MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING EXAMENBUREAU UNIFORM EINDEXAMEN MULO 2007 VAK : GESCHIEDENIS DATUM: WOENSDAG 11 JULI 2007 TIJD : 07.45 – 09.00 UUR DEZE TAAK BESTAAT UIT 40 ITEMS. -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------SURINAME: DE POLITIEKE EN STAATKUNDIGE ONTWIKKELINGEN NA 1945 1 Op 10 mei 2006 was het 140 jaar geleden dat de volksvertegenwoordiging werd ingesteld. De volksvertegenwoordiging werd ingesteld in A B C D
de eerste helft van de 19 de eeuw. de tweede helft van de 19de eeuw. de eerste helft van de 20ste eeuw. de tweede helft van de 20ste eeuw. 2
Wat draagt niet bij tot democratie? A Als de bevoegdheden van de regeringsleider grondwettelijk zijn vastgesteld. B Als de rechten van de burgers zijn gewaarborgd. C Als de vakbeweging vertegenwoordigd is in het parlement. D Als in het parlement oppositievorming bestaat.
4 Lees de onderstaande beweringen goed! De grondwet is de belangrijkste wet van ons land, omdat daarin zijn opgenomen I regels die aangeven hoe een politieke organisatie zich tegenover de kiezer moet gedragen. II de rechten en plichten van de burgers en de taken en bevoegdheden van de staatsorganen. Voor bovenstaande beweringen geldt: A B C D
alleen I is juist. alleen II is juist. I en II zijn beide juist. I en II zijn beide onjuist. 5
Op 25 mei 2005 werden er in ons land algemene verkiezingen gehouden. Men spreekt van algemeen, omdat een ieder
3 Een politiek gevolg van de Tweede Wereldoorlog voor ons land was A B C D
de toenemende urbanisatie. de verbetering van het onderwijs. de vergroting van de bauxietexport. het verlangen naar autonomie.
A die in Suriname geboren was mocht stemmen. B die in Suriname woonachtig was mocht stemmen. C die lid was van een politieke organisatie mocht stemmen. D die voldeed aan de gestelde eisen van de kieswet mocht stemmen.
7
6
Tegenwoordig gaan politieke organisaties samenwerkingsverbanden aan met de vakbeweging om I A bij verkiezingen de arbeiders te verplichten op de vakbondsleiders te stemmen. B de meerderheid te behalen bij de verkiezingen. C stakingen onder de arbeiders te voorkomen. D sterker te staan tegenover het bedrijfsleven. 8 Het Statuut van 1954 betekende geen einde van de koloniale banden met Nederland, omdat ons land een wingewest werd van het Koninkrijk der Nederlanden. II
In bovenstaande zin zijn twee beweringen door het woord “omdat” met elkaar verbonden. Hiervan A is de eerste waar, maar de tweede niet. B is de tweede waar, maar de eerste niet. C zijn beide waar en op de juiste wijze met elkaar in verband gebracht. D zijn beide waar, maar niet op de juiste wijze met elkaar in verband gebracht.
III
9 Vanaf 1987 zijn de ministers voor hun daden verantwoording verschuldigd aan A B C D
IV
Elk land heeft zijn eigen nationale symbolen, dus ook Suriname. Welke zijn onze nationale symbolen? A B C D
I, II, III I, II, IV I, III, IV II, III, IV
de President. de Nationale Assemblee. de Vice-President. hun partijvoorzitter.
12
10
Bij welk jaartal is de gebeurtenis juist? jaartal A 1948
gebeurtenis Ministers waren verantwoording verschuldigd aan het parlement.
B 1950
Alle burgers vanaf 18 jaar mochten naar de stembus.
C 1954
Suriname kreeg een eigen grondwet.
D 1980
Suriname werd een soevereine staat. 13
Op de foto hierboven werd de huidige Surinaamse vlag voor het eerst gehesen. Welke staatkundige gebeurtenis vond plaats? A B C D
Suriname verkreeg autonomie. De grondwet van 1987 werd goedgekeurd. De onafhankelijkheid werd een feit. De staatsgreep van 1980 vond plaats.
Het ministerie dat zich bezighoudt met het uitgeven van gronden om aan landbouw te doen of om een fabriek op te zetten is het ministerie van A B C D
Landbouw Veeteelt en Visserij. Natuurlijke Hulpbronnen. Regionale Ontwikkeling. Ruimtelijke Ordening Grond en Bosbeleid.
11 Lees de onderstaande beweringen goed! I Men spreekt van corruptie als onder andere een ambtenaar in functie zich laat omkopen. II Men spreekt van patronage als er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen een politieke leider en zijn aanhangers. Voor bovenstaande beweringen geldt: A B C D
alleen I is juist. alleen II is juist. I en II zijn beide juist. I en II zijn beide onjuist.
