UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009
EEN SPEL VAN SINNEN VAN LAZARUS DOOT ENDE HOE DAT CHRISTUS HEM OPWECKTE EEN ZESTIENDE-EEUWS ZINNESPEL UIT DE VERZAMELING ‘TROU MOET BLIJCKEN’ TEKSTUITGAVE MET INLEIDING EN AANTEKENINGEN
DEEL 1/2: TEKSTUITGAVE MET INLEIDING
Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad Master in de Taal-en Letterkunde: Nederlands-Engels Promotor: Prof. Dr. D. Coigneau
door Carmen Perdu
WOORD VOORAF Na het schrijven van deze masterverhandeling zijn er enkele mensen die ik in het bijzonder wil bedanken. In de eerste plaats bedank ik mijn promotor Prof. Dr. D. Coigneau voor het steeds met raad en daad bijstaan in het tot stand komen van deze verhandeling. Ten tweede wou ik ook graag Iris bedanken voor de uurtjes die we samen hebben doorgebracht bij het zoeken naar bronnen, oplossen van kleine probleempjes ‘onderweg’ en de hulp bij het schrijven. Als derde moet ik toch ook even mijn vrienden uit het ‘studiegroepje’ bedanken. Wat in de paasvakantie een gek idee leek, enkele weken afzondering in de economiebib om samen te ‘thesissen’, blijkt nu, zes weken later, zijn effectiviteit bewezen te hebben. Jullie hebben ervoor gezorgd dat deze periode, die vrij eenzaam kon geweest zijn, één van de fijnste uit mijn studententijd was. Dankjewel dat jullie er waren elke ochtend, zo rond de klok van tien, Ilse, Jasper en Karen. Ten slotte wil ik hier nog een woordje van dank richten aan mijn ouders, niet enkel voor hun bezorgdheid en de steun die ze me gaven in de voorbije maanden bij het schrijven van deze verhandeling maar ook, en vooral, voor hun onvoorwaardelijk geloof in mij in de laatste vier jaar. Het doet me heel veel te zien hoe trots jullie op me zijn. Ik heb altijd op jullie steun en vertrouwen kunnen rekenen tijdens mijn ‘Blandijnjaren’, dankjewel mama en papa. Carmen Perdu
II
INHOUD INLEIDING
1
1
ALGEMENE SITUERING
3
De rederijkers en Haarlem
3
1.1.1 1.1.2 1.1.3 1.1.4
3 5 7 8
1.1
De rederijkers, algemeen De rederijkers in Haarlem De verzameling ‘Trou Moet Blijcken’ Lazarus doot, ontstaan in Amsterdam en een ‘late’ Haarlemse opvoering.
2
INHOUD EN STRUCTUUR
10
2.1
Speltype
10
2.2
Analytische inhoudsopgave
11
2.2.1 Inleiding tot de analytische inhoudsopgave 2.2.2 Analytische inhoudsopgave
11 12
Verhouding met de hoofdbronnen
19
2.3.1 Bronnen 2.3.1.1 Johannes 11,12:1-9 2.3.1.2 Andere bronnen 2.3.2 Dramatisering van het Bijbelverhaal 2.3.3 Personages 2.3.3.1 Uit het Bijbelverhaal 2.3.3.2 Personages in het stuk
19 19 20 20 22 22 22
2.3
2.4
3 3.1
Politieke en maatschappelijke omstandigheden bij het ontstaan van Lazarus doot
23
2.4.1 Ontstaanscontext van Lazarus Doot, een nieuw bestuur en een nieuw geloof 2.4.1.1 Aanloop 2.4.1.2 Repressie van de hervorming 2.4.1.3 Willem van Oranje 2.4.2 Maatschappelijke context in het spel, anachronistische verwijzingen
23 23 24 25 27
OPVOERINGSASPECTEN
31
Mogelijke uitvoering
31
3.1.1 De toneelstellage bij de rederijkers 3.1.2 Opvoeringspotentieel van Lazarus doot
31 33
4
VORM-, TAAL- EN STIJLASPECTEN
37
4.1
Rijmpatronen en gebruik van dichtvormen
37
4.2
Retoricale kenmerken in taal en stijl
46 III
BESLUIT
49
TEKSTUITGAVE
51
BIJLAGEN BIJLAGE I: JOHANNES 11 EN 12:1-9 UIT DE ‘DEUX-AES’-BIJBEL BIJLAGE II: 15 MAART 1580, FILIPS II DOET WILLEM VAN ORANJE IN DE BAN
I II VIII
IV
LIJST VAN AFBEELDINGEN Figuur 1: Blazoen van ‘Trou moet blijcken’ (uit: Van Boheemen, F.C. en Th.C.J. Van Der Heijden “De rederijkers en Haarlem” in: E.K. Grootes (red.), Haarlems Helicon. Literatuur en toneel te Haarlem voor 1800, Hilversum, 50.) ........................................................................................ 6 Figuur 2: Toneel van de Antwerpse wedstrijd uit 1561 (uit: Van Iperen et al. Van die becooringe des duvels hoe hij crijstus becoorden. Zestiende-eeuws rederijkersstuk van Jan Tömisz., 28) .... 31 Figuur 3: Toneelstellage voor de Haarlemse rederijkerswedstrijd van 1606 (uit: W.M.H. Hummelen Typen van toneelinrichting bij de rederijkers, 62).................................................................. 32
V
INLEIDING Op het einde van de zestiende eeuw bracht de Haarlemse rederijkerskamer der Pellicanisten een verzameling spelen uit onder de titel ‘Trou moet blijcken’. Tussen 1992 en 1998 is van deze verzameling, op initiatief van W.N.M Hüsken, B.A.M Ramakers en F.A.M. Schaars, een integrale facsimile-uitgave in acht delen met diplomatische transcriptie verschenen. Door deze editie zijn nu alle 118 spelen goed consulteerbaar, Lazarus doot ende hoe dat Christus hem opweckte (verder Lazarus doot) is het tiende spel in het tweede boek, ‘boek B’, van deze verzameling. Tot op heden werd deze tekst nog niet voorzien van een inleiding en een tekstverklaring die het spel begrijpelijker kunnen maken voor de moderne lezer. De auteur van Lazarus doot noemt zijn spel in één van de laatste clausen ‘een simpel werck’. Hij vraagt de lezer/toeschouwer om zijn aandacht te vestigen op ‘den text ende niet den conste perfeckxtije’. Het spel kan bij een eerste lezing inderdaad ‘zwaar’ overkomen, het taalgebruik is niet vlot en dit leidt tot een moeilijk begrip van hetgeen er gezegd wordt. In 1937 oordeelde Prof. DR. Ellerbroek-Fortuin dat dit ‘uit “kunst”oogpunt bekeken […] een zeer zwak stuk’ is, ‘de waarde van het stuk ligt uitsluitend in zijn actualiteit’ (1937:135). Dit is een erg negatief oordeel dat waarschijnlijk te wijten is aan een te oppvervlakkige lezing. Om uitspraken als deze in de toekomst te vermijden, biedt deze verhandeling de moderne lezer voor het eerst een tekstuitgave met de nodige aantekeningen ter consultatie aan. Er is ook een inleiding bij de tekst voorzien die het spel in al zijn aspecten belicht en in een brede geschiedkundige context plaatst. Deze verhandeling bestaat uit twee delen. In het eerste boekdeel vindt u een inleiding en een integrale tekstuitgave van Lazarus doot. Het inleidende gedeelte is opgedeeld in vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk wordt de rederijkerscultuur in de zestiende eeuw toegelicht, in het algemeen en in de Haarlemse context. Het eerste hoofdstuk sluit af met een korte argumentatie voor een latere datering van de tekst dan tot nu toe geponeerd werd. In het tweede hoofdstuk wordt het spel inhoudelijk en structureel belicht. Eerst wordt het speltype kort toegelicht. Daarop volgt de analytische inhoudsopgave die een korte inhoud van de tekst aanbiedt. In het derde deel van het tweede hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de hoofdbronnen die de auteur gehanteerd heeft. Het tweede hoofdstuk wordt afgesloten met een schets van de politieke context waarin Lazarus doot vermoedelijk ontstond en de verwijzingen hiernaar in de tekst. Het derde hoofdstuk brengt de mogelijke opvoeringsaspecten van het spel voor het voetlicht. Vlak voor het besluit wordt in het vierde hoofdstuk nog even dieper ingegaan op de taal en stijlaspecten die dit spel typeren. Deze inleiding op Lazarus doot wordt afgesloten met een besluit dat de belangrijkste conclusies nog eens
1
op een rijtje zet. Onmiddellijk na de inleiding volgt dan de integrale tekst van het spel. De bijlagen waarnaar verwezen wordt in de inleiding zijn helemaal op het einde van dit eerste boekdeel terug te vinden. In het tweede boekdeel van deze verhandeling vindt men een lijst met aantekeningen die een handig hulpmiddel kan vormen bij het lezen van Lazarus doot. In dit tweede boekdeel is ook de bibliografische lijst van geraadpleegde werken opgenomen.
2
1 Algemene situering
1.1
De rederijkers en Haarlem
1.1.1 De rederijkers, algemeen In de Vlaamse, Brabantse, Hollandse en Zeeuwse steden van de vijftiende eeuw ontstonden gezelschappen van ‘amateurs’ die als ‘aangenaam tijdverdrijf’ literaire teksten vervaardigden en vertolkten. Ze bedreven ‘Conste uut jonste’, ‘kunst uit liefde’. Een dergelijk gezelschap werd, naar het voorbeeld van de Noord-Franse ‘chambres de rhétorique’, ‘camers van rhetorike’ genoemd. De leden van de kamers kregen de naam ‘gesellen van der (consten vander) rhetoriken’, ‘rhetorikers’ of ‘retrosijns’. Later werd, naar ‘rhetoriker,’ de term ‘rederijker’ gevormd (Coigneau 2000a:129). De Nederlanden hebben tussen ca. 1400 en 1600 zo’n 284 rederijkersgezelschappen gekend. De grootste toename van het aantal kamers kwam er in de jaren tachtig van de vijftiende eeuw (Coigneau 2000a:130). De rederijkerskamer was een goed georganiseerd geheel. We kunnen stellen dat ze bijdroegen tot de ‘institutionalisering van de dichtkunst in de stad’. Vele van deze gezelschappen waren, naar het voorbeeld van de ‘gilden’, officieel erkend door de overheid. Dit bracht met zich mee dat de gezelschappen een strakke interne organisatie kenden om hun (door de stad voorgeschreven) opdrachten te vervullen. De kamers werden bestuurd als waren het echte gilden. Aan het hoofd van een rederijkerskamer stond de Prins of Keizer. Daarnaast zetelde ook de facteur in het bestuur van de kamer. Hij schreef de spelen en regisseerde ze (Mak 1944:15). De rederijkerskamers hadden, ook in navolging van de ‘gewone’ gilden, een eigen blazoen en gildekleren. Daarenboven hadden ze een eigen devies, ontleend aan hun patroonheilige of de planten - en bloemenwereld (Coigneau 2000a:130). Zo heette de Haarlemse rederijkerskamer in wiens naam Lazarus doot werd geproduceerd, De Pellicaen, hun devies luidde ‘Trou Moet Blijcken’. Deze gildelijke organisatievorm leidde ertoe dat de rederijkerskamers zich bij stedelijke evenementen konden manifesteren als ‘het literaire gild’ van de stad (Coigneau 2000a:130). De rederijkers verwierven in de middeleeuwse stad ‘sociale relevantie’ doordat ze een belangrijke factor waren binnen de stadsfeestencultuur. Hieraan dankten ze als gezelschappen vaak ‘hun ontstaan, hun officiële status en de steun van de overheid […]’. Bij processies en ommegangen, 3
inkomsten van een vorst, vieringen naar aanleiding van een overwinning, een vredesbesluit, de geboorte of het huwelijk van een prins, bij schutterswedstrijden, patroon-en gildenfeesten, vastenavondvieringen en meifeesten vertolkten zij de ‘algemene vreugde’ en demonstreerden in ‘togen’ (voorstellingen met bijbelse, mythologische of allegorische figuren), spelen, liederen en gedichten de religieuze, morele of politieke ‘zin’ van het gevierde feit en dus ook van het vieren zelf (Coigneau 2001:35). De meest bekende en meest gedocumenteerde gelegenheden waarop de kamers zich ten volle konden manifesteren waren de interstedelijke toneelwedstrijden. Op deze wedstrijden werden vooraf andere kamers uitgenodigd, ze kregen tot taak om ‘toneelstukken, gedichten en liedjes op een vaak van te voren opgegeven thema of kwestie’ te maken en op te voeren (Van Bohemen en Van der Heijden 1993:52). Zo’n toneelwedstrijd was een groots evenement in de middeleeuwse stad. Hierbij vonden de kamers het belangrijk dat ze meer waren dan ‘een groep toneelspelende gezellen met een ‘gegeven’ repertoire of een gilde dat jaarlijks op processiedagen steeds hetzelfde spel of dezelfde figuren vertoonde.’ Creativiteit werd hoog in het vaandel gedragen. In de uitnodigingskaarten die vooraf naar de deelnemende kamers werden verzonden, werden de deelnemers steeds gewezen op het belang van ‘het nieuwe’ in het spel dat ze zouden brengen. De facteur was hiervoor een belangrijk figuur binnen de kamer. Hij was ten volle ‘verantwoordelijk voor de artistieke prestaties van het gezelschap’ (Coigneau 2000a:131-132). De stadsfeesten en de toneelstukken die naar aanleiding van de wedstrijden werden geschreven, zijn tot op heden de bekendste activiteiten van de rederijkers. Dit waren echter niet hun enige, en ook niet hun belangrijkste, gelegenheden tot creativiteit. De meeste kamers organiseerden binnenshuis op regelmatige basis ‘interne dichtwedstrijden, en meer in het bijzonder […] wedstrijden voor het beste ‘Refrain’. Het refrein is een dichtgenre dat van de Franse ballade is afgeleid’ met een ‘heldere structuur, bestaande uit een aantal gelijke strofen – in het merendeel der gevallen drie van ca. dertien tot zeventien verzen- met een laatste,eventueel kortere strofe, die prince getiteld werd (omdat in deze strofe de Prins van de kamer wordt aangesproken) of met een van deze titel afgeleid woord begon, en, tenslotte, in het gebruik van een zelfde laatste stroferegel, de zogenaamde (stok)regel, die aan het gedicht […] een bijzondere dynamiek en spanning verleende. (Coigneau 2000a:133 mijn toevoeging)
In deze wedstrijden werd elk individueel lid van de kamer uitgenodigd om zijn kunde te tonen aan zijn gezellen. De kamerreglementen die ons overgeleverd zijn geven aan dat dit een belangrijk deel uitmaakte van de dagelijkse werking van de kamer. We zien dit bijvoorbeeld in de statuten van de Gentse kamer De Fonteine, waarin te lezen staat dat
4
om de drie weken op zondagmiddag iemand van het gezelschap door middel van een ‘hoedekin’ (krans?) moet worden aangewezen om drie dagen later een ‘Refrain’ van evenveel verzen als hem goeddunkt voor te leggen (Coigneau 1993:106).
Nog eens drie weken later moesten de andere gezellen dan een refrein indienen dat het refrein van de uitverkorene zo goed mogelijk navolgde in het aantal verzen en rijmpatroon en dezelfde stokregel had (Coigneau 1993:106). Het refrein was ‘het genre waarmee de gemiddelde rederijker-componist zijn creativiteit op dreef hield ‘(Coigneau 2000a:136).
1.1.2 De rederijkers in Haarlem Na de algemene schets van hoe een rederijkerskamer er in de zestiende eeuw uitzag en hoe ze georganiseerd werd, zal nu de rederijkerij binnen de stad Haarlem toegelicht worden. Haarlem heeft in zijn geschiedenis verschillende rederijkerskamers gekend. Omstreeks 1485 al werd De Wijngaertranken, met zinspreuk ‘Liefde boven al’ opgericht. Een tweede kamer werd voor het eerst vermeld in stadsrekeningen van 1503, deze kamer heette De Pellicaen. Haar zinspreuk luidde ‘Trou moet blijcken’. Deze twee kamers blijken in 1511 gefuseerd te zijn. Vanaf dan werd de Haarlemse rederijkerskamer Het kyndeke Jesus in die Wijndruiven genoemd, het devies ‘Trou moet blijcken’ werd van De Pellicaen overgenomen (Figuur 1). Na de fusie moet later, tussen 1546 en 1550, nog een nieuwe kamer, De Wijngaertranken, met als devies ‘Lyeft Boven Al’ ontstaan zijn (Van Boheemen en Van der Heijden 1993:49). Beide kamers traden op regelmatige basis naar voren en werden aanvankelijk door zowel publiek als overheid geapprecieerd. Botsingen met de overheid en religieuze onrust zorgden er echter voor dat in 1567 een brief van de graaf van Bossu, de door Filips II in de plaats van Willem van Oranje aangestelde stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht, een einde poogde te maken aan de activiteiten van de rederijkers in Haarlem. Het verbod van de graaf van Bossu kwam er niet zomaar, in 1559 al had Filips II in een plakkaat alle ‘Camerspelen’ over ‘geestelijke’ onderwerpen verboden. Hiervan hebben de kamers zich aanvankelijk niet veel aangetrokken. In 1564 dan werd elk spel verboden dat niet op voorhand door de bisschop werd goedgekeurd. Ondertussen speelde ‘Trou Moet Blijcken’ sociaal geëngageerde spelen van de hand van hun toenmalige factor Heyns Adriaenszoon. Een spel van neering, dat waarschijnlijk van zijn hand is, is bijvoorbeeld ‘duidelijk gericht tegen vele verwerpelijke commerciële praktijken waar de kleine man de dupe van werd’. Deze kritische houding zou de Haarlemse kamer zuur opbreken. In 1567 werd, zoals al vermeld, elke rederijkersactiviteit verboden. Heyns Adriaenszoon liet zich hierdoor niet van slag brengen, hij 5
publiceerde talrijke ‘sterk anti-katholiek getinte schimpverzen’ (Van Boheemen en Van den Heijden 1999:51-53).
Figuur 1: Blazoen van ‘Trou moet blijcken’ (uit: Van Boheemen, F.C. en Th.C.J. Van Der Heijden “De rederijkers en Haarlem” in: E.K. Grootes (red.), Haarlems Helicon. Literatuur en toneel te Haarlem voor 1800, Hilversum, 50.)
In 1573 kwam er een einde aan het beleg van Haarlem (Blom 2001:111). In de periode die daarop volgde, waarin de katholieke Spanjaarden het voor het zeggen hadden, viel de rederijkersactiviteit vrijwel stil. Ongeveer vier jaar later werden de Spanjaarden, na het afsluiten van het ‘Eeuwig Edicht’, weer naar huis gestuurd. Vanaf dan kenden de rederijkersactiviteiten in Haarlem een nieuwe bloei die zal duren tot 1616. De rederijkerswedstrijd ter gelegenheid van de loterij van het Oude mannenhuis in 1606 was hiervan het absolute hoogtepunt. In deze periode ontstaat ook De Witte Angieren, een derde Haarlemse kamer (Van Boheemen en Van den Heijden 1999:51-53). Vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw en in het eerste kwart van de achttiende eeuw vinden de Haarlemse rederijkersproducties niet langer in het openbaar plaats, de kamers beperken zich tot ‘voornamelijk interne voorstellingen’. Doordat de rederijkers dan niet langer een publiek
6
gegeven zijn, vinden we ze vanaf dan niet vaak meer terug in overheidsbronnen. Onze informatie over deze periode is dan ook beperkt. Wel is zeker dat de kamers ‘tot ver in de achttiende eeuw’ actief blijven. ‘Trou moet Blijcken’ is tot vandaag een actieve kamer, zij het nu met andere doelstellingen (van Boheemen – van den Heijden 1999:59-60).
1.1.3 De verzameling ‘Trou Moet Blijcken’
In 1600 brengt de Haarlemse rederijkerskamer der Pellicanisten een verzameling spelen samen in de collectie ‘Trou Moet Blijcken’. Uiteindelijk ontstond een ‘vrij omvangrijke verzameling’ die ‘bestaat uit negen (oorspronkelijk twaalf: de boeken H, K en L zijn vermist) ‘verzamelhandschriften’ die samengebracht zijn in elf ‘boeken’’ (Coigneau 2000b:78). Deze verzameling bevat in totaal 118 spelen (149 wanneer we de spelen uit de verloren boeken H, K en L erbij rekenen), dit is ‘de grootste collectie toneelspelen die uit de rederijkerstijd is overgeleverd’ (Ramakers 2003: 111).
‘Trou Moet Blijcken’ is in de eerste plaats door zijn omvang een interessante spelencollectie. Goossen ten Berch, een bestuurslid van ‘Trou Moet Blijcken’, is de kopiist van zeker vier (A, B, C en G) van de twaalf banden. ‘[H]ij voorzag ze, afgezien van hun letter, van de naam van de kamer en het jaartal 1600’ (Ramakers 2003: 111-112). Dit jaartal slaat waarschijnlijk op het jaar waarin ten Berch zijn werk heeft aangevangen en niet zozeer op het jaar waarin het werk werd voltooid (Coigneau 2000:80). Vier andere handschriften (D, E, F en I) zijn van de hand van Adriaen Lourisz Lepel. Lepel was in de jaren ‘50 tot ‘80 van de zestiende eeuw factor van de jonge Haarlemse kamer De Wijngaertranken (Ramakers 2003:112). Zo vonden ook spelen van deze jonge kamer hun weg naar de collectie, dit is een eerste extra kenmerk dat de waarde van ‘Trou moet blijcken’ mee bepaalt. Bovendien zijn er, doordat de Haarlemse kamers soms spelen overnamen van niet-Haarlemse kamers, ook spelen uit de zuidelijke Nederlanden in de verzameling te vinden. ‘Soms is de oorsprong nadrukkelik (sic) vermeld’, dan is het duidelijk waar het spel vandaan komt. In andere niet-Haarlemse spelen waar de productieplaats niet expliciet vermeld wordt, zijn soms aanpassingen aangebracht om de stukken ‘pasklaar’ te maken voor een Haarlemse opvoering ‘door invlechting van de eigen naam en zinspreuk’. Voor deze spelen is de oorsprong iets moeilijker te traceren (De Vooys 1926: 266). De verzameling bevat bovendien spelen uit de hele 16e eeuw (van De Schuijfman uit 1504 tot
7
De treves uit 1609) (Ramakers 2003:112-113). Al deze factoren samen maken dat het belang van deze verzameling nauwelijks te onderschatten valt. Tussen 1992 en 1998 is van deze collectie, op initiatief van W.N.M Hüsken, B.A.M Ramakers en F.A.M. Schaars, een integrale facsimile-uitgave in acht delen met diplomatische transcriptie verschenen. Door deze editie zijn nu alle 118 spelen goed consulteerbaar. Toen het project begon waren er dat slechts 31 (Coigneau 2000b:78). Lazarus doot is het elfde spel dat terug te vinden is in het B-deel van deze verzameling. Het is dus naar alle waarschijnlijkheid overgeschreven en in de collectie gebracht door Goossen ten Berch. De invlechting van de zinspreuk ‘In Lief bloeijende’(R. 1348 en 1383) geeft aan dat het spel naar alle waarschijnlijkheid door een anonieme rederijker van de Amsterdamse kamer De Eglentier is geschreven (De Vooys 1927:184).
1.1.4 Lazarus doot, ontstaan in Amsterdam en een ‘late’ Haarlemse opvoering. Lazarus doot is, zoals hierboven vermeld, vanuit de Amsterdamse rederijkerskamer ‘In Liefde Bloeiende’ ontstaan. Getuigen hiervan zijn de invlechtingen van de zinspreuken van de kamer in R. 1348 en R. 1383. Kalff poneerde in 1889 dat het stuk waarschijnlijk rond 1530 werd geschreven en opgevoerd (Kalff 1889:XIV-XV). Ellerbroek - Fortuin pleit later echter voor een latere opvoering maar nog steeds (kort) vóór 1538. Volgens haar werd het daarna, door de strengere geloofsrepressie van het Amsterdamse stadsbestuur, onmogelijk een stuk met een dergelijke ketterse inhoud op het toneel te brengen (Ellerbroek – Fortuin 1937:133). Kalff en EllerbroekFortuin hebben het stuk naar alle waarschijnlijkheid niet in detail bestudeerd. Dat Lazarus doot al in het derde decennium van de zestiende eeuw zou ontstaan zijn, is na een grondige lezing van de toneeltekst, niet meer aannemelijk. Het ontstaan in Amsterdam valt niet te ontkennen, maar 1530 als ontstaansjaar is te vroeg. We kunnen vanuit de tekst argumenten aanhalen die bewijzen dat de Haarlemse Lazarus doot na 1580 (het jaar waarin de ban tegen Willem II werd afgekondigd) moet ontstaan zijn. Een eerste argument dat kan aangehaald worden is de veranderde houding tegenover het hervormde geloof in Haarlem vanaf 1577. Vanaf dan was de stad verlost van de strenge geloofsrepressie door de Spanjaarden. De rederijkerij kende in die periode een nieuwe bloei. Vanaf 1579 was het verboden om in het openbaar nog een andere godsdienst dan de gereformeerde te belijden, het rooms-katholieke geloof werd echter in private kringen aanvaard 8
en niet (zoals in de Zuidelijke Nederlanden) vervolgd (Ramakers 2003:113). Het geloof in en de euforie over de nieuwe godsdienst moet op dat moment groot geweest zijn. Het is dan ook mogelijk te veronderstellen dat de aandacht voor spelen als Lazarus doot, waarin de hervorming gepropageerd wordt, weer groter werd. Het is dan ook aanneembaar dat ‘Trou Moet Blijcken’ het spel dan weer heeft opgediept. Een tweede argument kan na grondige lezing uit de tekst gehaald worden. Er zijn in Lazarus doot duidelijke parallellen te trekken tussen Jezus en Willem van Oranje (zie 2.4.2.). De ban die over Jezus en zijn volgelingen wordt uitgesproken, werd naar alle waarschijnlijkheid vrij bewust geschreven naar het voorbeeld van de ban over Willem II. Deze werd uitgesproken in maart 1580, het fragment waarin Jezus vogelvrij verklaard wordt, dateert dus van (kort) na 1580. Een derde argument dat kan aangehaald worden is de vaststelling dat er in de Haarlemse Lazarus Doot geen sinnekens meer voorkomen (zie 2.3.3.1). Sinnekens waren vooral in het begin van de zestiende eeuw de meest kenmerkende personages van het spel van sinne. In Lazarus doot komen er echter geen sinnekens voor, in de eerste plaats omdat deze allegorische figuren niet noodzakelijk waren in episch-dramatische zinnespelen maar waarschijnlijk ook omdat dit gebruik in de late zestiende eeuw niet meer zo bindend was voor het zinnespel. In de laatste decennia van de zestiende eeuw werden de stereotype sinnekens vervangen door meer menselijke negatieve figuren (Hummelen 1958:353-354). Op die manier kan ook de afwezigheid van sinnekens onze theorie voor een late Haarlemse opvoering onderbouwen. Deze drie argumenten kunnen ons doen concluderen dat Kalff en Ellerbroek-Fortuin, doordat ze de tekst slechts oppervlakkig behandeld hebben, het spel te vroeg gedateerd hebben. We kunnen stellen dat Lazarus doot in zijn Haarlemse vorm naar alle waarschijnlijkheid kort na 1580 is ontstaan.
9
2 Inhoud en structuur
2.1
Speltype
Lazarus doot bevindt zich binnen de collectie ‘Trou moet blijcken’ in een deel dat de titel Spelen van Sinnen draagt. Het zgn. spel van zinne of zinnespel is het soort toneelstuk dat we het meest met het rederijkersdrama associëren. We dienen echter voorzichtig om te springen met deze term want we kunnen hierin nog onderverdelingen maken. In wat volgt worden kort die aspecten van het zinnespel belicht die van toepassing zijn op Lazarus doot. Het spel van zinne is een allegorische toneelvorm. Het hoge allegorische karakter van de meeste spelen uit het rederijkersrepertoire kan verklaard worden vanuit de didactisch – argumentele stijl die de rederijkers nastreefden in hun spelen (Coigneau 2005b:111). Het zinnespel is dan een ‘[spel] waarin een betekenis, les of moraal verbeeld wordt’. Vandaar ook de term ‘moraliteit’ die (vooral in de vijftiende eeuw) ook wel eens op het zinnespel gekleefd werd (Ramakers 2001:229). Thematisch worden de zinnespelen onderverdeeld in drie categorieën : religieus, maatschappelijk of amoureus (Coigneau 2005b:112). Lazarus doot is een duidelijk voorbeeld van een thematisch religieus zinnespel. We kunnen het zinnespel volgens Hummelen (1958:28) ook structureel verder onderverdelen. Bij deze opdeling moeten we kijken naar het al dan niet voorkomen van de zgn. ‘sinnekens’. Dit zijn ‘de personificaties van ‘subjectieve eigenschappen van de mens en meer bepaald [die] neigingen en verlangens die hem tot het kwade drijven’. Sinnekens treden meestal op in paren. Als ‘zelfstandige personages’ kunnen ze zich van de hoofdhandeling ‘distantiëren en er een ironisch, cynisch of moraliserend commentaar bij geven’ (Coigneau 2005b:113). De explicatieve spelen bevatten altijd allegorische personages. Explicatief zijn bijvoorbeeld die spelen die geschreven werden naar aanleiding van de interstedelijke toneelwedstrijden. Vaak kregen de kamers bij hun uitnodiging door de organiserende kamer de opdracht een spel te produceren dat antwoordt op een gegeven vraag. Zo moesten de kamers die deelnamen aan de Gentse wedstrijd uit 1539 antwoorden op de vraag ‘Welck den mensche stervende meesten troost es’ (Knuvelder 1978:365). Naast de explicatieve spelen worden ook de episch-dramatische of historiaalspelen onderscheiden. Deze spelen zijn dramatiseringen van bestaande verhalen met concrete personages (Hummelen 1958:28). In deze spelen kunnen allegorische personages aanwezig zijn maar ze zijn minder noodzakelijk dan in de explicatieve spelen. Lazarus doot is een voorbeeld van een dergelijk historiaalspel. Het Bijbelverhaal 10
waarin de dood en verrijzenis van Lazarus verteld worden, heeft als basis gediend voor het schrijven van dit zinnespel. In Lazarus doot vinden we geen allegorische figuren terug. Er zijn enkele personages die, vooral door het commentaar dat ze leveren, doen denken aan de sinnekens. Hierop wordt later uitgebreider ingegaan (zie 2.3.3.2.).
2.2
Analytische inhoudsopgave
2.2.1 Inleiding tot de analytische inhoudsopgave In wat volgt geef wordt een schematisch overzicht gegeven van de inhoud en de structuur van Lazarus doot. De opdeling van het spel is gebaseerd op de methode van W.M.H. Hummelen die een onderscheid maakt tussen scènes en metascènes (Hummelen 1982:12). Rederijkersspelen zijn meestal ingedeeld in ‘eenheden die gescheiden zijn door de momenten waarop het toneel leeg is’ of wanneer de ‘acteerstroom’ stilvalt (Hummelen 1982:12-13). Deze eenheden worden door Hummelen metascènes genoemd. De scènes daarentegen worden bepaald door veranderingen in het bestand van personages dat aanwezig is op het toneel. Het is dus mogelijk dat één metascène bestaat uit één of meerdere in elkaar overvloeiende scènes (Van de Sype en Van Caeneghem 2001-2002:67). In rederijkersteksten kunnen de grenzen van zowel scènes als metascènes verder bevestigd worden door rijmafhechting. Dit is het beëindigen van de aaneenschakeling van rijmcombinaties die elkaar in de scène of metascène afwisselden. De metascènegrens kan ook nog eens extra aangegeven worden door een aanduiding met het woord ‘pausa’, dat een tijdhiaat aangeeft (Hummelen 1982:13). In Lazarus Doot wordt dit consequent gebruikt. In het overzicht dat nu volgt zijn de metascènes aangegeven met een Romeins cijfer, de scènes met een Arabisch cijfer.
11
2.2.2 Analytische inhoudsopgave I. 1. (R. 21-59) Lazarus verschijnt op het toneel met zijn zussen Martha en (Maria) Magdalena. Lazarus voelt zich ziek. Martha maakt zich daarom grote zorgen. Magdalena vertelt hen dat ze vertrouwen moeten hebben in God. Martha vraagt zich af of ze Jezus’ hulp wel kunnen inroepen, of Hij wel zal willen komen. Lazarus vraagt om een bode uit te zenden om Jezus te halen. Martha zegt dat dit al gebeurd is en probeert zijn lijden verder wat te verlichten. 2. (R. 60-88) Ondertussen is de bode die de boodschap tot bij Jezus zal brengen ten tonele verschenen. Martha spreekt hem nog even toe en zegt hem dat hij zijn opdracht, gezien het belang, snel en goed moet volbrengen. De bode vertrekt. PAUSA II. 1. (R. 88-276) Twee gewone burgers - in de toneeltekst worden ze gekenmerkt en benoemd als joden - staan op het toneel. We krijgen een gesprek tussen hen te zien. Het hele gesprek is een voorspelling van wat er in de rest van het stuk zal gebeuren, nl. het verraad en vogelvrijverklaring van Jezus. De ene jood vertelt dat hij zorgen heeft, de andere stelt hem gerust en zegt dat zijn geloof in Jezus van Nazareth hem daarin zal helpen. Hij vertelt ook over het wonder dat Jezus al verricht heeft door een blinde terug te laten zien. Daarna beklagen ze zich over de overheid en de farizeeën die tegen Jezus ingaan. Ze vertellen over de lessen die Hij in zijn parabels verkondigt en over de profeten, waaronder Jeremias, die door hun profetieën om het leven gebracht zijn. Ze vrezen dat dit ook Jezus zal overkomen. Ten slotte hebben ze het over Lazarus. Uit hun woorden vernemen we dat hij ondertussen overleden is. Beiden besluiten om zijn nabestaanden te gaan troosten en verlaten het toneel.
12
III. 1. (R.277-366) Jezus verschijnt samen met enkele van zijn volgelingen, Hij spreekt één van hen toe. Hij vergelijkt zijn ‘doolinge’ met die van een verloren schaapje. Hij zal zijn volgelingen weer op het goede pad brengen. Petrus vraagt Hem om meer uitleg. Jezus kondigt aan dat Hij ‘bij eenen divijnen dach’ zijn leven zal laten om de zonden van zijn ‘schaepken’ kwijt te schelden zodat het in de hemel zal terechtkomen. Jezus roept de ‘mensche verblent’ op om zich tot Hem en zijn Vader te keren. Jacobus bevestigt dat geloven in Jezus voor iedereen de beste remedie is. Jezus kondigt vervolgens aan dat Hij zijn Vaders almacht zal laten zien. Hij roept zijn volgelingen op om Hem te volgen naar Judea. Petrus waarschuwt Hem voor zijn vijanden die Hem willen doden. Jezus weigert zich hierdoor te laten afschrikken. Jacob herhaalt Petrus’ waarschuwing. Jezus meldt daarop dat hun vriend Lazarus waarlijk dood is en dat zijn volgelingen nu in hun geloof moeten volharden. Thomas besluit dat ze Hem moeten volgen. Jezus herhaalt zijn oproep om naar Judea te gaan om daar Magdalena te gaan troosten. Het gezelschap verlaat de scène. PAUSA IV. 1. (R. 367-441) Martha en Magdalena staan op het toneel. Martha rouwt om Lazarus, ze vervloekt de dood. Magdalena richt zich in haar verdriet tot Jezus van Nazareth, ze vraagt naar de zin van haar lijden. Martha zegt dat het ‘tsheren wille’ is en Magdalena schikt zich naar dit ‘alderbitterste Lodt’. Martha vertelt dat ze al hun beide ouders hebben verloren, en daarbovenop nu dus nog eens hun broer. Ze smeken verder om vertroosting. 2. (R. 442-507) Twee joden (één van hen –deen jode- wordt eventjes aangesproken met de naam Simon in R. 453) mengen zich in het gesprek. De ene jood zegt aan Magdalena en Martha dat ze moeten berusten in hun lijden, want iedereen moet sterven wanneer God het wil. De andere jood beaamt dit. Magdalena gaat door met haar smeekbede om troost, ze geeft te kennen dat haar lijden een gevecht is tussen ‘reden’ (zijnde de gematigde houding die haar aangeraden wordt) ‘ende sinnelijckheijt’ (haar intense verdriet). Martha klaagt dat Jezus niet op tijd was om Lazarus te redden en hen zodoende te sparen 13
van verdriet. Magdalena hoopt nu dat Jezus hen zal troosten. De eerste jood vertelt dat Hij onderweg is. Ze gaan allen naar binnen. V. 1. (R. 508-522) Een bode komt aan. In een monoloog verkondigt hij dat hij Martha en Magdalena goed nieuws komt brengen; Jezus komt eraan. 2. (R.523-540) Martha is ondertussen naar buiten gekomen (R. 520). De bode vertelt haar dat Jezus onderweg is. 3.(R. 541-617) Martha werpt zich voor Jezus’ voeten. Ze begint een lofrede en vraagt Hem om haar te verlossen uit haar lijden. Jezus zegt haar dat ze haar verdriet moet temperen en dat ze moet vertrouwen op God. Martha zegt dat dit niet nodig was geweest als Hij eerder was gekomen want dan was Lazarus niet gestorven. Jezus antwoordt hierop dat ze zich moet verheugen want haar broer zal verrijzen. Martha denkt dat Jezus verwijst naar de dag des oordeels waarop eenieder zal verrijzen. Jezus maakt duidelijk dat ze het bij het verkeerde eind heeft. Hij zal Lazarus wel degelijk nu weer levend maken. Hij vraagt Martha of ze Maria Magdalena kan gaan halen. 4.(R.618-651) Martha gaat tot bij Maria Magdalena. Ze vertelt aan Magdalena dat Jezus haar wil spreken. Magdalena put hier troost uit en prijst Jezus. Ze looft Hem onder andere voor zijn rol als bemiddelend persoon binnen de Heilige Drievuldigheid. 5. (R. 652- 840) Dit is een zogenaamde tweepolige scène: enerzijds zien we de actie tussen Martha, Maria Magdalena , Jezus en zijn leerlingen, anderzijds leveren de twee joden hun commentaar. De twee joden die ondertussen weer op het toneel verschenen zijn, besluiten de zussen te volgen. Magdalena vraagt nog maar eens om troost bij Jezus. Hij zegt dat Hij haar tranen niet langer kan aanzien en vraagt om Hem naar het graf van Lazarus te brengen. 14
Aangekomen bij het graf barst ook Jezus in tranen uit. De ene jood reageert hierop door te zeggen dat ze toch wel erg goede vrienden geweest moeten zijn. Hij praat hier wat over met de andere jood. De eerste jood vraagt zich af waarom Jezus Lazarus in de eerste plaats heeft laten sterven. Hij had immers al aangetoond dat Hij tot wonderen in staat was, Hij had blinden laten zien. Hij kon dan toch ook Lazarus genezen hebben. De tweede jood snoert hem de mond en zegt dat ze zich daar beter geen vragen bij stellen. Vervolgens wordt de aandacht weer op Jezus gevestigd. Hij vraagt om de steen van Lazarus’ graf weg te rollen. Martha waarschuwt hem dat hij moet beseffen dat Lazarus al vier dagen dood is. Jezus zegt dat ze vertrouwen moeten hebben want ze zullen al vlug de ‘glorie van gode’ mogen aanschouwen. Petrus, die als apostel waarschijnlijk al de hele tijd bij Jezus op de scène staat, verklaart dat ze zijn wil zullen gehoorzamen. De joden helpen ook met het wegrollen van de steen, dat blijkt een lastig karwei te zijn. Uiteindelijk horen we Petrus zeggen dat het graf geopend is. Jezus herhaalt nog eens zijn aanmaning om op Hem te vertrouwen. Daarna spreekt hij de woorden ‘Lazare veniforas’ (Lazarus kom naar buiten). Lazarus ontwaakt. Hij staat op en hij wandelt wat moeizaam door zijn windsels. De omstanders zijn volledig van de kaart van wat ze hebben mogen aanschouwen. Jezus beveelt dat men hem van zijn windsels moet ontdoen. Lazarus spreekt daarna een lange geloofsbelijdenis uit om Jezus te bedanken. Daarna zegt Jezus dat Hij zich vermoeid voelt en dat ze beter naar binnen zouden gaan om te eten. PAUSA VI. 1.(R. 842- 886) Twee joden voeren een gesprek. Ze verwonderen zich over het mirakel dat ze net hebben mogen meemaken. Ze geloven beiden dat Jezus waarlijk Gods zoon is. Ze merken wel op dat ze zullen moeten uitkijken voor de reactie van de farizeeën, want die hebben het veel minder goed voor met Jezus. Zij houden Hem immers voor een bedrieger en hechten geen belang aan de betekenis van zijn mirakels.
