Koffie, thee en andere koloniale waren
Uit verre landen
Uit verre landen Koffie, thee en andere koloniale waren
Het Noordbrabants Museum ’s-Hertogenbosch
lecturis
Uit verre landen Koffie, thee en andere koloniale waren Menno van der Laan
Voorwoord
Gouden handel
Koffie
Thee
Tabak
En andere koloniale waren
6
Hoe dreven de mannen van de VOC handel in Azië? De snelste weg naar Indië De oprichting van de VOC Hoe sticht men een imperium? Niet bij peper alleen De West-Indische Compagnie probeert het ook Afbrokkelende monopolies Koloniale waren
9 15 19 25 28 29 33 37
Wat is koffie en waar komt het vandaan? Hoe kwam de koffie in Nederland? Koffieaanplant op Java en in Suriname Koffiedrinken verhuist naar binnen Van koffiehuis tot grand-café Het cultuurstelsel Koffiebranders De cirkel is rond
39 45 46 48 51 52 53 56
Wat is thee en waar komt het vandaan? Nederlanders op zoek naar thee De thee komt aan in Europa Theetijd en theeceremonies Theegenot buitenshuis Thee is gezellig Hoe zet ik een lekkere pot thee?
63 64 66 75 76 78 81
Wat is tabak en waar komt het vandaan? Nederland maakt kennis met tabak Tabak in de Nederlandse cultuur De eeuw van goede manieren Tabaksindustrie in Nederland en tabaksteelt in Indië Miss Blanche of Javaanse Jongens Stoere jongens, die rokers
83 88 95 101 105 106 108
In de olie Porselein Cacao Hoe duur was de suiker? Rijst Rubber Textiel Specerijen
111 112 124 127 130 133 136 137
Literatuur Colofon
143 144
6
Uit verre landen / Koffie, thee en andere koloniale waren
Voorwoord Wie staat er anno 2015 nog bij stil dat alledaagse zaken als koffie, thee, tabak, specerijen, rijst en rubber hier ooit onbekend waren? Dat veranderde toen in de zeventiende eeuw Nederlandse schepen de wereldzeeën gingen beheersen. Met de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) in 1602 begon een glorieperiode in de nationale en internationale handel. Amsterdam werd een wereldstad waar de vanuit Amerika, Afrika en Azië aangevoerde kostbare goederen naar heel Europa werden verkocht. De grachtenpanden in Amsterdam en monumentale panden in de Hollandse, Zeeuwse en Friese steden getuigen nog van de toentertijd vergaarde kapitalen. Deze handel ligt aan de basis van onze welvaart. De tentoonstelling ‘Uit verre landen. Koffie, thee en andere koloniale waren’ en de voor u liggende publicatie schetsen een beeld van de ontwik keling van de koloniale handel en de effecten ervan. De achtergrond wordt gevormd door de geschiedenis van de ontdekkingsreizen en het in kaart brengen van de wereld. Aan de hand van schilderijen en kaarten wordt het verhaal verteld van de expansie van de handel in de zeventiende en achttiende eeuw. De introductie van koffie, thee en soortgelijke koloniale waren leidde tot allerlei nieuwe ontwikkelingen in de consumptie en het huishouden. In het begin werden de exotische producten nog beschouwd als kostbare lekkernijen waarvoor dan ook fraaie en kostbare gebruiksobjecten werden gemaakt, zoals zilveren koffiekannen en theedozen. De aanvoer van tabak uit Amerika leidde tot een geweldige toename van het roken en de rookcultuur. De Nederlandse pijpindustrie maakte een grote bloei door; de bekende, lange witte ‘Goudse’ pijpen werden in heel Europa gebruikt. Uit al die verre landen kwamen nog veel meer voorwerpen naar ons land: sitsen, specerijen, olie, rubber, verfstoffen, porselein, ivoor enzovoort. We zijn het ons maar weinig bewust, maar met de komst van de exotische producten veranderde de smaak van de Nederlanders ingrijpend.
7
Voorwoord
De organisatie van de tentoonstelling was in goede handen bij onze onservator oude kunst, Paul Huys Janssen. De begeleidende publicatie c werd geschreven door Menno van der Laan. Ik dank beiden voor hun inzet. Van de velen die hun medewerking gaven aan dit project noem ik graag Niels de Boer (Amsterdam), Marius van Dam (Utrecht), Don Duco (Amsterdam), Benedict Goes (Amsterdam), Irene Jacobs (Rotterdam), Guus Röell (Maastricht), Birgit Schröder (Oelde), Carola Steenbergen (Assen), Jeroen van der Vliet (Amsterdam) en Christiaan Vogelaar (Leiden). Een speciaal woord van dank geldt uiteraard de bruikleengevers die hun werken beschikbaar stelden voor de tentoonstelling. In het bijzonder het Rijksmuseum te Amsterdam, het Amsterdam Pipe Museum en het Maritiem Museum te Rotterdam hebben ruimhartig hun kunstwerken en objecten ter beschikking gesteld. Daarnaast dank ik in het bijzonder de particuliere ver zamelaar die aan de wieg van dit project stond en door middel van een bruikleen van maar liefst 35 objecten en een financiële ondersteuning de tentoonstelling mede mogelijk maakte.
Charles de Mooij directeur
Gouden handel
9
Uit verre landen
Gouden handel Hier en daar spelen kinderen het nog: het spelletje met het theezakje. De vriendenkring gaat de straat op met één theezakje. Het is de bedoeling dat het theezakje wordt geruild tegen een product dat net iets meer waard is, een appel bijvoorbeeld. En vervolgens moet de appel weer geruild worden tegen bijvoorbeeld een fles cola. Dit is ruilhandel in zijn puurste vorm en wie er goed in was – vaak een kwestie van overredingskracht – kwam aan het eind van de dag wel eens thuis met een spelletjescomputer, die het nog deed ook…
Hoe dreven de mannen van de VOC handel in Azië? Net zoals de kinderen van deur tot deur gingen, deden de schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) de handelsposten aan die de Compagnie in Azië had gesticht. De mannen van de VOC wisten dat veel Europese goederen te duur waren voor de Aziatische markt. Of niet in de smaak vielen. Daarom nam de handelaar op zijn lange reis naar het oosten vooral zilveren munten mee. De eerste aanlegplaats was de handelspost aan de Parelrivier in Kanton, waar de schipper met het Europese zilvergeld vele ellen ruwe zijde kocht. De ruwe zijde ging mee naar Desjima, het eilandje bij de havenstad Nagasaki in het zuiden van
Japan. Dat was de enige plaats waar handel mocht worden gedreven met de Japanners. De VOC-handelaar kreeg er daar gouden, zilveren en koperen munten voor terug. Vervolgens kocht hij in India met dat edelmetaal zoveel Indiase stoffen als hij maar kon krijgen. Die rijk bewerkte stoffen – sitsen genoemd – waren in de Indische archipel erg geliefd. Na op deze manier maanden onderweg te zijn geweest, voer het schip dan ook rap naar Batavia, waar het textiel werd geruild tegen uiterst kostbare specerijen en kruiden. Want op specerijen was de meeste winst te behalen als men weer terug was in Europa. Met het kleine beetje zilvergeld waarmee
de koopman vertrokken was, werd uiteindelijk een product gekocht dat eenmaal thuis goud waard was. Zo werd de Aziatische handel de bron van ‘Hollands Welvaren’ en de ‘Gouden Eeuw’. De Compagnie zag de handel duidelijk niet als een spelletje en zij beperkte zich ook niet tot overredingskracht om haar zin te krijgen. Het gebruik van militair geweld, politieke invloed of financiële manipulatie was geoorloofd. Alles bepalend was de uiteindelijke winst die in Amsterdam zou worden gemaakt.
