Trends en maatschappelijke ontwikkelingen 1997 tot 2025 met een doorkijk naar 2040
SSC Onderzoek en Informatie
Trends en maatschappelijke ontwikkelingen 1997 tot 2025 met een doorkijk naar 2040
Breda/Den Haag, november 2009
SSC Onderzoek en Informatie
Gemeente Breda Shared Service Center Onderzoek en Informatie Stadskantoor Claudius Prinsenlaan 10 Postbus 90156 4800 RH Breda telefoon: 076 - 5293513
Nicis Institute Laan van N.O. Indië 300 2593 CE Den Haag Postbus 90750 2509 LT Den Haag telefoon +31(0)70 344 09 66 fax +31(0)70 344 09 67 email
[email protected] www.nicis.nl
De
verantwoordelijkheid
voor
de
inhoud
berust
bij
Onderzoek
en
Informatie, Gemeente Breda en Nicis Institute. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Publicatie en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming. Nicis Institute en de gemeente Breda aanvaarden geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
SSC Onderzoek en Informatie
Inhoudsopgave
Voorwoord
5
Samenvatting
7
1
Inleiding en contextanalyse
13
1.1
Inleiding
13
1.2
Contextanalyse
17
2
Bevolking en wonen
2.1
Breda
31
2.2
West-Brabant
34
2.3
Toekomst
35
3
Economie en ondernemen
3.1
Breda
47
3.2
West-Brabant
52
3.3
Toekomst
54
4
Arbeidsmarkt
4.1
Breda
63
4.2
West-Brabant
65
4.3
Toekomst
66
5
Onderwijs
5.1
Breda
76
5.2
West-Brabant
79
5.3
Toekomst
80
6
Slotwoord
31
47
63
75
87
Bijlage
91
Literatuur
93
3
SSC Onderzoek en Informatie
4
SSC Onderzoek en Informatie
Voorwoord Dwars door de organisatie heen is de afgelopen twee jaar in verschillende geledingen gesproken over de middellange en lange termijneffecten van internationale ontwikkelingen en de bevolkingsontwikkeling, de mate waarin deze beïnvloed kunnen worden en in hoeverre Breda haar ambities kan blijven realiseren. Het trendonderzoek dat er nu ligt zal een nog veel langere ‘nageschiedenis’ staat,
hebben. Dat wil zeggen dat wat in het trendonderzoek
Breda vanaf nu aangaat. En dat zal ook zo blijven. We kunnen
niet om de boodschap heen, of we nu willen of niet. Naar welke sociaaleconomische cijfers we ook kijken, feit is dat: −
er sprake is van een trendbreuk binnen alle onderzochte thema’s;
−
in alle kernthema’s
sprake is van een stagnerende markt, waarbij
groeiverwachtingen later in de tijd gerealiseerd worden en dat de groei op termijn afvlakt; −
binnen alle kernthema’s kwaliteit noodzakelijk is voor behoud en groei;
−
veranderingen en concepten elkaar in steeds sneller tempo opvolgen.
Is dat een jobstijding, iets waar over ‘in’ gezeten moeten worden, of kan het juist energie geven om op een andere manier naar de werkelijkheid en de toekomst te kijken? Dit zijn retorische vragen, omdat we voor Breda het antwoord eigenlijk wel weten. Innovatie, creativiteit, samenwerking en doorzettingsvermogen zijn de kwaliteiten om de complexe, grootstedelijke opgaven aan te kunnen en om nieuwe manieren van richten, sturen, uitvoeren en realiseren te beproeven. Dat is een cultuur- en structuurvraagstuk en past bij een bestuurscultuur die ‘openheid’ en ‘openbaarheid’ voor staat. Dat brengt mij bij het belang van good governance. Good governance verwijst in de eerste plaats naar een goed functionerende overheid, die de externe ontwikkelingen telkens tot uitgangspunt voor haar beleid neemt, resultaten wil bereiken (effectiviteit), deze op een slimme manier wil realiseren (efficiëntie) en het contact met haar burgers wil verbeteren c.q. herstellen (legitimiteit). Beleid, bedrijfsvoering en communicatie zijn vooral in hun samenhang en integraliteit dus van groot belang voor een goed acterende overheid. Qua houding en gedrag vereist dat vertrouwen, openheid en leervermogen. Vanuit de organisatie bezien: meer samenwerking, minder dubbelingen, een grotere flexibiliteit en meer kennisuitwisseling.
5
SSC Onderzoek en Informatie
Good governance staat ook voor toekomstbestendig bestuur en beleid, waarin onder meer duurzaamheid en een aantal deugden, zoals gematigdheid, geduld en integriteit centraal staan. Naast de boodschap dat we op een andere wijze naar de werkelijkheid en toekomst moeten leren kijken, zijn er in dit onderzoek ook argumenten aangedragen die bemoedigend zijn en waar we trots op mogen zijn, zoals: −
de lage werkloosheid, de hoge arbeidsparticipatie en het inkomensniveau;
−
de gemiddeld hoog opgeleide bevolking;
−
de goede woonkwaliteit en de aantrekkelijke historische binnenstad;
−
het relatief lage aantal sociale problemen en weinig grote concentratiegebieden
−
de groei van het aantal onderwijsinstellingen en leerlingen;
−
de aantrekkingskracht van de stad als vestigingslocatie voor internationale bedrijven.
Dan, tot slot, de samenwerking met Nicis. Dit trendonderzoek is in belangrijke mate een samenwerkingsproduct van de afdeling O&I en Nicis. Die samenwerking was nieuw en heeft toegevoegde waarde gehad. Dat smaakt naar meer. Het Nieuwe Stedenbeleid, dat start in 2010 en doorloopt tot 2015, biedt aanknopingspunten voor de grote en middelgrote steden om samen met Nicis te zoeken naar oplossingen voor de strategische kernopgaven. Het lerend vermogen van Breda zal toenemen wanneer er een inhoudelijke Kennis- en Praktijkagenda komt die ten grondslag ligt aan het nieuwe stedelijke beleid. Op grond van de kennis die in huis is en door die nog meer van buiten naar binnen te halen moet het mogelijk zijn om mooie ambities te verbinden aan een overkoepelende visie op de stad, met daaraan gekoppeld een meerjarenbeleids- en onderzoeksprogrammering.
Dr. P. Misdorp Gemeente Breda, Hoofd Onderzoek en Informatie
6
SSC Onderzoek en Informatie
Samenvatting Doel trendstudie De trendstudie beoogt inzichten te geven in de middellange en lange
Basis voor toekomstgericht
termijnontwikkelingen. Deze kunnen de basis vormen voor een onder-
beleid gemeente
bouwd toekomstgericht beleid van de gemeente Breda. De gewijzigde economische omstandigheden vragen om een herbezinning op de stedelijke planning en programmering. Veel van de aannames die ten grondslag liggen aan de huidige programmering gaan uit van een aanzienlijk gunstiger verloop van de economie dan waar de meest recente inzichten op wijzen. De met het trendonderzoek verkregen toekomstbeelden en inzichten kunnen voor het beleid als leidraad dienen bij het nemen van (strategische) beslissingen en het formuleren van nieuwe grote stedelijke opgaven. Tevens helpt het bij het ontwikkelen en tijdig bijstellen van beleid. Kortom, het trendonderzoek reikt de handvatten voor beleid en bestuur aan. In het trendonderzoek staan drie kernthema’s centraal: −
bevolking & wonen;
−
arbeidsmarkt & onderwijs;
−
economie & ondernemen.
Scenario-keuze en bandbreedtes trendonderzoek Voor de economische prognoses in het trendonderzoek (werkgelegen-
Prognoses met bandbreed-
heidsontwikkeling) is uitgegaan van het gemiddelde van de Transatlan-
tes op basis van het ge-
tic Market (TM, trendmatige economische groei) en Global Economy
middelde van twee scena-
(GE, hoge economische groei) scenario’s. Gezien de gunstige uitgangs-
rio’s
situatie van Breda is gekozen voor een groeiscenario dat boven het groeiscenario ligt waar ministeries EZ, VROM, IPO en VNG zich in een gezamenlijk convenant over toekomstige bedrijventerreinontwikkeling op baseren. De scenario’s bepalen in feite de bandbreedtes van de toekomstige economische groei. Belangrijke onzekere factor blijft wel de huidige economische crisis. Recente studies (ROA, Rabobank) laten zien dat afname van werkgelegenheid nog wel tot 2014-1015 kan blijven duren. Bij de demografische prognoses worden de bandbreedtes in dit trendonderzoek bepaald door een minimumvariant die uitgaat van aanhoudende terugval van de woningbouwproductie als gevolg van de economische crisis en achterblijvende binnenlandse migratie. Daarnaast is er een maximumvariant die veronderstelt dat de woningbouwproductie op niveau blijft en dat de trend van een toenemende buitenlandse migratie zich doorzet. Binnen de bandbreedtes worden in het trendrapport de toekomstontwikkeling gepresenteerd op basis van de meest waarschijnlijk geachte (landelijke) ontwikkelingen en geconstateerde trends. De mate waarin
7
SSC Onderzoek en Informatie
de gepresenteerde ontwikkelingen ook daadwerkelijk worden bereikt, is afhankelijk van: −
(inter)nationale ontwikkelingen;
−
lokale basiscondities;
−
ambities en uitvoering beleid.
Contextanalyse In een contextanalyse wordt aandacht gegeven aan de bredere context, waarin de drie kernthema’s ingebed kunnen worden. Deze context wordt gevormd door vijf omgevingen: de maatschappelijke (sociale), duurzame, culturele, technologische en de bestuurlijke omgeving.
Voor de maatschappelijke omgeving zijn de belangrijkste trends: -
blijvende emancipatiebehoefte;
-
groeiende diversiteit en fragmentatie samenleving;
-
blijvende groei zorgvraag;
-
behoefte zelfrealisatie en maatwerk;
-
blijvende behoefte aan verbinding (voor cultuur);
8
SSC Onderzoek en Informatie
-
implementatie integraal duurzaamheidsdenken;
-
toenemende ontwikkeling van de samenleving tot een netwerksamenleving met de gemeente als één van de actoren;
-
verandering in sturing: good governance.
Perspectieven voor de drie kernthema’s Hieronder worden per kernthema de meest opvallende perspectieven voor Breda weergegeven.
Bevolking en Wonen •
Uitgangssituatie Breda: -
relatief veel koopwoningen en hoge WOZ-waarde woningvoorraad (relatief hoge kwaliteit);
-
woningbouwproductie blijft achter bij planning, groei woningvoorraad blijft achter bij de huishoudensgroei, productie verder onder druk door crisis;
-
jarenlang positief binnenlands migratiesaldo wordt negatief,
Breda
verliest
inwoners
aan
buurgemeenten,
positief vestigingssaldo wordt minder. •
Aanhoudende bevolkingsgroei maar met duidelijke afvlakking;
•
Geen ontgroening, wel toenemende vergrijzing;
•
Sterke groei eenpersoonshuishoudens;
•
Voortgaande
verschuivingen
in
bevolkingsopbouw
en
huishoudsamenstelling hebben belangrijke consequenties voor de woningvoorraad; •
Van aanbodmarkt naar gevarieerde en veeleisende vragersmarkt, veelzijdige en meer diffuse woonwensen;
•
Hogere eisen woon- en leefomgeving door welvaartsgroei en toenemende keuzevrijheid;
•
Noodzaak voor veel meer variatie en uitgesproken woonmilieus.
•
Op korte termijn aandacht nodig voor volume èn kwaliteit, op lange termijn vooral kwaliteit;
•
Kwaliteit van woon- en leefomgeving is cruciaal om te kunnen blijven groeien;
•
De kwalitatieve opgave vraagt om aanzienlijke herstructurering en transformatie van bestaande woningvoorraad;
•
Snel veranderende omstandigheden aan de vraagzijde vragen om meer flexibiliteit aan de aanbodzijde;
•
De kwalitatieve opgave vraagt om regionale samenwerking, verdeling en afstemming.
Economie en ondernemen •
Uitgangssituatie Breda: -
gemiddeld hoog inkomensniveau bevolking, sterke toename welvaart;
-
sterke toename zelfstandig ondernemerschap;
9
SSC Onderzoek en Informatie
-
waardering ondernemingsklimaat positief, Breda weet te profiteren van globalisering;
-
Breda is minder werkstad: lage banengroei, groot verlies banen industrie, groei dienstverlening minder dan in andere steden, aantal Bredanaars dat buiten de stad werkt met 6.000 toegenomen. Dit is vooral het gevolg van het versnelde transformatieproces dat Breda rond het jaar 2000 heeft doorgemaakt. De laatste jaren trekt de banengroei weer aan in Breda, onder meer door de keuze van een groot aantal (inter)nationale bedrijven voor Breda als vestigingslocatie.