15
2.(R. 887- 965) Een derde jood verschijnt op het toneel. De man lijkt zwaar onder de indruk van iets wat hij net gehoord heeft. De andere twee vragen wat hij dan wel gehoord heeft. Hij vertelt dat in Jeruzalem Lazarus uit het dodenrijk werd gewekt. De andere twee bevestigen dit verhaal, ze hebben het immers zien gebeuren. De derde jood klaagt erover dat ook hij eens een oude tante heeft verloren, wat hem ook verdriet deed maar dan was Jezus er niet om hem te helpen. De andere twee lachen wat om hem: iedereen moet sterven, hij zou beter, in dit unieke geval, het mirakel erkennen. De derde jood wordt kwaad en hij wil niets meer met ‘die ketters’ te maken hebben. Hij loopt weg. De andere twee joden klagen nog even over de dwazeriken die Jezus’ mirakels niet willen erkennen en die hem liever gedood zien. PAUSA VII. 1. (R. 966-991) Caijphas (bisschop) en Annanias, twee farizeeën verschijnen op scène. Caijphas kondigt aan dat hij zijn gezellen bij hem heeft geroepen om Jezus en zijn volgelingen uit te roeien. Hij vreest immers dat binnenkort heel het volk in de ban van Jezus zal zijn. Annanias geeft hem gelijk. 2. (R. 992-1063) De derde jood verschijnt op het toneel. Hij vertelt over de verrijzenis van Lazarus waarover hij gehoord heeft. Caijphas beveelt hem huiswaarts te keren, de tijd is nog niet rijp om in te grijpen. De jood vertrekt. Annanias maakt zich druk om Jezus’ gedrag. Caijphas vraagt hem wat hen nu te doen staat. Annanias antwoordt vrij vastberaden dat er niet veel anders opzit dan hem te doden om erger, zijnde meer invloed van Jezus en zijn volgelingen, te voorkomen. Hij stelt voor om Jezus, bij wijze van voorbeeld, te veroordelen. Caijphas stemt in met dit besluit. Annanias geeft hem de opdracht om dit vonnis te laten omroepen. Caijphas zegt dat hij meteen de stadsklok zal laten luiden om de aankondiging te doen. PAUSA
16
VIII. 1. (R. 1064-1078) Waarschijnlijk bevindt zich nu een vrij grote groep mensen op de scène. Heel de stad is immers verzameld omdat de stadsklokken hebben geluid. Er volgt een gesprek tussen twee joden op straat. De één vraagt aan de ander wat de reden is voor al het volk dat op de been is. De andere antwoordt dat er iets zal aangekondigd worden. Nog eens twee joden stellen zich dezelfde vraag. 2. (R. 1079-1119) Daarna begint het voorlezen van het vonnis door een stadsambtenaar in naam van Caijphas waarin staat dat het volgen van Jezus en zijn leer (Jezus als Christus, ‘de gezalfde’, belijden) vanaf nu verboden is omdat de overheden (zijnde de farizeeën) zijn ‘Leven en leeren’ veroordelen als kwaadaardig. Er wordt ook opgeroepen om elke plaats waar Hij heeft verbleven te melden, zodat ze Hem kunnen oppakken. Men geeft aan dat de aanleiding voor dit vonnis enkele heimelijk verkregen brieven zijn. De aankondiging besluit met de vermelding dat deze mededeling op 10 maart werd gedaan. 3. (R. 1120-1176) De twee joden reageren erg bezorgd over wat ze net gehoord hebben. Ze veroordelen het vonnis en vrezen voor wat de toekomst zal brengen. Ze besluiten huiswaarts te keren en verklaren ook nu weer vertrouwen te hebben in Gods almacht. PAUSA IX. 1. (R. 1177-1189) Jezus en zijn volgelingen bevinden zich nu ergens binnen aan tafel voor het avondmaal. Ook Lazarus is erbij. Jezus slaat zijn handen ten hemel en spreekt een dankgebed uit voor zijn Vader. 2. (R. 1190-1334) Magdalena komt op en zegt dat ze Jezus, ondanks het vonnis, onvoorwaardelijk trouw zal blijven na al wat hij voor haar heeft gedaan. Ze knielt voor Jezus’ voeten en gaat verder met haar klaagzang, ze
17
vraagt dat Hij haar bijstaat in deze moeilijke periode. Maria Magdalena wast Jezus’ voeten met haar tranen, droogt ze met haar haren en balsemt ze met een dure balsem. Judas gaat hiermee niet akkoord, hij ergert zich vooral aan de dure balsem. Hij zegt dat men het geld dat daaraan besteed werd beter aan de armen zou geven. Alle andere apostelen stemmen met hem in. Jezus legt hen het zwijgen op en zegt dat ze zich niet tegen Maria Magdalena mogen keren. Judas reageert weer en zegt dat wat Maria Magdalena doet niet correct is. Jezus gaat niet akkoord, de balsem is immers geen weggegooid geld, ze kunnen het bewaren voor zijn begrafenis want de armen zullen altijd aanwezig blijven, Hij echter niet. Lazarus onderbreekt het gesprek, hij wil dat ze stoppen met twisten. Jezus verkondigt dat het vloeien van zijn bloed voor verzoening zal zorgen. Jacob zegt dat dit geen oplossing is, want zo blijven ze een ellendig volk. Daarop antwoordt Jezus dat het geluk niet in de materiële wereld moet gezocht worden, maar dat het eeuwige geluk in ‘een geestelijck rijck dat eeuwich sal dueren’ te vinden is. PAUSA X. 1.(R.1335-1388) De twee joden verschijnen weer ten tonele. De ene jood vraagt aan de ander waar hij blijft. Er blijkt zich een mensenmassa naar Bethanië te begeven, heel Judea lijkt zich achter Jezus te scharen nadat ze het verhaal van Lazarus gehoord hebben. Iedereen begeeft zich naar de plaats van deze gebeurtenis. De mensenzee is zo groot dat het voor de overheden onmogelijk is om ze tegen te houden. De joden besluiten Lazarus doot met een verzoek aan het publiek. Men mag zich niet storen aan de eenvoud van het toneelstuk, het was immers geen geleerde die dit geschreven heeft. Ze drukken de toeschouwers op het hart dat het belangrijker is de inhoud van het stuk met zich mee te dragen. FINIS
18
2.3
Verhouding met de hoofdbronnen
2.3.1
Bronnen
2.3.1.1 Johannes 11,12:1-9 De hoofdbron van Lazarus doot is het Bijbelverhaal dat we terugvinden in het elfde hoofdstuk van het evangelie volgens Johannes, namelijk De Dood van Lazarus (Joh.11). Het verhaal loopt nog iets verder door daarna, ook een stuk van hoofdstuk twaalf, over de voetwassing van Jezus door Maria Magdalena, is in het spel opgenomen (Joh.12:1-9). Het originele Bijbelverhaal, zoals het naar alle waarschijnlijkheid is geraadpleegd door de auteur van Lazarus doot is in bijlage aan deze verhandeling toegevoegd (zie Bijlage I). De auteur volgt het Bijbelverhaal consequent. Enkel bij de overgang tussen de hoofdstukken elf en twaalf heeft hij een deel van het verhaal weggelaten. Nadat de ban over Jezus werd uitgesproken, wordt er in het originele Bijbelverhaal nog verteld dat Jezus zich vanaf dat moment niet meer in het openbaar vertoonde. Volgens de Bijbel trok hij zich met zijn leerlingen terug in de stad Efraïm. Hij keerde dan ‘zes dagen voor het Pascha’ terug naar Jeruzalem, daar nam hij het avondmaal samen met Lazarus, Lazarus’ zussen en zijn leerlingen (Joh.11:54-57 en Joh.12:1). Lazarus doot schakelt onmiddellijk over van de ban-scène naar de tafel-scène. Na het lezen van de ban geeft Jezus te kennen dat hij honger heeft, waarop ze binnen aan tafel gaan (R. 835-837): Compt binnen mij vrienden met corte beradinghe want mijn Leden vermoeijt sijn door de passagie en mijn hongerijge appetijt noopt nae versadinge
Daarna volgt echter wel een ‘pausa’ die een tijdshiaat aangeeft, maar wanneer we naar de volgende scène gaan, zit het gezelschap gewoon aan tafel. Van een tijdshiaat langer dan enkele minuten is hier geen sprake. Verder heeft de auteur zich zeer grondig gebaseerd op nog andere Bijbelfragmenten om zijn spel religieus te onderbouwen. Getuigen daarvan zijn de talrijke verwijzingen naar fragmenten in de marge van de tekst. Hiervoor verwijs ik naar het verklarend gedeelte dat in het tweede deel van deze verhandeling werd toegevoegd. Daarin worden de Bijbelreferenties beknopt uitgewerkt.
19
2.3.1.2 Andere bronnen Naast de canonieke verhalen uit de Bijbel, moet de auteur ook vertrouwd geweest zijn met verhalen uit de apocriefe geschriften. Getuige daarvan is bijvoorbeeld de verwijzing naar de steniging van Jeremia (R. 157). In de Bijbel wordt geen gewag gemaakt van de steniging van deze profeet. In de joodse geloofstraditie echter wordt aangenomen dat Jeremia om het leven is gekomen door steniging. Jeremia’s doodsoorzaak wordt omschreven in de Apocryphon Jeremiae, dit is een anoniem geschrift uit de tweede eeuw (Goosen 1999:116). Ook de auteurs Tertullianus en Epiphanius vermelden de steniging van Jeremia in hun werk (Kuenen 1863:168). De auteur van Lazarus doot was waarschijnlijk bekend met dit verhaal via het werk van Flavius Josephus die in zijn Antiquitates Judaicae een geschiedenis van het jodendom schetst. ‘Trou moet blijcken’ had van dit werk een exemplaar in haar bezit (Ramakers 2003:117).
2.3.2 Dramatisering van het Bijbelverhaal De auteur van Lazarus doot heeft ervoor geopteerd om het originele Bijbelverhaal emotioneel dieper uit te werken. Aan de plot heeft hij vrijwel niet getornd. Hij heeft het verhaal aanzienlijk langer gemaakt door toevoeging van dialogen, commentaren en emotionele uitlatingen. Coigneau stelt dat we de spelen van sinne, waar Lazarus doot zoals eerder aangegeven een voorbeeld van is, kunnen onderverdelen naargelang de manier waarop emoties worden uitgewerkt in een spel. Hij spreekt over ‘emotional framing’, ‘emotional stuffing’ en ‘emotional driving’ (Coigneau 2005a: 246). Coigneau geeft aan dat bij Bijbeladaptaties meestal kan gesproken worden over ‘emotional stuffing’. In een dergelijk spel, zijn de emoties van de hoofdpersonages ‘a supplementary phenomena. The protagonist’s emotional status does not generate a counter-action, nor does it drive the main action itself’ (Coigneau 2005a:250). De emotionele momenten in die stukken moeten in de eerste plaats meer inzicht geven in ‘de mens achter de Bijbelfiguur’ om zo een emotionele band met het publiek te creëren. Lazarus doot past inderdaad binnen deze definitie. Aan de emoties van Maria Magdalena en Martha bijvoorbeeld bij het overlijden van hun broer wordt in het Bijbelverhaal niet echt aandacht geschonken. Er wordt enkel gemeld dat ze getroost worden door ‘vele vanden Joden’ (zie Bijlage I Joh.11:19). In Lazarus doot is er veel meer aandacht geschonken aan de emoties van de zussen (zie bijvoorbeeld R. 369-507) dit moet bij de toeschouwers toch een zekere mate van medelijden opgeroepen hebben. Aan Jezus’ emoties wordt in het originele evangelieverhaal in zekere mate al aandacht geschonken. Zo wordt er vermeld dat hij huilt bij het
20
zien van Lazarus’ graf (zie Bijlage I Joh.11: 35). Dit gegeven wordt in Lazarus doot emotionee nog dieper uitgewerkt (zie R.711-719). Ook Jezus’ gebed tot zijn Vader om de verrijzenis van Lazarus af te smeken is veel emotioneler in het spel dan in het originele verhaal (vergelijk Bijlage I Joh.11:41-43 en R.761-780). Hetzelfde geldt voor de ‘discussie’ die Hij voert met Judas over de zalf van Maria Magdalena. In het originele verhaal worden Jezus’ emoties hierbij buiten beschouwing gelaten (zie Bijlage I Joh.11:7-8), in Lazarus doot is deze passage veel emotioneler geladen (R. 1250-1305). De toevoeging van emoties in deze voorbeelden moet in zekere mate geresulteerd hebben in een ‘band’ met het publiek. De Bijbelfiguren krijgen een menselijker gelaat, op deze manier zijn dit duidelijke voorbeelden van wat Coigneau gedefinieerd heeft als ‘emotional stuffing’. Coigneau vermeldt ook nog dat de personages in de meeste van de spelen waarin over ‘emotional stuffing’ kan gesproken worden erop gewezen worden dat ze op geen enkel moment mogen overdrijven in het zich overgeven aan emotie. In Lazarus doot is dit niet anders. Martha en Maria worden er op verschillende momenten in het spel toe aangezet om hun verdriet te temperen. Er wordt hen opgedragen een ‘goet verdrach’ (R.480) te vinden in hun verdriet. Ze moeten hun geloof in God dus aanwenden als een ‘wapen tegen totale wanhoop’ (mijn vertaling). Deze propaganda voor de Aristoteliaanse ‘metriopatheia’ (matigheid in emoties, geen stoicijnse ‘apatheia’ die een totale afwezigheid van emoties impliceert) past perfect in het didactische ideaal van de rederijkers (Coigneau 2005a:252). Lazarus doot echter, past ook binnen de definitie van ‘emotional driving’, hoewel deze vorm in hoofdzaak voorkomt in de dramatische uitwerking van liefdeshistories. De centrale actie van spelen waarin men kan spreken van ‘emotional driving’ ‘is wholly driven by the main character’s emotional state’ (Coigneau 2005a:253). Jezus’ eigen verdriet bij het aanschouwen van het graf van zijn vriend, drijft hem ertoe om hem uit de dood te doen opstaan. Dit is een voorbeeld van ‘emotional driving’ (Coigneau 2005a:255). Uit deze analyse mogen we concluderen dat de auteur van Lazarus doot gebruik gemaakt heeft van twee technieken die Coigneau definieert als ‘emotional stuffing’ en ‘emotional driving’ om het originele Bijbelverhaal emotioneel dieper uit te werken. Het eerste resulteert in een groter gevoel van medeleven door het publiek, het tweede resulteert in een directe actie in het verhaal. De ‘emotional stuffing’ maakt slechts een klein deel uit van het originele verhaal. De ‘emotional driving’ was reeds prominenter aanwezig in Joh.11-12:9 maar is toch nog dieper uitgewerkt in Lazarus doot.
21
2.3.3 Personages
2.3.3.1 Uit het Bijbelverhaal De personages die in het originele Bijbelverhaal voorkomen, komen allemaal terug in Lazarus Doot. Het gaat hier om:
Lazarus, het hoofdpersonage. Hij overlijdt bij aanvang van het stuk en wordt daarna door Jezus weer tot leven gewekt.
Martha, een zus van Lazarus
Maria Magdalena, een zus van Lazarus en de vrouw die Jezus’ voeten waste met haar tranen, afdroogde met haar haren en balsemde.
Jezus
Jezus’ leerlingen (enkel Thomas en Judas worden in het Bijbelverhaal bij hun naam genoemd)
Caijphas, een farizeeër die een ban laat uitvaardigen tegen Jezus.
Joden die Martha en Maria Magdalena gaan troosten en erbij zijn wanneer Jezus Lazarus doet verrijzen.
2.3.3.2 Personages in het stuk In Lazarus Doot worden personages aan het originele Bijbelverhaal toegevoegd: •
Petrus en Jacobus worden in het spel wel met naam genoemd, in het originele Bijbelverhaal waren zij ook aanwezig, zij het als zwijgende personages.
•
Annanias, een farizeeër, werd toegevoegd om het gesprek over de ban die over Jezus wordt uitgesproken te laten plaatsvinden.
•
3 joden, deze waren in zekere zin ook al aanwezig in het Bijbelverhaal maar hier krijgen ze een veel prominentere rol. Ze voorzien het spel uitgebreid van commentaren op wat er gebeurt.
•
Een bode, dit is een figurantenrol. Hij gaat de dood van Lazarus melden bij Jezus.
•
Een deurwaarder, dit is nog een figurantenrol. Hij leest de ban voor.
•
Figuranten. Bij het voorlezen van de ban is er heel wat volk aanwezig op het marktplein (zie R. 1066).
22
Vooral de uitbreiding van de rol van de drie joden verdient extra aandacht. Deze personages werden door de auteur duidelijk uitgewerkt om commentaar te geven op de gebeurtenissen in het spel. Twee van hen (Deen Jode en Dander Jode) staan duidelijk aan de kant van ‘het nieuwe geloof’ dat Jezus Christus verkondigt, in het spel zijn dit dus ‘positieve’ personages. De Derde Jode beschouwt de volgelingen van Jezus echter als ketters, hij is een ‘negatief’ personage. Doordat deze personages zo duidelijk commentaar geven op wat er gebeurt, doen ze denken aan de sinnekens die in het vroege rederijkerstoneel een essentieel deel uitmaakten van de zinnespelen. Sinnekens waren allegorische personificaties die de menselijke driften en begeerten figureerden. Oorspronkelijk waren de sinnekens, vooral in episch-dramatische spelen geen wezenlijk deel van het spel dat gebracht werd (Hummelen 1958:299). Ook de joden in Lazarus Doot maken geen wezenlijk deel uit van de hoofdactie. Ze staan soms wel samen met de hoofdpersonages op de scène maar treden er zelden mee in contact. Ze recapituleren wat er gebeurd is en geven daar commentaar op. Als ze wel in contact treden met de hoofdpersonages, in contactscènes, doen ze dit om hen een bepaald inzicht te verschaffen. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer twee van de joden Maria Magdalena en Martha gaan troosten en hen aanmanen tot matigheid in hun verdriet (R.442-507). Vooral de derde jood kunnen we nog beschouwen als een derivaat van een sinneken, doordat dit personage zo negatief afgeschilderd wordt. De twee andere joden worden niet negatief geportretteerd, toch doet hun commentaarfunctie ook nog denken aan de sinnekensrol.
2.4
Politieke en maatschappelijke omstandigheden bij het ontstaan van Lazarus doot
2.4.1 Ontstaanscontext van Lazarus Doot, een nieuw bestuur en een nieuw geloof
2.4.1.1 Aanloop In het laatste decennium van de vijftiende eeuw waren de Nederlandse vorstendommen door ‘genealogische toevalligheden’ deel geworden van het katholieke Spaanse wereldrijk. In 1519 komt Karel V (1500-1558) als keizer aan het hoofd te staan van dit Heilige Roomse Rijk. Karel behield een zeer nauwe band met de Nederlanden, waar hij was opgegroeid. Het bestuur van de Nederlanden gebeurde echter wel ‘vanop afstand’ in Spanje. De spanningen die ontstonden doordat de 23
Nederlanden nu plotseling deel waren gaan uitmaken van een centralistisch bestuurd wereldrijk terwijl ze altijd een grote autonomie (per ‘provincie’) gewoon waren geweest, bereikten in de zestiende eeuw een climax (Blom 2004:91). Vanaf 1531 werd voor de Nederlanden een extra regeringscentrum in Brussel opgericht waar de landvoogd(es), de Raad van State, de Geheime Raad en de Raad voor Financiën zetelden. Deze instanties bleven steeds in hoge mate afhankelijk van de keizer, die een eigenzinnig beleid doorvoerde (Blom 2004:98). Tegen het eind van Karels regeerperiode ‘ondervonden de onderdanen de keerzijde van de medaille van zijn keizerschap’. Door zijn immer aanhoudende drang tot territoriale uitbreiding, werden de belastingen steeds hoger. Deze spanning nam nog toe toen zich bij de economische crisis ook de toenemende geloofsrepressie voegde. Na 1550 was de hervorming immers, ondanks de vele plakkaten waarmee men poogde om het nieuwe geloof te onderdrukken, aan een flinke opmars bezig in de Nederlanden. De Nederlandse burgers werden dus op twee gebieden aangetast in hun burgerlijke vrijheid. Onder keizer Karel bleven de gevolgen van deze toenemende wrevel relatief beperkt. Vanaf 1555, na het aan de macht komen van Filips II (1527-1598), werd de situatie echter onhoudbaar (Blom 2004:105).
2.4.1.2 Repressie van de hervorming Sinds het begin van de hervorming in de eerste decennia van de zestiende eeuw hadden de nieuwe religieuze stromingen heel wat aanhang gevonden in de grote Brabantse en Vlaamse steden. De aantrekkingskracht van het protestantisme lag vooral in de ‘oprechte bezieling’ en de hoop die hun boodschap van persoonlijke verantwoordelijkheid schiep. Het formalisme van de rooms - katholieke kerk contrasteerde fel met de mogelijkheden die het protestantisme bood. In de ogen van de Karel V en Filips II echter waren alle protestanten ketters. Vooral onder Filips werden ze onverbiddelijk behandeld (Blom 2004:105). Sympathiseren met de hervormers was gelijk aan zich profileren tegen het Spaanse gezag. ‘Wie dus enige reden tot ontevredenheid had […] kwam terecht in het kamp van de ketterij’ (Blom 2004:107). Spanje reageerde door de publicatie van talloze plakkaten tegen de hervormers. Deze geloofsrepressie wierp amper zijn vruchten af, integendeel, de hervorming ontwikkelde zich gestaag verder. De plakkaten werden op hun beurt steeds strenger. In 1529 was er voor het eerst melding gemaakt van de doodstraf voor ‘het herhaaldelijk vervallen in ketterij’. Vanaf de jaren dertig van de zestiende eeuw nam het aantal vervolgingen, onder invloed van de opkomst van de wederdoperij, nog toe. De wederdopers kwamen gelijktijdig met het lutheranisme op en verzetten
24
zich onder andere tegen de kinderdoop. In Holland waren Amsterdam en Waterland ‘broeinesten’ van deze strekking (Blom 2004:108). De strenge vervolgingen van de andersdenkenden hebben van in het begin heel wat weerstand opgeroepen. Dit was ook het geval in katholieke kringen. De rederijkerskamers hebben hun afgunst voor de repressie ook zelden onder stoelen of banken gestoken. Lazarus doot formuleert op verschillende plaatsen kritiek op de godsdienstvervolgingen.
2.4.1.3 Willem van Oranje
De Liga der Edelen en het verzet tegen kardinaal Granvelle In de jaren zestig van de zestiende eeuw profileerde Willem van Oranje (1533-1584) zich, in hoofdzaak samen met de graven Egmont en Van Hoorne, tegen het bewind van Filips II en voor een versoepeling van de maatregelen tegen de hervormers (Willem van Oranje bleef echter tot in 1566 zelf katholiek). Ze richtten een ‘Liga van Edelen’ op en werden hierin gesteund door enkele van de machtige geslachten van de toenmalige Nederlanden (Van Roosbroeck 1962:41). In aanvang richtten zij hun protesten tegen de extreem conservatieve kardinaal Granvelle (1571-1586), een vertrouwenspersoon van Filips II en belangrijk adviseur van de toenmalige landvoogdes Margaretha van Parma, omdat hij in de Nederlanden het absolutisme van de vorst vertegenwoordigde. Na de weigering van het voorstel van de Liga om Granvelle uit de Nederlanden weg te halen in juni, stelden de edelen, waarin Oranje steeds meer een leiderspositie aannam, een eisenpakket samen. In grote lijnen vroegen ze een versoepeling van de geloofsvervolgingen en een grotere zelfstandigheid voor de plaatselijke overheid. De oppositie nam steeds grotere proporties aan. Ondertussen bleven Oranje, Egmont en Van Hoorne weg uit de Raad van State zolang Granvelle in het land was. In februari 1564 behaalden ze hun eerste ‘overwinning’, mede door de hulp van de landvoogdes. Filips meldde haar in een brief dat Granvelle overgeplaatst werd naar Bourgondië. In diezelfde brief liet de vorst duidelijk blijken dat hij de Liga zag als de hoofdaanvoerders van de onrust die in de Nederlanden heerste. Bij elke brief die verstuurd werd, verzuurde de relatie tussen de vorst en Oranje met zijn aanhangers meer en meer (Van Roosbroeck 1962:41-46).
25
De terugkeer naar de Raad van State en de brieven uit het bos van Segovia Vanaf 18 maart 1564 tot het voorjaar van 1566 voerde Willem van Oranje de oppositie weer aan in de Raad van State. Hij was ondertussen ook stadhouder in de naam van de Spaanse vorst voor Holland en Zeeland. Nu Granvelle weg was, ging de Liga van Edelen zich toeleggen op het streven naar de versoepeling van de godsdienstpolitiek in de Nederlanden. Op 31 december 1564 profileerde Oranje zich in een ‘gedenkwaardige rede’ definitief als scherpe tegenstander van de vorstelijke politiek. Hij betuigde daarin zeer openlijk zijn trouw aan de katholieke kerk, maar hij verzette zich tegen elke geloofsdwang. Het was voor Oranje onaanvaardbaar dat een vorst kon beslissen over het geloof van een individu. Het conflict tussen Oranje en Filips II kwam tot een climax (Van Roosbroeck 1962:49-54). Op 20 oktober 1565 stuurde Filips zijn beruchte brieven uit het bos van Segovia aan de hertogin van Parma. Deze brieven luidden ‘een nieuwe fase in de oppositie’ in. In de brieven verkondigde Filips dat hij aan geen enkele eis van de oppositie zou toegeven. In de Raad van State werd met grote verontwaardiging op de brieven gereageerd. Als de inhoud ervan bekend raakte, veroorzaakten ze grote commotie onder de bevolking. In januari 1566 schreef Oranje een brief terug naar de Spaanse vorst. Hij bood hem zijn ontslag als stadhouder aan. Verder was de brief een lange opsomming van de gewetensproblemen die de vervolgingen bij de prins van Oranje veroorzaakten (Van Roosbroeck 1962:55-58). In april 1566 werd het Eedverbond der Edelen opgericht. Het Eedverbond richtte een collectieve smeekbede aan de landvoogdes om een versoepeling van de plakkaten af te dwingen. Op 10 augustus 1566 leidde een calvinistische preek in Steenvoorde tot de Beeldenstorm. Deze symbolische gebeurtenis zette zich door in de rest van de Nederlanden. Op deze manier kreeg de oppositie tegen de vervolgingen een brede maatschappelijke basis en een meer georganiseerd karakter. Op 22 augustus 1567 werd de hertog van Alva naar de rebelse gebieden gezonden om in naam van Filips paal en perk te stellen aan de opstandige ideeën. Hij richtte onmiddellijk zijn ‘Raad van Beroerten’ op en veroordeelde geloofsafvalligen tot verbanning of onthoofding in een hels tempo. Ook de graven Egmont en Hoorne werden veroordeeld; Willem van Oranje was ondertussen naar Duitsland gevlucht. In december 1567 valt Oranje Brabant gewapend binnen, de Tachtigjarige oorlog die tot in 1648 zal duren (weliswaar met een ‘pauze’ tijdens het Twaalfjarig Bestand in de jaren 1609-1621) is een feit. Deze zal uiteindelijk leiden tot de splitsing van de Nederlanden in het katholieke zuiden en het protestantse noorden (Blom 2004:108-111).
26
In de Tachtigjarige oorlog is Willem II tot aan zijn dood de politieke en militaire leider van het verzet tegen Spanje geweest. De vijandigheid tussen Willem en Spanje bereikte in 1580 een absoluut hoogtepunt. Op 15 maart van dat jaar werd Willem in de Ban en edict by forme van proscriptie by den conink van Spangien gedaen tegen den prince van Orangien (zie Bijlage II) door de nieuwe landvoogd, Alexander Farnese, de zoon van Margareta van Parma, vogelvrij verklaard in de naam van de Spaanse vorst (Blom 2004:114). Dit hield in dat Oranje buiten de bescherming van de wet werd gesteld en dat eenieder hem in de naam van de vorst mocht om het leven brengen: […]En ten einde 't selfde te eer en met meerder vlyt en spoed gedaen en volbracht mag worden, en om onse ondersaten te geringer van dese tyrannye, oppressie en verdruckinge te verlossen, en op dat de deugt en vroomheid gepresen, en de boosheid en misdaed gestraft worde, beloven wy in coninklijke en princelijke woorden, en als Gods dienaer, dat indien yemand 't zy onse ondersaet of uitheemse, sich so vroom en grootmoedig, en tot onsen dienst, en der gemeine welvaert so vyerig liet bevinden, dat hy by eenige middel dese onse ordinantie konde executeren, en sich quijt maken van dese voorschreven peste, ons den selven overleverende dood of levende, of dien selfs van den leven berovende: wy den selven sullen doen geven en furnieren voor hem en sijne erfgenamen in gronden van erve, of gerede penningen sijnder keuse en optie, terstond na dat die sake volbracht sal wesen, de somme van 25000 goude kronen: en so verre hy eenig delict of misdaed gecommitteert hadde (hoe groot 't selve soude mogen sijn) wy beloven hem 't selve te vergeven, gelijk wy ook van nu voort als dan doen en vergeven, en indien hy van genen adel ware, hebben den selven geannobiliteert en annobiliteren by desen, in aensieninge van sijn vromigheid: en in gevalle de principael facteur tot hulpe en assistentie van sijnen aenslag of executie van den feite eenige andere personen aenneemt, sullen wy ook den selven alle gunst en weldaed bewijsen, en tegens elken van hen sulx bekennen als hun qualiteit, en den dienst die sy ons hier in gedaen sullen hebben […] (01/05/2009)
Na zijn vogelvrijverklaring werden er verschillende aanslagen tegen Oranje gepleegd. Hij werd uiteindelijk vermoord op 10 juli 1584 (Blom 2004:115).
2.4.2 Maatschappelijke context in het spel, anachronistische verwijzingen Lazarus doot bevat verwijzingen naar de maatschappelijke context die hierboven behandeld werd. De ‘strijd’ van Jezus tegen de joodse farizeeën lijkt op de strijd die de hervormers voerden tegen de strenge katholieke geloofsvervolgers. Er zijn ook enkele parallellen te trekken tussen Jezus en Willem van Oranje. Toen dit stuk werd opgevoerd moet deze maatschappijkritische ondertoon bij het publiek duidelijk geweest zijn. In het volgende fragment worden de onverbiddelijke vervolgingen door de Spaanse beleidsvoerders aan de hand van het verhaal van de steniging van Jeremia aan de kaak gesteld. Jeremia had een afgodsbeeld beschimpt (dit is een protestants oordeel over de heiligenbeelden van de roomskatholieken) en is daarom zonder genade afgemaakt (R.153 -161): 27
Jeremijas schiede oock geene genae haestich en drae // doen hij beschompte de gesneden conselij diense aenbaeden ende noemdese regijnacelij die vermotte Lelij // van gout / silver oft van hout gewrocht sij naemen hem ende hebben hem aen een snoer gecnocht als een volck onbedocht // gesleept langs der straeten certeijne so datter aen den steenen bleeff sijn bloet sijn breijne dus Isser noch niet eijnne off sij werden benijt van ons pharazeen
In het volgende fragment vertelt Jezus dat hij ‘de verloren schaapjes’ tot het ware geloof zal bekeren. De woorden van Jezus lijken een protestantse kritiek te zijn op de rooms-katholieke kerk die zich teveel bezighield met het verleiden van hun gelovigen tot ‘bijgeloof’, waardoor ‘het ware geloof’ uit het oog verloren werd (R.305-310): Jae tot een onnomelijcke superstijcie behendlijck gebracht so dat nu haer vergeten is heel mijn vaderen macht off het schepsel sietmen vervreemt van sijn scheppere excelent so datse van hem wijcken heel onbedacht keert weder keert weder .o. / mensche verblent mijn vader sal u begoeijen met sijn deuchden Jent
‘De derde Jode’, die zoals eerder vermeld een ‘negatief’ personage is en sympathiseert met de farizeeën in het spel, schrikt er niet voor terug om de volgelingen van ‘het nieuwe geloof’ ‘ketters’ te noemen (R. 921-926): Loopt al voor den duijvele deen met den andere ken wil mij met die ketters dingen moeijen // niet maer tot ons geleerden wil ick mijn spoeijen // siet vertellende hoe Jesus doet dusdanige dingen
De derde jood kondigt hier aan dat hij de ‘ketters’ zal gaan aangeven bij ‘ons geleerden’; dit moet het toenmalige publiek bekend in de oren geklonken hebben. De ban die over Jezus en zijn volgelingen wordt uitgesproken in Lazarus Doot (R.1080-1119) is dan ook een verwijzing naar Filips en al zijn plakkaten die de vernietiging van de hervormingen bevolen. Er lijkt in het bijzonder verwezen te worden naar de ban die op 15 maart 1580 over Willem van Oranje werd uitgesproken (voor de volledige tekst: zie Bijlage II). Beide teksten verschillen dan wel erg in lengte, toch zien we parallellen opduiken. De angst voor de escalatie van de verspreiding van ‘het nieuwe geloof’ is in beide teksten groot. Zowel over Jezus als Willem van Oranje worden vogelvrij verklaard:
Lazarus doot (R.1090-1107): also als wij hooren dat onder verscheijen nacije ketterije van desen Jhesus gespreijt werdt te menigen spacije en noch daegelijckx oneerlijck hem heeft gedregen // quaet 28
so dat met sijn doctrijne sorgende al ons landen te bewegen // staet so dat donnoselen vallen in criemeniele misdaden om ons hier voor te behoen is caijphas so beraeden gevende op de ban dat niemant Jesus sal christum te wesen belijen en wij verbannense met hem al sijn partijen so datse niet meer sullen gaen opentlijcken binnen onsen Landen heerlijckheden ofte rijcken op goet en Lijff van Justijcien want wij orderneeren sijn Leven en leeren voor oneerlijcken malicxije so dat de gantsche consistorije mede is haer begeren heefter ijemant Jesus gehuijst gehooft wilt haer reveleren om hem aprenderen // dat secretelijck op pene als vooren verhaelt dus / elck sij weetelijck
Ban en edict by forme van proscriptie by den conink van Spangien gedaen tegen den prince van Orangien (R. 286-311): […] SOO EEST, dat wy al 't selfde aengesien, en om de redenen voorschreven so billig, redelijk en rechtveerdig sijnde: en daer in gebruikende de autoriteit en overigheid die wy over hem hebben, uit krachte van de eeden van trouwe, hulde en onderdanigheid, die hy ons dikmael gedaen heeft, en ook als wesende prince absoluit en souverein der voorschreven erf-Nederlanden, sonderling aenschou nemende op alle sijne bose en erger stucken en feiten, en dat hy alleen 't hooft, auteur en promoteur is van alle dese beroerten, en principaelste perturbateur van allen onsen landen en staten, en op 't kortste de gemeine peste van der christenheid: verklarende den selven als schelm en verrader, en vyand van ons en van de landen. En oversulx hebben wy hem in den ban gesteld, en bannen mits desen, ten eeuwigen dagen uit onsen voorschreven landen, en alle andere onse staten, coninkrijken en heerlijkheden. Verbiedende en interdicerende allen onsen ondersaten, van wat state, conditie of qualiteit die zyn, met hem te handelen, verkeren, sprake houden of communiceren, openbaerlijk, of bedektelijk, noch den selven te ontfangen of logeren in haren huisen, noch hem gerieven of accommoderen van eenige eetlijke waren, drank, vyer of andere noodlijkheid in geenderhande manieren, op pene te vallen in onse indignatie, so hier na geseid sal worden. Maer consenteren allen en eenen yegelijken, 't sy onse ondersaten of andere, tot executie van dese onse declaratie en verklaringe, den selven te arresteren, bekommeren, beletten, en hem van zynen persoon te versekeren, ja ook te hinderen, aentasten en offenderen so wel in sijne goederen als aen sijn lijf en persoon: exponerende en overleverende den selven Wilhelm van Nassau, ter beliefte, spot, en proye van eenen yegelijken, als vyand van den menschelijken geslachte, gevende eenen yegelijken alle zijne goederen, roerlijke en onroerlijke, waer die gestaen of gelegen mogen zijn, wie de selve sal kunnen nemen, aenveerden en bekomen, uitgesondert de goederen tegenwoordelijk onder onse hand, gebruik en possessie wesende. En ten einde 't selfde te eer en met meerder vlyt en spoed gedaen en volbracht mag worden, en om onse ondersaten te geringer van dese tyrannye, oppressie en verdruckinge te verlossen, en op dat de deugt en vroomheid gepresen, en de boosheid en misdaed gestraft worde, beloven wy in coninklijke en princelijke woorden, en als Gods dienaer, dat indien yemand 't zy onse ondersaet of uitheemse, sich so vroom en grootmoedig, en tot onsen dienst, en der gemeine welvaert so vyerig liet bevinden, dat hy by eenige middel dese onse ordinantie konde executeren, en sich quijt maken van dese voorschreven peste, ons den selven overleverende dood of levende, of dien selfs van den leven berovende […]
Vooral de overeenkomst tussen de dagen waarop beide bannen worden uitgesproken, lijken erop te wijzen dat de auteur van Lazarus doot wel degelijk vrij uitdrukkelijk wou verwijzen naar de vogelvrijverklaring van Willem van Oranje. De Ban en edict bij vorme van Proscriptie werd op 15 maart 1580 afgekondigd, de ban in Lazarus doot wordt uitgesproken op 10 maart:
29
Lazarus doot (R.1115): den thienden in martij onder gehangen ons segele
Ban en edict by forme van proscriptie by den conink van Spangien gedaen tegen den prince van Orangien (R. 369-370): […]hebben wy onsen groten zegel doen hangen aen dese tegenwoordige, die gegeven sijn geweest in onser stad van Mastricht, den 15 dag van Martio in 't jaer onses Heeren 1580[…] (01/05/2009)
Verder vinden we nog een duidelijke referentie naar Willem van Oranje in R. 1110. Hier worden ‘brieven’ aangehaald als rechtvaardiging voor het vervolgen van Jezus en zijn volgelingen: ons voorschreven rechters bevele ten fijne wantet ons aldus belieft gedaen te sijne niet tegenstaende eenige brieven oft beweghen surreptelijck ofte Irreptelijck vercregen ofte vercrijgende contrarije bij eenige seden gegeven in onsen steden van Jerusalem vol vreden daer alle Justijcie hout plaets en regele
Dit verwijst naar de brieven uit het bos van Segovia van Filips II die een duidelijke veroordeling van Willem en zijn eedverbond bevatten. Uit deze voorbeelden blijkt dat de auteur van Lazarus doot er niet voor terugschrok enige maatschappijkritiek te formuleren. Hij profileert zich met dit spel als voorstander van het nieuwe geloof en uit een kritiek tegen de geloofsvervolgingen van het Spaanse bewind. Op deze manier wordt Lazarus doot een tijdsdocument dat een visie kan geven op de houding van de Haarlemse rederijkers of ‘de man in de straat’ tegenover de geloofsrepressie die bij het verschijnen van deze tekst nog maar net ‘voorbij’ was.
30
3 Opvoeringsaspecten
3.1
Mogelijke uitvoering
3.1.1 De toneelstellage bij de rederijkers Van Lazarus doot, zijn er, net als voor zoveel rederijkersspelen, geen details bekend over de manier waarop het spel werd opgevoerd. We kunnen hierover enkel veronderstellingen maken. De gedrukte spelen van de Gentse wedstrijd uit 1539 kunnen hier als voorbeeld dienen. In het bijzonder de afbeelding van het toneel die gebruikt werd voor deze spelen is van belang. Ook van de spelen in Antwerpen uit 1561 is ons een dergelijke afbeelding overgeleverd (Figuur 2). In wat volgt wordt kort uiteengezet hoe een toneelstellage in de zestiende eeuw opgebouwd werd en wat de belangrijkste redenen waren voor een dergelijke opbouw.
Figuur 2: Toneel van de Antwerpse wedstrijd uit 1561 (uit: Van Iperen et al. Van die becooringe des duvels hoe hij crijstus becoorden. Zestiende-eeuws rederijkersstuk van Jan Tömisz., p.28)
31
We moeten oppassen met afbeeldingen zoals de afbeelding van het toneel tijdens de Antwerpse wedstrijd in 1561. Dit soort toneelstellage komt uit een wedstrijdbundel. Voor het toneel op wedstrijden haalden rederijkerskamers, zeker in de latere zestiende eeuw, het onderste uit de kan omdat dit de gelegenheden bij uitstek waren om te pronken met de kunde van de kamer. Het is dus aanneembaar dat niet elke voorstelling van rederijkersspelen een dergelijk ‘complex en architecturaal geconcipieerd’ toneel had. Volgens Hummelen bestaat het toneel in de zestiendeeeuwse Nederlanden uit een platform en een speelhuis. Het speelhuis is aan alle vier zijden (meestal met gordijnen) afgesloten ruimte, kleiner dan het platform en er zo op geplaatst dat ervóór, en vaak ook ernaast, ruimte overblijft (Hummelen 1992:195).