10
Titelpagina van de ‘Itinerario’ Jan Huygen van Linschoten, 1596 31,4 × 19,7 cm Rotterdam, Maritiem Museum
Jan Huygen van Linschoten (ca. 1563-1611) was een ontdekkings reiziger en schrijver. In 1579 reisde hij naar Sevilla en in 1580 naar Por tugal. Daar trad hij in dienst van bisschop Joâo Vicente de Fonseca (1530-1587) die in 1583 naar Oost-
Indië reisde, met Van Linschoten in zijn gevolg. In 1589 keerde de Nederlander terug naar Europa, Na vele omzwervingen kwam hij pas in 1592 in Lissabon aan. Nog hetzelfde jaar keerde hij terug in zijn vaderland, en vestigde zich in de stad Enkhuizen. Uitgaande van Portugese geschriften en boeken, en de door hemzelf opge dane ervaringen en geschreven notities schreef Jan Huygen van Linschoten zijn ‘Itinerario, voyage ofte schipvaert, naer Oost ofte Portugaels Indien’. Het verscheen in 1596 en
werd vertaald in het Engels, Frans, Duits en Latijn. Dit boek, met de vele routebeschrijvingen, vormde een belangrijke bron, voor eenieder die een reis wilde maken naar het toen nog door de Portugezen beheerste Indië. In 1601 publiceerde Van Linschoten het boek ‘Voyagie, ofte schip-vaert van by Noorden om langs’. Dit ver haalt over de in 1594 ondernomen en mislukte ontdekkingsreis om via Noord-Europa naar Indië te zeilen.
Kaart van de Molukken (Insulae Moluccae) Petrus Plancius, 1617 Papier, 39 × 56 cm Rotterdam, Maritiem Museum
11
De uit Vlaanderen afkomstige Petrus Plancius (1552-1622) was predikant en cartograaf in Amsterdam. Daarnaast hield hij zich bezig met geografie en astronomie. De kaarten die Plancius maakte, zijn bijna allemaal gebaseerd op bestaande kaarten van Portugese, Spaanse, Franse of Engelse makelij. Plancius heeft dus zelf geen verre reizen gemaakt. Hij vergeleek de kaarten met elkaar en maakte op basis daarvan nieuwe kaarten.
Die waren zeer belangrijk in de beginfase van de ontdekkingsreizen die de Nederlanders vanaf het einde van de zestiende eeuw ondernamen. Plancius stond ook mede aan de wieg van de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie in 1602. Hij werd daarvan één van de bewindvoerders. Al in 1592 vervaardigde hij de kaart van de eilanden van de Molukken. Een verbeterde versie verscheen
in 1617. Op de Molukken werden onder meer kruidnagelen, foelie en nootmuskaat verbouwd. Deze staan onder op de kaart afgebeeld, net zoals rood en geel sandelhout. De VOC behield tot aan haar einde in 1799 het monopolie op de specerijenhandel met de Molukken. In ruil voor militaire ondersteuning en een financiële vergoeding gunden de Molukse vorsten de Nederlanders dat alleenrecht.
12
Aardglobe, 1632 Mattheus Greuter Diverse materialen, diam. 86 cm, hoogte 70 cm Rotterdam, Maritiem Museum
13
Mattheus Greuter (Straatsburg ca. 1566 - Rome 1638) vestigde zich omstreeks 1600 in Rome. Deze aardglobe dateert uit het jaar 1632 en geeft de wereld weer op schaal 1:26.000.000. De globe is gemaakt
voor Jacobo Boncompagni, hertog van Sora en Arce, markies van Vignola en graaf van Aquino. Het cartografisch beeld van de globe is een kopie van de g lobe van Willem Jansz Blaeu maar met de toevoeging van
“Nieu Nederland”. Dat kennen we nu beter als Australie!
Wereldkaart (Nova Totius Terrarum Orbis Tabula) Gerard Valk, 1690-1700 Papier, 166 × 227 cm Rotterdam, Maritiem Museum
prachtige portretten van Willem III en Maria van Engeland (William & Mary), enkele ruiterportretten en stadgezichten. De kaart werd uitgegeven ter gelegenheid van de kroning van Willem en Maria in 1689 in Engeland. Deze kaart is later gedrukt, vermoedelijk omstreeks 1700. De kaart laat niet alleen de w ereld zien, maar ook de loop van de planeten: midden onder is een sterren-
kaart in twee halfronden met links daarvan een afbeelding van de loop van de planeten volgens Ptolemaeus en rechts volgens Tycho Brahe. In de hoeken van de kaart staan ook symbolische voorstellingen van de vier jaargetijden. Een b eschrijving van de wereld in het Engels, Latijn en het Frans in de benedenrand maakt het geheel compleet.
