Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten Analyse van Rebound Centre Rotterdam Delfshaven en de Amsterdamse School
Opdrachtgever: Ministerie van OCW, directie Voortijdig schoolverlaten
ECORYS Boukje Cuelenaere Anja Willemsen Ruud van der Aa Frank van Zutphen Claudia Groen
Rotterdam, 6 april 2009
ECORYS Nederland BV Postbus 4175 3006 AD Rotterdam Watermanweg 44 3067 GG Rotterdam
T 010 453 88 00 F 010 453 07 68 E
[email protected] W www.ecorys.nl K.v.K. nr. 24316726
ECORYS Arbeid & Sociaal Beleid T 010 453 88 05 F 010 453 88 34
WIL/RG EO18937rapcases
WIL/RG EO18937rapcases
Inhoudsopgave
Samenvatting
7
1 Inleiding en onderzoeksopzet 1.1 Inleiding 1.2 Onderzoeksmethode
9 9 9
2 Case 1: De Amsterdamse School 2.1 Probleemanalyse 2.2 Het projectalternatief 2.3 Nulalternatief 2.4 Kosten en resultaten 2.4.1 Kosten van het project 2.4.2 Effecten en baten 2.5 Kosten-batenanalyse 2.5.1 Kosten en baten naar actor. 2.6 Gevoeligheidsanalyse 2.7 Conclusie
13 13 15 16 17 18 19 21 23 23 24
3 Case 2: Rebound Centre Delfshaven (Rotterdam) 3.1 Probleemanalyse 3.2 Het Projectalternatief 3.3 Nulalternatief 3.4 Kosten en resultaten 3.4.1 Kosten van het project 3.4.2 Effecten en baten 3.5 Kosten-batenanalyse 3.5.1 Kosten en baten naar actor. 3.6 Gevoeligheidsanalyse 3.7 Conclusie
25 25 27 29 30 30 32 33 35 35 36
4 Centrale conclusies 4.1 Kanttekeningen 4.2 Conclusies
37 37 37
Bijlage 1
Resultaten Amsterdamse School
39
Bijlage 2
Resultaten Rebound Centre Delfshaven
41
Bijlage 3
Kengetallen
45
Bijlage 4
Lijst van geïnterviewden
49
WIL/RG EO18937rapcases
WIL/RG EO18937rapcases
Samenvatting
MKBA verminderen VSV In opdracht van de directie Voortijdig schoolverlaten van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft ECORYS een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) van het verminderen van het voortijdig schoolverlaten in Nederland uitgevoerd. Deze MKBA bestaat uit twee delen: de analyse op macroniveau en de analyse van twee projecten om voortijdig schoolverlaten te verminderen. Het eerste deel is gerapporteerd in MKBA voortijdig schoolverlaten, Cuelenaere e.a. 2009. Twee casestudies Voorliggend rapport bevat de maatschappelijke kosten-batenanalyse van twee case studies op het gebied van voortijdig schoolverlaten, De Amsterdamse School en het Rebound Centre Delfshaven (Rotterdam). Beide projecten in deze analyse zijn gericht op een relatief ‘zware’ groep voortijdig schoolverlaters. Bij de Amsterdamse School is ongeveer 65 procent van de deelnemers preventief doorverwezen vanuit de eigen onderwijsgroep en zijn de overige 35 procent van de deelnemers reeds eerder uitgevallen. Het Rebound Centre richt zich alleen op jongeren die niet meer aan het reguliere onderwijs deelnemen. In tegenstelling tot de hoeveelheideffecten die in het VSV beleid centraal staan geldt voor beide projecten dat er niet alleen op het behalen van de startkwalificatie wordt gestuurd, maar ook op het uitstromen naar werk of vervolgopleiding. Kosten De kosten van beide interventies bestaan uit de reguliere opleidingskosten en extra personeelslasten voor de groepsverkleining en (impliciete) zorg die beide projecten aanbieden. Daarnaast maken de deelnemers nog private kosten voor de opleiding. De Amsterdamse School wordt voornamelijk gefinancierd met reguliere OCW gelden en de zogenaamde stage –innovatiemiddelen vanuit hetzelfde ministerie. Het Rebound Centre ontvangt naast OCW gelden, WWB gelden van het ministerie van Sociale Zaken en een subsidie van de deelgemeente. Baten De baten van beide interventies zijn in de basisvariant waarin wij de in de macroanalyse gemaakte veronderstellingen (kengetallen) volgen lager dan de kosten. Hierbij moet wel in ogenschouw worden genomen dat dit het minimale rendement zal zijn. In deze studie zijn we namelijk consequent uitgegaan van de ondergrens van de effecten. Ook heeft de analyse betrekking op standaard jaren regulier onderwijs en wordt de intensieve begeleiding door medewerkers zoals deze in beide projecten plaatsvindt niet meegenomen in het model. Een andere reden waarom de uitkomsten van deze MKBA de ondergrens weergeven is het feit dat sommige effecten van onderwijs niet gekwantificeerd zoals integratie
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
7
of sociale participatie niet gekwantificeerd zijn. Deze effecten sluiten echter nauw aan bij de doelstellingen van beide projecten. Rendement Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat beide projecten rendabel worden bij een aannemelijke stijging van de arbeidsparticipatie. Daarnaast zullen de baten sterk stijgen indien we een lagere disconto voet veronderstellen. De interne rentevoet van de Amsterdamse School is 5,05 procent en voor het Rebound Centre is dit 4,35 procent, dit impliceert dat de kosten bij deze discontovoet gelijk zullen zijn aan de baten. Het maatschappelijk rendement is bij beide interventies beduidend hoger dan het private rendement en bestaat voor het grootste deel uit belastinginkomsten en de afname van uitkeringen. Daarnaast zijn er baten op de gebieden gezondheid en criminaliteit, maar deze zijn beduidend kleiner.
8
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
1 Inleiding en onderzoeksopzet
1.1
Inleiding Voortijdige schooluitval, ook aangeduid als voortijdig schoolverlaten (VSV), brengt zowel voor de leerlingen zelf als voor de samenleving een aantal problemen met zich mee. De leerlingen die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten, hebben een slechtere uitgangspositie op de arbeidsmarkt. Dit heeft niet alleen vervelende consequenties voor de voortijdig schoolverlaters zelf, maar voortijdig schoolverlaten leidt ook tot kosten voor de maatschappij. Het tegengaan van voortijdig schoolverlaten is de laatste jaren dan ook een belangrijke beleidsprioriteit van het kabinet. Voor het ministerie van OCW is het van belang om zicht te hebben op de opbrengsten van dit beleid op verschillende terreinen. Het ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (OCW) heeft ECORYS daarom gevraagd de volgende vragen te beantwoorden: 1. 2.
Wat zijn de maatschappelijke kosten en baten van voortijdig schoolverlaten op macroniveau? Wat zijn de maatschappelijke kosten en baten van voortijdig schoolverlaten van twee lokale casus (Amsterdamse School en Rebound Center Delfshaven)?
De eerste vraag wordt beantwoord in de rapportage ‘MKBA voortijdig schoolverlaten’. De tweede vraag is het onderwerp van deze studie. Doel van het uitvoeren van een de maatschappelijke kosten en batenanalyse (MKBA) van twee specifieke cases op het gebied van voortijdig schooluitval is inzicht te krijgen in de effectiviteit en rentabiliteit van deze interventies. Hiertoe zijn twee projecten gekozen: het project Amsterdamse School en het Rebound Centre Rotterdam Delfshaven
1.2
Onderzoeksmethode Om de kosten-batenanalyse van de twee interventies op te stellen hebben wij het in figuur 1.1 beschreven stappenplan KBA gevolgd.
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
9
Figuur 1.1
Stappenplan kosten-batenanalyse
STAPPEN KOSTEN-BATENANALYSE
1
Probleemanalyse
2
Definitie projectalternatief
3
Definitie nulalternatief
4
Bepalen kosten
5
Bepalen effecten
6
Bepalen baten
7
Opstellen overzicht kosten en baten
8
Varianten- en risicoanalyse
Bron: ECORYS & Verwey-Jonker Instituut (2008), Handleiding voor kosten-batenanalyses in het sociale domein.
De kosten en effecten van de interventies zijn vastgesteld op basis van gesprekken met een aantal sleutelfiguren (zie bijlage 4), beleidsdocumenten, jaarplannen en rapportages en een analyse van de instroom en uitstroom van deelnemers op basis van de leerling overzichten van de afgelopen jaren van beide projecten. De baten van de beide interventies zijn aan de hand van de kengetallen uit het eerste deel van deze studie (de macro analyse) bepaald. Bij het bepalen van de kengetallen is onder meer gebruik gemaakt van eerdere studies naar de kosten en baten van voortijdig schoolverlaten1. Voor het bepalen van de baten hebben wij ons met name geconcentreerd op de vraag wat de gevolgen zijn indien voortijdig schoolverlaten wordt teruggebracht. Hierbij is zoveel mogelijk gekeken naar bestaande empirische relaties uit nationale en internationale literatuur. ECORYS heeft voor deze studie zelf geen empirisch onderzoek verricht. Het grootste deel van de literatuur gaat over het effect van één extra jaar scholing op het loon, de arbeidsparticipatie of criminaliteit. Gebieden als gezondheid, maatschappelijke participatie en integratie komen minder aan bod. In het onderzoek is getracht ook die gebieden uit te lichten. Een relevant aandachtspunt dat vaak terugkomt in de literatuur over de verschillende gebieden is dat er sprake is van een glijdende schaal. Het halen van een diploma op zich heeft geen effect, de jaren onderwijs die daarvoor zijn gevolgd wel. Er zal dus bijvoorbeeld weinig verschil zijn in crimineel gedrag tussen iemand die zijn startkwalificatie behaald heeft en iemand die zijn opleiding een maand voor het behalen van de startkwalificatie heeft beëindigd. 1
10
Denk aan CPB (2006), Voortijdig schoolverlaten in Nederland: omvang, beleid en resultaten, CPB document nr. 107, februari 2006 & Rebel Group (2006), Kosten en baten van voortijdig schoolverlaten.
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
Tabel 1.1 geeft een overzicht van het type baten voor zowel klassieke risicoleerlingen als opstappers voor het terugdringen van voortijdig schoolverlaten. Tabel 1.1
Een overzicht van de verschillende type baten
Extra brutoloon door stijging arbeidsparticipatie
Private
Maatschappelijk
rendement
rendement
+A
Totaal
+A
Extra brutoloon door stijging arbeidsproductiviteit
+B
+B
Extra brutoloon door lagere kans op ontslag
+C
+C
Extra brutoloon door kans op vervolgonderwijs
+D
Extra belastinginkomsten door extra brutoloon
-E
Secundaire arbeidsvoorwaarden
+F
Minder bijstandsuitkeringen Netto financiële baten Betere gezondheid (in QALY)
+D +E
0 +F
-G
+G
0
A+B+C+D-E+F-G
E+G
A+B+C+D+F
+H
+H
Lagere kosten gezondheidszorg
+I
+I
Lagere criminaliteit
+J
+J
Vrije tijd
-K
-K
Sociale positie
+L
+L
Sociale participatie Totale baten
+M
+M
+M+M
A+B+C+D-E+F-
E+G +I+J+M
A+B+C+D+F+
G+H-K+L+M
H+I+J-K+L+M+M
Een overzicht van de berekening van de verschillende kengetallen zoals uitgevoerd in de macro analyse is toegevoegd in Bijlage 3. Varianten- en risico (gevoeligheids) analyse Het resultaat van de beide kosten-batenanalyses komt tot stand op basis van gegevens, aannames en waarderingsmethodieken met een kleine of grotere onzekerheidsmarge. We hebben daarom voor beide interventies een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd met behulp van alternatieve aannames over de ingeschatte effecten en de gehanteerde waarderingsgrondslag. Voor de gevoeligheidsanalyse hebben wij de verschillende varianten in de macro analyse gevolgd en daarnaast een berekening voor het break-even punt van beide interventies gemaakt. Dit betekent dat de specifieke interventie bij een hogere dan de berekende discontovoet (interne rentevoet) niet meer rendabel zou zijn.
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
11
2 Case 1: De Amsterdamse School
2.1
Probleemanalyse De gemeente Amsterdam heeft de afgelopen jaren onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van het aantal voortijdig schoolverlaters. Sinds begin 2008 is het Bureau Leerplicht Plus van start gegaan, waarbij diverse partners (o.a. het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg, Bureau Halt en politie, maar ook het onderwijs, het Jongerenloket en lokale welzijnsorganisaties) samenwerken. Hierdoor ontstaat niet alleen een beter beeld van het werkelijke aantal voortijdig schoolverlaters, ook is het door de samenwerking beter mogelijk om voortijdig schoolverlaten effectief te voorkomen en te bestrijden. Het Bureau Leerplicht Plus brengt hierover elk halfjaar een rapportage uit. De onderstaande tabel geeft de ontwikkeling in de periode 2007-2008 aan.