Het toneel van de wedstrijd in Haarlem uit 1606 staat dan volgens Hummelen ‘het dichtst bij de werkelijkheid van de rederijkers, met dien verstande dat de bovenverdieping ontbrak als daar geen behoefte aan was’ (Hummelen 1992:195) (Figuur 3).
Figuur 3: Toneelstellage voor de Haarlemse rederijkerswedstrijd van 1606 (uit: W.M.H. Hummelen Typen van toneelinrichting bij de rederijkers, p.62)
In zijn eenvoudigste vorm bestaat het rederijkerstoneel dus uit een platform met daarop verschillende compartimenten. Gewoonlijk werd het toneel opgebouwd ‘met de opvoering van één 32
bepaald spel op het oog’. Het aantal compartimenten of de eventuele aanwezigheid van een verdieping is dus bepaald door de behoeften van het te spelen spel. Eén compartiment kan ook een ‘dubbelrol’ hebben (Hummelen 1996:103). De compartimenten kunnen eventueel afgesloten worden met gordijnen. De compartimenten waren oorspronkelijk van groot belang voor de zgn. ‘togen’. Togen zijn ‘voorstellingen in met gordijnen afsluitbare ruimtes (compartimenten) – veelal tableaux vivants’ (Hummelen 1996:99). Het waren statische voorstellingen, die in het toneelspel werden ingevoerd. Bij de rederijkers was ‘één toog per spel’ gebruikelijk, ‘als hoogtepunt van de laatste scène met de hoofdpersoon, of als intensiveringsmoment dat dit hoogtepunt inleidt’. Bij de spelen die een antwoord moesten geven op een vraag, werd het uiteindelijke antwoord bijvoorbeeld vaak in een toog gegoten (Hummelen 1996: 100). Het hoogtepunt van het spel werd, eventueel na het wegschuiven van de gordijnen, gereveleerd door het verschijnen van de toog in één van de compartimenten. Oorspronkelijk was een toog geheel pantomimisch en werd het ten minste door één personage van het spel (de vertoner) aan een ander personage van het spel (de spel-interne toeschouwer) gepresenteerd als iets waarnaar gekeken moest worden. Het voorkomen van een toog werd meestal aangegeven in de toneelaanwijzingen (Hummelen 1996: 100). In latere spelen werd er ook gesproken in de togen. In ‘sprekende’ togen wordt de ‘figuere’ door een ‘vertoner’ aangeboden aan ‘de spel interne-toeschouwer’, het zijn dus personages ‘buiten de toog’ die dan uitleg verschaffen over wat er in de toog te zien is. Ook in de toog zelf konden personages spreken, maar er werd nooit in contact getreden met de personages buiten de toog (Hummelen 1992:201).
3.1.2 Opvoeringspotentieel van Lazarus doot
Lazarus doot bevat slechts een gering aantal toneelaanwijzingen. Dit is typisch voor een rederijkersspel. Op de meeste momenten moeten we dus de tekst zelf naderbij bestuderen om te weten te komen hoe een voorstelling van Lazarus doot eruit moet hebben gezien. In wat volgt worden eerst kort het mogelijke uitzicht van de toneelstellage, de bewegingen en de handelingen van de acteurs in Lazarus doot geschetst. Deze mogelijke opvoeringswijze is hypothetisch en gebaseerd op zowel impliciete als expliciete toneelaanwijzingen. Daarna wordt nog even kort ingegaan op de andere, expliciete, toneelaanwijzingen aangaande de kledij van de personages.
33
Het spel vangt aan in het huis van Lazarus in Bethanië. Maria Magdalena en Martha staan aan het bed van Lazarus. Men kan veronderstellen dat de hele scène het huis van Lazarus moet hebben voorgesteld, het toneel stelt dus een interieur voor. Eén van de compartimenten kan het bed van Lazarus voorgesteld hebben waardoor de nodige aandacht gevestigd werd op de zieke. Wanneer Lazarus Martha beveelt een bode te gaan halen, verlaat zij ‘het huis’ waarschijnlijk langs één van de ‘vrije’ compartimenten. Magdalena verlaat op dat moment vermoedelijk ook het toneel. Lazarus echter ‘sal binnen blijven’, zoals duidelijk in de toneelaanwijzing in de marge staat aangegeven (ter hoogte van R. 59). Door het sluiten van het compartimentsgordijn kon worden overgeschakeld naar de volgende scène. In de volgende scène, spreekt Martha een bode aan. Dit gebeurt vermoedelijk gewoon ‘op straat’, zijnde het voortoneel. De gesprekken die volgen tussen de joden, Jezus en zijn leerlingen, Maria Magdalena en Martha zullen ook steeds op het voortoneel plaatsvinden. Uit R. 267 kunnen we afleiden dat de joden het toneel verlaten om de zussen te gaan troosten (‘Buerman off wij derwaerts stelden ons gangen’). De verschillende compartimenten kunnen in deze straatscènes fungeren als huizen. Wanneer de personages het toneel verlaten kunnen ze dit eventueel doen door ‘hun huis binnen te stappen’. Zo wordt in R. 508-509 in de toneelaanwijzingen aangegeven dat het gezelschap dat zich dan op straat bevindt ‘altesaemen binnen’ gaat, in een compartiment of ‘huisje’ dus. Ondertussen komt ‘opt endde vande stellagie’ de bode ‘uuijt’ (R. 509). In R. 520 verlaat Martha het compartiment waar ze net was binnengegaan dit wordt zowel expliciet (‘martha uuijt’) als impliciet aangegeven (‘mij dunckt sij compt uuijt tegen dies’). Daarna geeft de bode aan dat Jezus in aantocht is (R. 536 ‘Jesus u meester is hier genaeckende’), het is mogelijk dat Jezus op dat moment op de stellage verschijnt want vrijwel onmiddellijk erna valt Martha Jezus voor de voeten ( R.541 ‘Martha Jesus te voet vallende’). Hij helpt haar daarna recht (R.559 ‘Jesus haer opheffende’). Jezus vraagt Martha om Maria Magdalena te gaan halen (R.610 ‘Martha weest u marija suster haelende’), Martha geeft aan dat ze dit doet. Daarna wordt expliciet aangegeven dat ze zich van Jezus verwijdert om met Magdalena te gaan praten, Magdalena moet ondertussen op het toneel verschenen zijn (R. 618-619 ‘Martha opt een endde van Jesus gaende Seggende te magdelena’). Maria Magdalena vouwt haar handen en ook zij valt Jezus ‘te voet’ wanneer ze Hem om vertroosting vraagt (R.622 en 631). Wanneer Jezus haar uiteindelijk vraagt Hem naar het graf van Lazarus te brengen, staat ze op (R.675 ‘Magdalena opstaende’). Op dit moment kan ‘de begraafplaats’ geënscèneerd worden doordat er in één van de compartimenten een graf verschijnt. De omstanders bevinden zich op dat moment op het voortoneel. Jezus zucht en huilt om Lazarus, dit wordt expliciet aangegeven (R.679 ‘Jesus sal hier suchten ende 34
schreijen’). De joden zien dit gebeuren (R. 680 ‘Siet…’). Jezus geeft aan dat de steen voor Lazarus’ graf moet verwijderd worden (R.719 ‘doet den steen aff’), Petrus zegt dat ze dit doen. De joden helpen daarbij, er wordt aangegeven dat dit een lastig karwei is. Wanneer Jezus zijn vader bidt om hulp om Lazarus te doen verrijzen, valt Hij op zijn knieën (R.761 ‘Jesus op sijn knien’). Lazarus doet hetzelfde wanneer hij Jezus en God wil prijzen om wat ze voor hem hebben gedaan, de verrijzenis zelf verliep voor Lazarus wat moeizaam (R.809 en 781/82 ‘een weijnich scheuckende’). Er wordt ook aangegeven dat het Petrus is die de windsels van Lazarus losmaakt (R.800 ‘Petrus Lazarum ont binnende’). Na het mirakel vraagt Jezus aan zijn gezelschap om samen naar binnen te gaan om te eten (R.835 ‘Compt binnen…’). Het gezelschap kan op dat moment een compartiment binnenstappen. De twee joden echter blijven ‘op straat’ achter en ontmoeten daar de derde jood. Wanneer die hoort wat Jezus net gedaan heeft springt hij verwoed op en gaat tekeer tegen de ‘ketters’ (R.921 ‘verwoet opspringende’). Het gesprek tussen Caijphas, Annanias en de derde jood
(R.966-1063) speelt zich naar alle
waarschijnlijkheid ‘binnen’ af. In deze scène fungeert het toneel dus weer als interieur. Daarna volgt het uitspreken van de ban over Jezus en zijn volgelingen. Het toneel stelt op dat moment een marktplein voor met heel wat figuranten (R.1066 ‘wadt wilt toch beduijen dat hier dus veel volckx bij een zijn vergaert’). Opmerkelijk is hier de toneelaanwijzing bij de deurwaarder, er wordt aangegeven dat hij ‘boven uuijt’ de ban voorleest (R. 1079). We kunnen hier dus vermoeden dat het toneel voor deze voorstelling een extra compartiment op de tweede verdieping had, zodat de deurwaarder zijn tekst letterlijk’ boven het volk uit’ kon voorlezen. Daarna volgt een opvallende scène in het spel waarin Jezus tafelt met zijn leerlingen en Lazarus. We kunnen ons voorstellen dat deze scène zich afspeelt aan een tafel in een compartiment. Deze scène bevat een belangrijke monoloog door Jezus. Het is waarschijnlijk de belangrijkste monoloog uit het spel. Door het belang en de opvoeringswijze kunnen we parallellen zien met de togen uit andere rederijkersspelen. De scène was echter geen toog, dit wordt op geen enkel moment aangegeven in de toneeltekst. Bij de zalving van Jezus’ voeten door Maria Magdalena, knielt zij voor hem neer (R. 1219 ‘Hier valtse Jesus te voet’) en schudt Judas drie keer zijn hoofd om aan te geven dat hij niet akkoord gaat met wat Jezus verkondigt (R.1264, 1276 en 1290) (zie ook 4.1.). In Lazarus doot worden ook nog enkele aanwijzingen gegeven aangaande de kledij van de personages. Maria Magdalena en Martha wisselen bij het begin van het stuk, wanneer Lazarus net overleden is, waarschijnlijk van kledij. We kunnen dit veronderstellen omdat er in de toneelaanwijzing van R.368 wordt aangegeven dat Martha en Maria een ‘roucleet’ dragen. Ook 35
Lazarus ondergaat een kledijwissel. Bij het begin van het stuk ligt hij te bed, wanneer hij opstaat uit zijn graf is hij gewikkeld in windsels die hem waarschijnlijk na zijn dood waren omgedaan (R. 800). Een laatste aanwijzing aangaande de kledij vinden we op R. 966 waar wordt gezegd dat Caijphas ‘Als een bisscop’ op het toneel staat. De toneelstellage voor Lazarus doot moet naar alle waarschijnlijkheid bestaan hebben uit een groot platform met daarachter een aantal compartimenten die konden afgesloten worden door middel van gordijnen. Het toneel fungeerde, naargelang de scène als interieur, straat, ‘begraafplaats’ of marktplein. Voor het voorlezen van de ban over Jezus en zijn volgelingen was een extra verdieping nodig. De afbeelding die ons is overgeleverd van het toneel bij de Haarlemse wedstrijd uit 1606 (zie Figuur 3) voldoet aan deze voorwaarden. Deze afbeelding kan ons dus een beeld verschaffen van hoe het toneel bij Lazarus doot er kan uitgezien hebben.
36
4
Vorm-, taal- en stijlaspecten
In dit hoofdstuk wordt de taal en stijl van Lazarus doot naderbij bekijken. Daaruit zal blijken dat de auteur formeel en muzikaal een sterk staaltje rederijkersliteratuur heeft afgeleverd. Doordat hij zo vasthield aan zijn rijmschemata, is de tekst op bepaalde momenten vrij moeilijk te begrijpen voor de moderne lezer. Hierdoor is de tekst in het verleden wel eens als ‘zwak’ beschouwd (EllerbroekFortuin 1937:135), dit is echter een te sterk oordeel. Alleen al creativiteit waarmee de auteur de emotionele momenten van het spel heeft willen inkleden maakt dit spel tot een interessant stukje rederijkerskunst, dit blijkt uit het eerste onderdeel van dit hoofdstuk. Uit het tweede deel zal blijken dat de auteur ook enkele typisch retoricale elementen in zijn taal en stijl hanteert.
4.1
Rijmpatronen en gebruik van dichtvormen
In Lazarus doot kunnen we spreken van een erg consequente handhaving van het rijmschema. De auteur had een sterk vormbewustzijn. Het hele spel getuigt van een bijzondere aandacht voor het rijm. Op emotioneel geladen momenten of belangrijke wendingen in het spel gebruikt hij inventieve rijmconstructies en lyrische versvormen om de gebeurtenissen extra in de verf te zetten. In wat volgt wordt het spel doorlopend besproken met speciale aandacht voor de opbouw van het rijmschema. De eerste scène van de eerste metascène (R.21-59) opent met een rondeel. Deze dichtvorm was erg populair bij de rederijkers. Coigneau definieert het rederijkersrondeel als meestal achtregelig met als rijmschema: ABaAabAB. ‘Na twee andere verzen’ volgt ‘een herhaling van het eerste, waarna, na weer twee nieuwe verzen, het eerste nog eens hernomen wordt, gevolgd door een herhaling van het tweede vers.’ Het rondeel staat dus, met de woorden van Matthijs de Castelein, ‘op drie poten’ (A wordt driemaal herhaald) en ‘gaat rond’ (aan begin en eind AB) (Coigneau 1991-1992:26). Deze rondeelconstructie in het begin van Lazarus doot wordt muzikaal nog eens verrijkt doordat de verzen worden aangevuld met een zeer consequent binnenrijm. De constructie van dit eerste achtregelige rondeel ziet er, met inbegrip van het binnenrijm, als volgt uit:
37
C//C//A D//D//B E//E//a C//C//A D//D//a E//E//b C//C//A D//D//B De eindrijmen die het rondeel vormen zijn met de letters A en B in vetjes aangeduid. De binnenrijmen zijn dan weergegeven met C, D en E. Coigneau stelt bovendien dat het rondeel inhoudelijk gethematiseerd wordt door ‘pragmatische oproepen, vragen en uitnodigingen het […] opkomen, in gesprek geraken of afgaan van personages’ (Coigneau 1991-1992:27). De auteur van Lazarus doot volgt hierin de regel. Dit is een openingsrondeel waarin een pragmatische klacht geformuleerd wordt. Over het rederijkersrondeel merkt Coigneau in hetzelfde artikel nog op dat het soms ‘dialogisch’ is ‘door de onderscheiden invulling van de AB en aA - verzen enerzijds en het ab - gedeelte anderzijds. Tegenover vragen of exclamaties van louter expressieve aard in de AB- en aA - verzen, worden concrete antwoorden, informatie of beslissingen vaak alleen in het ab - gedeelte gevonden’ (1991-1992:27). Dit is hier ook het geval: in de AB – en aA – verzen wordt Lazarus’ klacht geformuleerd, in de ab-verzen zegt Magdalena aan Lazarus dat alles wel goed zal komen. Ze biedt een ‘oplossing’ voor Lazarus’ klacht. Het rondeel wordt gekoppeld aan het vervolg van de speltekst door een bijkomende regel, een schakelvers, dat rijmt op het B-vers van het rondeel. Na het rondeel wordt in deze eerste scène overgeschakeld op reeksen van gekruiste rijmen. Per claus wordt een kwartet (abab) geconstrueerd. Schematisch ziet dit er zo uit: bcbc cdcd dede efef Het verhogen van de muzikaliteit door binnenrijmen blijft hierin behouden. In de tweede scène (R.60-88) is het systeem behouden. De binnenrijmverzwaring valt wel weg en de kwartetten manifesteren zich niet meer strak per claus: fgfgghghhihi De tweede scène wordt dan, zij het met een fout van de kopiist (er had ‘crachte’ moeten staan, dit past ook in deze context) in het eerste vers, afgesloten met een afscheidsrondeel:
38
(I)JiIijIJ Het einde van de eerste metascène (R.87-90) wordt bevestigd door rijmafhechting. Dit is de ‘afwezigheid van rijmbreking (ook wel responsierijm genoemd) waardoor normaal gesproken de opeenvolgende clausen met elkaar verbonden zijn’ (Hummelen 1982:12, mijn toevoeging). Dit zal voor het hele verdere stuk het geval zijn in de overgangen tussen metascènes. In scène-overgangen is er slechts sporadisch rijmafhechting terug te vinden. In de tweede metascène begint de eerste scène (R.88-276) met een conversatie op straat. Het gesprek tussen de twee joden begint ook hier weer met een rondeel, dit keer ter introductie van de nieuwe personages. De ab - verzen formuleren ook, naar de theorie van Coigneau (1991-1992:27), een ‘oplossing’ voor de verzuchtingen van de AB – en aA - verzen. In de AB - en aA- verzen vertellen beide joden dat ze zich grote zorgen maken. In de ab- verzen wordt ‘de goetheijt des heeren’ als ‘oplossing’ aangeboden. Ook dit rondeel wordt verder opgesmukt door binnenrijmen. Dit keer echter is het binnenrijm meestal gekoppeld met het eindrijm van de voorgaande regel, we spreken dan van overlopend rijm. Dit ziet er schematisch als volgt uit: A a//B C//C//a A A a//b A a//B Ook dit rondeel wordt door middel van een schakelvers gekoppeld aan het vervolg van de scène. Hierna gebruikt de auteur een zeer consequente ketting van gepaarde eindrijmen om de conversatie tussen de twee joden verder te zetten. Dit zal in vrijwel elke verdere conversatie tussen de twee joden het geval zijn. Bovendien kunnen we hier ook opmerken dat de auteur het verzwaren door middel van binnenrijm verder zet na het rondeel. Dit keer kiest hij ervoor om in elk derde vers een derde overlopend rijm te creëren met het eindrijm van de vorige twee verzen. Schematisch ziet dit er als volgt uit: A A A//B B B B//C enz. 39
De auteur houdt dit systeem zeer consequent vol tot aan de rijmafhechting van deze metascène (R.276). In de derde metascène (R.277-366), een conversatie tussen Jezus en enkele van zijn volgelingen, zien we een combinatie van gekruiste rijmen, een reeks van geschakelde kwartetten, opduiken. Schematisch ziet dit er als volgt uit: ababbcbccdcd dede efeffgfgghghhihi ijij jkjkklkl lmlm mnmnnono opop pqpq qrqr rsrss Hierbij kunnen we opmerken dat Jezus’ clausen aanvankelijk bestaan uit drie
geschakelde
kwartetten, terwijl de reacties van zijn apostelen één kwartet omvatten. Naar het einde toe wordt het aantal kwartetten in Jezus’ clausen mooi afgebouwd (twee in zijn derde laatste claus, één in zijn laatste en voorlaatste claus). Het strenge rijmpatroon van deze scène wordt afgesloten met rijmafhechting in de laatste claus (R.365-366). Opvallend in dit laatste vers is nog de term ‘princesse’ die gebruikt wordt. Dit doet denken aan het refrein, een lyrische vorm die zeer typisch is voor de rederijkerskunst. Een refrein was een ‘strofisch gedicht’ dat op de Franse ballade geïnspireerd was. Het bood de dichter echter meer vrijheid (geen telverzen) en ruimte (relatief langere verzen[…]). Het bestaat uit vier of meer strofen die alle, behalve de laatste die korter kan zijn, even lang zijn […],telkens uitlopen op hetzelfde vers (de stock of (stok)regel genoemd) en, behalve de laatste strofe indien die korter is, op hetzelfde rijmschema gebouwd zijn. De slotstrofe is een opdrachtstrofe waarin de prins van de kamer, een bepaald persoon of het publiek in het algemeen met “prince” of “princesse” of als “princelijk wordt toegesproken (Coigneau 2005b:120).
‘Het refrein was het genre bij uitstek waarmee de rederijker - componist zijn creativiteit op dreef hield’(Coigneau 2000:136). Niet alleen de vermelding van de ‘princesse’ doet hier denken aan het refrein. In de laatste drie clausen van Jezus wordt consequent de dood van Lazarus vermeld: ‘Lazarus ons vrient slaept ongelogen (R. 342)’, ‘Lasarus ons vrient is doot waerachtich (R.351)’ en ‘den doot van Lazarus ons vrient expresse (R.365)’. Dit repetitieve aspect kan doen denken aan de stokregel uit het refrein. De symmetrische opbouw door het afwisselend aan het woord laten van Jezus en één van zijn leerlingen draagt nog bij tot het lyrische karakter van deze passage. De auteur heeft hier waarschijnlijk voor een strak rijmpatroon gekozen om het belerende aspect van Jezus’ woorden extra te markeren. Het voortdurende gebruik van de uitroep ‘o’ werkt dit effect nog meer in de hand. Na de rijmafhechting met verzen 365 en 366 volgt de vierde metascène. We krijgen in de eerste scène (R.367-441) weer een conversatie tussen Martha en Maria Magdalena. Martha opent de scène met een sextet (aabaab). Daarna volgt de reactie van Magdalena waarin we een sextet en kwintet
40
(abaab) zien. Magdalena’s claus sluit af met een gepaard rijm. Vervolgens herkennen we weer een rondeel. Na het rondeel volgen nog twee kwartetten, daarna volgt een reeks van gepaarde rijmen: aabaab bbcbbccdccdd DE d Dde DE fgfgghghiij jk kllmm mnno oppq In deze scène wordt sporadisch middenrijm (zie bijvoorbeeld R. 369-370 verwoeder//broeder) en overlopend rijm aangewend (zie bijvoorbeeld R. 414-415 spijse//misprijse). In deze scène wordt een emotioneel hoogtepunt bereikt, de twee zussen geven zich over aan hun verdriet. De aandacht van het publiek wordt hierop gevestigd door het strakke rijmschema en de voortdurende herhaling van de uitroep ‘o’. De ketting van gepaarde rijmen wordt doorgezet in de tweede scène van deze metascène (R.442507). De twee joden doen weer hun intrede. Magdalena, die verder deelneemt aan de conversatie, neemt de voor de joden in dit spel typische structuur van gepaarde rijmen over: qrrssttu uv vwwxxy yzza’ a’b’b’c’c’d’d’e’ e’f’f’f’g’g’h’h’i’ i’j’j’k’k’l’l’m’m’n’n’o’
o’p’p’
Op bepaalde punten in deze scène doet de muzikaliteitverhoging door binnenrijm, afwisselend midden -of overlopend, terug zijn intrede maar dit wordt niet volgehouden tot aan het einde van de scène. Na de rijmafsluiting van metascène vier begint de eerste scène van metascène vijf (R. 508-522). In deze strofe, een openingsmonoloog van de bode, herkennen we achtereenvolgens een sextet, een kwintet en een gekruist rijmpaar. aabaabbcbbccd In de korte tweede scène (R.523-540) zien we een gekruist rijmpaar, gevolgd door twee gepaarde rijmparen. deffgg In de derde scène (R.541-617) heeft de auteur Marthas eerste claus opgebouwd uit twee sextetten gevolgd door twee gepaarde rijmparen: hhihhihhihhihhii
41
Opmerkelijk in deze reeks is dat de auteur voor deze emotionele claus gebruik maakt van identisch rijm, hij hanteert maar twee rijmklanken. Hij gebruikt dus weer een strak rijmschema om ten volle de aandacht te vestigen op een emotioneel hoogtepunt. Ook hier wordt dit extra aangegeven door de ‘o’ - exclamatie. Jezus’ antwoord is opgebouwd uit een reeks van gepaarde rijmen: jjkkjjll Martha’s volgende clausen bestaan uit een sextet en een extra vers dat rijmt op het laatste rijmwoord van het sextet. Ook in Jezus’ reactie hierop zien we dit systeem opduiken: mmnmmnn oopooqq rrsrrtt uuvuuww wxxy yz De vierde scène van de vijfde metascène (R.618-651) begint met een onregelmatige ketting van rijmparen maar de auteur vindt al snel zijn ondertussen gekend schema terug. De laatste, emotionele claus van Martha uit deze scène bestaat uit een sextet, gevolgd door een kwintet en sluit af met een reeks gepaarde rijmparen: (za’ a’a’b’a’a’a’b’b’)
c’c’d’c’c’d’d’e’d’d’e’f’f’g’g’f’f’g’g’
De vijfde en laatste scène van deze lange vijfde metascène (R.652-840) bestaat hoofdzakelijk uit een lange reeks van gepaarde rijmparen. Dit is niet vreemd gezien dit een tweepolige scène is. Er wordt afgewisseld tussen een gesprek tussen Magdalena, Martha, Jezus en enkele van zijn leerlingen en het commentaar dat de joden hierop leveren. De gesprekken van de joden zijn zoals steeds zorgvuldig opgebouwd uit een ketting van gepaarde rijmparen. Ook in het deel van de scène waarin Jezus spreekt wordt, in de ‘minder belangrijke’ momenten dit systeem overgenomen. Wanneer er echter een belangrijke mededeling gedaan
wordt, gebruikt de auteur weer speciaal opgebouwde
rijmstructuren. Dit is bijvoorbeeld het geval op het zeer emotionele moment waar Jezus bij het graf van zijn vriend Lazarus begint te wenen (R.712-719). Ter afsluiting van deze balladestrofe volgt weer een rijm dat gekoppeld is aan het laatste rijmwoord van het sextet: y’y’z’z’y’y’z’z’ Op het moment waar Jezus God aanroept om Lazarus te doen verrijzen (R.761-780) legt de auteur er zich weer op toe om een sextet gevolgd door twee kwartetten te gebruiken. Bovendien gebruikt hij hier weer identisch rijm om de intensiteit van de passage nog te verhogen: p”p”q”p”p”q”q”r”q”q”r”r”s”r”r”s”s”t”t”
42
Ook Lazarus’ dankgebed is met de nodige aandacht voor het rijmschema opgebouwd (R.810-833). Hier wordt aangevangen met drie sextetten en geëindigd met een kwartet en een gepaard rijmpaar: b”’b”’c”’b”’b”’c”’b”’b”’c”’b”’b”’c”’c”’c”’d”’c”’c”’d”’d”’e”’d”’d”’e”’e”’ Deze scène wordt afgesloten met een claus door Jezus, ook hier trekt de auteur zijn systeem consequent door: rijmafhechting luidt de overgang naar de volgende metascène in: f”’g”’f”’g”’g”’ Metascène zes bestaat volledig uit een gesprek tussen de joden op straat. Ook hier wordt weer consequent gepaarde rijm gebruikt. Heel af en toe wordt nog eens gebruik gemaakt van binnenrijm. In metascène zeven is de eerste scène (R.966-991) weer een balladische strofe waarin vijf kwartetten worden aaneengeschakeld. De scène wordt afgesloten met een gepaard rijmpaar. Met uitzondering van de eerste claus, waar we twee geschakelde kwartetten zien, is de scène opgebouwd volgens het patroon: één kwartet per claus: ababbbcbc cdcd dede efeff De tweede scène van metascène zeven (R.992-1063) vangt weer aan met een openingsrondeel, dat de devote manier waarmee de derde jood de bisschop Caijphas aanklampt in de verf zet. Hij bejegent Caijphas als ware hij God zelf, een stille aanklacht tegen kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders in de rooms – katholieke kerk.
Het rondeel wordt muzikaal verrijkt met binnenrijmen. Ook na dit
achtregelige rondeel wordt nog een extra B-schakelvers toegevoegd om het met de verdere tekst te verbinden. Hierna wordt weer overgeschakeld naar een systeem van geschakelde kwartetten. Per claus gebruikt de auteur maximaal twee kwartetten, afsluiten doet hij zoals steeds met een gepaard rijmpaar. Schematisch ziet deze scène er dan zo uit: AbaAabABb cbccdcddede efeffgfg ghghhihi ijijjkjk klkl lmlmm In metascène acht bestaat de eerste scène uit een enkel rondeel (R. 1065-1078) waarin een korte conversatie tussen twee joden op straat plaatsvindt. Dit rondeel kan fungeren als ‘aandachtstrekker’. Het vonnis dat volgt in de tweede scène is immers belangrijk voor het verdere verloop van het verhaal. Na het koppelen met de rest van de tekst door het B-schakelvers wordt in de tweede scène (R.1079-1119) door de rechtsambtenaar die de ban over Jezus en zijn volgelingen uitspreekt, overgeschakeld op een reeks van gepaarde rijmen. Deze wordt sporadisch verrijkt door binnenrijm.
43
In de derde scène van metascène acht zien we voor het eerst een zgn. ‘dobbelrondeel’ opduiken. Dit zijn ‘twee als het ware in elkaar gevlochten rondelen’. Hier worden deze in elkaar gevlochten rondelen ook nog eens over twee personen verdeeld; de auteur toont hierin ten volle zijn talent voor formele hoogstandjes. De twee ‘helften’ van de conversatie vormen volgens het rijmschema elk op zich een rondeel (Mak 1944:23). In de tekst wordt dit duidelijk aangegeven doordat de afwisselende clausen van de personages naast elkaar, en niet onder elkaar zoals gewoonlijk, worden geschreven. Schematisch ziet dit er als volgt uit: Deen Jode A B a A a b A B
Dander Jode C D c C c d C D
Na dit dubbelrondeel wordt, in het verdere gesprek tussen de joden op straat, overgegaan op aaneengeschakelde kwartetten die zich per claus manifesteren. Dit is vrij opmerkelijk want tot nu toe beperkten de joden zich als enigen tot een ‘vast’ rijmpatroon, gepaarde rijmen. In metascène negen lijkt het strakke rijmschema te vervallen, maar dit is slechts schijn. Schematisch ziet de eerste scène (R. 1177-1189) er als volgt uit: a//b a//b c//d a//b -//d c//d e c//d e De eerste verzen vertonen een spiegelstructuur in de eindrijmen. Bovendien zijn de verzen verzwaard door dubbelrijmen. De scène wordt afgesloten met een kwartet waarin de dubbelrijmstructuur wordt doorgezet. De tweede scène van metascène negen (R.1190-1334) vangt aan met twee aaneengeschakelde kwartetten met identisch rijm. Daarna volgen, zij het afgewisseld met korte stukken waarin de auteur overgaat op gepaarde en gekruiste rijmparen, respectievelijk: een sextet, een kwintet, een sextet,
44
een kwintet en vier kwartetten. In het volgende schematische overzicht van deze scène zijn de kwartetten, kwintetten en sextetten in vet aangeduid. De scheidingen tussen de gebonden verzen binnen één claus zijn voor de duidelijkheid aangegeven met een schuine streep. ffgffg/ffgffgghhiijiij/jijji ikkllmllm/mlmml/lnn oopop/pqpq qrqr/rsrs/stst Vanaf vers 1265 tot vers 1305, waar Jezus’ monoloog over Judas’ ongelijk in het conflict over de balsem van Maria Magdalena begint, zien we een balladestrofe in drie symmetrische delen opduiken. Een ballade is een lyrische vorm die de rederijkers graag hanteerden. Ze werd gebruikt ‘als openingsclaus, emotionele monoloog, lofzang of gebed’. Een balladestrofe bestaat ‘meestal [uit] geschakeld - gekruiste verbindingen, formeel met het laatste rijmpaar of kwartet van een claus afgerond’ (Coigneau, 1991-1992, p.19). Een ballade wordt gekenmerkt door een zeer symmetrische opbouw. Die zien we hier duidelijk verschijnen. In de drie balladestrofen komen telkens drie geschakelde kwartetten voor. Verder wordt de symmetrie bepaald door de actie -Judas schudt het hoofd na iedere balladestrofe- die de afzonderlijke delen van deze drieslag verbindt. De ballade wordt, geheel volgens de definitie, afgesloten met een rijmpaar: ababbcbccdcd dedeefeffgfg ghghhihiijijj Na de ballade wordt de ketting van geschakelde kwartetten gewoon doorgezet, de metascène wordt beëindigd door rijmafhechting: klkllmlm mnmn nonoopoppqpqq De tiende en laatste metascène vangt weer aan met een enkelvoudig rondeel om het slot van het spel te markeren. Lazarus doot wordt afgesloten door nog eens een dubbelrondeel. Dit keer omdat hier duidelijk het publiek wordt aangesproken. De laatste scène ziet er als volgt uit: AB a A ab AB bc cd df fgg
H I h H h i H I
J K j J j k J K
kll
Na deze analyse van het rijmschema blijkt dat de auteur van Lazarus doot zich volop aan rijmlust overgeeft. Met een grote zin voor creativiteit en originaliteit, die zich ten volle toont in de 45
emotionele passages van het spel, heeft legt er zich op toe zich te houden aan strenge rijmschemata. Dit gaat ten koste van de grammaticale eenvoud en teksttransparantie. Het spel kan bij een eerste lezing dan ook vrij ‘stuntelig’ overkomen. Ellerbroek-Fortuin formuleert het nog krachtiger: ‘De waarde van het stuk ligt uitsluitend in zijn actualiteit. […] Uit “kunst”oogpunt bekeken is het een zeer zwak stuk’ (Ellerbroek-Fortuin 1937:135). Na het nader bekijken van het rijm en de muzikaliteit in het spel kunnen we stellen dat dit een té streng oordeel is voor Lazarus doot. Formeel en muzikaal gezien is dit een uitmuntend staaltje rederijkerskunst.
4.2
Retoricale kenmerken in taal en stijl
In het laatste deel van deze verhandeling wordt nog even dieper ingegaan op de specifieke taal en stijl die de auteur van Lazarus doot hanteerde. Uit 4.1 is gebleken dat de auteur zich in grote mate heeft geconcentreerd op het creatief gebruik van het rijm, op die manier is een muzikaal aantrekkelijk spel tot stand gekomen. Dit is echter ten koste gegaan van de grammaticale eenvoud en teksttransparantie. De auteur moet dit in zekere mate zelf beseft hebben, in één van de laatste verzen vraag hij het publiek om zich niet te kritisch op te stellen aangaande zijn taalgebruik: ‘aemerckt den text ende niet des conste perfeckxtije’ (R.1385). Bij een eerste lezing kan het spel dan ook, zoals Ellerbroek-Fortuin het stelde, ‘zwak’ overkomen (Ellerbroek-Fortuin 1937:135). Toch was de auteur zeker bekend met de typisch retoricale taal en stijl, we vinden er in zijn werk enkele kenmerken van terug. In wat volgt worden kort de belangrijkste retoricale kenmerken die te vinden zijn in Lazarus doot op een rijtje gezet. Deze analyse is gebaseerd op de beschikbare lijsten met retoricale kenmerken die door van Vinckenroye (Van Vinckenroye 1965:140-148) en Erné en van Dis (Erné en Van Dis 1982:1923) zijn opgesteld. Niet alle kenmerken die deze auteurs opsommen, komen voor in Lazarus doot, er zijn er echter wel enkele die de auteur zeer frequent hanteert. Hieronder wordt een opsomming van die kenmerken gegeven. De voorbeelden die gegeven worden zijn louter representatief, ze vormen geen volledig sluitende lijst van alle gevallen.
Verplaatsingen van adjectieven, adverbia en objecten (ten behoeve van het rijm).
Adjectiefverplaatsing: ‘es seer belaen met sieckten swaer // dat hem tleven claer // wel mocht ontwellen’ (R. 45) 46
Adverbiumverplaatsing: ‘Broeder schickt u te vreden / ten sal niet Lang sijn duerlijck (…) want wij weten hem wel te houwen secreet en obschuerlijck’ (R. 61-63) Objectverplaatsing: ‘om te blusschen haer verdriet (…)Stelt u om gaen om de bedruckte te vertroosten ijet’ (R. 271-274)
Omschrijvingen door participia met het koppelwerkwoord sijn; bijvoorbeeld ‘is vertaelich’ (R.
202) vs. ‘vertael’ (R.199) De voorbeelden van dit kenmerk zijn in Lazarus doot talrijk: ‘sijn duerlijck’ R. 61 vs. ‘sal dueren’ R. 1323; ‘is vraegende’ R. 106; ‘es claegende’ R. 107; ‘sijn triumpheerlijck’ R. 311; ‘is multepliceerlijck’ R. 313; ‘naeckende is’ R.520; ‘wert staeckende’R. 530; ‘sijn betaelende’ R. 608; ‘weest haelende’ R.610; ‘ben ick haer beminnende’ R.611; ‘sijn boetende’ R. 639; ‘sijn beminnende’ R. 691; ‘is Levendich’ R.791; ‘sijn vluchtich’ R. 1186; ‘sijn gehangen’ R. 1329; ‘sijn moeijende’ R. 1370/1381; ‘sijt vertaelich’ R. 202; ‘sijt verblijt’ R. 539; ‘is keerlijck’ R. 315; ‘is levendich’ R. 791; ‘werdt suerlijck’ R. 58 etc.
Omschrijvingen met als
Hiervan zijn ook heel wat voorbeelden te vinden: ‘als een cleet dat verrot is’ R. 1160; ‘als de geleerde doet’ R. 1187; ‘als een volck onbedocht’ R. 158; ‘als donwijse’ R. 193; ‘als een elendich pant vol druckx’ R. 374; ‘als een steene’ R. 394; ‘als een prijse versmaet’ R. 426; ‘als den misraelen’ R. 427; ‘als de harten vanden douwe’ R. 512; ‘als haeren druckx ontlaedere’ R. 644; ‘als beecken’ R. 669 etc.
Omschrijvingen met verwante woorden ten bate van het rijm
Een woord wordt lexicaal breed geïnterpreteerd om in een dubbelrijmconstructie ingebouwd te kunnen worden: ‘Multepliceerlijck//keerlijck’, R. 313 waarin het eerste rijmwoord lexicaal breed geïntepreteerd wordt als ‘schenken’ i.p.v. ‘(zich) vermenigvuldigen’
Allerlei ongewone en gezochte omschrijvingen vooral met betrekking tot geloofs-of
emotioneel geladen termen. Dood: ‘der wormer spijse [sijn]’ R. 413; 47
Wereld: ‘int aertschen dal’ R. 559; ‘swerelts ronde’ R. 648; Hemel: ‘hoochtsten secreten’ R. 817 Jezus: ‘ruwaert der hoochster postuere’ R. 542; ‘dien godlijcke standere’ R. 917; ‘precioes gelaet’ R. 1191; ‘minsaemige puerste genathuereerde nathuere’ R. 632; ‘middele der heijliger drievuldich heede’ R. 636; ‘godlijcke forma suijver van bloede’ R. 1210 God: ‘fondateur der hemelen ende plaeneten’ R. 376; ‘schoonste die den dach bedaecht’ R. 496; ‘voeijende fonteijne vant soet accoort’ R. 514; ‘euwige onbegrijpelijcke mogenthede’ R. 762
Stoplappen (versvulling):
‘nu ten stonden’ R. 506; ‘op desen termijne’ R. 24/36; ‘in trouwe’ R.136/281/882/846/1021; ‘nae mijn bekinnen’ R. 1164; ‘bloot’ R. 117/974/1180/1233/1243; siet R. 177/1240; ‘vaet mijn vermonden’ R. 356; ten fijne R. 1108 Naast deze kenmerken van van Vinckenroye en Erné kunnen we nog twee kenmerken aanhalen die, geheel in de stijl van de rederijkers die taalspel hoog in het vaandel droegen, opvallend aanwezig zijn in Lazarus doot.
Gesubstantiveerde adjectieven: ‘verdomen’ R. 182; ‘tpersequeren’ R. 988; ‘slevene verlangen’ R. 264; ‘int verstrangen’ R. 268; ‘tswaerlijck verstrijcken’ R. 323; ‘int multipliceeren’ R. 818; ‘int fulmineeren’ R. 943
Adjectief bij substantief van hetzelfde bronwoord: ‘confortawige conforteringe’ R. 470; ‘getempereerde temperuere’ R. 543; ‘genathuereerde nathuere’ R. 632
Uit deze opsomming blijkt dat de auteur van Lazarus doot zeker en vast bekend was met enkele kenmerken die typerend zijn voor de stijl van de rederijkers. Hij heeft er duidelijk naar gestreefd enkele van deze kenmerken consequent te gebruiken in dit spel.