Met de hand ingekleurde wereldkaart die de wereldbol in twee halfronden weergeeft. Daarbij staan
14
Gezicht op Desjima Kawahara Keiga, 1810 Aquarel in parelmoeren lijst, 45,2 × 60,3 cm Rotterdam, Maritiem Museum
De Japanners sloten hun vasteland af voor de handel met de Europe anen. Voor de haven van Nagasaki werd in 1634 een kunstmatig eilandje aangelegd dat diende als handels-
post. Die was vooraleerst in gebruik genomen door de Portugezen, maar al in 1641 namen de Nederlanders het over. Via een bruggetje, dat eenvoudig met poorten was af te sluiten, was dit eiland verbonden met de stad. Het eiland was niet groter dan 520 meter in omtrek en het was volgebouwd met pakhuizen, kantoren en woonhuizen. Verder waren er nog voorzieningen als een klein hospitaal en een speelhuis. Een kerk mocht er
niet worden gebouwd. De bevolking bestond uit enkele tientallen Nederlandse VOC-handelaren. Zij werden geholpen door ongeveer 270 Japanners, onder wie veel tolken. Deze fungeerden als verbinding tussen de Japanse en Nederlandse kopers en verkopers. De Nederlanders hadden via Desjima een monopolie op de handel met de Japanners. Dat bleef tot 1863 in stand. Toen opende Japan al zijn grenzen voor buitenlanders.
15
Gouden handel / Uit verre landen
De snelste weg naar Indië Over het land Indië bestonden de vreemdste verhalen. Het zou bijzonder rijk zijn aan goud, maar er werden ook de meest bijzondere spijzen en specerijen gevonden. De Romeinen kenden al kruiden uit het Verre Oosten, die over land met karavanen in het Middellandse Zeegebied arriveerden. De middeleeuwse kloosterling kweekte de kruiden in de eigen kloostertuin: koriander, peterselie, dille en rozemarijn. Scherpe kruiden raakten meer bekend en ingeburgerd in het kielzog van de kruistochten en de eerste ontdekkingsreizen, waaronder die van Marco Polo. Een nieuwe fase begon met Hendrik de Zeevaarder. Deze Portugese prins zond schepen zuidwaarts langs de kust van Afrika. In 1482 bereikte Diego Cão de rivier de Kongo; in 1488 rondde Bartolomeus Dias in het uiterste zuiden van Afrika Kaap de Goede Hoop; en in 1498 voltooide Vasco da Gama zijn reis rond Afrika. In diezelfde jaren, in 1492 om precies te zijn, landde de Genuese zeevaarder Christoffel Columbus op een eiland in de Caribi-
sche zee. Tot op zijn sterfbed ging hij er van uit dat hij de snelste weg naar Indië had gevonden. In werkelijkheid had hij Amerika ontdekt. De route naar Indië om Afrika heen was niet zonder gevaar. De bemanning moest voor vijf jaar tekenen. Vaak waren het mannen die weinig meer te verliezen hadden: oud-misdadigers, werkelozen en andere sociaal uitgesloten personen. Veel zeilervaring hadden ze niet. Het leven aan boord was zwaar, regelmatig moesten de kwartieren benedendeks worden schoongespoten om de uitbraak van besmettelijke en dodelijke ziekten te voorkomen. Het menu was eentonig: ’s ochtends in boter gekookte gort; ’s middags grauwe erwten met gezouten vlees, stokvis of spek; ’s avonds ‘het overgebleeven’ eten van die dag. Om vers water en fruit aan boord te nemen, meerde het schip in Kaap de Goede Hoop aan waar de Nederlanders een belangrijke handelspost hadden. Had men vervolgens de Kaap gerond dan bepaalde het samenspel van winden
en zeestromen min of meer waar het schip terecht zou komen. Eerst moest nog verder naar het zuiden en vervolgens pal oost gezeild worden. Wie te veel zuidelijk zat, eindigde op de kust van Australië. Bij gunstige wind mikte de schipper op Straat Soenda, een zee-engte tussen de Indonesische eilanden Java en Sumatra. Deze straat vormde een verbinding tussen de Javazee en de Indische Oceaan. De VOC-schepen wilden de noordelijker gelegen Straat van Malakka vermijden omdat die gecontroleerd werd door de Portugezen. Als de schipper dan eindelijk na acht maanden in de haven van Batavia arriveerde, had hij 15.000 mijlen (zo’n 27.000 km) afgelegd. Het Aziatische handelsimperium van de VOC kwam dan ook niet in een paar dagen tot stand. Het kostte een eeuw om het te vestigen, van 1602 tot in het begin van de achttiende eeuw.
16
Vertrek van een Hollandse vloot Abraham Willaerts, 1647 Paneel, 82 × 115 cm Amsterdam, Kunsthandel P. de Boer
Abraham Willaerts (1613-1669) kwam uit een artistieke familie in Utrecht. Zijn vader was de zeeschilder Adam Willaerts (1577-1661) die zich omstreeks 1600 in die stad vestigde. Behalve Abraham werden ook zijn broers Cornelis (ca. 1610-1666) en Isaac (ca. 1620-1693) schilder. Zij leerden het vak in eerste aanleg in het atelier van hun vader. Als specialisme koos Abraham voor het zeestuk, precies zoals zijn vader Adam. Hoewel Utrecht zijn uitvalsbasis was en bleef, leefde Abraham Willaerts een voor die tijd enerverend leven. In 1638 volgde hij Johan Maurits van Nassau (1604-1679) naar Zuid-Amerika. Johan Maurits had van de WestIndische Compagnie en de StatenGeneraal van de Republiek de opdracht gekregen om de Hollandse belangen in Brazilië te behartigen en te verdedigen. Hij kwam daar in 1637 aan en werd er benoemd tot gouverneur, kapitein- en admiraal-generaal. Dat bleef hij tot 1644. Johan Maurits veroverde belangrijke delen land op de Portugezen en versterkte de kuststeden. Ook liet hij door wetenschappers en kunstenaars de cultuur en natuurlijke omgeving van Brazilië optekenen. De bekendste schilder van het Braziliaanse land en zijn inwoners waren Albert Eckhout (16101663) en Frans Post (1612-1680). Waarschijnlijk was ook Abraham Willaerts gevraagd voor soortgelijk werk en in 1638 arriveerde hij in Brazilië. Maar kennelijk is er iets niet goed gegaan want al vrij snel vertrok hij naar Angola in Afrika. Vandaar reisde hij weer naar Nederland, en in 1644 was hij in ieder geval in Amersfoort. Hij verbleef daar in de kringen van de invloedrijke architect en schilder Jacob van Campen, de ontwerper
van het Mauritshuis aan het Plein in Den Haag dat hij bouwde in opdracht van Johan Maurits van Nassau. Op vrij hoge leeftijd, in 16591660, reisde Abraham Willaerts nog naar Rome, de stad die elke kunstenaar gezien wilde hebben. Abraham Willaerts was de veertig zeker ruim gepasseerd, maar hij vond toch nog de wil om de reis te ondernemen. Het schilderij stelt het vertrek voor van een Hollandse vloot bestaand uit elf schepen. Het zijn zogenoemde Oostindiëvaarders, als geheel ook wel retourvloot genoemd. De Hollandse vlag wappert fier in de
wind. Op de twee pierkades nemen de achterblijvers afscheid van de bemanningen die in sloepen naar de schepen worden gebracht. Het schip geheel rechts vuurt een salvo af. Op de achtergrond zien we de vlakke Hollandse kustlijn, met geheel rechts een eiland. Waar dit zich precies bevindt, is niet duidelijk, wellicht in de kop van Noord-Holland. Het is mogelijk dat we hier van doen hebben met de voorstelling van een bestaande handelsvloot die in 1647 uitvoer, het jaar dat het schilderij is gedateerd.
