering en preventie. Zoals genoemd in hoofdstuk 2 gaat het hier onder andere om de zorgteams vanuit het onderwijs, het Consultatieteam, de buurtnetwerken en de keten Jeugd en Gezin. In deze samenwerkingsvormen worden casussen van jongeren ingebracht door verschillende professionals. Over het algemeen is men in Emmen tevreden over de samenwerkingsvormen. Men geeft aan dat men elkaar weet te vinden, dat er casussen van jongeren worden besproken en dat men, indien men geen passend aanbod heeft, kan doorver-
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
25
wijzen, naar bijvoorbeeld het Consultatieteam. Tegelijkertijd wordt er aangegeven dat er partijen gemist worden om de problemen met de jongeren adequaat op te pakken. Jeugdzorg heeft, bijvoorbeeld, in het onderwijs geen structurele plaats in de overleggen. Jeugdgezondheidszorg kan men inschakelen en is hierdoor incidenteel betrokken. In de praktijk geeft men aan dat het soms moeilijk is om tijdig een beroep te doen op elkaars expertise. Hierdoor worden signalen niet opgepakt, worden kinderen niet getest of, zoals meerdere professionals het noemen, wordt er lang ‘doorgemodderd’. Er valt winst te behalen in de samenwerking met het mbo. Uit het ITJonderzoek blijkt dat er verschil is tussen de grote mbo-instelling en de kleine. Zoals ook in hoofdstuk een beschreven is, kent het mbo veel uitvallers. De contacten en samenwerking met het mbo verlopen nog moeizaam. Professionals van andere instellingen geven aan graag samen te willen werken met het mbo, maar vinden het moeilijk om inzicht en toegang te krijgen in de structuur van voornamelijk de grote mbo-instelling. Professionals missen hierdoor de link om te signaleren en preventief te werken met de jongeren die hier onderwijs volgen. Zicht op historie en achtergrond van de jongere Professionals zijn van mening dat wanneer een jongere bij hen binnenkomt vanwege bijvoorbeeld een nieuwe school of problemen, ze dan de jongere met een schone lei moeten laten beginnen. Er wordt voor de jongeren een nieuw dossier aangelegd. Veelal wordt bij binnenkomst in het onderwijs iedere leerling besproken, maar er zijn geen richtlijnen welke informatie wordt opgenomen in het dossier. Hierdoor is niet altijd de (volledige) historie van de jongere opgenomen in het dossier. Gevolg is dat de relevante informatie die gebruikt kan worden om de jongere snel te helpen ontbreekt in de dossiers, tenzij de professional informatie gaat inwinnen bij de ketenpartners waarvan hij weet dat ze bij de jongere betrokken zijn geweest (wat overigens wel regelmatig gedaan wordt). Dit beeld van een gebrekkig inzicht in de historie en achtergrond van een jongere, wordt bevestigd in het uitgevoerde dossieronderzoek. Informatie over de thuissituatie en overige contextfactoren van de jongeren is nauwelijks in de dossiers waargenomen. Hiermee is niet gezegd dat deze informatie er niet is. Bij het construeren van de levensloop van twee jongeren zijn de dossiers van deze jongeren bij alle betrokken partijen ingezien en is wel degelijk dergelijke informatie boven water gekomen. Dossiers bij individuele partijen zijn echter erg summier, en hierin is slechts die informatie opgenomen die direct noodzakelijk is voor de betreffende partij. Gevolg is dat niet elke partij (direct) inzicht heeft in wat er speelt bij de jongere. Juist het tijdig en juist inspelen op aspecten die te maken hebben met de oorzaken van het probleem, de context en de geschiedenis van de jongere kan een belangrijke bijdrage leveren in het vroegtijdig signaleren van problemen en de preventie van VSV. Ter illustratie: figuur 3.1 laat de levensloop van Jorien zien. Deze levensloop toont de contacten met instellingen van geboorte tot aan het voortgezet onderwijs. Dit deel van haar levensloop laat zien dat er verschillende signalen zijn dat er iets aan de hand is met Jorien. Pas als Jorien twaalf jaar is wordt de juiste diagnose PDD/NOS gesteld. Ondertussen is Jorien al wel een paar
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
26
keer veranderd van school, wordt ze vaak gepest en heeft men niet goed kunnen inspelen op de signalen die te maken hebben met haar achtergrond. Figuur 3.1 Levensloop Jorien; van geboorte tot voortgezet onderwijs 1996 BJZ _ maatsch werk; J zegt misbruikt te zijn door buurjongen en vader van een vriendin
1990 Vermoeden doofheid door Consultatiebureau 1990 Behandeling bij logopedist gestart
1995 Behandeling logopedist gestopt
1989 J wordt geboren
1997 Rechter ; " Dader (s )" misbruik niet veroordeeld
2000 Schoolarts schrijft Ritalin voor vanwege ADHD 2001 Huisarts; vermoeden PDD/NOS
2001 J naar Terra College VMBO
1998 26 - 9- 1994 J besproken in Buurtnetwerk 2001 Schoolarts; J; opstandig. Vermoeden Aanmelding bij GGZ; overgevoeligheid voedingsmiddelen - BAS dieet J doorverwezen door 1999 huisarts J naar Diedeldoorn (BaO ) 1993 1994 vanwege gepest worden Hunnebedschool ( BaO ) ; J reageert Schoolarts; stoppen met niet goed op verandering . Diet, geen oplossing Cognitieve en gedragsproblemen 2000 1994 BaO ; aan leerlingen wordt Schoolarts, allergietest. uitgelegd dat J ADHD heeft Geen uitkomst bekend en betekenis hiervan
1992 Huisarts constateert ontwikkelingsachterstand van 1,5 jaar 1991 Audi - centrum : J is niet doof, maar heeft spraak /taalachterstand
3.2
HET CONTACT TUSSEN PROFESSIONALS EN JONGEREN
De problemen achter het probleem De jongeren waarmee in dit onderzoek werd gesproken, waren gemotiveerd om een diploma te halen. Wel wordt aangegeven dat op het moment van uitvallen, en daarvoor en kort daarna, de motivatie van de jongeren wegebt als gevolg van de omstandigheden waarin ze verkeren. Hiervoor noemen de jongeren oorzaken als het overlijden van naasten, scheiding van ouders, zorgtaken, verslaving en financiële problemen. Deze omstandigheden zijn veelal de oorzaak van het afnemen van de motivatie, recalcitrant gedrag en uiteindelijk het voortijdig uitvallen uit school. De oorzaken dienen dus aangepakt te worden ter voorkoming van schooluitval. “Toen ik voor de eerste keer ben blijven zitten, heeft de school geen initiatief genomen om met me te praten, of om te achterhalen hoe het kwam dat het op school niet goed ging. Mijn ouders hebben me wel gezegd dat ze teleurgesteld waren dat ik bleef zitten, maar ze hebben niet gevraagd hoe dat kwam. Na de tweede keer blijven zitten is er wel met me gepraat over wat wel mogelijk was nu ik niet meer op het Hondsrug College mocht blijven. Ook toen is niet gevraagd naar de oorzaken van het zittenblijven. Als het niet goed gaat op school, laten leraren je hangen!” (Interview Rob, 20 jaar) Veranderende rol professionals Jongeren geven aan dat de professional ‘feeling’ moet hebben om met de jongeren om te gaan die dreigen uit te vallen. De jongeren zelf hebben het idee dat niet alle professionals dit hebben. Het krijgen van goed contact met de jongere kan gezien worden als een extra dimensie die aan de werkzaamheden van de professionals toegevoegd zou moeten worden. De taken van bijvoorbeeld docenten liggen tegenwoordig niet meer sec op kennisoverNota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
27
dracht, maar verbreden zich naar begeleiding, coaching en een actief mentorschap. Deze veranderende rol wordt binnen Emmen herkend en erkend. Om professionals te scholen in deze veranderende rol, worden er wel cursussen gegeven aan docenten. Deze worden echter vaak maar eenmalig of heel beperkt gegeven. Daarnaast wordt er aangegeven dat niet iedere professional die rol op zich kan of wil nemen. Professional als belangrijke factor Jongeren geven voorbeelden van contacten met professionals die er juist voor hebben gezorgd dat ze hun school weer hebben opgepakt. Uit dossiers en interviews is naar voren gekomen dat ze zijn geholpen door het goede contact dat ze hadden met de professional. Daar waar het contact met de hulpverlener (welke dan ook) als positief of goed wordt ervaren, staan de jongeren vaak open voor hulp. Als de hulpverlener op gespannen voet staat met de jongere, zal de hulp niet geaccepteerd worden, en zelfs eerder averechts werken. Maar jongeren en professionals lijken niet altijd met elkaar op één lijn te zitten. Gevolg is dat jongeren niet zien dat professionals hen willen helpen. Hierdoor zal de hulp ook weinig effectief zijn. Doordat hulp niet erkend wordt, zal deze immers ook minder snel geaccepteerd worden door de jongeren. Zeker gezien het feit dat jongeren het gevoel hebben niet altijd begrepen te worden, is het van belang dat alle betrokkenen, jongeren én hulpverleners, op één lijn zitten. Er dient, met andere woorden, een ‘fit’ te zijn tussen jongeren en docenten, mentoren of begeleiders. Bij de jongeren is een tegenstelling waargenomen: enerzijds geven ze aan dat ze geen hulp willen in een moeilijke periode, anderzijds zeggen ze naderhand dat professionals hadden moeten ingrijpen en hulp hadden moeten bieden. Het is dus belangrijk dat professionals beseffen wat er bij de jongere speelt en hoe het vertoonde gedrag of het weigeren van hulp geïnterpreteerd kan worden. Hierop inspelen zal ertoe kunnen leiden dat er meer jongeren (tijdig) geholpen kunnen worden. Eén van mijn leraren heeft me geholpen toen mijn moeder en stiefvader uit elkaar gingen. Ik werd toen af en toe agressief, terwijl agressie helemaal niet bij me past. De leraar van de school heeft toen een aantal keer met me gepraat, en dat heeft me goed geholpen. Deze leraar vertelde me dat ik altijd opnieuw een afspraak met hem kon maken als ik behoefte heb om erover te praten. (Bas, 16 jaar). Duidelijke regels Uit de interviews blijkt dat de jongeren precies weten hoelang je bijvoorbeeld kan spijbelen voordat leerplicht actie onderneemt. Jongeren zijn in het algemeen op de hoogte van regels en procedures. Zij maken hier soms handig gebruik van. Scholen geven aan dat je niet mag spijbelen, maar ze ondernemen niet altijd actie als je dat wel doet, aldus de jongeren35. Er is behoefte aan duidelijke regels en consequenties, inclusief hulp wanneer het mis dreigt te gaan. Een deel van de jongeren die behoort tot de risicogroep voor VSV 35 ROC sprint-educatie heeft dit veranderd. Zij hebben hun procedures aangescherpt en zijn overgegaan op strenge, consequente handhaving. Dit wordt als positief ervaren.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
28
heeft deze duidelijkheid nodig. Door de jongeren wordt aangegeven dat dit niet alleen geldt voor de organisaties en instellingen in Emmen, maar ook voor de thuissituatie. Ook thuis dienen er duidelijke regels te zijn, die aansluiten bij de regels op de scholen. Hier dient eveneens het niet naleven van deze regels consequent gecorrigeerd te worden. Het is dus van belang dat er afstemming plaatsvindt tussen de scholen en de ouders of opvoeders van de jongeren. Beide partijen hebben hierin een belangrijke rol en dienen met elkaar op één lijn te zitten. Ik ben op het Esdal begonnen met de richting TL/HAVO. In het tweede jaar ging het niet goed. Ik deed niets aan school en was veel afwezig van school. Ik zei dan tegen mijn moeder dat ik niet lekker was en vroeg of ik een dagje ziek thuis mocht blijven. Ik wist, dat als mijn moeder me ziek zou melden, de school de eerste week geen contact zou opnemen met thuis. Mijn moeder dacht dat ik alweer beter was en naar school ging, en op school dachten ze dat ik ziek was. In die dagen hing ik thuis en keek tv. Op het laatst kwam de school erachter. (Bas, 16 jaar) Ik ben op school snel afgeleid en heb altijd mijn mondje klaar. Ik kan het goed vinden met mijn klasgenoten, maar minder goed met de leraren. De leraren zeggen dat ze klaar zijn met mij. Ze zeggen dat ik andere mensen afleid en meeneem in slecht gedrag. Ik word op school gedoogd, maar er hoeft maar iets te gebeuren en dan mag ik de lessen niet meer volgen. Ik spijbel op het moment niet, omdat ik bang ben dat dat anders de druppel kan zijn die de emmer doet overlopen. (Bas, 16 jaar)