48
Besluit In deze inleiding tot Een spel van sinnen van lazarus doot ende hoe Christus hem opweckte, is gepoogd om het spel in al zijn verscheidenheid te belichten. Dit is een eerste stap naar een beter begrip van de tekst voor de moderne lezer. In het verleden heeft Lazarus doot een nogal negatieve stempel opgedrukt gekregen omdat het spel bij een eerste lezing nogal ‘zwak’ overkomt. Dit oordeel is volledig te wijten aan het complexe taalgebruik die de auteur aanhoudt om zijn formele structuur te kunnen aanhouden. De complexe taal is echter slechts één aspect van het spel, de kwaliteit van Lazarus doot is in andere elementen terug te vinden. In deze inleiding werd eerst dieper ingegaan op de rederijkerskamer ‘Trou Moet Blijcken’ die het spel opnam in een verzamelcollectie, daarna werd het spel in een Haarlemse context geplaatst. Hieruit werd aan het einde van het eerste hoofdstuk geconcludeerd dat Lazarus doot waarschijnlijk gedateerd moet worden rond 1580 en niet 1530 of 1538 zoals eerder werd geponeerd door respectievelijk Kalff (1889:XIV-XV) en Ellerbroek-Fortuin (1937:135). In het tweede hoofdstuk werd de inhoud en structuur van het spel belicht. Hieruit is gebleken dat de auteur van Lazarus doot vasthield aan het originele Bijbelverhaal, de personages en acties werden echter emotioneel dieper uitgewerkt door het toevoegen van ‘emotional stuffing’ en ‘emotional framing’. Verder werd bij het overlopen van de personages vooral aandacht besteed aan de joden in het spel als derivaten van de sinnekens die het zinnespel van de rederijkers aan het begin van de zestiende eeuw typeerden. Daarna werd het spel in een brede maatschappelijke context geplaatst. Opvallend hierin was de aandacht die de auteur had voor het verwerken van enige maatschappijkritiek in Lazarus doot. De parallellen die kunnen getrokken worden tussen Jezus en Willem van Oranje en de aanklacht tegen de geloofsvervolgingen die tussen de regels van de tekst sluimert, maken het stuk tot een geschiedkundig interessant tijdsdocument. In het derde hoofdstuk werd het opvoeringspotentieel van Lazarus doot verkend. Deze inleiding werd afgesloten met een vierde hoofdstuk dat de taal en stijlaspecten van de auteur naderbij bestudeerde. Daaruit is gebleken dat de auteur van Lazarus doot vooral formeel en muzikaal gezien een talentvolle rederijkerskunstenaar was. Uit deze inleiding mogen we concluderen dat de waarde van Lazarus doot zeker niet louter in zijn actualiteitswaarde ligt zoals eerder door Ellerbroek-Fortuin werd geformuleerd (1937:135). Het spel is inderdaad interessant als getuige van het Haarlemse leven in de 80-jarige oorlog. De waarde van het spel ligt, mijns inziens echter ook in de grote aandacht die de auteur schenkt aan de muzikaliteit van het spel. Bij een eerste lezing is het spel een harde noot om te kraken. Na een grondige lezing echter kan dit spel niet langer als ‘zwak’ beschouwd worden, vooral het rijmtechnisch-muzikaal 49
talent van de auteur zorgen ervoor dat Lazarus doot formeel een knap staaltje rederijkerskunst is. Naast de actualiteitswaarde is het dit formele aspect dat Lazarus doot voor de moderne lezer tot een interessant studieobject kan maken.
50
Tekstuitgave Deze tekstuitgave is gebaseerd op:
W.N.M.Hüsken, B.A.M. Ramakers, F.A.M. Schaars, “Hier begint Een spel van sinnen van lazarus doot ende hoe Christus hem opweckte” , in: Trou Moet Blijcken Deel 2: Boek B, Assen, 1992, Fol. 126v.
Noot: In de tekst werden corrupties verbeterd, deze aanpassingen zijn aangegeven in de voetnoten. Verder werd de editie van Hüsken et al. gevolgd, de personageafkortingen die zij hadden opgelost zijn hersteld naar de afkortingen zoals ze door de kopiist werden overgenomen.Deze aanpassingen zijn niet in het voetnotensysteem opgenomen.
51
[126v] Hier begint Een spel van sinnen van lazarus doot ende hoe dat Christus hem opweckte. Personages 1… Lazarus / een ridder 2…. Martha // een stemmige vrou 3…. Magdalena / een Lustige vrouwe 4…. Een bode / Als een Jode 5… Deen Jode 6…. Dander Jode. 7… Jesus 8…. Petrus 9…. Jacobus Apostelen 10... Thomas 11…. De derde Jode 12.. Caijphas bischop 13… Annanias / een Jodesche pharisee 14… Een deurwaerder. 15… Judas ijscharioth apost.
5
10
15
20
Begint. Lazarus spreeckt Eerst. O susteren mijn // thert Lijt pijn// en een groot benoute ken weet hoe off wadt // ick seght u pladt // op desen termijne Martha. Door u clachte //werdt mij thert onsachte // Jae geheel in floute Lazarus O susteren mijn // thert Lijt pijn // en een groote benoute Madalena. Weest
8 Lustige: T. Lustigie
25
30
22 spreeckt: T. spreeck
18 pharisee: T. pharasee 20 apost.: T. apostel
52
fol. 127.
Lazarus sal binnen blijven
Weest wel gemoet // twert wel goet // hebt goet betroute aen godt u heer// telcker keer// met een blij aenschijne Lazarus O susteren mijn // thert Lijt pijn // een groote benoute ken weet hoe off wadt // ick segt u pladt //op desen termijne Martha U Conduijten // van buijten // demonstreren u pijnne O laecij // uwen oracij // waer sullen wijse stellen wij en weten // niet // de secreten // siet // van ons meester fijne off hij doort schromen // sal durven comen // van dese gesellen beveijnst en arch. Lazarus Schickt uuijt een bode // beveeltet gode // diet gaet vertellen Jhesus / dat sijn kindt // die hem bemint / es seer belaen met sieckten swaer // dat hem tleven claer // wel mocht ontwellen off hij coom mij beneven // om te renoveren mijn Leven // datter is vergaen bij naest geheele… Martha. Och broeder dat werdt gedaen dus Laet ick u helpen // om rusten / hout u gemack want eenige hem selven te mineren verbiet de wedt plaen Leent vrij // op mij // sijn u de beenen te swack Lazarus Gaet dan voore thart wardt mij so quack martha suster weest doch een bode stuerlijck op dat ons meester mach comen onder ons dack want tleven werdt mij dus te suerlijck daer mede Adieu Martha Broeder schickt u te vreden / ten sal niet Lang sijn duerlijck off Jesus ons meester / sal hier present // sijn.. want wij weten hem wel te houwen / secreet en obschuerlijck overmidts de pharaseen die heel verblent / sijn Waer sijdij bode wilt fluckx hier ontrent // sijn ghij moet neerstich reijsen met grooter effectije over die Jordaenen tot Jesum Laetet u bekent // sijn ende seght heere dien ghij hebt in groter Electie die is deur sieckte heel teder van Complecktie benaest ter doot in grooter onmachte hij sal weeten dat wij behoeven sijnre protecktie als ghij doer simpelijck reden doet u clachte Die bode als een Jode Mijn vrouwe ick stel mijn op reijse met al mijn machte Adieu // twerdt nieu // ons weder versaemen.
35
40
45
50
55
60
65
70
75
Martha. hout 38 demonstreren: T. demonsteren
47 vergaen: T. vergaen.
40 meester: T. meerster
72 doer sinnppelijck: T. doen simpelijck
45 es: T. en
53
[127v] Hout immers vast mijn woorden in u gedachte Bode Mijn vrouwe ick stel mijn op reijse met al mijn crachte Martha Voor allen bedroch / hout doch goe wachte want dat is voor de wijsen het recht betaemen Bode. Mijn vrouwe ick stel mijn op reijse met al mijn cracht Adieu // twert nieu // ons weder versaemen Pausa Comen twe Joden Deerste Jode Wel buerman hoe gaedij dus fantiseeren wilt druck aff weeren // want tis een quellagie Dander. Jode Mijn sinnen // van binnen // soo diverselijck keeren 1. Wel buerman hoe gaedij dus fantiseeren .2. Och als ick Aenmercke de goetheijt des heeren so gaet sij verneren // mijn groote homagie .1. Wel buerman hoe gaedij dus fantazeeren wilt druck affweeren // want tis een quellagie. 2. Als ick aenmercke twerck ende ragie van desen parsonagie // Jesus van nazareth tverstant in mijn hem dan gehelijck verpledt want niet veel naet gesedt // is hij vraegende waer deur de Overheijt over hem seer es claegende tes mij nochtans behaegende // sijn Leer en seden 1. So ist mij mede geseijt hier ter steden sijn Lieffelijcke reden // is mijn om hooren een confortacije Inder zielen .2. Och als ick gedenck om die gebooren blinde te deser spatije Joh. 9. hij badt om geen gratije // om tgesicht te verwerven maer deur Lijtsaemheijt ginck hij hem de duijsterheijt off kerven en dee hem tgesichte beerven // als een ijegelijck bloot // weet 1. Daerom naemense op hem nochtans een doot // Leet al draegense een toot // breet // het zijn ijpocrijten. 2. Te recht mocht hij haer tbeveijnst Leven verwijten datse de huijsen deur bijten // van weduwen en wesen Math. 23. dat deur haer Lange gebeen diese Lesen want donnoselen mits desen geheel worden bedrogen 1. buerman
80
85
90
95
100
105
110
115
120
125
81 al mijn: T. almijn 107 es: T. en 111 om hooren een confortacije: T. om hooren en een confartacije
54
fol. 128 Buerman hij hevet haer Lust so net vertogen Joh / 10 off u mach hoogen // dat hij de deur waeren hoort mij verclaren ende wie andersins in comen sijn dieven en moordenaeren noch ginck hij vermaeren // wie daer sijn vanden rechten stal ende die selffde soude hij behoen voor allen misval dit hoordij immer al // van hem prononceeren // net 2. Jae Ick in trouwen………. 1. En die doer mijn ingaen hoorde ick hem Interpreteren // bedt sal tsijne begeeren // vedt // weijdinge vinden want een dieff compt niet dan om steel en verslinden genoch voor de beminden // voort daer off geswegen. 2. Al sprackt de heer in parabele sij hebben tverstant vercregen wantse mitter haest nae steenen slegen doen op dat pas. 1. Reg. 3. 19. So voer meden den propheet helijseas hij moste verlopen ras // als die verkeerde want al gods propheten / Jesabel / metten dood mineerde waer deur helijas ambuleerde // bijt vrouwen van perepta deurt ‘s Heren bevel Jeremias .2. Jeremijas schiede oock geene genae haestich en drae // doen hij beschompte de gesneden conselij diense aenbaeden ende noemdese regijnacelij Jerem .44. die vermotte Lelij // van gout / silver oft van hout gewrocht sij naemen hem ende hebben hem aen een snoer gecnocht als een volck onbedocht // gesleept langs der straeten certeijne so datter aen den steenen bleeff sijn bloet sijn breijne dus Isser noch niet eijnne off sij werden benijt van ons pharazeen 1. Tis sulckx ick kens u. 2. Buerman tis nu haer tijt want wie belijt // contrarij haeren gesedt dat moet een overtreder sijn vande wedt maer wij weten godt danck bedt // tot desen steden 1. Een wonderlijck misterium hoord Ick hem Laest verbreden so datter veel van hem scheden // want twas vercrinckende haer sinnen en verstant…. 2. Wadt was dat toch …….. 1. Ten waer (seijde hij) ghij aet mijn vleijs / en mijn bloet waert drinckende Joha/ 6. ghij sout sonder omdinckende // sterven den doot // siet noch seijde hij ick bent waerachtige broot // siet
130
135
140
145
150
155
160
165
170
175
dit 130 deur waeren: T. deurwaeren
150 ‘s Heren: T. scheren
134 immer: T. nimmer
151 Jeremias: T. Jereninas
138 doer: T. daer
154 conselij: T. confelij
166 contrarij: T. contralij
55
[128v]
180
Exod. 16.
Dat uuijt tshemels schoot // siet // is gecomen reijn niet als u vaders hebben gegeten tot haeren / verdomen // pleijn moetet sijn gecomen // certeijn // waer sij sijn gesturven door haer murmeracij ende sijn ten affgronde bedurven so datze noijt verwurven // in de belooffde Landen te comen…….. 2. Dats waer doen waerender som geturbeert / met schanden gans sonder verstanden // spreeckende als dooren dits een hart gruwelijck woort om hooren Johannes 6. wie souden orboren // sijn vleijs tot een spijse en sijn bloet / tot een drancke noijt / swaerder affgrijse sij doen als donwijse // sijn van hem geweecken 1. Och hoe Liefflijck hoortmen doen Jesus spreecken ons nut bekeecken // en oock de verstandelen en wilde ghij / mijn disciplen niet mee gaen wandelen want ick vind u in schandelen // doort woort verhaelt maer petrus heeft hem seer wijselijck vertaelt ongefaelt // op Jesus respons heer / werwaert souden wij gaen want tleven is in ons door twoordt vermonden // dat ghij sijt vertaelich 2. Maer wadt seijde Jezus doen…. 1. Tvleijs en baet niet / maer den geest maeckt salich ongefaelich // tis een obschuer misterije dus niet verder te praeten van dese matherije Ick beveelt die haer ferije // singende want de geest ist dien alleen geeft het Leven nae alle schriftueren geschreven // die autentijck // sijn. 2 Wadt recht heb Ick een broeder gelijck // mijn maer int harte ick bedijck // pijn // soo dat verbroeijen mijn sinnen want het hert is Licht // dat wij hebben binnen waer deur cracht gewinnen // die Leden al. 1. Hoe hooger berch hoe swaerder val. de sulcke sal // veel genesen berocken. 1. Ende alst nederste wederomme werdt opgetrocken hoe meerder eere // nae mijn sinnen deurluchtich connen begreepen ……. 1. Hoemen hier naerder is der aerden vuchtich hoe reijnste gepurgeert 2. Die noijt en viel / en dorst noijt rijsen. 1. Het
185
190
195
200
205
210
215
220
225
230
211 schriftueren: T. schristueren 221 wederomme: T. wederomnme
56
fol. 129
lucij. 7
Het Inwendich verstant can dit wel bewijsen een swaeren valle / geresen sijnde een groot verjolijsen naet suer / een soet / maer sijt misprijsen die gaeren beletten der vruchtbaeren ganck niet voort uuijt terden der sonden stranck. vrij sonder swanck / die doet contrarij geleert Dand. deerst. Dits mijn motijve…. Redene waer bij Dand. Maer een isser seer haestich bekeert tot die hoochste geeert / ende een werck bijsondere so dattet mij boven al geeft wondere ghij waerter aff een oorcondere // nae gerechte rene dats als ick peijnse op die schoone magdelene een sondersche gemene // dus schelijck can Laeten haer sondich plegen …. 1. Dats waer sij was onder allen staeten Ja bij geleerde prelaeten // confuijselijck gediffameert mitten snoden vijleijnich… 2. Ende nu isse ter deuchden gekeert tleven aenveert // so duechdlijck alst blijckte datmen verre noch naer weet haer gelijckte met groot versijckte // ick dit aenmercke 1. Dit is Jesus wercke want binnen haer percke // hij dick ghefrequenteert // heeft 2. Ende doen schielijcken den Lazarus nu de doot vermeert // heeft hij die affgeweert // so menich sieckte onabele vanden geenen die Aen hem riepen stantable noch die niet sinabele in slevene verlangen Lazarum gestelt hebben…… .1. Buerman off wij derwaerts stelden ons gangen om dier sijn int verstrangen een weijnich te vertroosten 2. Ick Consenteer in uwe propoosten Laet ons gaen naet Oosten // om te blusschen haer verdriet Int tgeen dat wij connen …. 1. Stelt u om gaen om de bedruckte te vertroosten ijet hoe dattet geschiet // tcompt ons ten goede want godt castijt de zijnen wel met een scharpen roede. Jesus tegen sijn dicipel. O
237 contrarij: T. contralij
246 Laeten: T. Laeten.
244 rene:T. redne
253 gekeert: T. geekeert
245 peijnse: T. penijse
277 Jesus: T. Jesüs
235
240
245
250
255
260
265
270
275
57
O schaepken verloren hoe moet ick u soecken // doch gelijck een oprecht harder / is schuldich in trouwen compt tot een vette weije wilt u vercloecken // toch voor stooten noch slaen / en dorffdij niet grouwen want u doolinge bedroefft mijn int aenschouwen om dat de wolven veel sijn binnen swerrelts valeije Ick sal uwe coije andermael verbouwen bekent mijn stem voor u scherm schudt certeijne al mijn goet werdt u dan algemeijne en die u slaet / slaet mijn int tscherschen gronde vervreempt u niet Langer off ghij wert geheel onreijne want tvleijs is maer een knecht der sonden Petrus O meester wadt beduijt des paulus vermonden dat ghij vant verloren schaepken dus doet gewach want wij generen ons met geen schaepen tot gener stonden dus doet ons hier van het rechte bescheet en verslach Jesus Kinderen seer nae bij eenen divijnen dach dat ick om dit schaepken / mijn Leven sal Laeten op dattet in eeuwicheijden hier na Leven mach want ick siet verleijt / dus com ick hem te baeten want van aenbegin hevet mijn vader gethoont caritaeten en dat schaepken / kinderen is tgeheel menschelijck geslacht die seer verleijt sijn door de soeckeren van eijgen baeten Jae tot een onnomelijcke superstijcie behendlijck gebracht so dat nu haer vergeten is heel mijn vaderen macht off het schepsel sietmen vervreemt van sijn scheppere excelent so datse van hem wijcken heel onbedacht keert weder keert weder .o. / mensche verblent mijn vader sal u begoeijen met sijn deuchden Jent so dat ghij eeuwichlijck sult sijn trijumpheerlijck maer de mijnen O kinderen heb ick van Eeuwicheijt bekent ende sij kennen oock mijn / als diet alleen is multepliceerlijck Jacobus Clopt al in die werrelt o’ meester tot uwent is keerlijck wij sien gheen remedie tot desen verblentheijt want de oude usancije een elck begeerlijck Jae haer ouders Leven naevolgende in allen onbekentheijt Jesus Wadt de mensch ongemogelijck schijnt / toecompt mijnen vader omnipotentheijt het welck ick u cortelijck sal doen blijcken daer menich onwetende sullen sijn omnipotentheijt dus weert van u mijn broeders tswaerlijck verstrijcken ende Laet ons wederom na Judeen gaen strijcken want wadt sonderlinckx een mijn onboeden mijnen vaderen mogentheijt suldij aneschouwen al gelijcken dus wilt u in dit toch niet verbloeden …. Petrus meestlij 290 vervreempt: T. ver vreempt
320 omnipotentheijt: T. onipotentheijt
293 doet: T. dooet
322 omnipotentheijt: T. onniposentheijt
[129v] 280
285
290
295
300
305
310
315
320
325
310 sijnder: T. sijn der
58
fol. 131. Weetij niet meester dadt sij u Laesten wijlden doeden dus neemptet dese reijse als nu verdrach want sij haeten u te seer dese blende Joeden dus schuwt toch heere haeren boosen aenslach Jesus. Sijnter niet twaelff uuren in eenen dach weest wel gemoet de vader salt Wel voegen want wie inden dach wandelt hoort mijn gewach en stoot hem niet want hij heeft het licht voor ogen maer die Inden nacht wandt wert haest bedrogen Ja strompelt haest want het licht is hem geschadueert weet vrienden Lazarus ons vrient slaept ongelogen. dus Laet ons derwaerts gaen tis mijn begeert om hem te wreckene Jacob. Meester slaept hij de sieckt dan haest van hem keert dus Laet ons beter tijding hier sijn verwachtich want heere die heele werelt schier op hem fulmineert Jae elck is metter harten in u schier man slachtich Jesus Vrienden Lasarus ons vrient is doot waerachtich en ick verblijde mijn uuijt tscherschen gronden om uwent wille om dat ghij int gelove wert stantachtich dat ick daer absent was ter selven stonden. Thomas Apost Laet ons met hem gaen vaet mijn vermonden ende sterven met hem nae dattet dus wesen // moet want tis van outs een vast Oorconden dat schadt / en goet / voor de doot seer vresen // doet ende dat en hebben wij niet Jesus Betrout in mijn vader die alleen een gepresen // goet en Laet ons nae Judeen stellen ons egresse de wech is verde dus behoeven wij wel in desen // spoet om den doot van Lazarus ons vrient expresse dus volcht mijn om te vertroosten magdalena die princesse Pausa Magdalena en Martha beij met een. Martha spreekt roucleet O angstelijcke vervaerlijcke doot noijt verwoeder // schijn die Lacen den Lieven broeder // mijn so haestelijck en deerlijck hebt verbeten. O gruwelijcke doot wiens smertlijck fenijn moet nu den inganck mijnder sielen sijn als een elendich pant vol druckx genieten Magdalena spreekt O fondateur der hemelen ende plaeneten in wiens verburgen sijn alle secreten der gotheijt als godt min eenige vreucht eijlaecij is dijn hulpe ons affgespleten waer 332 neemptet: T. neempttet
344 hem te werckene: T. w hem te wreckene
341geschadueert: T. geachudeert
358 Oorconden: T. Ooorconden
342 vrienden: T. vienden
369 verwoeder: T. verwaeder
330
335
340
345
350
355
360
365
370
375
380 375 spreekt: T. spreetkt
59
[131v] Waer alle verdriet bij werdt vergeten ende ons doen Laet onverheucht voorwaer ick duchte mijn sobere deucht ende het pack mijnder sonden twelck ick bewene gecost heeft mijn broederen wel Lustende Jeucht och troost ons Lieff want ghijt wel vermeucht hebben dit verdient mijn sonden gemeene ontfarmpt u mijnre o Jesu van Nazarene Martha. O Magdalena magdalena ten recht dat ons verdriet bestrijt Magdale Druck maeckt mij hert recht als een steene O martha marthae Martha. O magdalena magdalenam vercoren suster ons troost is cleene O nu den doot genomen heeft al ons proffijt Magdal. O martha martha….. Martha O Magdalenam magdalenam ten recht dat ons verdriet bestrijt Magdal Tswaert van bitterheijden mijn ziel deursnijt o’ gebenendijde godt wadt gaedij gesingen dat die doot allen nu ter tijt mijn vrome broeder heeft gaen beringen hoe wel dat elck moet dien passagie volbringen Jae eijgen geschreven onder dit advijse drie traenen gaen mij nochtans de wangen bespringen als Ick peijs dat hij nu is der wormer spijse maer hoe ick misprijse // dits mijn opsedt haddet Jesus geweten hij haddet beledt dat weet ick certeijn men derfft mij niet brieven Martha Tis dus tsheren wille….. Magd. Jae tis dus sijn believen dat hem gevalle / het alderbitterste Lodt Marth O broeder als ick peijns dat ghij Legt verrodt wiens edel weesen wiens minlijcke daet wiens hoocheijt gepresen een uuijt ridderlijcke saet Leijt nu als een prijse versmaet // tot alder oneeren o’ doot als den misraelen op u wij fulmineeren Magdalena Tmach ons wel Jammeren…… Martha
385
390
395
400
405
410
415
420
425
430 tmach
418 tsheren: T. tscheren 427 fulmineeren: T. fulumineeren
60
fol. 132. Tmach ons wel deeren want vader ende moeder hebben wij verlooren ende nu ons Lieve broeder vercoren dies hulpsamige troost van ons moet scheijden Magdela Nu en sien wij meer dan onder ons beijden daerom Laeten wij ons bereijden // tot deuchdlijcke seden ons aenschijn met vierige traenen becleden merckende onder ons beden // op godts believen altoos Deen Jode. O dochter van magdelena weest doch niet moeloos hoe sijdij dus druckich / waerom valdij clachtich tis dus godts wille weest hier op achtich hoe / wilt uwer sinnelijckheijt stillen ongeriefflijck // dis wij moeten al sterven alst hem geliefflijck // is out / Jonck / groot / cleene / boven / oft beneden dus mijn vriendinne weest doch te vreden bedwingende een Luttel u druckich misbaer Magdal. Wie heb ick doch daer o’ Sijmen mijn caer // is het niet wel recht // siet om bedruckt te sijne Dander Jod. Tegent werck des heeren toch geen gevecht // biet want een knecht // niet // boven sijn heer vermach ende niemant pasceert boven noch beneden sijn dach al roepen wij / wee o’ wach // dat hem godt toegestelt // doet peijst niet dat godt ijemant gewelt // doet hoe welt u een gequelt // doet Laet staen u quelen Deen Jode Jae wilt godt den heer bevelen. mijn waerde beminde doet altijt charitaten want een desolaet wesen mach doch niet baeten daerom bruijckt doch maeten // nu ten tijde in dat godt u verkent… Magdel. O gebenedijde……. confortawige conforteringe… verlicht doch o heere ons druckige ijmagineringe in abbuseringe // twelck Lieffde doet daerom o’ mijn vrient vol alder ootmoet tnathueurlijck bloet // maeckt inder herten eenpaerlijck ende doet dat wij dus bedroeft sijn swaerlijck want tis claerlijck // datter een euwich gevecht // is tusschen reden ende sinnelijckheijt Dand Jode. Ick kenne dat recht // is maer niet beteren dan een goet verdrach alst niet anders wesen en mach Martha. O
435
440
445
450
455
460
465
470
475
480
444 valdij: T. v. aldij 459 doet: T. hdoet 471 o heere: T. o’.heere
61
[132v]
martha uuijt
O Lacij o’ wach ick claecht goode inden troon als nu ter tijt dat Jesus onsen meester gebenendijt ons doen niet bij en was / want ick weet voor waer hij hadt ons druck en Lijden swaer gestelpt want hij ons bemint als die gesinde Magdale. O hooge geminde…. niet een deert mijn de doot ons broederen so seere alst derven van Jesus ons geminde heere wiens Jonste mijn siele en Lijff doorknaecht o’ schoonste die den dach bedaecht puer gotlijck blinckende deurluchtich / engien ghij sijt mijn Leven / ghij sijt bij wien alle solaesheijt mijn moet in vloeijende sijn o’ compt Lieff ende vertroost die deerne dijn die duijsentich dooden door Lieffden sterfft tot datse u Liefflijck aenschijn verwerft daer alle engelen in moeten verblijden. Deen Jode. Verblijt dan in hem stelt druck besijden. die u toont vol Lijen / als nu ten stonden op dat u hert aen geen teringe werdt gebonden Altsaemen binnen die bode uuijt Comende opt Een endde vande stellagie ende seijt De bedruckten een troostelijck woort es een voetsel oft een waerachtich confoort verversschende der herten als de harten vanden douwe tot sulckx elck bode goetwillich behoort de voeijende fonteijne vant soet accoort enige diet herte smelt in bitter rouwen twelck aen martha blijckt mijnder vrouwen ende magdalenam deur haer broederen verlies wien ick wil togen twerck van trouwen haer seggende dat Jeseus reijn van beschouwen hier naeckende is haerder hertschen verknies mij dunckt sij compt uuijt tegen dies wil ickse groeten soot ten rechten dient O martha vrouwe weest doch gegroet Martha. O boode goede vrient in mijn eijlacij cleijn verblijdinge soete redene bewijst Bode Ick breng u tijdinghe die welcke dat hoopt ick dat u droeffheijt wert staeckende Martha.
485
490
495
500
505
510
515
520
525
530
in 500 deerne: T. deernne
62
fol. 133. In wadt manieren…… Bode. Jesus u meester is hier genaeckende dat ick u segge dat is waerachtich hij sal u bedroeffde memorije clachtich hoop ick stantachtich // versoenen dus sijt verblijt ende hij begeert u te spreecken. Martha Jesus te voet vallende ende seijt O eeuwige ruwaert der hoochster postuere wiens notelijcke getempereerde temperuere de welcke minlijck sijn schaepkens bewaert vreucht allen mensche in grooter sanduere wiens engelen / santen ende alle menschelijcke fijguere voor u moeten buijgen bij wien den dach bewaert O meester aenschout u dienstmaecht puere wiens droeffheijt vermeert van uure tot uure midts de doot mijnen broederen vermaert mijn hart beswaert // o godlijcke aert van veelheijt van traenen een druck ontpaert dit vermach een meer dijn genadicheijts cuere dus ghij sijt daer al mijn troost aenvaert doorluchtuch welruijckende rosegaert verlost mijn hier uuijt desen getruere op dat mij mach genadige troost gebuere Jesus haer opheffende ende seijt Vercoren martha. verlaet u weenen hoe broederlijcke Jonste oijt was altenen Laet u inwendich verstant dus niet verdurven // sijn. peijnst tmoet immers eens gesturven // sijn maer in gode betrout u maggdalenen mijnen compste sal uwen druck verclenen peijnsende al tenen // hoe hem Jonste altijt verthoocht u selven altijt na weldoenne poocht Martha. O heer u reden sijn claer ende bloot maer haddij hier geweest ten waer geen noot mijn broeders deerlijckx sterven niet temin ick weet wel al is hij doot wadt ghij begeert an u vader hoe groot och hoe Lastich blijvense dien moet derven want alle dinck weet ghij van u vader te verwerven Jesus O Martha vercoren vriendinne mijn mijn Jammert so seer u druckich aenschijn meer dan ick soude connen bewijsen nochtans door die Lieffde dijn sal ick als nu u troostich sijn. dus inden geest wilt verjolijsen want u broeder sal waerachtich verrijsen Martha vercoren
535
540
545
550
555
560
565
570
575
580
542 postuere: T.pestuere
63
[133v]
Johelie .2.
Vercoren meestere dat weet ick wel dat hij ten Joncksten daege verrijsen sel en dat deur goddlijcke meuchgentheden daer goeden en quaeden doort druckichlijck bestel in dal van Josephat elck sal geoordeelt snel o’ heere na deser gemeender zeden sal Lazarus mijn broeder verrijsen meden. Jesus Neen Martha ick bent verrijsen ende tleven die aen mijn sijn gelooff can geven al waer hij doot die sulcke oock Leven sal tgelooff doet Leven wie dat can beseven en derff niemmermeer voor sterven beven gelooff dij dit martha hier int aertschen dal ghij verlost u ziele uuijt allen misval Martha O heere alle salige menschen Jolijt want ghij alle bedruckte herten verblijt het nederste ende het hoochste paelende ick gelooff waerachtich dat ghij sijt die Levende godts soone gebenendijt in dese elendighe werelt daelende om dat ghij Adams schult sout sijn betaelende Jesus Martha weest u marija u suster haelende want uuijt ganscher herten ben ick haer beminnende die glorij goodts werdt ghij hier bekinnende die welcke u getoocht sal worden uuijt charitaeten dus stuerste tot mijn…… Martha Meester ick en sals niet Laeten want u bevel en is niet te versteeckene Martha opt een endde van Jesus gaende Seggende te magdelena Martha spreeckt Suster ons meester is hier ende begeert u te spreeckene gaet toch derwaerts op dat ons troost beclijve Magdelene / haer handen vouwende seijt O schone wijve // sijt uuijt het gekijve ende inden geest elck vreucht bedrijve stellende ten besten elck sijnen ganck want hem wien ick vrij eijgen blijve ende Loff toe schrijve // met reijne motijve als die de ziel treckt uuijt mijnen Lijve die suster van dien weete / hebt loff en danck door wien mijn dese tijdinge in spranck hier valtse Jesus te voet en seijt O minsaemige puerste genathuereerde nathuere / die godt hoochste exalteerde. Allen
585
590
595
600
605
610
615
620
625
630
611 beminnende: T. beninnende 612 bekinnende: T. kekinnende 631 hier: T. Martha, deze woorden zijn het vervolg van de monoloog van Magdalena die in R.622 begonnen is.
64
fol. 134
Luci. .1.
Johannes .1. Esaij .6.
Alle middele der heijliger drievuldich heede wiens vaderen mogentheijt informeerde en des heijlige geests gracij tselffde noteerde dat ghij die boete sout sijn boetende van dat adam misdede omt dwelcke ick u nu hier aenbede puer godt puer mensche / godt en mensch te gaedere daer die oude vaders om riepen mede noch Liggende in die duijstere stede u kennende als haeren druckx ontlaedere midt uwen beraetsamigen faconde ghij sijet mijnder siele van gront te gronde bedruck door mijn broeders overlijden o’ heer diet al binnen swerelts ronde vertroost mij met uwen genadigen monde want heere hadt ghij hier geweest int sdoots bestrijden mijn broeder hadt hem moghen verblijden Deen Jode. metter haest uuijt Offtse weder uijtgegaen is om haer broeder te beschreijen Laet wijse volgen sonder verbeijen Dande Jode. Mijn hert gaeter hem oock toe meijen want die traenen haer spreijen // Lanckx haer wange // soet welck haer alleen het herte vertstrangen // doet Magdalena. Vertroost doch u dieneressche Jesus Mijn geest verschrijckt mijn doort druckich prangen // vroet ken can u traenen niet Langer aensien want het hart is vol Jammers gesteecken beroerende al mijn sinnen engien u Compassie te toogen en can ick niet ontvlien want het hert dunckt mijn van Jammer breecken ick en can nau gespreecken // mijn Oogen die Leecken so dat die traenen daer uuijt vloeijen als beecken twelck puer Lieffde mijn doet beslaeven dus issmen mijn gracij noijt siende besweecken de geminde met mijnder gracij bestreecken gaet ende Leijt mij daer ghij hem hebt begraven hem sullen verschijnen godlijcke gaeven Magdalena opstaende seijt O meester gaet met ons wij sullent u togen siet / hier Leijt Lazarus voor uwen Oogen die u met geneucht en soo gaern gerieffde Jesus sal hier suchten ende schreijen / deen Jode seijt / Siet hoe Jesus dese man gelieffde want hij weent so dattet mijn selve deert Dand. Te saliger uren was Lasurus sijn weert daer sulck begeert // met inniger meninge nae
637 informeerde: T. in formeerde
635
640
645
650
655
660
665
670
675
680
685
665 sinnen: T. sinmen
660 dieneressche: T. dienerssche 662 verschrijckt: T. vereschrijckt
65
[134v] Na de doot noch toont geweninge wiens overlijden nu alle sij vreucht verdroocht Deen Jode. Nae dat hij hem sulcken lieffden toocht hij mocht hem int leven wel sijn beminne Dander Jode. Sij werde noch hoop ick alle troost gewinnende na dat ick die nu sie druck verwerven om Lazarus overlijden 1 Jod. Waerom Liet hij hem dan sterven nae dat hij hem die blint geboren // was siende / maeckte / ende hij die vercoren // was van hem als Lazarus bij sijnder genaden hadt hij hem vanden doot niet mogen ontlaeden door wien hij toocht so elendich verdriet .2 Jod. Swijcht u clappen en voecht hier niet want nae die Lieft die Lasarus was draegende werdt hij weder als nu gracije bejaegende als Lieffste diet altijt meest Jonste gebeurt 1 Jode Hoe vaert // godt bewaert // ick willeceurt maer hoe Lange het gedeurt / ick moetet besien Jhesus staende bijt graf seijt O wadt Jammer is mijnder herten beneven mijn Oogen traenen mijn Leden die beven mijn aderen vloeijen nu vol genaeden dus vrienden wilt u van claegene begeven ende doet den steen aff hier werdt beseven dat mijn siele is vol compassie gelaeden om die bedruckten altijt te staen in staeden Martha. Wadt Lieve meester Laet u beraeden ende eer ghij sulckes bestaet u badt bedinckt en merckt doch dat Lazarus ons broeder stinckt want tis huijden den vierden dach sijnder begravinge / dies niet en mach hem eenich secours sijn toegeleijt Jesus O Martha heb ick u niet geseijt stelt om te geloven u sinnen ingien ghij sult die glorie van gode sien want dat te togene u claerlijcken noot // is dus doet aff den steen // die swaer en groot is die mogentheijt godts werckt hier int saijsoene Petrus O meester uwen wille staet ons te doene
690
695
700
705
710
715
720
725
730
735 Dus
702 elendich: T. el endich 729 sinnen: T. sinmen
66
fol. 135 dus helpt ons al cranck en sterck want men seijt veel handen maeckt Licht werck op dat godt de heer wil elcx beraeder // zijn Deen Jode al treckende seijt Nu slaet hant aen ghij sult gevader // sijn want veel handen sijn stercker dan een Dand Jode. Ghans even hoe swaer weecht desen steen geduertet Lange stondt te misprijsene .1. Jode Hael haeel hij begint te rijsene elck doe sijn best vrij sonder wrimpen .2. Jode. Ick trecke dat mijn de Leden crimpen dits een arbeijt ondlijdelijck vrij ongegeckt 1 Jode. Hij was tegens de coude seer wel gedeckt met desen steene grooff en groff Petrus Wadt godt heb Loff tgraff is geopent ende de steen is off dies blijde is mijn moeders Lieffste seune al ben ick te werckene wel geweune Jesus op sijn knien O euwige onbegrijpelijcke mogenthede die sonder beginsel sijt ende noch mede sonder begin oft endde des Levende Levens sijt wiens regenacij is boven inder hemelen stede dat sijt ghij o’ vader dien ick aenbede allen een godt boven al machtich gebenedijt wel weet ick dat ghij ten eeuwigen tijt hoort / ende gehoort hebt mijn begeerlijck woort maer o’ vader dese schaere door mijn verblijt op offer noch eenige tgelooff / in u ontglijt dat sij gelovich mogen werden voort gelovende dat ghij mijn bemint ende verhoort ende hebt mijn gesonden hier op aertrijcke tot haeren behulpinge als haer eenich confoort om te maeckene een eeuwich accoort dat van adam bedreven door svijants practijcke dus vader doet dat hier uwen gracie en trou mach / blijcke want mijn begeerte mij noijt geweijgert en was dus roep ick op dit pas // Lazare Lazare veniforas Hier sal hem Lazarus op heffen Een. weijnich scheuckende / Den Jode …. Dand. Jode. O godt wadt sie ick….. noijt meerder wondere Deen Jod Tbloet verschrickt mij van boven tot ondere om twerckt dat ons hier Jesus bewijst Dand. Jode. Lazarus
740
745
750
755
760
765
770
775
780
785
67
[135v] 790 Lazarus is Levendich Deen Jode Siet hij verrijst dier heeft gelegen vier daegen Lanck int graff begraeven Dand Jode Dat meer is de man die stanck wie ist die dit begrijpen can Jesus Petrus Lazarum Ontbindt hem en doet hem sijn cleeren an ont binnende so mach hem een bequaem ganck gebeuren Deen Jode. O schepper en maecker alder creatueren wiens Jonstige cracht is teuwiger ueren so blijckt hier aen u godlijcke kueren wiens Loff moet van tije ten tijen dueren want schoonder miraeculen alst blijckt int betogen en sach noijt mensche aen met Oogen…. Lazarus op sijn kinien Hemel en / aerde / Luchte / sterren / en planeten / en al datter in glorien is geseten engelen / sancten menschen dieren alle harten patriarchen / propheten behendige phijlosophen ende poeten sonne maene en diet al regieren Jae allen geesten die Levende / weten van taertrijcke totten hoochtsten secreten grass / bomen / Loff / cruijt / int multipliceren dach en nacht niet aff gespleten winter somer vol Loffs gemeten bergen / daelen / fonteijnen / revieren regen / sneu / douwe hagel die glorieren en moeten u Loff en danck eeuwichlijck versieren o’ ewige godt door dijnen wercken wiens cracht mogenheijt oft godlijcke manieren wiens deucht / wienst Jonst / wiens wijs bestieren mach hemel en aerde aen mijn bemercken o’ heere godt verlichter van Leecken en clercken van alle monde moetij inder eeuwicheijt sijn gepresen dat ick onder dijn genadige vlercken schuijle / bevrijt / sijnde der duijstere swercken dus o’ alle creatueren wilt u schepper aenschouwende wesen tbinnenste mijnder zielen danckt u van desen. Jesus Compt binnen mij vrienden met corte beradinghe want mijn Leden vermoeijt sijn door de passagie en mijn hongerijge appetijt noopt nae versadinge dus Looft inwendich den vader / elck personagie op dat in uwer allen mach schijnen sijn godlijcke ragie Pausa.