De Mercurius Willem van de Velde de Oude, 1649 Paneel, 60,5 × 82,5 cm Rotterdam, Maritiem Museum
Willem van de Velde (1611-1693) behoort tot de bekendste marine schilders uit de zeventiende eeuw. Hij was de zoon van een schipper en werd in 1611 in Leiden geboren. Ook andere familieleden zaten in het schippersvak. Dat verklaart waarschijnlijk zijn voorliefde voor het zeestuk: hij was met de zee en de scheepvaart opgegroeid. Ook zijn zoon, eveneens Willem genaamd, werd zeeschilder. Van de Velde noemde zichzelf ‘pentekenaar’. Hij maakte met de pen getekende voorstellingen van schepen op zee. Meestal was dat in zwart, bruin en grijs. Er werd alleen verf toegepast voor het aanbrengen van schaduw of om de golven volume te geven. Pentekeningen (soms ook wel penschilderijen genoemd) was een specialisme dat vooral door marineschilders werd gedaan. Zo konden zij de detaillering van de schepen zeer precies weergeven. Om de volledige kennis van schepen op te doen, ondernam Willem van de Velde meermalen zeereizen met de Nederlandse vloot. Zo was hij in 1653 aanwezig bij de Slag bij Ter Heide. Daar voerden de Nederlanders en de Engelsen een gevecht.
Beide partijen leden grote verliezen en er was geen duidelijke overwinnaar. De Nederlandse vloot verloor tien schepen en bovendien sneuvelde bevelhebber Maarten Tromp. De zeestukken van Willem van de Velde, en later ook die van zijn zoon, waren zeer gewild. Zij ontvingen daarvoor vanuit geheel Europa opdrachten. In 1672 traden beide schilders in dienst van de Engelse koning Karel II en later diens opvolger koning Jacobus II. Willem van de Velde de Oude overleed in 1693 in Londen. De Mercurius was een bewapend koopvaardijschip. In de in de top gehesen vlag staat het wapen van de stad Middelburg: een kasteel. Het schip rechts en links in het midden zijn waarschijnlijk eveneens afbeeldingen van de Mercurius, maar dan gezien van opzij en recht van voren. Dit zal zijn gedaan op wens van de opdrachtgever van het schilderij, waarschijnlijk een welgestelde koopman uit Middelburg. Het schip was gebouwd in 1648 zoals blijkt uit de inscriptie: ‘godt . bewaere . mij . marcvryvs .1648’. Willem van de Velde portretteerde het schip al het jaar daarop in 1649.
18
Het fluitschip Olifant voor een Middellandse Zeekust Cornelis Pieterse Mooij, 1670/80 Pen op paneel, 20,3 × 26,2 cm Particuliere collectie
Cornelis Mooij is waarschijnlijk ergens tussen 1635 en 1645 in Delfs haven geboren. Hij trouwde in 1666 in Rotterdam met Geertrui Jacobs met wie hij tussen 1671 en 1684 zeven kinderen kreeg. Hij is in 1693 overleden. Mooij was net als Willem van de Velde een pentekenaar. We kennen een aantal panelen en ook enkele
doeken van zijn hand. Het zijn altijd zeestukken, meestal van klein formaat. Dikwijls zijn de schepen te identificeren. Hier is het fluitschip Olifant geschilderd. Een fluitschip was een langwerpig vrachtschip met drie masten. De romp is rondachtig, net zoals de fluit, het muziekinstrument waarnaar het type schip genoemd is. Het was een schip met weinig diepgang en daardoor maakte het meer snelheid dan andere, loggere schepen. Bovendien was het ontwerp van het fluitschip eenvoudig en dus goedkoper. Het werd zodoende het meest gebruikte vrachtschip in de Gouden Eeuw.
De Olifant ligt voor de kust in de Middellandse Zee. Dat blijkt uit typisch Zuid-Europese natuur en architectuur. De ronde citadel waarop een grote vlag is gehesen, herinnert aan de burcht Castel Sant’Angelo in Rome. Mogelijk heeft de kunstenaar dit topografisch motief er zelf bij verzonnen. Voor zover we weten heeft Cornelis Mooij nooit een reis naar het buitenland gemaakt. Hij kon zich natuurlijk baseren op de vele prenten met aanzichten van uitheemse steden en landen.
19
Gouden handel / Uit verre landen
De oprichting van de VOC De Portugezen waren de Nederlanders dus voor in Azië en zij bezaten er al een goed lopend handelsimpe rium toen de concurrenten kwamen. Vanuit India reisden Portugese handelaren en missionarissen naar de Molukken, China en Japan. Het ging de Portugezen vooral om de specerijen die uit de Molukken kwamen, zoals kruidnagel, foelie en nootmuskaat. Ze vormden een belangrijke handelswaar op de Aziatische markten. In de kraampjes lagen specerijen, zoals peper, gember en kaneel. Later kwamen daar nog nootmuskaat, foelie en kruidnagel bij. Het duurste artikel was saffraan, waarvoor men het gewicht letterlijk in goud liet uitbetalen. Eenmaal beschikbaar op de Europese markt waren zulke kostbare producten natuurlijk voorbehouden aan welgestelde kopers. De ‘gewone man’ kon ze zich niet veroorloven. Aanvankelijk hadden de Portu gezen het handelsmonopolie op alle specerijen; elke peper moest eerst in
Lissabon op de markt komen. Van daaruit werd naar heel Europa verkocht, soms via tussenhandelaren. Zo liet Portugal de Republiek delen in de enorme winsten, maar toen de economische situatie verslechterde, had Portugal het geld zelf hard nodig en nam de leiding weer in handen. Bovendien waren in 1595 negen Amsterdammers erin geslaagd het Portugees monopolie te doorbreken. Ze richtten een compagnie op en zeilden met vier schepen langs Kaap de Goede Hoop naar Indië om specerijen te kopen. Andere avonturiers volgden en zo werd de concurrentie in Azië moordend omdat de vele compagnieën elkaar in de weg zaten. Uiteindelijk was de Staten-Generaal van de Nederlandse Republiek het zat en beval zij de handen ineen te slaan. In 1602 werd een compagnie opgericht waarin alle Nederlandse compagnieën en handelaren gingen samenwerken: de Verenigde Oost-Indische Compagnie. De Compagnie was een onderneming die
z owel financieel als materieel en militair werd ondersteund door de Nederlandse staat. Daarnaast werden voor de verdere financiering aandelen uitgegeven, wat de VOC tot één van de eerste Naamloze Vennootschappen (NV’s) ter wereld maakte. Zo kreeg de VOC het alleenrecht op de vaart naar Indië en voor de handel op alle producten die maar de moeite waard leken. De VOC kreeg staatsbevoegdheden, ze mocht oorlog voeren en verdragen sluiten. Bovendien mocht ze forten en handelsposten oprichten. Deze zekerheden maakten het mogelijk dat de VOC bijna tweehonderd jaar lang met groot succes actief kon blijven. Ze ontwikkelde zich tot de grootste handels- en scheepvaartonderneming ter wereld en verschafte werk aan meer dan een miljoen mensen.