•
Voortgaande economische groei, maar de werkgelegenheidsgroei uit
•
Vergaande wijziging economische structuur, naar diensten- en ken-
•
Dienstensector is nog de enige bron van banengroei;
•
Naar een entrepeneurial economy; toenemende dynamiek en inno-
het verleden wordt niet meer gehaald; niseconomie;
vativiteit; •
Focus op aantrekken van hoogwaardige werkgelegenheid, kwaliteit.
•
Focus op specialisatie: logistiek en maintenance;
•
Alleen op kwaliteit en regionale samenwerking kan de internationale concurrentie effectief aangegaan worden;
•
Quality of life1 en kennis en innovatie steeds belangrijker als vesti-
•
Toekomstige vraag naar bedrijfs- en kantoorlocaties: van uitbreiding
gingsplaatsfactor; naar vervanging; •
Scherpere keuzes in werklocaties en bedrijfshuisvesting;
•
Flexibiliteit in plancapaciteit en vastgoedconcepten.
Arbeidsmarkt en Onderwijs •
Uitgangssituatie Breda: -
hoogopgeleide beroepsbevolking;
-
hoge arbeidsparticipatie;
-
lage werkloosheid;
-
verdringing laaggeschoolden, tweedeling arbeidsmarkt;
-
door crisis snel afnemende werkgelegenheid en toename werkloosheid;
-
sterke toename aantal hbo-studenten, Breda is meer onderwijsstad;
-
redelijk
goed
niveau
basisscholen
en
scholen
voor
voortgezet onderwijs. •
Stagnatie in groei van de beroepsbevolking en op langere termijn krimp; wel sterke toename arbeidsparticipatie vrouwen;
1
Nijkamp, 2008.
10
SSC Onderzoek en Informatie
•
Grote
vervangingsvraag:
16.000
babyboomers
verlaten
ar-
beidsmarkt, kansen voor instroom arbeidsaanbod maar ook toename onvervulbare vacatures; •
Na 2015 toenemende en structurele tekorten op de arbeidsmarkt.
•
Kwantitatieve en kwalitatieve mismatches op de arbeidsmarkt, grootste tekorten bij middelbaar en hoger opgeleiden;
•
Toenemend belang aanvullende vaardigheden/competenties;
•
Toenemend belang onderwijsstad als vestigingsfactor en functioneren arbeidsmarkt;
•
Groot belang verhoging arbeidsparticipatie, arbeidsproductiviteit, en
•
Kwaliteit onderwijs steeds belangrijker, toenemend belang onder-
verbeteren opleidingsniveau beroepsbevolking; wijsniveau en competenties voor beroepsbevolking; •
Verder terugdringen vroeg- en voortijdig schoolverlaten, vergroten
•
Snel veranderende omstandigheden vragen om meer maatwerk en
aantal leerwerkplekken; variatie in arbeidsmarktbeleid en in aanbod van onderwijsvormen.
Inzichten De belangrijkste doelen van het trendonderzoek zijn inzicht geven in middellange en lange termijnontwikkelingen op de verschillende gemeentelijke beleidsvelden in Breda en in de wederzijdse beïnvloeding van de verschillende beleidssectoren. Het trendonderzoek geeft voor Breda een aantal belangrijke (integrale)
Samenhangende uitdagin-
inzichten:
gen
¾
Trendbreuk binnen alle kernthema’s (bevolkings- en huishoudenssamenstelling, economische structuur) welke invloed hebben op de ruimtelijke inrichting en het functioneren van de samenleving.
¾
In alle kernthema’s is sprake van een stagnerende markt: groeiverwachtingen worden later in de tijd gehaald en de groei vlakt op termijn af. Aannames die ten grondslag liggen aan gestelde groeiambities zijn veranderd.
¾
Binnen alle kernthema’s is kwaliteit noodzakelijk voor behoud en groei.
¾
Veranderingen en concepten volgen elkaar steeds sneller op, toename onzekerheid, belang van variatie en flexibiliteit in beleid en planning noodzakelijk.
Tegelijkertijd laat het trendonderzoek zien dat de uitgangspositie van
Sterke uitgangspositie van
Breda sterk is:
Breda
¾
de werkloosheid is laag;
¾
de arbeidsparticipatie is hoog;
¾
het inkomensniveau is hoog;
¾
Bredanaars zijn gemiddeld hoog opgeleid;
¾
de kwaliteit van het wonen is goed;
11
SSC Onderzoek en Informatie
¾
Breda heeft een aantrekkelijke historische binnenstad;
¾
de stad kent relatief weinig sociale problemen;
¾
het aantal onderwijsinstellingen en leerlingen is toegenomen;
¾
internationale bedrijven kiezen voor Breda als vestigingslocatie.
12
SSC Onderzoek en Informatie
1
Inleiding en contextanalyse
1.1 Inleiding Doel trendstudie Inzicht in de middellange en lange termijnontwikkelingen is nodig voor
Onderbouwd toekomstbeeld
een onderbouwd toekomstgericht beleid van de gemeente Breda. De
kan het gemeentelijk beleid
trendstudie beoogt deze inzichten aan te leveren. Dit maakt het voor de
verbeteren
gemeente mogelijk om sneller prioriteiten te stellen en meer slagkracht te ontwikkelen. Met een eenduidige perceptie van de toekomstontwikkelingen door de verschillende beleidssectoren en inzicht in de wederzijdse afhankelijkheden van de verschillende sectoren wordt het mogelijk om te komen tot een meer integraal, consistent en effectief gemeentelijk beleid. De gemeente Breda wil zich tijdig en goed voorbereiden op ontwikkelin-
Basis voor strategisch be-
gen en trends waar de stad in de toekomst mee te maken krijgt. Inzicht
leid en politieke keuzes
in trends en ontwikkelingen maakt het voor de ambtelijke organisatie mogelijk om strategisch beleid te ontwikkelen en voor de politiek om (politieke) keuzes te maken, ambities te formuleren en om prioriteiten te stellen. Het trendonderzoek levert ook aanknopingspunten op voor kortere termijn beleidsinterventies, die nu al nodig zijn om die lange termijnopgaven te kunnen realiseren. Het doel van het trendonderzoek is derhalve tweeledig:
Twee doelen: lange termijn
−
inzicht geven in middellange en lange termijnontwikkelingen op de
ontwikkeling op enkele be-
verschillende gemeentelijke beleidsvelden in Breda;
leidsterreinen en onderlin-
inzicht geven in de wederzijdse beïnvloeding van de verschillende
ge samenhang
−
beleidssectoren. Het trendonderzoek geeft een beeld van de toekomst van Breda. Dit ge-
Inzicht in toekomstige ont-
beurt door een beschrijving van de meest waarschijnlijke toekomstige
wikkelingen handvat voor
ontwikkelingen op basis van trends uit het verleden en landelijk ver-
beslissingen
wachte ontwikkelingen. Het hiermee verkregen toekomstbeeld kan voor het beleid als leidraad dienen bij het nemen van (strategische) beslissingen. Het trendonderzoek reikt de handvatten aan voor het nemen van deze beslissingen, het beleid maakt de keuzes. Voor het trendonderzoek is kennis genomen van de verschillende gemeentelijke beleidsvisies, echter beoordeelt deze visies niet in kwalitatieve zin. Wel laat het trendonderzoek zien dat door allerlei ontwikkelingen een aantal aannames die ten grondslag liggen aan deze visies inmiddels veranderd is. De veranderende inzichten kunnen input vormen voor nieuw beleid.
13
SSC Onderzoek en Informatie
Selectie van thema’s en contexten De belangrijke trends en ontwikkelingen voor Breda zijn op allerlei wij-
Kernthema’s trendonder-
zen in te delen. Het College van B&W heeft er als opdrachtgever voor
zoek
gekozen om de trends en ontwikkelingen in te delen langs de volgende drie kernthema’s: −
bevolking & wonen;
−
arbeidsmarkt & onderwijs;
−
economie & ondernemen.
Op deze wijzen kan een aantal belangrijke inzichten en aandachtspunten voor de toekomst van Breda duidelijk geschetst worden. Bovendien kan op deze wijze ook duidelijk naar voren komen dat een aantal trends, ontwikkelingen en aandachtspunten onderling samenhangen.
Aanpak van de trendstudie De basis van het trendonderzoek wordt gevormd door de lange termijn-
Lange termijn prognoses
scenario’s van het CPB, het RPB en het SCP. Voor de demografische
gebaseerd op scenario’s
ontwikkelingen zijn gegevens gebruikt van de gemeente en het CBS. De
planbureaus en prognoses
trends zijn zoveel mogelijk vertaald naar de Bredase situatie. De kwan-
van CBS en gemeente
titatieve ramingen en prognoses zijn aangevuld met kwalitatieve trends en ontwikkelingen die in diverse studies naar voren zijn gebracht. Daarnaast zijn er interviews gehouden met zowel interne als externe partners van de gemeente om de resultaten te bespreken en zo nodig aan te vullen. De gemeente Breda is ten behoeve van de analyse ook gebenchmarkt
Beredeneerde keuze van
met vergelijkbare steden. Als benchmarksteden voor Breda zijn geko-
benchmarksteden
zen: Alkmaar, Amersfoort, Apeldoorn, Arnhem, Deventer, Eindhoven, Enschede, Groningen, Helmond, ’s-Hertogenbosch, Maastricht, Nijmegen, Tilburg en Zwolle. Ook is regelmatig gekeken naar de relatie tussen Breda en de regio West-Brabant. Juist omdat de gekozen kernthema’s zich op boven-lokaal schaalniveau manifesteren. Voor de regio West-Brabant zijn de gemeenten gekozen van het Sociaal-Economisch Samenwerkingsverband. Indien voor dit gebied de gegevens niet beschikbaar waren, is gekozen voor gegevens van het CBS COROP-gebied West-Noord-Brabant. Om de beleidsaandachtspunten te formuleren en te toetsen is na het
Interne toetsing via ronde-
proces van analyse gekozen voor het houden van een rondetafelge-
tafelgesprek en via reacties
sprek. Het doel hiervan was het presenteren van de resultaten en de in-
van verschillende directies
teractie met de aanwezigen over de interpretatie van de resultaten. De uitkomsten van het rondetafelgesprek zijn verwerkt in een conceptrapportage waar vervolgens vanuit verschillende gemeentelijke directies op is gereageerd. Hierdoor ontstond een integraal en beter beeld van wat er op ons af kan en zal gaan komen.
14
SSC Onderzoek en Informatie
De ontwikkelingen die zich voordoen op het niveau van context zijn be-
Veranderingen in de omge-
schreven aan de hand van toekomstverkenningen van een aantal gese-
ving van Breda beschreven
lecteerde experts. Qua methodiek is gebruik gemaakt van de Delphi-
op basis van expertoorde-
methode. Steeds zijn twee externe experts en twee experts vanuit de
len
gemeente interactief en netwerkend met elkaar in contact gebracht en gestimuleerd hun creativiteit individueel en in reactie op elkaar aan te wenden. Zij hebben zich daarbij niet laten beïnvloeden door groepsnormen en dergelijke. Deze methodiek heeft ertoe geleid dat een behoorlijke mate van consensus is bereikt. De beelden van experts zijn ook in verband gebracht met de ontwikkelingen in de drie kernthema’s. Daardoor ontstaat er rijker beeld van wat zich in de toekomst aandient. De contextanalyse pretendeert niet een volledig beeld te geven van de aangesneden thema’s, het kan zijn dat ook voor Breda belangrijke ontwikkelingen niet behandeld worden. Tenslotte dient er rekening mee gehouden te worden dat de kleur van de contextanalyse mede bepaald wordt door de keuze van de geselecteerde experts.
