Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Afdeling Ontwikkelingspsychologie
Cognitief profiel bij jonge kinderen met Downsyndroom
Nienke van Breugel Collegekaartnummer: 0248266 Begeleider: dr. Ger Ramakers Datum: 28 juli 2010
Inhoudsopgave Abstract 1. Inleiding 1.1. Introductie 1.2. Cognitief profiel van volwassenen met DS 1.3 Eerder onderzoek naar de ontwikkeling van visuomotoriek bij kinderen met DS 1.4 Eerder onderzoek naar de ontwikkeling van het geheugen bij kinderen met DS 1.5 Eerder onderzoek naar de ontwikkeling van probleemoplossend vermogen bij kinderen met DS 1.6. De aansluiting van het huidige onderzoek op eerder onderzoek 2. Methode 2.1. Proefpersonen 2.2. Materialen 2.3. Procedure 2.4 Statistiek 3. Resultaten 3.1 Mentale leeftijd DS-groep vergeleken met mentale leeftijd controlegroep 3.2 Correlaties tussen subschalen 3.3. Ruwe scores behaald op de domeinen visuomotoriek, geheugen en probleemoplossen 3.4. Z-scores 3.5. Domeinen DS-groep vergeleken met totaalscore DS-groep 3.6. DS-groep en controlegroep met dezelfde mentale leeftijd vergeleken op domeinniveau
4. Discussie 4.1. Samenvatting van de belangrijkste resultaten en antwoord op de onderzoeksvraag 4.2. Aanbevelingen voor de toekomst
Literatuur
Bijlagen
2
Abstract Downsyndroom (DS) is een veel voorkomend syndroom dat onder andere gepaard gaat met een specifiek cognitief profiel. Naar het cognitieve profiel van volwassenen met DS is veel onderzoek gedaan. Hierdoor is bekend hoe het profiel er ongeveer uitziet. De relatief sterke kanten zijn: visueel-spatieel kortetermijngeheugen, impliciet langetermijngeheugen en visueel-motorische vaardigheden. De relatief zwakke kanten zijn: productieve taal, verbaal kortetermijngeheugen en werkgeheugen. In deze longitudinale studie is onderzocht of dit cognitieve profiel bij jonge kinderen met DS al zichtbaar is. Eerst is onderzocht hoe kinderen met DS zich over tijd (12, 18 en 24 maanden) ontwikkelen op vijf cognitieve domeinen (taalbegrip, taalproductie, visuomotoriek, geheugen en probleemoplossen). Dit is gemeten met behulp van zelf samengestelde subschalen van de BSID-IINL. Vervolgens is de score van de kinderen met DS op de vijf subschalen vergeleken met hun totaalscore op de BSID-II-NL. Daarna is de score van kinderen met DS op de vijf subschalen vergeleken met de score van kinderen uit de controlegroep op dezelfde domeinen. Tenslotte is door middel van lineaire interpolatie tussen de ruwe scores van de controlegroep op 12 en 18 maanden ook voor de domeinen een mentale leeftijd berekend voor de DS-groep met een kalenderleeftijd van 24 maanden. Bekeken is of kinderen uit de DS-groep relatief sterk of relatief zwak presteren op specifieke cognitieve domeinen. Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat het cognitieve profiel van jonge kinderen met DS grotendeels niet overeenkomt met het cognitieve profiel van volwassenen met DS. Relatief sterke kanten van jonge kinderen met DS zijn in dit onderzoek: taalbegrip, taalproductie en probleemoplossen. Relatief zwakke kanten zijn: visuomotoriek en kortetermijngeheugen. Een verklaring voor het verschil in profiel van jonge kinderen met DS en volwassen met DS is dat de gecreëerde subschalen in het huidige onderzoek hoog correleerden en dus niet onderscheidend genoeg waren. Daarbij komt dat de psychometrische kwaliteiten van de gecreëerde subschalen niet vastgesteld zijn. Tenslotte waren de verbale vaardigheden van de DS-groep moeilijk te vergelijken met de verbale vaardigheden van de controlegroep. Ook veel normaal ontwikkelende kinderen spraken nog weinig op 12 en 18 maanden. Hierdoor waren de twee groepen moeilijk tegen elkaar af te zetten. Vervolgonderzoek naar het cognitieve profiel van jonge kinderen met DS is wenselijk. Als er meer inzicht is in het cognitieve profiel kan hierop worden ingespeeld met vroege interventies.
3
1. Inleiding
1.1. Introductie
Jaarlijks worden ongeveer 275 kinderen met Downsyndroom (DS) geboren in Nederland. Dat is 1 op iedere 700 geboorten. De oorzaak van het syndroom is in de meeste gevallen trisomie 21, oftewel een derde kopie van chromosoom 21 (Mash & Wolfe, 2005). DS gaat onder andere gepaard met een verstandelijke handicap en een specifiek cognitief profiel (Jacobs, 2009; Kostelijk, 2010). De vraag is of dit cognitieve profiel al heel jong aanwezig is of geleidelijk ontstaat, mogelijk als gevolg van omgevingsfactoren als ervaring, opvoeding en educatie. In dit werkstuk is onderzocht of er bij jonge kinderen met DS (12, 18 en 24 maanden) ook al sprake is van een specifiek cognitief profiel. Daarnaast is bekeken of dit profiel overeenkomt met het profiel van volwassenen met DS. De cognitieve ontwikkeling van jonge kinderen met DS is bestudeerd op domeinniveau, wat inhoudt dat onderzocht is hoe kinderen met DS zich ontwikkelen op verschillende cognitieve gebieden. Er is gekeken naar de ontwikkeling van taalbegrip, taalproductie, visuomotoriek, geheugen en probleemoplossen. Limpens (2010) beschrijft de bevindingen op het gebied van verbale vaardigheden (taalbegrip en taalproductie), in het huidige verslag worden de bevindingen op performaal gebied beschreven (visuomotoriek, geheugen en probleemoplossen). Het bestuderen van de vroege ontwikkeling op domeinniveau heeft als voordeel dat meer specifieke informatie verkregen kan worden over de ontwikkeling dan wanneer deze wordt bestudeerd als één geheel. Als bekend is in welk domeinen van de cognitieve ontwikkeling de moeilijkheden en mogelijkheden liggen, kunnen interventies hierop toegespitst worden. Daarbij komt dat in het brein van jonge kinderen nog veel verandert in de connectiviteit (Huttenlocher, 1994), wat als voordeel heeft dat nieuwe vaardigheden nog relatief makkelijk aangeleerd kunnen worden. Voordat het uitgevoerde onderzoek wordt besproken zal eerst beschreven worden hoe het cognitieve profiel van volwassen met DS eruit ziet. Vervolgens wordt eerder onderzoek naar de ontwikkeling van visuomotoriek, geheugen en probleemoplossen bij kinderen met DS besproken. Tenslotte wordt beargumenteerd hoe het huidige onderzoek aansluit op eerder onderzoek en wat de verwachtingen zijn.
4
1.2. Cognitief profiel van volwassenen met DS
Jacobs (2009) en Kostelijk (2010) vonden dat actieve taalvaardigheid, non-verbaal redeneren, het langetermijn geheugen en het verbale kortetermijngeheugen relatief zwakke vaardigheden zijn bij volwassen met DS. De passieve woordenschat was een relatief sterke vaardigheid. Deze resultaten kwamen grotendeels overeen met wat gevonden is in de literatuur. De reviews van Silverman (2007), Vicari (2006), Fidler (2005) en Wang (1996) samenvattend kan geconcludeerd worden dat het cognitieve profiel van volwassenen met DS gekenmerkt wordt door disproportionele achterstanden op het gebied van productieve taal, het verbale kortetermijngeheugen en werkgeheugen. Het visueel-spatieel kortetermijngeheugen, het impliciet langetermijngeheugen en visuo-motorische vaardigheden zijn juist relatief sterk.