39
Uit verre landen
Koffie Koffiehandelaren waren in de ogen van de koloniaal ambtenaar en schrijver Eduard Douwes Dekker (1820-1887), die schreef onder het pseudoniem Multatuli, geen brave lieden. In de beroemde roman ‘Max Havelaar’ (1860) wordt de koffiemakelaar Batavus Droogstoppel opgevoerd, een man die alles van koffie weet. In de koffiehandel ging heel wat geld om, en Droogstoppel was het toonbeeld van zo’n woekeraar. In de tweede helft van de negentiende eeuw waren de inkomsten uit koloniale producten enorm. Soms was het bedrag goed voor de helft van de Nederlandse rijksbegroting, die dus voor een belangrijk deel vanuit de koloniën werd gefinancierd. Voor een handelaar als Droogstoppel ging het puur om het gewin. Maar er waren ook Nederlanders die vraagtekens plaatsten bij de handelswijze die ten koste ging van het welzijn van de lokale Indische bevolking.
Wat is koffie en waar komt het vandaan? Waar de koffie precies vandaan komt, is niet duidelijk. Volgens overlevering was de provincie Kaffa in Eritrea de geboorteplek van koffie. De Arabieren zijn in ieder geval de eerste koffiedrinkers geweest; de grootste producent was Jemen. Ons woord ‘koffie’ is afgeleid van het Arabische ‘qahwa’, wat ‘het opwindende’ betekent. Het verwijst naar de opwekkende eigenschappen van de
cafeïnehoudende drank. Het Turkse ‘kahveh’ lijkt al wat meer op ons ‘café’. In Jemen dronk men ook nog lange tijd ‘qishr’, een drank waarbij de hele bes werd gekookt, met pit en al. Dat leverde de smaak op van een soort warme cola. De vrucht van de koffieplant Coffea arabica is een steenvrucht. Elke bes heeft een pit met twee bonen die moeten worden gescheiden van de
schil en het vruchtvlees. De boon prepareren, kan op twee manieren: nat en droog. Bij de eerste werkwijze houdt men de schil nat waardoor hij fermenteert. Of men droogt de schil in de zon, waarbij de schil op zeker moment kan worden verwijderd. Elke methode levert een andere smaak op. De koffieboon wordt ten slotte gebrand op ijzers.
40
Koffiepot Amsterdam, toegeschreven aan Jan Hendriks, ca. 1685 Zilver, hoogte 24,5 cm Particuliere collectie
41
Kostbare koffie werd in al even kostbare zilveren kannen uitgeschonken. Dit is één van de oudste bekende zilveren koffiepotten van Nederlandse makelij. De typische vorm is voor zover bekend voor het eerst in 1681/82 in Londen vervaardigd. Kenmerkend is de naar boven schuin toelopende vorm van de pot, de lange schenktuit, de pootjes en het gekrulde oor. In dit geval heeft de zilversmid wat
geëxperimenteerd. De tuit is laag geplaatst waardoor behalve de koffie zelf, ook het dras kon worden uitgeschonken, wat echter niet de bedoeling was. De koffiepot heeft het stadsmerk met drie kruisjes (= Amsterdam) en het meesterteken IH in een rechthoek. Dit merk bevind zich aan de binnenrand van het deksel. In Amsterdam was van 1641 tot 1689 de zilversmid Jan Hendriks werkzaam.
Hij was in 1627 geboren. In 1689 vertrok hij naar Batavia en een jaar later naar Kaap de Goede Hoop. Hij hanteerde het meesterteken IH, maar plaatste het in een cirkel. Toch is de koffiepot mogelijk van zijn hand. Het zou omstreeks 1685 te dateren zijn, dus kort op het Engelse voorbeeld. Op de kan staat ook nog een familiewapen met een Latijnse spreuk.
Kraantjeskan Horatius van der Velde, Arnhem, 1690 Zilver, hoogte 37 cm Particuliere collectie
Dit is een andere zeer vroege zilveren koffiepot die in Nederland bekend is. Hij is gemaakt door Horatius van der Velde in Arnhem in 1690/91. Het is een zogenoemde kraantjeskan; hier voorzien van drie kraantjes. Van der Velde was werkzaam vanaf 1659. Hij overleed na 1698 en werd in de Eusebiuskerk in Arnhem begraven. De kan is versierd met acanthus bladeren en bloemmotieven.
62 62
63
Uit verre landen
THEE De schrijfster Hella Haasse (1918-2011) is voor altijd verbonden met Nederlands-Indië. Ze was er geboren in Weltevreden, een buitenwijk van Batavia. Ze bracht paradijselijke jeugdjaren door in de P reanger, een berggebied op Java, waar ook haar roman over de ‘Heren van de thee’ speelt. In deze roman uit 1992, wordt het wel en wee beschreven van een theeondernemer aan het eind van de negentiende eeuw. In de Preanger waren uitgestrekte theeplantages aangelegd. Zo ver het oog reikte, waren de golvingen van het terrein bedekt met evenwijdige rijen theestruiken. Haasses hoofdpersoon Rudolf Kerkhoven beleefde het landschap net zo als zijzelf: ‘Rudolfs eerste indruk van een theeland was die van een in ribbels geschoren dik groen tapijt, hier en daar beschaduwd door het ijle loof van een hem onbekende boomsoort: alleen de palmen met hun reusachtige gevederde bladeren, en de lange bamboestengels met afhangende toefjes puntig blad, die boven de bosjes langs de weg we uitstaken, wist hij te benoemen.’ Indië was mooi, Indië was intrigerend. Én Indië was het land waar tientallen gewilde producten gehaald konden worden. Thee was er daar één van.
