MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING EXAMENBUREAU
UNIFORM EINDEXAMEN MULO 2008 VAK : GESCHIEDENIS DATUM: DONDERDAG 10 JULI 2008 TIJD : 07.45 – 09.00 UUR DEZE TAAK BESTAAT UIT 40 ITEMS. -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------SURINAME: DE POLITIEKE EN STAATKUNDIGE ONTWIKKELING NA 1945 1 Er is sprake van een parlementaire democratie indien onder andere A de politieke partijen hun opvattingen kenbaar mogen maken. B de regering steunt op de gegoede burgerij in het parlement. C de vakbeweging vertegenwoordigd is in de regering en het parlement. D de verschillende politieke partijen worden uitgenodigd aanwezig te zijn bij belangrijke besprekingen. 2 De democratische ontwikkeling van ons land werd in de jaren 1940 – 1960 vertraagd door onder andere A de afschaffing van het recht van de Gouverneur om statenleden te benoemen. B de deelname van progressieve politieke partijen in het politiek gebeuren. C de etnische en religieuze gerichtheid van de politieke partijen. D de samenwerking tussen politiek en vakbeweging.
3 In 1948 werd het algemeen kiesrecht ingevoerd in ons land. Hierbij lette men onder andere op A de geschoolden met tenminste een U.L.O.opleiding B de kiesgerechtigden die tenminste vijf honderd gulden aan belasting betaalden. C de kiesgerechtigden vanaf 18 jaar. D de mannen en vrouwen die 23 jaar oud waren en aan de bepalingen van het kiesreglement voldeden. 4 In 1973 waren er grote problemen tussen de regering en de vakbeweging. Er zijn toen enkele maatregelen getroffen door de regering. Een van deze maatregelen was dat er censuur op de media werd ingesteld. Dit hield onder andere in dat: A bepaalde kranten niet mochten worden gedrukt. B de kranten niet mochten verschijnen. C de krantenberichten vooraf werden gecontroleerd. D de prijs van kranten werd verhoogd.
5 Op de onafhankelijkheidsdag werd de Nederlandse vlag in Suriname neergehaald en de Surinaamse vlag gehesen. Suriname werd toen een ... A B C D
autonoom land. gebiedsdeel. rijksdeel. soevereine staat.
9 Een kenmerk van de economische ontwikkeling van ons land tussen 1945 en 2005 is de A B C D
achteruitgang van de grootlandbouw. afname van de import. grote uitbreiding van de klein industrie. uitbreiding van de infrastructuur. 10
6 Bij de laatst gehouden verkiezingen van 25 mei 2005 streefden vele politieke partijen en partijcombinaties ernaar om een gekwalificeerde meerderheid in De Nationale Assemblee te behalen.
Wat heeft in ons land niet geleid tot stijging van de overheidsuitgaven in de jaren tachtig van de vorige eeuw? A B C D
De bevordering van de aardoliewinning. De toename van het aantal ambtenaren. De uitbreiding van het defensie-apparaat. De verbetering van de sociale voorzieningen.
Met gekwalificeerde meerderheid wordt bedoeld, A B C D
alle beschikbare zetels (51) de helft van het aantal zetels (25) de helft plus één van het aantal zetels (26) twee derde deel van het aantal zetels (34) 7
11 Een sociaal gevolg van de bouw van de stuwdam te Afobakka op het leven van de Marrons was A B C D
de intrede van het geldverkeer. het uitéénvallen van de gemeenschap. het verlies van het gezag van de granman. het verlies van offerplaatsen.
Paramaribo is het centrum van staatsbestuur, omdat A de meeste politieke partijen hun hoofdkwartier in Paramaribo hebben. B de regering in Paramaribo zetelt. C Paramaribo de meeste leden afvaardigt naar De Nationale Assemblee. D Paramaribo het grootste aantal inwoners telt. 8 Welk feit bij de boslandcreoolse samenleving heeft een democratisch karakter? A B C D
Benoemingen die voor het leven gelden. Erfelijkheid van bestuursfuncties. Het houden van krutu’s. Het vetorecht van de granman.
12 Het ontwikkelingsbeleid van onze overheid richtte zich in de periode na 1980 op het stimuleren van importvervangende industrieën, omdat de afhankelijke positie van het buitenland in de tachtiger jaren van de vorige eeuw extra voelbaar werd. In bovenstaande zin zijn twee beweringen door het woord „omdat” met elkaar verbonden. Hiervan A is de eerste waar, maar de tweede niet. B zijn beide waar en op de juiste manier met elkaar in verband gebracht. C zijn beide waar, maar niet op de juiste manier met elkaar in verband gebracht. D zijn geen van beide waar.
13
HET DEKOLONISATIEPROCES
Wat is ten aanzien van de Marronsamenleving anno 2008 deel van de economische activiteit?
