MKBA voortijdig schoolverlaten
Opdrachtgever: Ministerie van OCW, directie Voortijdig schoolverlaten
ECORYS Boukje Cuelenaere Frank van Zutphen Ruud van der Aa Anja Willemsen Mathijn Wilkens
Rotterdam, 6 april 2009
ECORYS Nederland BV Postbus 4175 3006 AD Rotterdam Watermanweg 44 3067 GG Rotterdam
T 010 453 88 00 F 010 453 07 68 E
[email protected] W www.ecorys.nl K.v.K. nr. 24316726
ECORYS Arbeid & Sociaal Beleid T 010 453 88 05 F 010 453 88 34
CUE/RG EO18937rap
CUE/RG EO18937rap
Inhoudsopgave
Samenvatting
7
1 Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Vraagstelling 1.3 OEI-methodologie 1.4 Onderzoeksmethode 1.5 Leeswijzer
9 9 9 10 11 13
2 Uitgangspunten MKBA 2.1 Inleiding 2.2 Probleemanalyse, projectalternatief en nulalternatief 2.2.1 Probleemanalyse 2.2.2 Projectalternatief 2.2.3 Nulalternatief 2.3 Aantal voortijdig schoolverlaters 2.4 Profielen 2.4.1 Saskia 2.4.2 Ashraf 2.4.3 Mehmet
15 15 15 16 16 17 18 20 20 22 23
3 Uitkomsten MKBA 3.1 Inleiding 3.2 Kosten 3.3 Baten 3.3.1 Uitgangspunten en gehanteerde raamwerk 3.3.2 Typologie van effecten 3.3.3 Totaaloverzicht baten 3.4 Saldo van kosten en baten 3.4.1 Totale kosten en baten 3.4.2 Kosten en baten per groep 3.4.3 Kosten en baten naar actor 3.5 Gevoeligheidsanalyse 3.6 Opbrengst in onderwijsjaren
25 25 25 26 27 29 31 33 33 34 34 35 36
4 De effecten nader bekeken 4.1 Inleiding 4.2 Onderwijs en arbeidsproductiviteit (loon) 4.2.1 Beschrijvende statistiek
37 37 37 37
CUE/RG EO18937rap
4.3
4.4
4.5
4.6
4.7
4.2.2 Mechanismen 4.2.3 Gehanteerde kengetallen Onderwijs en arbeidsparticipatie 4.3.1 Beschrijvende statistiek 4.3.2 Mechanismen 4.3.3 Gehanteerde kengetallen Onderwijs en vervolgonderwijs 4.4.1 Mechanismen 4.4.2 Gehanteerde kengetallen Onderwijs en gezondheid 4.5.1 Beschrijvende statistiek 4.5.2 Mechanismen 4.5.3 Gehanteerde kengetallen Onderwijs en criminaliteit 4.6.1 Beschrijvende statistiek 4.6.2 Mechanismen 4.6.3 Gehanteerde kengetallen Onderwijs en sociale participatie 4.7.1 Beschrijvende statistiek 4.7.2 Mechanismen 4.7.3 Gehanteerde kengetallen
37 39 40 40 42 42 43 43 43 43 43 44 45 46 46 46 47 48 48 50 50
5 Conclusies en aanbevelingen 5.1 Kernresultaten 5.2 Conclusies 5.3 VSV-beleid
51 51 52 52
Bijlage I: Literatuurlijst
55
CUE/RG EO18937rap
Samenvatting
MKBA verminderen VSV In opdracht van de directie voortijdig schoolverlaten (VSV) van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft ECORYS een maatschappelijke kostenbatenanalyse (MKBA) van het verminderen van het voortijdig schoolverlaten in Nederland opgesteld. Deze MKBA bestaat uit twee delen: de analyse op macroniveau en de analyse van twee projecten om voortijdig schoolverlaten te verminderen. Het tweede deel met de analyse van het project de Amsterdamse School en het Rebound Centre Delfshaven in Rotterdam is gerapporteerd in Case studies MKBA voortijdig schoolverlaten, Cuelenaere e.a. 2009. Macroanalyse Voorliggend rapport bevat de analyse op macroniveau. Aan de hand van literatuuronderzoek en daarop gebaseerde berekeningen zijn in beeld gebracht: • De kosten van het voortijdig schoolverlaten beleid. • De effecten van het beleid: de terreinen waarop de vermindering van het aantal schoolverlaters effect heeft (welvaartseffecten). • De maatschappelijke en private baten van het geslaagde beleid, namelijk de vermindering van het aantal schoolverlaters. In de analyse is verondersteld dat het jaarlijkse aantal voortijdig schoolverlaters zal dalen naar 35.000 in schooljaar 2010/2011. Dit aantal van 35.000 schoolverlaters komt overeen met de doelstelling van het VSV-beleid van het ministerie. Kosten van het beleid: tussen de 575 en 790 miljoen euro per jaar. De kosten van het VSV-beleid bedragen ongeveer 300 tot 400 miljoen euro per jaar. De kosten bestaan voor het grootste deel uit de middelen die beschikbaar zijn gesteld voor het ‘Aanval op de uitval’-beleid. Daarnaast moeten ook de kosten voor de extra jaren onderwijs worden meegenomen. Per jaar lopen de totale kosten dan op van 575 miljoen naar 790 miljoen euro. Effecten van het beleid Het effect van het beleid is allereerst de vermindering van het aantal schoolverlaters. In deze analyse wordt dit effect aangenomen. Dit levert extra jaren onderwijs op, wat leidt tot welvaartseffecten, zoals hogere arbeidsproductiviteit. Welvaartseffecten op de gebieden gezondheid en criminaliteit zijn aanwezig, maar in mindere mate. Daarnaast zijn er nog enkele niet-gekwantificeerde positieve effecten van het beleid, zoals meer sociale participatie en integratie. Baten van het beleid: tussen de 634 en 909 miljoen euro per jaar. De kwanticifering van de effecten laat zien dat de totale baten van het terugdringen van voortijdig schoolverlaten oplopen van 634 miljoen voor de groep voortijdig MKBA voortijdig schoolverlaten
7
schoolverlaters in het schooljaar 2006/2007 tot 909 miljoen voor de groep voortijdig schoolverlaters in het schooljaar 2010/2011, wanneer het beoogde aantal van 35.000 is behaald. Voor de baten zijn de baten over de gehele levensloop in aanmerking genomen. Het maatschappelijke rendement is ongeveer even groot als het private rendement en bestaat voor het grootste deel uit belastinginkomsten en de afname van het aantal uitkeringen. Het private rendement bestaat voornamelijk uit extra looninkomsten en een hogere arbeidsparticipatie. Aansluiting met arbeidsmarkt cruciaal voor VSV-beleid De gevoeligheidsanalyse laat zien dat het beleid zeer rendabel is wanneer het leidt tot meer arbeidsparticipatie. VSV-beleid kan de meeste baten bereiken wanneer het zoveel mogelijk gericht is op de aansluiting op de arbeidsmarkt. Daarnaast is de investering in onderwijsjaren een succesfactor van het VSV-beleid. Daarom is het van belang dat het beleid niet alleen aandacht heeft voor de risicojongere maar ook gericht is op de jongere die zijn opleiding inruilt voor werk. Extra jaren onderwijs voor deze jongeren leiden tot grotere werkzekerheid gedurende de gehele loopbaan, hetgeen onder meer van belang is in tijden van economische neergang.
8
MKBA voortijdig schoolverlaten
1 Inleiding
1.1
Aanleiding
Het tegengaan van voortijdig schoolverlaten staat de laatste jaren zeer hoog op de politieke agenda. Voortijdig schoolverlaten wordt in veel gevallen veroorzaakt door meervoudige problemen en tegenslagen waar jongeren mee te maken krijgen. Als gevolg hiervan starten deze leerlingen met een achterstand bij de aanvang van hun volwassen leven. Een achterstand die in veel gevallen niet of heel moeilijk in te halen is en gevolgen heeft voor de kansen op de arbeidsmarkt en de maatschappelijke participatie. Dit heeft niet alleen vervelende consequenties voor de voortijdig schoolverlaters zelf, maar voortijdig schoolverlaten leidt ook tot kosten voor de maatschappij. Er zijn belangrijke maatschappelijke baten te realiseren indien het mogelijk is om het voortijdig schoolverlaten terug te dringen. Het ministerie van OCW vindt het dan ook belangrijk om meer inzicht te krijgen in de kosten en de voordelen die kunnen ontstaan door het verminderen van voortijdige schooluitval. Inzicht hierin kan ook bijdragen aan het identificeren van de maatregelen, waarmee het voortijdig schoolverlaten op een effectieve wijze kan worden teruggedrongen.
1.2
Vraagstelling
Het ministerie van OCW heeft ECORYS gevraagd in deze studie het antwoord te formuleren op de vraag: Wat zijn de maatschappelijke kosten en baten van het voorkomen van voortijdig schoolverlaten?
In een kosten-batenanalyse worden de baten (of voordelen) van een project afgezet tegen de kosten. Hiermee kan worden beoordeeld in hoeverre het vanuit maatschappelijk oogpunt interessant is om te investeren in een project. De inzichten uit de kostenbatenanalyse kunnen daarmee objectieve informatie bieden, die als hulpmiddel voor de besluitvorming kunnen dienen. In 2006 is al een kosten-batenanalyse opgesteld van het voorkomen van voortijdig schoolverlaten1. Uit deze studie is gebleken dat het verminderen van voortijdig schoolverlaten hoge maatschappelijke rendementen op kan leveren. Het doel van de 1
Rebel Group (2006), Kosten en baten van voortijdig schoolverlaten.
MKBA voortijdig schoolverlaten
9
voorliggende studie is om op verschillende onderdelen een nadere uitwerking te maken van de kosten en baten. Concrete verbeterpunten ten opzichte van de eerder uitgevoerde kosten-batenanalyse zijn onder meer: • het onderscheid naar type voortijdig schoolverlater (verhinderden en opstappers). • de nadere onderbouwing van de effecten van voortijdig schoolverlaten (welke mechanismen en welke empirische relaties zijn er?). • de meer uitgebreide identificatie en monetarisering van effecten en baten (welke effecten zijn nog meer te onderscheiden?). • de nadere uitwerking gemaakt naar actoren waar de kosten en baten terecht komen (en: wat zijn de voordelen per voortijdig schoolverlater?).
1.3
OEI-methodologie
In 2000 is in een kabinetsbesluit vastgesteld, dat voor alle infrastructuurprojecten van nationaal belang een kosten-batenanalyse moet worden opgesteld conform de OEIleidraad2. De OEI-leidraad is de leidraad die als uitgangspunt fungeert voor het opstellen van kosten-batenanalyses in Nederland. Recent is de Handleiding voor kosten-batenanalyses in het sociale domein3 verschenen, waarin de algemene uitgangspunten vanuit de OEI-leidraad zijn vertaald naar het sociale domein voor het toepassen van kosten-batenanalyse conform de OEI-leidraad in het sociale domein. Een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) is een instrument voor de economische projectbeoordeling. In een maatschappelijke kosten-batenanalyse wordt een opstelling gemaakt van de geldwaarde van alle voor- en nadelen die alle partijen in de nationale samenleving ondervinden van de uitvoering van een project of beleid.
In de onderstaande figuur is het stappenplan opgenomen voor de uitvoering van een MKBA. Tevens zijn hier de belangrijkste stappen kort toegelicht. Voor een nadere toelichting en uitwerking wordt verwezen naar de Handleiding voor kosten-batenanalyses in het sociale domein.
2
3
10
CPB/NEI (2000). Evaluatie van grote infrastructuurprojecten. Leidraad voor kosten-batenanalyse, Onderzoeksprogramma Economische Effecten Infrastructuur (OEEI). OEI staat voor overzicht effecten infrastructuur. ECORYS & Verwey-Jonker Instituut (2008), Handleiding voor kosten-batenanalyses in het sociale domein.
MKBA voortijdig schoolverlaten
Figuur 1.1
Stappenplan kosten-batenanalyse
1.4
Onderzoeksmethode
Om de kosten-batenanalyse voor voortijdig schoolverlaten op te stellen hebben wij allereerst een raamwerk opgesteld voor de kosten en de baten. Hierbij hebben wij onder meer gebruik gemaakt van eerdere studies naar de kosten en baten van voortijdig schoolverlaten4. In dit raamwerk is gekeken naar mogelijke verbanden tussen voortijdig schoolverlaten en andere toekomstige events. Wij hebben hierbij niet gekeken naar de mate waarin het beleid het aantal voortijdig schoolverlaters zal verminderen. In feite wordt in dit rapport dan ook de vraag beantwoord: wat zijn de kosten en baten van voortijdig schoolverlaten indien de doelstellingen van het ministerie van OCW worden gerealiseerd? Op dit moment is er (helaas) nog te weinig empirische informatie over de mate waarin het beleid bijdraagt aan het terugdringen van voortijdig schoolverlaten. In deze studie hebben wij ons geconcentreerd op de vraag wat de gevolgen zijn indien voortijdig schoolverlaten wordt teruggebracht. Hierbij is gekeken naar bestaande empirische relaties uit de nationale en internationale literatuur. ECORYS heeft voor deze studie zelf geen empirisch onderzoek verricht. De praktijk heeft geleerd dat wij in het bijzonder naar buitenlandse studies hebben gekeken, aangezien er een relatief beperkt aantal relevante empirische binnenlandse studies zijn5.
4
5
Denk aan CPB (2006), Voortijdig schoolverlaten in Nederland: omvang, beleid en resultaten, CPB document nr. 107, februari 2006 & Rebel Group (2006), Kosten en baten van voortijdig schoolverlaten. Zie ook bijvoorbeeld ECORYS (2006), Inventarisatie kosten-batenanalyses voor het sociale domein. Een overzicht van relevante studies en inzichten.
MKBA voortijdig schoolverlaten
11
De literatuur is meer gericht op het effect van scholing in het algemeen dan op vermindering van voortijdig schoolverlaten. Hierbij moet in acht worden genomen dat het behalen van een startkwalificatie logischerwijs ook het resultaat is van één of meerdere jaren extra onderwijs. Het grootste deel van de literatuur gaat over het effect van één extra jaar scholing op het loon, de arbeidsparticipatie of criminaliteit. Beleidsterreinen zoals gezondheid, maatschappelijke participatie en integratie komen minder aan bod. In dit onderzoek is getracht ook die gebieden uit te lichten. Iets dat vaak terugkomt in de literatuur over de verschillende gebieden is dat er sprake is van een glijdende schaal. Het halen van een diploma op zich heeft geen effect, de jaren onderwijs die daarvoor zijn gevolgd wel. Er zal dus bijvoorbeeld weinig verschil zijn in crimineel gedrag tussen iemand die zijn startkwalificatie behaald heeft en iemand die zijn opleiding een maand voor het behalen van de startkwalificatie heeft beëindigd. De literatuur is zorgvuldig geselecteerd op relevantie, jaar van publicatie, methode van onderzoek en data. Bij het effect van onderwijs op de bovengenoemde gebieden speelt een sterk causaliteitsprobleem. Een samenhang constateren is immers niet hetzelfde als het aantonen van een verband. Er zou bijvoorbeeld ten onrechte geconcludeerd kunnen worden dat het behalen van een startkwalificatie een positief effect heeft op loon, terwijl mensen met een hogere intelligentie vaker een startkwalificatie hebben dan mensen met een lagere intelligentie. Het effect zou dan wellicht geheel of grotendeels kunnen worden toegeschreven aan intelligentieniveau. Voor elk van de onderscheiden terreinen (loon, arbeidsparticipatie, vervolgonderwijs, gezondheid, criminaliteit en maatschappelijke participatie) zijn de mechanismen in hoofdstuk 4 uitgelegd waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende groepen voortijdig schoolverlaters (verhinderden en opstappers). Effecten en baten Figuur 1.2 geeft de opzet van de MKBA schematisch weer. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen hoeveelheidseffecten, welvaartseffecten en baten. De hoeveelheidseffecten zijn in dit geval de directe effecten van het beleid: het terugdringen van VSV. Dit levert extra jaren onderwijs op, wat leidt tot welvaartseffecten, zoals hogere arbeidsproductiviteit. Welvaartseffecten leveren baten op, zo levert arbeidsproductiviteit bijvoorbeeld extra loon op. Het is belangrijk dit onderscheid te maken, aangezien de hoeveelheidseffecten niet altijd leiden tot dezelfde baten. De relatie tussen de hoeveelheidseffecten, de welvaartseffecten en de baten kunnen veranderen.