3.3
ACTIEVE HOUDING
Jongeren bereiken Om de jongeren wel te bereiken of om meer jongeren te bereiken moet men weten waar ze te vinden zijn. Tijdens het onderzoek heeft ITJ waargenomen dat (een deel van) de hardnekkige spijbelaars niet spijbelen in groepen en rondhangen in winkelcentra of andere hangplekken, maar zich terugtrekken en zich isoleren. Ze zitten alleen thuis, in de bibliotheek of ergens in de stad. Jongeren geven aan dat ze na een periode van afwezigheid (bijvoorbeeld bij spijbelen) het moeilijker vinden om terug te gaan. Ze blijven dus afwezig, maar ze willen op zich wel terug. Deze jongeren - die veelal kampen met problemen of in een moeilijke situatie zijn beland - vertonen zorgmijdend gedrag, en hebben een zetje nodig om weer terug te keren. Om ze te bereiken, zou men een actievere houding moeten aannemen; met andere woorden, meer outreachend moeten werken. In de week van twaalf tot en met achttien maart 2007 zijn bestuurders van provincies en gemeenten die aangesloten zijn bij de Agenda van de Veenkoloniën (waaronder Emmen) op huisbezoek gegaan bij VSV’ers. Het doel van deze huisbezoeken was jongeren een steuntje in de rug te geven en te stimuleren weer terug naar school te gaan zodat zij hun startkwalificatie halen en een beter toekomstperspectief hebben36. De exacte resultaten van deze actie zijn ITJ (nog) niet bekend. ITJ heeft ook nog geen zicht op hoeveel jongeren 36
Huisbezoek bij vroegtijdig schoolverlaters in de Veenkoloniën, Sport en Persbureau Emmen, http://spbe.web-log.nl/spbe/2007/03/huisbezoekbij.html#more, maart 2007.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
29
in Emmen met deze actie bereikt zijn. Deze actie is echter te zien als een initiatief om de jongeren die al zijn uitgevallen te bereiken. Het is een goed voorbeeld van outreachend werken. De strafrechtelijke aanpak van schoolverzuim is een manier om jongeren te bereiken en te helpen zonder dat ze hier zelf om vragen. Via de reclassering kan soms een ondertoezichtstelling (OTS) ‘uitgelokt’ kan worden. Dan krijgt de leerling via de kinderrechter een gezinsvoogd toegewezen. Dit is een voorbeeld van outreachend en preventief werken. Vraag en aanbod laten aansluiten Een ander voorbeeld van outreachend werken in Emmen, richt zich niet direct op het bereiken van de jongeren zelf, maar meer op het bij elkaar brengen van vraag en aanbod. Emmen is één van de gemeenten die in het kader van het creëren van leer-werkbanen gebruik is gaan maken van de zogenaamde No-Risk polis. Doel is het werven en/of creëren van leer-werkbanen door het financiële risico dat werkgevers lopen door een jongere een dergelijke plek te bieden, weg te nemen. Bij deze No-Risk polis zijn (in Emmen) het RMC, Drenthe College, de gemeente/CWI en de Taskforce Jeugdwerkloosheid betrokken. In het kader van deze No-Risk polis is in 2006 een ‘speed-meet’ georganiseerd om werkgevers te interesseren voor deze constructie, en zo meer werkgevers bereid te vinden om leer-werkbanen aan te bieden. Het resultaat hiervan was voor Emmen teleurstellend. Slechts enkele werkgevers reageerden. Het probleem van het creëren van leer-werkbanen bleek niet alleen te liggen bij het financiële risico dat werkgevers lopen, maar bleek voornamelijk te zitten in de begeleiding die de jongeren nodig hebben. Werkgevers geven aan onvoldoende tijd en ruimte te hebben om te zorgen dat deze jongeren goed begeleid worden. Naast de begeleidingsproblemen blijkt het ook moeilijk vraag en aanbod op elkaar te laten aansluiten. Er zijn leerbanen, maar volgens het MKB lukt het maar om 30 procent van deze beschikbare plaatsen op te vullen. Dit heeft onder andere te maken met de ‘mismatch’ tussen jongeren en de arbeidsmarkt: Leerbanen worden geworven vanuit de arbeidsmarkt, niet vanuit aanbod van de scholen. Er zijn veel jongeren met een opleiding tot bijvoorbeeld kapper of motorvoertuigentechniek, maar daar zijn geen leerbanen in te vinden. Er zijn veel leerbanen beschikbaar in techniek en detailhandel, maar er zijn niet genoeg leerlingen om deze plekken op te kunnen vullen. Eisen van werkgevers en competenties van jongeren komen niet overeen. Jongeren zijn niet altijd goed in beeld: het ROC schrijft een jongere niet in als ze niet zelf een stageplek hebben geregeld, het CWI schrijft ze ook niet in als de jongere nog leerplichtig is. Jongeren zouden dan via het RMC alsnog in beeld moeten komen/blijven, maar dit lijkt niet het geval te zijn. Door een betere samenwerking tussen jongeren, ouders, opleidingen en arbeidsmarkt zou hierin nog verbetering plaats kunnen vinden: er moet een verschuiving komen van beroepsvoorlichting naar arbeidsmarktvoorlichting. Hierbij moet er aandacht zijn voor de perspectieven op de arbeidsmarkt. Hier moeten zowel ouders als jongeren bij betrokken worden.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
30
4
DE SAMENWERKING CENTRAAL?
Bij de aanpak van voortijd schoolverlaten zijn veel verschillende mensen en organisaties betrokken; deze organisaties zijn echter (relatief) autonoom. Beleid, financiering en regelgeving dwingen professionals om in stringente kaders of in vaste trajecten te werken. Het geheel van de losstaande acties en interventies is daardoor complex en nauwelijks inzichtelijk. Zelden of nooit kunnen zij op eigen kracht een verbinding met elkaar maken om effectief antwoord te vinden op de complexiteit van het maatschappelijke probleem dat ze aanpakken. Daar is resultaatgerichte samenwerking voor nodig, bijvoorbeeld in ketens37. In dit hoofdstuk beschrijven we in hoeverre de hierboven genoemde resultaatgerichte (keten)samenwerking, op het gebied van VSV in Emmen, is vormgegeven. We zullen aangeven welke gevolgen deze samenwerkingsvorm in Emmen heeft voor de kwaliteit van de samenwerking en voor de jongeren in de gemeente. De nadruk ligt hier op het feitelijk handelen en de resultaten.
4.1
ORGANISATIEDOEL IS LEIDEND VOOR WERKPROCESSEN
Voordat (gezamenlijke) uitvoering en samenwerking in de praktijk gestalte kunnen krijgen, moeten organisaties wet- en regelgeving en de geschetste kaders van de gemeente vertaald hebben in beleid en werkprocessen. De relaties tussen de verschillende organisaties en voorzieningen worden namelijk voor een deel ingevuld door de organisaties en voorzieningen zelf. Figuur 4.1 laat zien dat elke organisatie zelf een vertaling maakt van wet- en regelgeving en beleidskaders naar operationeel niveau, via strategisch en tactisch niveau. Daar waar men gezamenlijke doelen nastreeft, zullen deze ook gezamenlijk concreet gemaakt moeten worden. Hier is het van belang dat partijen uitwerken wat ieders taken en verantwoordelijkheden zijn. Het op deze manier inrichten van de ketensamenwerking is datgene dat we in het inleidende hoofdstuk de vertaling van performance level naar population level hebben genoemd. Dit zien we als een essentiële factor in het effectief vormgeven van (keten)samenwerking en het uiteindelijk behalen van resultaat.
37
Ketens laten werken, Concept toezichtkader jeugdzaken 0-23, p.27.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
31
Figuur 4.1 Vertaling van doelen in wet-, regelgeving en beleidskaders naar strategisch, tactisch en operationeel niveau, zowel per organisatie als voor de organisaties samen, met als doel het bereiken van het (keten)doel.
Doelen
(Beleids)kaders
Strategisch niveau - gezamenlijk Tactisch niveau - gezamenlijk organ X
organ Y
organ Z
Operationeel niveau - gezamenlijk: keten- en samenwerkingrelaties
In opzet lijkt de samenwerking in Emmen vormgegeven te zijn zoals weergegeven in figuur 4.1. Zeker op het operationele niveau zijn verschillende samenwerkingsverbanden en structuren ontwikkeld. Het in het voorgaande hoofdstuk beschreven consultatieteam is een voorbeeld van een dergelijke samenwerkingsstructuur. Het consultatieteam bestaat uit vertegenwoordigers op zowel operationeel, als op strategisch/tactisch niveau. Problemen die niet in een zorgteam kunnen worden opgelost, worden hier ingebracht. De aanpak wordt hiermee op een ander niveau getild. Er is sprake van gezamenlijk overleg tussen verschillende partners. Het aanpakken van VSV is niet concreet benoemd als een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. In de praktijk blijkt dat men in Emmen vooral vanuit de eigen organisatiedoelen werkt. Daardoor is de samenwerking tussen organisaties op uitvoerend niveau weinig gefaciliteerd; om gezamenlijke doelen te bereiken blijft men werken via de processen zoals die zijn benoemd vanuit het eigen organisatiedoel. Uitvoerders worden afgerekend op de output die ze voor deze organisatie gerealiseerd hebben. Ter illustratie: figuur 4.2 laat de levensloop van Jorien zien. Deze levensloop toont de contacten met instellingen in een periode van vier jaar. Jorien heeft psychosociale problemen, deze hebben ook invloed op haar schoolloopbaan. Uit de analyse van de dossiers wordt duidelijk dat al deze instellingen hun best doen voor Jorien, maar dat ze werken vanuit hun eigen kader. Er is geen sprake van samenwerking. Als deze er wel is, nemen de ouders veelal het initiatief. De GGZ kijkt naar de psychosociale kant maar kijkt niet naar wat mogelijk zou kunnen zijn voor school. De scholen kunnen haar niet de begeleiding geven die noodzakelijk is, maar partners worden er ook niet bij betrokken. In 2005 is Jorien aangemeld bij het RMC, maar de achterliggende problemen zijn niet opgelost, Jorien is niet in staat een stageplaats te krijgen en kan hierdoor niet ingeschreven worden voor een opleiding.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
32
Figuur 4.2 De levensloop van Jorien; van voortgezet onderwijs tot RMC 2003 2004 GGZ; Psycho educatie GGZ; J krijgt begeleiding kinderpsychiater voor ouders 2002 2005 Terra College; J wordt besproken GGZ; herhaling training in zorgteam. OPDC wordt overwogen sociale vaardigheden 2002 2003 GGZ/MFE; kinderpsychiatisch onderzoek J wordt gepest ivm overgewicht 2002 en ziekte. School zegt 2002 GGZ; kindpsychiater 2001 dit aan te pakken GZZ; ouders stelt PDD/NOS vast J naar Terra College VMBO 2005 krijgen begeleiding GGZ; J krijgt medicijn Seroquel 2003 VO; J wordt geplaatst op OPDC 2005 J wordt aangemeld bij RMC
2002 GGZ; J krijgt 1 mnd lang methylfenidaat voorgeschreven
2003 2002 GGZ; J wordt besproken in staf. GGZ; medisch ambulante begeConclusie; kenmerken PDD/NOS leiding: medicatiecontrole training
2002 Huisarts verwijst J naar MFE/GGZ 2002 Besluit moeder J; J slikt geen Ritalin meer.
2005 SVME; J volgt 3 mnd opl metaaltechniek. Valt uit; kon niveau niet aan
2002 GGZ; J krijgt training sociale vaardigheden
2004 J naar diëtist 2004 vanwege overgewicht GGZ; J gebruikt medicijn Resperdal
Het voorgaande geeft aan dat op managementniveau niet of onvoldoende aandacht is besteed aan een gezamenlijke vertaling van ketendoel(en) naar de uitvoering van preventie en aanpak van VSV. Juist op uitvoeringsniveau zou een jongere geen hinder mogen ondervinden van de kaders van verschillende organisaties waarmee ze te maken hebben. We zien dit in Emmen wel gebeuren. Dit heeft consequenties voor de werkzaamheden van de professionals in de uitvoering, voor het bereiken van het gestelde (keten)doel, en het welzijn van de jongeren in Emmen.