Wat is thee en waar komt het vandaan? Thee wordt gemaakt van de blaadjes van de theestruik Camellia sinensis. Er zijn eigenlijk maar twee bereidingswijzen die resulteren in de zwarte en de groene thee. De zwarte ontstaat doordat men de blaadjes vochtig houdt waardoor ze in feite gaan rotten. Dit wordt fermenteren genoemd en het komt de smaak ten goede. Groene thee wordt direct gedroogd zodat ze hun oorspronkelijke groene kleur behouden. De vroegste vermelding van thee dateert van circa 300 na Christus en is afkomstig uit China, de bakermat
van de theecultuur. Thee was daar al vele eeuwen eerder in gebruik gekomen; eerst als medicijn en geestverhelderend middel, later ook als lekkernij. De eerste theeplantages werden ook in China aangelegd. De beste thee was voor de keizer. Daarvoor werden de meest delicate en jonge blaadjes uitgezocht. De plukkers mochten reeds weken voor de pluk geen sterk riekende producten meer eten om de thee zo puur mogelijk te houden. Ze moesten zich vaak wassen en bij het plukken handschoenen dragen. Als de thee be-
werkt was, werd hij in blikken bussen in processie naar het hof van de keizer gebracht. Nog voor het jaar 1000 verscheepten slimme handelaren thee naar Japan waar de vraag al snel toenam. Er is een opmerkelijk verschil tussen de bereidingswijze in Japan en in China. In China zet men de thee als bij ons: men giet heet water over de blaadjes. In Japan vergruist men eerst de droge bladeren waarna men het theekopje met heet water volgiet. In Azië denkt men dat de groene thee beter is dan de zwarte, maar
64
Thee / Uit verre landen
buiten Azië wordt de zwarte thee het meeste gedronken. De Nederlander is met 722 gram thee oftewel 90 liter per jaar, in 2012, een gemiddelde drinker. Sommige theesoorten zijn geen thee, zoals Rooibos, en bevatten dan ook geen cafeïne. In de tijd van de ‘Heren van de thee’ was er bij
elke plantage een theefabriek voor de verdere verwerking van de blaadjes. Er waren drie kwaliteitsgroepen: fijn, medium en grof. In de fabriek werd de thee in dunne lagen uitgestrooid om meer dan een halve dag te blijven liggen. Dat heette verflensen, waarbij al een groot gedeelte
van het vocht verdampte. Daarna werd de thee gerold tussen twee vlakken of tussen de vingers. Dan kwam het laatste plantvocht vrij, dat men op elkaar liet inwerken. Het fermentatieproces gaf de thee zijn eigen smaak.
Nederlanders op zoek naar thee De wetenschap dat er in het Verre Oosten thee bestond, kwam met Europese wereldreizigers terug naar ons continent. De eerste uitgave met hun reisverslagen dateert uit 1559 en behelst onder meer het verslag van de Perzische koopman Hajji Mahommed, die in China ‘Chiai Catai’ had gedronken. Het was een drank van gekookte blaadjes, ‘twelcke seer gheacht wert.’ De handelaren van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) waren voortdurend op zoek naar nieuwe handelsproducten. Al in 1610 was een kleine hoeveelheid thee als curiosum naar Amsterdam gestuurd. Als handelsproduct hadden de Heren XVII, de bestuurders van de VOC, er weinig vertrouwen in. Nadat de Portugezen in 1595 hun havens hadden gesloten voor de handel met de Nederlanders, besloten deze zelf op pad te gaan om te gaan handelen met de Chinezen. Thee werd echter zeer onregelmatig aangeleverd en dan ook nog in kleine hoeveelheden. Er volgde een roerige tijd; soms was er rechtstreekse handel op vreedzame wijze, dan weer waren er de plunderingen van de kustregio’s. Rond 1668 trokken alle VOC-handelaren zich terug op Batavia, waar een speciale
wijk werd ingericht waar met de Chinezen handel kon worden gedreven. Pas vanaf die tijd kwamen grote hoeveelheden thee naar Amsterdam. De Japanse thee kwam in poedervorm en werd vervoerd in aardewerken kruiken. De Chinese thee werd verpakt in houten theekisten die aan de binnenzijde waren bekleed met lood. Des te kostbaarder de thee, des te kleiner de kistjes en des te rijker de versiering. De VOC eigende zichzelf het monopolie op de theehandel toe en zag het product als ‘een coopmanschap die de Compagnie voor haer alleen is reserveerende.’ Het monopolie was in de praktijk niet te handhaven en ontduiking en conflicten waren regelmatig aan de orde. Uiteindelijk bleef alleen de machtige Oostendse Compagnie als concurrent over. Haar thuishaven was het Belgische Oostende. De VOC ging zelf thee kopen in Kanton, de belangrijkste Chinese handelsstreek. De handel met deze regio nam in de achttiende eeuw enorm toe en de ladingen voor het vaderland werden steeds omvangrijker. De VOC kreeg in de haven van Kanton een eigen handelspost, waar men niet alleen thee kon kopen maar ook zijden stoffen, goud, tin en zelfs
rabarber, een groente die van oorsprong afkomstig is van de Aziatische steppen. De VOC probeerde natuurlijk zo snel mogelijk theeplantages aan te leggen in streken die in haar invloedsfeer lagen, zoals bij Kaap de Goede Hoop, maar winstgevend waren die plantages niet. Op West-Java, in de Preanger, een bergachtig gebied ten zuiden van Bandoeng, had men meer succes. Gaandeweg begon daar de theecultuur op te komen. Vanaf 1830 was het Cultuurstelsel van kracht waarbij inlandse boeren 20% van hun grond moesten reserveren voor gouvernementsproducten zoals thee, maar vooral koffie. Meer vakkennis en de bouw van ‘theefabrieken’ resulteerden weliswaar in steeds meer plantages en een bloei in de theeculturen, maar de resultaten bleven beperkt. Particuliere investeerders behaalden veel meer succes. Het eind van de negentiende eeuw was de tijd waarin de hoofdpersonen uit Hella Haasses roman ‘Heren van de thee’ hun plantages opbouwden en daar hun welvarende bestaan leidden.