Keuze scenario’s en aannames vooraf In navolging van de uitgangspunten die de landelijke overheid hanteert,
Gemiddeld scenario op ba-
wordt in dit trendonderzoek voor de toekomstige economische ontwik-
sis van twee scenario’s van
keling uitgegaan van de lange termijnscenario’s van de planbureaus.2
de planbureaus en rekening
Omdat deze scenario’s dateren uit 2003 en de actuele crisis niet is
houdend met de jongste
voorzien, zijn door O&I en NICIS de verwachte (crisis)ontwikkelingen in
(crisis)prognoses
2009, 2010 en 2011 geschat met behulp van de feitelijke (werkgelegenheids)ontwikkelingen tot en met 2008 en de CPB-prognose van september 2009. 3 De bandbreedtes van de toekomstige economische groei – ná de crisis - worden bepaald door enerzijds het Transatlantic Market scenario (matige economische groei; 0,3% jaarlijkse banengroei tot 2020 en -0,3% daling aantal banen 2020-2040) en anderzijds het Global Economy scenario (hoge economische groei; 0,7% jaarlijkse banengroei tot 2020 en 0,2% banengroei 2020-2040). Deze bandbreedtes worden ook als uitgangspunt genomen in de MIRT voor het gebied Antwerpen Rotterdam.4 In het trendonderzoek wordt in navolging van de MIRT uitgegaan van een ‘gemiddeld’ scenario van deze twee scenario’s. Bij de demografische prognoses worden de bandbreedtes in dit trendonderzoek bepaald door een minimumvariant (5% bevolkingsgroei tot 2025) en een maximumvariant (8% groei tot 2025). In de minimumva2
Bij de meeste toekomstverkenningen in Nederland wordt uitgegaan van de vier scenario’s van de nationale planbureaus (RPB, MNP en CPB) uit ‘Welvaart en Leefomgeving’, Den Haag, 2007. Om beleidskeuzes te onderbouwen, wordt door het Rijk veelal uitgegaan van een analyse op basis van twee scenario’s: Global Economy (hoge groei) en Transatlantic Market (trendmatige groei). Op deze wijze kunnen robuuste beleidskeuzes doordacht worden (zie o.a Structuurvisie Randstad 2040). In het trendonderzoek Breda wordt deze ontwikkelde praktijk gevolgd.
3
CPB, 2009a.
4
Ministeries VROM, V&W, LNV en EZ Provincies Zuid-Holland, Noord-Brabant, Zeeland Stadsregio Rotterdam, Drechtsteden, West Brabantse Vergadering, 2009.
15
SSC Onderzoek en Informatie
riant wordt verondersteld dat de scherpe terugval van de bouwproductie die landelijk als gevolg van de economische crisis verwacht wordt, ook gevoeld zal worden in Breda.5 Bovendien wordt in de minimumvariant verondersteld dat de trend van afnemende binnenlandse migratie zich voort zal zetten. In de maximumvariant wordt uitgegaan van een op niveau blijvende woningbouwproductie en een blijvende trend van toenemende buitenlandse migratie.
Interpretatie uitkomsten De in het trendrapport gepresenteerde toekomstontwikkelingen zijn ge-
Internationale ontwikkelin-
baseerd op de meest waarschijnlijk geachte (landelijke) ontwikkelingen
gen, locale omstandighe-
en geconstateerde trends. Hoe verder in de toekomst, hoe onzekerder
den en randvoorwaarden
de prognoses uiteraard zijn. De mate waarin de gepresenteerde ontwik-
en beleidsambities beïn-
kelingen ook daadwerkelijk worden bereikt is afhankelijk van:
vloeden de toekomst ook
1.
(Inter)nationale ontwikkelingen; de recente economische crisis laat zien dat de economische ontwikkeling in de stad voor een belangrijk deel bepaald wordt door de (inter)nationale economische ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen liggen buiten de invloedsfeer van Breda.
2.
Lokale basiscondities; een hoogopgeleide beroepsbevolking, een gunstige ligging en een historische binnenstad zijn sterke punten van een stad, waarmee bijvoorbeeld een bovengemiddelde groei gerealiseerd kan worden.
3.
Ambities en uitvoering beleid; ook door het stellen van ambities kan een stad een bovengemiddelde groei realiseren. Daarvoor is het belangrijk dat niet alleen beleid en ambities worden geformuleerd, maar dat ook de daarvoor noodzakelijke randvoorwaarden worden gehaald en middelen beschikbaar zijn. Een andere factor hierbij is het benutten van netwerkconnecties en allianties.
De hiervoor gepresenteerde bandbreedte en ontwikkelingsrichting vragen om het periodiek bijhouden van ontwikkelingen en om flexibiliteit in beleid en planning. Leeswijzer Het rapport begint met deze inleiding en een contextanalyse die ingaat op de context waarbinnen de ontwikkelingen van drie kernthema’s geplaatst kunnen worden en de manier waarop de gemeente in de toekomst met deze veranderingen om kan gaan. In de hoofdstukken 2 t/m 5 worden de trends voor de drie kernthema’s weergegeven. Daarbij wordt een onderscheidt gemaakt naar de ontwikkelingen van Breda en West-Brabant voor de periode 1997-2008 en de 5
Het EIB verwacht dat pas in 2014 de bouwproductie weer op het niveau van 2008 zal liggen (EIB, Bouwproductie 15% lager in komende twee jaren, Amsterdam 31 maart 2009.
16
SSC Onderzoek en Informatie
toekomstige trends. Het kernthema “arbeidsmarkt en onderwijs’is verdeeld over de hoofdstukken 4 en 5. In hoofdstuk 6 worden tenslotte de belangrijkste integrale inzichten en aandachtpunten voor het beleid gepresenteerd.
1.2 Contextanalyse De drie kernthema’s staan niet op zichzelf maar zijn ingebed in een bredere context. Gekozen is voor de volgende vijf betekenisgevende contexten: maatschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid, cultuur, technologie en bestuur. Experts vanuit en van buiten de gemeente is gevraagd naar hun opinie over: −
generieke ontwikkelingen in de komende jaren;
−
relaties met de drie kernthema’s;
−
effecten voor Breda en gemeente.
1.2.1 Maatschappelijke ontwikkelingen
Box 1.1 Vraag voor de experts m.b.t. de maatschappelijke en sociale ontwikkelingen Naar wat voor soort samenleving groeien we toe en op welke wijze verhouden individualiteit en collectiviteit zich tot elkaar?
De hoofdlijn van de verwachte ontwikkelingen is de blijvende emancipa-
Blijvende emancipatiebe-
tiebehoefte van mensen. Deze komt tot uitdrukking in de groeiende
hoefte en groeiende diver-
competenties van mensen en groepen in de samenleving. In de afgelo-
siteit van de samenleving
pen decennia heeft vrijwel iedereen gewonnen aan inkomen, woongenot, communicatiemogelijkheden en zelfs bureaucratische vaardigheden. Daarnaast – en deels als een uitvloeisel daarvan – is er een groeiende diversiteit in de samenleving. In feite hebben we het dan over individualisering. Frissen spreekt over een complex verschijnsel dat vooral duidt op het prominenter worden van individuele keuzeprocessen, het sterker wisselen van leefstijlen en verbanden, het minder duurzaam en voorspelbaar worden van gemeenschappen.6 Volgens de experts is er geen reden aan te nemen dat in onze postmoderne samenleving de komende jaren een eind zal komen aan de groei van competenties en de verschillen in de samenleving. In tegendeel. Men verwacht dat de verschillen groter zullen worden en dat het dus zaak is om te leren omgaan met verschillen en deze ook te waarderen.
6
Frissen, 2007.
17
SSC Onderzoek en Informatie
De continue behoefte aan zelfrealisatie en autonomie, zo kenmerkend
Zelfrealisatie, autonomie,
voor de postmoderne mens, en de individualisering leiden tot een on-
individualisme en consu-
dernemende leefstijl. Mensen maken hun eigen leven in wisselende con-
mentisme
texten en zijn bij machte om met gelijkgestemden hun eigen sfeer te creëren. Velen zijn betrokken bij diverse activiteiten, overbruggen veel en grote afstanden en nemen snel nieuwe ontwikkelingen tot zich. Vaak gaat het ook om mensen die kiezen voor een dubbele carrière, die zorg en opvoeding uitbesteden en die de ontmoeting op het niveau van eigen buurt en wijk beperken tot consumentisme. De ‘dikke ik’, die vooral is ingegeven door economische motieven, is de verpersoonlijking van deze vorm van individualisering. 7 Volgens de experts lijkt er sprake van een geleidelijke kentering in deze
Een kentering door de cri-
zelfrealisatie, al vindt die nog vooral zijn uiting in vrij vage vragen. Wie
sis?
zijn we, terwijl we zoveel hebben? Welke samenleving willen we ons nageslacht na laten? Moeten we niet meer terugdoen voor de samenleving? Toch komen daarmee indirect vragen over zorg, opvoeding en aandacht in beeld. De vraag naar slimme zorg, goede opvoeding en aandacht voor je omgeving zijn natuurlijk complex en gelaagd. Een paar ontwikkelingen worden zichtbaar. Allereerst de demografische effecten op de zorg zelf. We moeten reke-
Blijvende groei van zorg-
ning houden met de groei van de zorgvraag als gevolg van vergrijzing.
vraag, behoefte aan zelfre-
Hoenderkamp becijfert die tot 2020 op 30%.8 Gezien de daarmee ge-
alisatie en maatwerk
paard gaande kosten, de individualisering en schaarste aan personeel in de zorgsector zullen nieuwe creatieve coalities en integrale, decentrale arrangementen (extramuralisering) gevormd gaan worden. ‘Slimme zorg’ is dus geboden en veronderstelt volgens de experts een
Slimme zorg is nodig
aanpak bestaande uit een mix van technologische, sociale en organisatorische maatregelen. Voor ouderen kunnen we dan denken aan demotica, gepersonaliseerde maatwerkoplossingen met behulp van sensoren, monitoren van lichaamsfuncties en dienstverlening op afstand. Deze product- en procesinnovaties komen voor een belangrijk deel voort uit schaarste in de zorgtijd. Ondanks tendensen van globalisering, regionaal stedelijke promotie en
Betrokkenheid op buurt en
individuele zelforganisatie zal de betrokkenheid op buurt en wijk blijven
wijk blijft toenemen bij een
toenemen. Natuurlijk omdat zich daar voor een groot aantal mensen het
kleine, kwetsbare groep
dagelijkse leven afspeelt. Maar ook omdat investeringen in een vol-
inwoners
doende breed voorzieningenaanbod garant staan voor een hoger rendement op het gebied van veiligheid, onderwijs, infrastructuur en economische waarde. Daar staat tegenover dat voor deze voorzieningen
7
8
Kunneman, 2005. Kunneman portretteert de ‘dikke-ik’ als zijnde in hoge mate autonoom, maar tegelijkertijd gespeend van andere menselijke kwaliteiten als ruimdenkendheid, openheid voor dialoog en morele betrokkenheid op het lot van anderen. Hoenderkamp, 2006.
18
SSC Onderzoek en Informatie
steeds minder draagvlak is door de toenemende gezinsverdunning. Standaardoplossingen zijn er niet, steeds zullen methodieken flexibel moeten zijn om adequaat in te spelen op de leefsituatie van mensen. De praktijk geeft aan dat frontline sturing nog maar in de kinderschoenen staat en dat (gezins)coaching de vitale krachten van mensen kan activeren.
Relaties met de kernthema’s Maatwerk en improviserende vermogens wordt gevraagd. Daarmee wor-
Relatie met bevolking &
den verschillen tussen mensen geaccepteerd, gewaardeerd en overwon-
wonen: maatwerk en im-
nen. Omdat ‘soort toch soort zoekt’ is een bepaalde mate van segmen-
proviserende vermogens
tatie tot op zekere hoogte eveneens acceptabel, volgens de experts. Omdat iedereen gehoord wil worden, is het verhaal van mensen zelf ‘input’ voor de ontmoeting. Ook in de sfeer van huisvesting doen zich nieuwe kansen voor. Het gemengd grondgebonden wonen levert diverse interactie mogelijkheden op tussen volwassenen met jongere kinderen en ouderen in de ruststand, of tussen diverse woongroepen en voorzieningen onder handbereik. Kenmerkend voor nieuwe vormen van samenwerking zijn het onderne-
Relatie met economie &
merschap (het vinden van samenhangen die er nog niet waren) en het
ondernemen: nieuwe vor-
streven naar creatieve win-win situaties voor alle belanghebbenden.
men van samenwerking en
Hoe kan de gemeente hier mee omgaan?
woondiensten innovaties
De experts geven aan dat zelfrealisatie en diversiteit een einde maken
Nieuwe vormen van sturing
aan de klassieke maakbaarheidsgedachte dat de overheid de samenle-
voor veranderende doel-
ving vormt en kan sturen. Immers, de toenemende diversiteit leidt tot
groepen
een grotere onzekerheid en meer risico’s. Onzekerheid die mensen, volgens de experts, steeds meer zelf moeten zien op te lossen en ze zullen daar beter of minder goed in zullen slagen. Eén van hen geeft aan: “We kunnen er steeds minder goed op rekenen dat anderen op bepaalde zaken net zo reageren als we zelf doen”. Maar zij geven ook aan dat bepaalde groepen uit de samenleving minder goed in staat zijn om hun weg in de jungle van onzekerheden te vinden, goede keuzes te maken, risico’s te voorkomen en te leren van ervaringen.9 Deze groep heeft de neiging te groeien en juist daarom zal de overheid zich ontvankelijk blijven tonen om deze groep te ondersteunen. Maar wel op een nieuwerwetse, niet uniformerende wijze en ook niet door zelf altijd achter het stuur, of zelfs in de auto, te gaan zitten. Van een moderne overheid mag worden verwacht dat deze ook in de toekomst basisgaranties en basisvoorzieningen kan blijven bieden. En minstens zo belangrijk: dat 9
Zie ook het Sociaal en Cultureel Rapport (2004), waarin het SCP becijfert dat de groep burgers die achterblijft en minder snel de ontwikkelingen kan oppakken al decennia rond de 10-15% schommelt, maar dat economische ontwikkelingen als globalisering ertoe kunnen leiden dat dit percentage verdubbelt. Het SCP spreekt van een dreigende tweedeling, juist omdat de verschillende dimensies van tweedeling (geografische ligging, onderwijs, gezondheid) steeds dezelfde groep in beeld brengen. In die zin is sprake van concentratie van achterstanden ofwel segregatie.