4.2
BEELDEN OVER AARD EN OMVANG VSV
Het percentage VSV is in Emmen relatief hoog vergeleken bij andere RMCregio’s. Zoals al beschreven in het eerste hoofdstuk, is er onder andere zowel in het primair onderwijs als in het voortgezet onderwijs veel relatief verzuim (tenminste een maand verzuim zonder geldige reden). Andere risicofactoren voor VSV zoals laagopgeleide ouders, het opgroeien in achterstandwijken en onderwijsachterstanden zijn in Emmen ook aanwezig. Bij de professionals in Emmen bestaat het idee dat VSV een probleem is en dat het in Emmen veel voorkomt. Zoals ook in het vorige hoofdstuk naar voren is gekomen, noemen professionals verschillende oorzaken van het VSV. Een veel genoemde, directe oorzaak is een verkeerde beroeps- en opleidingskeuze. De leer- en studieproblemen die hierdoor ontstaan, kunnen leiden tot een afnemende motivatie voor school. Daarnaast wordt aangegeven dat er bij jongeren regelmatig sprake is van problemen in de psychosociale, sociaalmaatschappelijke en sociaal-emotionele sfeer. Het gaat hier bijvoorbeeld om problemen thuis, gedragsproblemen, opvoedingsproblemen, problemen met leraren en contacten met politie en/of justitie. Verder kunnen beperkte cognitieve vaardigheden ook een oorzaak zijn. Op latere leeftijd zijn er jongeren die voor hun levensonderhoud op zichzelf zijn aangewezen en daardoor afhankelijk zijn van een inkomen. Voor hen is het aantrekkelijker om te gaan werken Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
33
of ze kunnen vanwege financiële problemen niet de opleiding volgen die zij willen. Precieze cijfers over de groep en de jongeren die het risico lopen voortijdig school te verlaten, kunnen organisaties over het algemeen niet leveren. De uitspraken zijn veelal gebaseerd op beelden en indrukken. Hierdoor is er geen totaal beeld in Emmen over de groep VSV’ers en hebben sommigen soms de indruk dat de uitval minimaal is. Zorgcoördinatoren, bijvoorbeeld, hebben de indruk dat over het algemeen de uitval op hun school minimaal is. Verschillende partijen in Emmen geven aan: we erkennen het probleem, maar zien het bij onze organisatie niet zoveel. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de verantwoordelijkheid van de school voor de leerling ophoudt als de betreffende leerling ingeschreven staat bij een andere school(voor andere partijen geldt dit ook). Dan pas wordt de leerling bij de school uitgeschreven. Er zijn ook organisaties die zelf aangeven dat de registratie kwalitatief niet op orde is waardoor men geen beeld heeft van de exacte cijfers als het gaat om VSV. Het is hierdoor ook verklaarbaar dat de zorgcoördinatoren en andere professionals het idee hebben dat VSV minimaal is. Wanneer bij tien individuele organisaties overal twee jongeren de school voortijdig verlaten, hebben professionals het idee dat het er maar twee zijn, terwijl het in werkelijkheid twintig jongeren betreft.
4.3
WEL EEN GEDEELDE DEFINITIE, GEEN GEDEELD DOEL
De definitie van VSV is tweeledig. Enerzijds is deze gericht op het uitvallen uit school of het beëindigen van een opleiding, anderzijds gaat het over het niet behalen van een startkwalificatie. Deze definitie wordt gedeeld door de verschillende partijen in Emmen. Iedereen is het erover eens dat een VSV’er een jongere is die school verlaat zonder een diploma op startkwalificatieniveau. De uitvoering is voornamelijk gericht op het eerste deel van de definitie. Dat wil zeggen dat de voorzieningen zich richten op een stageplek voor de jongere, een nieuwe opleiding of een doorverwijzing naar een andere partij. Het is voor de jongere echter erg belangrijk dat hij/zij wordt begeleid tot hij/zij ook daadwerkelijk een startkwalificatie op zak heeft. De huidige werkwijze is te verklaren doordat de partijen werken binnen de kaders van hun eigen organisatie. Het doel van de organisaties is bijvoorbeeld de jongere terugleiden naar school, of de jongere aan een baan helpen, of voorkomen van recidive. Een overkoepelend ketendoel waarin zowel opleiding als startkwalificatieniveau centraal staan is er niet. Een voorbeeld van een ketendoelstelling die binnen de gemeente Emmen wordt gehanteerd is ‘School boven werk, en werk boven uitkering’ (Jongerenloket: sociale zaken/CWI/UWV). Maar ook deze doelstelling is niet specifiek gericht op de groep VSV’ers. Nergens heeft ITJ geconstateerd dat het doel in de lijn ligt van zorgen dat een jongere een startkwalificatieniveau haalt38. De gehanteerde doelstellingen zijn geschikt voor de individuele organisaties maar niet voor 38 Hierbij dient opgemerkt te worden, dat wanneer scholen als doel hebben geformuleerd dat jongeren hun opleiding kunnen afsluiten met een diploma, het impliceert dat jongeren een startkwalificatie halen. Dit geldt als het een opleiding betreft gelijk aan of hoger dan mbo niveau 2.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
34
een effectieve samenwerking die de organisaties overstijgt en gericht is op het verminderen van VSV. Mogelijkheden om een startkwalificatie te behalen Jongeren kunnen ook op een andere wijze dan via regulier onderwijs een startkwalificatie behalen, bijvoorbeeld via de zogenaamde Elders Verworven Competenties (EVC). Jongeren kunnen op deze manier certificaten behalen voor het werk dat ze doen (ook bij tijdelijk werk of stage). Deze certificaten, plus het eventueel behaalde diploma van een jongere onder het startkwalificatieniveau, worden beschouwd als een bewijs dat de jongere toch het benodigde (startkwalificatie)niveau behaald heeft. Uit het onderzoek blijkt niet dat van deze mogelijkheid gebruik gemaakt is of wordt. Enerzijds is dit begrijpelijk, aangezien een EVC slechts gebruikt kan worden door jongeren vanaf 23 jaar, en de doelgroep over het algemeen jonger is dan 23 jaar. Anderzijds is dit wel een gemis, zeker gezien het feit dat de jongeren wel voor hun 23ste kunnen uitvallen, maar op of na hun 23ste nog steeds geen startkwalificatie hebben gehaald, en daardoor nog steeds de risico’s van het niet hebben van arbeidsmarktperspectief aanwezig blijven. Wanneer de weg terug naar school geen optie meer is, is de bemiddeling van organisaties zoals CWI, UWV en gemeente in het Jongerenloket, puur gericht op het krijgen van werk. Wanneer de jongere een baan heeft gekregen wordt hij uitgeschreven en is het beoogde resultaat behaald. Hij is immers werkzaam. Een startkwalificatie is echter nog niet behaald
4.4
JONGEREN UIT BEELD
De manier van werken van de verschillende organisaties leidt er toe dat het risico dat jongeren op bepaalde momenten uit beeld raken aanwezig is. De professionals raken het zicht op deze jongeren kwijt, en de kans dat deze jongeren weer in beeld komen is klein. Hieronder beschrijven we een aantal situaties die eraan bijdragen dat jongeren uit het zicht van de hulpverleners kunnen raken en het risico is groot dat jongeren als gevolg hiervan uit het systeem vallen en blijven. Leerplicht Er zijn, op het moment van onderzoek, twee leerplichtambtenaren werkzaam voor heel Emmen en omstreken39. De richtlijnen van de VNG en Ingrado40 geven aan dat er één leerplichtambtenaar moet zijn op de 5.000 jongeren. Aan deze norm voldoet Emmen niet. Dit betekent, dat in een gebied met 30.000 jongeren41, leerplicht zijn eigen afweging maakt op welke signalen en meldingen zij afgaan en binnen welke tijd. Scholen Ongeveer 5 procent van de leerlingen gaat van school af zonder diploma en zonder dat bij de school bekend is waar ze naartoe gaan. Men heeft geen beeld van de exacte oorzaken/redenen van het schoolverlaten van deze groep. Van de groep waarvan scholen de oorzaken van het schoolverlaten 39
Per januari 2007 is dit aangevuld met een stagiaire. VNG is de vereniging van Nederlandse gemeenten en Ingrado is een vereniging voor leerplicht en RMC. 41 Op moment van onderzoek was leerplicht ook verantwoordelijk voor de jongeren in de gemeenten Couvorden en Borgen-Odoorn. 40
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
35
wel in beeld hebben worden de volgende oorzaken genoemd: de leerlingen gaan naar een andere mbo-opleiding; leerlingen kiezen voor geld verdienen en gaan aan het werk zonder startkwalificatie te behalen; een aantal leerlingen is verhuisd naar Duitsland, net over de grens en is niet meer te bereiken voor school en leerplichtambtenaar; leerlingen die geen zin meer hebben in school, en waarbij de ouders geen grip meer op hen hebben; leerlingen van 18 jaar en ouder, kamerbewoners, die grote financiële problemen hebben en niet meer kunnen voorzien in de dagelijkse levensbehoeften; leerlingen die sociale en/of psychische problemen hebben en niet in een hulpverleningstraject zijn te krijgen. RMC Het RMC is de instantie waar jongeren gemeld moeten worden die zich uitschrijven. De meldingen komen binnen via scholen, maar ook instanties als het CWI/jongerenloket en soms melden jongeren zichzelf aan. Scholen melden álle uitschrijvingen aan het RMC. Deze meldingen zijn echter niet altijd volledig. Zo is niet altijd duidelijk welk niveau een jongere heeft behaald en/of wat de reden is van uitschrijving. Dit betekent dat er ook meldingen zijn van jongeren die al een startkwalificatie hebben. Het resultaat hiervan is dat het RMC geen dekkende registratie heeft van de jongeren waar zij, vanuit hun wettelijke taak, een aanbod voor moeten hebben. Zij sturen daarom alle jongeren een brief met het verzoek om zich te melden. Op ongeveer de helft van de door het RMC verstuurde brieven (in 2006 waren dit er ongeveer 900) wordt gereageerd. Van de jongeren die niet reageren is het is niet duidelijk welk gedeelte geen startkwalificatie heeft en daarmee behoort tot de doelgroep van het RMC. Wanneer een jongere namelijk niet reageert op de oproep en het rappel, wordt door de trajectbegeleiders bij het RMC verder geen actie ondernomen. Er wordt niet op huisbezoek gegaan. Deze groep jongeren zonder startkwalificatie komt hier in een ‘grijs circuit’ terecht. Jongerenloket Het Jongerenloket bemiddelt jongeren die makkelijk of redelijk goed naar werk of leer-werkbanen te leiden zijn (route A). De jongeren met een zwaardere problematiek (route B) worden doorverwezen naar de klantmanager van de gemeente. Pas wanneer een jongere achttien jaar is, zijn er reintegratiegelden beschikbaar. Voor het bemiddelen van jongeren jonger dan achttien, dienen zogenaamde andere potjes gevonden te worden om een eventueel (re-integratie)traject te kunnen financieren, wat door de gemeente nogal als problematisch ervaren wordt. Gevolg is dat de groep jongeren tot achttien jaar geen toegang tot het systeem heeft en uit beeld kan raken. Wanneer een jongere ingeschreven staat als werkloze werkzoekende en wel bemiddelbaar is, verdwijnt deze uit het zicht bij het Jongerenloket zodra hij aan de slag kan. Vervolgens is niet bekend of deze jongere (duurzaam) werkzaam blijft. De klantmanagers van het Jongerenloket geven aan dat zij soms met jongeren te maken krijgen die al ruim een jaar thuiszitten, niet naar school gaan en ook niet werken. Andere organisaties hebben geen actie ondernomen richting deze jongeren42. 42 Ook uit het dossieronderzoek komt naar voren dat jongeren lang thuis kunnen zitten zonder dat er een enkele interventie plaatsvindt.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