Tabel 2.1
Trend schoolresultaat van jongeren 18 t/m 22 jaar in Amsterdam, 31 juli 2007 en 2008 31 juli 2007 Schoolgaand en/of gekwalificeerd
38.438
79%
40.380
81%
2.368
5%
2.423
5%
VSV Totaal
7.630
16%
6.921
14%
- nieuwe uitvallers (uitgevallen in schooljaar)
2.305
5%
2.046
4%
- oude uitvallers (uitgevallen in een voorgaand jaar)
5.325
11%
4.875
10%
48.436
100%
49.724
100%
In onderzoek (mogelijk startkwalificatie)*
Totaal *
31 juli 2008
Jongeren in onderzoek zijn mogelijk voortijdig schoolverlaters, het kan ook zijn dat ze al een startkwalificatie hebben behaald. Bron: Bestuurlijke rapportage Schooljaar 2007-2008, Bureau Leerplicht Plus, Gemeente Amsterdam.
Het grootste verschil in schooluitval is tussen jongeren onder en boven de 18 jaar. In de leeftijdgroep tot en met 17 jaar valt minder dan 1 procent van de jongeren uit, in de leeftijd 18 tot en met 22 jaar is het uitvalpercentage 12,7 procent. Wat verder opvalt, is het verschil tussen jongens en meisjes. In de leeftijd 18 tot en met 22 jaar valt onder jongens 14,6 procent uit en onder meisjes 10,8 procent. Beleid Gemeente Amsterdam Door de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) van de gemeente Amsterdam worden al geruime tijd middelen ingezet om het aantal voortijdig schoolverlaters substantieel terug te dringen en om zoveel mogelijk jongeren met een kwalificatie, bij voorkeur een startkwalificatie, op de arbeidsmarkt een plaats te geven. Dit gebeurde in de voorgaande jaren in het kader van het programma Bijzondere Trajecten Risicojongeren (BTR). Het BTR programma, waarmee de gemeente Amsterdam in 2003 startte, maakt deel uit van het ‘Amsterdamse Plan van Aanpak Voortijdig Schoolverlaten’. Het programma draagt bij aan het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, de terugleiding van jongeren naar onderwijs of (als school niet haalbaar is) de toeleiding naar werk. Met
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
13
•
•
•
dit programma werden 2.265 jongeren bereikt. Om deze reden is het programma BTR ook in 2005 en 2006 voortgezet. De ambities voor het terugdringen van het voortijdig schoolverlaten (VSV) zijn door de gemeente Amsterdam verder uitgewerkt in ‘Het beleidsplan Jong Amsterdam 2006-2010’. Het plan richt zich op het opsporen van uitvallers en hen naar opleiding of werk leiden (curatief) en op het stoppen van toestroom van nieuwe uitvallers (preventie). Dit komt terug in de drie-sporenaanpak, die sinds mei 2006 in gang is gezet: Spoor 1: Voorkomen van verzuim: voortgezet onderwijs en ROC’s binden zich aan het voorkomen van uitval enerzijds en het tijdig melden van (dreigende) uitvallers anderzijds. Spoor 2: Snelle opvang van voortijdig schoolverlaters: jongeren die (toch) uitvallen worden gericht overgedragen naar de jongerenloketten en naar leer-/werktrajecten of andere (arbeids)activiteiten geleid. Spoor 3: Versnelde aanpak bestaande groep voortijdig schoolverlaters: acties die erop gericht zijn versneld contact te leggen met jongeren om hen terug te leiden naar school en/of werk. Om de ambities voor het terugdringen van het voortijdig schoolverlaten (VSV) te realiseren werkt de gemeente samen met verschillende betrokken partijen. De gemeente Amsterdam heeft daartoe in 2006 samen met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het ROC van Amsterdam en ROC ASA een convenant ondertekent. In het convenant beogen de partijen een reductie van 40 procent in 2010-2011, overeenkomend met een jaarlijkse reductie van 10 procent in de vier jaren vanaf 2007. Het bovengenoemde driesporen beleid wordt ingezet om dit doel te realiseren. Zoals uit tabel 1.1 blijkt is deze doelstelling (een jaarlijkse reductie van 10 procent) in het jaar 2007-2008 behaald. Een van de projecten die worden uitgevoerd om de doelstellingen, zoals overeengekomen in het convenant te realiseren, is de Amsterdamse School. De Amsterdamse School richt zich op jongeren die om uitlopende redenen binnen het reguliere onderwijs dreigen uit te vallen. Door de sterk heersende groepsculturen hebben ‘probleem’ deelnemers een negatief effect op de gehele groep, waardoor een onacceptabel hoog ongekwalificeerde uitstroom ontstond. Om deze ‘moeilijke’ groep te bedienen heeft de Amsterdamse School in 2003 besloten een aparte, op deze problemen toegesneden leeromgeving te creëren waar onderwijs ‘op maat’ aangeboden wordt en zo aan de behoefte van deze ‘moeilijke’ deelnemers tegemoet gekomen kan worden. De Amsterdamse School is opgezet als een lokaal initiatief van de vestiging West van het ROC ASA en maakt nu onderdeel uit van het Amarantis Onderwijsgroep (voormalig ROC ASA en ISA). Bij de aanvang van het project Amsterdamse School richtte het project zich met name op het beperken van de uitval in het onderwijs. In januari 2004 begon een groep van 24 jongeren aan het project en in het cursusjaar 2004-2005 stroomden 50 jongeren in. In de jaren daarna groeide het aantal deelnemers naar 150. Het uiteindelijke doel van de Amsterdamse School is om aan de maatschappelijke vraag van 175 plaatsen te kunnen voorzien. In de afgelopen jaren heeft een verschuiving plaatsgevonden binnen de doelgroep die de Amsterdamse School bediend. In de beginjaren richtte de Amsterdamse School zich met name op het beperken van uitval binnen het Onderwijsgroep. De laatste
14
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
jaren groeit het aantal deelnemers die reeds uitgevallen zijn en worden doorverwezen door maatschappelijke organisaties als Bureau jeugdzorg, Nieuwe perspectieven2 en reclassering. De Amsterdamse School bedient daarmee een steeds ‘zwaardere groep’. Om in te spelen op de behoeften van deze groep jongeren is samenwerking gezocht met hulpverlenende instanties.
2.2
Het projectalternatief De projecteffecten laten zich meten als het verschil tussen het projectalternatief en het nulalternatief. In deze paragraaf geven we een beschrijving van het project. In paragraaf 2.4 gaan we verder in op de verwachte effecten van het project Amsterdamse School voor het schooljaar 2008/2009.
• •
• •
De doelstelling van de Amsterdamse School is diplomering op niveau 1 en indien haalbaar niveau 2 of hoger. De Amsterdamse School heeft zichzelf als doel gesteld dat het percentage deelnemers dat het traject succesvol doorloopt minimaal 60 procent3 zou moeten bedragen. De onderliggende doelstellingen liggen hieraan ten grondslag: Het aantal voortijdig schoolverlaters moet substantieel afnemen. Er moet worden ingespeeld op vragen van de arbeidsmarkt naar werknemers met ten minste een startkwalificatie. De afstemming tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt moet verbeteren. Het doorlopen van de Amsterdamse School moet de persoonlijke ontwikkeling van de deelnemer stimuleren, voornamelijk op het sociaal emotionele vlak. Werkwijze en activiteiten De Amsterdamse School biedt verschillende mbo-opleidingen aan op niveau 1 en 2 en soms op niveau 3, in de richtingen: economie, detailhandel, groothandel /logistiek, zorg&welzijn en techniek. Het merendeel van de deelnemers (75%) volgt onderwijs op niveau 2. Bij de Amsterdamse School is al sinds de oprichting sprake van flexibele instroom. Dit betekent dat deelnemers gedurende het gehele schooljaar kunnen instromen. Deelnemers die tussentijds uitstromen ontvangen desgewenst officiële erkende deelkwalificatie certificaten en een portfolio waarin behaalde resultaten worden getoond. Deze deelnemers worden daar waar mogelijk gecertificeerd en/of begeleid naar een werkplek. De opleidingen zijn in beperkte mate praktijk gericht. De Amsterdamse School wil in de toekomst meer praktijkgerichte opleidingen aanbieden, met name in de techniek. Eén van de pijlers van de AS is onderwijs in kleine groepen. Uit de praktijk is gebleken dat een groepsgrootte van om en nabij de twaalf personen voor de doelgroep de meest optimale leersituatie genereert. Dit betekent dat in de AS de groepsgrootte ongeveer de helft bedraagt van die in het reguliere onderwijs. Groepsmentoren zijn het vaste aanspreekpunt voor de leerlingen. De mentoren komen niet uit het onderwijs maar zijn voormalig langdurig werklozen. Daarnaast verzorgen de coördinerende docenten het 2
3
Nieuwe Perspectieven is een hulpvorm van Spirit. Nieuwe Perspectieven helpt jongeren van 12 tot 23 jaar die minimaal twee keer in aanraking zijn gekomen met politie of justitie. Jongeren krijgen maximaal 12 weken begeleiding en hierna nog 3 maanden nazorg. Eind rapportage ROC ASA, AS 2007 versie 1.1.
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
15
onderwijs en zorg. In 2007 heeft de AS zich gericht op de ontwikkeling en implementatie van een betere zorgstructuur. Hiervoor zijn een leerlingbegeleider (psycholoog/orthopedagoog) en een ambulant begeleider ingeschakeld. Door het complete aanbod van onderwijs en zorg en het netwerk van hulpverleners en reclassering wordt de school steeds meer gezien als een expertisecentrum met mogelijk een spin-off naar de gehele schoolinstelling en verder.
• • • • •
Kenmerken van de aanpak van de Amsterdamse School: kleinschalig; groepen van maximaal 12 leerlingen; mensgericht niet leerling gericht (een verstoring of probleem krijgt voorrang); aanpak gericht op het individu (zelfontwikkeling) en het groepsproces/-leren; leertraject gebaseerd op vragen als ‘wie ben je’ en ‘wat wil je’; biedt een duidelijke structuur, regels en regelmaat. Deelnemersprofiel De Amsterdamse School richt zich op jongeren tussen de 15-23 jaar, die binnen het reguliere onderwijs uit de boot dreigen te vallen. De signalering en doorverwijzing van de leerlingen gebeurt op twee manieren: 1) Preventief (ongeveer 65%): jongeren worden doorverwezen vanuit het Amarantis Onderwijsgroep op basis van een indicatie, de zogenaamde probleemeigenaar (degene die doorverwijst) moet hierbij de doorverwijzing onderbouwen, en 2) Curatief (ongeveer 35%): jongeren die reeds uitgevallen zijn. Dit is een groeiende groep jongeren die voornamelijk worden doorverwezen door de reclassering en jeugdzorg. In principe worden alle jongeren die doorverwezen zijn, geplaatst. Een te zware problematiek (criminele activiteiten of een hoge zorgindicatie) kan een reden zijn om jongeren niet binnen de Amsterdamse School te plaatsen. Bij de intake moet het gevoel bestaan dat de school iets kan betekenen voor de jongere.
•
•
•
• •
•
2.3
Kenmerken van de deelnemers: Het merendeel van de jongeren heeft te maken met een meervoudige problematiek (leerachterstanden, sociaal-emotionele en/of gedragsproblemen). Het grootste deel van de jongeren (60-70%) heeft de indicatie ‘gedragsproblemen’ en behoefte aan zorg. Bijna alle jongeren (90%) zijn weleens in aanraking geweest met justitie. Van hen heeft 30-40 procent structureel te maken met justitie. Zij vallen onder de ‘zware zaken’. Meer dan 90 procent van de jongeren is allochtoon. Jongeren zonder, of met een inadequate, beroepskwalificatie. De minderheid van de jongeren heeft bij instroom een diploma, hetzij een vmbo-diploma, hetzij een mbo niveau 1 diploma. Het merendeel (65%) van de jongeren wordt preventief doorverwezen en 35 procent komt bij de Amsterdamse School terecht nadat ze uitgevallen zijn.
Nulalternatief De projecteffecten laten zich meten als het verschil tussen het projectalternatief en het nulalternatief. Het nulalternatief bestaat uit de meest waarschijnlijk te achten ontwikkeling die zal plaatsvinden in geval het project niet zouden worden uitgevoerd.