19
SSC Onderzoek en Informatie
zij luistert naar signalen uit de samenleving en daar tijdig en adequaat op in speelt. Het nieuw inhoud geven aan sociale cohesie krijgt daarmee haast iets paradoxaals: leiderschap tonen, juist door ruimte aan diversiteit te geven en om deze diversiteit zelfs te bewaken. In het verlengde hiervan verwachten de experts dat de overheid meer aandacht zal besteden aan een aantal op de achtergrond geraakte deugden als wijsheid, matigheid, grootmoedigheid en zorgzaamheid.
1.2.2 Duurzaamheid
Box 1.2 Vraag voor de experts m.b.t. duurzaamheid Op welke wijze kan duurzaamheid bijdragen aan duurzame ontwikkelingen en sluiten de verwachte ontwikkelingen aan bij enerzijds hedendaags behoeften en anderzijds behoeften van toekomstige generaties?
De verwachting van de experts, die voor dit item benaderd zijn, is dat
Duurzaamheid gaat inte-
het duurzaamheidsdenken een vast onderdeel gaat uitmaken van inte-
graal onderdeel uitmaken
grale beleidsontwikkeling en besluitvorming. Duurzaam is dus niet uit-
van alle beleidsprocessen
sluitend de zorg van de “ecologisten”, maar van besluitvormers die op allerlei wijzen in verbinding staan met de samenleving. In andere woorden: “Duurzaamheid is niet één aspect, is niet verbonden aan één sector of vertegenwoordigt niet één enkel belang. Duurzaamheid is een manier van zien, een structurering van alle denken, acties en programma’s”.10 Cradle to Cradle en P(eople)P(rofit)P(lanet)-denken zijn termen die passen in dit duurzaamheid denken. PPP-denken staat voor drie elementen mensen, planeet/milieu en winst/opbrengst, die in een harmonieuze wijze gecombineerd dienen te worden. Cradle to Cradle betekent “van wieg tot wieg” en richt zich op het verlengen van de levenscyclus van grondstoffen en (half)fabricaten. Het concept duidt op het kiezen van grondstoffen en het produceren van halffabricaten die na de levensduur van het product volledig gebruikt kunnen worden voor het produceren van nieuwe producten. Onduidelijk is of de huidige financieel-economische crisis al tot een de-
De crisis als katalysator
finitieve herwaardering van duurzaamheid leidt of dat we daar meer tijd
voor de transformatie naar
voor nodig hebben. Het is dus de vraag of de crisis werkt. Een uitspraak
duurzaamheid?
van één van de experts geeft dit mooi weer: “Werkt de crisis nu als paraplu die je weer opbergt als de regen ophoudt of als een langdurige
10
Masboungi, 2008.
20
SSC Onderzoek en Informatie
tunnel waar je ingaat bij het ene landschap en waarbij je na verlaten van de tunnel een heel ander landschap aantreft?”
Relaties met de kernthema’s Voor wat betreft de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt valt te
Relatie met arbeidsmarkt
denken aan het onderwijzen in Cradle to Cradle en PPP-denken. Het
en onderwijs: nieuwe vaar-
denken over en maken van een gevarieerde leefomgeving creëert een
digheden en kennis
eigen arbeidsmarkt. Wanneer ondernemers, geïnspireerd door PPPdenken, het onderwijs opzoeken om innovatieve broedplaatsen te ontwikkelen, ontstaan nieuwe vormen van economie. Nu ‘wonen’ steeds belangrijker wordt, wordt het ook belangrijk om
Relatie met bevolking &
energieconcepten aan wonen te koppelen, bijvoorbeeld in de vorm van
wonen: nieuwe woningen
klimaatadaptief bouwen. Dat leidt tot nieuwe publieke ruimten, gebou-
en utiliteitsgebouwen
wen en composities.
Hoe kan de gemeente hier mee omgaan? De experts geven aan dat de drive voor een duurzame stad Breda in de toekomst is gelegen in: −
het slim koppelen van belangen;
−
het optimaal gebruik maken van techniek en kennis;
−
het efficiënt gebruik maken van de hulpbronnen;
−
het koppelen van processen in ketens die zich sluiten.
De experts denken dan vooral aan flexibel en meervoudig ruimtege-
Flexibele en meervoudig
bruik, waardoor bijvoorbeeld de functie van gebouwen betrekkelijk sim-
ruimtegebruik, nieuwe
pel veranderd kan worden bij een veranderende bevolkingsamenstelling.
vormen van vervoer
Of aan slimme en innovatieve openbaar vervoerswijzen, waardoor de congestie op de wegen ondervangen kan worden. Aan energieopwekking door hergebruik van afval en afvalwater. Aan thuiswerken, welke een positief effect heeft op de arbeidsproductiviteit en de milieubelasting. Of aan het koppelen van energiezuinige voorzieningen aan gebiedsontwikkeling (bv. Spoorzone). En zo zijn er nog vele voorbeelden te geven, die met elkaar gemeen hebben dat oplossingen steeds oplossingen zijn voor een gecombineerde vraag. Maar die ook steeds lef, creativiteit en partnerschap vragen van allerlei partijen, maar zeker ook van de overheid.
21
SSC Onderzoek en Informatie
1.2.3 Cultuurontwikkeling
Box 1.3 Vraag voor de experts m.b.t. cultuurontwikkeling Op welke wijze geeft cultuur betekenis aan ons leven, ons handelen en aan onze stad?
De experts geven aan dat ‘cultuur’ als bron van inspiratie, in de vorm
Cultuur voor grote groepen
van kunsten, tegenwoordig beschikbaar en toegankelijk is voor grote
inwoners beschikbaar en
groepen in de samenleving. Dit in tegenstelling tot vroeger toen cultuur
bereikbaar
een zaak van hof en elite was, die af en toe tentoon gespreid werd voor een iets grotere groep. Dit heeft enerzijds te maken met de opkomst van de stad, waar een emanciperende en vitaliserende werking van uit ging (“stadslucht maakt vrij”). Anderzijds met de bemoeienis door staat en overheid met cultuur en cultureel erfgoed. Burgers worden in staat gesteld kennis te nemen van cultuuruitingen, ervan te leren, er zich in te verdiepen en er zelf actief aan mee te doen. Die ontwikkeling zal zich ook doorzetten naar de toekomst. Toch zijn de experts niet zeker over de toekomstige ontwikkeling. Is de
Maar risico van consumen-
hierboven geschetste ontwikkeling van vitalisering wel het overheersen-
tisme en gemakzucht
de beeld voor de toekomst? Of zijn er ook tekenen van verval, decadentie, consumentisme en gemakzucht? Verwordt cultuur niet tot vrijblijvend, passief genieten zonder inspanning? Maar ook de overheid is niet meer per definitie de stimulator van kunst en cultuur. Veel initiatieven komen van onderop en veel betrokkenheid vanuit de overheid komt vooral tot uitdrukking in een zakelijk verhaal met tal van risicoparagrafen. New Public Management en de verzorgingsstaat hebben ook het veld van de cultuur in hun greep gekregen. Eén van de experts citeert in dit verband de socioloog Schuijt: “Er wordt voor je gezorgd, maar je krijgt geen aandacht”. Het culturele leven wordt zichtbaar in de ruimte – in stad en wijk - maar
Nieuwe vormen van cultuur
ook in gedrag en omgang van mensen met elkaar. Cultuur met een gro-
en interactie met elkaar
te ‘C’ hoort op stedelijk niveau vorm gegeven te worden en draagt bij aan de imago en aantrekkelijkheid van de stad. Maar ‘cultuur’ met een kleine ‘c’ zit in de leefomgeving, in de creatieve expressie van mensen in, met en voor soort-, buurt- en wijkgenoten. Verschillende groepen in de samenleving kennen bovendien eigen expressies, die iets zeggen over de wijze waarop zij betekenis geven aan hun leven. Pasten eenzijdige, zendergerichte communicatie(middelen), zoals radio en televisie, nog zonder meer in een individualistische samenleving, met de nieuwe media, die veel interactiever zijn (gsm, sms, Youtube, Hyves, groupware, internetgemeenschappen) wordt toch de behoefte aan wederkerigheid, verbinding en contact steeds belangrijker. De experts verwachten
22
SSC Onderzoek en Informatie
dat steeds meer nieuwe technologische middelen, waarin woord, beeld en persoon geïntegreerd worden, ontdekt en gebruikt gaan worden.
Relaties met de kernthema’s Kennis en creativiteit zullen economisch belangrijker worden en belang-
Relatie met bevolking en
rijke onderscheidende elementen op de arbeidsmarkt en de toeleiding
wonen: nieuwe verbindin-
daarnaar toe. Dat betekent in de sfeer van wonen een aantrekkelijk
gen en gemeenschappen
gemengd milieu van kleinschalig werken en kleinbedrijf op korte afstand.
Hoe kan de gemeente hier mee omgaan? Wat betekenen deze cultuurontwikkelingen voor Breda in de komende
Cultuur randvoorwaarde
10-15 jaar? De tijd dat de economische ontwikkelingen de ruimte cre-
voor economische ontwik-
eerden voor ontwikkelingen op het gebied van kunst en cultuur, keert
keling
zich om. Cultuur wordt steeds meer een voorwaarde voor een gezond economisch klimaat. Gezien de transformatie naar steeds hoogwaardigere en kennisintensievere productie en dienstverlening is dat een belangrijk gegeven voor de stedelijke ontwikkeling. De gemeente zal volgens de experts in de frontlinie gaan staan om de verbinding te realiseren en om ruimte te maken voor diversiteit en het stellen en handhaven van (beschavings)regels.
1.2.4 Technologische ontwikkeling
Box 1.4 Vraag voor de experts m.b.t. de technologische ontwikkeling Op welke wijze zijn technologische innovaties voor het publiek domein van belang?
Voorspellingen van toekomstige ontwikkelingen van de technologie zijn
Voorspellen onmogelijk,
moeilijk, omdat extrapolatie naar de toekomst niet mogelijk is. Wel is er
wel een aantal trends
een aantal trends, dat belangrijk is te onderkennen. Denk bijvoorbeeld aan gentechnologie (ziekte en gezondheid), biotechnologie (gebruik van levende organismen en biologische processen), nanotechnologie (nieuwe molecuulstructuren met effecten op materiaalgebruik), neurotechnologie, dna-technologie, et cetera. Volgens de experts zijn de meest belangwekkende technologische trends voor overheid en bedrijfsleven de ontwikkeling van groene energie (duurzaamheid) en de toenemende rol van ICT. Op het terrein van groene energie zijn de belangrijkste ontwikkelingen
Integraal hergebruiken van
het optimaal en integraal benutten van materialen voor de productie
materialen en nieuwe vor-
zonder onafbreekbare restproducten na te laten (Cradle to Cradle), het
men van energieopwek-
optimaal benutten en opslaan van energie in het kader van verwarming
king, -gebruik en -opslag
en afkoeling (warmte- en koudenetten, geowarmte) en de transformatie naar decentrale duurzame energieopwekking.
23
SSC Onderzoek en Informatie
Technologie in het algemeen, maar ICT in het bijzonder, maakt nieuwe
Nieuwe producten, diensten
manieren van handelen mogelijk (enabling) en zal ook leiden tot veran-
en processen
dering in communicatie en interactie. Deze zal steeds meer zijn toegespitst op maatwerk voor verschillende groepen gebruikers met een verschillend profiel. ICT maakt alles kleiner, goedkoper en geavanceerder en draagt daardoor bij aan een hogere productiviteit. Daar waar de bevolking terugloopt, is het investeren in ICT en het verhogen van de productiviteit een harde noodzaak. Stevige inzet op ICT leidt tot een grotere mobiliteit, maar ook tot de mogelijkheid om de ruimtelijke mobiliteit te beperken en daarmee de negatieve effecten ervan terug te dringen.