1.3 Eerder onderzoek naar de ontwikkeling van visuomotoriek bij kinderen met DS
Visuomotoriek is het motorisch weergeven of reproduceren van het visueel waargenomene (http://www.centrumbeterzien.be/vt/cbz_zien.htm). Een voorbeeld hiervan is het nabouwen van een toren bestaand uit een aantal blokken. Laws & Lawrence (2001) vonden dat kinderen met DS op een lager niveau presteren op visuomotore taken dan op basis van hun mentale leeftijd verwacht mag worden. Ze vergeleken visuomotorische vaardigheden van kinderen met DS (M = 10;11, SD = 1;6) met visuomotorische vaardigheden van normaal ontwikkelende kinderen (M = 5;1, SD = 1;1). Laws & Lawrence deden dit door beide groepen kinderen twee tekentaken te laten uitvoeren, waarbij voor het goed uitvoeren van de taken een beroep moest worden gedaan op de visuomotorische vaardigheden. De kinderen met DS hadden meer tijd nodig voor het uitvoeren van de taken en maakten ook meer fouten dan kinderen uit de controlegroep. Ook in andere onderzoeken werd gevonden dat kinderen met DS meer moeite hebben met tekentaken en andere activiteiten waarbij een beroep moet worden gedaan op visuomotorische vaardigheden dan normaal ontwikkelende kinderen van dezelfde mentale leeftijd. (Anwar,1983a, b; Anwar & Hermelin, 1982; Barrett & Eames, 1996; Clements & Barrett, 1994; Eames & Cox, 1994; Henderson, 1985; Henderson, Morris, & Frith, 1981 aangehaald in Laws & Lawrence, 2001). Vicari (2006) concludeert echter in zijn review dat kinderen met DS relatief sterk zijn in het uitvoeren van visuomotorische taken. Ze voerden deze taken uit op een niveau dat correspondeert 5
met hun mentale leeftijd. Dit komt overeen met wat Jacobs (2009) en Kostelijk (2010) vonden in hun onderzoek bij volwassenen met DS. In sommige onderzoeken wordt dus gevonden dat kinderen met DS lager presteren op visuomotorische taken dan op basis van hun mentale leeftijd wordt verwacht, in andere onderzoeken wordt juist gevonden dat kinderen met DS relatief hoog presteren op visuomotorische taken. Een mogelijke verklaring voor de verschillende uitkomsten is het soort taak dat gebruikt werd. Een tekentaak meet mogelijk naast visuomotoriek ook sterk fijne motoriek. Misschien wordt bij een tekentaak zelfs meer fijne motoriek dan visuomotoriek gemeten. In alle besproken onderzoeken naar visuomotoriek hadden de kinderen met DS een kalenderleeftijd van 5 of hoger.
1.4 Eerder onderzoek naar de ontwikkeling van het geheugen bij kinderen met DS
Kortetermijngeheugen (KTG) Het KTG is het geheugen dat informatie voor een korte termijn vasthoudt. Dit kan variëren tussen enkele seconden tot enkele minuten. Het kan bovendien slechts een beperkte hoeveelheid informatie bevatten. Als informatie afkomstig van zintuigen maar lang genoeg wordt vastgehouden (bijvoorbeeld door herhaling), vindt automatisch transport plaats naar het langetermijngeheugen (LTG) (Miller, 1994) Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat kinderen met DS meer moeite hebben met het kort vasthouden van verbale informatie in het KTG, dan met het kort vasthouden van visuospatiële informatie in het KTG (Visu-Petra, Benga, Tincas en Miclea, 2007). Dit komt overeen met wat Jacobs (2009) en Kostelijk (2010) vonden bij volwassenen met DS. Het verbale en visueel-spatiële KTG van kinderen met DS werd door Lanfranchi, Cornoldi en Vianello (2004) vergeleken met het verbale en visueel-spatiële KTG van kinderen waarbij de ontwikkeling normaal verloopt. Er namen 18 kinderen met DS deel aan het onderzoek met een gemiddelde kalenderleeftijd van 11,75 (SD = 3). Hun gemiddelde mentale leeftijd was 5,42 jaar (SD = 10 maanden). De controlegroep bestond uit 18 normaal ontwikkelende kinderen met een gemiddelde kalenderleeftijd van 5,17 jaar (SD = 7 maanden). Ook hun mentale leeftijd was 5,17 (SD = 7 maanden). Het experiment begon met eenvoudige verbale en visueel-spatiele geheugentaken. Op de eenvoudige verbale geheugentaken scoorden de kinderen met DS slechter dan kinderen uit de controlegroep met dezelfde mentale leeftijd. Op de eenvoudige visueel-spatiele taken behaalden de kinderen met DS en de kinderen uit de controlegroep dezelfde score. Op meer
6
complexe geheugentaken behaalden kinderen met DS een lagere score dan kinderen uit de controlegroep. Zowel op de verbale complexe geheugentaken als op de visueel-spatiele complexe geheugentaken. Naarmate een visueel-spatiele taak lastiger wordt, neemt het verschil in prestatie tussen kinderen met DS en normaal ontwikkelende kinderen van dezelfde mentale leeftijd dus toe. Visu-Petra, Benga, Tincas en Miclea (2007) vergeleken ook kinderen met DS met een controlegroep van kinderen waarbij de ontwikkeling normaal verloopt. Ze gebruikten een andere taak dan Lanfranci et. al. (2004), namelijk vijf visueel-spatiele geheugentaken van de Cambridge Neuropsychological Test Automated Battery (CANTAB). Er namen 25 kinderen met DS en 25 normaal ontwikkelde kinderen deel aan het onderzoek. De twee groepen werden gematcht op mentale leeftijd. De kinderen met DS hadden een gemiddelde kalenderleeftijd van 14.5 (SD = 3,5 jaar). Hun gemiddelde mentale leeftijd was 5,7 jaar (SD = 13 maanden). De normaal ontwikkelende kinderen hadden een gemiddelde mentale leeftijd van 5,5 jaar (SD = 14 maanden). Visu-Petra et al. vonden geen verschillen in scores van beide groepen kinderen. Samenvattend kan gezegd worden dat kinderen met DS vooral moeite hebben met het vasthouden van verbale informatie in het KTG. Visueel-spatiele informatie slaan ze even gemakkelijk op als normaal ontwikkelende kinderen van dezelfde mentale leeftijd, behalve als de taak complexer wordt. Langetermijngeheugen (LTG) LTG heeft betrekking op informatie die voor lange tijd in de hersenen is opgeslagen. Het wordt doorgaans in twee ondervormen onderverdeeld: expliciet (bewust) en impliciet (onbewust) geheugen. Het expliciet geheugen bevat kennis over bepaalde gebeurtenissen en feiten die zich in ons leven hebben voorgedaan, en die ook toegankelijk zijn tot het bewustzijn (Gray, 2006). Bij het impliciet geheugen is er niet direct sprake van bewuste beleving van of toegang tot opgeslagen kennis. Deze vorm van LTG komt vooral tot uiting in beter presteren op bepaalde taken na herhaalde oefening (zoals leren fietsen of tennissen) of na eerdere kennismaking met bepaald stimulusmateriaal (Gray, 2006). In de huidige studie wordt de ontwikkeling van het expliciet geheugen onderzocht, het impliciet geheugen wordt buiten beschouwing gelaten. De hieronder besproken onderzoeken hebben ook betrekking op het expliciet geheugen. Pennington, Moon, Edgin, Stedron & Nadel (2003) vonden dat kinderen met DS gemiddeld lager scoorden op taken die een beroep doen op het verbaal LTG, non-verbaal LTG en spatieel LTG dan kinderen van de zelfde mentale leeftijd waarbij de ontwikkeling normaal verloopt. De 28 kinderen met DS hadden een kalenderleeftijd van gemiddeld 14,7 jaar (SD = 2,7 jaar). De 28 normaal ontwikkelde kinderen hadden een kalenderleeftijd van 4,9 jaar (SD = 0,75). Pennington et 7
al. (2003) vonden een relatieve daling van de prestaties ten opzichte van normaal ontwikkelende kinderen naarmate de kinderen met DS ouder werden. Deze bevindingen komen overeen met de bevindingen van Hyde & CrNic (2001) afkomstig van een DS muizenmodel. In deze studie bleek toename van leeftijd ook samen te gaan met relatieve verslechtering van het LTG. Visu-Petra et al. (2007) en Carlesimo, Marotta en Vicari (1997)vonden ook dat kinderen met DS lager scoorden op taken die een beroep doen op het LTG dan kinderen met dezelfde mentale leeftijd waarbij de ontwikkeling normaal verloopt. Samenvattend kan gezegd worden dat kinderen met DS relatief zwak presteren op taken die een beroep doen op het LTG. Het verschil tussen kinderen met DS en normaal ontwikkelende kinderen neemt toe naarmate de kinderen ouder worden.
1.5 Eerder onderzoek naar de ontwikkeling van probleemoplossend vermogen bij kinderen met DS
Probleemoplossen wordt gedefinieerd als het hebben van een doel, het overwinnen van obstakels op de weg naar dat doel, het uitvoeren van strategieën en het evalueren van resultaten (Bjorklund, 2000). Er is ondersteuning voor een verminderd denken in termen van oorzaak en gevolg in jonge kinderen met DS. Dit denken in oorzaak en gevolg wordt gezien als een vroege bouwsteen voor probleemoplossen (Fidler, 2005). Kinderen met DS laten minder plezier zien wanneer een handeling een gewenst gevolg heeft en ze vertonen kortere sequenties van doelgericht gedrag tijdens de exploratie van een voorwerp (Ruskin, Kasari,Mundy, & Zigman, 1994). Moeilijkheden met probleemoplossen blijven bestaan in de verdere ontwikkeling van kinderen met DS. Dit komt tot uiting in het vaker vragen om hulp bij een taak dan normaal ontwikkelde kinderen met dezelfde mentale leeftijd, hoewel dit ook aangeleerde afhankelijkheid kan zijn (Kasari & Freeman,2002; Landry & Chapieski, 1990; Pitcairn &Wishart, 1994; Ruskin et al., 1994; Vlachou & Farrell,2000 aangehaald in Fidler et al., 2005). Probleemoplossen lijkt dus een relatief zwakke vaardigheid te zijn bij kinderen met DS.