16
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
Hierbij hebben we rekening gehouden met de trends en het (overheids)beleid op het gebied van voortijdig schoolverlaten. De Amsterdamse School richt zich enerzijds op jongeren die dreigen uit te vallen, de zogenoemde risico leerlingen. Het aandeel preventieve deelnemers bedraagt ongeveer twee derde (65%). Voor deze jongeren zijn, zoals ook uit de interviews met de verschillende leerling coördinatoren en loopbaan adviseurs blijkt, geen andere alternatieven binnen het onderwijs. Jongeren vanaf 16 jaar worden, wanneer de Amsterdamse School er niet is, doorverwezen naar het jongeren loket van de gemeente Amsterdam, of er wordt getracht ze binnen de school te houden. Op basis van gesprekken met verschillende leerling- coördinatoren kan de inschatting gemaakt worden dat de jongeren zonder de Amsterdamse School niet adequaat geholpen zouden worden. In het nulalternatief zou volgens deze inschatting het merendeel van de jongeren (tussen 9599%) geen startkwalificatie behalen. Daarnaast hebben deze ‘probleem’ jongeren ook een negatieve invloed op de prestaties (uitval) van de rest van de groep. We veronderstellen daarom dat de uitval in het nulalternatief 97 procent zou zijn geweest. “Als je ze een schools programma aan wil bieden is er naast de Amsterdamse School geen alternatief. Daarom schat ik dat het merendeel dan geen startkwalificatie zou behalen” (Teammanager Leerloopbaan Centrum Amarantis Onderwijsgroep). Verder richt de Amsterdamse School zich in steeds meerdere mate ook op jongeren die reeds uitgevallen zijn: het aandeel curatieve deelnemers bedraagt momenteel 35 procent. Voor deze groep zijn zoals ook uit de interviews met de verschillende doorverwijzende instanties blijkt, weinig tot geen alternatieve projecten in Amsterdam of omgeving en kan de inschatting gemaakt worden dat de jongeren zonder de Amsterdamse School niet geholpen zouden worden en de uitval in deze groep in het nulalternatief dus 100 procent zou zijn geweest. Wel kunnen we de aanname maken dat in het nulalternatief een deel van de jongeren werk zou hebben gevonden. We veronderstellen dat dit percentage gelijk is aan een derde4 van de jongeren.
2.4
Kosten en resultaten In deze paragraaf beschrijven we de veronderstellingen en uitgangspunten waarmee we gerekend hebben.
4
Dit is gebaseerd op de veronderstelling dat de curatieve deelnemers (35%) tot de verhinderden gerekend kunnen worden en dat 50% van de preventief doorverwezen leerlingen in het nulalternatief tot de opstappers gerekend kan worden (een baan zou hebben gekregen).
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
17
2.4.1
Kosten van het project Bij het project kunnen we de volgende kosten onderscheiden: eenmalige investeringen; jaarlijkse kosten (vast en variabel) waaronder: • personele kosten; • activiteiten/programma kosten; • huisvestingskosten.
• •
Tabel 2.2 vat de veronderstellingen samen die we maken om de kosten het project te berekenen. Tabel 2.2
Veronderstellingen jaarlijkse kosten Amsterdamse School (bedragen in euro) Kosten Amsterdamse School
2008-2009
Jaarlijkse kosten Personeelslasten onderwijs
916.479
Personeelslasten zorg
95.190
Leermiddelen
25.300
Overige lasten (administratie en beheer en overig)
96.049
Overige personeelslasten ondersteuning
95.377
Directe huisvestingslasten Centrale lasten (inclusief indirecte huisvestingslasten en
81.250 388.944
afschrijvingskosten) Kosten vrijwilligers Totale kosten
44.280 1.742.869
Bron: Begroting Amsterdamse School voor 2009.
Veronderstelling per kostenpost 1. Eenmalige investeringen betreffen de investeringen in gebouwen tot 2007. Een bedrag van € 96.000 van de Centrale lasten is bestemd voor afschrijvingskosten. 2. De personeelslasten voor onderwijs zijn onder te verdelen in personeelslasten voor onderwijs (€ 511.479) en extra personeelslasten voor groepsverkleining en impliciete zorg (€ 405.000). Daarnaast zijn er extra personeelslasten voor verleende zorg op basis van 2 fte. Overige personeelslasten ondersteuning voor onder meer beheer (€ 95.377) zijn relatief hoog door de twee locaties van de Amsterdamse School. Binnen de Amsterdamse School zijn verder vrijwilligers actief die zorg dragen voor het geven van Nederlandse les, rekenen en de catering. Dit zijn essentiële activiteiten waar geen personele inzet voor aanwezig is. Op basis van de maandelijkse inzet van de vrijwilligers en de salariskosten voor vergelijkbare functies5 een hebben wij de fictieve lasten voor de inzet van de vrijwilligers berekend op € 44.280.
5
18
Leraar B, 72 uur les en voorbereiding per maand ( € 37.152 op jaarbasis) medewerker facilitaire dienst, 22 uur per maand (€ 7.128 op jaarbasis).
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
3. De leermiddelen zijn op basis van het aantal leerlingen en het jaarplan begroot. Door de beperkte financiering zijn deze kosten vrij laag en zal er voor eventuele additionele (met name praktijkgerichte) activiteiten extra financiering moeten worden gezocht. 4. Huisvestingslasten en centrale lasten: binnen het Amarantis Onderwijsgroep wordt uitgegaan van de aanname dat de gemiddelde opslag voor centrale diensten van 33 procent. Deze doorbelasting betreft onder meer de kosten (inclusief afschrijvingskosten) voor de twee locaties van de Amsterdamse School (€ 288.374, -). Deze kosten zijn door de locatie van de gebouwen en het feit dat de school in twee locaties is gevestigd relatief hoog maar worden door de doorbelasting over het gehele college gemiddeld. De directe huisvestingslasten voor de twee locaties zijn begroot op € 81.250. Naast bovenstaande jaarlijkse kosten worden er door de leerlingen zelf nog private kosten voor de opleiding gemaakt. Onderstaande tabel geeft de totale kosten van de interventie voor het jaar 2008/2009 weer. De contante waarde van de kosten van het project zijn gelijk aan € 1.773.603. Tabel 2.3
Totale kosten Amsterdamse School Kosten Kosten Amsterdamse School Private kosten deelnemers Totaal
1.652.008 121.595 1.773.603
Financiële dekking De Amsterdamse School wordt momenteel gefinancierd met gelden van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (inclusief VOA) en de zogenaamde stageinnovatiebox middelen6. De dekking vanuit de reguliere OCW gelden (afhankelijk van de inschrijfdatum van de deelnemers) is ongeveer 68 procent.
2.4.2
•
Effecten en baten Om de baten van het project te becijferen moeten we eerst weten hoe effectief het project is. Hoeveel deelnemers behalen als gevolg van het project een startkwalificatie en wat is de gemiddelde tijd dat leerlingen onderwijs krijgen binnen de Amsterdamse School. In tegenstelling tot de hoeveelheideffecten die in het VSV beleid centraal staan geldt voor het project dat er niet alleen op het behalen van de startkwalificatie wordt gestuurd. De Amsterdamse School heeft als doel dat de deelnemer de opleiding verlaat met een diploma op ten minste niveau 1 en indien haalbaar op niveau 2 of hoger. Daarnaast beschouwt de Amsterdamse School het als een succes wanneer: De deelnemer wordt begeleid naar een andere opleiding.
6
Dit zijn middelen voor innovatie die door het ministerie van OCW direct aan de onderwijsinstelling overgemaakt worden. Met deze middelen kunnen instellingen innovatiedoelen realiseren die zij zelf formuleren, in samenwerking met partners in de regio en in aansluiting op de thema’s van de landelijke innovatieagenda.
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
19
• •
De deelnemer wordt begeleid naar werk en/of bbl-traject. De deelnemer wordt begeleid naar een andere instelling die een vergelijkbare doelstelling nastreeft en waar de jongere op basis van zijn problematiek adequatere hulp kan worden geboden. Om de resultaten van het project over het jaar 2008-2009 te kunnen inschatten hebben we een analyse gemaakt van het deelnemersbestand vanaf het schooljaar 2005-2006. We hebben daarvoor de door de Amsterdamse School aangeleverde data gebruikt. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de resultaten over deze drie jaar (een volledig overzicht is te vinden in bijlage 1).
Tabel 2.4
Resultatenoverzicht deelnemers Amsterdamse School 2005-2008 Resultaten
2005-2006
2006-2007
2007-2008
% leerlingen startkwalificatie
51%
28,43%
23,13%
% uitstroom niveau 1
25%
21,56%
6,88%
% uitstroom ongediplomeerd
23%
44,11%
33,13%
15%
32,35%
28,13%
1%
5,88%
4,38%
7%
5,88%
0,63%
1%
5,88%
36,88%
100%
100%
100%
Waarvan uitval Waarvan uitstroom naar vervolg onderwijs Waarvan werk Nog ingeschreven 2008/2009 Totaal
Zoals uit bovenstaande tabel blijkt is het uitval percentage op de Amsterdamse School in de afgelopen jaren gestegen. De stijging van dit percentage is met name toe te schrijven aan de instroom van een zwaardere categorie leerlingen en organisatorische problemen binnen de Amsterdamse School. Het is de verwachting dat het percentage dit jaar weer zal dalen. Deelnemers die uitstromen ontvangen wanneer zij dit willen officiële erkende (deel)kwalificatie certificaten en een portfolio met de behaalde resultaten. Tabel 2.5 geeft een overzicht van alleen de uitstroom over deze jaren. Uit de analyse blijkt dat de ruim 38 procent van de deelnemers de startkwalificatie heeft behaald. Deze deelnemers hebben gemiddeld 20 maanden op de Amsterdamse School doorgebracht. Dit betekent ook dat meer dan de helft (62%) van de deelnemers de Amsterdamse School zonder startkwalificatie verlaat. Wel is het belangrijk om op te merken dat van deze groep bijna 20 procent een niveau 1 diploma heeft behaald. Daarnaast stroomt nog bijna 10 procent uit naar werk of een andere opleiding. De gemiddelde tijd dat deelnemers op de Amsterdamse School onderwijs genieten is 16,4 maanden.
20
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
Tabel 2.5
Deelnemers naar uitstroom categorie en gemiddelde tijd op de Amsterdamse School (op basis resultaten 2005-2008) Categorie
Percentage van de
Gemiddelde tijd op de
deelnemers
Amsterdamse School in maanden7
Startkwalificatie behaald (niveau 2 mbo)
38,36
20
Diploma niveau 1 behaald
19,02
17
Ongediplomeerde uitstroom
42,62
13
4,59
14
4,92
12
Waarvan naar werk Waarvan doorstroom naar vervolgopleiding Totaal
100%
16,45
In het tweede jaar van de Amsterdamse School is geprobeerd om de oud-deelnemers te volgen. In 2005 is men hier echter vanwege een beperkt budget mee gestopt. Doordat het merendeel van de deelnemers na het uitstromen niet meer gevolgd wordt kan er weinig gezegd worden over de duurzaamheid van de effecten van de interventie. De projectleiding en de doorverwijzende instanties schatten de kans op een mogelijke terugval van de jongeren (uitval in de vervolgopleiding of ontslag) echter relatief hoog in. Overige effecten In de afgelopen jaren heeft een verschuiving plaatsgevonden binnen de doelgroep die de Amsterdamse School bediend. De laatste jaren groeit het aantal deelnemers die reeds uitgevallen zijn en worden doorverwezen door instanties. Daarmee bedient de Amsterdamse School een steeds ‘zwaardere groep’. Om in te spelen op de behoeften van deze ‘zware’ groep heeft de Amsterdamse School zich in 2007 gericht op de ontwikkeling en implementatie van een betere zorgstructuur. De zorgstructuur enerzijds en de intensieve en persoonlijke benadering dragen sterk bij aan de persoonlijke ontwikkeling van de jongeren. “…het is heel goed en belangrijk dat er voor deze jongeren ook een plek is” (zorgcoördinator jeugdcriminaliteit ).
2.5
Kosten-batenanalyse De Amsterdamse School heeft momenteel 175 plaatsen en kent een flexibele instroom. Dit betekent dat aan het begin van het schooljaar niet alle plaatsen bezet zijn om plaats te kunnen bieden aan nieuwe instromers. Voor de KBA gaan we daarom uit van een gemiddelde van 165 plaatsen op jaarbasis. Op basis van de gemiddelde tijd in dat leerlingen op de school verblijven, betekent dit 120,4 volledige deelnemers op jaarbasis. Aan de hand van de in tabel 2.3 berekende effecten en de kengetallen uit de MKBA op macro niveau hebben we in de basisvariant voor het schooljaar 2008/2009 de effecten berekend. Hierbij zijn wij uitgegaan van de twee in de macro analyse onderscheiden categorieën: uitstroom met startkwalificatie en uitstroom zonder startkwalificatie. Tabel 2.6 tabel geeft een overzicht van de MKBA voor de Amsterdamse School in de basisvariant. 7
We zijn op basis van de gegevens uit de leerling administratie uitgegaan van schooljaren (12 maanden) lopend van 1 augustus tot 31 juli.