Relatie met de kernthema’s Demotica, bio-medische technologie en ambient intelligence zijn vooral
Relatie met onderwijs &
van belang in het kader van vergrijzing van de bevolking en de toene-
arbeidsmarkt: nieuwe
mende zorgbehoefte. Ze leiden niet alleen tot verlenging van de (kwali-
vaardigheden en oplossing
teit van de) levensduur, maar signalerings- en behandelsystemen op af-
voor afname beroepsbevol-
stand dragen bij aan veiligheid en helpen de personele tekorten in de
king
zorg op te vangen. Vanuit de positie en profilering van logistiek is de technologische ont-
Relatie met economie &
wikkeling van transport- en bevoorradingssystemen voor de toekomst
ondernemen: nieuwe vor-
van belang. Steden moeten efficiënter en duurzamer worden bereikt
men van logistiek en trans-
(bv. elektrische voertuigen) en bevoorraad, met minder overlast voor
port
bezoekers, minder milieudruk en minder belasting van wegen. Daarnaast gaat het ook om slimme koppelingen tussen ontvangst, opslag, transport en duurzaamheid. In een ietwat verder gelegen toekomst, zo zeggen de experts, zullen goederenstromen vanuit zogenaamde regietorens verder geleid worden. Het topinstituut Logistiek kan hierin een rol spelen. ICT draagt echter niet alleen bij aan wereldomspannende communicatie,
Nieuwe kleinschalige be-
die daarmee de globalisering versterkt. ICT draagt ook bij aan het
drijvigheid in allerlei vor-
kleinschalig organiseren van verbanden en samenwerking, doordat tijd
men van woon-werklocaties
en plaats relatief worden. Denk daarbij onder meer aan de structurele groei van het aantal ZZP’ers, die meer vraag uitoefenen naar woningen met werkruimte. Maar ook zal de vraag naar andersoortige kantoorruimte toenemen: kleine, modern uitgeruste kantoren op bedrijventerreinen met shared ICT services. Verder zullen steeds meer websites voor freelancers gaan ontstaan. Interessant is dat zich rond die nieuwe groep ondernemers hulpstructuren en netwerken ontwikkelen van ondersteunende bedrijvigheid die deze ondernemers adviseert. De experts komen tot een algemene conclusie dat een verhoogde inzet van technologie zowel vanuit het oogpunt van economie (productiviteit en concurrentie), als van bevolking (afname van de beroepsbevolking) en kwaliteit van de dienstverlening steeds belangrijker wordt. Dat betekent tegelijkertijd dat de aard van het werk gaat veranderen en er an-
24
SSC Onderzoek en Informatie
dere competenties belangrijk worden. Er zullen steeds meer kenniswerkers nodig zijn, die zich baseren op analyse van informatie.
Hoe kan de gemeente hier mee omgaan? Vanuit haar functie als dienstverlener en communicator zal de lokale
Nieuwe werkprocessen en
overheid vooral inzetten op ICT in het kader van ‘citizen centred wer-
betere dienstverlening door
ken’ (inclusief open standaarden), de elektronische overheid, maar ook
de gemeente
op het ontwerpen van architectuur en virtualisatie, het opzetten van dataprotectiesystemen, op een verdere webontwikkeling en het garanderen van groene IT. Kortom: ICT is onmisbaar voor haar eigen transformatie. In het kader van dienstverlening voor een grote verscheidenheid van burgers is ook multichanelling van belang: het bedienen van burgers via een reeks van elkaar aanvullende kanalen. Vanuit de invalshoek dat de overheid steeds dienstverlenender wordt en er steeds hogere kenniseisen aan het werk van de nieuwe ambtenaar wordt gesteld, wordt de zoektechnologie (googlefication) steeds belangrijker, maar ook de zgn. ‘social collaboration tools’ als wikinomics en crowdsourcing en role based user portals als iGoogle en SharePoint. De experts geven ook aan dat technologische en sociale innovatie niet
Aandacht voor de burgers
voor elke groep in de samenleving een vanzelfsprekendheid is. Sommi-
die de ontwikkelingen niet
ge groepen zullen de aansluiting gaan missen. Dat is een belangrijk
kunnen bijbenen
aandachtspunt voor de overheid in de toekomst. Oplossingen kunnen bijvoorbeeld worden gezocht in vereenvoudiging van technische apparatuur.
1.2.5 Bestuurlijke ontwikkelingen
Box 1.5 Vraag voor de experts m.b.t. de bestuurlijke ontwikkelingen Wat is goed bestuur en welk type past bij de sociale, technologische, culturele en duurzaamheidsontwikkelingen?
De experts geven aan dat de samenleving zich in de toekomst meer en
Samenleving ontwikkelt
meer zal ontwikkelen tot een netwerksamenleving. Hoewel niet iedereen
zich meer en meer tot een
in even sterke mate deel zal gaan uitmaken van een netwerksamenle-
netwerksamenleving
ving is wel sprake van een autonome ontwikkeling, waar niemand zich helemaal aan kan onttrekken. Deze kenmerkt zich door meer horizontalisering (de macht is meer verdeeld), ondersteund door een groeiend ICT-gebruik; virtualisering in een plaatsloze ruimte en een tijdloze tijd. Werkelijkheden worden gecreëerd en gemanipuleerd en grenzen vallen weg (deterritorialisering). Met andere woorden: veel activiteiten zullen steeds minder gebonden zijn aan een bepaalde geografische locatie (denk aan footloose bedrijven en aan thuiswerk).
25
SSC Onderzoek en Informatie
Door deze ontwikkelingen zal anders gestuurd gaan worden, zo denken
Minder traditionele sturing
de experts. Dat geldt in het bijzonder voor de overheid met haar tradi-
door overheden; scheppen
tioneel monopolistische positie en gedrag. Minder verticalisering en
van condities, minder uit-
meer horizontalisering van de relaties, minder sturen op macht en meer
voering en coproductie van
op gezag. Zo zullen er allerlei beleidsnetwerken op verschillende ni-
beleid
veaus gaan ontstaan en dat leidt ook tot verandering van de politieke participatie. De experts verwachten dat de verandering van rollen van de overheid die hiermee samenhangt in de richting gaat van procedurele en procesmatige sturing (sturen op verbindingslijnen of koppelvlakken) en minder op de inhoud (ambitieuze doelen!). Die nieuwe overheid schept condities en faciliteert anderen en voert zelf minder uit. Dat betekent dat kennis en ICT geen louter ondersteunende processen meer zullen zijn, maar samenvallen met het primaire proces. Netwerken stelt de overheid in staat om snel en op gestructureerde wijze kennis te vergaren die meteen kan worden ingezet. Door te netwerken wordt kennis ontwikkeld. De netwerksamenleving is op te vatten als een complex van ‘daily urban
Polycentrische of polynoda-
systems’, gebaseerd op dagelijkse contacten van mensen van op een
le steden met efficiënte en
groot aantal vlakken en op verschillende schaalniveaus. Kortom: een
effectieve allianties en
wirwar aan kriskras relaties tussen woning, werk en voorzieningen. Elke
netwerken
stad kent zo’n patroon, dat steeds groter wordt en waarbij mensen de eigen territorium- en gemeentegrenzen steeds vaker overschrijden. Steden transformeren van monocentrisch naar polycentrisch of polynodaal. Gemeenten schaken op verschillende borden en kunnen op verschillende vlakken allianties smeden. De praktijk tot nu toe is dat steden zelf vaak een conservatieve factor zijn, omdat ze vooral kijken wat het schaken op verschillende borden kost in plaats van wat het oplevert. Overigens is het wel zaak om bij het ontwikkelen van netwerken efficiënt te werken en selectief te zijn in de netwerken waarin men wil participeren. In het begin van samenwerking is het goed om samen het zoekproces te doorlopen, maar zodra de thema’s helder zijn moet stevig worden doorgepakt en resultaat worden geboekt. De experts zijn van mening dat ‘netwerken’ nog te vaak als vrijblijvend wordt beschouwd. Kritische succesfactor voor stedelijke netwerken is het bewust en geschakeld investeren in contacten met de particuliere sector en het vormgeven van intra-regionale en boven-regionale samenwerking. Vaak richten steden zich slechts op één van de drie niveaus, vooral op de intra-regionale samenwerking. Dat betekent vaak eenzijdige investeringen in ambtenarennetwerken en niet op de particuliere sector en bovenregionale contacten.11 Belangrijk voor stedelijke ontwikkeling, volgens de experts, is dat ruimtelijke planning zich meer zou moeten gaan rich-
11
Salet en Janssen-Jansen (red.), 2009. De auteurs geven aan dat investeren in internationale contacten en lokaal en regionaal relatiemanagement erg belangrijk zijn voor stedelijke netwerken. Bijvoorbeeld door het samen uitvoeren met partners van SWOTanalyses en door anderszins strategisch onderzoek te verrichten kan kennis worden vergaard om een effectieve lobby voor te bereiden.
26
SSC Onderzoek en Informatie
ten op uitbouw van sterke, onderscheidende comparatieve voordelen van de stad binnen het stedelijk netwerk dan op het zoeken naar complementariteit. Het versterken van diversiteit binnen het netwerk is op langere termijn de beste strategie. Het schaken van Breda op verschillende borden en op verschillende schaal- en beleidsniveaus kan dus z’n vruchten afwerpen, mits effectiviteit en efficiëntie van de samenwerkingsverbanden geborgd worden. De experts komen tot onderstaande verkenning over ‘goed bestuur’. In
Betere antwoorden op de
tegenstelling tot nu toe behoren niet de knelpunten in ons bestel cen-
toekomstige uitdagingen
traal te staan, maar de vraag hoe dat bestel betere antwoorden kan ge-
nodig
ven op de opgaven waar we de komende decennia voor staan. Dat is niet simpel een vraag om verbetering van wat we nu hebben, maar een andere kijk op goed bestuur (good governance). In andere woorden: −
Wat willen we realiseren?
−
Hoe kunnen we dat het beste doen?
−
Hoe bereiken we voldoende vertrouwen, tevredenheid en acceptatie in onze rechtsorde?
Deze punten hebben betrekking op respectievelijk de effectiviteit, effici-
Die efficiënter en effectie-
entie en legitimiteit van beleid. Een hele korte uitstap. Het centraal
ver zijn en de keuzes legi-
stellen van maatschappelijke effecten geeft aan dat de maatschappelij-
timeren
ke werkelijkheid leidend is voor de gemeentelijk-institutionele werkelijkheid. De vraag naar een slimme realisatiestrategie veronderstelt een hoge mate van professionaliteit en kennis en is vooral een kwestie van goede bedrijfsvoering. 12 De legitimiteitsvraag is de lastigste opgave, maar ook meest uitdagende. Met name omdat de samenleving gefragmenteerd en divers is. Beantwoording van de legitimiteitsvraag leidt tot een aantal nieuwe perspectieven. Rechtszekerheid wordt gerechtigheid, verantwoording afleggen wordt verantwoordelijkheid nemen en delen, en transparantie in diensten wordt openheid in gedrag.
Relaties met de kernthema’s Volgens de experts kan, als we de drie kernthema’s bekijken door de bril van good governance, voor een toekomstige sturing aan de volgende zaken worden gedacht (los van het feit dat de gemeente Breda daar in haar beleid al aandacht aan geeft):
12
Gerritsen c.s., 2007 wijzen op het belang van een gemeentebrede visie en kaderstelling op bedrijfsvoering. Zij signaleren dat deze doorgaans ontbreekt en brengen dat in verband met het kernprobleem dat veel problemen in het functioneren van gemeenten ontstaan doordat de eigen organisatie centraal staat en niet de belangen van burgers, bedrijven en instellingen. De organisatie plooit zich dus niet rond maatschappelijke problemen, maar werkt omgekeerd en stelt de eigen problemen centraal. Het gevolg hiervan is, wat zij noemen, institutionele verlamming, vastgelopen werkprocessen, versnipperde bedrijfsvoering en onvoldoende zelfwerkzaamheid van burgers.
27
SSC Onderzoek en Informatie
−
Versterken van de relatie tussen overheid en burger door nieuwe
Good governance m.b.t.
vormen van burgerparticipatie te beproeven, wijkbeheer en wijkont-
bevolking & wonen
wikkeling te privatiseren, particulier opdrachtgeverschap te stimuleren, regeldruk en regelgeving aan te pakken, civil society verder te ontwikkelen. −
Verbeteren van de relatie tussen overheid, corporaties en ontwikkelaars.