12
MKBA voortijdig schoolverlaten
Figuur 1.2
Schematische weergave hoeveelheidseffecten, welvaartseffecten en baten. Hoeveelheidseffecten
VSV naar 35.000 per jaar in 2012 uitgedrukt in extra jaren onderwijs
1.5
Welvaartseffecten
Baten
Stijging arbeidsparticipatie
Inkomen, minder uitkeringen, meer belastingopbrengsten
Stijging arbeidsproductiviteit
Stijging loon, meer belastingopbrengsten
Lagere kans op ontslag
Minder uitkeringen, meer inkomen
Betere gezondheid (QALY)
Waarde per QALY * aantal QALY
Minder criminaliteit
Minder kosten justitie en maatschappij
Betere sociale positie
Niet uit te drukken in een geldwaarde
Meer sociale participatie
Niet uit te drukken in een geldwaarde
Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk gaat hoofdstuk 2 in op de uitgangspunten voor de macroanalyse. Hierin wordt allereerst ingegaan op de probleemanalyse, het projectalternatief en het nulalternatief. Hierbij wordt ook ingegaan op het aantal voortijdig schoolverlaters en het type voortijdig schoolverlaters. Tot slot worden ter illustratie drie profielen geschetst van potentiële voortijdig schoolverlaters en hoe hun leven verandert indien zij hun opleiding niet voortijdig afbreken. Hoofdstuk 3 presenteert de kosten en baten van voortijdig schoolverlaten. Allereerst wordt ingegaan op de kosten van het beleid om voortijdig schoolverlaten te beperken. Vervolgens wordt ingegaan op de effecten en de baten. Wij presenteren hier het algemene raamwerk en de uitkomsten van de analyse. Ook wordt hier ingegaan op de gevoeligheidsanalyse. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de baten. Waarom treden deze baten op? Welke onderliggende mechanismen spelen hier een rol? En wat is de orde van grootte van het voordeel (welke empirische verbanden zijn er in het verleden gevonden?). De conclusies en aanbevelingen voor verder onderzoek zijn tot slot opgenomen in hoofdstuk 5.
MKBA voortijdig schoolverlaten
13
2 Uitgangspunten MKBA
2.1
Inleiding
Dit hoofdstuk gaat in op de uitgangspunten van de macroanalyse, waarmee de basis wordt gevormd voor de kosten-batenanalyse. Om de kosten en baten te kunnen bepalen is het vraagstuk opgedeeld in drie stappen: 1. Welke maatregelen worden genomen in het projectalternatief en het nulalternatief? 2. Wat betekent dit voor het aantal voortijdig schoolverlaters in het projectalternatief en het nulalternatief? 3. Wat verandert er voor de voortijdig schoolverlater indien deze wel een startkwalificatie behaalt?6 De tweede paragraaf van dit hoofdstuk gaat in op de probleemanalyse, het projectalternatief en het nulalternatief (vraag 1). De derde paragraaf gaat vervolgens in op de ontwikkeling van het aantal en het type voortijdig schoolverlaters in zowel het projectalternatief als het nulalternatief (vraag 2). De laatste paragraaf presenteert tot slot de profielen van drie type voortijdig schoolverlaters en hun levensloop indien zij wel / geen voortijdig schoolverlater worden (introductie in vraag 3). De levenslopen zijn slechts illustratief, maar geven wel een indruk van de verschillen tussen projectalternatief en nulalternatief (en geven daarmee een eerste aanzet voor de effecten in het volgende hoofdstuk).
2.2
Probleemanalyse, projectalternatief en nulalternatief
Voor een voortijdig schoolverlater hanteren wij in deze kosten-batenanalyse de volgende definitie7: Een voortijdig schoolverlater is een jongere tussen de 12 en 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaat. Een jongere heeft een startkwalificatie na het behalen van een havo- of vwodiploma of een diploma op niveau 2 van het mbo.
6
7
Hierbij moet overigens opgemerkt worden, dat wij niet alleen naar baten hebben gekeken van voortijdig schoolverlaters die wel een startkwalificatie behalen. Het beleid leidt ook tot (weliswaar lagere) baten wanneer een voortijdig schoolverlater extra onderwijs volgt. Zie ook http://www.voortijdigschoolverlaten.nl/jargon.php#1.
MKBA voortijdig schoolverlaten
15
2.2.1
Probleemanalyse
Voortijdig schoolverlaten is een groot probleem en kan een voorbode zijn van uitval in de maatschappij. Dat kan zowel uitval zijn in cultureel opzicht (integratieproblemen), in moreel opzicht (criminaliteit, radicalisering), in sociaal opzicht (vereenzaming, uitsluiting) als in economisch opzicht (werkloosheid).Voortijdig schoolverlaten leidt tot een onderbenutting van talent en daarmee tot negatieve gevolgen voor zowel de voortijdig schoolverlater als voor de maatschappij. Vanwege deze reden zet de overheid dan ook zwaar in op het terugdringen van voortijdige schooluitval.
2.2.2
Projectalternatief
Het projectalternatief bestaat in een kosten-batenanalyse altijd uit twee onderdelen, namelijk de beschrijving van het project en de beschrijving van de verwachte ontwikkeling van de (nationale) samenleving in de situatie dat het project wordt uitgevoerd. Het ‘project’ is hierbij gedefinieerd als een investering, of een verzameling onderling samenhangende investeringen, die neerkomt op (of gepaard gaat met) een overheidsinterventie in de markt. In dit geval is het project gedefinieerd als het beleid van het Nederlandse kabinet om de uitval te verminderen of het project “Aanval op de uitval”8 inclusief alle activiteiten en maatregelen die in dit kader worden uitgevoerd9. In de onderstaande tabel staan de verschillende concrete maatregelen opgenomen. Tabel 2.1
Beleidsprogramma schooluitval 2007-2011 Maatregelen Algemeen
Convenanten
Aanpakken bij
VVE (Voor- en vroegschoolse educatie) Verbeteren van het bereik en stimuleren van kwaliteit.
de bron
Verbeteren zorg op de scholen Schooluitval in de klas Ouderbetrokkenheid Sluitende registratieketen schoolverzuim Leerplicht/rmc Verbeteren meldingen schoolverzuim op de instellingen
Soepele
Makkelijker overgang van primair naar voortgezet onderwijs
overgangen
Verbeteren aansluiting bij de overgang vo/mbo Experimenten vmbo/mbo Loopbaanoriëntatie en – begeleiding (LOB)
Bij de les
Monitoring inwerkingtreding kwalificatieplicht
houden
Sport en cultuur Brede school Financiële prikkels voor jongeren en onderwijsinstellingen
8 9
16
Ministerie van OCW (`2006), Aanval op de uitval. Perspectief en actie. Zie bijvoorbeeld het Beleidsprogramma Schooluitval 2007-2011.
MKBA voortijdig schoolverlaten
Maatregelen De praktijk als leermeester
Voldoende BPV (beroepspraktijkvorming) en stageplaatsen Meer flexibiliteit in de kwalificatiestructuur Leren met je handen
Uitvallers en
EVC (Erkenning van Verworven Competenties) trajecten voor werkende jongeren.
Opstappers
Leerloopbaanadvies Leerwerkloketten Maatwerktrajecten Convenant opleidingen Defensie
In paragraaf 2.2 wordt nader ingegaan op de ontwikkeling van het aantal voortijdig schoolverlaters in het geval het VSV-beleid vorm zal krijgen.
2.2.3
Nulalternatief
Door de uitvoering van het beleid beleeft de maatschappij een andere ontwikkeling dan zonder de uitvoering van het beleid. Het nulalternatief is de meest waarschijnlijk te achten economische ontwikkeling die zal plaatsvinden in het geval het te beoordelen beleid niet wordt uitgevoerd. Voor deze MKBA VSV-beleid is het nulalternatief de situatie waarin het VSV-beleid vanaf 2006/2007 niet uitgevoerd wordt. Belangrijk hierbij is dat er verschillende denklijnen mogelijk zijn indien een leerling voortijdig uitvalt. Enerzijds is het denkbaar dat de voortijdig schoolverlater zonder VSV-beleid uitvalt en in een andersoortig re-integratietraject terecht komt. En het resultaat van dit re-integratietraject kan zijn dat de betreffende voortijdig schoolverlater na één jaar een baan vindt. De effecten van het VSV-beleid (als zijnde de verschillen tussen de ontwikkelingen in het projectalternatief en het nulalternatief) liggen dan op het gebied van vermeden kosten voor het re-integratietraject en het voordeel van het eerder vinden van een baan. Anderzijds is het ‘in theorie’ denkbaar dat de voortijdig schoolverlater zonder VSVbeleid uitvalt en niet in een andersoortig re-integratietraject terecht komt. De voortijdig schoolverlater ontvangt dan in het geheel geen hulp van relevante instanties. Hierdoor blijft de voortijdig schoolverlater werkloos. De effecten van het VSV-beleid liggen dan op het gebied van het al dan niet hebben van een baan. Er worden in dit scenario geen kosten voor re-integratietrajecten vermeden (want deze worden niet gemaakt in het nulalternatief). Het is van belang om goed de consequenties te beseffen van de keuze van het nulalternatief. Wanneer gekozen wordt voor het eerste alternatief dan wordt daarmee in feite een antwoord gegeven op de vraag werkt VSV-beleid beter dan de reguliere beleidsinstrumenten?10 Wanneer gekozen wordt voor het tweede alternatief dan wordt daarmee een antwoord gegeven op de vraag werkt VSV-beleid?
10
In de meest zuivere zin van het woord is hier eigenlijk sprake van een tweede projectalternatief.
MKBA voortijdig schoolverlaten
17
In deze analyse hebben wij gekozen voor het beantwoorden van de tweede vraag. Dit betekent in concreto dat een voortijdig schoolverlater niet via een alternatieve route hulp krijgt. Bij de bespreking van de effecten worden de te verwachten ontwikkelingen in het nulalternatief nader uitgewerkt.
2.3
Aantal voortijdig schoolverlaters
De groep voortijdig schoolverlaters is niet homogeen. Dit heeft ook gevolgen voor het type baten dat optreedt wanneer de schooluitval terug wordt gebracht. In deze analyse hanteren wij de onderverdeling van Eimers en Bekhuis11: 1. De ‘klassieke risicoleerlingen’: jongeren die te maken hebben met condities die het voor hen zeer moeilijk maken onderwijs te volgen. Deze condities kunnen liggen in persoonlijke factoren, het gezin en de thuissituatie en de schoolfactoren. De groep klassieke risicoleerlingen is onder te verdelen in de volgende categorieën: a. ‘Niet-kunners’: risicoleerlingen die niet het vermogen hebben een startkwalificatie te halen, en b. ‘Verhinderden’: risicoleerlingen die wel de capaciteit hebben om een startkwalificatie te halen, maar door problemen ‘verhinderd’ zijn. 2. De ‘opstappers’: jongeren die uit het onderwijs stappen, zonder dat er sprake is van een probleemgeschiedenis. Door een combinatie van push en pull factoren van binnen en buiten de school kiezen deze jongeren ervoor hun schoolloopbaan te beëindigen zonder startkwalificatie. Onder deze groep jongeren valt ook de groep jongeren die vanwege de ‘groenpluk’ het onderwijs verlaten. In de onderstaande figuren is de ontwikkeling van het aantal voortijdig schoolverlaters opgenomen indien de doelstellingen van het beleid van het ministerie van OCW worden gerealiseerd (35.000 voortijdig schoolverlaters in 201212). Met behulp van Eimers & Bekhuis is vervolgens een verdeling gemaakt van de ontwikkeling van het aantal voortijdig schoolverlaters over de verschillende groepen13. Hierbij is als uitgangspunt gehanteerd dat de verdeling van het aantal voortijdig schoolverlaters tussen verhinderden en opstappers gelijk zal blijven in de tijd. Bij het bepalen van de ontwikkeling van het aantal opstappers is daarnaast ook rekening gehouden met de conjunctuurontwikkeling (in een hoogconjunctuur is het aantal opstappers hoger dan in een laagconjunctuur).
11 12 13
18
Eimers, T. & H. Bekhuis (2006), Vroeg is nog niet voortijdig: naar een nieuwe beleidstheorie voortijdig schoolverlaten. Gemeten over het schooljaar 2010/2011. Het aantal niet-kunners kan (puur vanwege de gehanteerde definities) niet afnemen. Dit betekent overigens niet dat er geen baten worden meegenomen voor deze groep voortijdig schoolverlaters.
MKBA voortijdig schoolverlaten
Figuur 2.1
Ontwikkeling aantal voortijdig schoolverlaters in het projectalternatief 60
50
Aantal (x1000)
40
30
20
10
0 2005/2006
2006/2007
2007/2008 Niet-kunners
2008/2009
Verhinderden
2009/2010
2010/2011
Opstappers
Tevens is een inschatting gemaakt van het aantal voortijdig schoolverlaters in het nulalternatief. Deze is opgenomen in de onderstaande figuur. Ontwikkeling aantal voortijdig schoolverlaters in het nulalternatief 70
60
50 Aantal (x1000)
Figuur 2.2
40
30
20
10
0 2005/2006
2006/2007
2007/2008 Niet-kunners
2008/2009
Verhinderden
2009/2010
2010/2011
Opstappers
Het basisuitgangspunt hierbij is dat zonder overheidsingrijpen het aantal voortijdig schoolverlaters in de toekomst gelijk zal blijven. Het is overigens goed denkbaar dat het aantal voortijdig schoolverlaters zonder overheidsbeleid in de toekomst zal stijgen vanwege bijvoorbeeld de druk op de arbeidsmarkt als gevolg van de vergrijzing. Het is echter zeer lastig om in te schatten hoe sterk deze relatie is.
MKBA voortijdig schoolverlaten
19
De baten van voortijdig schoolverlaten zijn afhankelijk van het verschil tussen het aantal schoolverlaters in het projectalternatief en het nulalternatief. Een grotere stijging van het aantal schoolverlaters in het nulalternatief (in combinatie met het nog steeds behalen van de doelstellingen) betekent dan ook een groter verschil in aantal voortijdig schoolverlaters en dus dat de baten van voortijdig schoolverlaten hoger zijn. De gehanteerde onderverdeling en de ontwikkeling van het aantal voortijdig schoolverlaters (in zowel projectalternatief als nulalternatief) heeft consequenties voor de totale baten. In de gevoeligheidsanalyse laten wij de gevolgen van een andere onderverdeling naar type voortijdig schoolverlaters zien. Daarnaast maken wij ook de kosten en baten per type voortijdig schoolverlater inzichtelijk. Daarbij laten we zien wat de maatschappelijke baten zijn wanneer een verhinderde toch een startkwalificatie haalt.
2.4
Profielen
In deze paragraaf worden ter illustratie enkele levenslopen beschreven van voortijdige schoolverlaters, om een indruk te geven hoe beleid gericht op het verminderen van voortijdig schoolverlaten effect heeft op het leven van mensen. Er wordt geschetst wat er zou kunnen gebeuren als de personen geen startkwalificatie zouden behalen en het mogelijke scenario indien de startkwalificatie wel behaald wordt. Bij het opstellen van de drie profielen is zoveel mogelijk rekening gehouden met representativiteit, maar alle profielen zijn geheel verzonnen en enige gelijkenis met echte personen berust geheel op toeval. In de eerste sectie wordt de levensloop van Saskia beschreven, een Rotterdamse vrouw die als ‘opstapper’ zou kunnen worden beschouwd. In de secties daarna worden de levenslopen van Ashraf en Mehmet beschreven, die geclassificeerd kunnen worden als ‘verhinderden’.