36
Wachtlijsten en gebrek aan werkervaringsplaatsen Op het moment dat er wachtlijsten zijn is de kans groot dat jongeren thuis komen te zitten en uit beeld geraken. Er is een wachtlijst voor de overgang van praktijkschool naar een werkvoorziening. Of de jongeren komen op een plaats terecht die niet het beste aansluit bij hun mogelijkheden. Zo komen er soms leerlingen in het praktijkonderwijs via het OPDC met gedragsproblemen, er is namelijk een wachtlijst binnen het cluster 4 onderwijs. Er zijn ook wachtlijsten bij GGZ en Bureau jeugdzorg. Hierdoor duren aanmeldingen, doorverwijzingen en goed hulpaanbod langer dan gewenst. Ook binnen de strafrechtelijke aanpak van schoolverzuim, een samenwerking tussen leerplicht, OM en de Raad voor de Kinderbescherming is sprake van een wachtlijst. Hierdoor kan mogelijke verplichte hulp via reclassering niet altijd plaats vinden. Emmen heeft te kampen met jeugdwerkloosheid. In Emmen is het werkloosheidspercentage 12 procent. Van jongeren tot 23 jaar was 30 procent in 2006 werkloos. Er zijn dus onvoldoende stageplaatsen en banen beschikbaar voor de jongeren in Emmen. Vooral voor jongeren die extra begeleiding nodig hebben is het vinden van een (stage)plaats moeilijk. Dit heeft als consequentie dat sommige jongeren zich niet kunnen inschrijven voor een opleiding. Het speelt vooral voor de BBL-opleidingen. Een BOL-opleiding is voor moeilijk lerende kinderen ook niet altijd een optie, deze richting is namelijk minder praktijkgericht. Ter illustratie figuur 4.3; de levensloop van Jorien; periode 2005-2007; stagnatie in opleiding en hulpaanbod. 4.3 de levensloop van Jorien; periode 2005-2007 2006 RIBW; J op wachtlijst geplaatst 2006 2005 GGZ; J gestopt met medicijn Seroquel. 2007 Drenthe College; J start weer met Resperdal UWV; J krijgt Wajong uitkering J wordt gepest 2005 2005 10-5-2006 2007 J wordt aangemeld bij RMC Drenthe College; RIBW; AWBZ gelden 2007 J woont nog niet zelfstandig. J geen stageadres strijdig met elkaar J woont nog thuis Moeder verwacht binnenkort bericht over re-integratieplan J
2006 2007 Overleg UWV, RIBW, GGZ, RMC. Re-integr bureau; Conclusie: geen oplossing J moeilijk bemiddelbaar 2006 Aanvraag PGB 2007 2006 RIBW ; dagbestedingstraject Spanning thuis loopt op. voor 3 dagen per week J wil zelfstandig gaan wonen
2005 RMC; J geplaatst op Drenthe College, AKA
In 2005 wordt Jorien aangemeld bij het RMC. Zij is hier terecht gekomen via leerplicht. Jorien wilde graag naar de kappersopleiding, maar er was geen stageplaats beschikbaar. Daarna heeft zij tijdelijk de opleiding voor metaaltechniek gedaan, maar dit is stukgelopen op het ontbreken van passende
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
37
begeleiding. Dit herhaalt zich in de periode van de opleiding op het AKA43. Jorien heeft deze opleiding niet kunnen afronden, onder andere omdat er geen stageplaats gevonden kan worden. De spanningen lopen op. Jorien wil zelfstandig gaan wonen. Hiervoor heeft zij een indicatie nodig (AWBZ). Deze indicatie gaat niet samen met de extra zorg die ingekocht kan worden, via Persoonsgebonden Budget (PGB), voor het werkbegeleidingstraject dat ze wil gaan volgen. De aanvraag voor de Wajong-uitkering laat lang op zich wachten en er is geen plaats in het begeleid wonen, omdat ze nog te jong is/was om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen. Het gevolg is dat Jorien thuis moet blijven wonen en geen opleiding of werk heeft.
4.5
‘VOLGEN’ VAN JONGEREN
Een aantal risico’s dat het gevolg is van de werkwijze(n) van organisaties en voorzieningen met betrekking tot het voorkomen en aanpakken van VSV is reeds genoemd. Er is echter ook een aantal werkwijzen waargenomen waar wel geprobeerd wordt om het zicht op de jongere te behouden. Zo verstrekt het OPDC drie keer per jaar een overzicht van de rapporten van leerlingen aan de school van herkomst. Dit is een nieuwe aanpak en een goed voorbeeld te noemen van een poging om de jongere meer in beeld te houden en te volgen. Doordat de scholen van herkomst de rapporten krijgen, kunnen ze nagaan welke vorderingen de jongere maakt op het OPDC. Ook de Rebound en Time-out voorzieningen zijn te zien als voorzieningen die preventief werken en een bijdrage leveren om de jongeren in beeld te houden. Deze jongeren lopen door problemen op verschillende terreinen vast in het reguliere onderwijs, en kunnen daar tijdelijk niet meer terecht. Bij Rebound en Time-out gaan ze vervolgens met de jongeren aan de slag. Er wordt onderkend dat voorkomen dient te worden dat jongeren thuis komen te zitten en uit beeld raken. Om een jongere in beeld te kunnen houden moeten instellingen afspraken met elkaar maken en de mogelijkheden en middelen hebben om de jongere te volgen. Het traject dat de jongere doorloopt vanaf het moment dat hij is overgedragen is voor de professionals niet inzichtelijk. Zij kunnen niet putten uit een gezamenlijk registratiesysteem of volgsysteem. De huidige registratiesystemen van de verschillende organisaties zijn niet of niet rechtstreeks toegankelijk voor elkaar (uitgezonderd Leerplicht-RMC). Terwijl alle informanten in dit onderzoek van mening zijn dat er een goed volgsysteem moet komen. Monitoring wordt door de individuele partijen na overdracht of uitschrijven van de jongere vindt incidenteel of niet plaats. Het werken vanuit de kaders van de eigen organisatie, zoals al eerder genoemd, is hierin ook terug te vinden. Professionals geven aan dat zij allerlei vormen van samenwerking hebben. Zij ervaren deze samenwerking vaak als positief. Men komt elkaar tegen in overleggen en zorgteams. Deze samenwerking is veelal gebaseerd op overdracht en afbakening. Na de overdracht ga ik ervan uit dat zij verder gaan met deze jongere. De jongere wordt niet meer gevolgd door ons wanneer hij is overgedragen. Het 43 AKA staat voor Arbeidsmarktgekwalificeerd assistent. Het profiel is van toepassing op leerlingen van 15 jaar tot en met 17 jaar die geen of een zeer beperkte onderwijsachtergrond hebben.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
38
komt ook wel eens voor dat ze weer terugkomen. Op het moment dat een jongere weer uitgevallen is en het bij ons gemeld wordt, dan pakken wij deze jongere weer op, en pas dan komt hij weer in beeld. Er is geen sprake van, bijvoorbeeld, één casemanager die de jongere in beeld houdt bij overdracht naar verschillende instellingen. Ook de onderstaande beschrijving uit de levensloop van Niek illustreert het hierboven geschetste beeld.
Een reclasseringsambtenaar neemt contact op met het RMC: Niek (22 jaar) wil na een afwijzing van het leger (i.v.m. PDD/NOS), en een stopgezette opleiding (mbo 1) weer naar school maar weet niet wat hij wil. Nadat er vanuit het RMC met Niek gesproken is over mogelijke opleidingen, gaat de jeugdreclassering weer verder, maar weet niet waar ze Niek voor kan aanmelden. RMC sluit het dossier. Het is echter nog steeds niet duidelijk wat Niek wil of gaat doen. Niek vindt zelfstadig een baan, maar neemt ruim een jaar later opnieuw contact op met het RMC. Zijn dossier wordt weer geopend. Na overleg wordt hem een BBL-opleiding aangeboden. Niek vindt het niks en wil in zijn huidige baan blijven. Hij meldt zich af voor de opleiding. Het RMC laat hem weten dat hij altijd weer kan bellen voor advies. Het dossier wordt wederom gesloten. Niek is wel werkzaam, maar heeft geen zicht op een startkwalificatie. Toestemming Als er bij een andere organisatie informatie ingewonnen moet worden, vragen hulpverleners standaard toestemming aan jongeren en/of ouders of verzorgers, indien. Hiermee wordt een verantwoordelijkheid neergelegd bij de jongere en/of ouders of verzorgers. Wanneer een jongere en/of zijn ouders ofverzorgers toestemming verlenen wordt er contact gezocht met overige partijen en wordt de verdere hulpverlening en begeleiding in gang gezet. Dit is begrijpelijk vanuit het standpunt dat regels en procedures moeten worden uitgewerkt en nageleefd. Indien de jongere en/of ouders of verzorgers niet mee willen werken kan er niet goed worden samengewerkt en kunnen instellingen moeten kiezen voor acties die minder resultaat opleveren. De ervaringen rondom het uitwisselen van gegevens en de interpretatie van privacywetgeving zijn verschillend. Er zijn voorbeelden van samenwerkingsverbanden waar er geen belemmeringen zijn in het gebruik van gegevens. Wel wordt aangegeven dat in de samenwerking met de gezondheidszorg, opvattingen over privacyregelingen niet altijd leiden tot een vruchtbare samenwerking.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
39
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
40
5
CONCLUSIE EN BESTUURLIJKE BOODSCHAP
De hoofdvraag van dit ITJ-onderzoek luidde als volgt: hoe wordt er in de gemeente Emmen samengewerkt om te zorgen dat jongeren een startkwalificatie halen? In dit hoofdstuk wordt deze vraag beantwoord aan de hand van de acht kwaliteitscriteria die in hoofdstuk 1 aan de orde zijn geweest. Het hoofdstuk sluit af met de bestuurlijke boodschap. Deze vormt het startpunt voor het actieplan om de aanpak van VSV in de gemeente Emmen te verbeteren.