− −
Bundelen van sectorale budgetten Beproeven van slimmere vormen van participatie en benefit sharing in plaats van subsidieverlening.
−
Ontwikkelen van regionale kennis, vervolgens samenhang en af-
Good governance m.b.t.
stemming aanbrengen en sturing te organiseren, daarbij verant-
onderwijs & arbeidsmarkt
woordelijkheden voor de werking van de arbeidsmarkt te benoemen. −
Ontwikkelen van horizontaal toezicht in het onderwijs.
−
Ontwikkelen van nieuwe manieren van leren in de praktijk, modulair leren, onderbroken leren een civiel effect te geven.
−
Vormen van nieuwe coalities en strategische allianties tussen gemeente, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en (nieuwe) onderwijsinstellingen.
− −
Beproeven van nieuwe vormen van gebiedsgerichte ontwikkeling en
Good governance m.b.t.
intergemeentelijke samenwerking en PPS-constructies.
economie & ondernemen
Verbeteren van de kwaliteit van de gemeentelijke dienstverlening en verminderen van de regeldruk.
−
Aanpassen regelgeving om bijvoorbeeld functiemenging mogelijk te maken.
Hoe kan de gemeente hier mee omgaan? Welk type bestuur past nu het best bij een netwerksamenleving en wat
Binnen met buiten verbin-
is ‘goed bestuur’? Een vastomlijnd beeld hebben de experts daar niet
den en ruimte geven aan
van. Een paar aanknopingspunten geven zij wel. Bij netwerkend werken
de professionals in de uit-
gaat het om grenzen verleggen door actief de binnenkant van de ge-
voering
meentelijke organisatie te verbinden met de buitenkant. 13 Kenmerkend voor deze manier van werken is dat men over bestaande structuren heen gaat, de grenzen van het bestaande overschrijdt, productieve relaties legt, tot creatieve combinaties komt en ontbrekende schakels opzoekt. Het effect van deze werkwijze is dat sneller geïnnoveerd kan worden omdat de organisaties adaptiever en flexibeler zijn dan in het ‘oude’ verticale sturingsconcept.
13
Het symposium “Netwerken voor beleid” op 20 november 2008 in de Grote Kerk, georganiseerd door de gemeente Breda, de Vereniging voor Statistiek en Onderzoek (VSO) in samenwerking met Meeting More Minds ging hierover. De netwerkende manier van werken houdt in: verbreding en horizontalisering in plaats van functionalisering; ondernemen en innoveren in plaats van consolideren; de buitenwereld naar binnen halen; delen in plaats van afschermen; actief verbindingen leggen in het veld met stakeholders, concurrentie, klanten, burgers, bedrijven, kennisinstellingen.
28
SSC Onderzoek en Informatie
In het verlengde hiervan geven de experts aan dat het geven van bete-
Gezamenlijk met externe
re antwoorden begint bij het slim samenwerken en – vanzelfsprekend –
partijen realiseren van
het aangeven van een onderscheidende factor die de betrokken partijen
doelen
verbindt en die hen onderscheidt van de omgeving. Dat kan worden vorm gegeven in een losse alliantie om een gezamenlijk doel te realiseren of in een netwerk van partijen rond een beleidsprogramma of een kernthema. Daarin verbinden actoren zich aan elkaar, zijn wederzijds afhankelijk, maar ook autonoom en met eigen belangen. Met andere woorden: in tegenstelling tot vastomlijnde organisatieonderdelen met eigen in zichzelf gekeerde doelen, gaat het bij allianties en netwerken veel meer om het gezamenlijk realiseren van ontwikkelingsdoelen of om het regelen van een verdelingsvraagstuk.
De experts wijzen erop dat een goed bestuur een slim bestuur is en dat
Slim bestuur houdt reke-
bestuur van een stad daarom gebaat is met een cultuur van kennis en
ning met leren en evalue-
leren. In de praktijk door te reflecteren, kritisch te zijn en kaders achter
ren
het handelen ter discussie te stellen.14
14
Schouw, 2009 geeft een aantal tips voor effectief kennismanagement in steden. Bijvoorbeeld: een leiding die overtuigd is van kennis, leren en evalueren; het vaststellen van een kennisagenda waaruit blijkt wat je als stad wil; het maken van afspraken met kennisinstellingen om kennis uit te wisselen; het kritisch doorlopen van elk beleidsproces; het verbinden van kennis- en personeelsbeleid; het koesteren van vakmensen; het besef van langzame invoering van nieuwe kennis; het inrichten van een kenniscentrum; het maken van een leerrepertoire voor de stad; het aan durven gaan van beleidsexperimenten.
29
SSC Onderzoek en Informatie
30
SSC Onderzoek en Informatie
2
Bevolking en wonen
De demografische ontwikkeling, de ontwikkeling van het migratiepatroon, de bevolkingssamenstelling, de ontwikkeling van het aantal huishoudens en de aard van de Bredase huishoudens zijn in belangrijke mate bepalend voor de toekomstige woningvraag in Breda. Breda kan profiteren van haar ligging in een regio met economische groei en toename van bevolking als zij beschikt over wervende woonen leefmilieus. Dit is mede van groot belang omdat door de toenemende keuzemogelijkheden en koopkracht inwoners en potentiële inwoners steeds hogere eisen gaan stellen aan de kwaliteit van woon- en leefomgeving. De gepresenteerde trends en ontwikkelingen geven een aantal indringende beleidsuitdagingen op het terrein van bevolking en wonen. Mede in het licht van het feit dat een hoge kwaliteit met een grote mate van variatie nodig is om aantrekkelijk te zijn voor de huidige en toekomstige inwoners, voor mensen in de actieve levensfase (beroepsbevolking), voor kenniswerkers en als vestigingsplaats voor bedrijven.
2.1 Breda Groei Vanaf 1997 tot 2008 is de Bredase bevolking toegenomen met 9%. Die
Aanzienlijke groei
bevolkingsgroei is voor 40% het gevolg van natuurlijke aanwas en voor
bevolking
60% van een vestigingsoverschot. In vergelijking met de meeste benchmarkgemeenten is Breda veel meer afhankelijk geweest van migratie voor het realiseren van haar groei. In deze periode is sprake van een stabiel patroon van het jaarlijkse aantal geboorten en sterften. De vestigingen en vertrekken vertonen meer fluctuaties. Van de vestigingen en vertrekken is ongeveer 15% buitenlands en 85% binnenlands.
Leeftijd In Breda is 23% van de bevolking jonger dan 19 jaar, 62% behoort tot
Toename jonge
de 20 tot 64-jarigen en 15% is 65 jaar en ouder. Hiermee vertoont de
beroepsbevolking relatief
leeftijdsopbouw van Breda veel overeenkomst met die van Nederland.
beperkt
In vergelijking met de benchmarkgemeenten blijft het aandeel 20 tot 44-jarigen in Breda iets achter en is het aandeel 65 plussers wat hoger. De afgelopen tien jaar zijn alle leeftijdsgroepen in Breda in aantal
Beroepsbevolking vergrijst
toegenomen, met uitzondering van de groep 25 tot 34-jarigen (absolute afname) en ook de groep van 70 tot 74-jarigen. De leeftijdsgroepen 55 tot 59 en 60 tot 64 jaar maakten de sterkste groei door. De afname van de groep 25 tot 34-jarigen en sterke groei van de 55-plussers betekent dat de beroepsbevolking in Breda ‘vergrijst’.
31
SSC Onderzoek en Informatie
Huishoudens Breda telt momenteel circa 80.000 huishoudens, waarvan 40% bestaat uit eenpersoonshuishoudens, 32% uit tweepersoonshuishoudens en 28% uit huishoudens van drie of meer personen (gezinnen met kind(eren)). In de periode 1997-2008 is het totaal aantal huishoudens toegenomen
Aanzienlijke toename aan-
met 20%, maar daarbinnen is sprake geweest van een groei van ruim
tal huishoudens, vooral van
50% bij de eenpersoonshuishoudens. Dit is het gevolg van maatschap-
eenpersoonshuishoudens
pelijke ontwikkelingen (o.a. individualisering, echtscheidingen) en de toename van de hogere leeftijdsgroepen.
Etniciteit In vergelijking met de benchmarkgemeenten is het aandeel niet-
Relatief kleine groep niet-
Westerse allochtonen (10%) in Breda beperkt. Naar verhouding zijn de
Westerse allochtonen
inwoners van Marokkaanse en Antilliaanse herkomst in Breda het sterkst vertegenwoordigd en ook sterker dan in andere steden waar vaak allochtonen van Turkse afkomst domineren.
Verhuizingen Breda kent in de periode 1997-2008 een vestigingsoverschot met alle
Jarenlang positief binnen-
Nederlandse gebiedsdelen (Noord, Oost, Zuid en West). Na een aanvan-
lands migratiesaldo wordt
kelijke stijging van de binnenlandse vestiging is de laatste jaren (sinds
negatief
2005) echter een daling ingezet. Het binnenlands vertrek blijft daarentegen stijgen. In 2008 is dan ook sprake van een binnenlands vertrekoverschot. Dit negatieve binnenlands migratiesaldo is een belangrijk waarschuwingssignaal. Toch is Breda blijven groeien als gevolg van een geboorteoverschot en een positief buitenlands migratiesaldo. Of hiermee een nieuwe trend is ingezet, is te vroeg om te beoordelen, maar wanneer deze trend doorzet verdwijnt de binnenlandse migratie als belangrijke motor voor stedelijke groei.
Wonen In Breda staan per 1 januari 2008 75.319 woningen. Hiervan is 66%
Relatief veel koopwoningen
een eengezinswoning en 34% een meergezinswoning. Het aandeel koopwoningen betreft 59% van de voorraad. De woningvoorraad van Breda is sinds 1997 met ruim 13% toegenomen.
Groei woningvoorraad blijft
Bij een toename van het aantal woningen met 13%, is de bevolking in
achter bij de huishoudens-
deze periode toegenomen met 9% en het aantal huishoudens met 20%
groei
(Figuur 1). De groei van woningen is achtergebleven bij de toename van het aantal huishoudens. Binnen
de
groep
van
benchmarkgemeenten
heeft
de
Bredase
Van relatief hoge kwaliteit
woningvoorraad een hoge gemiddelde WOZ-waarde. Deze hoge WOZwaarde
zegt
iets
over
de
kwaliteit
en
aantrekkelijkheid
van
de
woningvoorraad (vraag), maar gelijktijdig kan het ook duiden op een krapte en tekorten in bepaalde marktsegmenten (aanbod).
32
SSC Onderzoek en Informatie
Figuur 1 Ontwikkeling bevolking, huishoudens en woningen Breda
Bron: O&I Breda
Nieuwbouw Door nieuwbouw is de voorraad sinds 1997 met bijna 10.000 woningen
Woningbouwproductie blijft
toegenomen. Dit is een gemiddelde bouwproductie van bijna 900 per
achter
jaar.
De
woningbouw
woningbouwproductie bouwproductie
blijft
in
Breda
van ook
blijft
de
achter
achter
bij
de
gemiddelde
benchmarkgemeenten. met
de
planningsopgave
En
de
van
de
gemeente. Sinds 1997 bouwt Breda minder eengezinswoningen dan het gemiddelde
van
de
benchmarkgemeenten.
Het
aandeel
eengezinswoningen is ongeveer 50% tegenover ruim tweederde in de benchmarkgemeenten. Oosterhout,
Ook
binnen
Etten-Leur)
heeft
de
eigen
stadsregio
Breda
een
(Breda,
bescheiden
woningbouwproductie gehaald. Opvallend is dat Oosterhout en EttenLeur sinds 2005 samen meer woningen gebouwd hebben dan Breda. Het binnenlandse migratiesaldo volgt min of meer de lijn van de
Breda verliest inwoners aan
nieuwbouwproductie. Valt de nieuwbouw terug dan daalt ook het
buurgemeenten
vestigingsoverschot. De laatste twee jaar is deze relatie niet herkenbaar (Figuur
2).
In
2008
is
er
zelfs
sprake
van
een
binnenlands
vertrekoverschot, met name als gevolg van het positieve vertreksaldo van Bredanaars naar Oosterhout en Etten-Leur.