SURINAME: SOCIAAL ECONOMISCHE ONTWIKKELINGEN NA 1945 14 Mijn stappen naast je zachte tred even je schouders tegen die van mij wij lachen vijf vingers grijpen in vijf vingers en weten wat wij op straat Verzwijgen. M. Lutchman(Shrinivasi) 1926-2006 De dichter heeft dit gedicht geschreven van uit zijn A B C D
culturele achtergrond. genoten opleiding. gevoel van liefde voor land en volk. gevoel voor liefde en bekoring voor vrouwelijk schoon.
18
15 Het recht op onderwijs wordt gerekend tot A B C D
de economische grondrechten. de geestelijke grondrechten. de persoonlijke grondrechten. de sociale grondrechten. 16
Lees de onderstaande beweringen goed!
Mensen van een bepaalde godsdienst vasten een maand lang van zonsopkomst tot zonsondergang. Aan het einde van deze periode is er feest en in Suriname is het een nationale feestdag. Deze feestdag wordt gevierd door: A B C D
I De vakbeweging vergroot het welzijn van seniore burgers door ontspanningsactiviteiten voor ze te organiseren. II De regering vergroot de welvaart van seniore burgers door de oude dagvoorzieningsuitkering te verhogen. Voor bovenstaande beweringen geldt: A B C D
19 De bemiddelingsraad voor geheel Suriname heeft tot doel conflicten op te lossen tussen A B C D
alleen I is juist. alleen II is juist. I en II zijn beide juist. I en II zijn beide onjuist. 17
Christenen Joden Hindoes Moslims
regering en particuliere werkgevers. vakbonden en hun leden. vakbonden onderling. particuliere werkgevers en werknemers. 20
Een economisch gevolg van de bouw van de stuwdam te Afobakka op het leven van de boslandcreolen was
Lees de onderstaande beweringen goed!
Direct na de Tweede Wereldoorlog was de onderwijsstructuur in Suriname onduidelijk, omdat niet vaststond
A B C D
HET DEKOLONISATIE PROCES
I op welke leeftijd men naar een school kon gaan. II welke bevoegdheden de leerkrachten moesten bezitten. Voor bovenstaande beweringen geldt A B C D
alleen I is juist. alleen II is juist. I en II zijn beide juist. I en II zijn beide onjuist.
verhoogde toename van het geldverkeer. het uiteenvallen van de gemeenschap. versterking van het gezag van de granman. het verlies van offerplaatsen.
21 Welke dekolonisatiegolf wordt gekenmerkt door de strijd van blanke kolonisten tegen het Europees moederland? A B C D
de eerste dekolonisatiegolf de tweede dekolonisatiegolf de derde dekolonisatiegolf de vierde dekolonisatiegolf
26
22 Lees de onderstaande beweringen goed! De eerste fase van het dekolonisatieproces was gericht op I verbreking van de neo-koloniale banden. II het verkrijgen van zelfbestuur binnen het koloniaal systeem. Voor bovenstaande beweringen geldt: A B C D
alleen I is juist. alleen II is juist. I en II zijn beide juist. I en II zijn beide onjuist. 23
Met de term Derde Wereld duidt men aan A de arme landen in de wereld. B de landen die lid zijn van de beweging van Niet Gebonden landen. C de onafhankelijk geworden landen op het noordelijk halfrond. D de socialistische landen in de wereld. 24 Een sociaal probleem waarmee de Derde Wereldlanden te kampen hadden na hun dekolonisatie was A B C D
achterlijke landbouwmethode. bestaan van monoculturen. gebrek aan kapitaal. eeuwenoude traditie. 25
De gesprekken tussen de rijke en de arme landen met het doel de wereldeconomie te hervormen, worden genoemd A B C D
de Alliance for progress. de Noord-Zuid dialoog. de Zuid-Zuid dialoog. de Vreedzame coëxistentie.
Welk probleem is bij de Derde Wereldlanden niet ontstaan na de dekolonisatie? A het bestaan van monoculturen B grote analfabetisme en onwetendheid C moderne landbouwmethoden in de agrarische productie D een snel groeiende bevolking HET ARABISCH-ISRAËLISCH CONFLICT 27 Welke combinatie van begrip en omschrijving is juist ? BEGRIP
OMSCHRIJVING
A anti-semitisme
verspreiding van de Joden over de wereld.
B diaspora
Jodenhaat door de eeuwen heen.
C pogrom
opstand van de Joden in de bezette gebieden.