17
A Grote deelname in het bestuurscentrum van het land. B Bescherming van de visvangst tegen kwikvervuiling. C Benoemingen die beschikbaar zijn voor alle leden van de stam. D Bestuursfuncties die verkregen worden middels verkiezingen. 14 In de jaren zeventig van de vorige eeuw verlieten veel landgenoten het land, omdat A er betere leefomstandigheden waren in de regio. B de Surinaamse gulden in waarde was gedaald. C de militairen invloed hadden gekregen in de regering. D men weinig vertrouwen had in de toekomst van het land. 15 In de jaren zeventig van de vorige eeuw steeg het nationaal inkomen door A de bouw en de productie van de aluinaardefabriek en de aluminiumsmelterij. B de bouw van de stuwdam en de waterkrachtcentrale te Afobakka. C de oprichting van het Centrum voor industriële ontwikkeling en exportbevordering. D de activiteiten van het Staatsoliebedrijf in het distrikt Saramacca. 16 De overheidsuitgaven zijn in de tachtiger jaren van de vorige eeuw enorm toegenomen door onder andere A B C D
de vergroting van de exportwaarde. de investeringen in defensie. de vergroting van de ontwikkelingshulp. het bevorderen van grootschalige projecten.
Het dekolonisatieproces heeft in de ex-kolonies verandering teweeg gebracht op politiek, sociaal en economisch gebied. Burgers van de ex-kolonies moeten een andere manier bedenken om hun land vooruit te brengen. Dit dekolonisatieproces waarbij geprobeerd wordt de neo-koloniale banden te verbreken is een kenmerk van: A B C D
de eerste dekolonisatiegolf. de tweede dekolonisatiegolf. de derde dekolonisatiegolf. de vierde dekolonisatiegolf. 18
Een kenmerk van de eerste fase van het dekolonisatieproces is A het accepteren van kleine hervormingen in het bestuur door de elite. B het streven naar de verbreking van de koloniale banden. C het streven naar het verkrijgen van de staatkundige onafhankelijkheid. D het vernieuwen van de samenleving op socialistische grondslag. 19 Een sociaal gevolg van de problemen in de ontwikkelingslanden is A de grote bemoeienis van de overheid in het bedrijfsleven. B de grote kindersterfte in die landen. C de lage prijzen die deze landen krijgen voor hun grondstoffen. D de onderlinge samenwerking tussen de ontwikkelingslanden.
20 Wanneer een ex-kolonie zelf de productie van goederen ter hand neemt en zelf haar handel met het buitenland controleert spreken wij van A B C D
culturele dekolonisatie. economische dekolonisatie. politieke dekolonisatie. staatkundige dekolonisatie.
24 Wat is geen oorzaak voor de vervolging van de Joden in Europa tijdens de Middeleeuwen? A Zij hielden zich vast aan hun eigen cultuur. B Zij leenden geld uit tegen hoge rente. C Zij namen nauwelijks deel aan het economisch leven. D Zij werden verantwoordelijk gesteld voor de dood van Jezus Christus.
21 25 Welke staatslieden hebben een belangrijke rol gespeeld bij de eerste dekolonisatiegolf? A Achmed Soekarno en Mahatma Gandhi B George Washington en Toussaint de L’Ouverture C Pieter Botha en Ian Smith D Simon Bolivar en Jose de San Martin
De haat tegen de Joden door de eeuwen heen wordt genoemd A B C D
22
anti-semitisme. diaspora. progrom. semitisme. 26
Welke staatsman behoort niet tot de oprichters van de Beweging van Niet Gebonden Landen?
In 1947 gaf Engeland haar mandaat over Palestina aan de V.N. terug, omdat
A B C D
HET ARABISCH-ISRAËLISCH CONFLICT
A de Joden de staat Israël uitriepen. B de V.N. Palestina wilde plaatsen onder internationaal bestuur. C de V.N. Palestina wilde verdelen in een Palestijnse staat en een Joodse staat. D zij de orde en rust tussen de strijdende groepen niet kon handhaven.
23
27
Nehru van India Nyerere van Tanzania Soekarno van Indonesië Tito van Joegoslavië
Het economisch belang van het Midden-Oosten voor de rest van de wereld, ligt in het feit dat
De staat Israël heeft vanaf de oprichting(1948) verschillende presidenten gehad.
A er in dat gebied hoog ontwikkelde culturen zijn. B er in dat gebied drie belangrijke wereldgodsdiensten bestaan. C dit gebied het kruispunt is van drie werelddelen. D in dit gebied meer dan de helft van de aardolievoorraden voorkomen.