33
SSC Onderzoek en Informatie
Figuur 2 Relatie opgeleverde woningen en migratiepatroon
Bron: O&I Breda
2.2 West-Brabant Groei Met een totale groei van 6% in de periode 1997-2008 ligt de toename
Regionale groei
van
van
concentreert zich in
Nederland als geheel, maar onder die van Breda (9%). De groei heeft
stedelijke gebieden
de
bevolking
in
West-Brabant
ongeveer
gelijk
aan
die
vooral plaatsgevonden in de stedelijke gebieden rondom Breda en Roosendaal en in mindere mate in en rond Bergen op Zoom.
Leeftijd De vergrijzing in landelijke regio’s van West-Brabant is sterker dan in de stadsregio.
Verhuizingen West-Brabant kent in de periode tot 2008 een klein vestigingsoverschot,
Randstad trekt steeds meer
waarvan Breda het grootste deel voor haar rekening neemt. De meeste
mensen
verhuisrelaties heeft Breda met de regio West-Brabant en West Nederland. Het recente binnenlandse vertrekoverschot is met name een gevolg van een negatief migratiesaldo van Breda binnen het eigen woningmarktgebied (Oosterhout en Etten-Leur). Opgemerkt moet hier worden dat Breda met Etten-Leur altijd al een negatief migratieoverschot heeft. Ook de Randstad trekt langzaam meer mensen aan maar het migratiesaldo is nog altijd licht positief ten gunste van Breda. Naar leeftijdscategorie verschillen vestiging en vertrek niet veel met elkaar.
34
SSC Onderzoek en Informatie
Wel verliezen we per saldo meer inwoners in de leeftijdsgroep 20 tot 44 jaar. Van alle verhuizingen tussen West-Brabantse gemeenten betreft 21%
Veel verhuizingen naar
verhuizingen naar Breda. Ook van de personen die van buiten de regio
Breda uit de regio
komen is het aandeel dat zich in Breda vestigt het grootst. Het migratieprofiel past bij de rol van Breda als centrumgemeente in WestBrabant.
2.3
Toekomst
2.3.1 Trends en Ontwikkelingen Aanhoudende bevolkingsgroei en toename aantal huishoudens De groei van het het aantal Bredanaars zal tot 2025 lager zijn dan de
Nog aanzienlijke
afgelopen
bevolkingsgroei maar met
tien
jaar.
Afhankelijk
van
de
verschillende
scenario’s
(provincie, CBS, gemeentelijk trendscenario15) ligt de groei tussen de
een duidelijke afvlakking
5% en 8% (figuur 3). Ook in de andere benchmarkgemeenten is nog
de komende vijftien jaar
sprake van bevolkingsgroei, met uitzondering van Maastricht. Breda ligt wel iets boven de gemiddelde groei van de benchmarkgemeenten als totaal.
15
De prognoses over de Bredase bevolkingsontwikkeling verschillen vanwege verschillende veronderstellingen over de migratie en de woningbouw. Volgens de provinciale prognose groeit de Bredase bevolking in 2025 naar bijna 182.000 inwoners. De ambitie van de Structuurvisie Breda (2007) gaat uit van een groei van het aantal inwoners naar ruim 185.000 in 2020 en een woningbouw van circa 15.000 woningen. In de ‘gemiddelde trendverwachting’ is op basis van de geconstateerde veranderingen in het migratieverloop en de woningbouw (feitelijk en programmering) de verwachting naar beneden bijgesteld. In deze gemiddelde trendverwachting wordt uitgegaan van een planningopgave van ruim 700 nieuwe woningen netto per jaar en een lage binnenlandse migratie. In 2025 zal het inwonertal van Breda bijna 181.500 zijn. In de maximale variant is rekening gehouden met een hoog buitenlands migratieoverschot (ruim 185.000 inwoners in 2025). De minimale variant gaat uit van een ‘crisiseffect in de nieuwbouw’ (circa 180.000 inwoners in 2025). Gezien de recente ontwikkelingen in bouwaanvragen en opleveringscijfers wordt voor de komende jaren een flinke dip in de productie voorzien. Hierdoor kan de gemiddelde woningbouwproductie over een langjarig gemiddelde lager uitkomen dan in de planningsopgave is verondersteld.
35
SSC Onderzoek en Informatie
Figuur 3 Bevolkingsprognoses Breda 1997 – 2025
Bron: O&I Breda.
De recente ontwikkelingen van de binnen- en buitenlandse migratie zijn
Binnenlands
verrassend. De afgelopen jaren heeft het dalend verloop van de
vertrekoverschot en
binnenlandse vestiging bij een stijging van het binnenlandse vertrek
buitenlands
zich voortgezet met als resultaat een binnnenlands vertrekoverschot. In
vestigingsoverschot
2008 was de groei van Breda uitsluitend het gevolg van natuurlijke aanwas en een buitenlands vestigingsoverschot. Op basis van deze veranderende
trends
in
het
migratieverloop
en
de
bijgestelde
nieuwbouwprogrammering is het gemeentelijke trendsenario berekend. De
resultaten
hiervan
komen
bevolkingsprognos van het CBS.
overeen
met
de
meest
recente
16
Het toekomstig migratieverloop is nog met onzekerheden omgeven. In dit verband kan de spreiding van woningbouw binnen de stadsregio van Breda van cruciale betekenis zijn. Bij een beperkt aanbod van woningen in Breda en een ruimer aanbod in de nabijgelegen gemeenten (Etten-
16
CBS/PBL, 2009.
36
SSC Onderzoek en Informatie
Leur, Oosterhout), gaat dit ten koste van de binnenlandse migratie en de bevolkingsgroei van Breda. Bij het aanbod van woningen gaat het niet alleen om het aantal
Kwaliteit en variatie
woningen, maar vooral ook om de kwaliteit ervan. Alleen indien het
woningvoorraad van belang
aanbod aansluit bij de vraag kunnen verhuisprocessen op gang worden
naast aantal beschikbare
gebracht. Anders dan in het verleden is de bevolkingsgroei niet meer
woningen
direct
woningbouwvolgend.
De
bevolking
van
Breda
kan
alleen
toenemen indien er voldoende goede woningen beschikbaar zijn en de kwaliteit daarvan aansluit bij de vraag. Volgens de regionale prognose van Pearl zal de bevolkingsgroei zich met name concenteren in de stedelijke
gebieden.17
Dit
betekent
dat
de
stadsregio
Breda
groeipotenties heeft en dat de spreiding van bevolking binnen deze regio het gevolg zal zijn van het wervend karakter van de diverse woonmilieus die de verschillende gemeenten bieden. Duidelijk is dat na 2030 de bevolkingsgroei in Breda zal afvlakken. De meest recente prognoses van het CBS gaan uit van een gestage bevolkingsgroei tot 2040. Volgens de nationale prognose komt deze groei vooral terecht in de grote steden, zodat ook Breda blijft groeien. Naar verwachting neemt deze groei op de langere termijn wel af, maar het is niet geheel duidelijk wanneer Breda haar maximum aantal inwoners zal halen. Onder andere voor investeringsbeslissingen in de komende
jaren
in
woningbouw,
werklocaties,
infrastructuur
en
voorzieningen dient rekening te worden gehouden met afnemende groei op
de
lange
termijn.18
Met
deze
wetenschap
moet
worden
voorgesorteerd op een andere toekomst met minder groei en een andere samenstelling van bevolking. Meer aandacht zal nodig zijn voor de kwalitatieve aspecten van toekomstige groei. De toename van de ouderen is aanmerkelijk hoger dan van de jongere
Voortgaande
leeftijdsgroepen. Het aantal jongeren tot 20 jaar stabiliseert, het aantal
verschuivingen in
20 tot 64-jarigen neemt toe met 3% en het aantal 65-plussers met
bevolkingsopbouw en
40%. Wordt een langere tijdshorizon tot 2040 genomen dan neemt het
huishoudsamenstelling
aantal
hebben belangrijke
65
tot
74-jarigen
toe
met
50%
en
is
spraken
van
een
verdrievoudiging van het aantal 75-plussers.
consequenties voor de
Met de lange tijdshorizon neemt het totaal aantal huishoudens van 2008 tot
2050
toe
met
eenpersoonshuishoudens
15%, met
paarhuishoudens af met 5%.
19
en 41%
daarbinnen en
neemt
het
aantal
het
aantal
woningvoorraad
Het aandeel eenpersoonshuishou-dens
zal over ongeveer dertig jaar de helft van het aantal huishoudens gaan
17
CBS/PBL, 2009.
18
Derks e.a., 2006, p. 23.
19
De CBS-prognose tot 2025 voor Breda is opgehoogd met de nationale CBS-prognose per leeftijdsgroep voor de periode 2025 tot 2050.
37
SSC Onderzoek en Informatie
uitmaken. Door het grote aandeel eenpersoonshuishoudens spreekt men ook wel van ‘single cities’ in de toekomst.20 Gezinnen
met
kinderen,
vroeger
het
meest
voorkomende
huishoudenstype, krijgen een steeds kleiner aandeel in de totale bevolking.
Deze
verschuivingen
in
de
bevolkingsopbouw
en
de
samenstelling van de huishoudens hebben aanzienlijke consequenties voor de woon- en leefbehoeften in de toekomst. Gezien het relatief lage aandeel allochtonen en de beperkte instroom daarvan is de invloed op de groei van de Bredase bevolking en de samenstelling gering.
Hogere eisen aan woon- en leefomgeving Naar verwachting verdubbelt in Nederland de koopkracht in de komende
Verdubbeling van koop-
veertig tot vijftig jaar. 21 Daarbij is er op voorhand geen reden om te
kracht in 40 – 50 jaar leidt
veronderstellen dat Breda het veel beter of veel slechter zal doen dan
tot hogere eisen aan woon-
het nationale patroon. Deze hogere reële inkomens vergroten de be-
en leefomgeving
hoefte aan ruimer en beter wonen en aan mobiliteit. Deze trend was de afgelopen decennia al zichtbaar en zal naar verwachting ook de komende decennia gelden. Bij de hogere eisen die gesteld gaan worden aan de woonomgeving en de openbare ruimte horen hogere aspiraties voor collectieve waarden als duurzaamheid, milieukwaliteit, natuur en (cultuur)landschap. 22 De inwoners van Breda zullen door hun gemiddeld hogere inkomens óók
Van aanbodmarkt naar ge-
hogere eisen gaan stellen aan de kwaliteit van hun woon- en leefomge-
varieerde en veeleisende
ving. De consument krijgt door de welvaartsstijging steeds meer keuze-
vragersmarkt
vrijheden. Ook de afnemende bevolkingsdruk na 2035 in Breda speelt hierin een rol. De woningmarkt verandert steeds meer van een aanbodmarkt naar een vragersmarkt. Het meer ruimte geven aan natuur, het verbinden van rood, groen en blauw, en het verduurzamen van de woningvoorraad zijn daarbij belangrijke aspecten. Dit betekent dat regio’s en gemeenten elkaar in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin in toenemende mate zullen gaan beconcurreren in de kwaliteit van de woningen en in de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.
20
VROM-raad, 2009, p. 29.
21
Op basis van de gemiddelde economische groei van de scenario’s Global Economy en Transatlantic Market verdubbelt de koopkracht in veertig jaar (CPB/MNP/RPB, Welvaart en Leefomgeving, Den Haag, 2006, blz. 13). Vanwege een veronderstelde negatieve economische groei in 2009 (-/- 4,75%), in 2010 (-/- 2%) en een veronderstelde nulgroei in 2011 (0%) en vervolgens het lange termijn groeipad van Welvaart en Leefomgeving kan het een kleine vijftig jaar duren voordat de verdubbeling van de koopkracht optreedt.
22
CPB/MNP/RPB, 2006, p. 197.
38
SSC Onderzoek en Informatie
Waar in het recente verleden de groei van de Bredase bevolking voor
Op korte termijn aandacht
het grootste deel tot stand is gebracht door de instroom van nieuwe in-
nodig voor volume én kwa-
woners, is deze groei voor de toekomst niet meer vanzelfsprekend.
liteit, op lange termijn al-
De huishoudverdunning in Breda en de verwachte groei van de bevol-
leen kwaliteit
king in de komende vijftien tot twintig jaar leggen nog wel een blijvende druk op de beschikbare ruimte en de kwaliteitseisen voor woon- en leefomgeving.