2.4.1
Saskia
Profiel Saskia is 18 jaar oud, geboren in Nederland, opgegroeid in een doorsnee Rotterdams gezin. Ze heeft weinig problemen gehad met leren op de basisschool en de middelbare school. Na haar vmbo-opleiding in Rotterdam afgerond te hebben, is Saskia begonnen met de mbo-opleiding ‘assistent-accountant’. Dit is een BOL-opleiding van niveau 4, wat betekent dat Saskia voltijd naar school gaat en een deel van haar studie stage loopt. In de eerste subsectie wordt het scenario beschreven waarin Saskia haar startkwalificatie niet zou halen en in de volgende subsectie wordt beschreven wat er met Saskia zou kunnen gebeuren als ze haar startkwalificatie wel zou halen. In het eerste geval zou Saskia geclassificeerd kunnen worden als ‘opstapper’. Saskia zonder startkwalificatie Nu het einde van haar tweede jaar op het mbo in zicht komt, begint ze haar twijfels te krijgen of deze studie wel voort wil zetten. De werkgever van het accountancykantoor waar ze stage loopt heeft haar namelijk een baan aangeboden voor een redelijk salaris en goede secundaire arbeidsvoorwaarden. Het kantoor staat te springen om werknemers,
20
MKBA voortijdig schoolverlaten
vanwege een opleving in de economie, die zich naar verwachting nog jaren door zal zetten. Saskia moet nu kiezen tussen werken en geld verdienen aan de ene kant en het voortzetten van haar opleiding aan de andere kant. Saskia kiest ervoor om haar studie te beëindigen en te gaan werken. Werken bevalt haar erg goed en het geld dat ze hier mee verdiend kan ze goed gebruiken om een woning in Rotterdam te financieren waarin ze gaat samenwonen met Jan, haar huidige partner. Jan is 21 jaar oud en heeft zijn hbo opleiding bijna afgerond. De eerste vijf jaar gaan goed, Saskia werkt nog steeds bij dezelfde werkgever en Jan werkt al enige tijd tegen een goed salaris. Daarnaast heeft het stel heeft inmiddels hun tweede kind gekregen. Met de economie gaat het echter minder goed, de economische groei is tot stilstand gekomen en sommige werkgevers gaan korten in hun personeelsbestand. Zo ook bij het bedrijf waar Saskia werkt. De werkgever heeft besloten het contract van Saskia op te zeggen, om zo te bezuinigen op personeelskosten. Saskia had immers een lager opleidingsniveau dan haar collega’s. Nu Saskia werkloos is, doet ze alles om aan een baan te komen, maar in tijden van economische onzekerheid gaat dit zeer moeizaam. Bedrijven nemen weinig mensen aan en nemen zeker geen extra risico door iemand met een lager opleidingsniveau aan te nemen. Na enige tijd besluit Saskia haar zoektocht op te geven en thuis meer tijd te gaan besteden aan haar kinderen. Haar man heeft immers een goede baan en kan het hele gezin van een inkomen voorzien. Saskia is nu volledig afhankelijk van haar man, aangezien ze zelf geen inkomen heeft. Wanneer Saskia en Jan een aantal jaren later besluiten te scheiden verliest Saskia ook het inkomen van haar man. Vanaf dat moment is ze aangewezen op een bijstandsuitkering. Ze probeert een nieuwe baan te vinden, maar dit verloopt wederom moeizaam. Uiteindelijk vindt ze een administratieve baan, maar haar salaris is beduidend minder dan haar salaris dat ze verdiende bij het accountancykantoor. Tot aan haar 65e werkt ze bij verschillende werkgevers, maar ze verdient niet zoveel als haar ex-collega’s op het accountancykantoor. Ze heeft bovendien ook minder pensioen op kunnen bouwen en heeft daarom moeite rond te komen met een AOW uitkering en een minimaal pensioen. Saskia met startkwalificatie Doordat Saskia gestimuleerd was haar BOL-4 opleiding af te maken, besloot ze nog een opleiding accountancy te volgen, maar dan op hbo-niveau. Door de juiste begeleiding die ze heeft ontvangen kreeg ze meer plezier in haar opleiding en weet ze beter wat ze voor capaciteiten heeft. Tijdens haar hbo-opleiding liep ze stage bij een gerenommeerd accountancybureau, waar ze na haar studie als junior aan de slag is gegaan. Ze werkt een aantal jaren bij het bedrijf en ondertussen trouwt ze met haar vriend Jan en het stel heeft inmiddels hun tweede kind gekregen. Helaas slaat de economische malaise toe. Er moet gekort worden op het personeelsbestand en Saskia raakt haar baan kwijt. Dit laat haar echter niet uit het veld slaan: Saskia is zeker van haar capaciteiten en gaat op zoek naar een andere baan. Bovendien vindt ze het zonde om niet te werken als hoogopgeleide vrouw. Vanwege haar opleidingsniveau en haar ervaring bij het bedrijf vindt ze dan ook vrij snel een nieuwe baan. Doordat ze een goed salaris verdient op haar nieuwe werk, heeft ze minder moeite om rond te komen wanneer Jan en Saskia besluiten te scheiden. Ook Jan had een goede baan,
MKBA voortijdig schoolverlaten
21
maar Saskia is als zelfstandige vrouw niet afhankelijk van het inkomen van haar man. Als haar kinderen het huis uit zijn en ze wat meer vrije tijd heeft, besluit Saskia zich in te zetten voor een goed doel. Eens in de twee weken helpt ze het plaatselijke centrum voor gehandicaptenzorg om activiteiten te organiseren voor de geestelijk gehandicapten die in dit centrum verzorgd worden. Als ze op haar 65e afscheid neemt van haar betaalde baan, heeft Saskia een goed pensioen opgebouwd. Ze hoeft zich geen zorgen te maken over haar financiën en ze kan in gezelschap van haar kinderen en kleinkinderen rustig van haar oude dag genieten.
2.4.2
Ashraf
Profiel De 17 jarige Ashraf volgt een vmbo-opleiding op een middelbare school in Utrecht. Hij is in Irak geboren en zijn vader en moeder zijn een aantal jaren geleden vanuit Irak naar Nederland verhuisd. In de eerste subsectie wordt beschreven wat zou kunnen gebeuren met Ashraf als hij zijn startkwalificatie niet zou behalen en de tweede subsectie wordt een scenario geschetst waarin Ashraf wel zijn startkwalificatie heeft behaald. Ashraf zou geclassificeerd kunnen worden als ‘verhinderde’. Ashraf zonder startkwalificatie Ashraf heeft moeite bij te benen op het vmbo, mede doordat hij moeite heeft de Nederlandse taal te beheersen. Zijn vader werkt veel en zijn moeder zorgt voor hem en zijn broertjes. Thuis wordt er in het Irakees gesproken. Bovendien spreekt zijn moeder nauwelijks Nederlands, aangezien ze weinig contact heeft met mensen die de Nederlandse taal goed beheersen. Vanwege het gebrek aan motivatie en de moeite zich aan te passen aan de Nederlandse samenleving, spijbelt Ashraf veel en maakt hij zijn vmbo-opleiding niet af. Ashraf helpt zijn moeder thuis in het huishouden en besteedt zijn vrije tijd verder met familie en vrienden. Op zijn 19e besluit Ashraf een kleine woning in Utrecht te huren, die hij net kan betalen met zijn bijstandsuitkering. Hij probeert hier en daar te solliciteren, maar heeft hier erg veel moeite mee aangezien er weinig werkgevers staan te springen om een werknemer zonder diploma’s en zonder beheersing van de Nederlandse taal. Aangezien Ashraf weinig inkomen heeft, koopt hij veel goedkope etenswaren van een lagere kwaliteit. Dit komt zijn gezondheid niet ten goede. Bovendien heeft hij weinig verstand van gezond eten en de kookkunsten van zijn moeder heeft hij nooit kunnen evenaren. Daarnaast sport hij weinig en zit vaak stil. Vooral als Ashraf zijn 50e levensjaar passeert krijgt hij te maken met gezondheidsproblemen. Ashraf slaapt slecht en vanwege zijn nierziekte moet hij juist veel rust nemen. Aangezien Ashraf in voor zijn 65e slechts een paar baantjes heeft gehad van korte duur, heeft hij geen pensioen op kunnen bouwen en is daarom volledig afhankelijk van de AOW. Hij kan zich weinig veroorloven en zijn steeds zwakker wordende gezondheid maakt de situatie bovendien niet beter. Ashraf met startkwalificatie Doordat Ashraf zijn VMBO-opleiding afmaakt, heeft hij toegang tot de MBO opleiding elektrotechniek. Door meer tijd door te brengen op school leert hij de Nederlandse taal
22
MKBA voortijdig schoolverlaten
beter te beheersen en voelt hij zich meer thuis in de samenleving. Ashraf blijft thuis wonen tot hij zijn mbo-opleiding heeft afgerond en een baan heeft gevonden. Hij heeft niet veel moeite om aan een baan te komen als elektricien, aangezien de vraag naar elektriciens groot is en hij met zijn mbo-diploma aan kan tonen dat hij de benodigde kennis en vaardigheden in huis heeft. Ashraf werkt veel en legt daarom veel contact met zijn collega’s, die inmiddels zijn vrienden zijn geworden. Vaak gaan ze met zijn allen een avondje gezellig uit en bezoeken ze wekelijks een fitnesscentrum. Naast de sociale voordelen biedt de baan van Ashraf ook een vast inkomen, zodat hij niet afhankelijk is van een uitkering. Ashraf kan hiermee de huur van zijn woning in Utrecht betalen en kan zich voldoende goede etenswaren veroorloven. Hij is hier zelf ook wat meer mee bezig, aangezien de lessen en de voorlichting op het vmbo hem bewust hebben gemaakt van de gevaren van ongezond leven. Hij merkt ook dat hij tijdens het fitnessen meer baat heeft bij een gezond dieet. Als Ashraf 65 wordt, besluit hij door te werken tot zijn 67e, hij heeft immers veel plezier in zijn werk en geniet van het gezelschap van zijn collega’s. Aan het einde van zijn carrière heeft Ashraf een redelijk pensioen opgebouwd en kan hij zich goed redden, zeker als zijn pensioen nog aangevuld wordt met een AOW uitkering. Ashraf krijgt meer last van zijn gezondheid omdat hij ouder wordt, maar hij heeft relatief weinig gezondheidsproblemen, wat hem in staat stelt van zijn pensioen te genieten en af en toe een reis te maken naar zijn geboorteland Irak. Hij heeft nooit overwogen terug te keren naar Irak, hij voelt zich sterk verbonden met de Nederlandse samenleving en zijn baan en vrienden zijn voor hem redenen niet terug te keren naar Irak.
2.4.3
Mehmet
Profiel Mehmet’s ouders zijn voor zijn geboorte van Marokko naar Nederland verhuisd, om in Nederland een beter bestaan op te kunnen bouwen. Mehmet is geboren en opgegroeid in Amsterdam en heeft daar een vmbo-opleiding afgerond. In de eerste subsectie wordt een scenario geschetst waarin Mehmet geen vervolgopleiding gaat volgen naar het vmo en in de tweede subsectie wordt het scenario beschreven waarin Mehmet wel een vervolgopleiding zou volgen en zijn startkwalificatie zou behalen. Mehmet kan gezien worden als een verhinderde. Mehmet zonder startkwalificatie Mehmet heeft niet veel moeite gehad zijn VMBO-diploma af te maken, maar heeft wel moeite met het kiezen van een vervolgopleiding. Hij weet niet wat hij in de toekomst voor werk wil gaan doen en is weinig gemotiveerd. Hij hangt liever met wat vrienden op straat dan dat hij in het klaslokaal zit. Toen hij nog op het vmbo zat is hij ook al enkele malen in aanraking geweest met justitie vanwege vandalisme. Vanwege verveling zijn Mehmet en zijn vriendengroep een aantal malen de fout in gegaan. Ook maakt de groep steeds meer gebruik van verdovende middelen. Nu Mehmet wat meer thuis is in deze wereld en veel mensen kent die in drugs handelen is Mehmet er van overtuigd dat de drugshandel een aantrekkelijke bezigheid is
MKBA voortijdig schoolverlaten
23
omdat dit voor hem veel oplevert. Mehmet begint met handelen en zet een flink netwerk op. Dit gaat een tijdje goed, totdat justitie hem in de gaten heeft. Mehmet wordt opgepakt en veroordeeld tot een gevangenisstraf, mede door zijn criminele verleden. Als Mehmet uit de gevangenis komt, probeert hij zijn drugsverleden achter zich te laten en een vaste baan te zoeken. Dit is echter erg moeilijk; Mehmet heeft alleen een vmbodiploma en bovendien een crimineel verleden, wat er voor zorgt dat werkgevers erg terughoudend zijn in het aannemen van Mehmet. Aangezien Mehmet niet gewerkt heeft, komt hij in aanraking voor een bijstandsuitkering. Op zijn 65e wordt de bijstandsuitkering omgezet in een AOW-uitkering, waar Mehmet vanaf dat moment volledig van afhankelijk is. Mehmet met startkwalificatie Toen Mehmet zijn vmbo-diploma behaald had, wist hij wat voor mbo-opleiding hij wilde volgen. Hij wil later graag in de bouw werken en is daarom een bijpassende mboopleiding gaan volgen. Mehmet zet zich in voor zijn opleiding en gaat steeds minder om met zijn vrienden van de middelbare school. Tijdens het vmbo hing Mehmet vaak op straat met zijn vrienden, wat vaak leidde tot vandalisme. Mehmet is nu echter vastbesloten zijn opleiding te behalen en ziet in dat het hangen op straat geen toekomst biedt. Bovendien heeft Mehmet ook weinig tijd meer om op straat te hangen aangezien hij op school zit of stage loopt. Mehmet vindt een baan als dakdekker in Amsterdam en hij verdient een redelijk loon. Hij gaat op zichzelf wonen en kan goed rondkomen van het loon dat hij verdient. Wanneer hij aan de slag gaat bij een ander bedrijf ontmoet hij via een collega een vrouw met wie hij een jaar later in het huwelijksbootje stapt. Mehmet komt zijn oude vrienden nog weleens tegen, maar wil zoveel mogen afstand houden omdat hij weet dat zijn oude vrienden in drugs handelen en Mehmet wil zich daar zover mogelijk van houden. Als hij geassocieerd wordt met drugshandel loopt hij het risico zijn baan te verliezen en dit is hem te kostbaar. Bovendien kan hij zijn gezin met een inkomen voorzien met het geld dat hij verdient als dakdekker, dus Mehmet heeft minder behoefte aan het ‘snelle’ geld van de drugshandel. Als Mehmet 65 jaar wordt heeft hij een aardig pensioen opgebouwd, dat aangevuld wordt met een AOW-uitkering. Hierdoor heeft hij na zijn 65e ook een aardig inkomen, zodat hij zijn laatste jaren zonder zorgen met zijn vrouw en kinderen kan doorbrengen.
24
MKBA voortijdig schoolverlaten
3 Uitkomsten MKBA
3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de kosten en baten van de macroanalyse gepresenteerd. In de tweede paragraaf wordt ingegaan op de kosten en in de derde paragraaf op de baten. In de derde paragraaf presenteren wij allereerst het gekozen raamwerk voor het bepalen van de effecten en vervolgens de uitkomsten van de analyse. In paragraaf vier worden de kosten en baten naast elkaar gelegd. Wij presenteren hier niet alleen de totale kosten en baten, maar ook de kosten en baten per type voortijdig schoolverlater. Paragraaf vijf tot slot sluit af met de gevoeligheidsanalyse.
3.2
Kosten
Het is zeer complex om een goed totaalbeeld te krijgen van de jaarlijkse kosten van het VSV-beleid14. Er zijn veel verschillende partijen betrokken bij het VSV-beleid en het beleid ter bestrijding van het voortijdig schoolverlaten wordt vanuit veel verschillende invalshoeken opgepakt. In deze analyse gaan wij uit van de meerjarenbegroting voor voortijdig schoolverlaten zoals deze verstrekt is door het ministerie van OCW. In de onderstaande tabel zijn de totale kosten opgenomen (voor meer gedetailleerd overzicht van de totale kosten verwijzen we naar de bijlage). Tabel 3.1
Meerjarenbegroting VSV 2008-2011 (miljoenen euro, in reële termen)
GSB Accres RMC-middelen Aanval op de uitval Investeringen Coalitieakkoord Totaal
2008
2009
2010
2011
22
22
22
22
4
10
15
19
17
18
19
19
248
269
269
269
22
39
61
71
313
358
385
400
De totale kosten voor het VSV-beleid bedragen daarmee tussen de 300 en 400 miljoen euro per jaar. Dit is hoger dan de destijds gemaakte inschatting door het CPB15, maar dat 14
15
Algemene Rekenkamer (2008), Aanpak Harde Kern Jeugdwerklozen; Begeleiding van bij CWI Geregistreerde Jongeren. Den Haag: Algemene Rekenkamer. CPB (2006), Voortijdig schoolverlaten in Nederland: omvang, beleid en resultaten, CPB document, nr. 107, februari 2006.