Welke staatsman of -vrouw heeft de functie niet bekleed? A B C D
Benjamin Nethanjahu Golda Meir Menachim Begin Moshe Dajan
30
28 De trek van de Palestijnen uit Palestina versterkte de positie van de Joden in dit gebied, waardoor Joden in de verlaten gebieden kibboetsims stichtten. In de bovenstaande zin zijn twee beweringen door het woord “waardoor” met elkaar verbonden. Hiervan A is de eerste waar, maar de tweede niet. B zijn beide waar en op de juiste wijze met elkaar in verband gebracht. C zijn beide waar en niet op de juiste wijze met elkaar in verband gebracht. D zijn geen van beide waar. 29
Lees de onderstaande beweringen goed! In de zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw ging de P.L.O. over tot het plegen van gewelddadige acties, omdat ze wilden bereiken dat I het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen werd erkend. II het Palestijns vluchtelingenprobleem werd opgelost. Voor bovenstaande beweringen geldt A B C D
LATIJNS-AMERIKA IN DE 20ste EN 21ste EEUW
Lees de volgende beweringen goed Binnen de Arabische Liga bestond er in de jaren zeventig van de vorige eeuw verdeeldheid over de aanpak van het Palestijnse vraagstuk, omdat Egypte streefde naar I
II
een hechtere economische samenwerking met Israël. vrede met Israël om de bezette gebieden terug te krijgen.
Van bovenstaande beweringen A B C D
is alleen I juist. is alleen II juist. zijn I en II juist. zijn I en II beide onjuist
alleen I is juist. alleen II is juist. I en II zijn beide juist. I en II zijn beide onjuist.
31 Lees de volgende kenmerken goed! I
Ze zijn plantagekolonies geweest.
II De bevolking bestaat voornamelijk uit nakomelingen van slaven en contractarbeiders. III Ze hebben een creolentaal die functioneert als contacttaal. Op welk deel van Zuid-Amerika hebben bovenstaande kenmerken betrekking? A B C D
het Caraibisch gebied Midden-Amerika Het Spaanssprekend deel van Zuid-Amerika Brazilië
Brazilië vestigden. 32 Wat is niet juist? Latijns-Amerika onderscheidt zich van het Caraibisch gebied door A de gelijke verdeling van de welvaart. B een andere samenstelling van de bevolking. C het bestaan van mono-culturen. D het R.K. geloof dat het meest beleden wordt. 33 Wat is niet juist? De invloed die het buitenlands kapitaal op de economie van Latijns-Amerikaanse landen uitoefent, blijkt onder andere uit A de blijvende afhankelijkheid van deze landen van het buitenland. B de onteigening van het grootgrondbezit. C het uitbuiten van de arbeiders middels lage lonen. D het wegdrukken van de lokale industrie. 34 Wat hebben Suriname en Guyana met elkaar gemeen? A Ze hebben dezelfde voertaal. B Ze zijn in de zeventiger jaren van de vorige eeuw onafhankelijk geworden. C Ze zijn kolonies van Europese mogendheden geweest. D Ze zijn van hetzelfde product afhankelijk. 35 De cultuur en de bevolking van Brazilië verschillen van de andere Latijns-Amerikaanse landen, omdat A Brazilië ongeveer zeventig jaar een keizerrijk is geweest. B er in Brazilië hoog ontwikkelde Indiaanse culturen zijn ontstaan. C er in Brazilië weinig mestiezen voorkomen. D in de koloniale tijd meer Portugezen zich in
36 In Latijns-Amerika bestaat de bevolking uit verschillende maatschappelijke groepen. Een van deze groepen was in de zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw tevreden met de bestaande situatie, waarin zij een bevoorrechte positie innam. Zij verzette zich tegen elk hervormingsplan. Over welke groep gaat het? A B C D
boeren en landarbeiders industriearbeiders intellectuelen grootgrondbezitters 37
De V.S. hebben in de vorige eeuw vaker militaire interventies gepleegd in Latijns-Amerika om A B C D
de welvaart van de landen te bevorderen. hun economische belangen veilig te stellen. hun grondgebied uit te breiden. militaire dictaturen te bestrijden. 38
Vanaf de Tweede Wereldoorlog hebben sommige landen door nationalisaties van buitenlandse bedrijven geprobeerd hun economie te veranderen. Dit lukte niet helemaal omdat de bedrijven A afhankelijk bleven van buitenlandse technische kennis. B betere producten produceerden. C een overproduktie hadden. D geen goedkope arbeid konden krijgen.
39 De V.S. hebben in de twintigste eeuw hun economische belangen in Latijns-Amerika met al haar ten dienste staande middelen beschermd. Welke reeks van begrippen geeft in dit verband de politiek van de V.S. weer ten aanzien van Latijns-Amerika? A Alliance for progress – Caribbean Basin Initiative – Caricom. B Alliance for progress – Big Stick Policy – Good neighbour policy. C Caribbean Basin Initiative – Caricom – Organisatie van Amerikaanse Staten. D Monroe doctrine – Good neighbour policy – Amazone pact.
40 Wat is niet juist? In het eerste decennium van 2000 werden er in Latijns-Amerikaanse landen links georiënteerde presidenten gekozen. De keuze was voor de V.S. onaanvaardbaar. Op welke president is het bovenstaande niet van toepassing? A B C D
Evo Morales van Bolivia. Lula da Silva van Brazilië. Hugo Chavez van Venezuela. Alvaro Uribe van Columbia.