65
Interieur met een theedrinkend gezelschap Jan Mortel, ca. 1680 Doek, 65,5 × 56,5 cm Particuliere collectie
De Leidse schilder Jan Mortel (16521719) was in zijn jonge jaren schilder van portretten en portretgroepen, doorgaans van Leidse stadgenoten. Later specialiseerde hij zich als schilder van stillevens. Wie hier zijn geportretteerd is niet bekend. Het gaat om een echtpaar dat bij een tafel zit. Een bediende schenkt thee in. De thee wordt gedronken uit Chinese kommetjes die op bordjes staan. Erbij staat ook nog een grotere kom. De dame drinkt haar thee uit een
kommetje. De man drinkt sap uit een glas. De voorstelling is gesitueerd in een kamer met een planken vloer. Het raam staat open, dus het zal een aangename dag zijn geweest. Een interessant detail is het jongetje met de hond. Het zal de zoon van het echtpaar zijn. Hij dresseert de hond door hem te laten opzitten. Dit verwijst naar de opvoeding van het kind zelf. Zoals hij de hond zijn manieren leert, zo moet hij zelf ook worden opgevoed.
83
Uit verre landen
TABAK Een familiefeestje midden jaren zestig. Vader en moeder zijn twintig jaar getrouwd. Geen 25 jaar maar voldoende reden voor een feestje. De mannen zitten in de voorkamer, de vrouwen achter. Om de vele gasten te laten zitten, staan de suitedeuren open en is de eettafel uitgetrokken. De tafels zijn rijkelijk voorzien van gebak, k offie en suiker. Later op de avond komen nog de schotels met plakjes worst, blokjes kaas en een augurkje gerold in een plakje boterhamworst. Voordat de eerste gast arriveert, staan de glanzende glazen, propvol met sigaretten, sigaartjes en een bolknak, al op tafel. Vrij om van te nemen. Sommigen pakken zelfs een handvol, alvast voor de terugreis. Het is de tijd dat bijna elke man nog rookt en de vrouwen ook steeds meer beginnen. De kamer staat blauw van de rook, de asbakken staan midden op tafel, men rookt door t ijdens het eten. Als je niet kunt roken, ben je geen echte man, is de gedachte. Zo diep is het roken verankerd in de Nederlandse cultuur. Sindsdien is er wel het één en ander veranderd, maar daarover later meer.
Waar komt tabak vandaan en wat is het? Archeologische vondsten uit Mexico en Equador tonen de vroegste uitbeeldingen van rokende mannen en van pijpen. De Maya’s en Azteken rolden al vele eeuwen voor de komst van de Europeanen bladeren van de tabaksplant tot wat wij nu een sigaar zouden noemen. Tabak werd gedroogd en fijn gesneden; dit wordt kerven genoemd. De Indianen rookten ook met een pijp, die ze ‘tobago’ of ‘tabacco’ noemden. Voor de Indianen was tabak in de eerste plaats een religieus ceremonieel middel. Er werden mystieke betekenissen aan tabaksrook toegekend. De priesters
rookten tabak om magische visioenen te krijgen. In 1492, tijdens de eerste reis van Columbus naar Amerika, maakten de Europeanen kennis met het roken van tabak. Op het eiland Guanahani, een van de Bahama’s, troffen twee Spaanse verkenners Indianen aan die opgerolde kruiden rookten, de tabak. Een van de verkenners, Rodrigo de Jerez, nam dat daarna mee terug naar Spanje. Sindsdien wordt hij beschouwd als de eerste Europese roker. Voor de katholieke kerk was roken echter een daad van de duivel, want net als rokers braakte de duivel rook uit. Het
verhaal gaat dat toen Rodrigo eens op straat rookte, hij prompt werd opgepakt wegens tovenarij. Hij verdween voor zeven jaar in de gevan genis. De tabaksplant is Nicotiana tabacum genoemd, naar de Franse ambassadeur in Portugal Jean Nicot (1530-1600), die in 1560 een tabaksplant naar het Franse hof stuurde. Koningin Catharina de’Medici had veel last van hoofdpijn en tabak zou daartegen een goed medicijn zijn. In de tabaksplant zitten verschillende stoffen met als belangrijkste nicotine, een kalmerend en narcotisch
84
Tabak / Uit verre landen
middel. Al in 1554 had de plantkun dige en arts Rembert Dodoens (1517/1518-1585) over de tabaksplant geschreven in zijn ‘Cruydeboeck’. Vanwege de medicinale kwaliteiten werden tabaksplanten in kruidentuinen gekweekt. Behalve de geneeskundige krachten was roken ook een aangenaam tijdverdrijf, want al spoedig werd het roken als plezierig ervaren. Bovendien, naarmate het roken steeds populairder werd, zag men in dat er met de tabaksteelt en -handel geld was te verdienen. Zeevarende landen als Portugal, Spanje en Enge-
land brachten al in de zestiende eeuw volop tabak naar Europa. Vervolgens zeilden ook de Nederlanders naar Zuid-Amerika om tabak te halen. Daar werden handelsvestigingen gesticht, onder meer in Suriname. Er is geprobeerd daar tabaksplantages te stichten, maar zonder resultaat. Later zag de West-Indische Compagnie (WIC) dat de tabaksplant mooi paste in haar driehoekshandel. Dat hield in dat de schepen vanuit Amsterdam eerst met ruilmiddelen naar Afrika voeren om slaven te kopen. Vervolgens zeilden ze naar de Antil-
len om die daar te verkopen om met het verdiende geld goederen te halen voor de terugreis. Er werd vooral suiker naar Europa gebracht; tabak was een mooie aanvulling.
85
Beeld van een roker als grafgift Mexico, Nayarit, 0/300 na Chr. Rood aardewerk, gepolijst, 23,5 × 19 cm Amsterdam Pipe Museum
Dit beeldje van een zittende roker met opgetrokken benen is afkomstig uit een graftombe in de provincie van Zuid-Nayarit in het westen van Mexico. In de rechterhand heeft hij een sigaar. In de oude culturen was het
gebruikelijk om een overledene grafgiften mee te geven. Dat konden gebruiksvoorwerpen zijn, maar ook voedsel en kleding. Men dacht dat de overledene het voorwerp in het hiernamaals zou kunnen gebruiken.
110
111
Uit verre landen
En andere koloniale waren De koloniën in de West zijn nooit de kurk geweest waarop Nederland dreef. Terwijl er vanuit Indië veel geld stroomde naar het moederland, bleven de inkomsten uit het westen karig. Alleen Suriname kende enige voorspoedige tijden; op de Antillen was het pure armoe. Dat veranderde allemaal toen de Shell naar Curaçao kwam en daar in 1915 een olieraffinaderij stichtte. Er was olie gevonden in Venezuela en nu zocht het bedrijf een geschikte plek voor een raffinaderij. Curaçao ligt slechts zo’n zeventig km voor de kust van Venezuela en beschikte over een grote, natuurlijke binnenhaven, het Schottegat. Daar bouwde de Shell haar raffinaderij. In 1925 vond Standard Oil op Aruba een plek bij het vissersdorp San Nicolas om de Lago raffinaderij te beginnen.