MKBA voortijdig schoolverlaten
25
wordt veroorzaakt door de extra middelen vanuit het project Aanval op de uitval en vanwege de extra investeringen die zijn afgesproken in het Coalitieakkoord. Naast de hierboven genoemde kosten voor specifieke VSV-activiteiten moeten ook kosten gemaakt worden voor de extra onderwijsjaren. Aan de hand van budgetten van het ministerie van OCW is een inschatting gemaakt van de extra kosten per onderwijsjaar die gemaakt moeten worden indien leerlingen niet voortijdig hun school verlaten16. De private kosten zijn de kosten die een leerling zelf moet maken. De maatschappelijke kosten zijn de kosten die gefinancierd worden door het ministerie van OCW. Tabel 3.2
Marginale kosten per jaar onderwijs Private kosten
Maatschappelijke kosten
€ 1.200
€ 5.900
€ 700
€ 4.400
Voortgezet onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs
Bron: Eigen bewerking van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek
Voor het jaar 2006/2007 zien de kosten er dan uit als weergegeven in de onderstaande tabel. De contante waarde van de kosten van het voorkomen van voortijdig schoolverlaten is gelijk aan 577 miljoen euro. Naast deze kosten worden er overigens ook nog kosten gemaakt door gemeenten in relatie tot voortijdig schoolverlaten. Binnen deze studie is het echter niet mogelijk geweest om deze kosten in kaart te brengen. Tabel 3.3
Kosten VSV-beleid VSV-groep 2006/2007 (in miljoenen euro, contante waarden) Private kosten
Maatschappelijke
Totale kosten
kosten Klassieke risicoleerling
18
91
109
Opstapper
28
141
169
VSV-beleid Totaal
3.3
0
297
297
46
529
575
Baten
Deze paragraaf beschrijft de baten en bestaat uit drie verschillende onderdelen. Allereerst presenteren wij de uitgangspunten en het gehanteerde raamwerk voor de baten. In de tweede subparagraaf gaan wij in op de verschillende typen baten (naar type voortijdig schoolverlater). Tot slot wordt ingegaan op de hoogte van de maatschappelijke baten.
16
26
Uitgaande van de CBS cijfers over schoolutgaven per leerling is als proxy van de meerkosten per jaar onderwijs voor een voortijdig schoolverlater gekeken naar de variabele kosten (leraren, materiaal, en dergelijke). Deze kosten bedragen ongeveer 94% van de totale kosten voor het onderwijs. Hierbij is eveneens rekening gehouden met een correctie voor het VSV-budget. Deze kosten zijn al opgenomen in tabel 3.1 en mogen daarom niet nog een keer worden meegenomen (als zijnde onderdeel van het OCW budget).
MKBA voortijdig schoolverlaten
3.3.1
Uitgangspunten en gehanteerde raamwerk
Om de effecten van het terugdringen van voortijdig schoolverlaten te bepalen is de analyse opgeknipt in drie stappen: 1. Hoe groot is de daling van het aantal voortijdig schoolverlaters door het VSV-beleid? 2. Wat is het extra aantal jaren onderwijs dat door het VSV-beleid wordt gevolgd? 3. Wat zijn de voordelen van het volgen van dit extra onderwijs? 1. Hoe groot is de daling van het aantal voortijdig schoolverlaters door het VSV-beleid? Als uitgangspunt voor het aantal voortijdig schoolverlaters door het VSV-beleid is ervan uitgegaan dat de doelstellingen van het kabinet worden gerealiseerd. Het uitgangspunt van het aantal voortijdig schoolverlaters zonder VSV-beleid is dat dit aantal in de toekomst even hoog zal blijven als op dit moment. 2. Wat is het extra aantal jaren onderwijs dat door het VSV-beleid wordt gevolgd? In de tweede stap is het dan mogelijk om het extra aantal jaren onderwijs door het VSVbeleid te bepalen. Hierbij is allereerst een inschatting gemaakt van het moment waarop leerlingen uitvallen en hoe veel onderwijsjaren er nog gevolgd moeten worden om een startkwalificatie te halen. In de onderstaande tabel is dit weergegeven voor de verschillende typen onderwijs: Tabel 3.4
Aantal jaren onderwijs tot startkwalificatie Type onderwijs
Aantal
Toelichting
jaren Vavo
3
3 jaar middelbaar
Havo/vwo
1
Gemiddeld
Brug
3,5
Bij uitval in jaar 2 nog 3 (vmbo/mbo of havo) of 4 jaar (vwo)
Vmbo
3,5
Bij uitval in jaar 4 nog minstens 2 jaar voor mbo 2, afhankelijk van mbo niveau.
Vmbo met diploma
2
Nog minstens 2 jaar, afhankelijk van mbo niveau
Mbo 1
2,5
Nog minstens 1,3 jaar, afhankelijk van mbo niveau.
Mbo 2-4
1,5
Nog 1, 2 of 3 jaar, afhankelijk van mbo niveau.
Daarna is mede gebaseerd op de inzichten uit de studie van de WRR17 een inschatting gemaakt van de verdeling van het niveau waarop de verschillende groepen leerlingen uitvallen. In de onderstaande tabel is deze inschatting weergegeven.
17
WRR (2009), Vertrouwen in de school. Over de uitval van ‘overbelaste’ jongeren, Amsterdam University Press 2009.
MKBA voortijdig schoolverlaten
27
Tabel 3.5
Verdeling van de uitval Verhinderden
Niet-kunners
Opstappers
Vavo
1%
1%
0%
Havo/vwo
3%
0%
1%
Brug
3%
5%
0%
Vmbo
2%
4%
1%
Vmbo met diploma
4%
0%
8%
Mbo 1
4%
4%
5%
Mbo 2-4
4%
0%
50%
21%
14%
65%
Totaal
Vervolgens is het mogelijk om het extra aantal jaren onderwijs te bepalen indien een deel van de leerlingen wel een startkwalificatie behaalt (conform de doelstellingen van het VSV-beleid). Er zijn echter ook voordelen van het VSV-beleid voor de leerlingen die nog steeds geen startkwalificatie behalen (de groep van 35.000 uitvallers in 2012). In het nulalternatief vallen de leerlingen uit zoals is opgenomen in tabel 3.2. In het projectalternatief vallen de leerlingen die nog steeds geen startkwalificatie behalen gelijkmatig verdeeld in de tijd uit18. Er resulteert aan het einde van deze stap voor de verschillende groepen voortijdig schoolverlaters dan ook inzicht in het extra aantal jaren onderwijs dat zij gevolgd hebben. Door te kijken naar het extra aantal jaren onderwijs en niet naar het al dan niet behalen van een startkwalificatie wordt uitdrukking gegeven aan de glijdende schaal: naarmate men meer onderwijs volgt, verbeteren de arbeidsmarktperspectieven19. Ook indien een leerling geen startkwalificatie behaald heeft de leerling naar verwachting voordeel van extra onderwijs. 3. Wat zijn de voordelen van het volgen van dit extra onderwijs? In het verleden is in het binnenland en het buitenland een groot aantal studies uitgevoerd naar de effecten van het volgen van extra onderwijs. Deze studies zijn bekeken om de effecten van extra onderwijs te kunnen kwantificeren20. Belangrijk bij het bepalen van deze effecten is het volgende. In de onderstaande tabel is een overzicht gegeven van het percentage schoolverlaters in relatie tot de arbeidsmarktsituatie. Tabel 3.6
Percentages schoolverlaters naar arbeidsmarktsituatie en startkwalificatie (2005). Zonder baan
Met baan
Voortijdige schoolverlaters
39%
61%
Schoolverlaters met startkwalificatie
16%
84%
*
Merk overigens op dat er een verschil is tussen de hier gepresenteerde cijfers en de cijfers in tabel 3.3 ten aanzien van het aantal voortijdige schoolverlaters. Dit wordt veroorzaakt door definitieverschillen. In de analyse en de berekeningen zijn wij overigens uitgegaan van de cijfers van het ministerie van OCW. Bron: CBS Statline.
18
19 20
28
Rekentechnisch betekent dit het volgende. Indien het nog 1 jaar duurt om een startkwalificatie te halen en op ieder moment een gelijk percentage uitvalt, dan betekent dit dat het gemiddelde extra onderwijsjaren voor deze groep gelijk is aan zes maanden. Dit staat ook wel bekend als de rule-of-half. Zie ook CPB (2006), Beoordeling KBA voortijdig schoolverlaten, CPB notitie, juni 2006. In paragraaf 3.2.2 wordt ingegaan op de typologie van de effecten die op kunnen treden.
MKBA voortijdig schoolverlaten
Uit de tabel blijkt dat 61 procent van de voortijdig schoolverlaters een baan heeft21, terwijl 84 procent van de schoolverlaters met startkwalificatie een baan heeft. Hierbij is het volgende van belang voor de interpretatie van de resultaten. Het effect van het behalen van een startkwalificatie is niet gelijk aan: 84% -/- 61% = 23%. Er zijn naar verwachting namelijk allerlei onderliggende redenen waardoor dit procentuele verschil wordt verklaard (intelligentie en andere capaciteiten). Er kan dan ook niet zonder meer vanuit worden gegaan dat het behalen van een startkwalificatie ertoe leidt dat in plaats van 61 procent van de voortijdig schoolverlaters 84 procent een baan zal krijgen. Bij de analyse van de wetenschappelijke studies is hier ook rekening mee gehouden.
3.3.2
Typologie van effecten
In deze paragraaf gaan wij in op het type effecten dat optreedt als gevolg van het terugdringen van voortijdig schoolverlaten. Hierbij is rekening gehouden met het onderscheid naar de klassieke risicoleerlingen (verhinderden en niet-kunners) en opstappers. Effecten bij klassieke risicoleerlingen De mogelijke effecten die op kunnen treden bij verhinderden is vergelijkbaar met nietkunners. In de onderstaande tabel zijn de mogelijke effecten opgenomen, waarbij een onderscheid is gemaakt naar het private rendement en het maatschappelijke rendement. In de analyse is ervan uitgegaan dat de klassieke risicoleerlingen in het nulalternatief (dus zonder VSV-beleid) geen baan hebben. Reden hiervoor is dat ongeveer 65 procent van de voortijdig schoolverlaters een baan krijgt22. Dit percentage is gelijk aan het percentage opstappers binnen de groep van de voortijdig schoolverlaters. De voordelen op de arbeidsmarkt voor deze groep liggen dan ook vooral op het gebied van de stijging van de arbeidsparticipatie. Waar wij in het vervolg van het rapport dan ook schrijven van een klassieke risicoleerling bedoelen wij hier in feite een voortijdige schoolverlater die in het nulalternatief geen baan zal krijgen. En vice versa: wanneer wij spreken van een opstapper dan bedoelen wij een voortijdige schoolverlater die ook in het nulalternatief een baan zal krijgen.
21
22
De cijfers over de periode 2002-2006 laten een iets hoger cijfer zien voor het percentage voortijdig schoolverlaters met een baan, namelijk 65%. Bron: Ministerie van OCW (2007), Factsheet voortijdig schoolverlaten, november 2007. Ministerie van OCW (2007), Fact sheet voortijdig schoolverlaten, november 2007.
MKBA voortijdig schoolverlaten
29
Tabel 3.7
Type effecten terugdringen voortijdig schoolverlaten bij klassieke risicoleerlingen
Extra brutoloon door stijging arbeidsparticipatie
Private
Maatschappelijk
rendement
rendement
+A
Extra belastinginkomsten door extra brutoloon
-B
Secundaire arbeidsvoorwaarden
+C
Minder bijstandsuitkeringen a) Netto financiële baten Betere gezondheid (in QALY)
Totaal
+A +B
0 +C
-D
+D
0
A-B+C-D
B+D
A+C
+E
+E
Lagere kosten gezondheidszorg
+F
+F
Lagere criminaliteit
+G
+G
Vrije tijd
-H
-H
Sociale positie b)
+I
+I
Sociale participatie Totale baten
+J
+J*
+J+J*
A-B+C-D+E-
B+D+F+G+J*
A+C+E+F+G-
H+I+J
H+I+J+J*
a)
In deze analyse zijn wij nog niet uitgegaan van de invoering van de nieuwe regels ten aanzien van de bijstand (jongeren tot en met 23 jaar krijgen geen bijstand meer, maar krijgen werk of een opleiding aangeboden), maar van de oude regeling hieromtrent. Dit mede omdat de invoering van deze regeling naar verwachting ook gevolgen heeft voor het aantal voortijdig schoolverlaters. b) Uit onderzoek (Veenhoven & Kalmijn) blijkt dat er een positief verband is tussen het welzijn van een individu en de sociale positie (in de vorm van de indicatoren inkomen, opleiding en status beroep). Een vergelijkbaar positief verband bestaat tussen het welzijn van een individu en de sociale participatie (indicatoren: betaalde arbeid en maatschappelijke participatie). Bronnen: Eigen bewerking van onder meer: CPB (2006), Voortijdig schoolverlaten in Nederland: omvang, beleid en resultaten, CPB document nr. 107, februari 2006 & Veenhoven, R. & W. Kalmijn (2005), Inequality Adjusted Happiness in Nations. Egalitarianism and Utilitarianism Married in a New Index of Societal Performance, Journal of Happiness Studies, Special Issue on ‘Inequality of Happiness in nations’ 2005, vol.6, pp. 421-455.
Wanneer de totale baten voor de voortijdige schoolverlater (private rendement) groter zijn dan 0, dan heeft de voortijdig schoolverlater een economische prikkel om toch op school te blijven. Dit is in het bijzonder afhankelijk van de mate waarin de financiële vooruitgang opweegt tegen het verlies aan vrije tijd. De maatschappij heeft per definitie positieve baten wanneer een verhinderde een startkwalificatie behaalt23. Effecten bij opstappers De effecten die door het VSV-beleid op kunnen treden zijn voor opstappers anders dan voor klassieke risicoleerlingen. De belangrijkste reden hiervoor is dat de opstappers in het nulalternatief (zonder VSV-beleid) ook een baan zullen krijgen. Dit leidt ertoe dat er andere effecten optreden indien opstappers wel een startkwalificatie halen. In de onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de mogelijke effecten. De effecten hangen in het bijzonder samen met een hogere employability wat terugkomt in een hogere arbeidsproductiviteit, een lagere kans op ontslag en een hogere kans op het volgen van vervolgonderwijs.
23
30
NB. De beschreven baten zijn per definitie positief van aard. In hoeverre deze baten hoger zijn dan de kosten is uiteraard ook afhankelijk van de hoogte van de kosten.
MKBA voortijdig schoolverlaten
Tabel 3.8
Type effecten terugdringen voortijdig schoolverlaten bij opstappers
Extra brutoloon door stijging arbeidsproductiviteit
Private
Maatschappelijk
rendement
rendement
+A
Totaal
+A
Extra brutoloon door lagere kans op ontslag
+B
+B
Extra brutoloon door kans op vervolgonderwijs
+C
+C
Extra belastinginkomsten door extra brutoloon
-D
Secundaire arbeidsvoorwaarden
+E
Minder uitkeringen door lagere kans op ontslag
-F
+F
0
A+B+C-D+E-F
D+F
A+B+C+E
Netto financiële baten Betere gezondheid (in QALY)
Sociale participatie Totale baten
0 +E
+G
Lagere kosten gezondheidszorg Sociale positie
+D
+G +H
+I
+H +I
+J
+J*
+J+J*
A+B+C-D+E-
D+F+H+J*
A+B+C+E+G+H+I
F+G+I+J
+J+J*
Bronnen: Eigen bewerking van onder meer: CPB (2006), Voortijdig schoolverlaten in Nederland: omvang, beleid en resultaten, CPB document nr. 107, februari 2006 & Veenhoven, R. & W. Kalmijn (2005), Inequality Adjusted Happiness in Nations. Egalitarianism and Utilitarianism Married in a New Index of Societal Performance, Journal of Happiness Studies, Special Issue on ‘Inequality of Happiness in nations’ 2005, vol.6, pp. 421-455.
Ook voor de opstappers geldt dat wanneer de totale vooruitgang voor de voortijdig schoolverlater (private rendement) groter is dan 0, de opstapper een economische prikkel heeft om eerst een startkwalificatie te halen. Dit is in het bijzonder afhankelijk van de potentiële financiële vooruitgang. De maatschappij heeft per definitie positieve baten wanneer een opstapper een startkwalificatie behaalt.