1.6. De aansluiting van het huidige onderzoek op eerder onderzoek
In veel onderzoek naar de cognitieve ontwikkeling van kinderen met DS, wordt cognitieve ontwikkeling als geheel bestudeerd. Cognitieve ontwikkeling is echter een breed begrip en cognitie kan worden opgedeeld in verschillende domeinen. In het huidige onderzoek is het grotere begrip cognitieve ontwikkeling daarom opgedeeld in de volgende domeinen: taalbegrip, taalproductie, visuomotoriek, geheugen en probleemoplossen. Op een leeftijd van 12, 18 en 24 maanden zijn de 8
vaardigheden op deze domeinen gemeten met behulp van de Bayley Scales of Infant DevelopmentSecond Edition–Nederlandse versie (BSID-II-NL) (Van der Meulen, Ruiter, Lutje Spelberg, Smrkovsky, 1993). De prestaties op de domeinen werden vergeleken met de totaalscore op de BSID-II-NL. Het bestuderen van de vroege ontwikkeling op domeinniveau heeft als voordeel dat meer specifieke informatie verkregen kan worden over de ontwikkeling dan wanneer deze wordt bestudeerd als één geheel. Domeingericht onderzoek laat relatief sterkere en zwakkere vaardigheden zien, waar vervolgens in interventie op kan worden ingespeeld. Daarnaast komt uit onderzoek mogelijk naar voren welke factoren de domeinspecifieke ontwikkeling bevorderen en hoe en op welk moment dit het best gedaan kan worden. Verder is opvallend dat de besproken eerdere onderzoeken niet gedaan zijn bij kinderen onder de twee jaar oud. Dit is juist van belang omdat in het brein van jonge kinderen nog veel verandert in de connectiviteit in de 1e jaren na de geboorte (Huttenlocher, 1994). Dit heeft als voordeel dat nieuwe vaardigheden relatief makkelijk aangeleerd kunnen worden. Zoals eerder genoemd bespreekt Limpens (2010) de bevindingen op de ontwikkeling van de domeinen taalbegrip en taalproductie en worden in dit onderzoeksverslag de bevindingen op de domeinen visuomotoriek, geheugen en probleemoplossen besproken. Voordat overgegaan wordt op de methodensectie wordt hieronder besproken welke verwachtingen er zijn over de cognitieve ontwikkeling van kinderen met DS tussen het eerste en het tweede levensjaar. Hierbij worden zowel de verwachtingen genoemd voor cognitieve ontwikkeling als geheel als de verwachtingen voor de performale domeinen visuomotriek, geheugen en probleemoplossen. Verwacht wordt dat kinderen met DS zich significant langzamer ontwikkelen over de drie meetmomenten dan kinderen waarbij de ontwikkeling normaal verloopt. Dit wordt verwacht voor de cognitieve ontwikkeling als geheel alsook voor de ontwikkeling op de afzonderlijke domeinen (Moeller 2007). Verder wordt verwacht dat kinderen met DS zich positief ontwikkelen over de drie meetmomenten. Met andere woorden: de kinderen met DS boeken op elk meetmoment een significante vooruitgang ten opzichte van het voorgaande meetmoment. Dit wordt verwacht voor de cognitieve ontwikkeling als geheel als voor de ontwikkeling op de afzonderlijke domeinen (Moeller 2007). Ook wordt verwacht dat kinderen met DS relatief goed presteren op het domein visuomotoriek. In eerder onderzoek naar visuomotoriek bij kinderen met DS werd dit namelijk in veel gevallen gevonden. Ook in onderzoek bij volwassenen met DS (Jacobs, 2009; Kostelijk, 2010) kwam visuomotoriek naar voren als relatief sterke vaardigheid. 9
Van de score op het domein geheugen wordt ook verwacht dat deze relatief hoog is. Voor het behalen van de items uit de subschaal ‘geheugen’ moet met name een beroep worden gedaan op het visueel KTG. Uit eerder onderzoek bij oudere kinderen met DS is gebleken dat het visueel KTG relatief sterk is (Lafranchi et.al., 2004). Tenslotte wordt op basis van eerder onderzoek verwacht dat de kinderen met DS relatief laag scoren op het domein ‘probleemoplossen’. (Kasari & Freeman,2002; Landry & Chapieski, 1990; Pitcairn &Wishart, 1994; Ruskin et al., 1994; Vlachou & Farrell,2000 aangehaald in Fidler et al., 2005)
10
2. Methode
2.1. Proefpersonen
Aan het onderzoek namen in totaal 75 proefpersonen deel. De DS-groep bestond uit 19 kinderen, waarvan 12 jongens en 7 meisjes. De controlegroep bestond uit 56 kinderen, waarvan 24 jongens en 32 meisjes. De kinderen werden geworven door middel van advertenties op kinderdagverblijven en via Stichting Downsyndroom. Daarnaast zijn er posters opgehangen in consultatiebureaus. Ook staat er informatie over het onderzoek op de website van dr. Ramakers. Op meetmoment één waren de proefpersonen uit de DS-groep gemiddeld 12,7 maanden (SD = 0,96 maanden). De proefpersonen uit de controlegroep waren op meetmoment één gemiddeld 12,4 maanden (SD = 0,51 maanden). Op meetmoment twee waren de proefpersonen uit de DSgroep gemiddeld 18,36 maanden (SD = 0,43 maanden). De proefpersonen uit de controlegroep waren op meetmoment twee gemiddeld 18,29 maanden (SD = 0,36 maanden). Op meetmoment drie waren de proefpersonen uit de DS-groep gemiddeld 24,30 maanden (SD = 0,29 maanden). De proefpersonen uit de controlegroep waren op meetmoment drie gemiddeld 24,62 maanden (SD = 1,07 maanden).
2.2 Materialen De Bayley Scales of Infant Development (BSID-II-NL) (Van der Meulen, Ruiter, Lutje Spelberg, Smrkovsky, 1993) werd afgenomen bij zowel de contolegroep als de DS-groep. De COTAN beoordeling van de BSID-II-NL als geheel is voldoende tot goed. De uitgangspunten bij de testconstructie zijn goed, de kwaliteit van het testmateriaal is goed, de kwaliteit van de normen is voldoende, de betrouwbaarheid van de test is voldoende en de begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit van de test zijn voldoende. De psychometrische kenmerken van de subschalen van de mentale schaal van de BSID-IINL zijn niet bekend. Deze subschalen zijn samengesteld voor het huidige onderzoek. Per item uit de mentale schaal van de BSID-II-NL is bekeken in welke subschaal (taalbegrip, taalproductie, visuomotoriek, geheugen en probleemoplossen) een item het beste past. Dit indelen van items in subschalen is gebeurd op basis van theoretische gronden. Per subschaal is eerst beschreven wat de items die deel uitmaken van de subschaal moeten meten, vervolgens zijn de items bij de verschillende subschalen ingedeeld. Hieronder zal voor de subschalen visuomotoriek, geheugen en 11
probleemoplossen worden beschreven waar een item aan moest voldoen om deel uit te maken van de subschaal.
Subschaal ‘visuomotoriek’: De items die deel uitmaken van deze subschaal meten het motorisch weergeven of reproduceren van het visueel waargenomene. Voor een overzicht van de items zie bijlage 1.
Subschaal ‘geheugen’: De items die deel uitmaken van deze subschaal meten de capaciteit van het visueel KTG. Gemeten wordt of een kind een voorwerp/ afbeelding dat het enkele seconden eerder heeft gezien zich nog kan herinneren. Voor een overzicht van de items zie bijlage 1. Opmerkingen ontbreken over verbaal versus performaal en over KTG versus LTG
Subschaal ‘probleemoplossen’: De items die deel uitmaken van deze subschaal meten de mate waarin een kind doelgericht handelt. Met andere woorden wordt er gemeten of het kind de juiste handelingen verricht om het voorgelegde probleem op te lossen. Voor een overzicht van de items zie bijlage 1.
Minimale en maximale score per subschaal: Per item kan een kind maximaal 1 punt scoren. Als een kind een item niet behaalt krijgt het 0 punten, als een kind een item wel behaalt krijgt het 1 punt. In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de minimale tot maximale score die een kind kan behalen op de verschillende subschalen op drie meetmomenten. De items die in voorgaande schalen te behalen zijn worden goed gerekend.
12
Subschalen op 12, 18 en 24 maanden:
Minimale tot maximale score:
Visuomotoriek 12 maanden
0-30
Visuomotoriek 18 maanden
0-35
Visuomotoriek 24 maanden
0-41
Geheugen 12 maanden
0-8
Geheugen 18 maanden
0-9
Geheugen 24 maanden
0-14
Probleemoplossen 12 maanden
0-5
Probleemoplossen 18 maanden
0-5
Probleemoplossen 24 maanden
0-8
Kon logischer
2.3 Procedure
Bij zowel de DS-groep als de controlegroep werd de Bayley Scales of Infant Development (BSIDII-NL) (Van der Meulen, Ruiter, Lutje Spelberg, Smrkovsky, 1993) afgenomen op een leeftijd van 12, 18 en 24 maanden. De test werd afgenomen door dr. Ger Ramakers en door studenten Psychologie, Psychobiologie en Pedagogiek. De afname gebeurde volgens de instructies die in de handleiding beschreven worden. Ouders en kinderen kwamen naar het Onderzoekscentrum Ouder en Kind dat zich bevindt in de faculteit Pedagogiek van de Universiteit van Amsterdam (UvA). De ethische commissie van de faculteit Psychologie gaf toestemming voor het onderzoek en de ouders vulden van te voren een informed consent in. De ouders ontvingen reiskostenvergoeding en een dvd met daarop de testafname. De kinderen mochten na afloop een cadeautje uitzoeken.