5.1
CONCLUSIE
VSV is een complex probleem. Oorzaken en gevolgen van VSV zijn niet altijd makkelijk te onderscheiden. Voor Emmen spelen, naast de problemen die kindgerelateerd zijn, ook (regionale) factoren een rol die door individuele organisaties moeilijk te beïnvloeden zijn, zoals hoge jeugdwerkloosheid en risicofactoren als een laag opleidingsniveau van de ouders en lage CITO-scores van leerlingen in het basisonderwijs. Daarnaast redeneren veel organisaties vanuit hun eigen aanbod in plaats vanuit de vraag, behoeften en mogelijkheden van de jongeren. Bij de aanpak van VSV zijn veel organisaties betrokken. Van vroegtijdige preventie, gericht op het (jonge) kind, tot aan een curatief aanbod naar opleiding en werk voor jongvolwassenen. Gezien de complexiteit van het probleem is samenwerking tussen organisaties noodzakelijk om te zorgen dat jongeren hun schoolloopbaan afsluiten met een startkwalificatie. Alle ingrediënten om een goede preventieve en curatieve keten op te bouwen zijn in Emmen aanwezig. ITJ heeft gezien dat hulpverleners gedreven en betrokken zijn en per casus ook oplossingsgericht willen werken. Er liggen kansen bij programma’s als het O3-akkoord, de No-Risk polis en de agenda voor de Veenkoloniën. Een van de doelstelling van deze agenda is – ten opzichte van de huidige situatie – 160 meer jongeren een startkwalificatie behalen. Wanneer we kijken naar de keten en de samenwerking tussen de verschillende organisaties valt er nog wel winst te behalen. Met name aan de preventieve kant is nog onvoldoende gerealiseerd. Emmen heeft zich tot nu toe meer gericht op de curatieve aanpak van VSV. Deze punten komen dan ook terug in de beoordeling van ITJ op de acht kwaliteitsaspecten voor een samenhangende en resultaatgerichte aanpak. • Doelconvergentie: instellingen opereren vanuit eigen organisatiedoel De gemeente Emmen heeft de aanpak van VSV benoemd als beleidsprioriteit, maar het is momenteel nog onvoldoende gelukt om deze doelstelling samen met betrokken organisaties te concretiseren. Sterker nog, er is op dit moment nog geen organisatiesoverstijgend doel geformuleerd dat beoogt VSV in de regio te verminderen. Hierop volgend zijn ook de aanpak van het probleem en de concrete acties nog onvoldoende organisatieoverstijgend vormgegeven. Een gezamenlijk doel is wel van belang, omdat VSV veelal vanuit verschillende sectoren integraal moet worden aangepakt.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
41
• Gedeelde probleemanalyse: noodzakelijk, maar afwezig Alle organisaties erkennen het probleem VSV in de gemeente Emmen. Hoewel de exacte omvang en ernst op lokaal niveau niet bekend zijn, voelt men zich betrokken bij het probleem. Organisaties geven verschillende oorzaken en gevolgen voor het probleem. Over het algemeen is de analyse te herleiden tot het veld waarbinnen men actief is en vanuit het oogpunt waarmee men de jongeren benadert. Men geeft aan dat de lokale context van invloed is op de problematiek, maar ook dit kan veelal niet door cijfers of ander onderzoek onderbouwd worden. Er is geen informatie beschikbaar waarin wordt vermeld onder welke groepen jongeren in Emmen VSV vaker voorkomt, in welke wijken meer VSV’ers wonen en welke oorzaken in Emmen het belangrijkst zijn. Om te komen tot een gerichte aanpak, waarbij alle noodzakelijke partners betrokken zijn om het probleem op te lossen, is een gedeelde en onderbouwde probleemanalyse noodzakelijk. • Ketenregie: activiteiten nog niet in samenhang vormgegeven Er zijn verschillende initiatieven en activiteiten ontplooid om (een deel van) het probleem VSV aan te pakken. Deze activiteiten staan echter los van elkaar en zijn niet in samenhang met elkaar opgezet en vormgegeven. Samenhang in de activiteiten is belangrijk om VSV doelgericht te kunnen aanpakken. Ketenregie is belangrijk om te dienen als aanspreekpunt, om toe te zien dat er samenhang bestaat tussen de verschillende activiteiten die worden ontwikkeld en om te zorgen en bewaken dat de ketendoelstelling wordt gehaald. In Emmen heeft de gemeente deze regisseursrol op zich genomen. Op sommige onderdelen is dit vastgelegd, op andere onderdelen is dit nog niet expliciet gemaakt. • Oplossingsgerichtheid: wel per casus, niet in de keten Zoals hiervoor is opgemerkt, werken hulpverleners op casusniveau over het algemeen oplossingsgericht. Op ketenniveau is dit echter nog niet zo. In het geval van VSV is alle hulp pas geslaagd op het moment dat de jongere een startkwalificatie heeft behaald. Door de samenwerkingsverbanden die er bestaan in Emmen, is gerealiseerd dat hulpverlening integraal aangepakt kan worden. In zorgteams, bijvoorbeeld, worden problemen in kaart gebracht en partners bij elkaar gehaald. In deze teams kan worden besproken of het VSV oorzaak van problemen is of gevolg van andere problemen en wordt besloten welke acties worden ingezet. Dit is positief. Toch hebben jongeren aangegeven dat zij het gevoel hebben onvoldoende centraal te staan. Er wordt volgens hen te weinig gevraagd naar het verhaal van de jongere en de (eventuele) achterliggende problemen. Hierdoor bestaat het risico dat slechts delen van het probleem worden aangepakt en opgelost. • Bereik van de keten: niet alle jongeren in beeld Alle organisaties die van belang zijn voor een effectieve aanpak van VSV zijn in Emmen aanwezig. Er zijn organisaties en samenwerkingsverbanden die dekkend kunnen zijn voor zowel preventie als curatie van VSV. Hulpverleners geven aan, dat ze elkaar over het algemeen goed weten te vinden, maar ook dat ze niet altijd weten waar ze met een bepaald probleem naartoe moeten. Met andere woorden, persoonlijk kent men elkaar en weet met elkaar te vinden, maar werkgebieden en expertise van verschillende organisaties zijn niet altijd helder. Daarnaast is een aantal kwetsbare punten waargenomen waar jongeren gemakkelijk uit beeld verdwijnen. Het RMC, bijvoorbeeld, onderNota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
42
neemt geen actie wanneer jongeren niet reageren op de uitnodigingsbrief, vraag en aanbod van stageplekken sluiten niet op elkaar aan en er is ondercapaciteit bij leerplicht. Om meer (potentiële) VSV’ers te bereiken, zou men meer outreachend moeten werken. Het initiatief van de huisbezoeken, zoals in de nota genoemd, is hiervan een goed voorbeeld. Ook hebben we laten zien dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen jongeren en hulpverleners. De problemen waarmee deze jongeren kampen, en de situaties waarin ze verkeren, maken ze afhankelijk van de hulpverleners voor het terugkeren naar school, werk en het behalen van een startkwalificatie. •
Continuïteit in de keten: wachtlijsten en ondercapaciteit belemmeren de continuïteit Voor een VSV’er die gebruik maakt van hulpverlening is het van belang, dat voortgang en aansluiting van behandelingen en trajecten ononderbroken verlopen en leiden tot het oplossen van het probleem. Wachtlijsten zijn een symptoom dat het aan continuïteit ontbreekt in de keten. Ook de ondercapaciteit bij leerplicht en RMC zijn kwetsbare punten voor de continuiteit en nog sterker voor signalering en preventie. Daarnaast wachten organisaties in Emmen lang met het inschakelen van andere hulpverlening. Vaak zijn wachtlijsten juist een reden om ‘een andere weg te bewandelen’ en de organisatiepartner te passeren. Het inschakelen van een andere organisatie is vaak afhankelijk van de kennis bij uitvoerenden betreffende het aanbod, de snelheid en effectiviteit van de partners. • Informatiecoördinatie: beschikbare informatie wordt niet gedeeld Op casusniveau constateert ITJ dat er onvoldoende gebruik gemaakt wordt van elkaars informatie, enkele good-practices daargelaten. Gegevens zijn een essentieel middel in de aanpak van de problematiek. Er kan efficiënt en effectief gewerkt worden als men op de hoogte is van elkaars signalen, aanpak en resultaten. Op ketenniveau is informatiecoördinatie nog niet vormgegeven. Dit zal bij het ontwerp van een actieplan een plaats kunnen krijgen. •
Systematische evaluatie en verbetering: er is nog geen zicht op de resultaten van de inspanningen rondom VSV in Emmen De aanpak van VSV in Emmen bestaat op dit moment nog uit afzonderlijke activiteiten en afspraken die los van elkaar worden uitgevoerd. Het effect van deze activiteiten is niet geëvalueerd en het is dus nu nog onduidelijk in hoeverre de activiteiten hebben bijgedragen aan het voorkomen en verminderen van VSV in Emmen.
5.2
BESTUURLIJKE BOODSCHAP
De gemeente Emmen heeft toegezegd om aan de hand van het onderzoek van ITJ te werken aan verbeteringen in de aanpak en preventie van voortijdig schoolverlaten. Daarmee laat de gemeente zien dat zij haar verantwoordelijkheid voor dit maatschappelijk vraagstuk serieus neemt en dat ze de aanpak en preventie van VSV wil verbeteren. De jongeren waar dit onderzoek over gaat zijn per definitie kwetsbaar en dat komt vooral door de cumulatie van problemen in hun leven. De gemeente heeft door haar positie dicht bij die jongeren zicht op de problemen en de
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
43
mogelijkheden om aan oplossingen te werken. Ze heeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor jongeren die het risico lopen voortijdig de school te verlaten en zorgt voor een kaderstellende visie en beleid en voor een goede bestuurlijke regie op de samenwerking tussen organisaties. Naar onze mening dient de gemeente Emmen samen met de organisaties en voorzieningen de volgende stap zetten om tot een integrale aanpak van VSV te komen. Het inzicht in de lokale situatie en de wettelijke taken geven de gemeente een centrale positie in het geheel van organisaties en voorzieningen om passende oplossingen te vinden voor het probleem VSV. De gemeente zal professionals uit verschillende sectoren en inwoners van Emmen nodig hebben om tot een goede aanpak te komen en een goed resultaat te realiseren. ITJ stelt dan ook dat de gemeente Emmen vanuit haar lokale verantwoordelijkheid voor de jongeren in haar gemeente en haar bestuurlijke positie in samenspraak en samenwerking met de betrokken organisaties een actieplan maakt dat erop gericht is om VSV in Emmen te verminderen en zoveel mogelijk te voorkomen. Daarin zouden in ieder geval de volgende onderwerpen aan de orde moeten komen: • Het in kaart brengen van het probleem. Dit is nodig om een gedegen probleemanalyse te kunnen maken en om ook op lange(re) termijn acties te kunnen plannen en doelen te formuleren. Hierbij is het belangrijk om zicht te hebben op de cijfers en zicht op de samenstelling van de groep VSV’ers en hun achtergronden. Ook in de demografische gegevens van de gemeente Emmen kunnen mogelijk oorzaken gevonden worden. Tot slot is het binnen dit punt ook van belang om te zorgen voor een actuele sociale kaart van de gemeente. • De formulering van een gezamenlijk doel dat uitstijgt boven de organisatiebelangen van de afzonderlijke organisaties en voorzieningen die het probleem van het VSV in Emmen kunnen aanpakken. • De zorg voor daadkrachtige en door betrokkenen erkende ketenregie en een ketenregisseur die voldoende doorzettingsmacht heeft. • De overgang naar een meer outreachende manier van werken door voorzieningen en organisaties rondom VSV. Het is nodig om meer jongeren te bereiken door een beweging ‘naar buiten toe’ te laten zien. Voorkomen moet worden dat jongeren buiten beeld raken. Het onderzoek heeft uitgewezen dat er een aantal momenten is waarop het risico groot is dat het zicht op de jongeren verdwijnt. • De zorg dat de voorzieningen en organisaties rondom het VSV in Emmen elkaar beter leren kennen en op de hoogte zijn van elkaars werkgebied en expertise.