3.3.3
Totaaloverzicht baten
In de onderstaande tabel staan de contante waarden opgenomen van de maatschappelijke baten van het terugdringen van voortijdig schoolverlaten voor het schooljaar 2006/2007. Hierbij is een onderscheid gemaakt naar de klassieke risicoleerlingen en de opstappers. Een nadere toelichting op de individuele achterliggende mechanismen en de berekeningen is te vinden in hoofdstuk 4. Tabel 3.9
Baten terugdringen voortijdig schoolverlaten VSV-groep 2006/2007 (contante waarden, in miljoenen euro)
Klassieke risicoleerlingen
Private
Maatschappelijk
rendement
rendement
57
137
Totaal
194
Opstappers
248
192
440
Totaal
305
329
634
De contante waarde van de baten van het terugdringen van voortijdig schoolverlaten voor de VSV-groep 2006/2007 is ongeveer gelijk aan 634 miljoen euro. Het merendeel van het baten komt terecht bij de opstappers (in de vorm van extra looninkomsten).
MKBA voortijdig schoolverlaten
31
In de onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de baten van het VSV-beleid voor klassieke risicoleerlingen. Het private rendement is relatief klein in vergelijking met het maatschappelijke rendement: dit is een aanwijzing van de reden dat deze leerlingen uitvallen. Bij de interpretatie van de resultaten moet rekening worden gehouden dat de baten voor een klassieke risicoleerling erg groot zijn indien deze een baan krijgt (in vergelijking met de situatie dat deze leerling geen baan heeft). Echter, de arbeidsparticipatie in het projectalternatief is maar vijf procent hoger dan in het nulalternatief. Dus: het voordeel van het vinden van een baan is erg groot, maar dit gaat slechts op voor een klein deel van de klassieke risicoleerlingen. Tabel 3.10
Baten klassieke risicoleerlingen VSV-groep 2006/2007 (contante waarden, in miljoenen euro) Private
Maatschappelijk
rendement
rendement
Extra brutoloon door stijging arbeidsparticipatie
168
Extra belastinginkomsten door extra brutoloon
-58
Secundaire arbeidsvoorwaarden Minder bijstandsuitkeringen Netto financiële baten Betere gezondheid (in QALY)
Totaal
168 58
11
0 11
-70
70
0
51
128
181
5
5
Lagere kosten gezondheidszorg
1
1
Lagere criminaliteit
9
9
Vrije tijd
PM(-)
PM(-)
Sociale positie
PM(+)
PM(+)
Sociale participatie
PM(+)
Totale baten
56
PM(+)
PM(++)
138
196
De posten sociale positie en sociale participatie kunnen niet gekwantificeerd worden.
De baten op het gebied van gezondheid en criminaliteit lijken relatief laag te zijn in deze analyse. De belangrijkste reden hiervoor is dat deze baten berekend zijn via de relatie van de onderwijsjaren en gezondheid / criminaliteit. Indien er specifieke maatregelen zijn gericht op het verbeteren van de gezondheid en / of de criminaliteit, dan zijn deze baten uiteraard hoger. Onderstaande tabel 3.11 bevat een overzicht gegeven van de baten van het VSV-beleid voor de opstappers. Het private rendement is relatief hoog voor de opstappers en nagenoeg alle baten komen tot uitdrukking in de vorm van hogere loonopbrengsten. Maatschappelijke kosten op het gebied van bijvoorbeeld bijstands(uitkeringen) spelen hier nauwelijks een rol en de problemen en de kosten op het gebied van de criminaliteit zijn ook verwaarloosbaar voor deze groep.
32
MKBA voortijdig schoolverlaten
Tabel 3.11
Baten opstappers VSV-groep 2006/2007 (contante waarden, in miljoenen euro) Private
Maatschappelijk
rendement
rendement
Totaal
Extra brutoloon door stijging arbeidsproductiviteit
228
228
Extra brutoloon door lagere kans op ontslag
175
175
Extra brutoloon door kans op vervolgonderwijs
1
1
Extra belastinginkomsten door extra brutoloon
-184
184
0
Secundaire arbeidsvoorwaarden
34
Minder uitkeringen door lagere kans op ontslag
-5
5
0
249
189
438
Netto financiële baten Betere gezondheid (in QALY)
34
2
Lagere kosten gezondheidszorg
2 2
2
Sociale positie
PM(+)
Sociale participatie
PM(+)
PM(+)
PM(++)
251
191
442
Totale baten
PM(+)
De posten sociale positie en sociale participatie kunnen niet gekwantificeerd worden.
3.4
Saldo van kosten en baten
3.4.1
Totale kosten en baten
Wanneer de kosten naast de baten worden gezet, dan ontstaat daaruit het in de onderstaande tabel opgenomen beeld. Hierbij is alleen gekeken naar de kosten en de baten voor de VSV-groep 2006/2007. Tabel 3.12
Saldo van kosten en baten VSV-groep 2006/2007 (contante waarde, in miljoenen euro) Kosten en baten Kosten
575
Baten
634
Saldo
59
Per saldo liggen de baten van het reduceren van voortijdig schoolverlaten 59 miljoen euro hoger dan de kosten van het VSV-beleid. Voor de latere VSV-groepen zijn de baten nog hoger aangezien (conform de doelstellingen) het aantal behaalde startkwalificaties zal gaan stijgen. De interne rentevoet van de investeringen in het VSV-beleid is ongeveer gelijk aan 6 procent. Dit is lager dan bijvoorbeeld de uitkomsten uit de eerdere kostenbatenanalyse van de Rebel Group en dat heeft te maken met de gehanteerde uitgangspunten. De Rebel Group gaat bijvoorbeeld uit van een stijging van het inkomen met 7 procent meer loon per jaar onderwijs, waar in deze studie wordt gerekend met 5 procent. Ook wordt gerekend met een iets hogere discontovoet (5,5% reëel in deze studie in vergelijking met 5% reëel in de studie van de Rebel Group). In deze studie worden dan ook conservatievere uitgangspunten gehanteerd. Belangrijkste argument
MKBA voortijdig schoolverlaten
33
hiervoor is dat er consequent voor is gekozen om aan de onderkant van de bandbreedte van de effecten te gaan zitten24.
3.4.2
Kosten en baten per groep
Het verschil tussen de kosten en de baten bedraagt 59 miljoen euro voor VSV-groep 2006/2007 en stijgt naar 103 miljoen euro voor VSV-groep 2007/2008. Deze stijging is toe te schrijven aan het grote verschil tussen het aantal voortijdig schoolverlaters in het nul-alternatief en het aantal voortijdig schoolverlaters in het projectalternatief. Verondersteld werd dat het jaar 2007/2008 een jaar van hoogconjunctuur was, waardoor het aantal voortijdig schoolverlaters in dit jaar relatief hoog is in het nul-alternatief. Werkelijke cijfers (projectalternatief) zijn echter veel lager. In 2008/2009 wordt economische neergang verondersteld, waardoor het aantal voortijdig schoolverlaters in het nul-alternatief relatief laag is. Daarom is er in 2008/2009 een relatief klein verschil tussen het aantal voortijdig schoolverlaters in het nul- en het projectalternatief, wat een lager saldo oplevert. Dit geldt ook voor 2009/2010. In 2010/2011 wordt verondersteld dat de economie weer herstellende zal zijn25, waardoor het aantal voortijdig schoolverlaters in het nul-alternatief toe zal nemen en het verschil tussen het nul-alternatief en het projectalternatief relatief groot zal zijn, wat ook een relatief hoog saldo oplevert. Het totale saldo van alle VSV-groepen samen bedraagt 376 miljoen euro. Tabel 3.13
Kosten en baten per vsv-groep, 2006/2007 t/m 2010/2011 (contante waarde, in miljoenen euro’s) 2006/2007
2007/2008
2008/2009
2009/2010
2010/2011
Totaal
Baten
634
720
689
738
909
3.690
Kosten
575
617
637
695
790
3.314
Saldo
59
103
51
44
118
376
3.4.3
Kosten en baten naar actor
Aan de hand van de eerdere tabellen is het mogelijk om inzicht te geven in de actoren waar de voordelen van het verminderen van voortijdig schoolverlaten terecht komen. In de onderstaande tabel zijn de voordelen voor de groep 2006/2007 opgenomen.
24
25
34
In de gevoeligheidsanalyse laten wij zien wat het hanteren van de uitgangspunten van de Rebel Group doet voor de uitkomsten. Het positieve saldo wordt dan ongeveer 200 miljoen euro (contante waarde). Het is onbekend of dit inderdaad het geval zal zijn.
MKBA voortijdig schoolverlaten
Tabel 3.14
Baten naar actor (contante waarde, in miljoenen euro) Type baat
Actor
Privaat rendement
Klassieke risicoleerling
Baat in euro
Privaat rendement
Opstappers
251
Extra belastinginkomsten door extra brutoloon
Belastingdienst
242
Minder uitkeringen door lagere kans op ontslag
Ministerie van SZW
Minder bijstandsuitkeringen
Gemeenten
Lagere kosten gezondheidszorg
Ministerie van VWS
Lagere criminaliteit
Ministerie van Justitie / Ministerie van BZK
56
5 70 3
Totaal
9 638
De grootste voordelen van het verminderen van voortijdig schoolverlaten komen terecht bij het ministerie van Financiën (in het bijzonder de Belastingdienst) door de extra belastinginkomsten door het extra verdiende brutoloon en bij het ministerie van SZW vanwege de lagere kans op ontslag. Ook gemeenten gaan erop vooruit doordat het aantal bijstandsuitkeringen afneemt.
3.5
Gevoeligheidsanalyse
In de gevoeligheidsanalyse wordt gekeken naar de mate waarin de uitkomsten van de kosten-batenanalyse afhankelijk zijn van de gehanteerde uitgangspunten. Op deze manier ontstaat een beeld in hoeverre de uitkomsten van de kosten-batenanalyse voldoende robuust zijn. In de onderstaande tabel zijn de belangrijkste uitkomsten opgenomen voor verschillende varianten. Tabel 3.15
Gevoeligheidsanalyse (miljoenen euro, in contante waarden) Kosten
Baten
Saldo
Risico-opslag van 1,5% op de discontovoet
567
426
-141
Risico-opslag van 4,5% op de discontovoet
551
173
-378
Discontovoet kosten 2,5% i.p.v. 5,5%
591
1399
808
Stijging inkomen per jaar onderwijs 7% i.p.v. 5%
575
643
68
Stijging kans op werk 3% i.p.v. 2,5%
575
670
95
Uitgangspunten Rebel Group
580
780
200
Basisvariant
575
634
59
Uit de gevoeligheidsanalyse is te zien, dat de uitkomsten van de kosten-batenanalyse in het bijzonder gevoelig zijn voor de gehanteerde discontovoet. Dit wordt veroorzaakt doordat de kosten dichtbij in de tijd worden gemaakt, terwijl de baten over vele jaren verspreid worden gerealiseerd. Het hanteren van een hogere discontovoet betekent dat er minder waarde wordt gehecht aan voordelen die in de toekomst worden gerealiseerd. De internal rate of return (IRR) is voor de groep 2006/2007 gelijk aan 5,89 procent. Dit houdt in dat het beleid niet rendabel zou zijn bij een discontovoet hoger dan 5,89 procent. Op grond van de gevoeligheidsanalyse kan de conclusie worden getrokken dat de uitkomsten van de kosten-batenanalyse voldoende robuust zijn. Zeker wanneer in ogenschouw wordt genomen, dat het niet mogelijk was om bepaalde baten te MKBA voortijdig schoolverlaten
35
kwantificeren. Ook is er in alle gevallen bewust voor gekozen om de aan de onderkant van de range te gaan zitten bij het bepalen van de baten. Waar uit de literatuur bijvoorbeeld blijkt dat het extra inkomen per onderwijsjaar gelijk is aan 5 tot 15 procent zijn wij in de analyse consequent uitgegaan van de ondergrens van 5 procent.
3.6
Opbrengst in onderwijsjaren
Aangezien de effecten van het verminderen van voortijdig schooluitval zijn berekend aan de hand van de effecten van extra jaren onderwijs is het nuttig te vermelden om hoeveel onderwijsjaren het gaat. In Tabel 3.16 wordt het effect van de vermindering van voortijdig schoolverlaten weergeven in onderwijsjaren. Deze zijn sterk afhankelijk van de veronderstelde afstand tot de startkwalificatie in onderwijsjaren (zie paragraaf 3.3.1 voor een gedetailleerde uitleg). Tabel 3.16
Effect van de vermindering van voortijdig schoolverlaten: onderwijsjaren (per groep). 2006/2007
2007/2008
2008/2009
2009/2010
2010/2011
Totaal
Risicoleerlingen
21.646
22.668
24.580
25.672
25.945
120.511
Opstappers
29.990
36.533
36.570
40.195
47.410
190.698
51.637
59.201
61.149
65.867
73.355
311.209
Totaal
Het aantal onderwijsjaren per VSV-groep neemt toe van 51.637 onderwijsjaren voor VSV-groep 2006/2007 tot 73.355 voor VSV-groep 2011/2012. In totaal levert het beleid 311.209 onderwijsjaren op. Risicoleerlingen winnen meer onderwijsjaren aangezien de afstand tot de startkwalificatie voor risicoleerlingen groter is dan voor opstappers (zie paragraaf 3.3.1).
36
MKBA voortijdig schoolverlaten
4 De effecten nader bekeken
4.1
Inleiding
In het vorige hoofdstuk zijn de kosten en de baten gepresenteerd van het VSV-beleid. In dit hoofdstuk wordt een nadere toelichting gegeven van de verschillende effecten. Per type effect laten wij allereerst de beschrijvende statistieken zien. Vervolgens wordt ingegaan op het achterliggende mechanisme (waarom werkt het op die manier?). Vervolgens laten wij zien welke uitgangspunten wij gehanteerd hebben om deze effecten te kunnen bepalen.
4.2
Onderwijs en arbeidsproductiviteit (loon)
4.2.1
Beschrijvende statistiek
Cijfers van het CBS (2005) laten een samenhang zien tussen het behalen van de startkwalificatie en het inkomen (zie tabel 4.1). Van de schoolverlaters zonder inkomsten heeft 74 procent geen startkwalificatie en 26 procent wel. Van de schoolverlaters met inkomsten heeft 55 procent een startkwalificatie en 45 procent niet. Van de schoolverlaters die minder dan 0,5 keer het minimumloon verdienen is het grootste deel voortijdig van school gegaan (57%) en van de schoolverlaters die meer dan 1,5 keer het minimumloon verdienen heeft ongeveer 62 procent een startkwalificatie. Tabel 4.1
Percentages schoolverlaters naar inkomensniveau en startkwalificatie (2005) Type baat
Voortijdig schoolverlater
Schoolverlater met startkwalificatie
Schoolverlaters zonder inkomsten
74%
26%
Schoolverlaters met inkomsten
45%
55%
< 0,5 keer minimum(jeugd)loon
57%
43%
0,5 tot 0,9 keer minimum(jeugd)loon
50%
50%
0,9 tot 1,2 keer minimum(jeugd)loon
45%
55%
1,2 tot 1,5 keer minimum(jeugd)loon
42%
58%
>= 1,5 keer minimum(jeugd)loon
38%
62%
Bron: CBS Statline.