2.4 Statistiek
De onafhankelijke variabelen zijn ‘groep’ (DS-groep en controlegroep) en ‘leeftijd’ (12, 18 en 24 maanden). De afhankelijke variabelen zijn de ‘totaalscore’ en ‘subschaalscores’ op de BSID-II-NL. Om de ontwikkeling van beide groepen kinderen over tijd te meten is een herhaalde metingen analyse gedaan. Er is gecontroleerd op de voorwaarden van sphericiteit en normaliteit. Vervolgens is voor de controlegroep en de DS-groep de correlatie tussen de subschalen berekend. Hierbij is gecontroleerd op de voorwaarde van normaliteit.
13
Formatted: Highlight
Om te kunnen toetsen hoe de score van de DS-groep zich verhoudt tot de score van de controlegroep zijn z-scores berekend. Nee! Dat was niet het nut van de z-score conversie, wel het onderstaande. Vervolgens is een herhaalde metingen analyse op de z-scores uitgevoerd. Hierbij is gecontroleerd op de voorwaarde van sphericiteit.
Formatted: Highlight
Tenslotte is gekeken op welke leeftijd de ruwe score van kinderen in de DS-groep op 24 maanden hetzelfde is als de ruwe score van de controlegroepformulering klopt niet. De ruwe totaalscore van de DS-groep bedroegop 24 maanden hetzelfde als die van de controlegroep op 13,6 maanden. Door middel van lineaire interpolatie tussen de ruwe scores van de controlegroep op 12 en 18 maanden is ook voor de domeinen een mentale leeftijd berekend voor de DS-groep met een kalenderleeftijd van 24 maanden.
14
Deleted: presteerde Deleted:
3. Resultaten
3.1 Mentale leeftijd DS-groep vergeleken met mentale leeftijd controlegroep
Er is een herhaalde metingen ANOVA uitgevoerd om te toetsen of de mentale leeftijd van de DSgroep op de BSID-II-NL verschilt van de mentale leeftijd van de controlegroep op de BSID-II-NL. In de onderstaande grafiek zijn de scores van beide groepen op de die meetmomenten te zien:
Mentale leeftijd Downsyndroom vs Controle
Mentale leeftijd in maanden
25
20
Downsyndroom
15
Controle
10
5 12
18
24
Kalenderleeftijd in maanden
Aan de voorwaarde van normaliteit werd niet helemaal voldaan. De controlegroep had een normale verdeling (D (42) = 0,175, p > 0,05), maar de DS-groep was niet normaal verdeeld (D (15) = 0,186, p < 0,05). Ook aan de voorwaarde van sphericiteit is niet voldaan (X2 (2) = 16,94, p < 0,01), daarom is gebruik gemaakt van de Huynh-Feldt correctie.
Resultaten van de toets binnen proefpersonen: De mentale leeftijd neemt in beide groepen toe over tijd F(1.65, 92.30) = 427.5, p < 0.01. De mentale leeftijd neemt zowel significant toe tussen 12 en 18 maanden F(1,56) = 397,5, p < 0.01. als 15
tussen 18 en 24 maanden F (1,56) = 205.57, p < 0.01. Het verschil in mentale leeftijd wordt groter over tijd in het voordeel van de controlegroep F (1.65, 92.30) = 72.79, p < 0.01. Dit is zowel te zien tussen 12 en 18 maanden F (1,56) = 66.78, p < 0.01 als tussen 18 en 24 maanden F (1,56) = 35.45, p < 0.01. Resultaten van de toets tussen proefpersonen: Er is een significant verschil tussen de gemiddelde mentale leeftijd van de DS-groep en de gemiddelde mentale leeftijd van de controlegroep F(1,56) = 376,12, p < 0.01. Samenvattend kan gezegd worden dat beide groepen kinderen vooruit gaan over tijd. De kinderen uit de DS-groep gaan alleen langzamer vooruit dan de kinderen uit de controlegroep. Het verschil tussen de groepen wordt groter naarmate de kinderen ouder worden. 3.2 Correlaties tussen de subschalen
Er is een Spearman correlatie uitgevoerd voor de controlegroep en de DS-groep om te onderzoeken in hoeverre er samenhang is tussen de verschillende domeinen. Er wordt wel enige samenhang verwacht, maar ook wordt verwacht dat de domeinen onderling verschillend zijn omdat ze andere cognitieve vaardigheden pretenderen te meten. Er is voor een Spearman correlatie gekozen omdat niet aan de voorwaarde van normaliteit is voldaan voor alle domeinen.
Correlaties tussen de vijf domeinen binnen de controlegroep Correlaties
taalbegrip
Probleemtaalbegrip taalproductie visuomotoriek geheugen oplossen 1.000 .710** .173 .558 -.025 .000 .281 .000 .878 .710** 1.000 .164 .559** .058 .000 .305 .000 .720 .173 .164 1.000 .187 .196 .281 .305 .242 .219 .558 .559** .187 1.000 .044 .000 .000 .242 .786
Correlatie Coëfficiënt Sig. (2-zijdig) taalproductie Correlatie Coëfficiënt Sig. (2-zijdig) visuomotoriek Correlatie Coëfficiënt Sig. (2-zijdig) geheugen Correlatie Coëfficiënt Sig. (2-zijdig) Probleemoplossen Correlatie Coëfficiënt Sig. (2-zijdig) **. Correlatie is significant bij t 0.01 (2-zijdig). N = 41
- .025 .878
.058 .720
.196 .219
.044 .786
1.000
16
In de bovenstaande matrix is te zien dat taalbegrip en taalproductie sterk samenhangen. Ook taalbegrip, taalproductie en geheugen hangen onderling samen. De drie performale domeinen (visuomotoriek, geheugen en probleemoplossen) vertonen geen onderlinge samenhang. De domeinen zijn dus onderscheidend van elkaar.
Correlaties tussen de vijf domeinen binnen de DS-groep Correlaties
taalbegrip
Probleemtaalbegrip taalproductie visuomotoriek geheugen oplossen 1.000 .840** .568* .598* .231 . .000 .017 .011 .372 .840** 1.000 .501* .517* .148 .000 . .040 .033 .570 .568* .501* 1.000 .772** .629** .017 .040 . .000 .007 .598* .517* .772** 1.000 .681** .011 .033 .000 . .003
Correlatie Coëfficiënt Sig. (2-zijdig) taalproductie Correlatie Coëfficiënt Sig. (2-zijdig) visuomotoriek Correlatie Coëfficiënt Sig. (2-zijdig) geheugen Correlatie Coëfficiënt Sig. (2-zijdig) Probleemoplossen Correlatie Coëfficiënt Sig. (2-zijdig) **. Correlatie is significant bij t 0.01 (2-zijdig). *. Correlatie is significant bij t 0.05 (2-zijdig). N = 17
.231 .372
.148 .570
.629** .007
.681** .003
1.000 .
In de bovenstaande matrix is te zien dat binnen de DS-groep probleemoplossen en taalbegrip en probleemoplossen en taalproductie niet onderling samenhangen. Er wordt dus daadwerkelijk iets anders gemeten met probleemoplossen dan met de verbale domeinen. Echter geen van de andere domeinen zijn onderscheidend van elkaar. Voor taalbegrip en taalproductie is goed voorstelbaar dat deze onderling hoog correleren, omdat beiden taalvaardigheden zijn. Opvallend is dat er binnen de controlegroep veel minder samenhang is tussen de performale domeinen dan binnen de DS-groep. Blijkbaar worden er binnen de controlegroep echt drie aparte domeinen gemeten en binnen de DS-groep niet. Een mogelijke verklaring voor de hogere samenhang tussen de drie performale domeinen binnen de DS-groep is dat in de DS-groep de drie performale domeinen door een gezamenlijke onderliggende factor omlaat worden getrokken. Deze facotr is dusdanig beperkend dat de variantie tussen de domeinen relatief weinig meer bijdraagt aan Deleted: er in plaats van
de totale variantie, die vooral door de gezamenlijke onderliggende factor wordt bepaald drie performale domeinen één onderliggend domein gemeten wordt. De onderliggende beperkende factor zou wel eens kunnen zijn de beperkte fijne motoriek en oog-handcoordinatie. Misschien vinden kinderen met DS het lastig om een probleem op te lossen, omdat hun visuomotorische
17
vaardigheden nog niet voldoende ontwikkeld zijn. Op deze manier wordt door een item dat probleemoplossen probeert te meten misschien wel meer visuomotoriek gemeten. Hetzelfde geldt voor het domein geheugen. Mogelijk weet een kind nog wel waar een bepaald object (bijvoorbeeld het konijntje uit de BSID) zich bevindt, maar heeft het niet de motorische vaardigheden om de locatie van het object aan te wijzen.