795
800
805
810
815
820
825
830
835
840
806 miraeculen: T. meraeculen 827 aen mijn bemercken: T. an mijn bennerken
68
fol.136. Deen Jode Wie Leeft nu die oijt sach diesgelijcken Dand Jode Ick neempt op mijn deel des hemelrijcken dattet mijn noijt te vooren en quam in trouwe Deen Jod Noch mij / als ick te recht sijn wesen aenschouwe so gelooff ick met gantscher herten voordachtich dat hij is die gods soone waerachtich van wien die propheten hebben gesproocken Dander. Jode Als dit ons phariseen sullen hebben geroocken sij sullen vercreupelen ende waenen te ontsinnen want op hem soo siense gestoort van binnen dat niemant schier sijns doots delaiji // stelt Deen Jode. Compt hij binnen Jerusalem hij blijft voort naij // gelt daer is geen redempsie maet twerck verclaert Dander Jode. Godt weet dat een waert want die wercken die hij openbaert sijn te groot boven het costuijmelijck plegen Deen Jode Sijn predicatije heeft haer alle den moet verslegen maer waert dat hij prees haer quaetheijt groot hij waer met haer allen een Lieff genoot maer neen hij die man is te rechtvaerdich Dand Jode Sij houwen hem voor een bedrieger onwaerdich nochtans siense en hoorense sijn bewijsinghe der blinden gesichte / der dooden verrijsinge noch meer ander wercken wie soudt sijn een verdomere wie isser inde werelt die sulckx souden sijn een beromere dan godt allene mijn dat bediet Deen Jode Hij is godts soone mij en twijffelt niet daer al tsmenschen salicheijt uuijt sal spruijten want twoort vertroost datmen hem hoort uuijten maer broeder wie compt ons doch hier int gemoeten Dand Jode Ick en weet in trouwen // wij mogen hem groeten omt verstant te crijgen van sijnder Intentie Deen Jode. Hij wil u vertroosten die eeuwige excelentie broeder en vrient werwaert Leijt u reijse De. 3 Jode Broeders / vreempt is mijn gepeijse omt geen dat mijn / onlanckx vertogen // is Deen Jode. Wadt is dach datte…… De 3 Jode. Ick
845
850
855
860
865
870
875
880
885
890
883 omt: T. ont
69
+
.7.
+
Joh. 8.
Ick hou mijn tverstant met een Logen bedrogen // is want men seijt te Jerusalem dat Lazarus is verresen die vier daegen doot is geweest Deen Jode. Wij hebben hem gesien gesont en genesen dat door Jesus gepresen // Laetet vrij sijn geloocken in uwer herten Derd Jode Tjan hadt ick mede in tijts gesproocken mijn suchten mijn claegen waer al geen noot Dander Jode Wadt scheelt u vrient…… Derd Jode Ick heb oock een ouwe muije doot die mijn al meesterlijck plach te sussene Deen Jode. Siet toch hier een sodt popken om te cussene eij wadt vreemder volck compt toch hier ten danse Dander Jode Belegert u hert vrij vrient met een beter schansche peijnsende dat elck eenen van hier scheijen // moet ende sodt is hij die op sijn doot bedt al bereijen // moet dus wilt Jesus Lauderen dien godlijcke standere als u eenige christen Deen Jode. O Jae hij is waerachtich…….. Derd Jode / verwoet opspringende seijt Loopt al voor den duijvele deen met den andere ken wil mij met die ketters dingen moeijen // niet maer tot ons geleerden wil ick mijn spoeijen // siet vertellende hoe Jesus doet dusdanige dingen // noch daer mede verscheije ick Deen Jode. Broeder hoe ginck die man opspringen // Och doen wij hem vermaende van Jhesus eersaeme vant wonderlijcke werck getoont bij naeme Ick sorch wij geldender noch om peen en boet Dande Jode Hoe meugen sommighe menschen wesen dus verwoet dorstich naet bloet // van haer even naesten want al waert dat hij hem schickten te alderquaesten elck behoort nochtans een ijeders boosheijt te beweenen // stantachtich Deen Jode. Alsomen die harderen siet sonder reenen // waerachtich so vintmen die ondersaeten in gelijcker acoorden. Dand Jode. Die van godt is hoort gaeren goodts gracijens woorden dit wij onlanckx hoorden // van Jhesus gebenedijt // wijt waer deur int fulmineeren den ijpocrijt // bijt om
[136v] 895
900
905
910
915
920
925
930
935
940
936 boosheijt: T. boosheijts
70
Joh. .10.
fol. 137 Om d’onnoselen te verbijten // die in hem betrouwen // souwen is dit de heijlicheijt van haer // die hem aen geen vrouwen // houwen nochtans sij daegelijckx inder mouwen // stouwen // davits schriftueren Dee Jode Laet ons broeder vertrecken tot deser uuren vreemt sijn die cueren // vande godloze knechten want sij en Laeten hen genoegen aen reen noch rechten dan met kijven en vechten // sijt velt behouwen Dand Jode. Dat heeftmen wel mogen Aenschouwen van mannen ende vrouwen // hoese Jesus haeten Deen Jode Elck toont haer opter straeten als deuchdelijcke plaeten // off geleerde doctoren maer spreeckende haer de waerheijt toe / die willense niet hooren so sietmense verstooren // wech met u ketterije Dand Jode Nu wij bevelent gode op desen tije dat hij de sijnen bevrije // hier nae goed nacht mits desen en Laet ons blijven volstandich so werden wij gepresen Pausa Caijphas Als een bisscop. Weet mijn heeren waerom ick u heb ontbooden dus haestich onversien al hier present tis om dese nazareensche uuijt te rooden want tis een volck vreesloos en verblent hoe wel datter nu hier weijnich sijn ontrent dats door vreese onser macht op haer geostendeert // groot twelck geviel in Salomons portaele als u wel is bekent dus Laet mij hier aff weten u alder begeert // bloot wadt ghij bijt stick doen wilt…… Annanias Domproost Van dusdanige schuijmeren wij waeren verneert // noot want sij A noch B. en leeren ter schoolen // siet dus waer dese seckte met allen geexpulseert // oot wandt sij onderwinden hem dat haer is bevolen // niet Caijphas Daer om ist dat men d’onnoselen in doolen // siet dus moeten wijse met cracht overvallen hoe wel dat elck in speloncken en hoolen // vliet off alle onse Incompste sullen dunnen en smallen Anna Twaer best off ten dooch niet met allen maer aenvaeten wij tpersequeren elck een sal vreesen want sij achten ons nu schier voor sotten en mallen die ons hier voormaels hebben gepresen dus sot siense diet vermogen en haer niet genesen De Derde Jode uuijtomende doende reverencie ende seijt Hij
969 om: T. d/ om
987 ten dooch: T. ten t dooch
979 geexpulseert: T. geexlupeert
991 en : T. een
945
950
955
960
965
970
975
980
985
990
982 d’onnoselen: T. domoselen
71
[137v] 995 Hij wiens mogende goetheijt de werelt bestraelt // heeft wil u allen illumineren met sijn onentelijcke gratije die sich van hem keeren vrij ongefaelt // sneeft hij wiens mogende goetheijt de werelt bestraelt // heeft onbegrijpelijck met sijn weesen // niet in fijgueren gemaelt // leeft alst wel gebleecken heeft // te menigen spacie hij wiens mogende goetheijt de werelt bestraelt // heeft wil u illumineeren met sijn onentlijcke gratije op dat ghij in deuchden moecht volenden u regnacije Caijphas Wadt belieft u mijn vrient Derd Jode Lazarus de gestorven broeder van magdelene is fraij en gesont hoort mijn relacije tis een wonderlijck werck voorwaer ick meene die vier daegen doot geweest is helpende die op die bene ist wijff ist man tis al nae bethaniem vluchtich ende het roept al Loff / salichmaecker Jesus van nazarene dus ben ick voor u ende uwen beduchtich bruijckt hier in u weijsheijt practijckelijck en cluchtich om dese saecke sonder geschiel te remedieren de Justijcije te Lanck vertogen issmen dick om versuchtich en u groote dominatije mochten door sulckx wel minneeren Annas… Derd Jode. Ist oock waerachtich……./ Jaet in trouwen Caijphas Wij dancken u wilt weder thuijswaert keeren het staet ons te verdienen op een anderen tijt wadt dunckt u hier van ghij notabele heeren. sullen wij dese verleijer noch Langer geven respijt Anna. + Twaer best eijeren inden pan so waeren wij hem quijt en sijn consoorte sijn niet dan een hoop beroijde cattijven van alle onse historie isser nau een bevrijt offt hij gaeter op fulimineren en kijven Caijphas Wadt sullen wij dan doen ……. Anna Maer alde hoop seer subtijlijck ontlijven ende helpense van canten sonder schromen want hij doet veel teijckenen laeten wij hem hier nu verstijven tsal al nu hem geloven / oock mochte wel comen met haer weldige macht die heere van Romen en ontneme ons dese plaetse ende het volck claerlijck dus voor al Laeten wij Jesus te cruijce verdomen so compter wel vreese onder geestelijck en waerlijck Cahijphas Ghij
1000
1005
1010
1015
1020
1025
1030
1035
1040
1012 ist man: T. is man
72
Ghij en weet niet met allen eenpaerlijck noch ghij overpeijst niet wadt ons notlijck // is beter ist datter een mensche sterfft schoffierlijck en deerlijck dat voort volck wantet een werck devotelijck // is op dat de geheele meent niet vergaet de saecke grootelijck // is dus hier op te responderen sijt bereijt want nae mijn dunckt dese saecke minotelijck // is maer het ingeven van duwen Laeter op sijn geseijt Anna Wij werden geen rebelleerderen uwer majesteijt dus Laet een mandement seer drijselijck uuijtroepen wien Jesus Christus belijt te wesen // u sinnen hier nae neijt die sal dat selffde metten doot becopen Caijphas Elck wil met vlijte thuijswaert Lopen ick doe de stadt clock Luijen om de gemeente te vergaeren tsal opde onsen beteren dat soude ick hoopen want hij mach verwarven / die schadt noch goet wil spaeren en al wadt wij doen is omt gemeen welvaeren Pausa. Deen Jode Goede morgen buerman wadt wilt doch beduijen dat hier dus veel volckx bij een sijn vergaert Dand Jod. Men salder afflesen hoordij de clock niet Luijen .1. Jode. Goede morgen buerman wadt wilt doch beduijen 2 Jode. Tcompt al Loopen vant noorde ende zuijden waer deur mijn hert inwendich beswaert .1. Jode. Goede morgen buerman wadt wilt doch beduijen dat hier dus veel volckx bij een sijn vergaert .2. Jode Hoort naerstich toe het wert u verclaert Een deurwaerder boven uijt lesende Hoort toe van wegen onse genadige bischop machtich van Jerusalem onse hooftsteede voordachtich van wiens naeme crachtich // het noot datmen elck de weet de caijphas ons siminem pontifecx et cetere alle onse generaele ende speciaelen lieven ende beminden van onsen Landen en paelen wedt houderen baijlljuwen ende meijeren mede die eerste onse deurweerder hier ter stede Ammans voochden / regierders bij onsen viertuijt en aen alle onse andere dienaers saluijt also als wij hooren dat onder verscheijen nacije ketterije van desen Jhesus gespreijt werdt te menigen spacije en noch daegelijckx oneerlijck hem heeft gedregen // quaet sodat
1060 doe: T. die
fol.138. 1045
1050
1055
1060
1065
1070
1075
1080
1085
1090
1082 crachtich: T.chrachtich
1063 omt gemeen: T. omtgemeen 1073 inwendich: T. in wendich
73
so dat met sijn doctrijne sorgende al ons landen te bewegen // staet so dat donnoselen vallen in criemeniele misdaden om ons hier voor te behoen is caijphas so beraeden gevende op de ban dat niemant Jesus sal christum te wesen belijen en wij verbannense met hem al sijn partijen so datse niet meer sullen gaen opentlijcken binnen onsen Landen heerlijckheden ofte rijcken op goet en Lijff van Justijcien want wij orderneeren sijn Leven en leeren voor oneerlijcken malicxije so dat de gantsche consistorije mede is haer begeren heefter ijemant Jesus gehuijst gehooft wilt haer reveleren om hem aprenderen // dat secretelijck op pene als vooren verhaelt dus / elck sij weetelijck ons voorschreven rechters bevele ten fijne wantet ons aldus belieft gedaen te sijne niet tegenstaende eenige brieven oft beweghen surreptelijck ofte Irreptelijck vercregen ofte vercrijgende contrarije bij eenige seden gegeven in onsen steden van Jerusalem vol vreden daer alle Justijcie hout plaets en regele den thienden in martij onder gehangen ons segele geteijckent aldus met sijn eedele hant Epischopus noster daer hebdij het volle verstant dus een ijgelijck hem nae dese reden oorboort een ijgelijck segt den anderen voort… /1/Deen Jode… /.2/Dander Jode Wadt sals gewaerden…. Wadt sullen wij beginnen 1. 2. O tijt der periculoessheijt…. Voor die de salicheijt soecken 1 2. O wijse vermaerden…. Wildij hierom ontsinnen 1 2 Wadt sals gewaerden…. Wadt sullen wij beginnen 1. 2 Dat mandement mij beswaerden… Eij geslacht der spinnen 1. 2. Siet t’hert is vol amoureusheijt… moetet daerop sijn gewroecken .1. wadt sals gewaerden….. Wadt sullen wij beginnen 1. O tijt der periculoessheijt Voor die de salicheijt soecken Deen Jode. Och hoe Lanck heeft Jesus dit te vooren gesproecken doen hij noch opentlijck wandelde binnen onsen contreijen int eijnde brant het vier datmen Lang siet smoecken maer hoet is wij moetent contenteeren onder ons beijen Dand. Jode. O Lacij dits mit bloedige traenen te beschreijen dit mandement salder noch menich behinderen och diet al geneest / gaet die elck verleijen die niemant het sijn begeert te verminderen. geadij 1112 contrarije: T. contralije
1123 periculoessheijt: T. prijckoloossheijt
1117 verstant: T. sverstant
1135 salicheijt soecken: T. salicheijt. Soecken
[138v] 1095
1100
1105
1110
1115
1120
1125
1130
1135
1140
1145
74
fol. 139.
Genis. 49. Corinth. 1. Johel / -2..
Gaedij die nu bannen o onwetende rinderen ghij recht verkeerders vreest u werck horible dit sal noch beschreijen man wijff en kinderen daermen donnoselen dus brengt int doots patijbele Deen Jode Hoet is buerman godt is infallible alle werck gaet voort twelck van godt is stoot u niet ande geleertheijt al blijfftse incredible want de haet van Jacop haer eijgen gegeven Lodt // is Dand. Jod De wijsheijt der aerde nu gans versodt // is en de simpele profiteeren so als wij hooren wel wetende dat al ons wercken sijn als een cleet dat verrot / is dus heeft godt nu seeckerlijck de simpele vercooren Deen Jode. Twoordt des heeren can niemant versmooren hoe dat sijt aenleggen nae mijn bekinnen maer die boose moeten die vreetsaemige verstooren op datse deur trijbulatije de hemel gewinnen Dander Jode Hoort buerman wadt mijn daer compt in de sinnen .9. datter dus scherpelijck is gepubliceert dus ducht ick sal ons vaceren sijn woort excelent want die werrelt wil doch blijven verkeert Dand Jode. Tis best dat een ijegelijck weder thuijswaert gaet met begeert ende Laetet godt regieren want hij is de wijsheijt want wij connent niet remedieren / hoewelt ons deert hoe wel dat sijn woort ons is een Jolijsheijt Pausa Hier sal Jhesus sitten aen den taeffele ende Lazarus met hem / Jhesus sijn handen op tenhemel slaende en seijt O vader alle creatueren wachten op u certeijn // bloot want vader dat ghij geeft is een reijn // broot ende met danckbaerheijt onfangen u predestineerde // goet voor die weerrelt heb ick u vader gepresen alleijn // groot ende almachtich / om te vermeren // tspoet ter saelicheijt sterckelijck / maer de verkeerde // moet voor u alst sant voor de wint sijn vluchtich maer die in u betrouwen recht als de geleerde // doet om die cleijnheijt van dien ben ick versuchtich maer o’ vader de uwen waeren noijt om haer voetsel beduchtich Magdelena uuijtcomende op een ende vant teneel seijt O edele dierbaere precioes gelaet die mijn siel bestrijt heeft hoe welt vleijs versmaet u minnelijcke Leere ick moet u eijgen blijven hoe wel dat mijn noch wroecht voorleden quaet so dat het hert nimmermeer can sijn versaet om u te roepen aen om een genaedelijck verstijven o’ Lieffelijcke beminde wiens godtlijcke daet benijt
1153 infallible: T. in fallible
1169 gepubliceert: T. gepuxliceert
1155 incredible: T. in credible
1186 vluchtich: T. svluchtich
1159 simpele: T. sinnpele
1187 de: T. de de
1150
1155
1160
1165
1170
1175
1180
1185
1190
1195
1193 minnelijcke: T. mimelijcke
75
benijt so menich apostaet in Jerusalem haeckende om u te ontlijven twelck mijnder sielen grondt in gaet so dattet alle mijnen vreucht en moet verslaet want niet dan angst mach in mij beclijven waer deur ick dickwils mijn Oogen moet wrijven welck wercken bedrijven // so seer mijn deert dat alle mijnder herten bloet verteert daerom nae het costuijmelijck plegen wien ick mijn siel heb opgedregen o’ godlijcke forma suijver van bloede om u heb ick hier salve gecregen daer Lieff // dijn Leden mede werden gedwegen die vertravelgeert nu sijn ende moede die precieuxse salve nae ick bevroede gesocht met mijn selffs goede // want thert is tuwaerts genegen deur u milde gracij die te mijnwaerts vloede daer ick mijn siele oock int behoede so datter geen appellatije is tegen. Hier valtse Jesus te voet en seijt O heer neempt mijn Jonste soose is gelegen Ick moetet verwegen // den daet uwer waerden Laet u godlijck schijncel beschijnen der aerden want mijn aderen en al mijn sijnnen ingien verschricken en beven eijlacij uuijt dien dat ghij u van mijn sondersche soo laet genaecken o’ Luchtige schoonheijt doorluchtich van wien alle sondige coruptien moeten vlien Laet mij goetwillicheijt niet messaecken so dat u gracij op sonderesse mach daecken op dat mijn nachtinge mach wel geschien want dijn spijse is sulckx van smaecken dattet mijn doet tallen uueren waecken verwachtende uwer Ciencie om te hooren en sien dus wiens genadicheijt mijn harte Laet u bien uuijt jonste al een vate vol sondich venijnen mijn heer mijn godt ontfermpt u mijnen. Judas ijscharioth thooft schuddende seijt Al datter is mijn Lichaemen gewelt van quaetheijden gelijck den padde swelt ken weet mijn hoe Laeten / siet bij gans doot wadt is hier nu verquist menich gelt ken weet niet waer toe dit verlies is van noot men mochtet vercocht hebben en gedeelt den armen bloot want ten is om drie hondert penningen niet gecost ende der armen bedachtenisse is niet met allen groot dus mochtmen den armen hier mede wel hebben bedocht Alle die Appostelen Ochs dats waer Lieve Judas Laet 1217 in behoede: T. int behoede
[139v] 1200
1205
1210
1215
1220
1225
1230
1235
1240
1245
1240 Laeten: T. Laet en
1235 u bien : T. vbien 1236 jonste: T. rjonste
76
fol. 140.
Jesus seijt voorder
Jhesus Laet dese vrouwe met vreden sonder murmiratije gesocht want mijn alderlieffste kinderen also niet dat ghij altsaemen belijt Laet mijn sijn oncnocht dat ick christum goodts sone ben vaet mijn bediet kendij dat / so behoortet mijn al datmen siet dus Laet de schepper sijn schepsel gebruijcken mede want mijn vader geschaepen sonder eenich verdriet off meendij datmen dese armotha tot eenigen stede beter gebruijckt souden hebben dus hout toch vrede al waerense om drie hondert penningen vercocht hoort mijn monijcie maer dese vrouwe heeft een goet werck gewrocht inder waerhede in mijn getoont volcomen credicije Jesus seijt Judas het hooft schuddende Ben ick u so veel niet waert wadts u suspijcije maer dat ghij sorchvuldich voor den armen gaet draegen dats voor mijn vader en mijn een groote benefijcije maer de armen sullen haer dit niet beclaegen want sij sullen bij u wesen tot den laetsten daegen dus vindij altijt oorsaecken genoch om die te retribuweeren maer mijn suldij niet hebben nae u behaegen want ick verlaet die werelt en sal tot mijn vader keeren aldus wilt dese vrouwe niet molesteren want haer onuuijtspreeckelijkcke Lieffde heeftser ingetoont ende mijn voor christum door dit werck gaen affermeeren dus de weldoendere blijft inder eeuwicheijt niet gehoont Judas sijn hooft schuddende Jesus seijt noch Hoe wel ghij u Laet duncken tsij hoe ghij sijt gepersoont dattet een saecke is om te berespen swaerlijck ick seg u twerck van dese vrouwe blijft niet ongeloont ick sweer u bij de waerheijt claerlijck. dat dit een groot misterium is eenpaerlijck bij mijn hemelsche vader dus Laet u doch genoegen dus Laet dees vrouwe met vrede wesen / en weesse niet daerlijck want ick seg u waer dat dese evangelije wert vertoegen sal men seggen datser mijn doot in bewesen heeft sonder Loegen Ja tot het endde der aerden mijn kinderen Loijael dus u hertneckich herte Laet sijn geboegen tot die redene dien ick voor haer vertael. Judas thooft schuddende Jesus seijt noch En off ghij u niet wilde Laeten genoegen met dat ick u verhael weet mijn affscheijdinge nae bij is en present ken twijfel niet off ghij souts wel Lijden mogen tenemael dat ick nae mijn doot gesalft souden sijn met een costelijck ungent Ja nae de Jootsche maniere als u wel is bekent daerom vergont / mij niet / dat ick bij mijn Levende Lijven gecrongeert werdt van een bedruckte herte excelent want sij sal mijn niet salven nae dit bedrijven en datse nu doet heeftse gedaen te mijnen Lijgerijve doen onderhout die Lieffde mijn eenich gebodt en.
1252 murmuratije: T. murmiratije
1271 mijn suldij niet: T. mijn suldij mijn niet
1287 der aerden: T. dar aerden
1272 werelt: T. wertlt
1250
1255
1260
1265
1270
1275
1280
1285
1290
1295
1300
1261 penningen: T. perningen
77
[140v]
Joh. 19
Johannes. 3.
En werpt van u alle twedracht oft gekijven peijnsende dat onbegrijpelijck is twerck van godt want veel vintmer door haer selffs voornemen versodt Lazarus Meester Laet hier mede de saecke hebben sijn Concluijse en eet doch spijse die hier staet planteijt // fijn. Jesus Twedracht verweckt menich abuijse als ick dick in mijn sermoenen heb geseijt // fijn dus hier mede Laet alle geschil neder geleijt // sijn ende eet altsaemen met eenen vreetsaemigen moede want deur mijn sal de menschen haer peijen bereijt // sijn en dat doort uuijtstorten van mijnen bloede Jacop Apostel. O meester dat een waer niet goede so bleven wij altsaemen een volck elendich maer nu staen wij noch onder u behoede ende wij sien een weijnich die heel waeren verblendich Jesus Mijn rijck is niet van dese werrelt uuijtwendich maer een geestelijck rijck dat eeuwich sal dueren eerst moettet volbracht sijn openbaer en behendich dat van mijn tuijghen alle schrifturen want als moijsis een serpent op hinck tot dier uren doen heer Jisrael belast was vant bijten der slangen also moet smenschen soen oock wercken sijn kueren om int hooge aende houte sijn gehangen op die in hem geloven mogen Liefflijck eeuwich Leven / want so Lieff heeft godt de werelt gehadt dat hij sijn eenigen soon heeft gesonnen in sulcx verstrangen op dat die in hem geloven sullen comen in sijn eeuwige stadt als die trijumpheerders verdoempt sullen sijn verstaet wel dat Pausa Deen Jode Waer blijffdij buerman nu ten tije…. tloopt al naet bethanien Jonck en out… Dand Jode. Ick hoorde wel datter wadt school / aent gecrije 1. Waer blijffdij buerman nu ten tije 2. Om dit selffde inden geest ick seer verblije want geheel Judeen meest in Jhesum betrout 1. Waer blijffdij buerman nu ten tije tloopt al nae bethanien Jonck end out 2. Door u Lieft bloeijende wert elck dus stout datse voort benout // niet eens en grouwen 1. Tes niet alleen om Jesus te sien.. 2. maer
1305
1310
1315
1320
1325
1330
1335
1340
1345
1350
1325 schrifturen: T. schristuren
78
fol.141. Maer oock om Lazarum te aenschauwen want voor Jonck en ouwen // Luijtet omme te gecken een te verrijsen die vier daegen doot is geweest 1. Wie soude sulck een connen verwrecken waer is teniger plecken // sulcks wercken oock lanck ijet gehoort is.. 2. Niet alleen doot maer hij stanck. dus Laet ons stellen den ganck // daer allen hoop is men can ons niet contuleuren want eenen gemenen Loop is /1. Deen Jode /2. Dander Jode. Oorloff beminde….. En notabele heeren 1. 2. Ons simpel werck…. Laet u niet sijn moeijende 1. 2. Maer slacht den bekinde…. Die niemant blameeren 1. 2. Oorlooff beminde…… Ende notabele heeren 1. 2. Ons materij wij inden…. wilt het ten besten keeren 1. 2. Denckt ten was geen clerck… Die dit was oproeijende 1. 2. Ooorloff beminde…. Ende notabele heeren 1. 2 Ons simpel werck….. Laet u niet sijn moeijende Deen Jode. Maer om dier is in Lieft bloeijende aemerckt den text ende niet des conste perfeckxtije Adieu den heer neem u allen onder sijn eeuwige elecxtije
1355
1360
1365
1370
1375
1380
1385
Finis Het spel is Lang in dicht 1082. regulen Trou Moet blijcken
1361 oock lanck: T. oocklanck
1386 Adieu: T. Adie
1374 beminde: T. bemimde
1389 spel: T. splel
1385 perfeckxtije: T. pefeckxtije
1376 inden: T. indden
79
BIJLAGEN
BIJLAGE I: JOHANNES 11 EN 12:1-9 UIT DE ‘DEUX-AES’-BIJBEL Het evangelie volgens Johannes hoofdstuk 11 en 12 tot vers 9 (Fol.47), de hoofdbron van Lazarus doot, in de ‘Deux-aes’- Bijbel : Biblia dat is De gantsche H. Schrift, Leiden, 1587 (Eerste uitgave in Emden, 1562). Dit was de meest courant gebruikte Bijbel in de zestiende - eeuwse noordelijke Nederlanden.
BIJLAGE II: 15 MAART 1580, FILIPS II DOET WILLEM VAN ORANJE IN DE BAN Ban en edict by forme van proscriptie by den conink van Spangien gedaen tegen den prince van Orangien Vindplaats: Pieter Christiaensz. Bor, Oorsprongk, begin, en vervolgh der Nederlandsche oorlogen, beroerten, en borgerlyke oneenigheden (4 dln., Amsterdam, 1679-1684) II, 198203. < http://dutchrevolt.leidenuniv.nl/bronnen/1580%2003%2015%20ned.htm > (01/05/2009)
I
BIJLAGE I: JOHANNES 11 EN 12:1-9 UIT DE ‘DEUX-AES’-BIJBEL
II
11 1
2
3
4
5 6 7 8
9
10
11
12 13
14 15
16
17 18
Ende daer was een cranck/ met name Lazarus van Bethania/ uut den vlecke Marie/ ende haerder suster Marthe. (Ende Maria was de ghene die den Heere ghesalft hadde met salve / ende zijne voeten ghedroocht met haren hayre: wiens broeder Lazarus cranck was.) So sonden dan zijne susters tot hem/ segghende: Heere/ siet/ dien ghy lief hebbet/ is cranck. Als Jesus dat hoorde / seyde hy: Sijn cranckenheyt en is tot den doot niet: maer ter eeren Godts / op dat de Sone Godts daer door verclaert worde. Ende Jesus hadde Martham lief/ ende haer suster/ ende Lazarus. Als hy nu hoorde dat hij cranc was/ bleef Hy ter plaetsen daer hy was/twee dagen. Ende daer na seyde hy tot zijne Discipulen: Laet ons weder na Judeam gaen. Sijne Discipulen seyden tot hem: Rabbi/ de Joden hebben u nu gesocht te steenighen/ ende gaet ghy wederom derwaerts ? Jesus antwoordde: En zijnder niet Twaelf uren inden daghe: So yemant inden daghe wandelt/ die en stoot hem niet: want hij siet het licht deser werelt. Maer so yemant inder nacht wandelt/ die stoot hem: want daer en is gheen licht in hem. Dat sprack hy: ende daer na seyde hy tot hen: Lazarus onse vrient slaept/ maer ick gae om hem te ontwecken. Doe seyden zijne Discipulen: Heere/in dien hy slaept / so sal hy ghesont worden. Maer Jesus sprach van zijn doot: ende sy meynden dat hy sprack vanden slape des vaecr. Doe seyde Jesus hen opentlick: Lazarus is ghestorven: Ende ick ben blijde om uwent wille/ dat ick daer niet gheweest en ben/ op dat ghy ghelooft: Maer laet ons tot hem gaen. Doe seydeThomas/ ghenaemt Didymus/ tot zijne mede Discipulen: Laet ons oock gaen/ op dat wy met hem sterven. So quam Jesus / ende bevant dat hy nu vier dagen inden grave ghelegen hadde. Ende Bethania was by Jerusalem/ ontrent vijfthien Stadien. III
19
20
21
22 23 24
25
26
27
28
29 30
31
32
33
34
35 36
Ende vele vanden Joden waren gecomen tot Martham ende Mariam/ om dat sy haer troosten souden van haren broeder. Als dan Martha hoorde dat Jesus quam/ginck sy hem te ghemoet/ ende Maria sadt in huys. Soo seyde Martha tot Jesum: Heere/ hadt ghy hier gheweest/ mijn Broeder en ware niet ghestorven: Maer ick weet oock nu/ so wat ghy begeeret van Gode/ dat het U God geven sal. Jesus seyde tot haer: U Broeder sal weder opstaen. Doe seyde Martha: Ick weet dat hy Opstaen sal in de opstaninghe ten uutersten daghe. Jesus seyde tot haer: Ick ben de opstandinge ende het leven. Wie in my gelooft/ die sal leven/ al waer hy oock ghestorven. Ende so wie daer leeft/ende in my gelooft/die en sal inder eewicheyt niet sterven. Ghelooft ghy dat? Sy seyde tot hem: Ja heere/ ick geloove dat ghy zijt Christus de Sone Godts/ die inde Werelt comen soude. Ende als sy dat geseyt hadde /ginck sy henen/ende riep Mariam haer suster heymelijc/ seggende: de Meester is hier/ ende roept u. Als dese dat hoorde/stont sy haestelijck op/ende quam tot hem. Want Jesus en was noch in het vlec niet gecomen: maer was ter plaetsen/daer hem Martha te ghemoete ghecomen was. De Joden dan die by haer in huys waren/ ende haer vertroosteden/als sy saghen dat Maria haestelijck op stont/ ende henen ginck/ volchden sy haer na/ seggende: Sy gaet henen nae het graf/ op dat sy daer weene. Als Maria quam daer Jesus was/ende hem sach/ viel sy hem ten voeten/ende seyde tot hem: Heere/hadt ghy hier geweest/ mijn broeder en ware niet ghestorven. Als nu Jesus haer sach weenen/ende [oock] de Joden weenen die met haer quamen/ wert hy verstoort in den Gheest/ ende beroerde hemselven/ Ende seyde: Waer hebt ghylieden hem gheleyt? Sy seyden tot hem: Heere/ coemt/ ende siet [het.] O Jesus weende. So seyden de Joden: Siet/hoe lief hadDe hy hem. IV
37
38
39
40
41
42
43 44
45
46
47
48
49
50
51
ende sommighe van hen seyden: Dese die des Blinden ooghen gheopent heeft/ en conde hy niet maken/dat dese niet ghestorven en hadde? Jesus dan weder om in hem selven ghestoort zijnde/ quam tot den grave: ende er was een Speloncke/ ende eenen steen was daer opgheleyt. Jesus seyde: Neemt den Steen wech. Martha de suster des ghestorvenen/seyde tot hem: Heere/ hy stinckt nu/want hy heeft vier daghen [daer gheleghen.] Jesus seyde tot haer: Hebbe ick u niet gheseyt: So ghy ghelooft/ghy sult de heerlijckheyt Gods sien? So namen sy den steen af [vander plaetse] daer de gestorvene geleyt was. Ende Jesus sloech zijne oogen opwaerts/ende seyde: Vader/ ick dancke u /dat ghy my gehoort hebt. Ende ick weet dat ghy my altijts hooret: Maer om der scharen wille die rontom staet/hebbe ick [dit] gheseyt: op dat sy my gelooven/dat ghy my ghesonden hebt. Als hy dit geseyt hadde/riep hy met luyluyder stemmen: Lazare/coemt uut. Ende de ghestorvene quam uut/ghebonden aen handen ende voeten met graefdoecken/ ende zijn aensicht met eenen sweetdoeck ommewonden. Jesus seyde tot hen: Ontbindt hem/ende laet hem gaen. Vele van der Joden die tot Mariam gecomen waren/ende aenschout hadden wat Jesus ghedaen hadde/gheloofden in hem. Maer sommighe van hen gingen henen tot de Phariseen/ende seyden tot hen/ wat Jesus ghedaen hadde. So vergaderden de Overpriesters ende Phariseen den haet/ende seyden: Wat doen wy? want dese mensche doet veel teeckenen. Laten wy hem also. So sullen sy alle in hem gelooven: ende de Romeynen sullen comen ende nemen onse plaetse/ende onse volck wech. Ende een van hen [genaemt] Caiphas/ die des selven iaers Overpriester was/ seyde tot hen: Ghylieden en weet niet. Noch ghylieden en overlegt niet/ dat het ons nut is/ dat een mensche sterve voor den volcke: ende dat niet het geheel volc en vergae. Ende dit en seyde hy van hem selven niet: Maer dewijle hy des selven iaers Overpriester was/propheteerde hy/ dat Jesus sterven soude voor het volck: V
52
53 54
55
56
57
Ende niet alleen voor dat volck/maer Oock/ op dat hy de verstroyde kinderen Godts in een vergaderen soude. Van dien daghe aen/ hielden sy tsanten raet om hem te dooden. So en wandelde Jesus niet meer openbaerlijck onder de Joden: maer ginck van daer in een plaetse by der Woestijne/in een stadt ghenaemt Ephraim: ende daer verkeerde hy met zijne Discipulen. Ende der Joden Pascha was na by/ ende vele uut dier plaetse gingen op na Jerusalem voor het Pascha/ op dat sy hen reynichden. So sochten sy Jesum/ ende seyden onder malcanderen/ in den Tempel staende: Wat dunckt u dat hy niet ghecomen en is op het feest? Ende de Overpriesters ende Phariseen hadden een ghebodt ghegheven/so yemant wiste waer hy ware/dat hyt te kennen gave / op dat sy hem vanghen mochten.