4.2.2
Mechanismen
De beschrijvende statistieken geven een momentopname weer en om een verband aan te tonen is verdere analyse benodigd. Aan de aanbodszijde wordt het effect op loon vaak MKBA voortijdig schoolverlaten
37
geanalyseerd aan de hand van de Mincer (1974) vergelijking, die zijn oorsprong vindt in de human capital theorie. Volgens Mincer is de hoogte van het loon afhankelijk van het aantal jaren onderwijs, de ervaring op de arbeidsmarkt en een aantal individuele eigenschappen26. Dit is gebaseerd op de neoklassieke gedachte dat de hoogte van het loon de arbeidsproductiviteit van een werknemer reflecteert. Meer onderwijs leidt tot meer vaardigheden, het sneller tot zich toe kunnen nemen van informatie, meer efficiëntie en een snellere aanpassing aan nieuwe technologie (Heinrich et al, 2005). Kortom, meer onderwijs leidt tot meer menselijk kapitaal. Een andere theorie is de zogenaamde screening hypothesis, die over de vraagzijde van arbeid gaat. Deze stelt dat de werkgever potentiële werknemers selecteert op diplomabezit omdat diplomabezit het intelligentieniveau en de vaardigheden van de potentiële werknemers zou reflecteren (Groot en Oosterbeek, 1994). Het verschil met de human capital theorie is dat de screening hypothesis veronderstelt dat jaren onderwijs zonder een diploma te behalen geen effect hebben op het loon. Volgens de human capital theorie leiden jaren onderwijs tot meer menselijk kapitaal en daarom tot hoger loon. Groot en Oosterbeek (1994) hebben deze hypothese getest en steunen de human capital theorie. De screening hypothesis blijkt in Nederland niet van kracht te zijn. Er is dus sprake van een glijdende schaal: naarmate er meer onderwijs gevolgd wordt zal het loon toenemen. Dit wordt ondersteund door het CPB (2006), en door Psacharopoulos (2007), die stelt dat er een consensus in de literatuur bestaat over het bestaan van een glijdende schaal. Nelissen en de Vos (2006) tonen juist aan dat er sprake is van een screening effect: wanneer gecontroleerd wordt voor intelligentie en vaardigheden is het effect van onderwijs op het loon niet meer significant. De vraag is echter of dit daadwerkelijk het geval is of dat dit komt door methodologische problemen27. Overzichtsstudies geven meer informatie over het effect van scholing op het loon: Card (1999), Harmon, Oosterbeek en Walker (2003), СPB (2007), CPB (2006) en Psacharopoulos en Patrinos (2002). Houtkoop et al (2004) tonen aan dat het bruto uurloon van iemand met een startkwalificatie hoger is dan het bruto uurloon van iemand zonder een startkwalificatie, maar dat het grootste verschil in loon te vinden is bij de overgang van VBO naar MBO-1. Meghir en Palme (1999) tonen een positief effect aan van onderwijs op het loon en tonen ook aan dat dit effect groter is bij mensen met hogere vaardigheden. Een hoger loon heeft zowel private als maatschappelijke opbrengsten. Private opbrengsten zijn in de eerste plaats het loon zelf. Een hoger loon heeft vervolgens ook uitwerkingen op gezondheid en crimineel gedrag. Vanwege een hoger inkomen kan iemand zich bijvoorbeeld meer gezondheidszorg en een gezondere levensstijl veroorloven. Crimineel gedrag zal afnemen omdat de opportuniteitskosten van crimineel gedrag 26
27
38
Het probleem van deze vergelijking is dat deze individuele eigenschappen vaak moeilijk te meten zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan vaardigheid of intelligentie. Wanneer deze variabelen niet opgenomen worden in het model, kan dit leiden tot onzuivere resultaten. Mensen met meer vaardigheden of intelligentie kunnen namelijk makkelijker een opleiding voltooien en ontvangen vaak ook een hoger loon. De vraag is dan of dit hogere loon veroorzaakt wordt door onderwijs of door vaardigheden en/of intelligentie. In de literatuur wordt dit probleem veelal opgelost door gebruik te maken van de instrumentele variabelen (IV) methode. In dit onderzoek is dan ook literatuur geselecteerd die deze methode of een vergelijkbare methode gebruikt om dit probleem op te lossen. Nelissen en de Vos (2006) gebruiken geboortemaand, provincie, urbanisatiegraad en het opleidingsniveau van de ouders als instrumenten. Het is de vraag in hoeverre deze instrumenten relevant en exogeen zijn.
MKBA voortijdig schoolverlaten
toenemen. In andere woorden: het alternatief van crimineel gedrag, werken voor een arbeidsloon, is relatief meer op gaan brengen. De maatschappelijke opbrengsten van hoger loon zijn daarom te vinden in afnemende kosten van gezondheidszorg en justitie. Ook zorgt een hoger loon voor meer belastingopbrengsten omdat de werknemer in absolute zin meer zal afdragen aan de overheid.
Gehanteerde kengetallen
4.2.3
Er is een brede internationale consensus over de orde van grootte van de stijging van de productiviteit als gevolg van één jaar extra onderwijs. Interessante overzichten van verschillende studies zijn te vinden in studies van het CPB (2006) en ECORYS (2004). Hieruit komt naar voren dat een jaar extra onderwijs gemiddeld tot een stijging van het inkomen met tussen de 5 tot 15 procent leidt (meest brede bandbreedte). Hierbij is ook sprake van afnemende meeropbrengsten, naarmate men al een hogere opleiding heeft genoten neemt de stijging van het inkomen af. Voor deze studie zijn wij uitgegaan van een conservatieve schatting van 5 procent stijging van de arbeidsproductiviteit als gevolg van het volgen van één jaar extra onderwijs. Dit is in vergelijking met de studie van de Rebel Group28 aan de lage kant: in die studie is een stijging van het loon met 7 procent gebruikt per jaar extra onderwijs. Bij de groei van het inkomen hebben wij overigens rekening gehouden met de snellere stijging van het inkomen aan het begin van de loopbaan. Hiervoor hebben wij gebruik gemaakt van jaarlijkse loonstijgingen gebaseerd op de gemiddelde inkomens voor verschillende leeftijdscategorieën. In de onderstaande tabel zijn de gehanteerde lonen voor het nulalternatief opgenomen29. Tabel 4.2
Gemiddeld brutoloon voltijdbanen naar leeftijd Leeftijdscategorie
Brutoloon
Jonger dan 25 jaar
18.400
Jaarlijkse loonstijging 1.107
25 tot 35 jaar
31.100
331
35 tot 45 jaar
38.700
139
45 tot 55 jaar
41.900
87
55 tot 65 jaar
43.900
0
Bron: Eigen bewerking CBS Statline.
Tevens is in de analyse rekening gehouden met het feit dat voortijdig schoolverlaters in de eerste jaren (ten tijde van het volgen van de opleiding) geen inkomen verdienen, waar de opstappers in het nulalternatief dan wel een inkomen verdienen. Dit heeft een relatief groot effect aangezien dit gemiste inkomen aan het begin van de levensloop voorkomt.
28 29
Rebel Group (2006), Kosten en baten van voortijdig schoolverlaten. In het projectalternatief liggen deze lonen 5 procent hoger per gevolgd onderwijsjaar.
MKBA voortijdig schoolverlaten
39
4.3
Onderwijs en arbeidsparticipatie
4.3.1
Beschrijvende statistiek
Er zijn relatief meer schoolverlaters met startkwalificatie die een baan hebben dan voortijdig schoolverlaters die een baan hebben. Van de voortijdig schoolverlaters heeft ongeveer 61 procent een baan, tegen 84 procent van de schoolverlaters met een startkwalificatie (zie ook de onderstaande tabel). Dit komt overeen met gegevens uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB). Uit de Fact sheet voortijdig schoolverlaten van OCW (2007), waarin gebruik wordt gemaakt van de EBB, blijkt dat ongeveer 65 procent van de voortijdig schoolverlaters een baan heeft, tegen 81 procent van de schoolverlaters met een startkwalificatie. Tabel 4.3
Percentages schoolverlaters naar arbeidsmarktsituatie en startkwalificatie (2005) Zonder baan
Met baan
Voortijdige schoolverlaters
39%
61%
Schoolverlaters met startkwalificatie
16%
84%
Bron: CBS Statline.
In de onderstaande tabel zijn percentages voortijdig schoolverlaters naar arbeidsmarktsituatie uitgesplitst naar opleidingsniveau. Het grootste percentage schoolverlaters zonder baan zijn de leerlingen die de school tijdens het voortgezet onderwijs verlaten; 65 procent van alle voortijdig schoolverlaters tijdens het voortgezet onderwijs. De percentages liggen aanzienlijk lager op het mbo, waar de grootste concentratie van werklozen zonder startkwalificatie te vinden is bij de Beroepsopleidende leerweg (bol). Tabel 4.4
Percentages voortijdig schoolverlaters naar arbeidsmarktsituatie en opleidingsniveau (2005) Zonder baan
Met baan
Voortgezet onderwijs
65%
35%
Middelbaar beroepsonderwijs (bol+bbl zonder mbo2 diploma)
30%
70%
Beroepsopleidende leerweg (bol zonder mbo2 diploma)
40%
59%
Beroepsbegeleidende leerweg (bbl zonder mbo2 diploma)
17%
83%
Totaal voortgezet onderwijs en mbo
39%
61%
Bron: CBS Statline.
De Algemene Rekenkamer (2008) toont aan dat voortijdig schoolverlaters een relatief grotere afstand hebben tot de arbeidsmarkt. Allereerst moet worden opgemerkt dat er veel meer jongeren zonder startkwalificatie ingeschreven staan bij het CWI dan jongeren met startkwalificatie (zie ook de onderstaande tabel). Daarnaast blijkt dat er ongeveer twee keer zoveel jongeren zijn zonder startkwalificatie met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt en ruim vijf keer zoveel jongeren zonder startkwalificatie met een grote(re) afstand naar de arbeidsmarkt. Dit impliceert dat jongeren met een startkwalificatie een betere arbeidsmarktpositie hebben dan jongeren zonder een startkwalificatie.
40
MKBA voortijdig schoolverlaten
Tabel 4.5
Aantal jongeren (<23) ingeschreven bij CWI, naar startkwalificatie en afstand tot de arbeidsmarkt (dec. 2007) Kleine afstand
Grote(re) afstand
Afstand nader te
Totaal
bepalen / onbekend Zonder startkwalificatie
3.099
9.833
847
13.779
Met startkwalificatie
1.794
1.882
159
3.835
Totaal
4.895
11.715
1.007
17.617
Bron: Algemene Rekenkamer (2008).
Wanneer een voortijdig schoolverlater niet actief is op de arbeidsmarkt, heeft hij of zij in sommige gevallen recht op een uitkering. De onderstaande tabel geeft de arbeidsmarktpositie van voortijdig schoolverlaters weer. Ongeveer 59 procent heeft een baan, 11 procent ontvangt een uitkering en ongeveer 30 procent heeft geen baan of uitkering. Tabel 4.6
Arbeidsmarktpositie voortijdig schoolverlaters (VSV-groep 2005) Percentage Zonder baan of uitkering
30%
Met uitkering
11%
Met baan Totaal
59% 100%
Bron: CBS Statline.
Wanneer we kijken naar het soort uitkering dat de voortijdig schoolverlaters ontvangen, ontvangt ongeveer 37 procent een bijstandsuitkering, 21 procent een arbeidsongeschiktheidsuitkering en 26 procent een overige uitkering (zie de onderstaande tabel). Tabel 4.7
Percentage voortijdig schoolverlaters naar uitkering (2005) Type uitkering
Percentage
Bijstandsuitkering
37%
Arbeidsongeschiktheidsuitkering
21%
Werkloosheidsuitkering
11%
Overige uitkering
26%
Meerdere uitkeringen Totaal
5% 100%
Bron: CBS Statline.
Wanneer we kijken naar de totale bevolking tussen 25 en 65 jaar (zie de onderstaande tabel), zien we dat personen met een startkwalificatie vaker werkzaam zijn (77%) dan personen zonder startkwalificatie (53%). Opvallend is dat het werkloosheidspercentage echter bijna gelijk is, respectievelijk 3 procent en 4 procent. Er zijn relatief meer mensen zonder startkwalificatie die de zorg voor het gezin of huishouden op zich nemen. Ook zijn er relatief veel mensen zonder startkwalificatie die ziek of arbeidsongeschikt zijn.
MKBA voortijdig schoolverlaten
41
Tabel 4.8
Percentage mensen tussen de 25 en 65 jaar oud, naar activiteit en startkwalificatie (2006) Startkwalificatie Werkzame beroepsbevolking
Geen startkwalificatie
77%
53%
Werkloze beroepsbevolking
3%
4%
Wil werk 12 uur of meer per week
4%
7%
Zorg gezin of huishouden
4%
9%
Opleiding/studie
1%
0%
VUT
4%
6%
Ziekte/arbeidsongeschiktheid
4%
14%
Andere redenen
3%
7%
100%
100%
Totaal Bron: CBS Statline.
4.3.2
Mechanismen
Het effect van onderwijs op arbeidsparticipatie toont grote overeenkomsten met het effect van onderwijs op het loon. Meer onderwijs leidt tot hogere arbeidsproductiviteit en daarmee tot een kleinere kans op werkloosheid. Schoolverlaters met een hogere arbeidsproductiviteit worden aantrekkelijker voor werkgevers. Zij zullen dan ook een hoger loon bieden, wat een prikkel geeft voor de schoolverlaters om te gaan werken. Houtkoop et al (2004) tonen aan dat de kans op het vinden van werk hoger is voor schoolverlaters met een mbo-niveau 2 diploma dan voor schoolverlaters met een mbo niveau 1 diploma. Hierbij moet aangemerkt worden dat ook hierbij sprake is van een glijdende schaal. Een hoger mbo-niveau leidt tot een hogere kans op het vinden van een baan. Het hebben van een baan zorgt voor meer inkomenszekerheid en een hoger inkomen. Omdat het behalen van een startkwalificatie de kans op werkloosheid verlaagt, zullen de overheidsuitgaven aan werkloosheidsuitkeringen afnemen. Ook Oreopoulos (2007), Oreopoulos (2003), Heinrich et al (2005) tonen een positief verband aan tussen onderwijs en arbeidsparticipatie.
4.3.3
Gehanteerde kengetallen
De verschillende bovengenoemde studies geven een orde van grootte weer van de grotere kansen op de arbeidsmarkt als gevolg van een jaar extra onderwijs. In de analyse is uitgegaan van een stijging van de arbeidsparticipatie van 2,5 procent per onderwijsjaar (Oreopoulos, 2007). Deze kans is alleen van toepassing op de groep voortijdig schoolverlaters die in het nulalternatief geen baan heeft. Dit zijn dus de risico-leerlingen, aangezien de opstappers per definitie al een baan hebben in het nul-alternatief. De opstappers lopen in het projectalternatief echter wel meer risico om werkloos te worden. Het risico op werkloosheid is in het nul-alternatief op 3 procent geschat. Dat wil zeggen: in de totale levensloop van een VSV-groep is gemiddeld 3 procent werkloos. Er wordt aangenomen dat dit percentage wordt gereduceerd tot 0 procent voor de personen die een startkwalificatie hebben behaald.
42
MKBA voortijdig schoolverlaten
4.4
Onderwijs en vervolgonderwijs
4.4.1
Mechanismen
Het behalen van een startkwalificatie leidt niet alleen tot betere arbeidsperspectieven en een hoger loon, maar stimuleert ook het volgen van een vervolgopleiding. Voor iemand een vervolgopleiding kan volgen zal hij immers eerst een startkwalificatie moeten behalen. Het behalen van een startkwalificatie verhoogt de kans op zowel het volgen van een opleiding bij een publieke instantie als het volgen van een opleiding of cursus bij een werkgever. Houtkoop (2004) toont aan dat het hebben van een startkwalificatie leidt tot een significant hogere kans op het volgen van een vervolgopleiding. Ook hier is er sprake van een glijdende schaal; het behalen van een hoger mbo-niveau leidt tot een hogere kans op deelname in vervolgonderwijs. Gehanteerde kengetallen
4.4.2
Om meer inzicht te krijgen in de mate waarin het behalen van een startkwalificatie leidt tot extra vervolgopleidingen hebben wij gebruik gemaakt van inzichten van de ROA30. In de onderstaande tabel zijn de percentages opgenomen van het deel van de personen die een startkwalificatie behaalt dat doorstudeert. Tabel 4.9
Percentage leerlingen dat doorstudeert na het behalen van een startkwalificatie Percentage Van mbo-2 naar …
26%
Toelichting 27% van bol niveau 2 stroomt door naar bol/bbl niveau 3 of 4 & 25% van bbl niveau 2 stroomt door naar bol/bbl niveau 3 of 4
Van havo/vwo naar …
83%
80% van havo naar het hbo, 19% van vwo naar hbo & 68% naar wo
Bron: ROA (2008), Schoolverlaters tussen Onderwijs en Arbeidsmarkt 2007. Maastricht: ROA.
Daarbij wordt aangenomen dat als men doorstudeert na het behalen van de startkwalificatie op mbo-2 niveau, men gemiddeld 1 jaar langer doorstudeert. Dit aangezien bijna alle mbo-2 leerlingen doorstromen naar mbo-3 of mbo-4. Van de personen die een havo of vwo-diploma hebben behaald, wordt aangenomen dat men nog 2,5 jaar langer doorstudeert, aangezien bijna alle leerlingen doorstromen naar hbo of wo. Doorstuderen levert extra onderwijsjaren op, wat extra baten met zich meebrengt. De effecten van één jaar extra onderwijs tijdens het doorstuderen worden verondersteld gelijk te zijn aan de effecten van één jaar extra onderwijs om de startkwalificatie te behalen.