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
21
Tabel 2.6
Overzicht maatschappelijke kosten en baten Amsterdamse School schooljaar 2008/2009 Private
Maatschappelijke
Rendement
rendement
Totaal
Kosten Totale kosten
1.773.603
Effecten Extra brutoloon door stijging
872.491
0
872.491
300.817
0
300.817
-570.306
570.306
0
arbeidsparticipatie Extra brutoloon door stijging arbeidsproductiviteit Extra belastinginkomsten door extra brutoloon Secundaire arbeidsvoorwaarden
88.294
0
88.294
Minder bijstandsuitkeringen
-435.853
435.853
0
Extra brutoloon door lagere kans op ontslag
276.576
0
276.576
3.361
0
3.361
Netto financiële baten
535.381
1.006.159
1.541.540
Betere gezondheid (in QALY)
26.723
0
26.723
Extra brutoloon door kans op vervolgonderwijs
Lagere kosten gezondheidszorg
0
8.689
8.689
Lagere criminaliteit
0
34.459
34.459
Vrije tijd
PM (-)
PM (-)
Sociale positie
PM (+)
PM (+)
Sociale participatie
PM (+)
PM (++)
PM (++)
Totale baten
562.104
1.049.307
1.611.411
PM. Besparing kosten leerplichtambtenaar.
De contante waarde van de baten van de Amsterdamse School voor het schooljaar 2008/2009 is € 1.611.411, -. Hierbij moet in ogenschouw worden genomen dat het niet mogelijk was een aantal baten van de interventie zoals (sociale) integratie en participatie van de deelnemers te kwantificeren. Deze baten zijn gezien de duidelijke focus van de school op de persoonlijke ontwikkeling van de jongeren als opbrengst van de interventie te verwachten. In de basisvariant hebben wij de in de macro analyse gemaakte veronderstellingen gevolgd. In deze analyse is er in alle gevallen bewust voor gekozen om de aan de onderkant van de range te gaan zitten bij het bepalen van de baten. Waar bijvoorbeeld uit de literatuur blijkt dat het extra inkomen per onderwijsjaar gelijk is aan 5 tot 15 procent is er consequent uitgegaan van de ondergrens. Daarnaast zijn de veronderstellingen gemaakt voor de hele doelgroep (voortijdig schoolverlaters) en het beleid van het Nederlandse kabinet (inclusief alle (curatieve en preventieve) activiteiten en maatregelen). In het specifieke geval van het Amsterdamse School is de interventie voor een deel gericht op een relatief ‘zware’ groep voortijdig schoolverlaters. Deze groep heeft onder meer door het lage scholingsniveau een relatief grote afstand tot de arbeidsmarkt. In de macro analyse wordt op basis van de literatuur de extra kans op werk geschat op 2,5 procent per onderwijsjaar (zie ook bijlage 3) hetgeen in het specifieke geval van de Amsterdamse
22
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
School neerkomt op gemiddeld 3,4 procent per deelnemer. Gezien de relatief zware doelgroep van het project en de intensieve trajecten waarbij ondersteuning bij het vinden van werk een van de activiteiten is kan hier een hoger rendement worden verondersteld8. Rekening houdend met een hogere kans op werkloosheid en zorg en/of medische problemen bij deze jongeren veronderstellen wij in de gevoeligheidsanalyse in paragraaf 3.6 een opslag op het percentage van 1 procent9 Wanneer we in de KBA uitgaan van deze opslag zijn de totale baten gelijk aan € 1.983.057.
2.5.1
Kosten en baten naar actor. Aan de hand van de eerdere tabellen is het mogelijk een overzicht te geven van de actoren waar de voordelen van de vermindering van VSV door het project Amsterdamse School terecht komen. In de tabel 2.6 zijn de voordelen voor het schooljaar 2008/2009 opgenomen.
Tabel 2.7
Baten naar actor Baten
Saldo
Private rendement
Deelnemers Amsterdamse School
562.103
Extra belastinginkomsten door extra
Belastingdienst
570.306
Ministerie van SZW
101.259
Minder bijstandsuitkeringen
Gemeenten
334.594
Lagere kosten gezondheidszorg
Ministerie van VWS
Lagere criminaliteit
Ministerie van Justitie / ministerie van BZK
brutoloon Minder uitkeringen door lagere kans op ontslag
Totale baten
2.895 34.459 1.605.617
Het maatschappelijke rendement voor dit project is aanzienlijk hoger dan het private rendement. De grootste voordelen van deze specifieke interventie komen terecht bij de belastingsdienst door het extra verdiende brutoloon en bij de gemeenten doordat het aantal bijstandsuitkeringen afneemt.
2.6
Gevoeligheidsanalyse In het basisscenario van de kosten-batenanalyse zijn naast de aanname ten aanzien van de kans op werk nog een aantal andere belangrijke veronderstellingen gemaakt. Om te bezien in welke mate wijzigingen in de belangrijkste veronderstellingen van invloed zijn op de eindresultaten van de KBA, is een aantal gevoeligheidsanalyses uitgevoerd.
8
9
Dit wordt ook ondersteund door de bevindingen in de TNO publicatie ‘De juiste klant op het juiste traject’ uit 2006. Uit dit onderzoek blijkt dat integratietrajecten effectiever zijn bij ‘kansarmere’ deelnemers (ondermeer deelnemers waarbij het scholingsniveau als een belemmering voor de arbeidsinzet kan worden gezien). In dit onderzoek wordt een netto kans op werk van 2,5 tot 10 procent berekend. Een opslag van 1 procent, betekent rekening houdend met het gemiddelde aantal onderwijsjaren een gemiddeld percentage voor de extra kans op werk van 5 procent.
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
23
In de onderstaande tabel staan de belangrijkste uitkomsten opgenomen voor verschillende varianten. Tabel 2.8
Gevoeligheidsanalyse KBA Amsterdamse School Baten
Kosten
Risico-opslag van 1,5% op de discontovoet
1.150.458
1.748.301
-597.843
Saldo
Break-even (discontovoet 5,05%)
1.781.094
1.781.094
0
Discontovoet kosten 2,5% i.p.v. 5,5%
3.307.629
1.826.468
1.481.161
Stijging inkomen per jaar onderwijs 7% i.p.v. 5%
1.786.808
1.773.603
13.205
Stijging kans op werk 3,5% i.p.v. 2,5%
1.983.057
1.773.603
209.455
Basisvariant
1.611.411
1.773.603
-162.192
Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat de uitkomsten van de kosten-batenanalyse in het bijzonder bepaald worden door de gehanteerde discontovoet. Dit wordt veroorzaakt doordat de kosten dichtbij in de tijd worden gemaakt, terwijl de baten over vele jaren verspreid worden gerealiseerd. Bij een discontovoet van ongeveer 5 procent zijn de baten nagenoeg gelijk aan de kosten. Verder heeft ook een stijging van de kans op werk een aanzienlijk effect op de baten van de interventie.
2.7
Conclusie Rekening houdend met het feit dat de berekende basisvariant een absolute minimum variant is waarbij de intensieve begeleiding van deelnemers niet is meegenomen en daarnaast een aantal baten van de interventie alleen kwalitatief beoordeeld kan worden, kan het project Amsterdamse School als succesvol worden gekwalificeerd. Naast dat het project met een interne rentevoet van meer dan 5 procent redelijk rendabel is, kunnen gezien de doelgroep en doelstellingen van het project juist de baten op het gebied van (sociale) integratie en participatie als aanzienlijk ingeschat worden. Een aantal instanties geeft bijvoorbeeld aan dat alleen al het feit dat er voor de relatief zware doelgroep een plek in dit opzicht al heel belangrijk is. Daarnaast blijkt dat wanneer we in de KBA de veronderstelling ten aanzien van arbeidsparticipatie aanpassen aan de specifieke interventie de baten aanzienlijk zullen toenemen.
24
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
3 Case 2: Rebound Centre Delfshaven (Rotterdam)
3.1
Probleemanalyse De gemeente Rotterdam meet jaarlijks met de zogenoemde VSV monitor hoe het voortijdig schoolverlaten zich ontwikkelt. De volgende tabel geeft de ontwikkeling in de periode 2004-2007 aan.
Tabel 3.1
Overzicht schoolgaande en/ of startgekwalificeerde jongeren en VSV per 31 juli, 2004-2007 (17 t/m 22 jaar) gemeente Rotterdam Rotterdam
31-7-
%
2004 Schoolgaand en/of
31-7-
%
2005
31-7-
%
2006
31-7-
%
2007
39.037
75,8
3.8084
77,4
37.787
78,6
38.406
81,9
12.445
24,2
11.089
22,6
10.259
21,3
8.500
18,1
1.447
2,8
909
1,8
1.054
2,2
745
1,6
startgekwalificeerd VSV totaal - VSV nieuwe vestigers
652
1,3
576
1,2
596
1,2
552
1,2
- VSV overig (regulier)
10.346
20,1
9.604
19,5
8.609
17,9
7.203
15,3
Totaal
51.482
100
49.173
100
48.064
100
46.906
100
- VSV uit speciaal onderwijs
In 2007 telde Rotterdam volgens de monitor 8.500 voortijdig schoolverlaters. Het totale aantal voortijdig schoolverlaters is de afgelopen jaren aanzienlijk gedaald: van 24,2 procent eind 2003-2004 naar 18,1 procent eind 2006-2007. Op 31 juli 2007 volgde 81,9 procent van de inwoners in de leeftijd 17 t/m 22 jaar nog een opleiding en/of had al een startkwalificatie behaald. Een percentage dat in de buurt komt van de Europese doelstelling van 85 procent en naar verwachting de komende jaren nog verder zal stijgen. Tabel 3.2 geeft de cijfers voor de deelgemeente Delfshaven. Het percentage voortijdig schoolverlaters in de deelgemeente was eind 2003-2004 hoger dan het gemiddelde voor de gehele gemeente maar ligt sinds 2004-2005 onder het gemiddelde van Rotterdam. Tabel 3.2
Overzicht schoolgaande en/ of startgekwalificeerde jongeren en voortijdig schoolverlaters 2003–2007 (17 t/m 22 jaar) deelgemeente Delfshaven Delfshaven
03/04
%
04/05
%
05/06
%
06/07
%
Schoolgaanden/ en of
5.958
74,0
5.565
78,1
5.489
79,6
5.872
82,4
VSV totaal
2.093
26,0
1.561
21,9
1.407
20,4
1.237
17,6
Totaal
8.051
100
7.126
100
6.896
100
7.109
100
startgekwalificeerden
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
25
•
•
Wat verder opvalt, zijn de verschillen tussen allochtonen versus autochtonen en jongens versus meisjes: Van de autochtone Rotterdamse jongeren van 17 tot en met 22 jaar had eind 2006-2007 57,5 procent een startkwalificatie behaald, van de allochtone jongeren 37 procent. Van de 17 tot en met 22-jarige Rotterdamse meisjes had eind 2006-2007 50,3 procent een startkwalificatie, van de jongens slechts 41,7 procent.
VSV beleid gemeente Rotterdam Om in de kenniseconomie mee te kunnen wil de gemeente Rotterdam een vermindering van het aantal (nieuwe) voortijdig schoolverlaters. Het VSV beleid van de gemeente Rotterdam richt zich op het volgen van de ‘Lissabonlijn’, met een jaarlijkse vermindering van het voortijdig schoolverlaten met vijf procent. In 2001 is de gemeente Rotterdam van start gegaan met het Rotterdamse aanvalsplan Voortijdig Schoolverlaten ‘Binnen is Winnen’. In 2006 volgde het VSV-aanvalsplan 2 ‘Klaar voor de Start’ (2006–2009). Dit plan heeft twee hoofddoelen: 1. Het voorkomen van voortijdig schoolverlaten (preventief). 2. Het terugleiden van voortijdig schoolverlaters naar het onderwijs om alsnog een startkwalificatie te behalen (curatief).