3.3. Ruwe scores behaald op de domeinen visuomotoriek, geheugen en probleemoplossen
Hieronder volgt een overzicht van de ruwe scores die de DS-groep en de controlegroep hebben behaald op de domeinen visuomotoriek, geheugen en probleemoplossen. Per meetmoment wordt de gemiddelde ruwe score weergegeven en de standaard meetfout. Ook wordt beschreven hoe de scores van de twee groepen zich tot elkaar verhouden.
Scores op het domein ‘visuomotoriek’: Domein: visuomotoriek
Ruwe score fijne motoriek
40
Controle 30
Downsyndroom
20
10 12
18 24 Kalenderleeftijd in maanden
Er is een significant hoofdeffect van visuomotoriek: F(1.55, 83,4) = 106,8, p < 0,01. Dit is zowel het geval tussen 12 en 18 maanden F (1,54) = 149,5, p < 0,01 als tussen 18 en 24 maanden F(1,54) = 29,3, p < 0,01.
18
Ook is er een significant interactie-effect van visuomotoriek * groep: F ( 1.55, 83,4) = 21,4, p < 0,01. Er is dus een ander effect van visuomotoriek op de DS-groep dan op de controlegroep. Om te zien hoe de ontwikkeling van visuomotoriek over tijd verloopt is apart gekeken naar ontwikkelingseffecten in de eerste en in de tweede helft van het 2e jaar. Hierbij is gekeken naar de verschillen tussen 12 en 18 maanden en 18 en 24 maanden. De resultaten laten zien dat er een significant interactie-effect is tussen 12 en 18 maanden tussen groepen F (1, 54) = 40,6, p < 0,01. Dit betekent dat de DS-groep en de controlegroep zich verschillend ontwikkelen over tijd. De resultaten laten verder zien dat er geen significant interactie-effect wordt gevonden tussen 18 en 24 maanden tussen de groepen. De groepen ontwikkelen zich dan dus niet verschillend van elkaar F(1,54) = 3,4, p > 0,05. Conclusie: beide groepen gaan vooruit op het domein visuomotoriek over de drie meetmomenten. De DS-groep gaat alleen een stuk langzamer vooruit. Vooral tussen 12 en 18 maanden ontwikkelen kinderen uit de controlegroep zich sneller op het domein visuomotoriek dan kinderen uit de DS-groep.
Scores op het domein ‘geheugen’: Domein: geheugen
Ruwe score geheugen
12
10 Controle Downsyndroom
8
6
4 12
18
24
Kalenderleeftijd in maanden
Er is een significant hoofdeffect van geheugen F (1.4, 77,4) = 99,3, p < 0,01. Dit is zowel het geval tussen 12 en 18 maanden F (1,54) = 90,6, p < 0,01 als tussen 18 en 24 maanden F(1,54) = 56,8, p <
19
Deleted: visuomototiek
0,01. Verder is er een significant interactie-effect van geheugen * groep: F (1.4, 77,4) = 21,2, p < 0,01. Dit houdt in dat er een ander effect is van geheugen op de DS-groep dan op de controlegroep. De resultaten laten zien dat er zowel een significant interactie-effect is tussen 12 en 18 maanden tussen groepen F (1,54) = 15, p < 0,01 als tussen 18 en 24 maanden F(1,54) = 13,8, p < 0,01. De groepen ontwikkelen zich op beide momenten verschillend van elkaar. De controlegroep ontwikkelt zich sneller dan de DS-groep. Conclusie: beide groepen gaan vooruit over de drie meetmomenten op het domein geheugen. De DS-groep gaat alleen langzamer vooruit dan de controlegroep. Het verschil tussen de DS-groep en de controlegroep wordt groter naarmate de kinderen ouder worden.
Scores op het domein ‘probleemoplossen’:
Domein: probleemoplossen
Ruwe score probleemoplossen
8
6
Controle
4
Downsyndroom
2
0 12
18
24
Kalenderleeftijd in maanden
Er is een significant hoofdeffect van probleemoplossen F (2, 108) = 184,9, p < 0,0.1. Dit is zowel tussen 12 en 18 maanden F (1,54) = 116,7, p < 0,01 als tussen 18 en 24 maanden F(1,54) = 77,7, p < 0,01 het geval. Ook is er een significant interactie-effect van probleemoplossen * groep: F (2, 108) = 11,3, p < 0,01. Dit houdt in dat er een ander effect is van probleemoplossen op de DSgroep dan de op de controlegroep. Er is bekeken hoe de ontwikkeling van probleemoplossen verloopt over tijd. De resultaten laten zien dat er zowel een significant interactie-effect is tussen 12
20
en 18 maanden tussen groepen F (1, 54) = 20,6, p < 0,01 als tussen 18 en 24 maanden tussen groepen F(1,54) = 4, p < 0,05. Dit houdt in dat de DS-groep en de controlegroep zich op een verschillende manier ontwikkelen over tijd. In de grafiek is te zien dat de controlegroep zich sneller ontwikkelt dan de DS-groep Conclusie: beide groepen gaan vooruit op het domein probleemoplossen over de tijd. De DS-groep gaat alleen wat langzamer vooruit dan de controlegroep. Naarmate de kinderen ouder worden neemt het verschil tussen de groepen toe.
3.4. Z-scores
Om de verschillende domeinen met elkaar te kunnen vergelijken en om te achterhalen in hoeverre de DS-groep achterloopt op de controlegroep per domein, zijn er van de ruwe scores z-scores gemaakt. In de onderstaande grafiek is te zien hoeveel standaarddeviaties de DS-groep afwijkt ten opzichte van de controlegroep. Voor een overzicht van de standaarddeviaties van de controlegroep zie bijlage 2.
Z-scores domeinen per meetmoment 0,00 12
18
24
-1,00 -2,00 taalbegrip -3,00
taalproductie visuo-motoriek
-4,00
geheugen probleemoplossen
-5,00 -6,00 -7,00
Ik zie nu dat eigelijk de Z-score van de ruwe totaalscore ontbreekt; dit is van belang voor de RM verder op: is de totaalscore nu hoger of lager dan de subschaalscores?
21
Het meest opvallend is de score van de DS-groep op het domein geheugen. In de grafiek is te zien dat op 18 en 24 maanden de DS-groep opvallend meer afwijkt van de controlegroep op dit domein dan op de andere domeinen. Verder valt op dat de DS-groep in veel gevallen het meest afwijkt van de controlegroep op de drie performale domeinen. Op basis van eerder onderzoek (Jacobs, 2009 ; Kostelijk, 2010) zou juist verwacht worden dat de DS-groep op de verbale domeinen (met name taalproductie) relatief het zwakst zou zijn. Sommige domeinen laten ook in de controlegroep grote spreiding zien, waardoor het onderscheid met de DS-groep minder goed te maken valt. Om te toetsen of de DS-groep op bepaalde domeinen werkelijk disproportioneel achterloopt is een repeated measures ANOVA uitgevoerd op de z-scores.
3.5. Domeinen DS-groep vergeleken met totaalscore DS-groep
Per meetmoment is de z- score van de ruwe totaalscore van de DS-groep als uitgangspunt genomen (level 1) en zijn de vijf domeinen z-taalbegrip 2, z-taalproductie 3, z-visuomotoriek 4, zgeheugen 5 en z-probleemoplossen 6 (level 2 t/m 6) hiermee vergeleken. Alle domeinen wijken op alle drie de meetmomenten significant af van de z-score van de ruwe totaalscore. Zie de onderstaande drie tabellen:
Level 2 t/m 6 vergeleken met level 1 op 12 maanden
maand12
Dimensie 3 Type III Sum of Squares df Mean Square
Dimensie 1 maand12
F
Sig.
Dimensie 2 Level 2 vs. Level 1
9,953 1
9,953 8,689 ,009
Level 3 vs. Level 1
50,272 1
50,272 97,221 ,000
Level 4 vs. Level 1
8,878 1
8,878 25,638 ,000
Level 5 vs. Level 1
6,297 1
6,297 6,428 ,021
Level 6 vs. Level 1
24,286 1
24,286 26,757 ,000
Error(maand12) Dimensie 2 Level 2 vs. Level 1
19,473 17
Level 3 vs. Level 1
8,790 17 ,517
Level 4 vs. Level 1
5,886 17 ,346
1,145
22
Level 5 vs. Level 1
16,654 17 ,980
Level 6 vs. Level 1
15,430 17 ,908
Level 2 t/m 6 vergeleken met level 1 op 18 maanden
maand18
Dimensie 3 Type III Sum of Squares df Mean Square
dimension1 maand18
F
Sig.