4.5 4.5.1
Onderwijs en gezondheid Beschrijvende statistiek
De levensverwachting van hoger opgeleiden is hoger dan die van lager opgeleiden. In de onderstaande tabel is te zien dat mannen met een diploma uit het hoger voortgezet 30
ROA (2008), Schoolverlaters tussen Onderwijs en Arbeidsmarkt 2007. Maastricht: ROA.
MKBA voortijdig schoolverlaten
43
onderwijs (mbo, havo, vwo) ongeveer 2,5 jaar langer leven dan mannen uit het lager voortgezet onderwijs (vmbo) en ongeveer 5 jaar langer dan mensen met alleen een basisopleiding. Bij vrouwen zijn de verschillen ongeveer even groot. Tabel 4.10
Levensverwachting mannen en vrouwen naar opleidingsniveau (1997/2005) Opleidingsniveau
Mannen
Vrouwen
Lager onderwijs
72,2
78,1
Lager voortgezet onderwijs
74,6
81,1
Hoger voortgezet onderwijs
77,1
83,7
Hoger onderwijs
79,1
83,8
Bron: CBS Statline.
Groot & Maassen van den Brink (2003a) analyseren het effect van onderwijs op de subjectieve gezondheid. Er bestaat een duidelijke samenhang tussen het onderwijsniveau en de zelf ingeschatte gezondheid (zie de onderstaande tabel). Deze samenhang is echter niet of nauwelijks aanwezig bij vrouwen met een opleidingsniveau van havo/vwo of hoger. Tabel 4.11
Zelf ingeschatte gezondheidssituatie, naar onderwijsniveau en geslacht, in percentages (1999) Mannen
Vrouwen
Goed of zeer
Redelijk, slecht
Goed of zeer
Redelijk, slecht
Onderwijsniveau
goed
of zeer slecht
goed
of zeer slecht
Geen of minder dan primair onderwijs
68,1
31,9
64,4
35,5
Primair onderwijs
76,2
23,7
72,5
27,5
Vmbo
86,1
13,8
82,5
17,45
Havo/vwo
89,5
10,5
87,1
12,9
Mbo
90,5
9,5
86
14
Hbo
90,9
9,1
86,3
13,7
Universiteit
91,1
8,9
88,5
11,4
Totaal
86,2
13,8
81,9
18,2
Bron: Groot & Maassen van den Brink (2003a) en eigen berekeningen.
4.5.2
Mechanismen
Het effect van onderwijs op gezondheid vindt plaats op verschillende manieren (Psacharopoulos, 2007). 1. Het eerste effect wordt veroorzaakt door een hoger inkomen; mensen met een hoger opleidingsniveau hebben een hoger inkomen en kunnen zich daarom meer zorg veroorloven. Ook kunnen zij het zich beter veroorloven een gezonde levensstijl na te streven (gezondere voeding, meer beweging, et cetera). 2. Een andere manier waarop onderwijs een effect heeft op gezondheid is gedrag (Psacharopoulos, 2007). Meer onderwijs leidt tot een betere bewustwording van gezondheid, hetgeen leidt tot een gezondere levensstijl. Personen die meer onderwijs gevolgd hebben zijn zich beter bewust van de gevaren van bijvoorbeeld roken, overgewicht of onveilig seksueel contact.
44
MKBA voortijdig schoolverlaten
3. Cutler en Lleras-Muney (2006) wijzen ook op deze mechanismen en wijzen ook op peer effecten van onderwijs op gezondheid. Meer opgeleide mensen vormen sociale netwerken met mensen die hoger opgeleid zijn en een hogere kans op een betere gezondheid te hebben. De OECD (2006) geeft een literatuuroverzicht van het effect van onderwijs op gezondheid. Meer onderwijs leidt tot een lager sterftecijfer en minder fysieke gezondheidsproblemen en depressies. Een ander belangrijk punt dat naar voren komt in dit rapport is de afname van het gebruik van gezondheidszorg. Personen met een hogere opleiding komen minder vaak in een ziekenhuis. Groot & Maassen van den Brink (2003a) tonen het effect aan van onderwijs op de levensverwachting. Feinstein (2002a) toont een effect aan van onderwijs op depressie en overgewicht. Ook Adams (2002) en Oreopoulos (2007) onderzochten het effect van onderwijs op gezondheid. Een ander effect van onderwijs is het effect van onderwijs op zwangerschappen onder tieners. Black et al (2004) stellen dat tienerzwangerschappen vaker voorkomen bij laagopgeleide tieners, en stellen de vraag of meer onderwijs dan ook zou leiden tot minder zwangerschappen. Zij concluderen dat dit inderdaad het geval is. Dit komt enerzijds doordat tieners minder tijd hebben zich bezig te houden met risicovol gedrag en anderzijds door meer menselijk kapitaal. Meer menselijk kapitaal zou kunnen leiden tot meer weloverwogen keuzes rondom seksueel gedrag. Een vraag waarmee rekening moet worden gehouden is de vraag in hoeverre de gezondheidstoestand invloed heeft op de onderwijsprestaties en het halen van de startkwalificatie. Het kan zo zijn dat mensen zonder startkwalificatie minder gezond zijn dan mensen met een startkwalificatie, omdat mensen met een slechtere gezondheid meer moeite hebben met het behalen van een startkwalificatie. Een slechte gezondheid hoeft dus niet het gevolg te zijn van het niet halen van een startkwalificatie, maar het niet halen van een startkwalificatie kan het gevolg zijn van een slechte gezondheid. Hier is geen informatie over.
4.5.3
Gehanteerde kengetallen
Voor deze analyse is gebruik gemaakt van de inzichten van Groot & Maassen van den Brink (2003b) over de relatie tussen het volgen van een jaar extra onderwijs op de gezondheid (in de vorm van QALY’s31). In de onderstaande tabel zijn de gehanteerde cijfers weergegeven voor de waarde van de gezondheidswinst als gevolg van een jaar extra onderwijs. Groot en Maassen van den Brink (2003b) gaan uit van een waarde tussen de 100.000 en de 230.000 euro. Als waarde voor 1 QALY zijn wij uitgegaan van een bedrag van 75 duizend euro32, de drempelwaarde van een QALY volgens het CPB (2008).
31 32
Quality Adjusted Life Years. Zie bijvoorbeeld tabel 4.1 uit CPB & iMTA (2008), QALY-tijd. Nieuwe medische technologie, kosteneffectiviteit en richtlijnen, CPB document nr. 152, oktober 2007.
MKBA voortijdig schoolverlaten
45
Welvaartseffecten onderwijs op de gezondheid a)
Tabel 4.12
Typering
QALY gewicht van een jaar onderwijs
Mannen
0,006
Vrouwen
0,003
Voortijdig schoolverlater (waarvan 60% man)
0,005
Opstapper
0,002
Klassieke risicoleerling
0,008
a)
De cijfers voor mannen en vrouwen zijn gebaseerd op Groot & Maassen van den Brink (2003b). De overige cijfers zijn bewerkingen daarvan door ECORYS. Hierbij is rekening gehouden met de verwachting dat de opstapper relatief minder voordeel heeft van het jaar extra onderwijs door het sociale netwerk (inclusief werkomgeving) in het nulalternatief.
Onderwijs en criminaliteit
4.6 4.6.1
Beschrijvende statistiek
Voortijdig schoolverlaters worden over het algemeen vaker verdacht van een misdrijf dan schoolverlaters die wel een startkwalificatie hebben behaald. Zo wordt 16 procent van de voortijdig schoolverlaters verdacht van minstens 1 misdrijf, terwijl dit percentage bij schoolverlaters met een startkwalificatie 4 procent is (zie ook de onderstaande tabel). Het percentage voortijdig schoolverlaters, dat wordt verdacht van een misdrijf is hoger in het MBO (17 procent) dan in het VO (13 procent)33. Tabel 4.13
Percentage schoolverlaters al dan niet verdacht van een misdrijf naar startkwalificatie (2006) Opleidingsniveau
Zonder startkwalificatie
Met startkwalificatie
Niet verdacht van misdrijf
84%
96%
Wel verdacht van misdrijf
16%
4%
1 keer verdacht van misdrijf
10%
3%
6%
1%
100%
100%
2 keer of meer verdacht van misdrijf Totaal Bron: CBS Statline.
4.6.2
Mechanismen
Feinstein (2002b) noemt een aantal redenen voor een effect van onderwijs op crimineel gedrag. De belangrijkste worden kort samengevat. Deze mechanismen komen ook terug in de overzichtsstudie van Psacharopoulos (2007). 1. Het inkomenseffect; vergelijkbaar met het effect van onderwijs op gezondheid, zorgt een hoger inkomen voor minder crimineel gedrag omdat de opportuniteitskosten van crimineel gedrag toenemen. In andere woorden: crimineel gedrag levert relatief minder op omdat legaal werk relatief meer oplevert. 2. Onderwijs zal er waarschijnlijk toe leiden dat jongeren minder plezier beleven van crimineel gedrag. Jongeren die meer onderwijs gevolgd hebben zullen zich waarschijnlijk beter bewust zijn van de gevolgen van crimineel gedrag. 33
46
Ministerie van OCW (2007), Factsheet voortijdig schoolverlaten.
MKBA voortijdig schoolverlaten
3. Het feit dat jongeren op school zitten verlaagt hun mogelijkheid om zich bezig te houden met criminele activiteiten. 4. Als laatst is het peer group effect van groot belang. Wanneer sociale netwerken op straat gevormd worden kunnen peer group effecten crimineel gedrag veroorzaken. Door onderwijs te volgen, komen jongeren in contact met andere jongeren die ook onderwijs volgen. In dit geval kunnen er juist positieve peer group effecten ontstaan. Het onderzoek van Lochner & Moretti (2003) wordt beschouwd als een van de beste onderzoeken naar het effect van onderwijs op crimineel gedrag. Het effect van één jaar extra onderwijs op allerlei soorten criminele handelingen, zoals gewelddadig of drugsgerelateerd, wordt geanalyseerd. Volgens Lochner & Moretti (2003) wordt 23% van het verschil in opsluiting tussen blanken en zwarten verklaard door verschillen in opleidingsniveau. Ook Blom et al (2005) hebben het effect van opleiding op criminaliteit geanalyseerd. Uit een recent onderzoek van het CPB (2008) blijkt dat crimineel gedrag voornamelijk verklaard wordt door crimineel gedrag op jonge leeftijd. Crimineel gedrag op jonge leeftijd leidt tot minder onderwijs, vanwege redenen als het opbouwen van een ‘verkeerd’ netwerk of stigmatisering. Het effect van onderwijs op crimineel gedrag is daarom vaak overschat. Het CPB (2008) toont aan dat er groot effect is van onderwijs op crimineel gedrag, maar dat dit effect kleiner is wanneer gecontroleerd wordt voor een crimineel verleden.
4.6.3
Gehanteerde kengetallen
Voor de relatie tussen een extra jaar onderwijs en het verminderen van de criminaliteit zijn wij uitgegaan van de cijfers van Lochner & Moretti (2003). In de onderstaande tabel staan de belangrijkste gebruikte kengetallen opgenomen. Tabel 4.14
Effect van één jaar onderwijs op criminaliteit Type delict
Vermindering kans door 1 jaar extra onderwijs
Vermogensdelicten
-0,052
Mishandeling
-0,292
Bedreiging
-0,292
Bron: Lochner & Moretti (2003).
Vervolgens hebben wij voor de maatschappelijke schade per delict de cijfers gehanteerd zoals deze in de studie Kosten van criminaliteit (SEO, 2007) zijn vastgesteld. Tabel 4.15 geeft de kosten per type delict weer.
MKBA voortijdig schoolverlaten
47
Tabel 4.15
Maatschappelijke kosten van delicten (in euro) Maatschappelijke kosten per delict Vermogensdelicten
1.400
Mishandeling
5.500
Bedreiging
2.700
Bron: SEO (2007), De kosten van criminaliteit. Een onderzoek naar de kosten van criminaliteit voor tien verschillende delicttypen.
Ook in ECORYS (2005) is een inschatting van de maatschappelijke kosten per delict gemaakt aan de hand van buitenlandse literatuur. De daar gehanteerde cijfers komen iets hoger uit, maar vanwege het voorzichtigheidsbeginsel hebben wij in de kostenbatenanalyse gerekend met de cijfers van SEO.
4.7
Onderwijs en sociale participatie
4.7.1
Beschrijvende statistiek
Volgens cijfers van het CBS stemmen hoger opgeleiden vaker dan lager opgeleiden (zie de onderstaande tabel). Ongeveer 67 procent van de mensen met het lager onderwijs als hoogst behaalde vorm van onderwijs stemde, terwijl 91 procent van de mensen met een HBO of universitair diploma stemden. Opvallend is dat het percentage stemmers met een HAVO, VWO of MBO diploma lager is dan het percentage stemmers met een MAVO of VWO-3 diploma. Tabel 4.16
Verkiezingsparticipatie naar opleidingsniveau in procenten (2006) Opleidingsniveau
Gestemd
Niet gestemd
Lager onderwijs
67%
33%
Lbo
77%
23%
Mavo, vwo-3
86%
14%
Havo, vwo, mbo
79%
21%
Hbo, universiteit
91%
9%
Bron: CBS Statline.
Wat betreft interesse in politieke onderwerpen is er een duidelijke samenhang tussen onderwijs en politieke interesse. Zo is 28 procent van de mensen met een HBO of universitaire diploma zeer geïnteresseerd in politieke onderwerpen, tegen 8 procent van de mensen met een basisopleiding, zo laat tabel 4.17 zien. Tabel 4.17
Interesse in politieke onderwerpen naar opleidingsniveau in procenten (2002) Zeer
Tamelijk
Weinig
Niet
geïnteresseerd
geïnteresseerd
geïnteresseerd
geïnteresseerd
Basisonderwijs
8
29
28
35
Vbo
10
36
33
21
Mavo
13
44
30
13
Havo, mbo, vwo
16
48
26
10
Hbo, universiteit
28
55
14
3
Bron: CBS Statline.
48
MKBA voortijdig schoolverlaten
Hoger opgeleiden zijn ook vaker actief in een gesprek over politiek en luisteren meer dan lager opgeleiden in dit gesprek. Ongeveer 72 procent van de mensen met een HBO of universitair diploma is actief in een gesprek over politiek, terwijl maar 32 procent van de mensen met een basisopleiding hier actief in is (zie onderstaande tabel). Tabel 4.18
Gesprek over politiek naar opleidingsniveau in procenten (2002) Is actief in gesprek
Luistert
Luistert niet
Basisonderwijs
32
38
30
Vbo
40
45
15
Mavo
48
41
11
Havo, mbo, vwo
55
37
7
Hbo, universiteit
72
7
3
Bron: CBS Statline.
De samenhang met opleidingsniveau en politieke betrokkenheid blijkt ook uit de binding met een politieke partij. Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe meer mensen er lid zijn van een politieke partij. Ook hebben meer mensen een band met een politieke partij naarmate hun opleidingsniveau hoger is (zie onderstaande tabel). Tabel 4.19
Binding met politieke partij naar opleidingsniveau in procenten (2002) Lid politieke partij
Band met politieke partij
Basisonderwijs
2
47
Vbo
4
52
Mavo
4
54
Havo, mbo, vwo
3
59
Hbo, universiteit
7
71
Bron: CBS Statline.
Opvallend is dat het belang van meebeslissen in de maatschappij niet lijkt samen te hangen met opleidingsniveau (zie onderstaande tabel). De meeste mensen vinden meebeslissen belangrijk (ongeveer 46 procent), maar dit verschilt niet of nauwelijks tussen opleidingsniveaus. Tabel 4.20
Belang meebeslissen in de maatschappij naar opleidingsniveau in procenten (2002) Heel erg
Erg belangrijk
Belangrijk
belangrijk
Is er onzeker
Onbelangrijk
over
Basisonderwijs
12
22
45
15
6
Vbo
15
23
46
10
6
Mavo
11
25
48
13
4
Havo, mbo, vwo
12
25
48
10
6
Hbo, universiteit
10
24
44
14
8
Bron: CBS Statline.