5.3
UITGANGSPUNTEN LOKAAL ACTIEPLAN
Het actieplan is een onderdeel van het integraal toezicht. Het is enerzijds het logisch vervolg op het onderzoek en omvat de maatregelen om de situatie te verbeteren zowel voor de samenwerking op collectief niveau als voor de individuele jongeren en gezinnen die het aangaat. Anderzijds is het actieplan ook een referentiepunt om over enige tijd te bepalen of de maatregelen daadwerkelijk met succes zijn getroffen of dat er beredeneerd en door omstandigheden gelegitimeerd, door partijen moest worden afgeweken van de voorgenomen maatregelen.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
44
Voor een effectief actieplan gelden de volgende uitgangspunten: 1. Er is duidelijkheid bij partijen over de uitgangspositie (dit is het probleem in cijfers uitgedrukt maar ook de in de nota van bevindingen beschreven situatie). 2. Er is duidelijkheid bij partijen over de te behalen resultaten (verbeteringen ten opzichte van de baseline) en indicatoren (meetbare waarnemingen waaraan dit valt af te lezen). 3. Er is duidelijkheid bij partijen over de te volgen strategie (de weg om er te komen en met wie). 4. Partijen zijn bereid tot zelfevaluatie en monitoring van de uitvoering van het actieplan op de volgende punten: • voeren we de strategie uit die we voor ogen hebben? • bereiken we de doelgroep die we willen bereiken? • halen we de resultaten die we willen halen? 5. Partijen zoeken de oplossingen en maatregelen in eerste instantie zoveel mogelijk binnen de bestaande mogelijkheden van wet- en regelgeving en de beschikbare middelen. 6. De jongeren en in voorkomende gevallen hun ouders worden zoveel mogelijk betrokken bij het opstellen van het actieplan en de maatregelen. Tot slot moeten partijen ITJ na twee jaar een resultaatevaluatie toestaan op basis van de zelfevaluaties als bedoeld onder uitgangspunt 4. Dit kan worden uitgevoerd in de vorm vervolgonderzoek (al dan niet in combinatie met een procesevaluatie gericht op het zichtbaar maken van de processen die plaatsvinden in systemen en dienstverleningsprocessen). Het actieplan en de inhoud daarvan zijn een verantwoordelijkheid van de betrokken partijen die met het maatschappelijk probleem te maken hebben. Voor de inhoud van het actieplan beveelt ITJ aan dat de volgende (door het veld, ouders en jongeren) in het onderzoek aangedragen maatregelen en oplossingen worden meegenomen: • Vroeg signaleren van risicokinderen, bij voorkeur al in het basisonderwijs. Gedragsproblemen, leerproblemen en problemen in de thuis/opvoedsituatie worden hier vaak al zichtbaar. • Maak het gemakkelijk voor scholen om advies te vragen bij voorkomende problematiek bij leerlingen, bijvoorbeeld bij specialistische organisaties als VNN, GGZ en Accare. • Verzorg voorlichting aan ouders en leerlingen in het vmbo, zodat leerlingen gerichter/bewuster kiezen voor een vervolgopleiding. • Vergemakkelijk de overgang voortgezet onderwijs - ROC, bijvoorbeeld door een doorlopende leerlijn. • Voorkom mismatch tussen onderwijs en arbeidsmarkt door verschuiving van beroepsvoorlichting naar arbeidsmarktvoorlichting. • Besteed aandacht aan specifieke, moeilijk bemiddelbare groepen. Genoemd werden onder andere tienermoeders, verslaafde jongeren, en jongeren met psychiatrische problemen. • Zet in op een goed monitorsysteem. • Evalueer (onder andere) door middel van 360-graden feedback, zowel intern als met ouders/jongeren. • Laat samenwerking niet gebaseerd zijn op individuele contacten, maar ken elkaars werkgebieden en expertise. • Geef VNN de mogelijkheid om jongeren langer te volgen, in elk geval tot achttien jaar. Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
45
• • • • •
Kom met alle organisaties op één lijn voor wat betreft privacy opvattingen en het delen van informatie. Zorg voor terugkomst van De Pasvorm of een soortgelijke vorm van buitenschoolse opvang. Schakel leerplicht in een vroeg stadium in. Leid mentoren goed op en koppel dit aan een IPB. Zorg voor goede absentieregistratie op scholen.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
46
BIJLAGE I WAAROM HEEFT ITJ GEKOZEN VOOR DE GEMEENTE EMMEN? VSV komt relatief vaak voor bij leerlingen uit de lagere sociale milieus (laag opleidingsniveau van de ouders), leerlingen uit eenoudergezinnen, leerlingen die met een achterstand het voortgezet onderwijs instromen (lage CITO eindscore), en leerlingen uit grote steden. Andere risicofactoren zijn leeftijd (al dan niet leerplichtig zijn), ongeoorloofd verzuim, zittenblijven, en de schoolsoort waar men onderwijs volgt. Leeftijdsopbouw Onder de definitie van VSV vallen jongeren van 12 tot en met 22 jaar. Tussen 2004 en 2006 bestond de bevolking van Emmen voor ongeveer 12,5 procent uit jongeren in deze leeftijdscategorie (gemiddeld 13.537 jongeren). Er zijn geen noemenswaardige trends te ontdekken in het percentage jongeren ten opzichte van de totale bevolking in Emmen. Dit is vergelijkbaar met het landelijk percentage 12 tot 23-jarigen. Dat lag tussen 2004 en 2006 gemiddeld op 13 procent en is ook niet sterk gewijzigd in de loop der tijd 44. Uit de literatuur is bekend dat jongeren die niet meer leerplichtig zijn (in dit geval 18 tot en met 22-jarigen) vaker voortijdig het onderwijs verlaten dan jongeren die nog wel leerplichtig zijn (12 tot en met 16-jarigen). Het percentage leerplichtige jongeren in Emmen was tussen 2004 en 2006 6 procent (landelijk ook 6 procent) en het percentage jongeren dat niet leerplichtig is was in diezelfde periode in Emmen 6,5 procent (iets lager dan de landelijke 7 procent). Opleidingsniveau van ouders Het hebben van laag opgeleide ouders kan een risicofactor zijn voor VSV. Recente gegevens over het opleidingsniveau van ouders zijn niet bekend. Wel blijkt uit onderzoek van Sardes en ITS uit 200145 dat er in Drenthe op relatief veel basisscholen sprake is van een schoolbevolking die voor het grootste deel bestaat uit autochtone kinderen van laag opgeleide ouders (ook wel 1,25 kinderen genoemd, volgens de gewichtenregeling in het primair onderwijs). Vergeleken met autochtone kinderen van laagopgeleide ouders elders in het land valt op dat het opleidingsniveau van de ouders in Drenthe binnen deze categorie gemiddeld lager is. Eénoudergezinnen Er zijn geen duidelijke cijfers te vinden over het aandeel eenoudergezinnen in Emmen, trends hierin en hoe dit zich verhoudt tot het aandeel eenoudergezinnen in heel Nederland. Volgens CBS Statline dateren de meest recente gegevens over eenoudergezinnen uit 2002 en in dat jaar telde Emmen 3.000 eenoudergezinnen. Ten opzichte van het totaal aantal huishoudens in Emmen (45.000) is dat 6,6 procent. Dit is iets hoger dan het landelijk gemiddelde in 2002, dat bedroeg 6,2 procent (431.000/6.930.000). 44
CBS Statline; www.statline.nl. Sardes/ITS (2001). Nieuwe kansen voor onderwijs in Drenthe. In: Plan van aanpak onderwijskansenbeleid Drenthe, http://onderwijsachterstanden.nl/ok.php/praktijkvoorbeelden/okpra017.html. 45
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
47
Op de website van de gemeente Emmen staan gegevens over de burgerlijke staat van inwoners. Een van de categorieën is ‘gezinshoofd met kinderen’, wat vermoedelijk hetzelfde is als een eenoudergezin. Op basis van de gegevens zou gesteld kunnen worden dat 4 procent van alle huishoudens in Emmen uit eenoudergezinnen bestaat, maar omdat er aanzienlijke haken en ogen aan de cijfers zitten, is het niet aannemelijk dat dit percentage klopt. Er kan op basis van deze website dus niets worden gezegd over het aandeel eenoudergezinnen in Emmen. Ongeoorloofd verzuim Een van de belangrijkste risicofactoren van VSV is ongeoorloofd verzuim. Uit analyses is gebleken dat de gemeente Emmen één van de gemeenten is die veel ongeoorloofd verzuim kent. Voor de kennisstructuur van ITJ46 is gebruik gemaakt van verzuimgegevens van het CFI om te bepalen in welke driecijferige postcodegebieden en gemeenten het meeste absoluut en relatief verzuim aanwezig is. De gegevens zijn op gemeenteniveau verzameld. Uit analyses is gebleken dat de top 20 van de gemeenten die hoog scoren op relatief verzuim anders is dan de top 20 van de gemeenten die hoog scoren op absoluut verzuim. Om niet alleen een hoog percentage de doorslag te laten geven zijn de absolute aantallen verzuim meegewogen in het advies. Voor absoluut verzuim komen de volgende gemeenten naar voren: Etten-Leur, Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Nijmegen en Utrecht. Een duidelijk grotestadsprobleem. Omdat Rotterdam en Utrecht beide al in een ITJ onderzoek hebben geparticipeerd vallen deze hier af. Als we alleen absoluut verzuim op het basisonderwijs bekijken komen dezelfde grote steden naar voren. Voor het relatieve verzuim vallen zowel naar verhouding als absoluut gezien de volgende gemeenten op door een hoog percentage en een hoge score: Emmen, Zoetermeer, Rotterdam en Tilburg. Rotterdam valt hier opnieuw af. Emmen lijkt een geschikte kandidaat ook gezien het feit dat deze gemeente vergeleken met andere gemeenten in Nederland een relatief hoge jeugdwerkloosheid heeft, die samengaat met de afwezigheid van voldoende banen voor jongeren47. Als alleen relatief verzuim van het basisonderwijs bekeken wordt zien we een iets andere volgorde in gemeenten. Na weging van percentages en absolute aantallen betreft het de volgende gemeenten: Vlieland, Roermond, Twenterand, Middelburg, Bussum, opnieuw Emmen, Rotterdam, Capelle aan de IJssel en Amsterdam. Tijdens een verkennend gesprek met een beleidsmedewerker van de gemeente Emmen, is aangegeven dat de verzuimcijfers die het CFI over de gemeente Emmen beschikbaar heeft mogelijk een overschatting zijn. In de registratie van de gemeente Emmen was het tot voor kort mogelijk dat een jongere die 46
De cijfers over ongeoorloofd verzuim zijn afkomstig van een databestand van CFI, Opgave ex artikel 25, lid 2, van de Leerplichtwet 1969 over het jaar 2003-2004. Deze gegevens zijn omgezet in percentages door ze te relateren aan de betreffende leeftijdsgroep. De gegevens zijn alleen beschikbaar op het niveau van de gemeente. 47 Marlet, G.&C. van Woerkens (2006). Atlas voor gemeenten 2006. De 50 grootste gemeenten van Nederland op 40 punten vergeleken. Utrecht: Atlas voor gemeenten, p.14.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
48
ongeoorloofd verzuimde door meerdere instanties werd aangemeld. Dit geldt niet alleen voor de gemeente Emmen, maar ook voor andere gemeenten in Nederland. Hoewel er dus enkele haken en ogen aan deze verzuimgegevens zitten is toch voor deze databron gekozen, omdat het de best beschikbare cijfers zijn over ongeoorloofd verzuim. In het onderzoek van ITJ worden meer recente verzuimgegevens van de gemeente Emmen meegenomen waar de dubbeltellingen uitgefilterd zijn. Uit de meest recente cijfers blijkt dat het relatieve verzuim in 2004-2005 in het (speciaal) basisonderwijs uit 606 kinderen bestond, en in het voortgezet onderwijs uit 1290 kinderen48. Een schooljaar later (2005-2006) is het relatief verzuim in het (speciaal) basisonderwijs gedaald naar 163 en in het voortgezet onderwijs naar 40149. CITO-scores In hoofdstuk 1 wordt vermeld dat het kinderen met een lage CITO-score meer risico lopen om voortijdig het onderwijs te verlaten dan kinderen die het basisonderwijs met een hogere CITO-score verlaten. Uit analyses van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat er in Emmen relatief veel basisscholen zijn die volgens de Inspectie van het Onderwijs als zeer zwakke basisschool worden beoordeeld. Tussen 1 augustus 2005 en 1 augustus 2006 zijn op 13 van de 66 basisscholen in Emmen periodieke kwaliteitsonderzoeken gehouden door de Inspectie van het Onderwijs. De basisscholen in Emmen worden door onderwijsinspecteurs slechter beoordeeld op resultaten van de eindtoetsen (waaronder CITO-toetsen kunnen vallen) dan landelijk gezien verwacht mag worden. Landelijk gezien worden eindresultaten op 93 procent van de basisscholen voldoende beschouwd, in Emmen geldt dat voor 77 procent van de basisscholen50. Ook de resultaten van de tussentijdse toetsen worden door onderwijsinspecteurs lager beoordeeld op basisscholen in Emmen (67 procent) dan landelijk (87 procent). Opvallend is verder dat onderwijsinspecteurs de zorg en begeleiding van basisschoolleerlingen in Emmen onder de maat vinden. Zo doen scholen in Emmen het relatief minder goed wat betreft zorg en begeleiding van achterstandsleerlingen en worden het onderwijsaanbod en de geboden onderwijstijd minder goed beoordeeld dan in de rest van Nederland. Onderzoek toont aan dat er een direct verband bestaat tussen het opleidingsniveau van de ouders en leerprestaties van kinderen51. Emmen scoort in beide opzichten slecht. Het zou dus kunnen dat het relatief lage opleidingsniveau van ouders in Emmen de leerprestaties van de leerlingen in Emmen nadelig beïnvloedt. Schoolsoort Emmen telde op 1 oktober 2005 ongeveer 6600 leerlingen in het voortgezet onderwijs (praktijkonderwijs en algemeen voortgezet onderwijs), bijna 7100 48 CFI agentschap van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Verslag ex. Artikel 25, lid 2m Leerplichtwet 1969. Gemeente Emmen, studiejaar 2004-2005. 49 CFI agentschap van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Verslag ex. Artikel 25, lid 2m Leerplichtwet 1969. Gemeente Emmen, studiejaar 2005-2006. 50 Inspectie van het Onderwijs, statistische analyses o.b.v. databestand met periodieke kwaliteitsonderzoeken tussen 1 augustus 2005 en 1 augustus 2006. Voor indicatoren uit het waarderingskader Periodiek Kwaliteitsonderzoek, zie: Inspectie van het Onderwijs (2005). Toezicht Primair Onderwijs 2005. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs, p. 12-13. 51 Sardes/ITS (2001). Nieuwe kansen voor onderwijs in Drenthe. In: Plan van aanpak onderwijskansenbeleid Drenthe, http://onderwijsachterstanden.nl/ok.php/praktijkvoorbeelden/okpra017.html.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
49
leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs (agrarisch onderwijs en middelbaar onderwijs) en ruim 1500 studenten in het hoger beroepsonderwijs52. Zoals in hoofdstuk 1 is beschreven kennen vooral het vmbo en het mbo veel uitvallers. Conclusie Het is gebleken dat het VSV in Emmen relatief hoog is vergeleken bij andere RMC-regio’s. Hoewel deze cijfers niet helemaal sluitend zijn, is dit toch een teken dat ‘het niet goed gaat’ met VSV in Emmen. Risicofactoren als laagopgeleide ouders, veel ongeoorloofd verzuim, een lage CITO-score in het basisonderwijs (en mindere onderwijskwaliteit in het algemeen) en veel doublerende leerlingen zijn in Emmen duidelijk aanwezig.