•
• •
•
•
De preventieve aanpak bestaat uit drie activiteitenclusters: aanpakken van de risicofactoren voor voortijdig schoolverlaten, de risicomomenten en de risicogroepen; boeien en binden van leerlingen; terugdringen van de grote uitval van leerlingen in de beginfase van het mbo. De curatieve aanpak bestaat uit twee activiteiten clusters: flexibiliseren van het onderwijsaanbod (vaker starten van opleidingen en meer maatwerk); versterken van het Jongerenloket (Het loket moet voortijdig schoolverlaters terugleiden naar het onderwijs en maakt daarbij gebruik van een breed palet van samenhangende maatregelen). De maatregelen zijn erop gericht (potentiële) voortijdig schoolverlaters, die in staat zijn (alsnog) een startkwalificatie te behalen, naar een startkwalificatie te leiden. De gemeente Rotterdam heeft voor het behalen van haar ambitie op het gebied van VSV in 2006 samen met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het ROC Zadkine en het ROC Albeda College een convenant ondertekend. Het doel van het convenant is het realiseren van een zo hoog mogelijke vermindering van het aantal voortijdige schoolverlaters in de regio tot en met 2010-2011. De partijen hopen gezamenlijk de voortijdige schooluitval met 40 procent te verminderen (ten opzichte van het schooljaar 2005-2006). Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de begeleiding van huidige voortijdig schoolverlaters naar werk of startkwalificatie. Veel van de initiatieven op het gebied van VSV vinden plaats in het kader van het Grote Steden Beleid (GSB). Rotterdam heeft vanaf 2001 jaarlijks 3,7 miljoen euro aan GSB gelden ter beschikking om het voortijdig schoolverlaten te bestrijden. Hiervan gaat ongeveer 2,5 miljoen euro naar de twee ROC’s (Zadkine en Albeda). Vanwege de hoge jeugdwerkeloosheid in Rotterdam worden de GSB-middelen ingezet op een combinatie van curatieve en
26
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
preventieve activiteiten. Preventieve activiteiten binnen het onderwijs worden verder uit andere middelen bekostigd, onder andere uit Rotterdams Onderwijs Achterstanden Plan (ROAP). Voor het terugleiden van voortijdig schoolverlaters heeft Rotterdam in het kader van GSB voor de periode 2006-2009 kwantitatieve doelen gesteld voor zowel autochtone als allochtone voortijdig schoolverlaters (respectievelijk 1.043 en 430). Een van de projecten die in het kader van het VSV-beleid in Rotterdam wordt uitgevoerd, is het Rebound Centre in Delfshaven. Het Rebound Centre Delfshaven, richt zich op het terugleiden van jongeren tussen 15 en 27 jaar zonder startkwalificatie, die reeds uitgevallen zijn. Het gaat hierbij om jongeren uit de zogenoemde zware doelgroep: jongeren met een meervoudige problematiek op verschillende gebieden zoals leerachterstanden, sociale problematiek, justitiële achtergrond en gedragsproblemen. Het project is in 2004 opgezet als een praktijkleercentrum om in onderwijs te voorzien voor de groep jongeren waarbij de reguliere schoolsituatie te geringe mogelijkheden tot het verwerven van nieuwe vaardigheden biedt. Het betreft hier leerlingen uit de groep risicoleerlingen (onderverdeling van Eimers en Bekhuis10) zowel uit de categorie ‘verhinderden’ als uit de categorie ‘niet-kunners’. Het Rebound Centre is een samenwerking tussen het ROC Albeda College, het ACT (Assertive Community Treatment) jeugd onderdeel van de GGZ en Futuro Trainingen (opleiding en arbeidstoeleiding). In het verleden bood het Rebound plaats aan ongeveer 150 jongeren. Het aantal deelnemers van het Rebound Centre Delfshaven is het laatste jaar door een afnemende vraag (gunstige arbeidsmarkt) en de verzelfstandiging van de dependance echter afgenomen naar 75 plaatsen.
3.2
Het Projectalternatief Het projectalternatief bestaat uit een beschrijving van het project en de beschrijving van de verwachte effecten in de situatie dat het project wordt uitgevoerd. In deze paragraaf geven we een beschrijving van het Rebound Centre Delfshaven terwijl we in paragraaf 3.4 gaan verder ingaan op de verwachte effecten van het project voor het schooljaar (schooljaar) 2008/2009.
•
•
•
Het Rebound Centre heeft de volgende doelstellingen: Jongeren in een onschoolse omgeving begeleiden naar werk, vervolgopleiding en/of een diploma op mbo-niveau 1 of 2. Het bieden van een structuur, ervaring opdoen in een beroepscontext die past bij de competenties van de jongeren. Jongeren helpen hun leven weer op de rails te krijgen en een toekomst perspectief te bieden. Werkwijze en activiteiten Het Rebound Centre heeft in principe een drempelloze instroom en biedt een praktijkgerichte mbo-opleiding op niveau 2 (Beveiliging) en de opleiding Arbeidsmarktgekwalificeerd Assistent (AKA) techniek (vergelijkbaar met mbo-
10
Eimers, T. & H. Bekhuis (2006), Vroeg is nog niet voortijdig: naar een nieuwe beleidstheorie voortijdig schoolverlaten.
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
27
niveau 1)11. Ook kunnen de deelnemers deelcertificaten, certificaten en kwalificaties behalen, in richtingen zoals basisveiligheid (VCA), bedrijfshulpverlening (BHV), schilderen, lastechniek en vorkheftruckchauffeur. Het begeleidende team van het Rebound Centre bestaat uit zogenaamde werkmeesters, die de praktijklessen verzorgen en trajectbegeleiders verantwoordelijk voor ‘coaching’ van het leerproces. Dit zijn geen reguliere docenten maar vaak mensen die persoonlijke ervaring met de praktijk hebben en dicht bij de doelgroep staan. Verder is het ACT team in het Rebound Centre gevestigd. Het team is bij de intake van nieuwe deelnemers aanwezig en kan de deelnemers indien nodig tijdens de opleiding intensieve zorg geven. Het Centre heeft alles in eigen beheer, ook de catering en de schoonmaak. Dit wordt gezien als de kracht van het Rebound Centre: ‘iedereen die hier werkt is verantwoordelijk voor de jongeren’. Een andere partner van het Rebound Centre is de Stichting Classic Masterpieces die schepen inbrengt waar de jongeren aan kunnen werken. Verder verwerft het Rebound ook externe opdrachten om de jongeren praktijkervaring op te laten doen. Het Rebound Centre heeft een flexibele instroom en uitstroom. De jongeren volgen verschillende trajecten gericht op het uitstromen naar (begeleid) werk of vervolgonderwijs en het behalen van een diploma op niveau 1 en 2. De werkwijze kan per traject verschillen en is sterk van de doelgroep afhankelijk. De duur van de trajecten loopt uiteen van 3 maanden tot anderhalf jaar, waarbij de deelnemers niet alleen een opleiding volgen maar er ook wordt gewerkt aan individuele problemen; extra begeleiding, intensieve zorg en hulpverlening maken een vast deel uit van het programma. Verder wordt ondersteuning gegeven bij het vinden van werk. Hiertoe zijn contacten gelegd met organisaties als Werk in West en verschillende bedrijven. De deelnemers met een Wajong status krijgen daarnaast nog extra ondersteuning (kleinere groepen en begeleiding naar en tijdens werk). Deze jongeren volgen een eenjarige opleiding AKA en worden door de ‘job coaches’ van Futuro begeleid tijdens het leerproces.
•
•
•
•
Kenmerken van de aanpak van het Rebound Centre: Werken aan individuele problemen en leren (gedragsregulerende trainingen staat de eerste 10 weken centraal). Leren (en werken) in een aansprekende niet-schoolse omgeving (praktijklokalen, simulatie en interne bedrijfshal). Kleine groepen van 8 à 15 personen en veel persoonlijk contact met de jongeren en de thuissituatie. Contacten met het bedrijfsleven ten behoeve van de uitstroom naar regulier betaald werk van de deelnemers. Deelnemersprofiel Signalering en doorverwijzing van de deelnemers gebeurt door instanties zoals het Jongerenloket, justitie, RIAGG, leerplicht en UWV, een klein deel wordt doorverwezen door het trajectbureau van het Albeda College of meldt zichzelf aan. Bij het merendeel
11
Het AKA-traject is geen opleiding voor één bepaald beroep, maar biedt een brede voorbereiding op de arbeidsmarkt. Leerlingen maken zodoende kennis met meerdere branches en sectoren. Dit vergroot de kans dat zij uiteindelijk de richting kiezen die bij hen past en voorkomt dat zij ongediplomeerd de school verlaten. Na afloop van de opleiding kunnen leerlingen naar niveau 2 van een branchespecifieke opleiding en/of gaan werken (website COLO).
28
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
van de jongeren is er sprake van een meervoudige problematiek. De doorverwijzingen door het UWV betreffen jongeren met de Wajong-status. In principe worden alle jongeren die doorverwezen zijn geplaatst, mits zij in staat zijn deel te nemen aan de dagindeling en passen binnen de groepssamenstelling. De leerlingen van het Rebound Centre komen niet alleen uit Delfshaven maar ook uit de rest van Rotterdam en daarbuiten. Wel is de voorwaarde van de deelgemeente dat minsten 50 leerlingen uit Delfshaven moeten komen.
•
•
•
• •
•
3.3
Kenmerken van de deelnemers: Het gaat vooral om langdurige studiestakers, inkomenslozen (19-23 jaar) en jongeren met vaak een zware meervoudige problematiek (reclassering, zorg, schulden, problematische achtergrond thuis) waarvoor binnen het reguliere onderwijs geen of onvoldoende aandacht is; De deelnemers komen met name uit de lagere onderwijsniveaus zoals vmbo basis en praktijkonderwijs en mbo-niveau 1 en 2; Groeiende groep jongeren met reclassering achtergrond (op het moment ongeveer 13 procent): Ongeveer 20 procent van de jongeren heeft een Wajong-status; Weinig vrouwelijke deelnemers; minder dan 10 procent van de deelnemers in de afgelopen vier jaar was vrouw; Ongeveer 75 procent van de leerlingen is van allochtone afkomst.
Nulalternatief Het nulalternatief is de meest waarschijnlijk te achten ontwikkeling die zal plaatsvinden in geval het Rebound Centre niet zou bestaan. Hierbij hebben we rekening gehouden met de trends en het (overheids)beleid op het gebied van voortijdig schoolverlaten. Het Rebound Centre richt zich op jongeren die niet meer aan het reguliere onderwijs deelnemen. Deze jongeren worden gerekend tot de zwaarste categorie voortijdig schoolverlaters. Voor deze groep zijn zoals ook uit de interviews met de verschillende doorverwijzende instanties blijkt, weinig tot geen alternatieve projecten in Delfshaven of omgeving en kan de inschatting gemaakt worden dat de jongeren zonder het Rebound Centre niet geholpen zouden worden en de uitval in deze groep in het nulalternatief dus 100 procent zou zijn geweest. “Jongeren waarbij deelname aan andere opleidingen niet is gelukt en waarvan ik denk wat moet ik hier nu mee” (Reclasseringsambtenaar).
Wel kunnen we de aanname maken dat in het nulalternatief een deel van de jongeren werk zou hebben gevonden. We veronderstellen dat dit percentage gelijk is aan 25,5 procent. Dit is gebaseerd op het percentage jongeren dat in het projectalternatief uitstroomt naar werk (28%) en de veronderstelde kans op werk, het percentage jongeren dat zonder het project niet aan het werk zou zijn gegaan, 2,5 procent.
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
29
3.4
Kosten en resultaten In deze paragraaf wordt ingegaan op de kosten en effecten van de case en de veronderstellingen en uitgangspunten waarmee we gerekend hebben.
3.4.1
Kosten van het project Bij het project kunnen we de volgende kosten onderscheiden: eenmalige investeringen; jaarlijkse kosten (vast en variabel) waaronder: • personele kosten; • huisvestingskosten; • activiteiten/programma kosten.
• •
Onderstaande tabel vat de veronderstellingen die we maken om de kosten het project te berekenen samen. Tabel 3.2
Veronderstellingen jaarlijkse kosten Rebound Centre (bedragen in euro) Kosten rebound Centre Delfshaven Eenmalige investeringen Inrichting (afschrijvingskosten)
15.000
Jaarlijkse kosten Personeelslasten (inclusief scholing) Personeelslasten verleende zorg Kosten centrale diensten (waaronder exploitatielasten) Kosten pand Kosten activiteiten/programma (inclusief onvoorzien) Totale kosten
638.055 PM 271.677 60.000 57.982 1.042.714
Bron: begroting voor 2008 en 2009 en overzicht werkelijke kosten 2007/ eerste helft van 2008.
Veronderstellingen per kostenpost 1. Eenmalige investeringen betreffen investeringen in de inrichting van het pand (met name in 2004-2005) dat door het OBR beschikbaar wordt gesteld. Deze kostenpost is beperkt doordat veel van de werkzaamheden door de leerlingen zelf is gedaan. Om tot een toerekening per jaar te komen zijn deze kosten over 10 jaar verdeeld. 2. De personeelslasten zijn in de afgelopen jaren door de mogelijkheid tot overplaatsingen binnen het Albeda College, gebruik van de ruimte/lestijden door andere locaties en natuurlijk verloop redelijk variabel. Personeelskosten (inclusief 2 procent voor scholing) voor het Rebound op basis van de caseload van 1 fte per 10 leerlingen komen op € 469.536. Additionele personeelslasten voor administratie (zijn op basis van het verleden) 1 fte en komen op € 40.519. De resterende personeelslasten (€ 128.000) betreffen de kosten van ‘job coaches’. De ervaring leert dat deze coaches ongeveer 80 procent van hun tijd kwijt zijn aan de begeleiding van de jongeren tijdens de studie (20 procent van de tijd wordt besteed aan de begeleiding van de deelnemers met een Wajong status nadat zij de opleiding hebben afgerond).