MKBA voortijdig schoolverlaten
49
4.7.2
Mechanismen
Over het effect van het verminderen van voortijdig schoolverlaten en onderwijs in het algemeen op maatschappelijke participatie is minder onderzoek gedaan. Dee (2004) heeft onderzoek gedaan naar het effect van onderwijs op participatie in verkiezingen (het al dan niet gaan stemmen), het effect op de steun van vrije meningsuiting en de frequentie van het lezen van een krant. Dee (2004) vond positieve effecten. Milligan, Moretti en Oreopoulos (2004) toonden ook een positief effect van onderwijs aan op het aantal stemmers. Helliwel en Putnam (2007) kiezen een iets andere weg. Zij tonen een positief effect aan van onderwijs op vertrouwen en tolerantie. Veruit het grootste onderzoek is verricht door de OECD (2006). De OECD maakt onderscheid tussen drie modellen van toename in onderwijs. De relevante modellen voor de vermindering van voortijdig schoolverlaten zijn het absolute education model en het cumulative education model. Het absolute education model gaat uit van een absolute toename van onderwijs; een individu ontvangt meer onderwijs. Het cumulative education model gaat uit van een toename in het onderwijs van het gemiddelde individu. Beide modellen hebben verschillende effecten. Het absolute education model voorspelt een toename in politieke activiteit, een toename in verkiezingsparticipatie, een toename in vrijwilligerswerk en een toename in het vertrouwen in instituties, zoals wetten, regels en overheidsinstanties. Het cumulative education model voorspelt meer interpersoonlijk vertrouwen. In andere woorden: meer vertrouwen in de samenleving. De mechanismen achter deze effecten zijn enerzijds sociaal-economisch; doordat individuen hoger op de sociale ladder komen en meer inkomenszekerheid hebben krijgen zij ook meer belang in maatschappelijke participatie (OECD, 2006). Anderzijds zorgt het volgen van onderwijs ervoor dat jongeren beter bewust worden van de maatschappij en onderwijs op zich is ook een vorm van maatschappelijke participatie.
4.7.3
Gehanteerde kengetallen
In deze analyse zijn de effecten van het extra onderwijs op de sociale participatie niet gekwantificeerd.
50
MKBA voortijdig schoolverlaten
5 Conclusies en aanbevelingen
5.1
Kernresultaten
Het verminderen van voortijdig schooluitval staat hoog op de politieke agenda en kan leiden tot hoge maatschappelijke baten, wat reden is geweest voor het ministerie van OCW om meer inzicht te verkrijgen in de kosten en de baten die ontstaan door het verminderen van voortijdig schoolverlaten. ECORYS heeft de kosten en baten van het verminderen van voortijdig schooluitval uiteengezet aan de hand van een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA). Het betreft de kosten en baten van het verminderen van voortijdig schooluitval indien de doelstelling van het ministerie van OCW behaald wordt: voortijdig schooluitval wordt teruggebracht naar 35.000 voortijdig schoolverlaters in 2012. De voorliggende MKBA kenmerkt zich door een aantal toevoegingen en nuanceringen vergeleken met voorgaande MKBA’s op dit terrein34. De belangrijkste punten zijn een onderscheid naar type voortijdig schoolverlater en een gedetailleerde onderbouwing en specificatie van de kosten, effecten en baten. Een belangrijke aanname bij de uitvoering van deze MKBA is de glijdende schaal: elk jaar onderwijs levert baten op, ongeacht of een diploma al dan niet behaald is. Het effect van een jaar onderwijs is dan ook bij de verschillende gebieden (inkomen, criminaliteit, etc.) de basis geweest voor de analyse. Een andere belangrijke aanname is dat de effecten van een jaar onderwijs op de verschillende gebieden over het algemeen groter zijn bij schoolverlaters van het type opstappers dan bij schoolverlaters die aangeduid worden als verhinderden. Tot slot is het van belang dat wij voor de berekening van de baten de totale baten voor de levensloop (tot 65 jaar) meegenomen hebben. De effecten van extra jaren onderwijs zijn groot voor wat betreft loon en arbeidsparticipatie en minder groot voor de terreinen gezondheid en criminaliteit. De criminaliteit zal door extra jaren onderwijs verminderen. Ook heeft onderwijs effect op terreinen die moeilijk te kwantificeren zijn: sociale positie en participatie. De grootste baten zijn te vinden in het loon en de belastinginkomsten. Hoewel slechts een relatief kleine groep voortijdig schoolverlaters door het beleid zal gaan werken, brengt dit wel een grote inkomensstijging met zich mee en dus hoge baten met zich mee. De grootste groep voortijdig schoolverlaters (de opstappers) zijn in het nul-alternatief (waarin geen VSV-beleid gevoerd wordt) al werkzaam, maar genieten een loonstijging in het projectalternatief. Voor de overheid betekenen deze effecten meer baten in de vorm van belastinginkomsten en minder uitgaven aan bijstands- en werkloosheidsuitkeringen. De posten criminaliteit en gezondheid leveren ook baten op, maar deze zijn relatief klein in 34
Zie bijvoorbeeld Rebelgroup (2006)
MKBA voortijdig schoolverlaten
51
vergelijking met het loon en de belastinginkomsten. De private baten zijn ongeveer even groot als de maatschappelijke baten, die grotendeels bij de overheid terechtkomen. Het saldo van de kosten en de baten van het VSV-beleid is positief. Daarbij is van belang in gedachten te houden dat in deze MKBA de baten conservatief geschat zijn.
5.2
Conclusies
Aan de hand van de uitkomsten van de MKBA kan geconcludeerd worden dat het beleid gericht op het verminderen van voortijdig schoolverlaten rendabel is. Om dit batige saldo te realiseren is het allereerst van belang dat de beleidsdoelstellingen behaald worden35. Vervolgens gaat het om baten die over langere termijn bereikt worden. Om de effecten en baten niet te overschatten is in deze studie namelijk consequent uitgegaan van de ondergrens van de effecten. De analyse laat zodoende het minimale rendement van het VSV-beleid zien. Het is niet onaannemelijk te veronderstellen dat de effecten in realiteit sterker zullen zijn. De gehanteerde extra kans op werk door één jaar extra onderwijs bedraagt bijvoorbeeld 2,5 procentpunt. De berekende kosten en baten zijn tevens sterk afhankelijk van de discontovoet die wij om dezelfde reden hoog hebben verondersteld (5,5%). Zoals al bleek uit de gevoeligheidsanalyse, zullen de baten sterk toenemen indien er een lagere discontovoet wordt verondersteld. De interne rentevoet van het VSV-beleid is ongeveer 5,9%, dat impliceert dat de kosten gelijk zullen zijn aan de baten bij een discontovoet van 5,9%. Een andere reden waarom de uitkomsten van deze MKBA de ondergrens weergeven is het feit dat sommige effecten van onderwijs niet gekwantificeerd zijn. Daarbij gaat het bijvoorbeeld over integratie of sociale participatie in zijn algemeenheid. Ook de intensieve begeleiding door medewerkers is niet meegenomen in het model; er wordt uitgegaan van standaard jaren regulier onderwijs. Dit kan een reden zijn om te veronderstellen dat de effecten van het onderwijs sterker zijn. Door VSV-beleid wordt risicojongeren een plek geboden in de samenleving en door intensieve begeleiding en ondersteuning door onderwijspersoneel kan dit een enorm positief effect hebben op het leven van deze jongeren..
5.3
VSV-beleid
Een bepalende factor voor de uitkomst van de MKBA is het effect van onderwijs op werk. Risicojongeren die zonder VSV-beleid geen baan kunnen vinden kunnen door het behalen van de startkwalificatie hun positie op de arbeidsmarkt versterken. De kosten van het begeleiden van een risicojongere zijn relatief hoog, maar de baten zijn enorm indien dit uiteindelijk leidt tot arbeidsparticipatie. Voor VSV-beleid is het daarom van belang niet alleen aandacht te besteden aan het behalen van de startkwalificatie, maar ook aan voorbereiding en oriëntatie op de arbeidsmarkt omdat dit een zeer waardevolle bijdrage kan leveren aan het VSV-beleid. Jongeren die hun startkwalificatie behaald hebben moeten zoveel mogelijk gestimuleerd worden de kennis en vaardigheden die ze hiermee verkregen hebben te gebruiken op de arbeidsmarkt. 35
52
Deze MKBA toont niet aan dat het VSV-beleid effectief is. In realiteit bestaat er een mogelijkheid dat de beleidsdoelstelling van OCW niet behaald wordt, maar hiervan is tot nu toe geen sprake.
MKBA voortijdig schoolverlaten
Voor de voortijdig schoolverlaters die als opstapper te boek staan, geldt dat het behalen van een startkwalificatie meer loon oplevert, maar ook een grotere werkzekerheid met zich mee brengt in tijden van economische neergang. Dit aspect is zeer relevant met het oog op de hevige negatieve uitwerkingen van de kredietcrisis op de Nederlandse reële economie. Voor het VSV-beleid is het van belang dat het niet alleen gericht is op de risicojongere, maar ook op de opstapper die op het eerste gezicht weinig te vrezen heeft aangezien hij/zij al een baan heeft.
MKBA voortijdig schoolverlaten
53
Bijlage I: Literatuurlijst
Algemene Rekenkamer (2008), Aanpak Harde Kern Jeugdwerklozen; Begeleiding van bij CWI Geregistreerde Jongeren. Den Haag: Algemene Rekenkamer. Card, D. (1999), The Causal Effect of Education on Earnings. Handbook of Labour Economics, vol. 3, pp. 1801-1863. CBS (2008), Jaarrapport Integratie 2008. Commissie Arbeidsparticipatie (2008), Naar een Toekomst die Werkt. CPB (2008), Why are Criminals less Educated than Non-Ciminals: Evidence from a Cohort of Young Australian Twins. CPB Discussion paper no. 114. Den Haag: CPB. CPB (2007), De maatschappelijke opbrengsten van onderwijs, CPB memorandum nr. 177. CPB (2006a), Voortijdig schoolverlaten in Nederland: omvang, beleid en resultaten, CPB document nr. 107, februari 2006. CPB (2006b), Beoordeling KBA voortijdig schoolverlaten, CPB notitie, juni 2006. CPB & NEI (2000), Evaluatie van grote infrastructuurprojecten. Leidraad voor kostenbatenanalyse, Onderzoeksprogramma Economische Effecten Infrastructuur (OEEI). CPB & iMTA (2008), QALY-tijd. Nieuwe medische technologie, kosteneffectiviteit en richtlijnen, CPB document nr. 152, oktober 2007. Cutler, D. & A. Lleras-Muney (2006), Education and Health: Evaluating Theories and Evidence. National Poverty Center. ECORYS (2006), Inventarisatie kosten-batenanalyses voor het sociale domein. Een overzicht van relevante studies en inzichten. ECORYS (2005), Kosten en baten van justitiële interventies. Ontwikkeling van een analyse- en rekenmodel. ECORYS (2004), De economische impact van wetenschaps- en techniekcommunicatie II. What if?
MKBA voortijdig schoolverlaten
55
ECORYS & Verwey-Jonker Instituut (2008), Handleiding voor kosten-batenanalyses in het sociale domein. Eimers, T. & H. Bekhuis (2006), Vroeg is nog niet voortijdig: naar een nieuwe beleidstheorie voortijdig schoolverlaten. Feinstein, L. (2002a), Quantitative Estimates of the Social Benefits of Learning 2: Health (Depression and Obesity). Wider benefits of learning research report no. 6, London: Center for Research on the Wider Benefits of Learning. Feinstein, L. (2002b), Quantitative Estimates of the Social Benefits of Learning 1:Crime. Wider benefits of learning research report no. 5, London: Center for Research on the Wider Benefits of Learning. Groot, W. & H. Maassen van den Brink (2003a), Investeren en terugverdienen: Kosten en baten van onderwijsinvesteringen, Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt. Groot, W. & H. Maassen van den Brink (2003b), Investeren en terugverdienen: Inverdien- en welvaartseffecten van onderwijsinvesteringen, Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt. Groot, W. & H. Oosterbeek (1994), Earnings Effects of Different Components of Schooling; Human Capital Versus Screening. The Review of Economics and Statistics, vol. 76, No. 2, pp. 317-321. Harmon, C., H. Oosterbeek & I. Walker (2003), The Returns to Education: Microeconomics. Journal of Economics Surveys, 17, 115-155. Heinrich, G. & V. Hildebrand (2005), Returns to Education in the European Union: a reassessment from comparative data. European Journal of Education, vol. 40, No. 1. Helliwel, J.F. & R.D. Putnam (2007), Education and Social Capital. Eastern Economic Journal, vol. 33, No.1. Houtkoop, W., van der Velden, R., Brandsma, J. (2004) The Value of the Dutch Basic Qualification. Amsterdam: Max Goote Expertise Centre for Vocational Education and Adult Education. Jennissen, R.P.W. and Oudhof, J. (2007) Ontwikkelingen in de maatschappelijke participatie van allochtonen. Een theoretische verdieping en een thematische verbreding van de Integratiekaart 2006; Allochtonen in het onderwijs. WODC. Laan Bouma-Doff, W van der & S, van der Laan Bouma (2005), Concentratie versus integratie. Vormt ruimtelijke concentratie van allochtonen een rem op de integratie in de Nederlandse samenleving? In P Brassé & H Krijnen (Eds.), Gescheiden of gemengd (pp. 59-75). Utrecht: FORUM.
56
MKBA voortijdig schoolverlaten
Lochner, L. & E. Moretti (2003), The Effects of Education on Crime: Evidence from Prison Inmates, Arrests and Self Repors. Working Paper no. W8605, National Bureau of Economic Research. Meghir, C. & M. Palme (1999), Assessing the Effect of Schooling on Earnings Using a Social Experiment. The Institute for Fiscal Studies, Working Paper Series No. W99/10. Milligan, K., E. Moretti & P. Oreopoulos (2003), Does Education Improve Citizenship? Evidence from the US and the UK, Journal of Public Economics, vol. 88, issues 9-10. Mincer, J. (1974) Schooling, Experience and Earnings. New York: Columbia University Press. Ministerie van OCW (2007), Factsheet voortijdig schoolverlaten, november 2007. Ministerie van OCW (2006), Aanval op de uitval. Perspectief en actie. Ministerie van OCW (2006), Beleidsprogramma Schooluitval 2007-2011. Oreopoulos, P. (2003), Do Dropouts Dropout too Soon? International Evidence from Changes in School-leaving Laws. Working paper 10155, Cambridge: National Bureau of Economic Research. Oreopoulos, P. (2007), Do Dropouts Dropout too Soon? Wealth, Health and Happiness from Compulsory Schooling, Journal of Public Economics, vol. 91, pp. 2213–2229. OECD (2006), Measuring the Effects of Education on Health and Civic Engagement: Proceedings of the Copenhagen Symposium. Psacharopoulos, G. (2007), The Cost of School Failure: a Feasibility Study. European Expert Network on Economics of Education (EENEE). Psacharopoulos, G. & H.A. Patrionos (2002), Returns to Investment in Education: a further update. World Bank Policy Research Working Paper 2881. Quian, Z., S.L. Blair & S.D. Ruf (2001), Asian American Interracial and Interethnic marriages: differences by Education and Nativity. International migration review, vol. 35, no. 2 (Summer, 2001), pp. 557-586. Rebel Group (2006), Kosten en baten van voortijdig schoolverlaten. ROA (2008) Schoolverlaters tussen Onderwijs en Arbeidsmarkt 2007, Maastricht. SCP (2005), Uit elkaars buurt: de invloed van etnische concentratie op integratie en beeldvorming.
MKBA voortijdig schoolverlaten
57
SCP (2003), Trouwen over de grens. Achtergronden van partnerkeuze van Turken en Marokkanen in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. SCP-publicatie 2003/4. SEO (2007), De kosten van criminaliteit. Een onderzoek naar de kosten van criminaliteit voor tien verschillende delicttypen. Schellings, T. (2003), Onderwijs: de sleutel tot integratie, een onderzoek naar integratiebevorderende maatregelen in het onderwijs. Kenniscentrum D66 Sweeten, G.A. (2004), School Dropout and Subsequent Offending: Distinguishing Selection from Causation. Thesis, University of Maryland. Tesser, P. (1995), Migranten in de sociale stratificatie: een etnische onderklasse?. In Dronkers, J. and Ultee, W. C. (Eds) Verschuivende ongelijkheid in Nederland: Sociale gelaagdheid en mobiliteit, Assen: Van Gorcum. Veenhoven, R. & W. Kalmijn (2005), Inequality Adjusted Happiness in Nations. Egalitarianism and Utilitarianism Married in a New Index of Societal Performance, Journal of Happiness Studies, Special Issue on ‘Inequality of Happiness in nations’ 2005, vol.6, pp. 421-455. WRR (2009), Vertrouwen in de school. Over de uitval van ‘overbelaste’ jongeren, Amsterdam University Press 2009.
58
MKBA voortijdig schoolverlaten