52
Emmen in Cijfers. Statistische Informatie uitgave 2006.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
50
BIJLAGE II KWALITEITSASPECTEN Bij de beoordeling van de kwaliteit van ketens die zich richten op de jeugd kijken we naar acht aspecten. Kwaliteitsaspecten ITJ Aspect Aspect Aspect Aspect Aspect Aspect Aspect Aspect
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Doelconvergentie Gedeelde probleemanalyse Ketenregie Informatiecoördinatie Bereik van de keten Continuïteit in de keten Oplossingsgerichtheid Systematische evaluatie en verbetering
De kwaliteitsaspecten 1 tot en met 4 zijn gericht op de organisatie en het proces van de keten. Zij scheppen de condities voor de kwaliteitsaspecten 5 tot en met 8, die zijn gericht op de resultaten van de keten. Aspect 1.
Doelconvergentie
Wat verstaan we eronder? Onder doelconvergentie verstaan we de mate waarin overeenstemming bestaat tussen ketenpartners over het gezamenlijke doel van de keten ten aanzien van het (maatschappelijk) probleem van de jeugdigen. Waarom is dit aspect belangrijk voor het beoordelen van de keten? Actoren en partijen streven afzonderlijke doelen na. Normatief kan worden gesteld dat in de keten actoren en partijen naast eigen doelen ook een gemeenschappelijk doel moeten hebben, een ketendoel, en dat partijen oog hebben voor elkaars doelen en het gezamenlijke doel. Het stellen van heldere en gemeenschappelijke doelen tussen ketenpartners levert een bijdrage aan het bereiken van effecten door de keten. Als iedereen weet waar hij/zij aan werkt dan wordt aan een belangrijke voorwaarde voldaan om de juiste beslissingen te nemen door iedere ketenpartner. Dit impliceert dat dit ook daadwerkelijk bij iedereen op het netvlies moet staan en dat dit doel eenduidig wordt geïnterpreteerd. Het werkt bevorderend wanneer deze gezamenlijke ketendoelen ook een heldere relatie hebben met de eigen doelen van de afzonderlijke ketenpartners en geen conflicterende belangen geven. Hoe wordt het zichtbaar? Dit aspect kan zichtbaar worden in de volgende elementen: • gezamenlijke doelstellingen (zo mogelijk vastgelegd); • besluitvorming in lijn met ketendoelstellingen; • ketendoelstellingen in documenten van ketenpartners; • bekendheid van relevante spelers met ketendoelstellingen; • conflicten over doelen tussen ketenpartners; • signalen over gebreken in de voortgang door wederzijdse onduidelijkheid;
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
51
• • • •
conflicterende doelstellingen tussen de keten als geheel en afzonderlijke partners; mate van handelen naar gemeenschappelijke doelen door ketenpartners waaruit het committment aan de doelen blijkt; ketendoelstellingen binnen interne doelstellingen; afstemming van interne doelstellingen op ketendoelstellingen.
Aspect 2.
Gedeelde probleemanalyse
Wat verstaan we eronder? Bij probleemanalyse kijken we naar het bestaan van een gedeelde analyse door ketenpartners van wat het probleem van de jeugdigen is waarop zij zich richten. Daarbij is ook aan de orde in hoeverre de betrokken ketenpartners een invulling kunnen geven aan de aanpak van dit probleem en de mate waarin de analyse van het probleem toereikend is voor het oplossen van het probleem. Ketenpartners onderling en ketenpartners en hun klanten spreken dezelfde ‘taal’. Waarom is dit aspect belangrijk voor het beoordelen van de keten? Een keten kan pas effectief worden ingericht als partners het eens zijn over de elementen die deel uitmaken van het probleem en de analyse die hiervan gemaakt is. Dit vormt een voorwaarde om gelijksoortige acties te ondernemen en deze op elkaar af te stemmen. Niet alleen een convergent doel (uitkomst van de keten) is hiervoor van belang, maar ook een gedeeld beeld van het probleem. Een met elkaar gedeelde probleemanalyse voorkomt tegenstrijdige acties van ketenpartners in het oplossen van het gezamenlijke probleem en vormt bovendien een voorwaarde om vanuit de vraag te handelen (in tegenstelling tot handelen vanuit het aanbod van partners). De betrokken ketenpartners moeten vervolgens ook ‘passen’ bij het geanalyseerde probleem. De kwaliteit van de analyse is hierbij ook belangrijk; een gedegen en toereikende probleemanalyse vergroot de kans op een toereikende oplossing aanzienlijk. Uit de probleemanalyse moet blijken dat de keten zich richt op de jongeren. Hierbij gaat het er uiteindelijk om dat de ketenpartners geen verwarring hebben over visies, definities, opvattingen en benaderingen. Ze werken vanuit een gemeenschappelijke kennisbasis die op het onderhavige probleem van toepassing is. Hoe wordt het zichtbaar? Dit aspect kan zichtbaar worden in de volgende elementen: • beschrijving en analyse van het probleem door ketenpartners; • afspraken over de bijdragen van afzonderlijke ketenpartners over hoe (delen van) het probleem op te lossen; • afstemming tussen ketenpartners over probleemdefinitie en -analyse; • mate waarin betrokken ketenpartners passen bij het geanalyseerde probleem; • bestaan van een gedeeld beeld van de specifieke doelgroep waarop men zich richt en de kennis van deze groep; • kwaliteit van de probleemanalyse t.a.v. het oplossen van problemen voor of door jongeren; • gebruik van definities in documenten (zowel gezamenlijke als van afzonderlijke partners);
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
52
• • •
benodigde uitleg over termen, begrippen en visies; gemeenschappelijke en met externe partijen gedeelde beschrijving van de doelgroep; gedeelde beelden over de kenmerken van de doelgroep in hun omgeving (wonen, werken, onderwijs, gezondheidszorg).
Aspect 3.
Ketenregie
Wat verstaan we eronder? Onder ketenregie verstaan we iedere vorm van sturing en afstemming van de keten om het aan het probleem van de jeugdigen gerelateerde doel van de keten te behalen. Het betreft het managen van alle activiteiten die erop zijn gericht om partners in de keten zo samen te laten werken dat het doel van de keten wordt gerealiseerd. Waarom is dit aspect belangrijk voor het beoordelen van de keten? Ketenregie is belangrijk omdat er sprake moet zijn van een proces om doelgericht het resultaat te kunnen behalen. Het organiseren en ontwikkelen van een betere dienstverlening en het realiseren van de condities die nodig zijn op het niveau van de doelgroep vereist ketenregie. Ook voor de transparantie van de ketenzorg en het afleggen van verantwoording aan derden is het van eminent belang. Hoe wordt het zichtbaar? Dit kan onder meer zichtbaar worden in de volgende elementen: • erkenning of formalisering van de ketenregie/ketenregisseur door ketenpartners; • prestatieafspraken tussen ketenpartners onderling en gezamenlijk in relatie tot het probleem; • elkaar kunnen aanspreken op (deel)resultaten en interventies; • sanctioneringsbevoegheden of doorzettingsmacht; • verantwoording afleggen aan elkaar en aan derden; • bewaking van afstemming en samenwerking onderling en het herschikken van werkprocessen. Aspect 4.
Informatiecoördinatie
Wat verstaan we eronder? Onder informatiecoördinatie verstaan we de vastlegging, afstemming en overdracht tussen ketenpartners van gegevens die nodig zijn om de keten naar behoren te laten functioneren. Deze gegevens kunnen betrekking hebben op de klant en (het functioneren van) de keten. Waarom is dit aspect belangrijk voor de beoordeling van de keten? De informatiestroom stelt ketenpartners in staat om doelgericht hulp te verlenen aan de klant en stelt de klant in staat om inzicht te krijgen in het traject dat die doorloopt in de keten. Bovendien kan de informatie gebruikt worden om zicht te krijgen op de gezamenlijke activiteiten van de ketenpartners en de resultaten ervan. Uiteindelijk levert de informatiestroom ook managementinformatie op over de effectiviteit van de keten en de ingezette middelen. Er is dus een grote (wederzijdse) afhankelijkheid van informatie in de keten.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
53
Hoe wordt het zichtbaar? Dit kan onder meer zichtbaar worden in de volgende elementen: • systematische routine van informatie delen; • protocollen over de relevantie van informatie en over de informatieoverdracht en het gebruik; • registratiesystemen die binnen de keten worden gebruikt; • dossiervorming en afspraken daarover; • ICT-toepassingen om toegang en overdracht van informatie te regelen; • beleidsdocumenten over afstemming en samenwerking op het gebied van informatiebeheer voor de keten. Aspect 5.
Bereik van de keten
Wat verstaan we eronder? Het bereik van de keten omvat de jeugdigen en het daarop afgestemde gezamenlijke of afzonderlijke aanbod van de keten(partners) dat gerelateerd is aan het probleem. De ketenpartners zijn daarbij overeengekomen waar de keten en ieders inzet zich op richt gegeven het probleem voor de doelgroep. Waarom is dit aspect belangrijk voor het beoordelen van de keten? Dit aspect is van belang om helderheid te creëren over het gebied waarop de keten zich richt maar ook vooral waar het zich níet op richt. Hoe wordt het zichtbaar? Dit kan onder meer zichtbaar worden in de volgende elementen: • afspraken tussen ketenpartners over afstemming en inzet van hen in relatie tot het probleem; • non-bereik en bestaan van witte vlekken; • inschakelen van de juiste functionaliteit en deskundigheid; • aansluiten op verantwoordelijkheden en kerncompetenties; • kenmerken van jeugdigen die binnen en buiten het bereik van de keten vallen; • beoogde resultaten van de keten. Aspect 6.