30
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
Een deel van de kosten voor ‘zorg’ worden gedragen door de GGZ (ACT team) en gezien als reguliere kosten voor deze instantie. Omdat het ACT in het Rebound ook hulpverlening biedt aan jongeren uit de wijk is nagenoeg onmogelijk de hulpverleningstijd specifiek voor de deelnemers aan het Rebound inzichtelijk te krijgen. Deze kosten moeten echter wel tot de kosten van het project worden gerekend. We zullen deze kosten daarom PM opnemen. Het Rebound Centre heeft verder gemiddeld twee vrijwilligers rondlopen die een rol spelen bij het begeleiden en instrueren van de deelnemers. Dit betreft vrijwilligers die zich uit eigen ideëel motief circa zes maanden verbinden aan het Rebound en toegevoegd worden aan de personeelsformatie. De inzet (aanbod) van vrijwilligers is onzes inziens ook inherent aan het soort opleiding. 3. Kosten centrale diensten (inclusief huisvestingslasten): binnen het Albeda College geldt een afdracht van in totaal 39,7 procent van de omzet voor de centrale diensten12. Deze doorbelasting betreft onder meer de kosten voor huisvesting, ondersteunende diensten en de kosten van de stafafdelingen. Op deze manier worden de deze kosten over het gehele college (de verschillende locaties) gemiddeld. De kosten voor de ondersteuning (catering en beheer) bij het Rebound Centre zijn door het in eigen beheer houden relatief hoog (geschat op € 63.000). Dit wordt intern gecompenseerd door de lagere huisvestingslasten van het Rebound doordat het pand om niet beschikbaar wordt gesteld door het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (OBR). Het Rebound Centre neemt in ruil voor het gebruik van het pand de relatief hoge onderhoud/renovatiekosten op zich. Op basis van deze afspraak bedragen de (door het OBR gesubsidieerde) huurlasten naar schatting € 60.000. 4. Activiteitenkosten (inclusief onvoorziene kosten) worden op basis van de verwachte omzet (aantal leerlingen) begroot. Op basis van ervaring is dit bedrag te laag en zal er naar externe opdrachten gezocht moeten worden. Daarnaast bestaat er vanuit de subsidies uit het verleden nog een grote voorraad materiaal. De begrote activiteitenkosten zijn op basis van de kosten in het verleden verhoogd met € 15.000 tot € 47.462. Onvoorziene kosten worden op basis van het verleden geschat op € 10.520. Naast bovenstaande project kosten worden er door de leerlingen zelf nog private kosten voor de opleiding gemaakt. Voor het jaar 2008/2009 zien de kosten van de interventie er dan uit als weergegeven in onderstaande tabel. De contante waarde van de kosten van het project zijn gelijk aan € 1.071.650. Tabel 3.3
Totale kosten Rebound Centre Delfshaven Kosten Kosten Rebound Centre
988.354
Private kosten deelnemers
83.296
Totaal
12
1.071.650
Verder wordt er nog een 0,5 procent solidariteitsheffing geheven. Dit betreft een voorziening en wordt dus niet tot de kosten van het project gerekend.
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
31
Financiële dekking Het Rebound Centre wordt momenteel gefinancierd met gelden van OCW (inclusief VOA-gelden), subsidie van de deelgemeente Delfshaven en gelden van het ministerie van Sociale Zaken (inzet WWB (Wet Werk & Bijstand) gelden in het onderwijs). Verder wordt het pand zoals boven beschreven door het OBR beschikbaar gesteld. In de periode 2004-2008 kreeg het Rebound Centre financiering vanuit het Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO). Daarnaast worden activiteiten bekostigd door werk voor externe opdrachtgevers uit te voeren. De ‘job coaches’ zijn in dienst van Futuro en worden gefinancierd uit de bijdrage van het UWV die de trajecten voor jongeren met een Wajong-status bij Futuro inkoopt. Afhankelijk van de inschrijfdatum van de deelnemers wordt iets meer dan de helft van de kosten van het Rebound Centre vanuit de OCW gelden bekostigd.
3.4.2
Effecten en baten Om de baten van het project te becijferen hebben we eerst gekeken hoe effectief het project in het verleden is geweest. Hoeveel deelnemers hebben als gevolg van het project een startkwalificatie behaald en wat is de gemiddelde tijd dat leerlingen onderwijs kregen binnen het Rebound Centre. In tegenstelling tot de hoeveelheideffecten die in het VSV beleid centraal staan geldt voor het project dat er niet alleen op het behalen van de startkwalificatie wordt gestuurd, maar ook (of meer nog) op het uitstromen naar werk of vervolgopleiding. Zoals uit de doelstellingen van het Rebound Centre blijkt is het doel van de opleiding jongeren te begeleiden naar werk of vervolgopleiding en/of een diploma op mbo-niveau 1 of 2. Om de resultaten van het project over het jaar 2008-2009 te kunnen inschatten hebben we een analyse gemaakt van het deelnemersbestand vanaf het schooljaar 2004-2005. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de uitstroom resultaten over deze vier jaar (een volledig overzicht is te vinden in bijlage II).
Tabel 3.4
Deelnemers naar uitstroom categorie en gemiddelde tijd in Rebound Centre 2004-2008 Categorie
Percentage van de
Gemiddelde tijd in het
deelnemers
Rebound in maanden13
11,26%
15,5
SPVB certificaat behaald
31,87%
12,7
Diploma AKA behaald
13,93%
10,9
5,73%
15,4
37,21%
9,3
100,00%
11,6
Startkwalificatie behaald (niveau 2 mbo) 14
AKA certificaat15 Ongediplomeerde uitstroom Totaal
13
14
15
32
We zijn op basis van de gegevens uit de leerling administratie uitgegaan van schooljaren (12 maanden) lopend van 1 augustus tot 31 juli. De categorie ‘SPVB certificaat behaald’ betreft deelnemers die het niveau 2 traject gestopt zijn na het behalen van het praktijkexamen Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties (SVPB). Op een schaal kan dit worden gezien als niveau 1.8. De categorie ‘AKA certificaat’ betreft deelnemers die wel een certificaat AKA hebben behaald maar geen diploma. Dit is dus niet vergelijkbaar met mbo-niveau 1.
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
Uit de analyse blijkt dat 11 procent van de deelnemers de startkwalificatie heeft behaald. Deze deelnemers genoten gemiddeld 15,5 maanden onderwijs. Als we de deelnemers die het Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties (SPVB) certificaat hebben behaald, dat in de praktijk zeer dicht tegen het ROC diploma aanligt, hierbij optellen dan gaat het om 43 procent. Dit betekent ook dat meer dan de helft (57%) van de deelnemers het Rebound Centre Delfshaven zonder startkwalificatie verlaat. Hierbij moet wel in acht worden genomen dat deze groep gemiddeld een kortere tijd op het Rebound Centre verbleef. Op basis van de leerling administratie bleek het niet mogelijk de uitstroom naar werk of vervolgopleiding volledig vast te stellen. De uitstroom naar werk wordt pas sinds 2008 bijgehouden en verder wordt in het systeem meestal maar één uitstroomreden aangegeven, terwijl gediplomeerde uitstroom en uitstroom naar werk en vervolgonderwijs vaak samengaan. In de rapportages voor het Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO) over de afgelopen vier jaar geeft het Rebound aan dat het project in deze periode in totaal 465 deelnemers heeft gehad, waarvan 368 (79%) een certificaat hebben behaald, 132 (28%) zijn uitgestroomd naar werk en 68 (14,6%) deelnemers zijn uitgestroomd naar vervolgonderwijs. Het Rebound biedt opleidingen aan in richtingen waar de arbeidsmarktperspectieven in de afgelopen jaren relatief gunstig waren. Uitstroom naar werk gebeurd op basis van behaalde certificaten zoals BHV en Vorkheftruckchauffeur. Daarnaast vinden de deelnemers op basis van hun opleiding werk in de techniek (zoals lasser), assistent functies in de bouw of garages en de beveiliging. Doordat het merendeel van de deelnemers na het uitstromen niet meer gevolgd worden kan er weinig gezegd worden over de duurzaamheid van de effecten van de interventie. Het project en de doorverwijzende instanties schatten de kans op een mogelijke terugval van de jongeren (uitval in de vervolgopleiding of ontslag) echter redelijk hoog in. Overige effecten Het Rebound Centre is gericht op de ‘zwaarste’ groep voortijdig schoolverlaters. Jongeren die aan de opleiding deelnemen, wordt geleerd weer in een bepaalde structuur te functioneren. Los van het feit of een traject ‘succesvol’ is geweest wordt de jongeren geholpen hun leven weer op de rails te krijgen. Binnen het Centre krijgen de jongeren persoonlijke aandacht en wordt ondersteuning bij de problematiek van de verschillende deelnemers geboden. Voor veel jongeren is een project zoals het Rebound Centre een laatste mogelijkheid om een opleiding te volgen.
3.5
Kosten-batenanalyse Voor de kosten-batenanalyse maken we de veronderstelling dat 75 plaatsen op basis van de gemiddelde tijd in opleiding 77,6 volledige deelnemers op jaarbasis betekent. Aan de hand van de in tabel 3.5 gepresenteerde effecten en de kengetallen uit de MKBA op macro niveau (zie bijlage 3) hebben we in de basisvariant voor het schooljaar 2008/2009 de waarde van de effecten berekend. Voor het berekenen van de baten hebben we de vijf
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
33
onderscheiden categorieën teruggerekend naar de twee in de macro analyse gebruikte categorieën: startkwalificatie en uitstroom zonder startkwalificatie. Startkwalificatie behaald en SPVB certificaat behaald gelden samen als het behalen van de startkwalificatie (in totaal 43,13%). Het feit dat een SPVB certificaat niet gelijk is aan niveau 2 mbo wordt in de gehanteerde berekening gecompenseerd door de kortere gemiddelde tijd in opleiding van de deelnemers. De overige drie categorieën worden in het kader van deze KBA gezien als ongediplomeerde uitstroom (in totaal 56.87 %). Tabel 3.6 geeft een overzicht van de MKBA voor het Rebound Centre Delfshaven in de basisvariant. Tabel 3.5
Overzicht maatschappelijke kosten en baten Rebound Centre 2008/2009 Private Rendement Maatschappelijke
Totaal
rendement Kosten Totale kosten
1.071.650
Effecten Extra brutoloon door stijging arbeidsparticipatie
453.929
453.929
83.852
83.852
Extra brutoloon door stijging arbeidsproductiviteit Extra brutoloon door lagere kans op ontslag Extra belastinginkomsten door extra brutoloon Secundaire arbeidsvoorwaarden Minder bijstandsuitkeringen
133.666 -266.152 41.583 -174.976
Minder uitkeringen door lagere kans op
0 41.583
174.976
0
60.043
ontslag
-60.043
Netto financiële baten
221.952
Betere gezondheid (in QALY)
133.666 266.152
0 501.170
13.525
Lagere kosten gezondheidszorg Lagere Criminaliteit
723.122 13.525
4.079
4.079
17.258
17.258
Vrije tijd
PM (-)
PM (-)
Sociale positie
PM (+)
PM (+)
Sociale participatie
PM (+)
PM (+)
PM (++)
235.477
522.778
758.255
Totale baten
In de basisvariant is de contante waarde van de baten van het project voor het schooljaar 2008/2009 ongeveer € 758.255. Hierbij moet eveneens in ogenschouw worden genomen dat het niet mogelijk was een aantal baten van de interventie zoals (sociale) integratie en participatie van de deelnemers te kwantificeren. Deze effecten sluiten echter nauw aan bij de specifieke doelstellingen (en activiteiten) van het Rebound Centre: ‘Jongeren helpen hun leven weer op de rails te krijgen’. Een van de genoemde effecten is bijvoorbeeld dat jongeren weer in een structuur leren functioneren. Het is echter dus niet mogelijk deze effecten in geld uit te drukken. Daarnaast is er zoals beschreven bij de eerste case bij het bepalen van de baten in alle gevallen bewust voor gekozen om de aan de onderkant van de range te gaan zitten. De veronderstellingen in de macro analyse zijn daarnaast gemaakt voor het gehele beleid op het gebied van VSV en gaan uit van standaard jaren onderwijs. De specifieke
34
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
interventie van het Rebound Centre Delfshaven is echter in zijn geheel gericht op een ‘zware’ groep voortijdig schoolverlaters met een relatief grote afstand tot de arbeidsmarkt. Doordat deze doelgroep minder snel op eigen kracht zal uitstromen naar werk en extra onderwijs de kans op werk significant kan vergroten mag worden verondersteld dat de kans op werk voor deze ‘zware’ doelgroep hoger ligt dan de in de macro analyse veronderstelde 2,5 procent per onderwijsjaar (hetgeen in het specifieke geval van het Rebound neerkomt op gemiddeld 2,4 procent per deelnemer). Daarnaast is ondersteuning bij het vinden van werk een van de ondersteunende activiteiten van het Rebound Centre. In onderstaande gevoeligheidsanalyse hebben we rekening houdend met een hogere kans op werkloosheid en zorg en/of medische problemen bij deze jongeren een inschatting gemaakt van een opslag op het percentage van 2,5 procent16. Wanneer we de KBA op basis van deze opslag bepalen zijn de totale baten gelijk aan € 1.251.506.
3.5.1
Kosten en baten naar actor. Aan de hand van de eerdere tabellen is het mogelijk om inzicht te geven in de actoren waar de voordelen van de vermindering van VSV door de interventie terecht komen. In de onderstaande tabel zijn de voordelen voor het schooljaar 2008/2009 opgenomen.