Dimensie 2 Level 2 vs. Level 1
443,229 1
443,229 376,549 ,000
Level 3 vs. Level 1
259,138 1
259,138 343,227 ,000
Level 4 vs. Level 1
153,178 1
153,178 323,098 ,000
Level 5 vs. Level 1
94,929 1
94,929 115,668 ,000
Level 6 vs. Level 1
4,135 1
4,135
Error(maand18) Dimensie 2 Level 2 vs. Level 1
20,010 17
1,177
Level 3 vs. Level 1
12,835 17 ,755
Level 4 vs. Level 1
8,060 17 ,474
Level 5 vs. Level 1
13,952 17 ,821
Level 6 vs. Level 1
14,827 17 ,872
4,741 ,044
Level 2 t/m 6 vergeleken met level 1 op 24 maanden
maand24
Dimensie 3 Type III Sum of Squares df Mean Square
Dimensie 1 maand24
F
Sig.
Dimensie 2 Level 2 vs. Level 1
22,844 1
22,844 23,406 ,000
Level 3 vs. Level 1
15,006 1
15,006 14,977 ,001
Level 4 vs. Level 1
9,922 1
9,922 17,081 ,001
Level 5 vs. Level 1
10,676 1
10,676 15,025 ,001
Level 6 vs. Level 1
139,198 1
139,198 31,257 ,000
Error(maand24) Dimensie 2 Level 2 vs. Level 1 Level 3 vs. Level 1 Level 4 vs. Level 1
15,616 16 ,976 16,031 16
1,002
9,294 16 ,581
23
Level 5 vs. Level 1
11,369 16 ,711
Level 6 vs. Level 1
71,254 16
4,453
Dat alle domeinen afwijken ten opzichte van de z-score van de ruwe totaalscore kan waarschijnlijk verklaard worden door het feit dat de items die wel in de totale schaal zitten maar niet in de subschalen de totaalscore omlaag halen. Het is de vraag of de totaalscore hoger of lager is; dat is nergens uit op te maken hier, maar wel van belang. Mogelijk zijn er wel verschillen tussen de individuele subschalen. Dit is voor de performale subschalen (visomotoriek, geheugen en probleemoplossen) onderzocht door ze paarsgewijs met elkaar te vergelijken op 12, 18 en 24 maanden. Op 12 maanden verschillen visuomotoriek en probleemoplossen significant van elkaar (p < 0,05). Op dat moment wijken kinderen met DS op het domein visuomotoriek meer af van de controlegroep dan op het domein probleemoplossen. Ook verschillen geheugen en probleemoplossen op 12 maanden significant van elkaar (p < 0,01). Op dat moment wijken kinderen met DS op het domein geheugen meer af van de controlegroep dan op het domein probleemoplossen. Op 18 maanden verschillen alle drie de domeinen significant van elkaar (p < 0,05). Op het domein geheugen wijken kinderen met DS het meest af van de controlegroep, daarna op het domein probleemoplossen en het minst op het domein visuomotoriek. Op 24 maanden verschillen visuomotoriek en probleemoplossen significant van elkaar (p < 0,01). Op dat moment wijken kinderen met DS op het domein geheugen meer af van de controlegroep dan op het domein visuomotoriek. Ook verschillen geheugen en probleemoplossen significant van elkaar op 24 maanden (p < 0,01). Op dat moment wijken kinderen met DS op het domein geheugen meer af van de controlegroep dan op het domein probleemoplossen.
3.6. DS-groep en controlegroep met dezelfde mentale leeftijd vergeleken op domeinniveau
Op basis van de totaalscore op de BSID- II-NL werdeen mentale leeftijd berekend aan de hand van de normgegevens in de BSID handleiding. Er zijn subdomeinen gemaakt binnen die totale mentale schaal, waarvoor geen conversie voorhanden is dit noem je wat erg laat, want het is overal al toegepast. Daarom is gekeken op welke leeftijd de ruwe score van kinderen in de DS-groep 24 maanden hetzelfde is als de ruwe score van de controlegroep. De DS-groep presteert op 24 maanden hetzelfde als de controlegroep op 13,6 maanden. Door middel van lineaire interpolatie
24
Deleted: kan Deleted: worden
Formatted: Highlight
tussen de ruwe scores van de controlegroep op 12 en 18 maanden is ook voor de domeinen een mentale leeftijd berekend voor de DS-groep met een kalenderleeftijd van 24 maanden. In de onderstaande grafiek is te zien wat de mentale leeftijd is van de DS-groep per domein. Voor elk domein is ook de standaard meetfout aangegeven.
mentale leeftijd down 24 mnd 15,000 14,500
mentale leeftijd
14,000 13,500 mentale leeftijd
13,000 12,500 12,000 11,500 11,000 1
2
3
4
5
6
domein
1= 2= 3= 4= 5= 6=
Deleted: mentale leeftijd berekent aan de hand van de ruwe
totaalscore taalbegrip etc. mentale leeftijd berekent op basis van de ruwe score op het domein taalproductie mentale leeftijd berekent op basis van de ruwe score op het domein visuomotoriek. mentale leeftijd berekent op basis van de ruwe score op het domein geheugen leeftijd berekent op basis van de ruwe score op het domein probleemoplossen
Deleted: op de BSID-II-NL Deleted: mentale leeftijd berekent op basis van de ruwe score op het domein
In de bovenstaande grafiek is te zien dat niet op elk domein dezelfde score wordt behaald. Gemiddeld is de mentale leeftijd van kinderen uit de DS-groep van 24 maanden op de mentale schaal van de BSID-II-NL 13,62 maanden. Er is getoetst met behulp van een herhaalde metingen ANOVA in hoeverre de specifieke domeinen afwijken van de totaalscore op de mentale schaal van de BSID-II. Ofwel: welke domeinen wijken disproportioneel af ten opzichte van het globale ontwikkelingsniveau: -
Taalbegrip wijkt niet significant af van de totaalscore op de BSID-II-NL: F (1,16) = 1,477, p > 0,05
-
Taalproductie wijkt niet significant af van de totaalscore op de BSID-II-NL : F (1,16) = 0,007, p > 0,05
25
-
Visuomotoriek wijkt wel significant af van de totaalscore op de BSID-II-NL: F (1,16) = 20,829, p < 0,01
-
Geheugen wijkt wel significant af van de totaalscore op de BSID-II-NL : F (1,16) = 25,504, p < 0,01
-
Probleemoplossen wijkt niet significant af van de totaalscore op de BSID-II-NL: F (1,16) = 0,658, p > 0,05
Op basis van de literatuur werd juist verwacht dat de verbale domeinen disproportioneel zouden afwijken van het algemene ontwikkelingsniveau en dat visuomotoriek niet disproportioneel zou afwijken (Jacobs, 2009; Kostelijk, 2010; Silverman, 2007; Vicari, 2006; Fidler, 2005; Wang, 1996). In de discussie wordt verder ingegaan op verwachtingen die niet uitkwamen en worden hiervoor mogelijk verklaringen gegeven.