D zionisme
verlangen van de Joden naar een eigen staat. 28
In de Balfour verklaring deed Engeland de belofte aan A de Arabieren om het Turkse rijk te verdelen. B Frankrijk en Rusland om het Turkse rijk te verdelen. C de Joden om een Joodse staat in Palestina te stichten. D de Palestijnen om een Palestijnse staat in Palestina te stichten.
LATIJNS-AMERIKA EN CARIBISCH GEBIED IN DE 20ste EEUW
29 Onder intifada wordt verstaan
33 A de opstand van de Joden in de bezette gebieden. B de opstand van de Palestijnen in de bezette gebieden. C de vestiging van nieuwe Joodse nederzettingen in de bezette gebieden. D de ontruiming van de bezette gebieden door de Joodse immigranten. 30 “Hij vond dat de landen van het Midden-Oosten een ongebonden politiek moesten voeren, daarom weigerde hij partij te kiezen in het Koude-Oorlog conflict”. Bovenstaande opvatting is afkomstig van A B C D
Anwar Sadat. Gamal Abdel Nasser. Yitzak Rabin. Menachem Begin. 31
Op 5 november 2006 is de ex-dictator van Irak – Saddam Hussein – ter dood veroordeeld. Hij werd beschuldigd van A misdaden tegen de menselijkheid. B het ondersteunen van terreurgroepen. C het ondernemen van harde acties tegen zijn tegenstanders. D het bedreigen van de wereldvrede. 32 Lees de onderstaande beweringen goed! Kort na de Oktober oorlog van 1973 hanteerden de Arabische staten het oliewapen met het doel I een breuk te veroorzaken in de relatie tussen de Verenigde Staten en Israël. II Israël te dwingen om de bezette gebieden te ontruimen. Voor bovenstaande beweringen geldt: A B C D
alleen I is juist. alleen II is juist. I en II zijn beide juist. I en II zijn beide onjuist.
Van 24 tot en met 30 augustus 2003 heeft Suriname als deel van het Caribisch gebied de Carifesta 2003 georganiseerd Carifesta betekent A B C D
Caribbean festival of actors. Caribbean festival of artists. Caribbean festival of arts. Caribbean festival of authors. 34
De landen die lid zijn van de Caricom worden in twee groepen ingedeeld te weten: de meer ontwikkelde landen of the More Developed Countries (MDC) en de minder ontwikkelde landen of the Less Developed Countries (LDC) Welke rij geeft alleen LDC’s aan? A B C D
Barbados, Guyana, Suriname. Antigua en Barbuda, Belice, Dominica. Grenada, St.Lucia, de Bahamas. Jamaica, Trinidad en Tobago, Montserrat. 35
Welk kenmerk van het Caribische gebied is niet juist? A Ze zijn plantagekolonies geweest. B Ze hebben eerst slavernij en later contractarbeid gekend. C Ze kennen diversificatie in de landbouw en industrie. D Ze hebben een creolentaal.
39
36 De plantages in het Caribische gebied gingen vanaf de 18de eeuw achteruit, omdat ze concurrentie ondervonden van goedkope suiker uit Brits-Indië en van goedkope katoen uit Egypte. In bovenstaande zin zijn twee beweringen door het woord “omdat” met elkaar verbonden.
Latijns-Amerika bestaat uit verschillende maatschappelijke groepen. In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw streefde één van deze groepen ernaar om een eind te maken aan de feodale verhoudingen op het platteland middels een revolutie. Deze groep is die der
Hiervan A is de eerste waar, maar de tweede niet. B is de tweede waar, maar de eerste niet. C zijn beide waar en op de juiste wijze met elkaar in verband gebracht. D zijn beide waar, maar niet op de juiste wijze met elkaar in verband gebracht.
A B C D
beroepslegerofficieren. grootgrondbezitters. landloze en kleine boeren. intellectuelen. 40
37 Met welk probleem hadden de Caribische landen in de periode november 2005 tot maart 2006 te kampen bij de suikerproductie en in de industrie? A B C D
afzetproblemen in de Verenigde Staten en Europa. arbeidstekorten in de oogsttijd. grote kapitaalinvesteringen. grote mechanisatie. 38 Bovenstaande spotprent heeft betrekking op
Lees de onderstaande beweringen heel goed! Een gevolg van het Moderne Imperialisme voor Latijns-Amerika is I de grote kapitaalinvesteringen van de Verenigde Staten en Europa. II opheffing van het grootgrondbezit en herverdeling van de grond. Voor bovenstaande beweringen geldt: A B C D
alleen I is juist. alleen II is juist. I en II zijn beide juist. I en II zijn beide onjuist.
A B C D
the “Alliance for progress.” the “Big Stick policy.” the “Good-neighbor policy.” the “Caribbean Basin Initiative.”