Tabel 3.6
Baten naar actor Type baat
Baten
Saldo
Private rendement
Deelnemers Rebound Centre
235.477
Extra belastinginkomsten door extra
Belastingdienst
266.152
brutoloon Minder uitkeringen door lagere kans op
Ministerie van SZW
60.043
ontslag Minder bijstandsuitkeringen
Gemeenten
Lagere kosten gezondheidszorg
Ministerie van VWS
Lagere criminaliteit
Ministerie van Justitie / ministerie van
174.976 1.040 17.528
BZK Totale baten
755.216
Het maatschappelijke rendement voor dit project is aanzienlijk hoger dan het private rendement. De grootste baten van het verminderen van voortijdig schoolverlaten door het Rebound Centre komen bij het ministerie van Financiën (in het bijzonder de belastingdienst) en bij de gemeenten terecht.
3.6
Gevoeligheidsanalyse In het basisscenario van de kosten-batenanalyse zijn naast de aanname ten aanzien van de kans op werk nog een aantal andere belangrijke veronderstellingen gemaakt. Om te bezien in welke mate wijzigingen in de belangrijkste veronderstellingen van invloed zijn op de eindresultaten van de KBA is ook voor het Rebound project een aantal 16
Zie ook voetnoot 8 blz. 23.
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
35
gevoeligheidsanalyses uitgevoerd. In de onderstaande tabel staan de belangrijkste uitkomsten opgenomen voor verschillende varianten. Tabel 3.7
Gevoeligheidsanalyse Baten
Kosten
Saldo
588.806
1.056.294
-467.487
Break-even (discontovoet 4,35%)
1.083.730
1.083.730
0
Discontovoet kosten 2,5% i.p.v. 5,5%
1.709.648
1.103.744
605.904
828.068
1.071.650
-255.662
Risico-opslag van 1,5% op de discontovoet
Stijging inkomen per jaar onderwijs 7% i.p.v. 5% Stijging kans op werk 5% i.p.v. 2,5% Basisvariant
1.251.506
1.071.650
167.776
758.255
1.071.650
- 313.395
Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt, dat de uitkomsten van de kosten-batenanalyse in het bijzonder bepaald worden door de gehanteerde discontovoet. Dit wordt veroorzaakt doordat de kosten dichtbij in de tijd worden gemaakt, terwijl de baten over vele jaren verspreid worden gerealiseerd. Bij een discontovoet van 4,35 procent zijn de baten ongeveer gelijk aan de kosten. Verder heeft ook een stijging van de kans op werk een aanzienlijk effect op de baten.
3.7
Conclusie In kwalitatieve zin kan op basis van deze KBA een positief oordeel over het project Rebound Centre worden gegeven. Hierbij hebben we rekening gehouden met het feit dat de berekende basisvariant een minimum variant is en daarnaast een aantal baten van de interventie niet gekwantificeerd kunnen worden. Het Rebound Centre richt zich op een relatief zeer zware doelgroep waarbij door de intensieve begeleiding van de jongeren, trajecten, los van het feit of er een meetbaar resultaat is bereikt, succesvol kunnen zijn. Gezien de activiteiten van het Rebound kunnen een aantal meer kwalitatieve baten van de interventie zoals (sociale) integratie en participatie van de deelnemers als aanzienlijk worden ingeschat. Daarnaast blijkt dat wanneer we in de KBA de veronderstelling ten aanzien van arbeidsparticipatie aanpassen aan de specifieke interventie de baten aanzienlijk zullen toenemen.
36
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
4 Centrale conclusies
4.1
Kanttekeningen Bij de uitkomsten van de kosten-batenanalyse voor de twee cases zijn de volgende kanttekeningen van belang: • Bij beide projecten is het in bijna alle gevallen niet mogelijk deelnemers die tot de categorie ‘niet-kunners’ behoren te onderscheiden van deelnemers die tot de categorie ‘verhinderden’ behoren. • Volgens de in deze KBA gebruikte definitie van een voortijdig schoolverlater is een vsv’er een jongere tussen de 12-23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaat. Beide projecten geven echter ook begeleiding aan deelnemers die niet binnen deze definitie vallen. De doelgroep (of deelnemerprofiel) van beide opleidingen bevat ook oudere jongeren (tot 27/28 jaar) en daarnaast is het op de Amsterdamse School ook mogelijk na het behalen van niveau 2 onderwijs op niveau 3 te volgen. • Bij het Rebound is er sprake van hogere personeelslasten voor de extra begeleiding van jongeren met een Wajong-status.
4.2
Conclusies In de voorgaande hoofdstukken zijn de kosten-batenanalyses van de twee projecten gepresenteerd en zijn een aantal conclusies zijn getrokken. De centrale conclusies vatten we in dit hoofdstuk kort samen. Rentabiliteit De rentabiliteit van beide projecten is aanzienlijk, voor de Amsterdamse School geldt de interne rentevoet (IRR)17 gelijk is aan 5,05 procent en voor het Rebound Centre is dit percentage 4,35 procent. Voor beide projecten geldt dat in de basisvariant de kosten hoger zijn dan de baten. Hierbij moet echter wel in ogenschouw worden genomen dat het niet mogelijk was een aantal belangrijke baten van de interventies zoals (sociale) integratie en participatie van de deelnemers te kwantificeren. Verder is de macro analyse die de basis vormt voor de gebruikte kengetallen als een minimumvariant opgesteld. Effectiviteit De case Amsterdamse School lijkt effectiever dan het Rebound Centre in Delfshaven, Rotterdam. Het percentage deelnemers dat met een startkwalificatie uitstroomt is voor beide opleidingen nagenoeg gelijk maar de ‘succesvolle’ deelnemers op de Amsterdamse School genieten een langere tijd onderwijs. In het kader van deze KBA waarin de baten 17
De rente waarbij de contante waarde van de kosten en baten gelijk is aan nul.
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
37
van het verminderen van VSV zijn berekend op basis van de baten van extra jaren onderwijs betekent dit dat deze deelnemers meer baten zullen genereren. Een schaalvoordeel lijkt in deze studie niet te gelden doordat de kosten voor onderwijs voor beide scholen vrij variabel zijn en een aantal vaste kosten zoals huisvestingskosten door een doorbelasting over het gehele college of onderwijsgroep gemiddeld worden. De gemiddelde kosten voor onderwijs (personeelslasten zonder zorg) per leerling zijn voor het Rebound Centre aanzienlijk hoger dan in Amsterdam (respectievelijk € 8507,40 en € 5.237) en ook de activiteitenkosten zijn hoger. Dit kan verklaard worden door de zwaardere doelgroep van het Rebound en de focus op praktijkonderwijs. De duurzaamheid van beide interventies is op basis van deze studie niet vast te stellen. Bij zowel de projecten als bij de doorverwijzende instanties is er geen monitoring systeem aanwezig. Wel wordt de kans op mogelijke terugval van de deelnemers (uitval in de vervolgopleiding of ontslag) redelijk hoog ingeschat. Kosten en baten Beide projecten hebben problemen om de financiering van de interventies rond te krijgen. Aan de ene kant is de financiering van OCW bij een deel van de leerlingen door de late instroom niet toereikend. Continue instroom is een belangrijke component van de projecten om jongeren zo snel mogelijk te kunnen helpen en weer naar het reguliere onderwijs terug te leiden. Consequentie hiervan is wel dat er bij de huidige financieringsregeling vanuit OCW voor leerlingen die na de teldata van 1 oktober en 1 februari instromen niet volledige of geen financiering wordt verkregen. Op het moment wordt 50 tot 70 procent van de kosten uit de gelden van OCW gefinancierd. Het Rebound Centre Delfshaven ontvangt geen VSV-gelden en ook de Amsterdamse School wordt uit andere middelen gefinancierd. De grootste baten van het verminderen van voortijdig schoolverlaten door beide interventies komen naast bij de deelnemers bij het ministerie van Financiën (in het bijzonder de belastingdienst) terecht door een toename van het bruto loon. Ook de gemeenten hebben aanzienlijke baten doordat het aantal uitkeringen afneemt.
38
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
Bijlage 1
Tabel B.1.1
Resultaten Amsterdamse School
Vereenvoudigde tabel uitstroom per schooljaar Schooljaar
2005/2006
2006/2007
2007/2008
25
22
11
Diploma niveau 1 Waarvan
2 nog
6 nog
2 nog
ingeschreven en
ingeschreven na
ingeschreven na
1 uitgevallen na
het behalen van
het behalen van
het behalen van
het niveau 1
het niveau 1
het diploma
diploma en 1
diploma
2008 - heden
Totaal 58
uitgevallen na het behalen van het diploma
Diploma niveau 2 Waarvan
51
29
117
37
1 nog
Waarvan 3
Waarvan er 1
ingeschreven
studenten al
student nog
voor niveau ¾ en
eerder het niveau
ingeschreven
9 studenten
1 diploma
staat voor niveau
hadden al eerder
behaald hebben
3/4
het niveau 1 diploma behaald
Werk
7
Waarvan
6
14
1
Waarvan 1 een niveau 1 diploma behaald heeft in 2004-2005
Uitstroom naar vervolg onderwijs
1
Uitval
15
Waarvan
Nog ingeschreven op 1 januari 2009
Totaal
33
45
Waarvan 2
Waarvan 1
studenten wel
student eerder
een niveau 1
een niveau 1
diploma hebben
diploma heeft
behaald
behaald
1
Waarvan
7
6
1
15
8
101
86
152
6
59
Waarvan 5 reeds
Waarvan 1 reeds
Waarvan er 2 al
het niveau 1
een niveau 1
eerder een
diploma hebben
diploma heeft
niveau 1 diploma
behaald
behaald
hebben behaald
100
102
160
95
457
Deze aantallen zijn bepaald op basis van de door de Amsterdamse School aangeleverde data.
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
39
Tabel B.1.2
Gemiddelde tijd in Amsterdamse School Aantallen
Gediplomeerde uitstroom
Gemiddelde tijd in
Gemiddelde tijd in
maanden
jaren
175
19
1,6
Waarvan niveau 1 diploma
58
17
1,4
Waarvan niveau 2 diploma
117
20
1,7
130
Ongediplomeerde uitstroom Waarvan uitgestroomd naar
13
1
15
11,7
1,0
14
vervolg onderwijs Waarvan naar werk*
13,8
1,1
101
13
1,1
Totaal
305
16,4
1,4
Nog ingeschreven**
152
-
Totaal
457
-
Waarvan uitval*
* **
Tabel B.1.3
Mensen die voor het uitstromen naar werk of uitval reeds een diploma binnen de Amsterdamse School hebben behaald zijn niet meegenomen in het berekenen van de gemiddelde tijd. Omdat van de mensen die nog ingeschreven staan, de uitstroomdatum nog niet bekend is kan de gemiddelde tijd op de Amsterdamse School niet worden bepaald.
Succespercentages Amsterdamse School Resultaten
2005-2006
2006-2007
2007-2008
% leerlingen startkwalificatie
51%
28,43%
23,13%
% uitstroom niveau 1
25%
21,56%
6,88%
% uitstroom ongediplomeerd
23%
44,11%
33,13%
15%
32,35%
28,13%
1%
5,88%
4,38%
7%
5,88%
0,63%
1%
5,88%
36,88%
100%
100,00%
100,00%
Waarvan uitval Waarvan uitstroom naar vervolg onderwijs Waarvan werk Nog ingeschreven in schooljaar 2008/2009 Totaal
40
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
Bijlage 2 Resultaten Rebound Centre Delfshaven
Tabel B.2.1
Instroom per schooljaar periode 2004-2008 Schooljaar
2004/2005
2005/2006
2006/2007
2007/2008
Totaal
Na 1 aug. 2008
Instroom
24
Uitstroom Nog ingeschreven na
285
139
164
612
152
163
104
419
35
43
112
193
6
11
89
10618
29
32
23
87
3
1 aug. 2008 Waarvan actief Waarvan niet actief
3
Deze aantallen zijn bepaald op basis van het door Rebound Centre aangeleverde bestand ‘NAW overzicht Schiehaven vanaf 1 januari 2004’. Een schooljaar loopt van 1 augustus tot en met 31 juli.
Uit bovenstaande tabel is af te leiden dat het aantal mensen dat nog ingeschreven staat zeer groot is, dit wordt verklaard door het feit dat wanneer jongeren het SVPB-diploma behalen (is nog geen ROC-diploma) men vervolgens praktijk ervaring op gaat doen, hetzij werkend of door middel van een stage. Dit betekend administratief dat de deelnemer dan nog niet wordt uitgeschreven om als examendeelnemer (ROC-diploma) voort te kunnen leven. Deze deelnemers worden niet meer bekostigd. Het zijn dan deelnemers die niet meer als zodanig actief deelnemen maar wel administratief nog mee blijven doen voor de eindexaminering. In veel gevallen komt de leerling uiteindelijk niet meer naar school terug om het ROC-diploma te halen. We hebben deze groep in onze analyse van de uitstroom daarom wel meegeteld. Maar bij een deel van deze groep werd in het overzicht een uitschrijfdatum vermeld. We hebben deze tijd gemiddeld en dit voor de gehele groep niet actieve laten gelden.