In de olie Dagelijks kwamen de tankers met ruwe olie uit Venezuela de havens binnenvaren. Dan werd de olie geraffineerd en daarna brachten de oceaanstomers de benzine en kerosine naar Amerika en Europa. De Shell en de Standard Oil brachten veel welvaart naar de eilanden. De oliebedrijven boden werk aan duizenden Antillianen en Nederlanders en de bevolkingsgroei explodeerde. De jongemannen verlieten hun lemen huisje op het platteland, kochten een auto en verhuisden naar een van de sloppenwijken bij de Refineria Isla, zoals de lokale bevolking de raffinaderij noemt. De autodichtheid op Curaçao was in de jaren vijftig de hoogste van de wereld. Voor het eerst kende de begroting van het Ministerie van Koloniën in de jaren twintig en dertig, voor wat betreft de inkomsten uit de Caribische
landen, een batig saldo. De raffinaderij op Curaçao breidde uit, totdat het hele Schottegat vol stond met olie-installaties. Gedurende de Tweede Wereldoorlog was de Shell van groot belang voor de geallieerden want zo’n 90% van alle kerosine voor hun vliegtuigen kwam van de Antillen. Om het milieu bekommerde zich in die tijd nog niemand en afval producten als asfalt werden gewoon geloosd in de Buskabaai. Opruimen zou later wel gebeuren, eerst moest de oorlog worden gewonnen. Het asfalt ligt er nog steeds, omdat het te veel geld kost om het op te ruimen en recyclage niet lonend is. In Oost-Indië was al aan het eind van de negentiende eeuw olie ontdekt. Aeilko Zijlker richtte in 1890 de Nederlandse Petroleum Maatschappij (NPM) op om op Sumatra naar olie te boren. Koning Willem III gaf
de jonge onderneming het predicaat Koninklijk. De Koninklijke streefde vanaf het begin naar samenwerking met andere ondernemingen. Een soortgelijk bedrijf was The Shell Transport and Trading Co.LTD. In 1907 besloten de twee tot samenwerking in een nieuwe onderneming, die de Bataafse Petroleum Maatschappij (BPM) werd genoemd. Dit werd later de Koninklijke Shell. In 1958 nationaliseerde de Indonesische regering Shell en vanaf dat moment gingen de opbrengsten uit de olie in de voormalige kolonie niet meer naar Den Haag.
112
En andere koloniale waren / Uit verre landen
Porselein Tot de belangrijkste producten die de VOC-schepen meenamen uit het Oosten behoorde het porselein. Chinees porselein – vazen, kommen, schaaltjes etc.etc. – was in Europa zeer gevraagd. Toen de Portugezen de internationale handel nog beheersten, werd het vanuit Lissabon naar alle windstreken verkocht. De Nederlanders namen dit later over. Al bij de eerste tochten werd porselein meegebracht. Dat daarbij ook wel
eens een schip, zoals de Witte Leeuw, met zijn gehele cargo gezonken is, werd hierboven al vermeld (zie p. 20). Een duidelijk blijk van de appreciatie die men had voor porselein is het feit dat ze al vroeg in de zeventiende eeuw staan afgebeeld op schilderijen, met name stillevens. De vroegste vermeldingen zijn die van onder meer Jan Brueghel de Oude (1568-1625) in Antwerpen en Floris van Dijck (1575-1651) in Am-
sterdam. Die schilderden al omstreeks 1610 Chinees porselein op stillevens. Meestal gaat het om porselein uit de wanli-periode. Die is vernoemd naar keizer Wanli, die regeerde vanaf 1572 tot aan zijn dood in 1620. Het is blauwwit porselein dat later als voorbeeld diende voor het Delfts blauw.
Hoofdstuk / Uit verre landen
Uit verre landen Koffie, thee en andere koloniale waren Achterplattekst moet Hier en daarals spelen kinderen Wie staat er anno 2015nog nogworden bij stil gemaak? dat alledaagse zaken koffie, het nog: het specerijen, spelletje met het Deooit vriendenkring gaat de straat thee, tabak, rijst entheezakje. rubber hier onbekend waren? op één theezakje. is de bedoeling datNederlandse het theezakje wordt geruild Datmet veranderde toen inHet de zeventiende eeuw tegen eendeproduct dat netgingen iets meer waard is,Met eende appel bijvoorbeeld. En schepen wereldzeeën beheersen. oprichting vervolgens moet de appel weer geruild worden tegen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) in bijvoorbeeld 1602 begon een fles cola. Dit is ruilhandel zijn puurste vorm en wie erhandel. goed in was – vaak een glorieperiode in deinnationale en internationale een kwestie werd van overredingskracht – kwam aan het eind van de dag wel Amsterdam een wereldstad waar de vanuit Amerika, Afrika eens thuis met een spelletjescomputer, hetheel nogEuropa deed ook… en Azië aangevoerde kostbare goederendie naar werden verkocht. In deze publicatie wordt een beeld geschetst van de ontwikkeling van de koloniale handel en de effecten er van. De achtergrond wordt gevormd door de geschiedenis van de ontdekkingsreizen en het in kaart brengen van de wereld. Aan de hand van schilderijen en kaarten wordt het verhaal verteld van de expansie van de handel in de zeventiende en achttiende eeuw. De introductie van koffie, thee en soortgelijke koloniale waren leidde tot allerlei nieuwe ontwikkelingen in de consumptie en het huishouden. In het begin werden de exotische producten nog beschouwd als kostbare lekkernijen waarvoor dan ook fraaie en kostbare gebruiksobjecten werden gemaakt, zoals zilveren koffiekannen en theedozen. De aanvoer van tabak uit Amerika leidde tot een geweldige toename van het roken en de rookcultuur. De Nederlandse pijpindustrie maakte een grote bloei door; de bekende, lange witte ‘Goudse’ pijpen werden in heel Europa gebruikt. Uit al die verre landen kwamen nog veel meer voorwerpen naar ons land: sitsen, specerijen, olie, rubber, verfstoffen, porselein, ivoor enzovoort. We zijn het ons maar weinig bewust, maar met de komst van de exotische producten veranderde de smaak van de Nederlanders ingrijpend!