26
4. Discussie
4.1. Samenvatting van de belangrijkste resultaten en antwoord op de onderzoeksvraag
De DS-groep behaalde zoals verwacht op alle leeftijden een significant lagere score dan de controlegroep op de mentale schaal van de BSID-II-NL. Ook presteerde de DS-groep zoals verwacht op alle leeftijden significant lager op alle domeinen dan de controlegroep. De kinderen uit de DS-groep gingen wel significant vooruit over de verschillende meetmomenten, maar aanzienlijk minder dan de controlegroep. Deze bevindingen komen overeen met wat Moeller (2007) beschreef. De hoofdvraag was echter of er cognitieve domeinen zijn waar de kinderen uit de DS-groep disproportioneel zwak of sterk in zijn ten opzichte van hun eigen totaalscore op de BSID-II-NL. Om deze vraag te beantwoorden zijn de ruwe scores van de DS-groep en de controlegroep omgerekend naar z-scores. De z-scores van de ruwe domeinscores van de DS-groep zijn vervolgens vergeleken met de z-score van de ruwe totaalscore van de DS-groep. Alle z-scores van de ruwe domeinscores weken significant af van de z-score van de ruwe totaalscore. Dit verschil kan mogelijk worden verklaard doordat items die wel in de totale schaal en niet in de subschalen zaten de totaalscore omlaag haalden. Vervolgens is getoetst of er verschillen waren tussen de individuele performale subschalen. Individuele verschillen tussen twee of drie performale subschalen waren op alle drie de meetmomenten aanwezig. Dit werd niet verwacht, omdat uit de factoranalyse naar voren kwam dat de drie performale subschalen binnen de DS-groep niet onderscheidend waren. Dit zou betekenen dat op de drie performale domeinen ongeveer dezelfde score behaald zou moeten worden. Vooral op de performale schaal geheugen werd echter een lagere score behaald. Tenslotte zijn de scores van kinderen met DS en normaal ontwikkelende kinderen van dezelfde mentale leeftijd met elkaar vergeleken. Met een herhaalde metingen ANOVA is getoetst of kinderen uit de DS-groep van 24 maanden, met een gemiddelde mentale leeftijd van 13,62 maanden op de totale mentale schaal van de BSID, significant hoger/lager scoorden op de domeinen dan op basis van hun mentale leeftijd verwacht werd. Dit is op deze manier gedaan, om
27
Deleted: echter waarschijnlijk
de domeinen onderling te kunnen vergelijken. In veel eerder onderzoek is dit ook gedaan (Filder et. al, 2005; Lanfranchi, Cornoldi en Vianello, 2004; Laws & Lawrence, 2001; Vicari, 2006;VisuPetra, Benga, Tincas en Miclea, 2007), waardoor het huidige onderzoek met eerder onderzoek te vergelijken is. Alleen op de domeinen visuomotoriek en geheugen behaalden de kinderen uit de DS-groep een score die significant lager was dan hun score op de totale mentale schaal van de BSID-II-NL. Op basis van de literatuur werd deze uitkomst voor visuomotoriek niet verwacht en voor geheugen deels verwacht. Vicari (2006) concludeerde in zijn review over onderzoek naar visuomotoriek bij kinderen met DS juist dat visuomotoriek een relatief sterke vaardigheid is. Ook Jacobs (2009) en Kostelijk (2010) vonden dat visuomotoriek een relatief sterke vaardigheid is bij volwassenen met DS. In eerdere onderzoeken naar geheugen van kinderen met DS wordt gevonden dat ze vooral moeite hebben met het verbale KTG en minder moeite hebben met het opslaan van visuele stimuli in het KTG (Lanfranchi, Cornoldi en Vianello, 2004). De items uit de subschaal geheugen van het Formatted: Highlight
huidige onderzoek deden grotendeels een beroep op het visueel KTG. Slechts twee items uit de subschaal geheugen deden een beroep op het verbale KTG, namelijk item 152 (zegt getallen na) en item 160 (onthoudt volgorde).als je hierover nadenkt, (hoe het in de praktijk ging) dan weet je dat geen enkel DS-kind aan deze items toe kwam; je kutn dus zeggen dat er geen verbale KTG-items in zaten Daarom werd niet verwacht dat de kinderen met DS relatief laag op de subschaal geheugen zouden scoren. Wat wel werd verwacht was dat kinderen met DS disproportioneel achter zouden lopen op de verbale domeinen en dan met name op het domein taalproductie (Silverman, 2007). Dit was echter niet het geval. De kinderen met DS behaalden op de verbale domeinen geen score die lager was dan de mentale leeftijd. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de controlegroep op 12 en 18 maanden ook nog niet zo veel taal produceert en dat de DS-groep hier lastig tegen af te zetten is. Na verloop van tijd worden verschillen in de taalontwikkeling van de twee groepen waarschijnlijk duidelijker zichtbaar. De normaal ontwikkelende kinderen maken een sprong op het domein taalproductie vanaf 18 maanden, terwijl de kinderen met DS zich in hetzelfde tempo blijven ontwikkelen (Limpens 2010). Terug naar de onderzoeksvraag: is er bij heel jonge kinderen met DS al sprake is van een specifiek cognitief profiel? Er wordt geen duidelijk cognitief profiel gevonden bij kinderen met DS tussen het eerste en tweede levensjaar. In de grafiek ‘z-scores domeinen per meetmoment’ was te zien dat de DS-groep in veel gevallen het meest afweek van de controlegroep op de drie performale domeinen. Individuele vergelijking van de performale domeinen op 24 maanden liet zien dat het domein geheugen meer afweek van de controlegroep dan de domeinen visuomotoriek en 28
probleemoplossen. Op basis van de analyse op de z-scores zou dus gezegd kunnen worden dat het cognitieve profiel van kinderen met DS gekenmerkt wordt door een relatief zwak geheugen. In de grafiek ‘mentale leeftijd Down 24 maanden’ was een cognitief profiel te zien met als relatief zwakke vaardigheden visuomotoriek en geheugen. De score op de domeinen taalbegrip, taalproductie en probleemoplossen was gelijk aan de mentale leeftijd. De informatie die de analyse van de z-scores geeft komt dus grotendeels niet overeen met de informatie die het vergelijken van domeinen met het globale ontwikkelingsniveau geeft. Kortom er Deleted: g
werd wel een cognitief profiel gevonden bij kinderen met DS in het huidige onderzoek, maar de
Deleted: duidelijk
resultaten die gevonden werden lijken grotendeels in tegenspraak met eerder door anderen
Deleted: en
gevonden resultaten bij wat oudere kinderen (Fidler et. al 2005; Lanfranchi, Cornoldi en Vianello, 2004; Vicari, 2006) en volwassenen (Jacobs, 2009; Kostelijk, 2010). Je ziet allerlei significante verschillen van de domeinen met de totaalscore en ook onderling, dus je kunt niet zeggen dat er geen profiel is. Het profiel lijkt alleen niet op het volwassen profiel, voor zover vergelijkbaar. Overgens is taalbegrip later en ook nu relatief sterk… (had ik eerder al naar verwezen) De vraag rijst waarom er geen duidelijk cognitief profiel wordt gevonden bij kinderen met DS tussen het eerste en tweede levensjaar. Hiervoor zijn de volgende verklaringen mogelijk: De meeste simpele verklaring die gegeven kan worden is dat er op deze leeftijd bij kinderen met DS (nog) geen sprake is van een cognitief profiel bestaand uit verschillende domeinen, maar dat er sprake is van één of misschien twee factoren. Hierbij valt te denken aan een G-factor (Spearman, 1927) of aan bijvoorbeeld de factor ‘aandacht’. Een andere verklaring is de volgende: Op basis van de grote samenhang tussen de performale domeinen binnen de DS-groep kan voorzichtig gezegd worden dat veel vaardigheden waarschijnlijk nog van elkaar afhankelijk zijn. Voor bijvoorbeeld het nabouwen van een toren moet de instructie begrepen worden (taalbegrip), onthouden worden (geheugen), een blokje opgepakt worden (fijne motoriek) en twee blokjes op elkaar geplaatst worden (visuomotoriek). Kortom als één vaardigheid nog niet beheerst wordt, kan een andere vaardigheid als gevolg daarvan mogelijk ook niet uitgevoerd worden en daardoor ook niet gemeten worden. Dit klinkt wel OK: door onderliggende gezamenlijke beperkingen worden alle vaardigheden omlaag getrokken 9zoals te zien was in de correlatiestructuur) Een laatste verklaring is de volgende: Het is mogelijk dat er in het huidige onderzoek wel sprake was van een specifiek cognitief profiel bij kinderen met DS tussen één en twee jaar, maar dat dit niet naar voren kwam omdat de psychometrische kwaliteit van de subschalen onvoldoende was. Wordt niet toegelicht; en het punt van de onafhankelijkheid in de controlegroep wordt weer niet genoemd. 29
De bovengenoemde verklaringen voor het niet vinden van een specifiek cognitief profiel leiden tot concrete aanbevelingen voor vervolgonderzoek. In de laatste paragraaf zullen de aanbevelingen voor de toekomst besproken worden.
4.2 Aanbevelingen voor de toekomst
Bij de kinderen uit de controlegroep hingen de performale domeinen niet samen. Dit suggereert dat het wel mogelijk is om verschillende cognitieve domeinen te meten bij heel jonge kinderen. De verschillende performale vaardigheden zijn waarschijnlijk bij normaal ontwikkelende kinderen al minder afhankelijk van elkaar. Als de kinderen met DS wat ouder zijn hangen de verschillende domeinen mogelijk wat minder samen net als bij de normaal ontwikkelende kinderen nu al het geval is. De subschalen van de BSID-II-NL zijn daarom voor wat oudere kinderen met DS misschien wel een goed instrument om verschillende cognitieve domeinen te meten. De eerste aanbeveling voor de toekomst is dan ook om de BSID-II-NL elke half jaar te blijven afnemen bij de kinderen met DS die deelnamen aan dit onderzoek. Je voorspelt dan … Een andere aanbeveling is het beter vaststellen van de psychometrische kwaliteit van de samengestelde subschalen. Een confirmatieve factoranalyse zou meer informatie kunnen geven over wat de verschillende domeinen binnen de DS-groep precies meten. Slechte items zouden kunnen worden verwijderd en goede items zouden kunnen worden toegevoegd. De factorstructuur moet je in de normgroep bepalen Zoals in de inleiding al genoemd werd maakt inzicht in vroeg cognitieve ontwikkeling vroeg interventies mogelijk. Het brein heeft nog een grote plasticiteit (Huttenlocher, 1994) en is daardoor instaat om nieuwe vaardigheden relatief gemakkelijk aan te leren. Het uiteindelijke doel van het jong stimuleren van kinderen met DS is dat ze kunnen opgroeien tot zo zelfstandig mogelijke volwassen.
30
Deleted: geeft aan
Literatuur
Bjorklund, D. F. (2000). Children's thinking: Developmental function and individual differences (third edition). Belmont, CA: Wadsworth. Carlesimo, G. A., Marotta, L., & Vicari, S. (1997) Long-term memory in mental retardation: Evidence for a special impairment in subjects with Down’s syndrome. Neuropsychologia, 24, 60 – 68. Chapman, R. S., & Hesketh, L. J. (2000). Behavioral phenotype of individuals with Down Syndrome. Mental Retardation and Developmental Disabilities Research Reviews, 6, 84 – 95.