Continuïteit in de keten
Wat verstaan we er onder? Continuïteit in de keten betekent dat de activiteiten die de ketenpartners in de keten(s) uitvoeren ononderbroken verlopen. De voortgang en aansluiting van de stappen en trajecten in de keten leiden tot het oplossen van het probleem waarop het ketendoel is gericht en sluiten aan bij de levensloop en behoefte van de jeugdige(n). Waarom is dit aspect belangrijk voor het beoordelen van de keten? Stagnatie in de keten leidt tot discontinuïteit en tast de kwaliteit van het primaire proces aan en de realisatie van de ketendoelen. Voor ketens waar geen of maar weinig alternatieven voorhanden zijn is continuïteit een kritische eigenschap. In het geval van jeugdzaken loopt het functioneren van de keten hier een bijzonder risico omdat de klant kwetsbaar of afhankelijk is en niet zelf de continuïteit van de keten (of van zijn of haar traject daarbinnen) kan of wil bewaken en afdwingen. Continuïteit speelt overigens ook op verschil-
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
54
lende niveaus: het geldt voor de keten als geheel maar ook voor het individuele traject dat binnen een keten wordt doorlopen. Hoe wordt het zichtbaar? Continuïteit in de keten hangt nauw samen met de samenwerking in de keten. Het wordt mede zichtbaar door de kwaliteit van de afstemming en de mate waarin de ketenpartners de wederzijdse afhankelijkheden herkennen en hanteren. Daarnaast gaat het om de interactie tussen de ketenpartners: het signaleren, coördineren, doorverwijzen en reageren op elkaar. Dit aspect kan zichtbaar worden in de volgende elementen: • doorloop- en wachttijden zichtbaar in wachtlijsten; • helderheid van overdrachten aan elkaar van klanten; • herstel- of herhaalacties in de keten; • terugverwijzingen in de keten; • behoeften van klanten die blijven liggen; • bestaan en omvang wachtlijsten. Aspect 7.
Oplossingsgerichtheid
Wat verstaan we eronder? Ketenpartners richten hun dienstverlening op het probleem in relatie tot de behoefte van de jongere en zij zorgen ervoor dat zij zicht houden op dat probleem en die behoefte en dit vertalen naar afstemming van hun afzonderlijke bijdrage en hun bijdrage als partner in de keten. Waarom is dit aspect van belang voor het beoordelen van de keten? In het sociale domein gaan mensen ‘door de keten’: als gebruiker van publieke dienstverlening of als onderwerp van zorg of aandacht. Ketens worden daarbij vooral tot stand gebracht vanuit de vraag van de mensen. Jeugdzaken worden gezien als een onderdeel van het sociale domein waarbij een grote noodzaak is van maatwerk voor de individuele jongere. Het ligt daarom voor de hand dat de partners in de keten zich verbinden aan de situatie van de klant, waarbij in geval van het integraal toezicht jeugdzaken het belang van het kind prevaleert boven andere belangen. Hoe wordt het zichtbaar? Dit aspect kan zichtbaar worden in de volgende elementen: • structurele aandacht voor en systematische kennis over de omstandigheden van de jongere en zijn of haar proble(e)m(en); • afstemming van dienstverlening of het aanbod op de vraag van de jongere, weten wat nodig is, wat zij belangrijk vinden en wat ze verbeterd willen zien in het bestaande aanbod zodat het past bij het aanpakken van het probleem; • goede informatievoorziening en voorlichting aan de jongere; • actieve betrokkenheid van jongere.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
55
Aspect 8.
Systematische evaluatie en verbetering
Wat verstaan we eronder? Het inrichten van systemen om de kwaliteit van de ketendoelen en het bereiken van de beoogde effecten op de aanpak van het maatschappelijke probleem te waarborgen en te verbeteren. Waarom is dit aspect van belang voor het beoordelen van de keten? Op organisatieniveau van de keten en op het niveau van de jongere moet worden gekeken of wat men in de keten doet ook verloopt en werkt zoals men dat beoogt. De context van de ketens en de maatschappelijke dynamiek leiden tot veelsoortige problemen en de oplossingsrichtingen zijn continu in beweging. De doelen van een keten zijn door deze maatschappelijke druk dynamisch en verschuiven al naar gelang de ontwikkelingen rond de jeugd. De keten moet daarom zijn kwaliteitsbewustzijn en kwaliteitsbewaking organiseren en borgen. Hij moet zich daarbij ook richten op preventie van problemen.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
56
BIJLAGE III
BETROKKEN ORGANISATIES
Gemeentelijke instellingen Gemeente Emmen Gemeente Emmen, leerplicht Regionaal Meld- en Coördinatiepunt voortijdig schoolverlaten (RMC) Werk en inkomen Centrum voor Werk in Inkomen (CWI) Jongerenloket MKB – Noord, organisatie die optreedt als belangenbehartiger van ondernemers. Heeft in de regio Emmen leer-werkbanen geworven Onderwijs Drenthe college, ROC Alfa College, christelijk ROC AOC Terra, opleidingscentrum voor vmbo-groen, mbo en cursus- en contractonderwijs Carmelcollege Emmen, RK Scholengemeenschap OPDC, orthopedagogisch didactisch centrum Zuidoost Drenthe Praktijkonderwijs Emmen, algemeen bijzondere school voor praktijkonderwijs Hondsrug College, protestants christelijke scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs Esdal College, regionale scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs Samenwerkingsverband Zuidoost-Drenthe Jeugdzorg en gezondheidszorg Bureau Jeugdzorg Drenthe Jeugdreclassering GGZ Zuidoost Drenthe, geestelijke gezondheidszorg Accare, kinder- en jeugdpsychiatrie GGD, jeugdgezondheidszorg VNN verslavingszorg Overig Politie Sedna, welzijnsorganisatie AoB Compaz, adviesbureau voor beroepskeuze en loopbaanbegeleiding
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
57
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
58
BIJLAGE IV AMW BBL BJZ BOL CBS CWI DAAT GGD GGZ HAVO ICAT IPB ITJ JOT MBO MKB OCW OPDC OTS PO PRO RBA RIBW ROC RMC RvdK SMW SoZaWe SWV TL UHP UWV VMBO VNN VO VSO VSV VWO Wajong WMO WSW WW WWB ZAT
LIJST VAN AFKORTINGEN Algemeen Maatschappelijk Werk Beroepsbegeleidende leerweg Bureau Jeugdzorg Beroepsopleidende leerweg Centraal Bureau voor de Statistiek Centrum voor Werk en Inkomen Dagactiviteiten, Arbeidsrehabilitatie, Arbeid en Training Gemeentelijke Gezondheidsdienst Geestelijke Gezondheidszorg Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Intercollegiaal Advies Team Integraal Personeelsbeleid Integraal Toezicht Jeugdzaken Jongeren Opvang Team Middelbaar beroepsonderwijs Midden- en Kleinbedrijf Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap Orthopedagogisch en Didactisch Centrum Onder Toezicht Stelling Primair Onderwijs Praktijkonderwijs Results Based Accountability Regionale Instelling voor Beschermende Woonvormen Regionaal Opleidingencentrum Regionaal Meld- en Coördinatiepunt Raad voor de Kinderbescherming School Maatschappelijk Werk Sociale Zaken en Werkgelegenheid Samenwerkingsverband Zuidoost Drenthe Theoretische Leerweg Uit Huis Plaatsing Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs Verslavingszorg Noord Nederland Voortgezet Onderwijs Voortgezet Speciaal Onderwijs Voortijdig Schoolverlaten Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten Wet maatschappelijke ondersteuning Wet Sociale Werkvoorziening Werkloosheidswet Wet Werk en Bijstand Zorg Advies Team
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
59
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
60
LITERATUUR Algemene Rekenkamer, Werklozen zonder startkwalificatie, Concept NvB (vertrouwelijk), juli 2006. CINOP 2000; Dekkers e.a. 2001; Uerz e.a. 1999 in: Rijken,S. & G. Van der Wal (2002). Voortijdig schoolverlaten in het middelbaar beroepsonderwijs. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Emmen in Cijfers. Statistische Informatie uitgave 2006. Factsheets Voortijdig Schoolverlaten, april 2006. Friedman, M. Getting from talk to action. Results and Performance Accountability, Decisionmaking and Budgeting. Fiscal Policy Studies Institute. Santa Fe, New Mexico. 2000. Friedman, M. Trying Hard Is Not Good Enough. How to produce measurable improvements for customers and communities. Trafford Publishing. Victoria, BC, Canada. 2005. Inspectie van het Onderwijs, 1998 in: Tweede Kamer der Staten Generaal (2006). Staat van beleidsinformatie 2006. Den Haag: SDU (Tweede Kamer der Staten Generaal, vergaderjaar 2005-2006, kamerstuk 30 558, nrs. 1-2). Inspectie van het Onderwijs, 2002 in: Steeg, M. van der & D. Webbink (2006). Voortijdig schoolverlaten In Nederland: omvang, beleid en resultaten. Den Haag: CPB. Inspectie van het Onderwijs, 2005: Toezichtkader Primair Onderwijs 2005. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. In ’t Veld, R. e.a., “Kosten en Baten van Voortijdig schoolverlaten”, oktober 2005. Marlet, G. & C. van Woerkens (2006). Atlas voor gemeenten 2006. De 50 grootste gemeenten van Nederland op 40 punten vergeleken. Utrecht: Stichting Atlas voor gemeenten. Meinema, T. Waar resultaten tellen. Results-Based Accountability in de Verenigde Staten. NIZW, Utrecht, 2000. Ministerie van OCW 2005, Jaarverslag en slotwet, 17 mei 2006. Ministerie van OCW (2006). Aanval op de uitval. Perspectief en actie. Ministerie van OCW (2005a) in Tweede Kamer der Staten Generaal (2006). Staat van beleidsinformatie 2006. Den Haag: SDU (Tweede Kamer der Staten Generaal, vergaderjaar 2005-2006, kamerstuk 30 558, nrs. 1-2). Ministerie van OCW. Bestuurlijke reactie OCW op concept-rapport ‘staat van de beleidsinformatie 2006’. 28 april 2006. Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
61
Ministerie van OCW. Factsheets Voortijdig Schoolverlaten, april 2006. Ministerie van OCW (nov. 2005). Factsheets vsv. Rapportage 2005 Monitorgroep, ‘Goed bekeken!’; Praktijken van ketensamenwerking’. December 2005. Rijken, S. & G. van der Wal (2002). Voortijdig schoolverlaten in het middelbaar beroepsonderwijs. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Sardes/ITS (2001). Nieuwe kansen voor onderwijs in Drenthe. In: Plan van aanpak onderwijskansenbeleid Drenthe, http://onderwijsachterstanden.nl/ok.php/praktijkvoorbeelden/okpra017.html. Sluis, M. van der (2005). Voortijdig schoolverlaten oplosbaar? Een beschouwing over het beleidsprobleem voortijdig schoolverlaten. Doctoraalscriptie. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Aangehaald in: Hoog aantal uitvallers is self-fulfilling prophecy. In: Didaktief, nr.6, pp20-21. Steeg, M. van der & D. Webbink (2006). Voortijdig schoolverlaten In Nederland: omvang, beleid en resultaten. Den Haag: CPB. Van Batenburg en Den Boer, 1994; Sardes 2001 in Rijken & Van der Wal, 2002. Van Tilborg en Van Es, 2005 in: Steeg, M. van der & D. Webbink (2006). Voortijdig schoolverlaten In Nederland: omvang, beleid en resultaten. Den Haag: CPB. Veenema. K. et al. De vignetmethode, “Een praktische handleiding bij beleidsonderzoek”. Tilburg/Utrecht, november 2004. WODC/CBS-rapport in: Ministerie van OCW (2006). Factsheets Voortijdig Schoolverlaten 2006. P3.
Nota van bevindingen VSV in Emmen, juni 2007
62