18
Het aantal actieve deelnemers is mede door de afscheiding van de dependance meer dan de 75 plaatsen in 2008/2009.
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
41
Tabel B.2.2
Uitstroom naar categorie en schooljaar Schooljaar
2005/2006
Einde opleiding zonder diploma Doorstr. vanuit educ naar andere
2006/2007
28
2007/2008
27
11
Totaal 66
1
1
divisie Emigratie/verhuizing Geslaagd Waarvan startkwalificatie
1
1
41
37
15
(beveiliger)
2 41
22
119
22
59
(4 ook niveau 1) (9 ook niveau 1)
Waarvan niveau 1 diploma
26
19
28
73
Met certificaat opleiding beëindigd
41
52
7
100
Waarvan SPVB certificaat
31
5
80
2
30
44 (10 ook AKA)
Waarvan AKA certificaat
10
18
Onvoldoende resultaat
4
1
Opleiding te moeilijk
2
2
Privé omstandigheden
7
9
5
Te veel absent
4 21
8
5
21
34
Te weinig motivatie
16
16
4
36
Uitstroom naar werk
1
2
Wangedrag/agressie/geweld
2
Militaire Dienst
1
Verkeerde keuze opleiding
4
Voortzet.opl.met andere leerweg
1
1
4
3
5 1
1
5 1
Wijziging locatie (binnen instituut)
1
2
3
Onbekend
4
8
12
163
104
419
Totale uitstroom
Tabel B.2.3
5
152
Vereenvoudigde tabel uitstroom per schooljaar Schooljaar Geslaagd Waarvan startkwalificatie (beveiliger)
Waarvan niveau 1 diploma (AKA en BPA) Met certificaat opleiding beëindigd Waarvan SPVB certificaat
2005/2006 41 15
2006/2007 37
2007/2008 41
22 (4 ook
22 (9 ook
niveau 1)
niveau 1)
Totaal 119 59
26
19
28
73
41
52
7
100
5
80
2
30
31
44 (10 ook AKA)
Waarvan AKA certificaat Uitstroom naar andere opleiding en naar werk Totale ongediplomeerde uitstroom Totale uitstroom
42
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
10
18
1
3
1
5
69
71
55
195
152
163
104
419
Tabel B.2.4
Tijd in het Rebound Centre in jaren naar categorie diploma Diploma
Aantal diploma’s
Gemiddelde tijd in maanden
Startkwalificatie
59
15,5
Mensen die uitgestroomd zijn
80
12,1
Mensen die nog ingeschreven staan (niet actief)
SPVB certificaat waarvan
87
13,3
Niveau 1 diploma
73
10,9
AKA certificaat
30
15,4
Ongediplomeerde uitstroom
195
9,3
Totaal
524
11,6
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
43
Bijlage 3
Kengetallen
Hieronder wordt een korte toelichting gegeven op de gehanteerde kengetallen van de verschillende effecten. Voor een uitgebreide beschrijving van de effecten verwijzen wij naar hoofdstuk 4 van de macro analyse. De groep voortijdig schoolverlaters De groep voortijdig schoolverlaters is niet homogeen. Dit heeft ook gevolgen voor het type baten dat optreedt wanneer de schooluitval terug wordt gebracht. In deze analyse hanteren wij de onderverdeling van Eimers en Bekhuis19: 1. De ‘klassieke risicoleerlingen’: jongeren die te maken hebben met condities die het voor hen zeer moeilijk maken onderwijs te volgen. Deze condities kunnen liggen in persoonlijke factoren, het gezin en de thuissituatie en de schoolfactoren. De groep klassieke risicoleerlingen is onder te verdelen in de volgende categorieën: a. ‘Niet-kunners’: risicoleerlingen die niet het vermogen hebben een startkwalificatie te halen, en b. ‘Verhinderden’: risicoleerlingen die wel de capaciteit hebben om een startkwalificatie te halen, maar door problemen ‘verhinderd’ zijn. 2. De ‘opstappers’: jongeren die uit het onderwijs stappen, zonder dat er sprake is van een probleemgeschiedenis. Door een combinatie van push en pull factoren van binnen en buiten de school kiezen deze jongeren ervoor hun schoolloopbaan te beëindigen zonder startkwalificatie. Onder deze groep jongeren valt ook de groep jongeren die vanwege de ‘groenpluk’ het onderwijs verlaten.
Onderwijs en arbeidsproductiviteit (loon) Bij het effect van onderwijs op arbeidsproductiviteit is er sprake van een glijdende schaal: naarmate er meer onderwijs gevolgd wordt zal het loon toenemen (Human Capital theorie). Voor deze studie zijn wij uitgegaan van een conservatieve schatting van 5 procent stijging van de arbeidsproductiviteit als gevolg van het volgen van één jaar extra onderwijs. In de onderstaande tabel zijn de gehanteerde lonen voor het nulalternatief opgenomen20.
19 20
Eimers, T. & H. Bekhuis (2006), Vroeg is nog niet voortijdig: naar een nieuwe beleidstheorie voortijdig schoolverlaten. In het projectalternatief liggen deze lonen 5 procent hoger per gevolgd onderwijsjaar.
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
45
Tabel B.3.1
Gemiddeld brutoloon voltijdbanen naar leeftijd Leeftijdscategorie
Brutoloon
Jaarlijkse loonstijging
Jonger dan 25 jaar
18.400
1.107
25 tot 35 jaar
31.100
331
35 tot 45 jaar
38.700
139
45 tot 55 jaar
41.900
87
55 tot 65 jaar
43.900
0
Bron: Eigen bewerking CBS Statline.
Onderwijs en arbeidsparticipatie In de analyse is uitgegaan van een stijging van de arbeidsparticipatie van 2,5 procent per onderwijsjaar (Oreopoulos, 2007). Deze kans is alleen van toepassing op de groep voortijdig schoolverlaters die in het nulalternatief geen baan heeft. Dit zijn dus de risicoleerlingen, aangezien de opstappers per definitie al een baan hebben in het nul-alternatief. De opstappers lopen in het projectalternatief echter wel meer risico om werkloos te worden. Het risico op werkloosheid is in het nul-alternatief op 3 procent geschat. Dat wil zeggen: in de totale levensloop van een VSV-groep is gemiddeld 3 procent werkloos. Er wordt aangenomen dat dit percentage wordt gereduceerd tot 0 procent voor de personen die een startkwalificatie hebben behaald. Onderwijs en vervolgonderwijs Het hebben van een startkwalificatie leidt tot een significant hogere kans op het volgen van een vervolgopleiding. Tabel B.3.2
Percentage leerlingen dat doorstudeert na het behalen van een startkwalificatie Percentage Van mbo-2 naar …
26%
Toelichting 27% van bol-niveau 2 stroomt door naar bol/bbl-niveau 3 of 4 en 25% van bbl-niveau 2 stroomt door naar bol/bbl-niveau 3 of 4
Van havo/vwo naar …
83%
80% van havo naar het hbo, 19% van vwo naar hbo en 68% naar wo
Bron: ROA (2008), Schoolverlaters tussen Onderwijs en Arbeidsmarkt 2007. Maastricht: ROA.
Hierbij wordt aangenomen dat als men doorstudeert na het behalen van de startkwalificatie op mbo-2 niveau, men gemiddeld 1 jaar langer doorstudeert. Dit aangezien bijna alle mbo-2 leerlingen doorstromen naar mbo-3 of mbo-4. Van de personen die een havo of vwo diploma hebben behaald, wordt aangenomen dat men nog 2,5 jaar langer doorstudeert, aangezien bijna alle leerlingen doorstromen naar hbo of wo. De effecten van één jaar extra onderwijs tijdens het doorstuderen, worden verondersteld gelijk te zijn aan de effecten van één jaar extra onderwijs om de startkwalificatie te behalen. Onderwijs en gezondheid In de onderstaande tabel zijn de gehanteerde cijfers weergegeven voor de waarde van de gezondheidswinst als gevolg van een jaar extra onderwijs. Als waarde voor 1 QALY zijn wij uitgegaan van een bedrag van 75 duizend euro21, de drempelwaarde van een QALY volgens het CPB (2008). 21
46
Zie bijvoorbeeld tabel 4.1 uit CPB & iMTA (2008), QALY-tijd. Nieuwe medische technologie, kosteneffectiviteit en richtlijnen, CPB document nr. 152, oktober 2007.
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
Tabel B.3.3
Welvaartseffecten onderwijs op de gezondheid a) Typering
QALY gewicht van een jaar onderwijs
Mannen
0,006
Vrouwen
0,003
Voortijdig schoolverlater (waarvan 60% man)
0,005
Opstapper
0,002
Klassieke risicoleerling
0,008
a)
De cijfers voor mannen en vrouwen zijn gebaseerd op Groot & Maassen van den Brink (2003b). De overige cijfers zijn bewerkingen daarvan door ECORYS. Hierbij is rekening gehouden met de verwachting dat de opstapper relatief minder voordeel heeft van het jaar extra onderwijs door het sociale netwerk (inclusief werkomgeving) in het nulalternatief.
Onderwijs en criminaliteit Voor de relatie tussen een extra jaar onderwijs en het verminderen van de criminaliteit zijn wij uitgegaan van de cijfers van Lochner & Moretti (2003). In tabel A.3.0.4 staan de belangrijkste gebruikte kengetallen opgenomen. Tabel B.3.4
Effect van één jaar onderwijs op criminaliteit Type delict
Vermindering kans door 1 jaar extra onderwijs
Vermogensdelicten
-0,052
Mishandeling
-0,292
Bedreiging
-0,292
Bron: Lochner & Moretti (2003).
Vervolgens hebben wij voor de maatschappelijke schade per delict de cijfers gehanteerd zoals deze in de studie Kosten van criminaliteit (SEO, 2007) zijn vastgesteld. De volgende kostenposten zijn hier geïdentificeerd: Tabel B.3.5
Maatschappelijke kosten van delicten (in euro) Maatschappelijke kosten per delict Vermogensdelicten
1.400
Mishandeling
5.500
Bedreiging
2.700
Bron: SEO (2007), De kosten van criminaliteit. Een onderzoek naar de kosten van criminaliteit voor tien verschillende delicttypen.
Onderwijs en sociale participatie In deze analyse zijn de effecten van het extra onderwijs op de sociale participatie niet gekwantificeerd. Wel hebben verschillende onderzoeken effecten aangetoond van onderwijs op sociale participatie. Dee (2004) vond een positief effect van onderwijs op participatie in verkiezingen (het al dan niet gaan stemmen), het effect op de steun van vrije meningsuiting en de frequentie van het lezen van een krant. Helliwel en Putnam (2007) tonen een positief effect aan van onderwijs op vertrouwen en tolerantie. Het cumulative education model (OECD, 2006), gaat uit van een toename in het onderwijs van het gemiddelde individu. Beide modellen hebben verschillende effecten. Het absolute education model voorspelt een toename in politieke activiteit, een toename in verkiezingsparticipatie, een toename in vrijwilligerswerk en een toename in het vertrouwen in instituties, zoals wetten, regels en overheidsinstanties.
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
47
Bijlage 4
Tabel B.4.1
Lijst van geïnterviewden
Overzicht van geïnterviewde personen Naam
Functie
Organisatie
Carola Zevenbergen
Teamleider Rebound Centre
Rebound Centre
Lex Arnoldus
Branche directeur toeleiding
Albeda College Rotterdam
Inge Schoonhagen
Directeur Futuro
Futuro
Eddy Meier
Account manager
Deelgemeente Delfshaven
Petra van der List
Beleidsadivseur VSV
JOS Rotterdam
Annet Adang
Beleidsadviseur
JOS Rotterdam
Nadja Paais
Beleidsmedewerker
JOS Rotterdam
Rob Weeda
Arbeidsdeskundige
UWV
Eric Brederveld
Teamleider ACT team
GGZ
Jacoline Brouwer en Hans de Boer
Netwerkcoördinator
Reclassering Rotterdam
Rebound Centre
Gerard Kalkman
Jeugdzorg
Amsterdamse School Jeroen Klooster
Teamleider
Amsterdamse School
Raymond Vandalon
Beleidmedewerker/docent
Amsterdamse School
Nicole Hollenberg
Administratief medewerker
Amsterdamse School
Marcel Linthorst
Senior beleidsadviseur
Onderwijs, gemeente Amsterdam
Denise Frerejean
Leerling-coördinator
Amarantis Onderwijsgroep
Kitty Bode
Loopbaanadviseur
ROC van Amsterdam
Peter Schreeuwers
Groepsdirecteur Amsterdamse
Amarantis Onderwijsgroep
School (oprichter). Stephan Jourdan
Bureau rekenschap
Amarantis Onderwijsgroep
Johan Lens
Controller
Amarantis Onderwijsgroep
Theo Kuilboer
Manager ondersteunende diensten
Amarantis Onderwijsgroep
Paul Popping
Locatiedirecteur
Altra
Janneke Offermans
Zorgcoördinator jeugdcriminaliteit
Keten unit Noord en Zeeburg
Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten
49