12 1
2
3
4 5
6
7
8 9
Ses daghen dan voor het Pascha/ quam Jesus tot Bethania/daer Lazarus was/ de ghestorvene/ welcke hy opgheweckt hadde vande dooden. So bereyden sy hem daer een Avontmael/ ende Martha diende: ende Lazarus was een der genen die met hem ter Tafel aensaten. Doe nam Maria een pont onvervalschter costelijcker Pardensalve/ende salfde de voeten Jesu/ende droochde zijn voeten met haren hayre: ende het huys wert vol vanden reucke der salven. So seyde een van zijne Discipulen/Judas Simonis Iscarioth/ die hem soude verraden: Waerom en is dese salve niet vercocht om drie hondert penninghen/ende den Armen ghegheven? Ende dit seyde hy / niet dat hy sorge voor den Armen hadde/maer om dat hy een dief was/ ende hadde de borse/ ende droech het ghene dat ghegheven wert: Soo seyde Jesus: Laetse [met vreden] sy heeft dit bewaert tot den dach mijner begravinghe. Want de Armen hebt ghylieden altijt met u/maer my en hebt ghylieden niet altijt. So vernamen een groote schare der JoVI
den/dat hy daer was/ende en quamen niet om Jesus wille alleenlijck/maer oock/op dat sy Lazarum sien souden/ welcken hy vande dooden opgheweckt hadde. […]
VII
BIJLAGE II: 15 MAART 1580, FILIPS II DOET WILLEM VAN ORANJE IN DE BAN
VIII
Philippes by der gratie Gods conink van Castilien, van Leon, van Arragon, van Navarre, van Napels, van Sicilien, van Majorke, van Sardinje, van den eylanden Indien en vasten landen der zee oceane, eertshertog van Oostenrijk: hertog van Bourgongnien, van Lothrijk, van Braband, van Lemborg, van Luxenborg, van Gelre, en van Melanen: grave van Habsborg, van Vlaenderen, van Arthoys, van Bourgoignien: palsgrave van Henegouwe,
5
van Holland, van Zeland, van Namen en van Zutphen: prince van Zwave: markgrave des heyligs Rijx, heere van Vriesland, van Salins, van Mechelen, van der stad, steden en landen van Utrecht, Overyssel, en Groeningen, en dominateur in Asie en Africe: allen den genen die dese tegenwoordige sullen sien, saluit. Het is allen en eenen yegelijken kennelijk en openbaer, hoe gunstiglijk dat wijlen hoogloffelijker gedachten de keyser Kaerle de vijfste des naems onse lieve heere en vader (wiens ziele God genadig sy) gehandelt en getracteert heeft
10
Wilhelm van Nassau, om den selven te doen komen totte successie van wyle Rhene van Chalon prince van Orangien sijnen neve: en in welker vouge sijne keyserlijke majesteit den selven daer na van sijner jonkheid af (hoewel hy vreeemdeling en uitheemser was) gevordert en gepromoveert heeft. Twelk by ons naderhand altijd nagevolgt en gecontinueert is geweest, hem eerstmael gecreëert hebbende, ridder en mede-broeder van onser orden van den gulden Vlies, en daer na gecommitteert onsen stadhouder generael, over Holland, Zeland,
15
Utrecht en Bourgoignien, en ook van onsen Rade van Staten, hem doende voorts vele en verscheiden eeren en weldaden, mits welken en uit saken van eeden van manschap en trouwigheid, die hy ons ook gedaen heeft in 't verheffen van de lenen, steden, landschappen en heerlijkheden, die hy van ons houdende is, in diverse onse landen en provincien, hy grotelijx verbonden, verplicht en verobligeert was sich te begeven onder onse gehoorsaemheid, en tot onsen dienst en getrouwigheid, en de welvaert en utiliteit van onse saken en affairen
20
te vorderen en promoveren, en voorts alle ruste en tranquilliteit in onse staten en landen te handhouden en mainteneren: is nochtans een ider kennelijk, dat so geringe wy uit onse Nederlanden vertrocken sijn geweest, de voorgemelde Wilhelm van Nassau (by de middelen als voren prince van Orangien gemaekt sijnde) met allen listige en bose aenslagen en practijken sich vervordert en gepoogt heeft, eerstelijken om te winnen en
25
verkrijgen den wille en gemoed van den genen die hy wiste qualijk gesint te sijn beslast met schulden, vyanden van der justitie, liefhebbers van nieuwigheden, en boven al de gene die ter saken van de religie bedragen of gesuspecteert waren, de selve caresserende, aenhalende en tot hem waerts treckende met schone woorden, beloften en valse persuasien, in sulker voegen en so verre, dat hy principael autheur en oproerder is geweest van de eerste requeste of supplicatie [het Smeekschrift, red.], overgegeven en gepresenteert by ettelijken
30
hoop jonger edelmans, sijn huys en tafel dagelijx hanterende: hebbende ook de conjuratie en verbontenisse daer van [het Verbond der edelen, red.] t'sijnen huyse gemaekt geweest, met hulpe en bystand van graef Lodewijk van Nassau sijnen broeder, die een groot ketter en heretijk was. En hoewel dat hy directeur en aenrichter was van alle aenslagen en voorstellen, des niettemin heeft ter selver tijd dagelijx gekomen en gefrequenteert in den Raed van Staten, present en tegenwoordig over alle
35
deliberatien en resolutien die aldaer genomen waren, waer uit een ieder bemerken kan sijn getrouwigheid en quytinge van sijn eed. En also van de selve requeste voortsvarende, heeft hy met sijne aenhangeren, tot verscheiden plaetsen en vlecken van onsen voorschreven landen, in-gebracht de valse predicatien en openbare vergaderingen, gedurende den tijd, dat onse seer lieve en seer beminde suster de hertoginne van Parma, IX
alsdoen regente en gouvernante generael in dese onse erf-Nederlanden aen ons geschikt en gesonden hadde,
40
om op 't inhouden der selver supplicatien orden te stellen: hebben insgelijx by advyse, wete, participatie en mede-plichtigheid des selven van Orangien, de ketters en heretijken, onder 't dexel en by toe-doen van de gene die de voorschreven requeste gepresenteert hadden, en by hem gefavoriseert sijnde, begost met oproer te breken de beelden, autaren en kerken, en alle gewyde en geconsacreerde saken te prophaneren, ja ook de heilige sacramenten van God ingestelt en geordineert. Des
45
niet tegenstaende sijn de saken door de godlijke gratie, en de voorsichtigheid van de voorschreven hertoginne van Parma sulx gehandelt en geremedieert geweest, dat hy benodigt is geweest hem te vertrecken uit onse landen, en sijn gouvernementen te verlaten, niet sonder groten toorn en gramschap, met dreigementen hem daer van te willen wreken, d'welk hy in 't navolgende jaer vermeinde te doen en volbringen met feit van wapenen, maer te vergeefs:
50
want hy so dapper en strengelijk vervolgt werd van onsen leger, hem continuelijken na treckende, dat hy uit alle onse landen verdreven en verjaegt is geweest, sonder hem aldaer ergens te kunnen bergen of onderhouden. Maer also etlijken tyd daer na tot verscheiden plaetsen opgeresen is sekeren aftrek en mishagen van onsen ondersaten, tegens de regeringe en gouvernemente van den hertog van Alve, hebbende in 't voorschreven gouvernement gesuccedeert na de voorschreven hertoginne, en onder andere in Holland en
55
Zeland, heeft de voorschreven van Orangien gepractiseert, om in de selve landen te mogen wederkeeren: waer toe hy nochtans niet geadmitteert of ontfangen is geweest, sonder eerst en alvoren den Staten van den voorschreven landen en dien van den steden aldaer, ten heyligen gesworen te hebben, dat hy de selve landen en steden, voor ons, en onder onse gehoorsaemheid hand-houden en mainteneren soude, sonder iet te veranderen van het gene des behoren soude totte oude catholijkse en roomse religie, dan soude hen
60
alleenelijk (als stadhouder en gouverneur) bystaen, assisteren en beschermen tegens den voorschreven hertog van Alve, so verre hy de selve soude willen fortseeren en bedwingen tot 't gene des hy was pretenderende, te weten totten 10 en 20 penningen van den impositien, die hy opstellen woude, 't welk wy hem niet bevolen hadden, noch ook verstonden sulx gedaen te worden, dan met goeden dank en wille van onse voorschreven ondersaten, en dat noch in plaetse van andere beden en impositien, daer van men de selve vermeinden te
65
ontlasten. Maer so geringe de voorschreven van Nassau in 't voorschreven gouvernement getreden en ontfangen was, heeft hy met sijne ministers, dienaers en suppoosten begonst in te bringen de valsche predicatien alom daer hy konde of vermochte: persecuterende en vervolgende alle goede pastoors, predicanten, religieusen en eerlijke luiden en personen, van den welken hy een seer groot getal verjaegt heeft, en diverse van hen jammerlijk doen vermoorden, of immers heeft daer in gedissimuleert met eenige van sijn
70
aenhangeren de selve moorden geperpetreert en gedaen hebbende, ter tijd toe dat de voorschreven Staten grotelijx geoffendeert en vertoornt van sulken wreedheid, begeerden en wilden recht daer over gedaen te worden, dat alsdoen hy hem geliet een mishagen daer van te hebben. Des niettemin is hy naderhand wedergekeert tot sijnen eersten voornemen, qualijk handelende en tracterende de gene die hy hielt voor catholijke, en sijn aenslagen contrarierende: hem behelpende metten raed van de heretijken ministers, so
75
uitheemse als inlanders, veranderende ook de magistraten en wethouders, die hy wiste sijne aenslagen en voornemen niet te favoriseren: X
en voorts heeft begonst in te bringen de liberteit van de conscientie, of (om beter te seggen) confusie van religie. Waer uit korts daer na gevolgt is, dat de catholijken openbaerlijk gepersecuteert en verjaegt sijn geweest: de kerken van mans en vrouwen cloosters afgeworpen, en t'eenemael geruineert: de religieusen, so
80
mans als vrouwen personen, qualijk getracteert, gebannen, en ganselijk verdreven, so verre sy hare religie en professie niet wilden versaken, of apostaseren, en ook sich ten huwelijk begeven, also hy hem op de andere niet betroude: gelijk hy ook selfs noch gehylijkt wesende, en sijn twede huysvrouwe als noch levende, genomen of getrout heeft een nonne en abdisse by bisschops handen solemnelijken geconsacreert en gewijd, die hy als noch by hem houdende is: 't welk de alderschandelijkste, oneerlijke en infaemste sake is die men
85
soude mogen doen, niet alleenlijk na uitwysen der christelyker religie, maer ook na de Roomse rechten en wetten, en tegens alle eerbaerheid: en heeft sich eindelyken so verre vergeten, dat hy de catholijkse religie ganschelijk versaekt en verlaten heeft, toelatende alle ketteryen, dwalingen en boosheden van alderhande secten, heresyen en ketteryen, om (indient hem mogelijk ware) t'eenemael te vernielen en uitroeyen onse heilige en catholijkse religie, van allen tyden onderhouden en geobserveert by den ganschen en universelen
90
staet van kerstenrijk. Hebbende middelretijd onse arme ondersaten van Holland en van Zeland gebrocht tot sulke hardneckigheid en obstinaetheid, en de selve in sulken staet gereduceert, dat by na alle de steden d'een na d'andere belegert en ingenomen sijn geweest, so met stormenderhand en gewelt, als by compositie en redditie, sulx dat hy te meer stonden geschapen is geweest daer uit gedreven te worden door onse macht en wapenen, tot dat na
95
d'aflyvigheid des groot commandeurs van Castillien, den welken wy ook gecommitteert hadden successeur in 't selfde gouvernement na den voorschreven hertog van Alva (by ons wedergeroepen om onse ondersaten des te meer te contenteren,) de saken gevallen sijn in een ongeregeltheid en ongehoorsaemheid van krijgsvolk, ingenomen hebbende de stad van Zierixzee: welke ongeregeltheid of desordre den voorschreven van Nassau begonste eenige gunste en faveur aen te bringen. En korts daer na de Generale Staten van dese onse erf-
100
Nederlanden, willende, eens uitte ellende, miserie en calamiteit van der oorlogen komen, daer toe gepersuadeert sijnde van den voorschreven van Nassau, seggende en simulerende, anders niet te begeren dan de welvaert, ruste en vrede van den landen, en de selve quyt te maken en ontlasten van den uitheemse krijgsluiden, en de landen onder onse gehoorsaemheid te houden, en in de selve te bewaren en conserveren de oude catholijkse religie, sulx als die van ouds aldaer geoeffent en geexerceert is geweest, mitsgaders ook de
105
privilegien en vryheden desselfs land t'onderhouden: hebben met hem gemaekt het tractaet van Gent, expresselyken gemaekt op twe sonderlinge fondamenten, te weten, van de voorschreven oude religie, en onse gehoorsaemheid te handhouden en mainteneren. Binnen welken tyde hebben wy herwaers-over gesonden, wylen onsen goeden en frundlyken broeder Don Joan van Oostenrijk, loflijker memorien, met intentie en bevel, dat hy alle de beroerten en troubelen van onse
110
voorseiden landen soude accommoderen, nederleggen, vereenigen en reconcilieren, met de alrebeste en gevoeglyke wegen en middelen, alst mogelijk soude wesen: 't welk hy ook gedaen heeft: gevende en accorderende onse ondersaten alle 't gene dat men hen eenigsins mochte toelaten, ratificerende insgelijx 't voorschreven tractaet van Gent, 't welk hy alom dede uitroepen en publiceren in gewoonlyker manieren, waer tegens de voorschreven van Orangien met alle sijne macht hem opposeerde. Maer also hy 't selve niet konde XI
115
beletten, heeft 't voorschreven tractaet geensins willen laten publiceren in de vlecken en plaetsen van sijn gouvernement, uit spyte dat hy deselve publicatie niet hadde kunnen beletten, so voorschreven is: niet tegenstaende dat wy selfs naderhand d'een en d'ander accoord en tractaet geapprobeert, geemulgeert en geratificeert hadden, en dat onsen voorschreven goeden broeder, mitsgaders de gedeputeerde van den anderen Staten diverse treffelyke personagien aen den voorschreven van Orangien gesonden hadden, om den
120
selven daer toe te persuaderen en verwilligen, op dat hy van sijnder zijde soude willen effectueren en volbringen, 't gene daer toe hy gehouden en verbonden was by de capitulatien van 't voorschreven tractaet van Gent. En want hy altijds voorhielt en by brocht, dat hy in sijn geheel gouvernement behoorde gestelt en gerestitueert te worden, voorts dat de steden die hem niet hadden willen erkennen voor gouverneur, en ook degene die wy naderhand met macht van wapenen wederom ingenomen of andersins onder onse
125
gehoorsaemheid gebracht hadden, onder sijn voorschreven gouvernement gestelt souden worden, is hem deshalven door de goedertierenheid en sachtmoedigheid van onse voorschreven Staten satisfactie gegeven geweest, also de selve sijn frauden, bedrog, listigheid en meinedigheid als noch niet kenden, mits by hem swerende nochtans, dat hy niet veranderen soude, in de forme en maniere van de voorschreven oude catholijkse en roomse religie, en dat hy te dien einde geven soude sulke versekertheid en satisfactie als de
130
wethouders, borgers en inwoonders van elke stad rechtshalven hadden mogen eisschen. En na dien men langen tijd gedisputeert hadde op de versekertheden die elke stad was begerende, op dat hen gehouden soude worden 't gene des de voorschreven van Orangien hen belooft hadde, hebben sich ergeven onder sijn gouvernement, na dien hy de selve puncten, en andere begrepen in d'acte van de voorschreven satisfactie, gesworen hadde. Maer in plaetse van sijnen eed en beloften te onderhouden heeft hy ter contrarien in de
135
selve steden sijn ministers en predicanten der calvenisten van stonden aen in gebracht, en aldaer doen wederkeren de voorvluchtige ketters en heretyken, en ook aldaer gepractiseert vryheid en liberteit van conscientie, en in ettelyke kerken eenige schandalen en onstichtigheden gedaen: beginnende aldereerst aen de biddende ordenen, daer na aen de magistraten en wethouders, die hy alleinskens heeft doen vervolgen en persecuteren, en ook de goede pastoren verjaegt, en eindelyken de catholijkse religie te niette gebracht en
140
verdreven, en d'exercitie der selver verboden en geinterdiceert: 't welk doende, heeft hy gebruikt en geobserveert van sijne gewoonlyke hypocrisien, dissimulatien en geveinstheden, seggende sulx hem te mishagen, en dat hy 't selfde niet konde remedieren, des niettemin verwekte en oproerde secretelyken onder de hand, met sijnen ministers en aenhangeren, alle oproerige heretyken en seditieuse personen, om diergelyke boosheden te gebruiken en useren: en om 't selve te
145
volbrengen, heeft allenskens, met hulpe en assistentie van de sijnen, binnen de steden garnisoen doen leggen, tegens alle bespreken en sijne gesworene beloften. Daer-en-tusschen hielt hy niet op onsen voorschreven broeder Don Joan te accuseren en beschuldigen, dat hy tegens den Staten machineerde, 't welk nochtans onse voorschreven Broeder ons altijd versekert heeft, niet waer te sijn: maer wel, dat hy aenmerkende de obstinaetheid en boosheid van de voorschreven van Orangien, met eenigen
150
heeft mogen gecommuniceert hebben, hoe dat men den selven tot reden soude mogen brengen, en beletten dat hy niet wederom de gemeine ruste en welvaert van den voorschreven landen soude storen, en turberen, gelijk hy naderhand gedaen heeft: des niet tegenstaende, heeft de voorschreven van Orangien niet XII
opgehouden, tot dat hy met sijne gewoonlyke listen en practyken (daer mede hy hem seer wel behelpen kan) sulke diffidentie en wantrouwigheid tusschen onsen voorschreven broeder en de Staten van onsen
155
voorschreven landen opgeroeit hadde, dat men daer van anders niet konde verwachten dan eenen groten apparenten moord, in der vougen, dat om alsulk stuk en desordre, of ten minsten de gevankenis van sijnen persoon te verhoeden, de voorgemelde Don Joan heeft t'sijnder versekertheid, hem vertrocken binnen onse stad, slot en casteel van Namen: daer toe de selve des te meer gemoveert en beweegt was, so hy egene wapenen of krijgs-volk ter hand hadde, en dat ter contrarien al klaer en blijkelijk was, dat de voorschreven van
160
Orangien by alle sijne toegemaekte en geapposteerde dienaers niet cesseerde de factieuse en seditieuse personen op te roeyen, om tegens sijnen persoon sulx te doen en attenteren, als hy in 't selve jaer hadde laten doen op die gene van onsen Rade van State gecommitteert totten gouvernement generael van onse voorschreven landen. Dat alsdoen meinende de voorschreven van Orangien al gewonnen te hebben, heeft begonst te openbaren alle sijne macht, wapenen en listigheden, om onse ondersaten te verwecken en brengen
165
tot een open oorloge tegens onsen voorschreven broeder, lieutenant en stadhouder generael: nochtans by tusschen-spreken en interventie van sekere treffelijke personagien neffens sijne persoon wesende, en van andere goede luiden over de zyde van de Staten, sijn de saken so verre gebrocht geweest, dat alle dingen geaccommodeert en geslicht waren, en over d'een en d'andere zyden veraccordeert en vereenigt, ja so verre, dat onse voorschreven broeder, om alle oorsaken van diffidentie te weren, te vreden was sijn gouvernement te
170
verlaten, en na Italien te vertrecken, gelijk ook onsen wille was: en waren alsdoen de gedeputeerde van de Staten by hem, om reproche, en van beide syden te ondertekenen de presentatien en weder presentatien: maer ter quader uren. Dese gemeine vyand, perturbateur en verstoorder van de gemeine vrede en ruste, aensiende dat hy uit Holland (aldaer hy was) desen peis en reconciliatie met alle sijne listen en practijken niet konde beletten, heeft hem gehaest op den selven tijd te komen binnen Brussel: en hem gelatende, als of hy
175
den peis hadde willen hebben, heeft de oorloge gevordert en in gebrocht, voortstellende nieuwe conditien als doen noch niet besproken noch voorgehouden, sulx dat hy t'sijnder intentie gekomen is, brekende al 't gene datter geaccordeert was, so een yegelijk kennelijk is. En naderhand de sake gekomen sijnde tot een open en seer wrede oorlog, heeft hem met gewelt en oproer van de gemeinte, tegens den wille van de Staten gedaen verklaren voor ruwaert of schermerheer van onsen landen van Braband, en daer na twede stadhouder van alle
180
onse erf-Nederlanden: gelijk hy ook ten lesten door oproer en emotie van dien van Gent, en van sekere andere steden en plaetsen hem heeft laten kiesen voor gouverneur van Vlaenderen: hebbende ook doen komen sijn broeder en schoonbroeder, uitlanders, om andere gouvernementen van onse landen en provincien te hebben: en worden middelertijd by hem en de sijne, onse ondersaten belast en verdrukt, met alle soorten en manieren van impositien, schattingen, exactien, eysschen, contributien en
185
quotisatien, de ontamelijkste, barbariste, en tyrannigste als oit gehoort of gesien sijn geweest, de welke hy met geweldiger hand, en feit van wapenen opgebeurt en geexecuteert heeft, sonder consent of accoort van onse ondersaten, noch daer van bewijs of rekeninge te doen: en so wanneer yemand daer op wilde spreken, heeft dien doen aentasten, qualijk tracteren en in gevankenis werpen, of ook doen pilleren, beroven en ter dood brengen. Ten anderen is klaer en kenlik 't gene dat wy continuelijken gedaen hebben, om het misverstand
190
tusschen onsen voorschreven lieutenant of stadhouder generael en de Staten opgeresen (als voren) te XIII
accommoderen en ratificeren, na al 't gene dat by ons of onsen voorschreven broeder wel gedaen was, is gesupprimeert en verborgen geweest: en ter contrarie van dien, so heeft de voorschreven van Orangien en de sijne ontallijke lasteringen en calumnien geinventeert en voorts gebracht, om onse ondersaten lanx so meer te abuseren en bedriegen: en insonderheid also wy ten tijde en in de conjuncture van de victorie van Gemblours
195
gesonden hadden den vry-heere van Selles, met seer redelijke conditien, om onse voorschreven ondersaten in gratie en genade t'ontfangen, en alle saken te vereenigen en reconcilieren, en is daer van nochtans niet na gevolgt, door 't belet dat hy daer in gedaen heeft: hoewel dat den selven tijd gedurende onse voorschreven ondersaten overschrijvende, so aen ons als aen den keiser onsen goede broeder en neve, en andere forsten en potentaten, om te justificeren de geschillen en differentien die sy hadden tegens onsen voorschreven
200
lieutenant en stadhouder generael, opentlijk protesteren, dat sy geenderhande saken wilden veranderen in de oude catholijke roomse religie, sulx als de selve van allen tijden binnen onse voorschreven landen geobserveert hadde geweest, en t'samentlijken onder de selve t'onswaers dragen en betonen de gehoorsaemheid, die ons by geestelijke en wereldlijke rechten toebehoorde: 't welke de twee puncten alleenlijk waren, die wy van hen altijds begeert hadden, en ter selver tijd al noch begeerden, en daer in wy met hen eens waren. Des niet
205
tegenstaende beduchtende de voorschreven van Orangien de reconciliatie van onsen voorschreven ondersaten met ons, heeft wederom gevonden nieuwe listen en inventien, om niet alleenlijk 't gene des voorsz. is te beletten, maer ook om de sake te brengen tot een ganse desperatie en wanhopen sonder remedie, indient mogelijk hadde geweest, door middel van al te corrumperen met ketterye en heresije: 't welk hy in diverse vlecken en plaetsen gedaen heeft: eensdeels door de bose, listige en meinedige treken (die hem en allen
210
ketters seer gemein sijn) als ook door oprecht en puer geweld, gebruikende 't selve dat hy daer te voren gedaen hadde, om de landen en provincien van Holland en Zeland te bederven, stellende alle dingen in roer en moetwilligheid der gemeinten, so met plunderinge van de kerken, prophanatie van de heilige sacramenten, moordaden, of vangenissen van bisschoppen, pastoren, jesuiten, religieusen, so vrouwen, als mans personen, en van verscheiden andere wereltlijke, deugdelijke en eerlijke personen, vernieuwende alle de wetten en
215
magistraten, afstellende tegens alle regel en orden van rechten, privilegien, usantien en oude herkomen en observantien, de presidenten, raets-luyden, gouverneurs van plaetsen, baillius, provoosten, drossaten, scholteten, schepenen, en andere catholijke officieren en amptlieden t'onswaers en totten welvaren, ruste en vrede van den lande geaffectioneert sijnde, stellende in plaetse van dien extraordinaerlijk, en door sijn eigen autoriteit, en dikmael door oproer van 't gemein volk by hem opgeroeit (onder de welke hy regeert en
220
triumpheert) alle ketters, sectarisen, seditieuse en oproerige menschen, levende op roven en stelen, en andere sijns gelijke: in der vougen, dat hy alle saken gebracht heeft tot een confusie de aller tyrannigste, barbarigste en moordadigste, als oit gehoort of gesien is geweest. 't Welk mishagende sekere catholijke landen en provincien, en sonderlinge siende de conscientien der goeder luiden so grotelijx geopprimeert, geweldigt en verdrukt, de kerken, cloosters, abdyen, sloten, castelen, en huisen van edel-luiden en andere goede
225
personagien afgeworpen, en hun goedere allen bosen menschen te proye gegeven, ter discretie en geliefte van desen vreemdeling en uitlander, en den ganschen staet van den lande by hem gesubverteert en bedorven, ja so verre, dat hy daer toe heeft willen bedwingen gehele landen en provincien tegens haren eed en wille: hebben sich de selve provincien met ons willen reconcilieren, 't welk hy aen allen oorden en sijden, en met alle XIV
sijn macht gepoogt heeft te beletten, maer de selve hebben vromer en stantaftiger geweest dan hy. En dat
230
noch erger is, hoe wel dat de voorschreven heere de keiser ten ernstiger versoeke van de voorschreven Staten (die hem gebeden hadden om tusschen ons en hen voorspraker en middelaer te willen sijn van eenre pacificatie) te vreden was alle saken in handen te nemen, om die te uitten en neder te leggen, waer toe wy ook begerende onse ondersaten verlost te sien van dese ellende en calamiteiten, ons willig hebben laten bevinden. Volgende welken heeft sijn keiserlijke majesteit ten selven einde sijne gesanten en commissarisen tot Ceulen
235
geschikt en gesonden, so van Cheur-Fursten als andere van de principaelste des heiligen rijx, om te aenhoren en verstaen de puncten daer van geschil en different was: nochtans heeft 't selfde den voorschreven van Orangien geensins konnen diverteren noch aftrecken van sijne bose meininge en voornemen. Welke gesanten of commissarisen hebben alle 't selfde aengehoort, en sekeren langen tijd, so op den eisch en petitien van de voorsz Staten, als op onse presentatien gecommuniceert en gehandelt: hebben eindelyken geresolveert en
240
gedecreteert de puncten en articulen die sy hebben laten drucken en publiceren, om ter eenre en ter andere zyden aengenomen en geaccepteert te worden: is nochtans al 't selfde sonder effect gebleven, niet tegenstaende dat de voorsz. articulen so billig, gracelijk en zedelijk waren, dat alle luiden van goeden oordeel en verstande kennen en belijden, de selve meer dan soufficient en genoegsaem geweest te sijne, en dat wy meer gepresenteert hebben, dan 't gene des onse ondersaten selfs na redenen aen ons hadden behoren te
245
versoeken. En de selve communicatie gedurende, heeft de voorschreven van Orangien, om tegens den keiser en ons te contremunieren, en op dat hy alle saken tot desperatie soude mogen brengen, binnen der stad van Utrecht een versamelinge en vergaderinge doen houden van de gedeputeerde van ettelijke steden en landen, die hy onder sijn macht en gebod houdende is, om aldaer een nieuwe confederatie en verbontenisse of openbare conspiratie te ramen en sluiten tegens ons en onse relige, met grouwelijken en afgrijselijke woorden
250
en eeden, en hebben hen ook niet kunnen vermijden de commissarisen des hooggedachter keiserlijke majesteits te injurieren. Waer toe en om sulx te doen, hy hem behelpende is met sijn broeder en schoonbroeder, en andere toegemaekte en geaposteerde personen: 't welk hy met grote sollicitatien, practijken, calumnien en grote beloften by na met forse, gewelt en importuniteit afgedrongen en geextorqueert heeft in diverse quartieren. En niet tegenstaende alle goede officien en devoiren by de
255
voorschreven commissarisen gedaen, om aen de landen en provincien te doen verstaen hun goede en deugdelijke resolutie onsen ondersaten so noodlijk en zalig sijnde, heeft hy so veel gedaen door sijn aenhangeren en toegemaekte personen, (daer mede hy hem behelpt voor sijn instrumenten) dat de voorschreven artijkelen langen tijd achter-houden en gesupprimeert sijn geweest. En also de selve niet langer konde verholen blijven, heeft hy niet alleenlijk belet dat die niet aengenomen sijn, maer ook geprocureert, dat
260
ter contrarien diverse schandelijke schriften, en boeken vol leugenen en calumnien uitgegeven sijn geweest: en voorts hebben noch de gedeputeerde, die hy neffens hem heeft binnen Antwerpen van sijner soorte en maniere, geeischt en begeert diverse andere artijkelen veel lastiger, onbehoorlijker en onbilliger, vol lasteringe, injurien en blasphemien tegens God en ons haren oversten en souverainen heere, en natuerlijken prince, sulx datmen diesgelijken niet meer soude kunnen doen. En bevindende dat hy met allen sijnen arbeid, listen,
265
inductien en persuasien, de selve noch niet alle konde gewinnen, heeft sich eindelijk vertrocken uit Antwerpen, aldaer hy bat dan twee jaren hem onthouden hadde, sonder daer uit te gaen, en is getogen binnen onser stad XV
van Utrecht om te volbringen d'executie en effect van de voorschreven ongoddelijke conspiratie, en alle saken in 't verwerren te stellen, sonder 't selve te konnen remedieren, en generalijken heeft hem sulx gedragen in alle soorten en maniere van tyrannije, dat hy verjaegt en uitgedreven heeft alle geestelijke personen, handelende
270
ook sulx metten heeren en principalen adel van onse landen, dat sy bedwongen sijn geweest, sich te vertrecken, en hun vaderland te verlaten en abandonneren: ten einde dat hy te bat en absolutelijker soude mogen regieren en domineren, onder de oproerige geesten van der gemeinte, de goede luiden verdreven sijnde. En want men opentlijk siet, dat alle dese confusien en plagen, die onse voorschreven landen lijdende sijn, toekomen en procederen door den raed, daed, opstel en ingeven van desen bosen hypocrijt, en door
275
sijnen ongerusten geest, die al sijn geluk is stellende in d'ongeluk en beroerte van onse ondersaten: en dat voorts meer al kennelijk en openbaer is, dat so lange hy sich binnen onse voorschreven landen onthouden sal, genen pais noch eenige ruste aldaer te verhopen of verwachten staet, also hy alle saken fonderende is op een eewige diffidentie en wantrouwigheid, die hy altijds in den mond heeft ('t welk allen bosen menschen gemein is, wiens conscientien doorknaegt worden met Cain en Judas, en haers gelijke:)
280
gemerkt ook dat niet tegenstaende 't versoek en presentatien die hem gedaen sijn geweest, en besonder by keiserlijke majesteits gesanten en commissarisen tot sijnen groten voordele, opdat hy hem soude willen vertrecken ter plaetse van sijner geboorten (aldaer een yegelijk uitter naturen behoort aldermeest te begeren sijn leven over te bringen) hy daer toe niet heeft willen verstaen, hebbende liever (een vreemdeling en uitlander als hy is) onse voorschreven landen te bederven, dat [lees: dan (red.)] hem te vougen en
285
accommoderen tot 't gene des tot welvaren van onse ingeborene ondersaten van node is. SOO EEST, dat wy al 't selfde aengesien, en om de redenen voorschreven so billig, redelijk en rechtveerdig sijnde: en daer in gebruikende de autoriteit en overigheid die wy over hem hebben, uit krachte van de eeden van trouwe, hulde en onderdanigheid, die hy ons dikmael gedaen heeft, en ook als wesende prince absoluit en souverein der voorschreven erf-Nederlanden, sonderling aenschou nemende op alle sijne bose en erger
290
stucken en feiten, en dat hy alleen 't hooft, auteur en promoteur is van alle dese beroerten, en principaelste perturbateur van allen onsen landen en staten, en op 't kortste de gemeine peste van der christenheid: verklarende den selven als schelm en verrader, en vyand van ons en van de landen. En oversulx hebben wy hem in den ban gesteld, en bannen mits desen, ten eeuwigen dagen uit onsen voorschreven landen, en alle andere onse staten, coninkrijken en heerlijkheden. Verbiedende en interdicerende allen onsen ondersaten, van
295
wat state, conditie of qualiteit die zyn, met hem te handelen, verkeren, sprake houden of communiceren, openbaerlijk, of bedektelijk, noch den selven te ontfangen of logeren in haren huisen, noch hem gerieven of accommoderen van eenige eetlijke waren, drank, vyer of andere noodlijkheid in geenderhande manieren, op pene te vallen in onse indignatie, so hier na geseid sal worden. Maer consenteren allen en eenen yegelijken, 't sy onse ondersaten of andere, tot executie van dese onse declaratie en verklaringe, den selven te arresteren,
300
bekommeren, beletten, en hem van zynen persoon te versekeren, ja ook te hinderen, aentasten en offenderen so wel in sijne goederen als aen sijn lijf en persoon: exponerende en overleverende den selven Wilhelm van Nassau, ter beliefte, spot, en proye van eenen yegelijken, als vyand van den menschelijken geslachte, gevende eenen yegelijken alle zijne goederen, roerlijke en onroerlijke, waer die gestaen of gelegen mogen zijn, wie de selve sal kunnen nemen, aenveerden en bekomen, uitgesondert de goederen tegenwoordelijk onder onse XVI
305
hand, gebruik en possessie wesende. En ten einde 't selfde te eer en met meerder vlyt en spoed gedaen en volbracht mag worden, en om onse ondersaten te geringer van dese tyrannye, oppressie en verdruckinge te verlossen, en op dat de deugt en vroomheid gepresen, en de boosheid en misdaed gestraft worde, beloven wy in coninklijke en princelijke woorden, en als Gods dienaer, dat indien yemand 't zy onse ondersaet of uitheemse, sich so vroom en grootmoedig, en tot onsen dienst, en der gemeine welvaert so vyerig liet
310
bevinden, dat hy by eenige middel dese onse ordinantie konde executeren, en sich quijt maken van dese voorschreven peste, ons den selven overleverende dood of levende, of dien selfs van den leven berovende: wy den selven sullen doen geven en furnieren voor hem en sijne erfgenamen in gronden van erve, of gerede penningen sijnder keuse en optie, terstond na dat die sake volbracht sal wesen, de somme van 25000 goude kronen: en so verre hy eenig delict of misdaed gecommitteert hadde (hoe groot 't selve soude mogen sijn) wy
315
beloven hem 't selve te vergeven, gelijk wy ook van nu voort als dan doen en vergeven, en indien hy van genen adel ware, hebben den selven geannobiliteert en annobiliteren by desen, in aensieninge van sijn vromigheid: en in gevalle de principael facteur tot hulpe en assistentie van sijnen aenslag of executie van den feite eenige andere personen aenneemt, sullen wy ook den selven alle gunst en weldaed bewijsen, en tegens elken van hen sulx bekennen als hun qualiteit, en den dienst die sy ons hier in gedaen sullen hebben, 't selfde vereisschen sal,
320
hen vergevende insgelijx 't gene des sy souden mogen misbruikt en misdaen hebben, de selve ook annobiliterende als voren: en also de receptateurs, fauteurs en aenhangeren van sulken bosen tyran, oorsake sijn, dat hy hem mach continueren en onderhouden in sijne boosheid, sonder de welke de booswichten niet lang konnen domineren: verklaren wy insgelijx alle de gene die binnen een maend na de publicatie van desen, hem niet vertrecken
325
sullen van sijner sijden, maer continueren hem bystand en faveur te bewysen, of den selven volgen, hanteren, bystaen, favoriseren of beraden, directelijk of indirectelijk, of van nu voortaen met goed of geld helpen sullen, voor rebelle en wederspannige, en vyanden van de gemeine ruste: En oversulx hebben wy de selve gepriveert en priveren by desen, van alle goederen, adel, eere, gratie en genade, nu en in de toekomende tijden, gevende hare goederen en personen, waer dat de selfde gevonden
330
sullen worden, 't sy in onse landen en coninkrijken of buiten de selve, aen den genen die de selve aenslaen en occuperen sullen, 't sy koopmanschap, geld, schulden en actien of crediten, landen, heerlijkheden en andere, so verre de selve goeden alsnoch niet aengeslagen en in onse handen gestelt sijn, so voorschreven is: en om totten arreste en aentastinge van hare personen en goeden te mogen komen, sal voor genoegsame probatie wesen datmen sal konnen betonen, de selve (na den tijd hier voren gestelt) gesien te hebben communiceren,
335
sprake houden, handelen, tracteren, frequenteren en verkeeren, in 't openbaer of in 't heimelijk metten voorsz van Orangien, of den selven eenige particulire gunste, faveur, hulpe, bystant of assistentie, directelijk of indirectelijk gedaen te hebben. Vergevende nochtans allen en eenen yegelijken al 't gene dat sy totten voorschreven tijd toe gedaen mogen hebben ter contrarien, so verre sy hen wederom komen stellen en reduceren onder de behoorlijke en oprechte gehoorsaemheid, die sy ons schuldig sijn, accepterende 't
340
voorschreven tractaet van Atrecht binnen Bergen gesloten, of de articulen der keyserlijke majesteits commissarisen en gesanten tot Ceulen. Ontbieden daerom en bevelen onser seer lieven en getrouwen de hooft-presidenten, en luiden van onsen secreten en groten raden, cancelier en luiden van onsen rade in XVII
Braband: stadhouder, president en luiden van onsen rade tot Luxemborg: stadhouder, cantzler en luiden van onsen rade in Gelderland: stadhouder van Lymborg, Valkenborg, Daelhem en andere onsen landen van
345
Overmase: gouverneur presidenten en luiden van onsen raden in Vlaenderen en Arthois: groot bailliu van Henegouwe, en luiden van onse rade te Bergen: stadhouder, president en luiden van onsen rade in Holland: stadhouder, president en luiden van onsen rade tot Namen: stadhouder, president en luiden van onsen rade in Vriesland: stadhouder, cantzler en luiden van onsen rade in Overysel: lieutenant van Groeningen: stadhouder, president en luiden van onsen rade t'Utrecht: gouverneur van Rijssel, Douay en Orchies: provost van
350
Valencyene: bailliu van Doornicke: rentmeesters van bewest en beoisterschelt in Zeland: schoutet van Mechelen en allen anderen onsen rechteren, iusticieren, officieren, en amptluiden, tegenwoordige en toekomende, en dien van onsen vassalen dien dit aengaen sal, hare stedehouderen en elken van hen alsoo 't hem toebehoren sal, dat sy dese onse tegenwoordige declaratie, gebod en ordonnantie doen kundigen, uitroepen en publiceren, elk binnen de limiten van sijne jurisdictie, daer men gewoonlijk is uitroepingen en
355
publicatien te doen, op dat niemand daer van ignorantie soude mogen pretenderen: en voorts onderhouden en observeren, doen onderhouden en observeren onverbrekelijken, alle de puncten en articulen daer in begrepen, na hare forme en inhouden: procederende en doende procederen respectivelijken totte recompense, loon, pene, straf en punitie boven vermelt, sonder eenige gunste, faveur of dissimulatie. Des te doen, met diesser aenkleeft geven wy hen en elken van hen besonder volkomen macht, autoriteit en
360
sonderling bevel: ontbieden en bevelen allen en eenen yegelijken, dat sy hen 't selfde doende ernstlijken verstaen en obedieren. En niettemin, also de voorschreven publicatien tegenwoordelijk niet gedaen kunnen worden binnen de steden, landen en casselrijen, geoccupeert sijnde door de rebellie van de voorschreven van Orangien: willen wy dat de publicatien die gedaen sullen worden binnen de naeste steden, wesende onder onse gehoorsaemheid, van sulker weerde en effecte sullen sijn, als of de selve gedaen waren alom binnen de
365
plaetsen en vlecken gecostumeert, en voor sulx hebben wy die geautoriseert en autoriseren by desen. Willende en bevelende insgelijx dat die van stonden aen gedrukt en geprint sullen worden by gesworen druckers of printers van onse universiteiten van Loven en Douay in twederley sprake en tale, op dat de selve te geringer tot kennisse van eenen yegelyken soude mogen komen, en sulx is onse gratie, decreet, wille en goede geliefte. T'oorkonde van 't gene des voorsz. is, hebben wy onsen groten zegel doen hangen aen dese tegenwoordige,
370
die gegeven sijn geweest in onser stad van Mastricht, den 15 dag van Martio in 't jaer onses Heeren 1580 van onsen ryken, te weten van Spangien en Cicilien 't 35, en van Napels 't 27, by expresse ordonnantie van sijner Majesteit.
Verreiken
XVIII
XIX
UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009
EEN SPEL VAN SINNEN VAN LAZARUS DOOT ENDE HOE DAT CHRISTUS HEM OPWECKTE EEN ZESTIENDE-EEUWS ZINNESPEL UIT DE VERZAMELING ‘TROU MOET BLIJCKEN’ TEKSTUITGAVE MET INLEIDING EN AANTEKENINGEN
DEEL 2/2: AANTEKENINGEN EN BIBLIOGRAFIE
Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad Master in de Taal-en Letterkunde: Nederlands-Engels Promotor: Prof. Dr. D. Coigneau
door Carmen Perdu
INHOUD AANTEKENINGEN BIJ DE TEKSTUITGAVE VAN LAZARUS DOOT ENDE HOE DAT CHRISTUS HEM OPWECKTE 1
BIBLIOGRAFIE
48
II
Aantekeningen bij de tekstuitgave van lazarus doot ende hoe dat Christus hem opweckte Geraadpleegde naslagwerken: F/N: Van Dale Groot Woordenboek Frans/Nederlands L/N: Woordenboek Latijn/Nederlands, Amsterdam University Press MNW: Middelnederlands Woordenboek RG: Rhetoricaal Glossarium van J.J.Mak WNT: Woordenboek der Nederlandse Taal Bijbelverwijzingen en -citaten: Voor de verwijzingen naar en de citaten uit het bronverhaal (Joh.11-12:9) werd gebruik gemaakt van de zgn. ‘Deux-aes’Bijbel: Biblia dat is De gantsche H. Schrift, Leiden, 1587 (Zie:Deel I Bijlage I). Voor alle andere Bijbelfragmenten waarnaar verwezen wordt, of waaruit geciteerd wordt, werd gebruik gemaakt van de Willibrordvertaling (1995 <www.willibrordbijbel.nl> februari-april 2009).
1
R. 1-100
7
stemmige: deftige, ernstige, zedige; WNT “Stemmig” (II) A1
8
Lustige: levenslustige, wellustige; WNT “Lustig” A3
18
parhisee: Aanhanger van een ten tijde van Jezus bloeiende joodse sekte; WNT “Farizeeër” 1
19
deurwaerder: deurwachter; WNT “Deurwaarder” 1
23
benoute: angst; WNT “Benauwdheid”
24
pladt: duidelijk op desen termijne: (versvulling, stoplap) nu; WNT “Termijn” (I) 2
26
werdt mij thert onsachte: het hart wordt mij pijnlijk; WNT “Onzacht” 2 in floute: angstig; WNT “Flauwte” 4
32
twert wel goet: ‘het wordt wel goed’/‘het komt wel goed’; WNT “Worden” – mnd. ‘Werden’ hebt […] betroute aen: ‘heb vertrouwen in’; WNT “Vertrouwen” (I)
33
telcker keer: altijd met een blij aenschijne: met een verheugd voorkomen; WNT “Blijde” (I) (Aanv.), WNT “aanschijn”
38
conduijten: gedragingen; WNT “Conduite” maar ook ‘vocht –of luchtweg’, in deze laatste betekenis is dit misschien een rechtstreekse verwijzing naar de ziekte van Lazarus; WNT “Conduit”
39
O lacij: helaas oracij: verzoek om hulp stellen: bestellen, toe richten
40
de secreten: geheimen, ongeweten bedoelingen; WNT “Secreet(I)” fijne: eerbiedwaardige; WNT “Fijn” 5
41
doort schromen … van dese gesellen: de vrees voor deze gezellen; WNT “schromen”
42
beveijnst en arch: laf en slecht; WNT “veinzen (I)” en “arg (I)” I.1
44
schickt uuijt: stuur uit, zend uit; WNT “uitschikken” 1 beveeltet gode: (tussenzin), in de naam van God
45
sijn kindt die hem bemint: zijn kind dat hem bemint, zijnde Lazarus es […] belaen: is belast 2
46
claer: duidelijk; WNT “Klaar” (III) G ontwellen: ontvloeien, wegvloeien; WNT “ontwellen” 2
47
mij beneven: naast mij, bij mij; WNT “beneven” 1
48
bij naest: bijna
50
werdt: wordt
52
want eenige hem selven te mineren verbiedt de wedt plaen: want de wet verbiedt duidelijk dat iemand zichzelf ondermijnt. mineren: ondermijnen (figuurlijk, zichzelf ondermijnen); WNT “mijnen (II)” plaen: duidelijk; RG “Plaen”
53
leent: steun, rust; WNT “Lenen” 1 vrij: gerust
55
wardt: werd quack: week, flauw, zwak, slap; WNT “Kwak (X)”
56
weest…stuerlijck: stuur
58
suerlijck: moeilijk, lastig; WNT “zuurlijk” 2
61
sijn duerlijck: duren
63
obschuerlijck: verborgen, WNT “obscuur” 1
64
overmidts: vanwege, wegens, om reden van; WNT “overmits” 2
65
fluckx: vlug, rap; WNT “Fluksch” 1
66
neerstich: vlijtig; WNT “Naarstig” 2 met grooter effectije: met grote doeltreffendheid; WNT “effectie” (+datief)
67
Laetet u bekent sijn: wil (imp.) dat weten
68
dien ghij hebt in groter Electie: die je hoog inschat; WNT “Electie” 3
69
Complecktie: gestel, lichamelijk voorkomen
70
benaest: bijna
72
reden simpelijck: eenvoudige woorden 3
75
twerdt nieu ons weder versaemen: we zullen opnieuw samenkomen (als groet)
76
immers: toch; WNT “immers” 1
83
voor allen bedroch: elke vorm van bedrog hout doch goe wachte: wees op je hoede
84
het recht betaemen: het gepaste gedrag; WNT “betamen” 4
90
fantiseeren: tobben; WNT “fantaseeren” 3
91
druck: druk op het gemoed; WNT “Druk (I)” B2 quellagie: kwelling; WNT “kwellage” 1
93
diverselijck keeren: zijn verward; WNT “Keeren”
98
verneren mijn grote homagie: verlaagt mijn grote ‘stand’; WNT “Vernederen (I)” 6 en WNT “Hommage (Aanv.)”