Fidler, D. J. (2005). The emerging Down Syndrome behavioral phenotype in early childhood: Implications for practice. Infants & Young Children, 18, 86 – 103. Gray, P., (2006), Psychology (5th ed.), New York: Worth Publishers
Huttenlocher, P.R. (1994). Synaptogenesis in human cerebral cortex. Chicago: Dept of Pediatrics
Hyde, L.A., Frisone, D.F., & Crnic, L.S. (2001). Ts65Dn mice, a model for Down syndrome, have deficits in context discrimination learning suggesting impaired hippocampal function. Behavioural Brain Research 18, 53-60.
31
Lanfranchi, S., Cornoldi, C., & Vianello, R. (2004). Verbal and visuospatial working memory deficits in children with Down Syndrome. American Journal on Mental Retardation, 109, 456 – 466.
Laws, G., Lawrence L. (2001). Spatial representation in the drawings of children with Down's syndrome and its relationship to language and motor development: A preliminary investigation. British Journal of Developmental Psychology 19, 453-473
Mash, J. M., & Wolfe, D. A. (2005). Abnormal child psychology. Belmont, CA: Thomson Wadsworth.
Van der Meulen, B.F., Ruiter, S.A.J., Lutje Spelberg, H.C. & Smrkovsky, M. (1993). Bailey scales of infant development II Nederlandse versie. Miller, G. (1994). The magical number seven, plus or minus two: some limits on our capacity of processing information. Psychological Review, 101, 343-352.
Moeller, I. M. (2007). Just a bit different. Scientific American Special Edition Child Development, 17, 42-47.
Pennington, B. F., Moon, J., Edgin, J., Stedron, J., & Nadel, L. (2003). The neuropsychology of Down syndrome: Evidence for hippocampal dysfunction. Child Development, 74, 75 – 93.
Ruskin, E.M., Kasari, C., Mundy, P. & Sigman, M. (1994). Object Mastery Motivation of Children With Down Syndrome. American journal on mental retardation 98, 499-509.
Ruskin, E.M., Kasari, C., Mundy, P. & Sigman, M. (1994). Attention to People and Toys During Social and Objcct Mastery in Children With Down Syndrome.
American journal on mental
retardation 99, 103-111.
Spearman, C. E. (1927). The abilities of man : their nature and measurement. Londen: Macmillan. Vicari, S. (2006). Motor development and neuropsychological patterns in persons with Down syndrome. Behavior Genetics, 36, 355 – 364.
32
Visu-Petra, L., Benga, O., Tincas, I., & Miclea, M. (2007). Visual-spatial processing in children and adolescents with Down’s syndrome: a computerized assessment of memory skills. Journal of Intellectual Disability Research, 51, 942 – 952.
Werkstukken medestudenten: Jacobs (2009) Cognitief profiel in Downsyndroom Kostelijk (2010) Cognitief profiel bij mensen met het syndroom van Down Limpens (2010) Nog in ontwikkeling.
Bijlage 1 Items uit de subschaal ‘visuomotoriek’ 35
Speelt met rammelaar
37
Manipuleert met ring
39
Grijpt bengelende ring
45
Pakt kubus op
48
Onderzoekend spel met koortje
54
Neemt voorwerp van ene in andere hand
55
Tilt omgekeerd kopje op
57
Pakt handig en rechtstreeks kubus op
58
Houdt 2 kubussen 3 seconden vast
59
Manipuleert bel, belangstelling voor details
62
Trekt op gerichte manier aan koortje:bemachtigt ring
65
Houdt 2 van 3 kubussen 3 seconden vast
66
Laat bel doelbewust rinkelen
67
Tilt kopje aan oor op
73
Slaat bladzijden van boek om
74
Stopt op bevel kubus in kopje
75
Probeert 3 kubussen te pakken te krijgen
77
Duwt auto voort
79
Betast gaten in pennenbord
33
80
Neemt deksel van doos af
86
Stopt 3 kubussen in kopje
87
Plaatst 1 pen herhaaldelijk
89
Stopt 6 kralen in doos
90
Plaatst 1 blok (in blauw puzzelbord)
91
Spontaan krabbelen
92 93 95 97 98 112 115 119 120 123 130 132 135 138 149 150
Sluit rond doosje Plaatst ronde blok (in roze puzzelbord) Stopt 9 kubussen in kopje Bouwt toren van 2 kubussen Plaatst pennen binnen 70 seconden Plaatst 4 blokken binnen 150 sec (in blauw puzzelbord) Voltooit roze puzzelbord Plaatst pennen binnen 25 seconden Voltooit roze puzzelbord (omgekeerd) Bouwt toren van 6 kubussen Voltooit blauwe puzzelbord binnen 70 seconden Stopt kralenketting in buisje binnen 120 seconden Bouwt toren van 8 kubussen Bouwt trein van kubussen Bouwt brug Bouwt muur
Items visuomotoriek 12 maanden: 35, 37, 39, 45, 48, 54, 55, 57, 58, 59, 62, 65, 66, 67, 73, 74, 75, 77, 79, 80, 86, 87, 89, 90, 91, 92, 93, 95, 97, 98 Items visuomotoriek 18 maanden: 112, 115, 119, 120, 123 Items visuomotoriek 24 maanden: 130, 132, 135, 138, 149, 150
Items uit de subschaal ‘geheugen’ 13
Visuele herkenning van ouder
26
Aanpassing aan visuele stimulus
27
Discrimineert nieuw visueel patroon
34
46
Fixeert op verdwijnende bal gedurende 2 seconden
72
Zoekt naar inhoud van doos
80
Neemt deksel van doos af
84
Vindt konijntje onder kopjes
96
Vindt konijntje onder verwisselende kopjes
118
Identificeert voorwerpen op foto
143
Onthoudt geometrische vormen
144
Discrimineert plaatjes (I)
151
Discrimineert plaatjes (II)
152
Zegt getallen na
160
Onthoudt volgorde
Items ‘geheugen’ 12 maanden: 13, 26, 27, 46, 72, 80, 84, 96 Items ‘geheugen’ 18 maanden: 118 Items ‘geheugen’ 24 maanden: 143, 144, 151, 152, 160
Items uit de subschaal ‘probleemoplossen’ 55
Tilt omgekeerd kopje op
62
Trekt op een gerichte manier een koortje: bemachtigt ring
80
Neemt deksel van doos af
85
Verwijdert pil uit fles
88
Krijgt speelgoed te pakken (doorzichtig bakje (I))
104
Verkrijgt speelgoed met stokje
105
Krijgt speelgoed te pakken (doorzichtig bakje (II))
132
Stopt kralenketting in buisje binnen 120 seconden
Items ‘probleemoplossen’12 maanden: 55, 62, 80, 85, 88 Items ‘probleemoplossen’18 maanden: 104, 105, 132 Items ‘probleemoplossen’24 maanden: -
35
Bijlage 2 Gemiddelde ruwe score en standaarddeviatie voor de controlegroep per domein Controlegroep ruwe scores: Taalbegrip 12 maanden Taalbegrip 18 maanden Taalbegrip 24 maanden Controlegroep ruwe scores: Taalproductie 12 maanden Taalproductie 18 maanden Taalproductie 24 maanden Controlegroep ruwe scores: Visuomotoriek 12 maanden Visuomotoriek 18 maanden Visuomotoriek 24 maanden Controlegroep ruwe scores: Geheugen 12 maanden Geheugen 18
M
SD 1,83
0,58
6,54
4,901
14,8
5,806
M
SD 8,74
1,288
14,62
2,898
26,07
6,886
M
SD 18,81
2,767
32,63
5,373
43,24
9,024
M
SD 6,36 8,42
0,762 0,848
36
maanden Geheugen 24 maanden Controlegroep ruwe scores: Probleemoplossen 12 maanden Probleemoplossen 18 maanden Probleemoplossen 24 maanden
11,71
M
2,205
SD 3,91
0,986
6,54
0,641
7,49
0,506
Bijlage 3 Gemiddelde z-score en standaard error voor de DS-groep per domein DS-groep z-scores Taalbegrip 12 maanden Taalbegrip 18 maanden Taalbegrip 24 maanden
M
DS-groep z-scores Taalproductie 12 maanden Taalproductie 18 maanden Taalproductie 24 maanden
M
DS-groep z-scores Visuomotoriek 12 maanden Visuomotoriek 18 maanden Visuomotoriek 24 maanden
M
DS-groep z-scores Geheugen 12 maanden Geheugen 18 maanden Geheugen 24 maanden
M
SE -2,810
,184
-1,049
,039
-2,090
,057
SE -1,713
,338
-2,192
,141
-2,305
,062
SE -2,630
,205
-3,083
,187
-2,457
,113
SE -2,660
-2,660
-3,797
-3,797
-2,438
-2,438
37
DS-groep z-scores Probleemoplossen 12 maanden Probleemoplossen 18 maanden Probleemoplossen 24 maanden
M
SE -2,208
,155
-5,835
,272
-6,107
,663
38