R. 101 – 200
103
ragie: ophef; WNT “Rage” 1a
105
gehelijck: volledig, geheel; WNT “geheel” verpledt: richt te gronde; WNT “Verpletten” 3
106
want niet veel naet gesedt is hij vraegende: want hij geeft niet veel om de wet gesedt: de wet; WNT “Gezet” is…vraegende: geeft om
110
hier ter steden: hier en nu
111
confortacije: steun, troost; WNT “Confortatie”
114
die geboren blinde: de blindgeborene Verwijzing naar Joh. 9 Genezing van een blindgeborene waarin Jezus verkondigt dat de man niet blind is omdat hij een zondaar is, noch omdat zijn ouders zondaars zouden zijn, maar wel om in hem de daden van God te reveleren, net als hij bij Lazarus zal doen. Daarop wrijft hij de ogen van de blinde in met een mengsel van speeksel en slijk en geeft hem de opdracht zich te gaan wassen in het Siloambad. Nadat de man zich gewassen had, keerde hij ziende terug. te deser spatije: hier; WNT “Spatie” 4
115
gratije: gratie, genade; WNT “Gratie” B
116
deur Lijtsaemheijt: door de eigenschap lijdzaam te zijn, door het lijden te dragen; WNT “Lijdzaamheid” 1 ginck hij hem de duijsterheijt off kerven: ‘ging Hij (Jezus) bij hem de duisternis wegsnijden’; WNT “Kerven”
117
beerven: verwerven; WNT “Beërven” 2 als een ijegelijck bloot weet: zoals iedereen eenvoudigweg weet; WNT “Bloot (II) (Aanv.)”
119
naemense een doot Leet: namen ze (de farizeeën) een haat op, gingen ze hem haten; WNT “Leed(I)” Abβ
120
toot breet: een brede schoudermantel met kap; WNT “Toot” 6 Verwijzing naar de schriftgeleerden die in de Bijbel soms omschreven worden aan de hand van hun typische lange gewaden, zie: Lc.20:46-47 en Mc.12:38: ‘Pas op voor de schriftgeleerden, die graag in plechtige gewaden rondlopen […]’ Het ‘brede’ aspect zien we opduiken in Mt. 23:5, waar in de marge van deze tekst naar wordt verwezen. Op deze plaats in de Bijbel wordt gewag gemaakt van ‘brede gebedsriemen’. ijpocrijten: hypocrieten; WNT “Hypocriet”
122
beveijnst: laf
123 124
‘datse de huijsen deur bijten van weduwen en wesen dat deur haer Lange gebeen diese lesen’ Verwijzing naar Mc.12:40 en Lc. 20:46-47 waarin Jezus schijnheilige gelovigen veroordeelt: ‘mensen die de huizen van de weduwen opeten en voor de schijn lange gebeden opzeggen’, ‘over hen zal een bijzonder streng vonnis geveld worden’.
125
donnoselen: de onschuldigen, eenvoudigen; WNT “Onnoozel” 1a
129
haer Lust: hun lust vertogen: doen verdwijnen
130
u mach hoogen: je kan je herinneren dat hij de deur waeren: dat hij de deur was/ zou zijn Verwijzing naar Joh. 10:7-9 waarin Jezus, als goede herder, zichzelf vergelijkt met: ‘de deur voor de schapen […] wie door Mij binnenkomt zal gered worden: die kan vrij in en uit en zal weidegrond vinden’.
5
132
vermaeren: vertellen; WNT “Vermaren” 1a
134
prononceren: uitspreken
136
in trouwen: (stoplap, bevestigingsformule) zeker
138
bedt: beter, hier: verder
139
tsijne begeeren: naar zijn verlangen ‘vedt weijdinge’ Verdere verwijzing naar Joh. 10:9. Jezus als goede herder die voor goede weidegrond zal zorgen.
140
want een dieff compt niet dan om steel en verslinden: Verwijzing naar Joh. 10:10 ‘Een dief komt alleen maar om te roven en te slachten […]’.
141
genoch voor: genoeg van
143
tverstant vercregen: de betekenis begrepen
144
wantse mitter haest nae steenen slegen doen op dat pas: want toen troffen ze met (hun) stenen bijna doel. slegen: slagen, doel treffen; WNT “Slagen” 3 op dat pas: toen Verwijzing naar Joh. 10:31-33 waarin vermeld wordt dat Jezus bijna werd gestenigd door de joden.
148
‘want al gods propheten Jesabel metten doot mineerde’ Verwijzing naar 1Kon. 18:4,13 Elia ontmoet Obadja waarin gewag wordt gemaakt van Izebel die de profeten van de Heer tot de dood had veroordeeld. Obadja slaagde erin hen van de dood te redden door ze op te sluiten in een grot en ze van eten en drinken te voorzien.
149
waer deur helijas ambuleerde bijt vrouwen van perepta: waardoor Elias zich naar de vrouwe van Perepta begaf helijas: Elias ambuleerde: zich begaf naar Dit is misschien een verwijzing naar 1Kon 17:8-9 waarin de Heer Elia aanspoort om naar Sarefat te vertrekken alwaar ‘een weduwe’ bevolen werd om voor hem te zorgen, misschien is deze weduwe ‘de vrouw van perepta’ waarnaar hier verwezen wordt.
152
schiede: geschiede, overkwam 6
154
drae: snel; WNT “Dra” beschompte: beschimpte; WNT “Beschompen” de gesneden conselij: de (afgods)beelden
155
regijnacelij: verbastering van Regina Coeli, de koningin van de hemel, Maria. Deze titel voor Maria is terug te vinden in Jerem. 44:19,25 waarnaar in de marge van het spel wordt verwezen.
156
vermotte Lelij: verwelkte lelie; WNT “Vermotten” 4
157
gecnocht: verknocht, gebonden Verdere verwijzing naar Jeremia, dit keer naar het doodsvonnis dat over hem werd uitgesproken nadat hij in een tempelrede had verkondigd dat Jeruzalem zou vernietigd worden als de bevolking geen belang hechtte aan het woord van God dat hij verkondigde. Jerem. 26:7-11 Verder wordt dan ingegaan op de steniging van Jeremia die niet in de Bijbel wordt beschreven maar die we wel terugvinden in Flavius Josephus’ Antiquitates Judaicae. ‘Trou moet blijcken’ had van dit werk in exemplaar in haar bezit (Ramakers 2003:117).
158
certeijne: zeker; WNT “Certein”
159
breijne: hersenen
163
tis sulckx ick kens u: zo is het, ik erken het (t.o.v) u
166
belijt: zich uitspreekt contrarij: tegen gesedt: wet
168
bedt: beter tot desen steden: hier
170
misterium: mysterie; WNT “Mysterie” verbreden: meedelen; WNT “verbreiden” I4
171
scheden: scheidden, weggingen; WNT “scheiden” Verwijzing naar Joh. 6:66 waar gesproken wordt over het moment waarop vele van Jezus’ volgelingen, behalve zijn twaalf apostelen, hem de rug toekeerden. Jezus verkondigde hier echter al dat er onder die twaalf één was die hem zou gaan verraden. Dit gebeurde na de vermenigvuldiging van de broden aan het meer van Galilea waar hij verkondigde: ‘Waarachtig, Ik verzeker u: niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven; mijn Vaders is 7
het die u het brood uit de hemel geeft, het echte. Want het brood dat God geeft, is Hij die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld leven geeft’ Joh. 6:32-33; Joh. 6:41-42 en Joh. 48-58. was..vercrinckende: krenkte; WNT “verkrenken” 176
waert drinckende: dronk
177
sonder omdinckende: zonder enige twijfel siet: (stoplap) zie
182
verdomen: (gesubst. ww.) verdoemenis Verdere verwijzing naar Joh.6:58 ‘Dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald, niet dat wat uw voorouders hebben gegeten, niettemin gestorven zijn. Wie zich met dit brood voedt, zal leven in eeuwigheid’. u vaders: uw voorvaderen Verwijzing naar Ex.16 waar het verhaal van het manna die Jahweh schonk aan zijn volk in de woestijn verteld wordt. Jezus gebruikt dit verhaal in zijn redevoering na het vermenigvuldigen van de broden. pleijn: geheel
183
gesturven: gestorven
184
murmeracij: gemor, ontevredenheid; WNT “murmureeren” bedurven: bedorven
185
verwurven: verwerven
188
som: enkelen; WNT “Som (III)” geturbeert: verontrust; WNT “turbeeren” 1
189
dooren: dwazen
191
orboren: benuttigen; WNT “orberen” 2
193
doen: toen
196
ons nut bekeecken: onduidelijke zinswending verstandelen: verstandigen, verstaanders; WNT “Verstandel”
8
197
disciplen: leerlingen, discipelen; WNT “discipel” Verwijzing naar Joh.6:67 waarin Jezus vraagt aan zijn apostelen of ook zij Hem in de steek zullen laten. Ze verkondigen dat ze dat niet zullen doen. Jezus echter geeft hier al aan dat één het toch zal doen.
198
schandelen: geschandaliseerd doort woort verhaelt: door mijn woorden
199
hem…vertaelt: zich uitgesproken over
200
ongefaelt: direct
R. 201-300
201
werwaert: waarheen; WNT “werwaarts” Verwijzing naar Joh 6:68 ‘Simon Petrus antwoordde: ‘Maar Heer, naar wie zouden we gaan? In uw woorden vinden we inderdaad eeuwig leven’.
202
vermonden: verkondigen; WNT “vermonden (I)” sijt vertaelich: vertolkt, spreekt
206
Tvleijs en baet niet maer den geest maeckt salich: ‘het vlees schenkt ons geen voordelen, de geest echter schenkt zaligheid’; WNT ‘Baten’ Verwijzing naar Joh. 6:63 ‘Het is de Geest die levend maakt, het vlees helpt niets’.
207
ongefaelich: zonder vergissen, zonder twijfel; WNT ‘Ongefaald’ 1 obschuer misterije: vreemd geheim
208
matherije: kwestie; WNT ‘Materie’ 3
209
ferije singende: Liefde bezingt; RG “Ferie”
213
Wadt recht: wat helpt, wat baat
214
bedijck: hou ik besloten, deel ik niet mee; WNT ‘Bedijken’ verbroeijen: verbrandt, verzengt; WNT ‘Verbroeien’ 1 mijn sinnen: mijn geest
216
waer deur cracht gewinnen die Leden al: waardoor alle ledematen kracht krijgen
9
219
Hoe hooger berch hoe swaerder val : Hoe die hoger de berg (zijnde de eer), hoe zwaarder de val (het in oneer vallen) de sulcke sal veel genesen berocken: diegene (hij die hoog zit) zal vele reddingen bewerkstelligen genesen: reddingen; MNW ‘Genesen’ berocken: veroorzaken, bewerkstelligen; WNT ‘Berokken’ 3
222
nae: volgens wat mijn sinnen: mijn verstand
223
begreepen: begrijpen
225
vuchtich: vochtig
226
reijnste: reiner Gepurgeert: gezuiverd; WNT ‘Purgeeren’ 1
229
dorst: hoefde; WNT “Derren”
233
een swaeren valle geresen sijnde een groot verjolijsen: het oprijzen na een zware val is een grote vreugde verjolijsen: vreugde; WNT ‘Verjolijen’
234
sijt misprijsen: zij misprijzen het
235
gaeren: gaarne, graag der vruchtbaeren ganck: dat wat voordeel/ heil brengt
236
uuijt terden: uit trappen der sonden stranck: de struik (stronk) van de zonden; MNW “Stranc”
237
swanck: twijfel contrarij geleert: tegen wat geleerd zou moeten worden / dwaas
239
Redene waer bij: (vraagformule) om welke reden
242
die hoochste geeert: de meest geëerde ende een werck bijsondere: en (dat was ) een bijzonder iets
244
waerter aff een oorcondere: was er getuige van rene: reden
10
245
peijnse op: denk aan magdelene: Maria Magdalena of Maria van Bethanië, de zus van Lazarus die vermeld wordt aan het begin van het Bijbelverhaal over Lazarus. Zie Joh. 11:2: ‘Ende Maria was de ghene die den Heere ghesalft hadde met salve / ende zijne voeten ghedroocht met haren hayre: wiens broeder Lazarus cranck was’.
246
sondersche: zondares; MNW ‘Sonderse’ gemene: openbare dus schelijck: op die manier
250
geleerde prelaeten: hooggeleerde geestelijken confuijselijck gediffameert: beschamend in oneer gevallen; MNW ‘Confuselijc’ en WNT ‘Diffameeren’
253
Verdere verwijzing naar Maria Magdalena, dit keer naar Lc. 7:36-50 waarin het verhaal van ‘een zondige vrouw’ wordt verteld. Toen Jezus op een dag bij een farizeeër thuis ging eten kwam daar plots een ‘zondige vrouw’ binnen, ze waste Jezus’ voeten met haar haren en tranen. Jezus veroordeelt haar verder niet, hij vergeeft haar zonden.
251
mitten snoden vijleijnich: samen met de gemene schurken
255
so: zij
256
versijckte: verzucht
259
want binnen haer percke hij dick ghefrequenteert heeft: Letterlijk: want hij heeft haar tuintje vaak bezocht; Figuurlijk: want hij heeft haar vaak bezocht’
261
doen: toen schielijcken: schielijk, snel; MNW ‘Schielijc’ de doot vermeert heeft: laten sterven
262
affgeweert: afweerde onabele: onaangename; WNT ‘Onabel’
263
stantable: om hulp
264
sinabele: onduidelijke term, misschien van sin-abele: zonder bekwaamheid in slevene verlangen: het laten leven
265
hebben: zou hebben
268
dier sijn int verstrangen: zij die bedroefd zijn; MNW ‘Verstrangen’
11
270
Ick Consenteer in uwe propoosten: ik ga akkoord met uw voorstellen; WNT ‘Consenteeren’ 1; WNT ‘Propoost’ 1
271
‘Laet ons gaen naet Oosten om te blusschen haer verdriet’ De twee joden besluiten Maria Magdalena te gaan troosten. In Joh.11:19 wordt ook melding gemaakt van joden die de zussen gaan troosten: ‘vele vanden Joden waren gecomen tot Martham ende Mariam / om dat sij haer troosten souden van haren broeder’.
272
Int tgeen dat wij connen: voor zover we kunnen
274
ijet: iets, een beetje
281
gelijck een oprecht harder is schuldich in trouwen: zoals een oprecht herder waarlijk verschuldigd is
282
wilt u vercloecken: sterkt u aan
283
en dorffdij niet grouwen: hoef je geen schrik te hebben; WNT ‘Gruwen’ 1a
285
om dat de wolven veel sijn binnen swerrelts valeije: omdat de wolven talrijk zijn in de wereldse vallei /omdat op aarde de verleiding overal schuilt.
286
uwe coije: uw kooi
287
bekent: hoor aan, luister naar voor u scherm schudt: als uw bescherming
288
algemeijne: geheel uw deel
289
int tscherschen gronde: in het diepste van mijn hart
290
vervreempt u niet Langer: wees niet langer vreemd (t.o.v mij)
293
wadt beduijt des paulus vermonden: wat betekent hetgeen Paulus zegt
295
wij generen ons met: houden ons bezig met; WNT ‘generen’ I tot gener stonden: nooit
296
doet ons hier van het rechte bescheet en verslach: verklaar ons hier de juiste toedracht
298
divijnen dach: goddelijke, Heilige dag ; WNT ‘Divien (Aanv.)’ Verwijst hier naar de dag van Jezus’ kruisdood.
12
R. 300 - 400
301
ick siet verleijt dus com ick hem te baeten: ik zie dat het (het schaap, zijnde de mensheid) verdoold/misleid is, dus kom ik het helpen/herstellen (van zonde); WNT ‘Baten’ 2
302
van aenbegin: sinds het allereerste begin; MNW ‘Aenbegin’ caritaeten: ‘zorgende liefde’; WNT ‘Caritaat’ 1
304
de soeckeren van eijgen baeten: de zoekers van eigen voordelen; WNT ‘Baat’
305
tot een onnomelijcke superstijcie behendlijck gebracht: behendig tot een enorm bijgeloof gebracht ; WNT ‘Onnoemelijk’; WNT ‘Superstitie’ Hier wordt anachronistisch verwezen naar het katholicisme dat in de tijd van de kerkhervormingen werd beschuldigd van allerlei soorten van ‘bijgeloof’ die nog maar weinig te doen hadden met het geloof in zijn zuiverste vorm.
306
haer vergeten is heel mijn vaderen macht: zij zijn geheel de macht van (het geloof in) mijn Vader vergeten
310
sal u begoeijen: zal u begoeden met sijn der deuchden Jent: met zijn ‘vaardige’ deugden WNT ‘Jent’ I1 (stopwoord)
311
ghij […] sult zijn trijumpheerlijck: je zal de overwinning behalen
313
als diet alleen is multepliceerlijck: als diegene die het alleen kan schenken
315
Clopt: Onduidelijk wending misschien ‘het is juist’ tot uwent ist keerlijck: keert zich tot u
317
want de oude usancije een elck begeerlijck: want de oude gewoonte (zijnde het oude geloof), voor ieder aantrekkelijk usancije: gewoonte; WNT ‘Usance’ 1a
318
haer ouders Leven naevolgende: het leven van hun voorouders navolgend
320
omnipotentheijt: almacht; WNT ‘Omnipotent (Aanv.)’ 1
321
cortelijck: spoedig; WNT ‘Kortelings’ 2
322
omniposentheijt: in een geheel andere toestand geplaatst
323
tswaerlijck verstrijcken: het bedroefd de tijd doorbrengen
13
324
‘Laet ons wederom na Judeen gaen strijcken’ gaen strijcken: weggaan, vertrekken Zie Joh.11:7 ‘Ende daer na seyde hij to zijne Discipulen: Laet ons weder na Judeam gaen.’
325
sonderlinckx een: een bijzonder iemand onboeden: heeft mij ontboden
326
al gelijcken: allen/geheel
331 332
‘Weetij niet meester dadt sij u Laesten wijlden doeden dus neemptet dese reijse als nu verdrach’ neempt…verdrach: stel uit Vergelijk: Joh.11:8 ‘Sijne discipulen seyden tot hem: Rabbi/ de Joden hebbn u na gesocht te steenighen/ ende gaet ghij wederom derwaerts’.
336 341
‘Sijnter niet twaelff uuren in eenen dach […] […] want het licht is hem geschadueert’ Zie Joh.11:9-10 ‘Jesus antwoordde: En zijnder niet twaelf uren inden daghe: So iemant inden daghe wandelt/ die en stoot hem niet: want hij liet het licht deser werelt. Maer so iemant inder nacht wandelt/ die stoot hem: want daer en is gheen licht in hem’.
338
mijn gewach: mijn stem; WNT ‘Gewag’ 1
340
wandt: wandelt, doolt: WNT ‘Wanderen’ wert: wordt haest: snel, vlug
341
is hem geschadueert: is (voor) hem overschaduwd
342 343 344
‘weet vrienden Lazarus ons vrient slaept ongelogen. dus Laet ons derwaerts gaen tis mijn begeert om hem te wreckene’ wreckene: versta ‘weckene’ Zie Joh.11:11 ‘ […] Lazarus onse vrient slaept/ maer inck gae om hem te ontwecken’.
346
‘Meester slaept hij de sieckt dan haest van hem keert’ Zie Joh 11:12 ‘ […] Heere/ in dien hij slaept / so sal hij ghesont worden’.
347
sijn verwachtich: afwachten
14
348
op hem fulmineert: vaart tegen hem uit; WNT ‘Fulmineeren (Aanv.)’ 1; We hadden hier wel eerder ‘u’ verwacht i.p.v. ‘hem’.
349
Jae elck is metter harten in u schier man slachtich: Ja eenieder is met het hart bijna schuldig aan uw doodslag man slachtich: schuldig aan doodslag ; MNW ‘Manslachtich’
351 352 353
‘Vrienden Lasarus ons vrient is doot waerachtich en ick verblijde mijn uuijt tscherschen gronden om uwent wille om dat ghij int gelove wert stantachtich wert stantachtich: volhardend wordt; WNT ‘Standachtig’ A1 dat ick daer absent was ter selven stonden.’ absent: afwezig ter selven stonden: toen (bij het sterven van Lazarus)
354
Zie Joh.11:14-15 ‘ […] Lazarus is gestorven: Ende ick ben blijde om uwent wille/ dat ick daer niet gheweest en ben. Op dat ghij gehlooft: Maer laet ons tot hem gaen’. 356
‘Laet ons met hem gaen vaet mijn vermonden vaet mijn vermonden: (stoplap) begrijp wat ik zeg; WNT ‘Vatten’, WNT ‘Vermonden (I)’
357
ende sterven met hem nae dattet dus wesen’ Zie Joh.11:16 ‘ […] Laet ons oock gaen/ op dat wij met hem sterven’.
362
die alleen een gepresen goet: die het enige te prijzen goed (is ; elliptisch)
363
ons egresse: onze uittocht
364
de wech is verde: het is ver, de weg is lang
366
om te vertroosten: om te gaan troosten princesse: (rederijkersterm) prinses
370
Lacen: helaas
374
als een elendich pant vol druckx: als een ellendig pand vol ervaring van droefenis; WNT ‘Keuvelkap’
376
fondateur: stichter
377
verburgen: verborgen
378
min: mijn 15
379
ons affgespleten: ons ‘afgespleten’, ons ontgaan
384
sobere: zwakke
386
mijn broederen: men verwacht: mijns broeders vgl. R. 493, 517, 550 Jeucht: levenskracht
387
want ghijt wel vermeucht: U bezit het vermogen (t.o.v. ‘Lief’ zijnde Jezus)
392
ten recht dat ons verdriet bestrijt: het recht dat ons verdriet aanvalt; Men verwacht: tes recht
394
recht: billijk
R. 400-500
404
ten recht dat ons verdriet bestrijt: het recht dat ons verdriet aanvalt; Men verwacht: tes recht
407
wadt gaedij gesingen: wat zal hij zeggen
408
allen: geheel nu ter tijt: nu
409
heeft gaen beringen: heeft omsingeld, hier figuurlijk: heeft gevangen; WNT “Beringen (I)”
410
elck moet dien passagie volbringen: iedereen moet deze doortocht (sterven) volbrengen; WNT “Passage” I1a
411
Jae eijgen geschreven onder dit advijse: Ja elk mag zich dit advies (nl. dat de dood iedereen te wachten staat) eigen maken
414
ick: men verwacht: ickt
416
men derft mij niet brieven: anderen hoeven het mij niet mee te delen; WNT “Brieven”
420
sijn believen: zijn verlangen; WNT “Believen” 2
421
dat hem gevalle: dat hem overkomt
423
Legt: ligt
426
als een prijse versmaet tot alder oneeren: als een tot de oneer van allen misprezen prijs; WNT “Versmaden” 1 16
427
als den misraelen: zoals de verdwaasden; MNW
429
Tmach ons wel Jammeren: het mag ons toch wel verdriet doen
435
vercoren: uitverkoren
436
dies: dus/of of diens/van wie
438
en sien wij meer: zijn we niet meer dan
439
bereijden: bereid tonen
440
vierige: vurige
441
altoos: altijd
444
valdij clachtich: klaag je druckich: bedrukt
446
hoe wilt uwer sinnelijckheijt stillen ongeriefflijck: hoe stilt u uw ongemakkelijke zinnelijkheid/zwakheid; WNT “Zinnelijkheid”; WNT “Ongeriefelijk” dis: dus/zo
450
bedwingende een Luttel u druckich misbaer: bedwing uw verdriet toch een beetje
453
Sijmen: Simon; WNT “Sijmen” mijn caer: mijn vriend is het niet wel recht: is het niet terecht/ ons recht
457
want een knecht niet boven sijn heer vermach: want een knecht kan zich niet boven zijn heer opstellen. Verwijzing naar Joh. 15:20 ‘Bedenk wat Ik gezegd heb: ‘Een knecht is niet meer dan zijn meester.’ Als ze Mij hebben vervolgd, zullen ze ook jullie vervolgen; en voorzover ze mijn woord ter harte hebben genomen, zullen ze ook dat van jullie ter harte nemen’.
458
sijn dach: Zijn sterfdag
459
wee o’ wach: uitroep van rampspoed en droefheid ; WNT “Wee (I)” en WNT “Wach”
461
hoe welt u een gequelt doet: hoewel het u leed doet Laet staen u quelen: stop met uw gejammer; WNT “Kwelen” 2
463
wilt god den heer bevelen: laat het in Gods handen
17
464
doet altijt charitaten: zorg (imp.) steeds goed, WNT “Charitaat” 1
465
want een desolaet wesen mach doch niet baeten[…]: want een troosteloos wezen haalt toch niets uit…
466
[…] daerom bruijckt doch maeten nu ten tijde: gebruik daarom nu toch maat (in uw verdriet)
467
in dat godt u verkent: in dat wat God u doet kennen/toebedeelt
470
confortawige conforteringe: vertroostende steun; WNT “Confortatief” 1; WNT “Confoort”
471
druckige: bedroefde ijmagineringe: gedachten; WNT “Imagineeren”
472
abbuseringe: verwardheid
473
vol alder ootmoet: vol opperste welwillendheid; WNT “ootmoed”
474
eenpaerlijck: steeds
476
tis claerlijck: het is duidelijk
480
maer niet beteren dan een goet verdrach: niets beter dan een goede verstandhouding (tussen de rede en de zinnelijkheid R.477)
486
ick claecht goode inden troon als nu ter tijt: ik klaag nu (bij) God in de hemel
490
gestelpt: gestelpt, gestopt als die gesinde: (versvulling) alsook de ons (wel)gezinden
495
Jonste: genegenheid, Liefde
496
bedaecht: belicht, doet zien
497
engien: geest
498 499
‘ghij sijt bij wien alle solaesheijt mijn moet in vloeijende sijn’: jij bent het door wie voor mij alle troost moet vloeien
18
R. 500 - 600
500
die deerne dijn: uw dienares
501
duijsentich: duizend
506
vol Lijen: vol medelijden
507
op dat u hert aen geen teringe werdt gebonden: opdat uw hart zichzelf niet zou verteren
512
verversschende: verfrissend als de harten vanden douwe: zoals de herten van de dauw
514
soet accoort: zoete vrede
519
reijn van beschouwen: zuiver om te zien
520
‘martha uuijt’: (toneelaanwijzing) vgl. Joh.11:20 ‘Als dan Martha hoorde dat Jezus quamt/ginck sij hem te ghemoet/ ende Maria sadt in huys’. hier naeckende is: nadert hier haerder hertschen verknies: het wegkwijnen van haar hart
521
sij compt uuijt tegen: zij komt u tegemoet dies: daarom
526
eijlacij: (tussenvoeging) helaas
527
soete redene bewijst: toon me ‘zoete redene’/ troostende woorden
530
die welcke dat: waardoor dat u droeffheijt wert staeckende: die uw droefheid zal stoppen
536
is hier genaeckende: nadert hier
538
u bedroeffde memorije clachtich: uw klagende, bedroefde geest; WNT “Memorie”; WNT “Klachtig”
539
stantachtich: standvastig; WNT “Standachtig”
542
ruwaert: ‘Persoon die uit naam en in de plaats van een ander een land of gewest bestuurt’ dus hier vertegenwoordiger van God; WNT “Ruwaard (I)” 1 der hoochster pestuere: van het hoogste voorkomen, hier dus God; WNT “Postuur”
19
543
wiens notelijcke getempereerde temperuere: wiens noodzakelijk getemperde temperament; WNT “Noodelijk”, WNT “Tempereeren”
545
vreucht allen mensche: alle mensen vreugde schenkt in grooter sanduere: onduidelijke formulering
547
bij wien den dach bewaert: (bijbepaling bij u) bij wie de dag bewaard wordt
550
mits de doot mijnen broederen vermaert: door de dood van mijn vermaarde broer; WNT “Mits”
552
van veelheijt van traenen een druck onpaert: neem de druk weg van mijn door de veelheid aan tranen bezwaard lijf
553
dit vermach een meer dijn genadicheijts cuere: dit kan slechts de zorg van uw genade
554
aenvaert: naartoe gaat
556
desen getruere: dit getreur
560
hoe broederlijcke Jonste oijt was altenen: hoe uw broers goedheid ooit alomtegenwoordig was Jonste: goedheid; WNT “Gunst” altenen: altijd; MNW “Altenen”
561
verdurven sijn: verwoest zijn (van verdriet); WNT “Verdorven” 1
562
tmoet immers eens gesturven sijn: er moet nu eenmaal eens gestorven worden
565
al tenen: altijd, MNW “Altenen” hoe hem Jonste altijt verthoocht: hoe goedheid zich altijd vertoont
568
reden: woorden claer ende bloot: klaar en duidelijk
572
deze zin lijkt niet af te zijn
577
mijn Jammert: doet mij verdriet u druckich aenschijn: (genitiefbepaling) het aanschijn van uw droefheid
581
wilt verjolijsen: schep vreugde; WNT “Verjolijsen”
587
sel: zal
588
meuchgentheden: vermogen 20
589
druckichlijck: vrees veroorzakende ; WNT “Drukkelijk” bestel: beschikking
590
‘in dal van Josephat’ Verwijzing naar Joel 4 waarin Jahwehs ‘vonnis van de volken’, zijn laatste oordeel, wordt beschreven. ‘Want in die dagen, in die tijd, als Ik Juda en Jeruzalem herstel, breng Ik alle volken bijeen en laat hen afdalen naar het dal van Josafat. Daar begin Ik met hen een rechtsgeding over mijn volk en mijn erfdeel, Israël’.
591
gemeender zede: algemene praktijk
592
meden: ook
597 598
beseven: beseffen; MNW “Beseven” derff: hoeft
R. 601-700
604
paelende: aan elkaar verbindend
608
sout sijn betaelende: zoudt betalen
610
weest u […] haelende: ga halen
612
bekinnende: zal u bekend worden; WNT “Bekennen” 2
613
uuijt charitaeten: uit Liefde (zijnde Gods liefde)
617
niet te versteeckene: niet te negeren; WNT “Versteken (I)”
618
opt een endde van Jesus gaende: (toneelaanwijzing) naar de ene kant van Jezus weggaand
621
beclijve: bezitten/verkrijgen
623
sijt uuijt: (ver)laat het gekijve: de onrust
624
elck vreucht: elke vreugde
625
stellende ten besten elck sijnen ganck: voor ieder het juiste pad bewandelt
626
vrij eijgen blijve: geheel zijn eigendom blijf
21
628
als die: als degene die treckt uuijt mijnen Lijve: verheft
630
[… ]in spranck: […] tot mij kwam
632
genathuereerde: natuurlijk geworden /menselijk geworden
633
nathuere: (woordspel) wezen exalteerde: tot een zeer hoge staat verhief; WNT “Exalteeren (Aanv.)”
636
middele: middelaar binnen de Heilige Drievuldigheid In Lc. 1 waarnaar in de marge wordt verwezen wordt de aankondiging van de geboorte van Jezus beschreven. Daarin vernemen we dat het kind dat Maria zal baren ‘een groot man’ zal zijn, en ‘Zoon van de Allerhoogste’ zal worden genoemd.(Lc.1:32) Hiermee wordt voor het Jezus’ plaats binnen de Heilige Drievuldigheid waarnaar hier verwezen wordt geschetst. Jezus’ rol als middelaar binnen de Heilige Drievuldigheid, die het geschil tussen God en de mensheid (na de erfzonde van Adam en Eva) zal moeten oplossen, wordt echter ook omschreven in de ‘Bliscappen van Maria’, dit is een cyclus van zeven 15e eeuwse spelen met bijbelse bronnen. In de eerste bliscap beschrijft God deze ‘taak’ van Jezus (vss. 1276-1291). (<www.dbnl.org/tekst/_bli001whbe01_01/>, 17/04/2009).
637
wiens vaderen mogentheijt in formeerde: die God de vader informeerde
638
noteerde: opmerkte; WNT “Noteeren” 4
641
‘puer godt puer mensche godt en mensch te gaedere’ Verwijzing naar Joh. 1:14 waar in de inleiding Jezus omschreven wordt als Hij waarin het woord van God vlees is geworden.
642
die oude vaders: voorvaderen In de marge wordt verwezen naar Js.6, hierin wordt het roepingsvisioen van Jesaja verteld. We krijgen een beschrijving van Gods hemeltroon zoals Jesaja het zag in zijn visioen: ‘…de Heer, gezeten op een hoge en verheven troon. De sleep van zijn mantel vulde heel de tempel...’ . Daarna wordt omschreven hoe een serafijnse engel op Jesaja komt toegevlogen en hem verteld dat al zijn zonden zijn vergeven: ‘Zie, nu dit uw lippen heeft aangeraakt, is uw zonde verdwenen, en uw schuld bedekt’(Js.6:6-7). Waarop Jesaja de opdracht krijgt om het woord van God te gaan verkondigen (Js.6:8).
643
in die duijstere stede: de hel
22
644
haeren druckx ontlaedere: de ontlader/verlosser van hun ellende
645
beraetsamigen: raadgevend faconde: welbespraaktheid; WNT “Faconde (Aanv.)”
646
van gront te gronde: geheel, allerdiepst
647
bedruck: men verwacht bedruckt
648
o’ heer diet al binnen swerelts ronde: elliptische zinsconstructie, ww. Ontbreekt
650
int sdoots bestrijden: in de doodstrijd
654
sonder verbeijen: zonder wachten, terstond; WNT “Verbeiden” 1
656
toe meijen: mijden
657
haer spreijen: verspreiden zich
658
verstrangen doet: meer verdrietig maakt; WNT “Verstrangen (II)”
662
verschrijckt mijn: verschrikt me prangen: geprang; WNT “Geprang” 2 vroet: waarvan (ik) kennis (heb) genomen (versvulling voor het rijm); WNT “Vroed (I)” 5
664
gesteecken: gestoken
665
sinnen engien: geest
666
ontvlien: ontvluchten, hier ook weigeren
667
dunckt: zal me dunkt, zal geloof ik
668
nau: nauwelijks, amper
670
twelck puer Lieffde mijn doet beslaeven: wat mij dit puur uit liefde laat doen doorstaan; WNT “Beslaven” 1
671
dus issmen mijn gracij noijt siende besweecken: zo heeft men mijn gratie nooit zien verzwakken
672
de geminde met mijnder gracij bestreecken: (tegenover)de beminde, geliefde die met mijn gratie ‘bestreken’, bedekt is
674
verschijnen: toekomen 23
676
togen: tonen, aanwijzen
678
gerieffde: (be)diende
680
gelieffde: beminde
683
Te saliger uren: in betere tijden sijn weert: zijn waard, gastheer
684
daer sulck begeert: waardoor dit verlangen met inniger meninge: met innige bedoelingen
687
Na de doot noch toont geweninge: na de dood nog droefheid toont
693
Sij werde noch hoop ick alle troost gewinnende: zij zullen, hoop ik, nog allen de troost vinden
694
druck: droefheid
697 698 699
‘Waerom Liet hij hem dan sterven nae dat hij hem die blint geboren // was siende / maeckte / ende hij die vercoren // was die verkoren was: die uitverkoren was van hem als Lazarus bij sijnder genaden hadt hij hem vanden doot niet mogen ontlaeden’ ontlaeden: vrijwaren, verlossen
700 701
Zie Joh. 11:37 ‘[…] Dese die des Blinden ooghen gheopent heeft/en conde hij niet maken/ dat dese nie ghestorven en hadde.’
R. 702-800
704
clappen: praten voecht: voegt/past
705
nae: zoals
706
werdt hij weder als nu gracije bejaegende: krijgt hij terug zoals het nu is genade
707
als Lieffste diet altijt meest Jonste gebeurt: die altijd de meeste genegenheid ten deel valt
709
Hoe vaert godt bewaert ick willeceurt: hoe het (ver)loopt, God beware me, daar stem ik mee in ick willeceurt: (daar) ga ik me akkoord, stem ik mee in; WNT “Willekeuren” 4 godt bewaert: (versvulling) God beware me 24
712
Jammer: verdriet beneven: nabij
716
wilt u van claegene begeven: stop met klagen
717
‘[…] doet den steen aff’ Vgl. Joh.11:38-39 ‘[…] ende der was een Speloncke/ ende eenene steen was daer opgheleyt. Jesus seyde: Neemt den Steen wech […]’.
719
werdt beseven: (Imp.) beseft; MNW “Beseven” 3 te staen in staeden: bij te staan, te helpen
721
Laet u beraeden: beraad u, denk na
722
bestaet: onderneemt; WNT “Bestaan(I)” 1 u badt bedinckt: bedenkt u beter
723 724
‘en merckt doch dat Lazarus ons broeder stinckt want tis huijden den vierden dach huijden: vandaag; WNT “Heden” sijnder begravinge’
725
Vgl. Joh.11:39 ‘Martha de suster des ghestorvenen/ seyde tot hem: Heere/ hij stinckt nu/ want hij heeft vier daghen [daer gheleghen]’. 725 726
dies niet en mach hem eenich secours sijn toegeleijt: daardoor mocht hem geen enkele zorg meer toebedeeld worden
728 729
‘O Martha heb ick u niet geseijt stelt om te geloven u sinnen ingien uw sinnen ingien: uw geest ghij sult die glorie van gode sien’
730
Zie Joh.11:40 ‘Jesus seyde tot haer: Hebbe ick u niet gheseyt: So ghy ghelooft/ ghy sult de heerlijckheyt Gods sien’. 731
u claerlijcken noot is: is duidelijk noodzakelijk voor u
732
doet aff: verwijder; WNT “Afdoen”
733
int saijsoene: in het seizoen (versvulling), nu
740
elcx beraeder: eenieders raadgever 25
742
slaet hant aen: help, steek een handje toe gevader: vrienden; MNW “Gevadere” 3
745
Ghans even: krachtterm waarin Ghans=God, normaal wordt deze term dan aangevuld met een lichaamsdeel, dit is hier echter niet het geval. Het is onduidelijk waarop ‘even’ dan wel slaat; WNT “Gans II”
746
geduertet Lange stondt te misprijzene: als het lang zou duren zou het te verachten zijn; WNT “Misprijzen”
748
Hael haeel: uitroep bij het wegrollen van de steen voor Lazarus’ graf
749
wrimpen: verkrimpen (van het gezicht); WNT “Wrempen”
751
crimpen: verkrampen; WNT “Krimpen”
752
ondlijdelijck: ondraaglijk; WNT “Onlijdelijk” vrij ongegeckt: (versvulling) zeker niet om te lachen
755
grooff en groff: dik en groot; MNW ‘Grove (II)’ en ‘Grof’
759
dies blijde: daarom gelukkige mijn moeders Lieffste seune: Petrus omschrijft zichzelf (gekscherend) als ‘moeders liefste’
765
regenacij: heerschappij
770
dese schaere: dit gezelschap verblijt: (imp.) verblijd
771
op offer noch eenige tgelooff in u ontglijt: opdat als er nog wat geloof van u wegglijdt
775
tot haeren behulpinge: om hen te helpen haer eenich confoort: hun enige troost
776
accoort: vrede
778
trou mach blijcke: allusie op de spreuk van de rederijkerskamer ‘Trou Moet Blijcken’ uit Haarlem waarvoor de collectie waarin Lazarus Doot teruggevonden werd, samengesteld werd.
780
Lazare Lazare veniforas: Latijnse spreuk (Lazare veni foras) waarmee Jezus Lazarus uit het dodenrijk opwekt; Letterlijk: ‘Lazarus kom naar buiten!’; L/N Vgl. Joh.11:43 ‘Als hij dat geseyt hadde/ riep hij met luyluyder (sic) stemmen: Lazare/ coemt uut’. 26
781
op dit pas: nu
782
scheuckende: schokkend
786
twerckt: het werk
797
Dat meer is: (en) wat meer is
800
‘Ontbindt hem en doet hem sijn cleeren an’ Ontbindt hem: ontdoe hem van zijn windels Zie Joh.11:44 ‘(…) Ontbint hem/ ene laet hem gaen.’
R. 801-901
801
een bequaem ganck: een normale gang, zijn vertrouwde pas
804
Jonstige cracht: liefdeskracht teuwiger ueren: eeuwig
805
u godlijcke kueren: uw goddelijke daden
806
van tije ten tijen: voor altijd, tot in het einde der tijden
807
int betogen: wat gebleken/getoond is; WNT “Betoog” 2
813
patriarchen: aartsvaders; WNT “Patriarch”
814
behendige: vaardige; WNT “Behendig” I1
815
en diet al regieren: zij die alles regeren
816
weten: kennis hebben
817
totten hoochtsten secreten: tot in de hemel
818
int multipliceren: (versvulling) in veelvoud
819
niet aff gespleten: samen
820
vol Loffs gemeten: vol van lof
821
fonteijnen: bronnen 27
822
die glorieren: die zegevieren, schitteren
823
versieren: uitdenken
826
wijs bestieren: wijs bestuur
827
aen mijn bemerken: aan mij zien
830
vlercken: vleugels
831
swercken: wolken, figuurlijk : de dood ; WNT “Zwerk” ,
832
wilt aenschouwende wesen: (imp.) aanschouw
832
met corte beradinghe: (versvulling), met korte bedenkingen/ zonder dralen
836
de passagie: de reis
837
noopt nae: dwingt tot; WNT “Nopen” 6
838
elck personagie: elk personage, eenieder
839
sijn godlijcke ragie: zijn goddelijke ‘razernij’/zijn goddelijke wonderkracht; WNT “Rage”
845
ick neempt op mijn deel des hemelrijcken: ik wed op mijn deel van het hemelrijk
846
mijn noijt tevoren en quam in trouwe: door mij waarlijk nooit gezien werd in trouwe: (stoplap) waarlijk
848
als ick te recht : als ik aandachtig
849
voordachtich: wel bezonnen; WNT “Voordachtig” 1a
850
waerachtich: ware; WNT “Waarachtig” I1
853
phariseen: aanhangers van een ten tijde van Jezus bloeiende Joodse sekte; WNT “Farizeeër” sullen hebben geroocken: ‘zullen geroken hebben’, zullen vernomen hebben
854
vercreupelen: verkreupelen, hier figuurlijk: ineenkruipen na het vernemen van het nieuws waenen te ontsinnen: denken dat ze krankzinnig worden
855
op hem soo siense gestoort van binnen: op hem zijn ze in hun binnenste zo
28
856
dat: dat niemant schier: bijna niemand delaiji: ‘uitstel’; WNT “delai” 1
859
hij blijft voort naij gelt: hij zal niet terugkeren voor het geld (waarschijnlijk het geld waarvoor hij verraden werd door Judas) redempsie: verlossing; WNT “Redemptie”
861
Godt weet dat een waert: misschien is er toch wel een oplossing
863
boven het costuijmelijck plegen: boven het gewone handelen
865
predicatije: ‘geloofsprediking’; WNT “Predikatie”
866
haer quaetheijt: hun ‘verdorvenheid’; WNT “Kwaadheid”
867
hij waer […] een Lieff genoot: hij was een graag geziene gast
871
sijn bewijsinghe: wat hij doet
873
sijn een verdomere: verdoemde; WNT “Verdoemde”
874
sijn een beromere: zich daarom kunnen beroemen
875
bediet: (imp.) leg uit; WNT “Bedieden” 1
877
mij en twijffelt niet: daar twijfel ik niet aan
878
uuijt sal spruijten: uit zal voortkomen
879
vertroost: biedt troost
880
wie compt hier int gemoeten: ‘wie ons hier tegemoet komt’; WNT “Gemoet”
882
in trouwen: (stoplap, versvulling) waarlijk
883
verstant: begrip
885
Hij wil u vertroosten: (begroetingsformule, zege) moge hij u vertroosten die eeuwige excelentie: God
886
werwaert: waarheen; WNT “Werwaarts”
888
mijn gepeijse: mijn gedachten
29
889
vertogen is: is meegedeeld; WNT “Vertijgen” 2
891
Wadt is dach datte: wat is dit toch
895
ick hou: ik denk een Logen: een leugen
900 901
Laetet vrij sijn geloocken in uwer herten: laat het in je hart bewaard blijven
R. 902- 1000
903
Tjan: (tussenwerpsel) waarachtig; WNT “Tjan” in tijts: op tijd
904
waer al geen noot: waren allemaal niet nodig (geweest)
908
een ouwe muije doot: een oude tante dood; WNT “Moei”
910
die mijn al meesterlijck plach te sussene: die (de oude tante) mijn alles ‘meesterlijk’ probeerde te troosten (waarschijnlijk dubbelzinnig te interpreteren)
911
een sodt popken om te cussene: een dom poppetje om te kussen (plagerige opmerking)
912
compt … hier ten danse: ‘komt hier ten dans’ / komt hier ‘aangewalst’ / vervoegt zich hier bij het gezelschap
914
Belegert…met een beter schansche: beleger met een betere versterking, Figuurlijk: verman uzelf; WNT “Schans” 2
915
elck eenen: eenieder, iedereen
916
sodt: onverstandig; WNT “Sodt” 1 al bereijen moet: alles nog moet beredderen, regelen
917
Lauderen: loven,eren die godlijcke standere: formulering van eer tov. Jezus, ‘pijler van God’
918
u eenige christen: hier wordt ‘christus’ bedoeld, afgeleid van het Griekse ‘Χριστός’ wat ‘gezalfde’ betekent.
921
verwoet: kwaad
922
deen met den andere: samen, allebei 30
926
verscheije ick: vertrek ik
929
vermaende: ‘spraken over’; WNT “Vermanen”
931
wij geldender noch om peen en boet: wij zullen er nog straf en boete voor moeten betalen
934
van haer even naesten: van hun naasten
935
hem schickten te alderquaetsten: zich gedragen als de ergste verdorvenen
936
boosheijt: (gen.) de slechtheid; WNT “Boosheid” 1 beweenen: betreuren stantachtich: (versvulling) volhardend; WNT “Standachtig”
938
Alsomen: als men zo die harderen: de herders (leiders) sonder reenen: zonder reinigen (van zonde)
939
die ondersaeten: onderdanen, volgelingen; WNT “Onderzaat” in gelijcker accoorden: in gelijke toestand
941
Verwijzing naar Joh.8 waarin eerst het verhaal van de zondige vrouw aan bod komt en Jezus vekondigt dat wie zelf zonder zonde is de eerste steen moet werpen. Verder in dit hoofdstuk komt een uitgebreide discussie aan bod tussen Jezus en enkele joden die zich vragen stellen bij het volgen van Jezus in het licht van hun geloof. De joden worden kwaad en willen hem stenigen. Jezus kondigt aan dat zij hem later zullen vermoorden.
943
bijt (int fulmineren): gaat zich toeleggen op (het uitvaren tegen); WNT “Fulmineeren (Aanv.)”
946
d’onnoselen: onschuldigen verbijten: te vernietigen; WNT “Verbijten” 2
947
de heijlicheijt van haer die hem aen geen vrouwen houwen: de Heiligheid van hen die ‘geen vrouwen houden’, hier worden priesters bedoeld. Dit is echter archaïserend bedoeld, waarmee dan verwezen wordt naar de katholieke geestelijken.
948
sij daegelijckx inder mouwen stouwen davits schriftueren: ze zingen dagelijks de psalmen (ook weer een verwijzing naar de katholieke geestelijken)
950
tot deser uuren: nu
951
cueren: kuren, gedragingen
952
reen: woorden, gedachten
31
953
sijt velt behouwen: zich manifesteren
958
opter straeten: op straat
959
plaeten: voorbeelden
961
verstooren: zich ergeren, kwaad worden
963
wij bevelent gode: wij vragen het aan God op desen tije: nu
965
volstandich: standvastig; WNT “Volstandig (I)”
968
onversien: onverwacht
969
om dese nazareensche uuit te rooden: om deze volgelingen van Jezus uit te roeien nazareensche: volgelingen van Jezus van Nazareth Uuit te rooden: te vernietigen; WNT “Uitroden” Vgl. Joh.11:53 ‘Van dien daghe aen/hielden sij tsantenraet om hem te dooden.’
972
geostendeert: getoond
973
Salomons portaele: tempel Verwijzing naar Joh. 10 waarin wordt verteld over het feest van de tempelwijding in Jeruzalem waar Jezus aanwezig was. Terwijl hij in de ‘zuilengang van Salomo’ wandelt (Joh.10:22) komen de joden naar hem toe en vragen hem of het nu echt zo is dat Hij de Messias is. Jezus bevestigt dit en haalt zich de woede van de joden op de hals. Ze dreigen er weer mee hem te stenigen.
975
bijt stick: in deze kwestie
977
schuijmeren: parasieten; WNT “Schuimer” verneert: vernederd noot: ‘node’, uit noodzaak; WNT “Noode”
978
sij A noch B. en leeren ter schoolen: ‘ze hebben A noch B geleerd op school’ / ze zijn dom
979
geexpulseert: uitgeroeid oot: onduidelijke term
980
onderwinden: laten zich in met; WNT “Onderwinden” 1
982
in doolen: op de dool 32
984
vliet: vlucht
985
sullen dullen en smallen: zullen verminderen
987
ten dooch niet met allen: zou geheel niet (meer) deugen, het zou allemaal om zeep zijn
988
tpersequeren: (gesubst.ww.) het vervolgen; WNT “Persequeeren”
989
achten ons nu … voor sotten en mallen: nemen ons nu voor gekken
991
diet vermogen: die het aandurven
993
doende reverencie: eer betuigend, groetend; WNT “Reverentie”
997
wil: moge illumineeren: (geestelijk) verlichten onentelijcke gratije: oneindige gratie
998
vrij: (versterkend) zeker/geheel ongefaelt: beslist sneeft: doolt; WNT “Sneven”
1000
niet in fijgueren gemaelt: die niet gezien wordt, in beelden vervat = onvoorstelbaar, niet afgebeeld kan worden; WNT “Malen (III)”
R. 1001-1100
1001
te menigen spacie: op vele plaatsen
1002
mogende: machtige; WNT “Mogend” 1
1003
wil: moge illumineeren: verlichten onentlijcke gratije: oneindige gratie
1004
moecht volenden: mag voltooien; MNW “Volenden” II
1007
Naar het verraad door de (derde) jood wordt ook in de Bijbel verwezen: Joh.11:46 ‘Maer sommige van hen gingen henen tot de Phariseen/ ende seyden tot hen/ wat Jesus ghedaen hadde’.
1009
fraij: gezond; WNT “Fraai” relacije: relaas, verhaal; WNT “Relaas” 33
1012
nae bethaniem: naar Bethanië (woonplaats van Lazarus) is…vluchtich: vlucht, haast zich
1014
ben ick…beduchtich: vrees ik voor; WNT “Beduchtig”
1015
practijckelijck: ‘handig’; WNT “Praktijkelijk” cluchtich: ‘verstandig, pienter’; WNT “Kluchtig (II)”
1016
sonder geschiel: zonder conflict te remedieren: op te lossen
1017
de Justicije te Lanck vertogen issmen dick om versuchtich: gerechtigheid die te lang wordt uitgesteld, (daar) verlangt men dikwijls naar Justicije: gerechtigheid; WNT “Justitie” 1 vertogen: uitstellen; WNT “Vertijgen(I)” 3
1018
dominatije: macht, dominantie door sulckx: daardoor minneeren: verminderen
1021
Jaet in trouwen: (stoplap) Ja, waarlijk
1023
verdienen: belonen
1024
dunckt: dunkt u
1027
Twaer best eijeren inden pan: (volkstalig) we nemen beter eieren voor ons geld, het zekere voor het onzekere.
1028
beroijde cattijven: berooide verachterlijken; WNT “Katijf” 2
1029
van alle onse historie: van ons gedrag isser nau een bevrijt offt hij gaeter op fulimineren en kijven: is er nauwelijks iets gevrijwaard van zijn foeteren en twisten / wij mogen niets zeggen ofhij heeft er kritiek op
1030
1034
subtijlijck: subtiel, fijn ontlijven: doden
1035
helpense van canten: ze van kant maken sonder schromen: zonder vrezen; WNT “Schromen”
1036
verstijven: ‘koud maken’, zie ook R.1196
1038
die heere van Romen: de legermacht van Rome; WNT “Heer(II)” 34
1040
verdomen: verdoemen, veroordelen; WNT “Verdoemen”
1041
onder geestelijck en waerlijck: onder geestelijken en wereldlijken d.w.z. Iedereen
1045
net met allen: in het geheel niet eenpaerlijck: (versvulling) voortdurend
1046
notlijck: nodig
1047
schoffierlijck: op jammerlijke wijze; WNT “schoffierig” B deerlijck: droevige; WNT “Deerlijk” Verwijzing naar Christus’ passie waarin hij sterft ter vergeving van de zonden van zijn volgelingen.
1048
dat: dan
1049
meent: gemeente; WNT “Meent” vergaet: vergaat
1051
nae mijn dunckt: naar het me dunkt, mijns inziens minotelijck: eerwaardig; MNW “Minioot”
1052
het ingeven van duwen Laeter op sijn geseijt: geef er uw mening over
1054
rebelleerderen: rebellen
1055
een mandement: bevelschrift; WNT “Mandement” drijselijck: driest
1056
wien Jesus Christus belijt te wesen: wie Jezus als christus belijdt, vgl. R.1098 u sinnen hier nae neijt: (of) uw zinnen hiernaar neigen
1057
dat selffde: dat
1059
wil […] Lopen: (imp.) Loop met vlijte: met spoed; WNT “Vlijtelijk”
1060
ick doe: ick die de stadt clock Luijen: de stadsklok luiden, dit is weerom een archaïserend gebruikt anachronisme. In de tijd van Jezus werden geen stadsklokken geluid om bevelschriften aan te kondigen, in de zestiende eeuw echter wel.
1061
tsal opde onsen beteren: wij zullen er goed bij varen
35
1062
verwarven: verwerven
1065
wadt wilt doch beduijen: wat betekent dit toch
1066
volckx […] sijn: men verwacht hier is, maar ‘volk’ wordt hier gezien als een verzameling van individuen, vandaar de meervoudsvorm.
1068
Men salder afflesen: men zal een mededeling voorlezen
1072
Tcompt al Loopen: men komt afgelopen
1073
beswaert: zwaar wordt, ongerust wordt
1076
‘Hier sal Jhesus sitten aen den teaffele ende Lazarus met hem’ Vergelijk met. Joh.11:2 ‘So bereyden sij hem daer een Avontmael/ende Martha diende: ende Lazarus was een der genen die met hem ter Tafel aensaten’.
1079
deurwaerder: bode, ambtenaar; WNT “Deurwaarder” 2
1081
voordachtich: welberaden; WNT “Voordachtig” II4
1082
het noot: het is nodig
1083
siminem: onduidelijke term, misschien een aanduiding voor een hogepriester ‘sumnium’ ofwel een eerder spottende toevoeging die ‘van de apen’ zou kunnen betekenen (siminius). Deze laatste verklaring is echter iets minder plausibel gezien de vrij plechtstatige context.
1085
paelen: aanpalenden, aangrenzende landen
1086
baijlljuw(en): ‘rechterlijke ambtenaar die in een bepaald rechtsgebied als vertegenwoordiger van den landsheer optreedt’; WNT “Baljuw” Meijer(en): ook een soort rechterlijke ambtenaar; WNT “Meier(I)”
1088
Ammans: schout, juridisch ambtenaar komt van ‘ambtman’; WNT “Ambtman” bij onsen viertuijt: bij onze macht; WNT “Virtuut”3
1091
te menigen spacije: op vele plaatsen
1092
oneerlijck: oneerbaar, schandelijk
1095
so dat met zijn doctrijne sorgende al ons landen te bewegen staet: zodat door zijn doctrine te vrezen is dat heel ons land zal bewogen worden/ op zijn kop zal staan
1096
donnoselen: de onwetenden 36
1097
is beraeden: heeft (na beraad) beslist
1098
christum te wesen belijen: als christus zal belijden, hier ook weer als ‘de gezalfde’ beschouwen; zie ook R. 1056
1099
met hem al sijn partijen: met hem al zijn navolgers
1100
opentlijcken: in het openbaar; WNT “openlijk”
R. 1101-1200
1102
op goet en Lijff: op het verbeuren van bezittingen en het leven d.w.z. op straffe van confiscatie van goederen en de dood.
1103
orderneeren: veroordelen; WNT “Ordineren” leeren: leringen, lessen oneerlijcken: leugenachtige malicxije: kwaadaardigheid; MNW “Malicie”
1104
consistorije: kerkraad; WNT “Consistorie”
1105
gehooft: te gast gehad haer reveleren: zich bekendmaken
1106
aprenderen: te vernemen, te weten (waar hij is)
1107
op pene: op straf; WNT “Pene (I)” elck sij weetelijck: ieder moet weten
1108
ten fijne: bij wijze van besluit
1110
brieven: dit is waarschijnlijk een verwijzing naar de zgn. brieven uit het bos van Segovia die Filips II van Spanje op 20 oktober 1565 richtte aan de landvoogdes Margaretha van Parma in antwoord op de verzoeken van de graaf van Egmont om de plakkaten tegen de nieuwe geloofsorde te versoepelen. Filips II weigerde elke vorm van toegeving. Deze brieven luidden een nieuwe fase in het verzet tegen Spanje in. Ze waren de rechtstreekse aanleiding voor de oprichting van het Eedverbond der Edelen in december 1565. Kort daarna, in 1567 breekt de Tachtigjarige oorlog uit (van Roosbroeck 1962:55-58). beweghen: acties
1111
surreptelijck: slinks, heimelijk; woordenboek Latijn/Nederlands AUP “Surrepticius” Irreptelijck: vals, heimelijk; woordenboek Latijn/Nederlands AUP “irrepere” 37
1112
contrarije bij eenige seden: op een of andere wijze
1115
den thienden in martij: de tiende maart Dit is misschien een verwijzing naar ‘de ban edict bij vorme van Proscriptie’ van Filips II tegen Willem van Oranje die op 15 maart 1580 werd afgekondigd (van Roosbroeck 1962:55-58). onder gehangen ons segele: waaronder ons zegel is gehangen/ gezegeld
1117
Epischopus noster: onze bisschop; WNT “Episcoop (II) (Aanv.)” verstant: betekenis
1118
een ijgelijck: iedereen hem oorboort: (conj.) zich gedrage ; WNT “Orberen”
1119
segt: (conj.) zegge
1121
gewaerden: worden, gebeuren
1123
periculoessheijt: gevaar; WNT “Periculeus”
1125
wijse vermaerden: wijze vermaarden zijnde de hogere geestelijken; WNT “Vermaard” ontsinnen: het verstand verliezen; WNT “Ontzinnen”
1127
gewaerden: worden, gebeuren
1129
mandement: bevelschrift Eij geslacht der spinnen: Hé spinnengeslacht, vernederende opmerking. Spinnen waren ‘venijnzuigende’, giftige dieren die hatelijke associaties oproepen. WNT “Spin”
1131
amoureusheijt: liefde gewroecken: gewroken
1135
periculoessheijt: gevaar; WNT “Periculeus”
1137
gesproecken: (uit)gesproken
1139
smoecken: smeulen; WNT “Smuiken (I)”
1140
contenteeren onder ons beijen: we moeten het beiden aanvaarden; WNT “Contenteeren” (Aanv.)
1143
behinderen: verhinderen, het leven lastig maken; WNT “Behinderen” 1
38
1144
diet al geneest: hij die iedereen geneest die elck verleijen: die elkeen van zich afstoten
1145
die […]: zijnde Jezus
1148
bannen: verbannen rinderen: runderen
1149
recht verkeerders: die het recht verkeerd behandelen/verdraaien u werck horible: uw vreselijk werk
1150
beschreijen: verdriet aandoen; WNT “Beschreien”
1151
donnoselen: de onwetenden in doots patijbele: aan het kruis van de dood; L/N “Patibulum” 2
1153
infallible: onfeilbaar; RG “Infallible”
1154
alle wreck gaet voort twelck van godt is: alle werk van God is niet tegen te houden
1155
incredible: ongelooflijk, ongeloofwaardig
1156
Verwijzing naar Gen. 49 over ‘de haet van Jacop’. In dit verhaal spreekt Jacob zijn afgunst af tegenover zijn zonen Ruben, Simeon en Levi.
1158
versodt: het gezond verstand verloren; WNT “Verzot” Verwijzing naar 1 Kor 1:18-21 waarin de wijzen van vandaag in vraag worden gesteld en verkondigd wordt dat Gods nieuwe wijsheid de huidige wijsheid tot dwaasheid zal maken. : ‘Want de boodschap van het kruis is dwaasheid voor hen die verloren gaan, maar voor hen die gered worden, voor ons, is het een kracht Gods. Er staat immers geschreven: Verdelgen zal Ik de wijsheid van de wijzen, en het verstand van de verstandigen zal ik tenietdoen. De wijze, de Schriftgeleerde, de redetwister van deze wereld, waar zijn zij? Heeft God de wijsheid van de wereld niet tot dwaasheid gemaakt?’
1159
en de simpele profiteeren: Verwijzing naar Jl. 2 en 3 waarin weer wordt verwezen naar de dag waarop God voor eenieder van zijn volk redding belooft: ‘Zo zal het gaan: ieder die de naam van de Heer aanroept, zal worden gered...’ (Jl.3:5) so als wij hooren: naar wij vernemen, zoals we horen
1163
versmooren: verstikken; WNT “Versmoren”
39
1164
nae mijn bekinnen: (stoplap) naar mijn mening
1165
die boose: de slechten; WNT “Boos”
1166
trijbulatije: moeijlijkheden; WNT “Tribulatie”
1168
wadt mijn daer compt in de sinnen: wat ik denk
1169
datter: doordat er gepubliceert: bekendgemaakt
1170
vaceren: ons verlaten; WNT “vaceeren”
1171
een ijegelijck: iedereen
1174
regieren: regeren
1175
wij connent niet remedieren: wij kunnen geen verbetering brengen; WNT “Remedieren” 1 deert: leed doet; WNT “Deren” 2
1176
een Jolijsheijt: iets wat ons vrolijk maakt; WNT “Jolijs (I)”
1180
bloot: (stoplap) duidelijk
1181
een reijn broot: een ‘rein’ / zuiver brood (itt. Onrein, primitief); WNT “Rein(I)” 3
1182
u predestineerde goet: uw voorbeschikte goed; WNT “Predestineeren”
1184
om te vermeren: om te vermenigvuldigen, vermeerderen tspoet: het voorspoedige
1186
alst sant voor de wint sijn vluchtich: zoals zand voor de wind vluchten
1187
recht als de geleerde doet: verstandig, zoals de geleerde doet
1188
cleinhheijt: (geestelijke) zwakheid; WNT “Kleinheid” B1 versuchtich: bedroefd; WNT “Verzuchten” 2a
1189
waeren…beduchtich: vreesden; WNT “Beduchten” I
1191
precioes gelaet: kostbaar aanschijn, verheven aanspreking van Christus
1192
die mijn siel bestrijt heeft: die mijn ziel overwonnen heeft versmaet: versmaadt; WNT “Versmaden”
40
1193
u eijgen blijven: u trouw blijven
1194
wroecht: (moreel) kwelt; WNT “Wroegen” 4 voorleden quaet: het verleden kwaad, de oude slechtheid; WNT “Voorleden (I)”
1195
versaet: geestelijk verzadigd, in mentale rust; WNT “Verzaad(I)”
1196
om u te roepen aen om een genaedelijck verstijven: om u aan te roepen voor ‘een genadevolle versterking’/ genade; WNT “Verstijven” I1d
1200
so menich apostaet: vele afvalligen, geloofsverzakers; WNT “*apostaat (Supp.)” 1
R. 1201- 1300
1201
haeckende: verlangend, strevend te ontlijven: van het leven te beroven; WNT “Ontlijven” 1
1204
beclijven: gedijen; WNT “Beclijven” 4
1208
het costuijmelijck plegen: het naar gewoonte handelen
1209
wien ik mijn siel heb opgedregen: (aanspreking) gij aan wie ik mijn ziel heb opgedragen
1210
godlijcke forma: goddelijk gedaante; aanspreking; WNT “Forma (Aanv.)”
1211
om u: voor u salve: zalving, troost
1212
gedwegen: gewassen; WNT “Dwaan” 1
1213
gekweld: MNW “Vertravaelgeren”
1214
precieuxse: kostbare nae ick bevroede: maar ik weet; WNT “Bevroeden” 3
1215
mijn selffs goede: mijn zelf behaalde goedheid tuwaerts: naar u toe; WNT “Uwaart(s)” 1a
1216
te mijnwaerts: mijn richting uit vloede: vloeide
1217
int behoede: in bewaar
1218
appellatije: verweer 41
1220
mijn Jonste soose is gelegen: mijn liefde (zo)als ze zich in mij bevindt
1221
verwegen: doen bewegen tot; WNT “Verwegen (II)” den daet uwer waerden: de daad die gij waardig zijt
1222 1223
beschijnen: verlichten al mijn sijnnen ingien: heel mijn geest
1224
verschricken: zijn verschrikt
1225
dat ghij u van mijn sondersche soo laet genaecken: dat u mij, zondenares, zo laat aanraken
1227
alle sondige corruptien moeten vlien: alle zondige aantastingen moeten vluchten; WNT “Corruptie (Aanv.)”
1228
messaecken: ontbreken; WNT “Miszaken”
1229
mach daecken op: mag komen over; WNT “Daken (I)”
1230
nachtinge: overnachten
1233
uwer Ciencie: uw kennis; WNT “Scientie” 1
1234
wiens genadicheijt mijn harte Laet u bien: gij die door uw barmhartigheid u mijn hart laat bieden
1235
jonste: liefde al een vate vol sondich venijnen: al is het een vat vol zondig venijn
1236
ontfermpt u mijnen: wilt u over mij ontfermen
1238
Al datter is mijn Lichaemen gewelt: al wat in mijn lichaam kracht geeft
1239
gelijck den padde swelt: zoals de pad opzwelt, de pad zwelt zich volgens het volkgsgeloof op als ze ‘toornig’, woedend wordt vandaar deze vergelijking; WNT “Pad(I)”
1240
Laeten: te gedragen
1241
verquist: verkwist
1242
‘ken weet niet waer toe dit verlies is van noot is van noot: noodzakelijk voor is, toe dient. Judas vindt de zalf van Maria Magdalena geldverspilling.
42
1233 1234 1245
1246
‘men mochtet vercocht hebben en gedeelt den armen bloot’ want ten is om drie hondert penningen niet gecost ende der armen bedachtenisse is niet met allen groot der armen bedachtenisse: het in de geest houden van de armen niet met allen: in het geheel niet dus mochtmen den armen hier mede wel hebben bedocht’ dus mochtmen den armen hier mede wel hebben bedocht: dus mocht men de armen hiermee wel bedacht hebben/dus mocht men dit wel aan de armen gegeven hebben. Vergelijk met Joh.12:4 ‘Judas Simonis Iscarioth/ diehem soude veraden: Waerom en is dese salve niet vercocht om drie hondert penninghen/ ende den Armen ghegheven’.
1252
murmuratije: ontevredenheid; WNT “Murmureeren”
1253 1254
also niet dat ghij altsaemen belijt: Het tegengestelde van wat jij samen zegt
1254
Laet mijn sijn ontcnocht: laat mij dat uitleggen, laat het ongeknoopt/verklaard zijn (zonder verwarring/ ongeknoopt zijn)
1255
vaet mijn bediet: begrijp mijn verkondiging; WNT “Bedied” 1
1259
armotha: bedoeld is ‘aromatha’, geuren (van de balsem)
1261
monijcie: uitleg
1262
gewrocht: verricht; WNT “Wrochten (I)”
1263
credicije: geloof
1265
wadts u suspijcije: vanwaar uw achterdocht
1267
een groote benefijcije: een grote weldaad
1268 1269 1270
‘maer de armen sullen haer dit niet beclaegen want sij sullen bij u wesen tot den laetsten daegen dus vindij altijt oorsaecken genoch om die te retribuweeren retribuweeren: (aalmoezen) te schenken; WNT “Retribuweeren” maer mijn suldij niet hebben nae u behaegen’ maer mijn suldij niet hebben nae u behaegen: maar mij zul je niet (bij je hebben) om je te behagen/ om je gemoedsrust te schenken Vergelijk met Joh.12:8 ‘Want de Armen hebt ghijlieden altijt met u / maer mij en hebt ghijlieden niet altijt’.
43
1273
niet molesteren: niet kwellen
1275
voor christum gaen affermeeren: als de gezalfde gaan bevestigen, zie ook R. 1056 en 1098
1276
niet gehoont: niet veracht; WNT “Hoonen”
1278
Laet duncken: denkt tsij hoe ghij sijt gepersoont: wie je ook bent
1279
te berespen: te berispen
1282
eenpaerlijck: (versvulling) blijvend; WNT “Eenpaarlijk”
1284
weesse niet daerlijck: deer ze niet
1285
wert vertoegen: wordt vertoond
1286
mijn doot in bewesen heeft: mijn dood heeft in aangekondigd
1287
Loijael: loyaal, trouw
1288
geboegen tot: gebogen naar, zich schikken naar
1289
die redene: die woorden vertael: spreek
1291
En off u niet wilde Laeten genoegen: En als u zich niet tevreden stelt met
1292
mijn affscheijdinge: mijn afscheid
1293
Lijden: aanvaarden, verdragen tenemael: geheel
1294
met een costelijck ungent: met een dure zalf; F/N “Onguent”
1295
nae de Jootsche maniere als u wel bekent: op de joodse manier zoals die u wel bekend is
1296
vergont: benijdt; WNT “Vergunnen”
1297
gecrongeert: waarschijnlijk wordt hier ‘gecroneert’ bedoeld, geeëert, gezalfd
1298
nae dit bedrijven: versta: na mijn dood
1299
Lijgerijve: lijf-gerijve, lichaam
44
1300
doen: dit woord lijkt redundant te zijn
V.1301-1386
1303
twedracht oft gekijven: tweedracht of getwist
1305
door haer selffs voornemen versodt: door haar eigen voornemen dwaas gemaakt
1306
de saecke hebben zijn Concluijse: de zaak zijn einde/conclusie hebben
1309
planteijt: in overvloed; WNT “Planteit”
1310
verweckt menich abuijse: veroorzaakt heel wat dwaling
1311
als ick dick: zoals ik dikwijls sermoenen: betogen; WNT “Sermoen”
1313
moede: gemoed
1314
peijen: verzoening van ‘paaien’ bereijt: berust, vertroost
1319
onder u behoede: onder uw bescherming
1320
een weijnich: een beetje die waeren verblendich: die verblind waren
1323
Verwijzing naar Joh. 19 waarin het deel van het passieverhaal verteld wordt waarin Jezus in opdracht van Pontius Pilatus gegeseld wordt. Na deze vernedering vraagt het volk om Jezus te kruisigen, Pilatus verkondigt dat hij Jezus onschuldig acht. Pilatus geef uiteindelijk toe aan de roep van het volk. Daarna wordt Jezus’ kruisiging op Golgota beschreven.
1324
behendich: vlug, spoedig; WNT “Behendig”
1325
dat van mijn tuijghen alle schrifturen: datgene wat alle geschriften over mij getuigen
1326
Verwijzing naar Joh. 3:14 ‘Maar evenals Mozes in de woestijn de slang omhoog geheven heeft, zo moet ook de Mensenzoon omhoog worden geheven’. tot dier uren: toen
1326
moijsis: Mozes
1328
soen: verzoening
45
1329
aende houte: aan het kruis
1330
op: opdat
1332
gesonnen: gezonden in sulcx verstrangen: in zo’n geweld (van zijn dood); WNT “Verstrangen”
1333
in sijn eeuwige stadt: in de hemel
1334
als: terwijl die trijumpheerders: de ‘zegevierders’ verdoempt: verdoemd
1337
tloopt al naet bethanien Jonck en out: Iedereen loopt naar Bethanië, jong en oud Betanië is de woonplaats van Lazarus zie Joh 11:1 ‘Ende daer was een cranck/met name Lazarus van Bethania […]’.
1339
school: scheelde gecrije: gekrijs; rumoer
1342
dit selffde: hierom
1348
door u Lieft bloeijende: door uw liefde bloeiend, verwijzing naar de spreuk van de Amsterdamse rederijkerskamer De Eglentier. Dit is op het eerste zicht merkwaardig, aangezien we het stuk terugvinden in een Haarlemse verzameling. Waarschijnlijk is deze spreuk een restant van de Amsterdamse ‘wortels’ van het stuk. Het stuk is waarschijnlijk in Amsterdam geschreven voor De Eglentier, maar werd daarna ‘aangepast’ voor gebruik door ‘Trou moet blijcken’. De invlechting van hun spreuk in vers 778 toont dit aan. (De Vooys 1927:184) stout: stoutmoedig, durvend; WNT “Stout”
1349
benout: dreiging grouwen: terugschrikken
1357
Luijtet omme te gecken: klinkt het gek in de oren
1360
verwrecken: overtroeven
1361
oock lank: ook eerder
1365
Laet ons stellen den ganck: laat ons vertrekken daer: naar daar waar
46
1366
contuleuren: controleren, tegenhouden want eenen gemenen Loop is: want het is één gemeenschappelijke optocht
1369
oorloff beminde: (afscheidsgroet) Adieu, vriend
1370
niet sijn moeijende: niet hinderen
1371
slacht den bekinde: wees als liefhebbenden
1372
blameeren: beschuldigen
1373
ons materij: onze materie, ons spel
1378
clerck: geleerde was oproeijende: maakte
1383
maer om dier is in Lieft bloeiende: maar wie in Liefde bloeit, tweede verwijzing naar de slagzin van de Amsterdamse rederijkerskamer De Eglentier, aanspreking van de kamerleden.
1385
aenmerckt den text ende niet des conste perfeckxtije: schenk aandacht aan de tekst (inhoud) en niet aan de perfectie van de kunst
1386
onder sijn eeuwige elecxtije: in zijn eeuwige uitverkorenheid
47
BIBLIOGRAFIE
Afkortingen van geraadpleegde naslagwerken
RG= Rhetoricaal glossarium door J.J.Mak 1959
“Rhetoricaal glossarium”, Assen. <www.dbnl.org/tekst/mak_001rhet01_01/> (04/2009)
MNW=Middelnederlandsch Woordenboek 1998
Middelnederlands woordenboek, in: Cd-rom Middelnederlands versie 3.5, Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Den Haag/Antwerpen.
WNT=Woordenboek der Nederlandse Taal 2000
Het woordenboek der Nederlandse Taal op CD-Rom, Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Rotterdam.
F/N= Van Dale Groot Woordenboek Frans/Nederlands 2006
CD-rom Van Dale Groot Woordenboek Frans/Nederlands versie 2.1.1, Van Dale Lexicografie bv, Utrecht/Antwerpen.
L/N= Latijn/Nederlands Woordenboek 2009
Latijn/Nederlands woordenboek, Amsterdam university press, Amsterdam. <www.latijnnederlands.nl> (04/2009)
Lijst van geraadpleegde werken
Anoniem 1587
Biblia: Dat is De gantsche H. Schrift, Leiden.
Beuken W.A.M. & C.H.W. Brekelmans (ed.) 1995
De Bijbel, Willibrordvertaling, ’s-Hertogenbosch. <www.willibrordbijbel.nl> (20/05/2009)
48
Blom, J.C.H. & E.Lamberts (red.) 2004
Geschiedenis van de Nederlanden, Rijswijk.
Boheemen, F.C. van & TH.C.J. Van Der Heijden 1993
“De rederijkers en Haarlem”, in: E.K. Grootes (red.), Haarlems Helicon. Literatuur en toneel te Haarlem voor 1800, Hilversum, 44-60.
Bor, P.C. 1679/84 “15 maart 1580: Filips II doet Willem van Oranje in de ban, Ban en edict by forme van proscriptie by den conink van Spangien gedaen tegen den prince van Orangien” in: Oorsprongk, begin, en vervolgh der Nederlandsche oorlogen, beroerten, en borgerlyke oneenigheden,Amsterdam, deel II, 198-203. < dutchrevolt.leidenuniv.nl/bronnen/1580 03 15 ned.htm> (01/05/2009)
Coigneau, D. 1984
“Rederijkersliteratuur”, in: M.Spies (red.), Historische Letterkunde. Facetten van vakbeoefening. Groningen, 35-57.
1991/92 “Strofische vormen in het rederijkerstoneel”, in: Jaarboek de Fonteine 41-42,Gent, 17-44.
2000a
“Bedongen creativiteit. Over retoricale productieregeling”, in: R. Jansen-Sieben, J.Janssens en F. Willaert (red.), Medioneerlandistiek. Een inleiding tot de Middelnederlandse letterkunde, Hilversum, 129-137.
2000b
“Trouw is gebleken”, in: Queeste. Tijdschrift over Middelnderlandse letterkunde in de Nederlanden 7,Hilversum, 77-81.
2005a
“Emotions and Rhetoric in rederijker Drama”, in: E. Lecuppre-Desjardin en A.-L. van Bruane (red.), Emotions in the Heart of the City (14th-16th Century), Turnhout, 243-256.
2005b
“De rederijkers”, in: J. Reynaert en D. Coigneau (red.), Overzicht van de Nederlandse Letterkunde deel 1, Gent, 101-137.
Ellerbroek-Fortuin, E. 1937
Amsterdamse Rederijkersspelen in de zestiende eeuw, Groningen.
Erné, B.H. & L.M. Van Dis (red.) 1982
De Gentse spelen van 1539, Den Haag, deel 1.
49
Goosen, L. 1999
Van Abraham tot Zacharia: thema's uit het Oude Testament in religie, beeldende kunst, literatuur, muziek en theater, Amsterdam.
Hummelen, W.M.H. 1958
De sinnekens in het rederijkersdrama, Groningen. <www.dbnl.org/tekst/humm001sinn01_01/index.htm> (14/04/2009).
1968
Repertorium van het rederijkersdrama 1500-ca.1620, Assen, 12-13, 58-105 en 350-366.
1970
“Typen van toneelinrichting bij de rederijkers”, in: Studia Neerlandica 2,Amsterdam, 51-109.
1981
“Types and methods of the Dutch Rhetoricians Theatre”, in: C. Walter Hodges, S.Schoenbaum en Leonard Leone (red.), The Third Globe. Symposium for the Reconstruction of the Globe Playhouse, Wayne State University, 1979, Detroit. <www.dbnl.org/tekst/humm001type01_01/> (14/04/2009).
1982
Amsterdams toneel in het begin van de Gouden Eeuw. Studies over Het Wit Lavendel en de Nederduytsche Academie, Den Haag, 12-18.
1984
“The dramatic structure of the dutch morality”, in: Dutch crossing 22 (April), London, 17-26.
1992
“Het tableau vivant, de “toog”, in de toneelspelen van de rederijkers”, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal-en Letterkunde 108,Leiden, 193-222. <www.dbnl.org/tekst/humm001tabl01_01/index.htm> (14/04/2009).
1996
“31 augustus 1539. De eerste bundel met rederijkersspelen die bij een wedstrijd opgevoerd zijn, komt uit bij Joos Lambrecht Lettersteker te Gent. Spelen van zinne en hun opvoeringspraktijken’, in . R.L.Erenstein (red.), Een theatergeschiedenis van de Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland enVlaanderen, Amsterdam, 98105.
Hüsken, W.N.M., B.A.M.Ramakers & F.A.M. Schaars 1992
“ Hier begint een spel van sinnen van lazarus doot ende hoe dat Christus hem opweckte.” In: Trou Moet Blijcken, Deel 2:Boek B bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘De Pellicanisten’, Assen, fol.126v-141v.
Iperen, H. van; R.Overbeek, M.Spies, S.Schol & S.Trompert 1998
“Van die becooringe des duvels hoe hij crijstus becoorden, Zestiende-eeuws rederijkersstuk van Jan Tömisz”, Amsterdam. 50
Kalff, S. 1889
Trou moet blycken: Tooneelstukken der zestiende eeuw, voor het eerst naar de handschriften uitgegeven, Groningen.
Knuvelder, G.P.M. 1978
Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 1, Malmberg Den Bosch.
Kuenen, A. 1863
Het ontstaan en de verzameling van de boeken des ouden verbonds, tweede deel, het ontstaan van de profetische boeken des ouden verbonds, Leiden. , (01/05/2009).
Mak, J.J. 1944
De Rederijkers, Amsterdam.
Ramakers, B.A.M. 2001
“Allegorisch toneel. Overlevering en benadering”, in: H. van Dijk en B.Ramakers (red.), Spel en spektakel. Middeleeuws toneel in de Lage Landen, Amsterdam, 228-245 en 365-369.
2003
“Voor stad en stadgenoten. Rederijkers, kamers en toneel in Haarlem in de tweede helft van de zestiende eeuw.”, in: B. Ramakers (red.) , Conformisten en rebellen. Rederijkerscultuur in de Nederlanden (1400-1650), Amsterdam, 109-124.
Roosbroeck, R. van 1962
Willem van Oranje droom en gestalte, Hasselt.
Sype, K van de & C. Van Caeneghem 2001-02 “Vier schoone Spelen van Zinnen van Leander en Hero, uitgegeven met een analytische inhoudsopgave en aantekeningen”, in: Jaarboek De Fonteine 51-52, Gent, 67-78.
Vinckenroye, F. van 1965
J.B.Houwaert. De Vier Wterste, Gent, deel 1.
51