Naar een divers patroon van woonwensen Inwoners en potentiële inwoners stellen steeds hogere eisen aan hun
Hogere eisen, veelzijdige
woon- en leefomgeving (hogere kwaliteit, meer ruimte, groener, blau-
woonwensen en noodzaak
wer, minder eenheidsworst, meer differentiatie, meer keuzevrijheid,
voor veel meer variatie
meer duurzaamheid) en hebben een toenemende koopkracht én grotere keuzemogelijkheden om hun eisen kracht bij te zetten. Ook de veranderende huishoudsamenstelling (gezinsverdunning, veel meer eenpersoonshuishoudens, veel meer ouderen (vergrijzing), combineren van woonwerkvormen, wonen met zorg- en dienstverlening, meerhuizigheid) en individualisering maakt dat het wensenpallet vele malen groter wordt. Bovendien leidt de diversiteit aan huishoudvormen en leefstijlen tot een
Meer diffuse wooneisen
meer diverse vraag. Hét standaardgezin of dé alleenstaande bestaan niet. Wensen zijn individueel en divers en de relatie tussen de traditionele doelgroepen en woonwensen wordt steeds diffuser. Ook voorheen onbekende woonwensen vanuit multiculturele achtergronden zullen zich manifesteren. 23
Hoogstedelijk versus groenstedelijk Door de toenemende kwaliteitsvraag van woning én woonomgeving
Ontwikkeling van uitge-
kiest de consument voor uitgesproken kwaliteiten behorend bij het
sproken en meer gevarieer-
woonmilieu. Hierbij moeten woonmilieus zich duidelijk profileren. De
de woonmilieus
vraag naar woonmilieus binnen de stadsgrenzen vertoont een dichotoom beeld. Zij richt zich enerzijds op het centraal stedelijk wonen, dichtbij de aantrekkelijke binnenstad met de stedelijke voorzieningen binnen handbereik. Anderzijds is er een grote vraag naar groenstedelijk wonen in de luwte van de stad. De stadsrand kan deze woonmilieus bieden met rust en ruimte. In deze woonmilieus staat laagbouw voorop. Stedelijke woonvormen van appartementen en stadswoningen passen
Aantrekkingskracht van
vooral bij het centraal stedelijk wonen en zijn vooral geschikt voor ge-
groenstedelijke woonmili-
zinnen zonder kinderen en alleenstaanden van diverse leeftijdsgroepen.
eus
Hoewel deze groep in de toekomst zal toenemen, mag ervan worden uitgegaan dat de vraag naar deze manier van wonen beperkt zal blijven. Wanneer binnenstedelijk gebouwd wordt, dan moet rekening worden gehouden met een toenemende vraag naar diversiteit in combinatie met buitenruimte. Nederland kent strenge tradities: mensen prefereren
23
VROM-raad, 2009, p. 15-17.
39
SSC Onderzoek en Informatie
laagbouw en zijn niet zomaar voor hoogbouw (stedelijke wonen) te porren. Onderzoek toont aan dat bijvoorbeeld verreweg de meeste 55plussers een groen laagbouwmilieu prefereren. Of dat zo blijft of kan blijven, is een openstaande vraag.24
De invloed van de crisis Door de kredietcrisis en de hieruit voorkomende recessie is het consu-
Invloed crisis uit zich op
mentenvertrouwen aanzienlijk gedaald. Consumenten zijn afwachtend
korte termijn in daling
en met betrekking tot de woningmarkt speelt met name de angst voor
nieuwbouwproductie, meer
dubbele woonlasten en voor inkomstendaling door werkloosheid. Het
aanbod bestaande voor-
aantal verkochte nieuwbouwwoningen daalt en ook de doorstroming in
raad, daling woningprijzen
de bestaande bouw stokt. Landelijk valt de nieuwbouwproductie in 2009
en druk op huurvoorraad
en 2010 zeker met een kwart terug. Minder nieuwe bouwvergunningen worden aangevraagd. Ook in Breda zal de nieuwbouwproductie gaan haperen. De dip in de bouwproductie zal zich omstreeks 2011 manifesteren. Projectontwikkelaars hebben te maken met een moeilijkere financiering
Prijsdruk door crisis. Let op
en verkoop van projecten. In de bestaande woningvoorraad staan meer
dat de aandacht niet alleen
woningen te koop en de verkooptijden lopen op. Dit zet de prijzen onder
uitgaat naar goedkopere
druk met een (lichte) waardedaling tot gevolg. Ook particulieren hebben
bouw
te maken met verscherpte acceptatiecriteria voor nieuwe hypotheken door de banken. Wel hebben de gemiddeld wat lagere huizenprijzen en de verlaging van de hypotheekrentetarieven geleid tot een toegenomen betaalbaarheid. De toch al verhoogde druk op de huurmarkt zal verder oplopen. Het aantal woningzoekenden en de wachttijden voor huurwoningen stijgen aanzienlijk. Na de crisis, als het consumentenvertrouwen toeneemt, zal het aantal
Op langere termijn blijven-
transacties op de woningmarkt weer stijgen. De uitgestelde vraag komt
de kwantitatieve en kwali-
op de markt. Door de structurele kwantitatieve en kwalitatieve tekorten
tatieve tekorten en stijging
op de woningmarkt zal de druk op de markt hoog blijven. Deze tekorten
woningprijzen
zijn enerzijds het gevolg van de verwachte lage nieuwbouwproductie de komende jaren, de na-ijleffecten (vertraging in ontwikkeling en indienen van nieuwe bouwprojecten) en van sloop. Anderzijds van veranderde vraag door demografische ontwikkelingen en door toenemende vraag naar luxe. Dit alles heeft gevolgen voor de huizenprijzen die dan zullen stijgen. In 2008 constateerde het CPB dat er geen sprake is van een luchtbel in de huizenprijzen. Regio’s met een krappe woningmarkt (ook Breda) zullen dan een bovengemiddelde positieve prijsontwikkeling laten zien. Ook de rente zal stijgen. Ook bij een stijging van inkomens zullen de woonlasten in de toekomst substantieel zijn (rentestijging/dure energie). Dit betekent dat de financieringslasten zullen toenemen en dat zet de betaalbaarheid weer onder druk, wat vooral voor starters ongunstig kan zijn. De druk op de goedkopere maar kwalitatief
24
Zie o.a. Uytenhaak, 2008.
40
SSC Onderzoek en Informatie
goede voorraad zal toenemen. De ongekende dynamiek van de jaren ‘90 ligt echter achter ons. De consument is blijvend kritisch en ook banken opereren terughoudender bij het verstrekken van nieuwe hypotheken.
2.3.2 Aandacht voor beleid Groei is niet meer vanzelfsprekend Om te kunnen groeien zijn niet alleen voldoende woningen nodig, maar
Kwaliteit van woon- en
dient ook de kwaliteit van de woningvoorraad en woonomgeving aan-
leefomgeving cruciaal voor
trekkelijk te zijn. Vestiging van nieuwe inwoners is niet vanzelfspre-
de toekomst
kend. Het recente negatieve binnenlandse migratiesaldo voor Breda is daarbij mogelijk een eerste teken aan de wand. Alleen gemeenten met een aantrekkelijk en concurrerend woon- en leefmilieu kunnen profiteren van de regionale groei van bevolking. De aantrekkingskracht van de randgemeenten en West-Nederland is
Meer concurrerende en ge-
groot. Momenteel verliest Breda inwoners aan haar buurgemeenten.
varieerde woonmilieus no-
Ook de Randstad dreigt een grotere aantrekkingskracht te krijgen. Om
dig
haar blijvende centrumpositie in West-Brabant te behouden staat Breda voor de opgave deze trend om te buigen. Breda zal onder andere concurrerende woonmilieus moeten bieden om haar inwoners te behouden en nieuwe aan te trekken. Met name de vraag naar groenstedelijke woonmilieus en grondgebonden woningen (wat buurgemeenten wel bieden) moet Breda (beter) kunnen faciliteren. Bouwen van grondgebonden woningen in hoge dichtheden, om groepen bewoners te behouden, hoeft Breda niet te schuwen.25 Daarbij dient wel rekening gehouden te worden met de wijzigende be-
Sterk wijzigende bevol-
volkings- en huishoudenssamenstelling (sterke groei aantal ouderen,
kings- en huishoudens-
minder paarhuishoudens en veel meer eenpersoonshuishoudens). Dit
samenstelling
heeft aanzienlijk consequenties voor de samenstelling van de woningvraag.26
Kwantitatieve en (vooral ook) kwalitatieve opgave De bevolkings- en huishoudensontwikkelingen zijn direct van invloed op
Groei aantal huishoudens
de woningvraag. In grote lijnen bepaalt het aantal huishoudens en de
en groeiambities van Breda
samenstelling daarvan de kwantitatieve woningbehoefte. Daarnaast speelt de ambitie van Breda om te groeien een rol bij de kwantitatieve opgave. De kwalitatieve behoefte wordt gevormd door met name de samenstelling van de huishoudens. Het wel of niet halen van kwantitatieve doelstellingen hangt nauw sa-
Hogere eisen kwaliteit wo-
men met de kwalitatieve samenstelling van de woningbouwplannen. Als
ningbouwplannen en grotere onzekerheden
25
Zie de ideeën en het pleidooi van Uytenhaak, 2008.
26
CPB/MNP/RPB, 2006, p. 60, 61.
41
SSC Onderzoek en Informatie
vraag en aanbod onvoldoende op elkaar aansluiten, bestaat het gevaar dat plannen niet kunnen worden gerealiseerd. De toenemende koopkracht en de hieraan verbonden toenemende keuzemogelijkheden zijn van betekenis voor de veranderende woonwensen. Bovendien leidt de diversiteit aan huishoudensvormen en leefstijlen tot
Beleidsopgave meer een
een meer diverse vraag. De beleidsopgave wordt vooral een kwalitatie-
kwalitatieve dan een kwan-
ve opgave. De opgave is om tot een gedifferentieerde kwaliteit te ko-
titatieve opgave
men voor woning en woonomgeving. Tot nu toe is voor de groeiende differentiatie in woonwensen van burgers onvoldoende oog. Er wordt nog te vaak gedacht in standaardoplossingen.27
Inspelen op hogere eisen gesteld aan woon- en leefomgeving Door de veranderende bevolkings- en huishoudenssamenstelling, de ei-
Grote verbetering woon- en
sen die de mondige en meer welvarende consument aan wonen stelt en
leefomgeving nodig met ve-
de eisen die de samenleving stelt aan ruimtelijke ordening en duur-
le dimensies
zaamheid is een substantiële verbetering en verandering van de (bestaande) woningvoorraad en leefomgeving nodig. Deze verbetering wordt gekenmerkt door de trefwoorden: meer ruimte, betere materialen, flexibelere inrichting, grotere variatie, verduurzamen, beter verbinden van ‘rood’, ‘groen’ en ‘blauw’, splitsen, samenvoegen en meer differentiatie naar leefstijl, waarden, stijl, smaak en symboliek. Deze verbetering beperkt zich niet tot de hogere inkomensgroepen, maar wordt, mede door de welvaartsstijging, ook binnen de midden- en lagere inkomensgroepen steeds meer zichtbaar.28 Het realiseren van een hogere kwaliteit van de woonomgeving en openbare ruimte is des te belangrijker omdat op stadsregionaal niveau ‘wer-
Kwaliteit woonomgeving en
ken wonen volgt’.29 Dus de kwaliteit van de woon- en leefomgeving
openbare ruimte ook be-
heeft een belangrijke invloed op het aanbod van arbeid en dat heeft – in
langrijk omdat ‘werken wo-
tweede instantie – weer invloed op de mogelijkheden voor bedrijvigheid
nen volgt’
(vraag naar arbeid).
Meer aandacht voor bestaande woningvoorraad De huidige woningvoorraad is niet optimaal afgestemd op de verwachte
Huidige woningvoorraad
(toekomstige) vraag naar woningen. Vraag en aanbod sluiten niet goed
onvoldoende afgestemd op
op elkaar aan naar type woningen, eigendomssituatie, prijs en naar lo-
woonwensen
catie. De druk op de woningmarkt verschilt aanzienlijk per marktsegment. Bovendien blijft de groei van de woningvoorraad achter bij de groei van het aantal huishoudens. Dit betekent de komende twee tot drie decennia nog een toenemende druk op de woningmarkt. Wanneer Breda niet kan voldoen aan de vraag, kan Breda inwoners verliezen.
27
VROM-raad, 2009, p. 8, 9.
28
Ibid, blz. 15.
29
CPB/MNP/RPB, 2006, blz. 59.; Vermeulen en Van Ommeren (2006), CPB 2006b; Hoogstra, e.a. 2005.
42
SSC Onderzoek en Informatie
De veranderingen die nodig zijn, zijn niet alleen te realiseren via de
Aanzienlijke herstructure-
nieuwbouw of de sloop met de huidige volumina. De nieuwbouw in Bre-
ring en transformatie be-
da voegt de afgelopen veertien jaar gemiddeld 1,2% per jaar toe aan de
staande woningvoorraad
woningvoorraad en de sloop betreft over de zelfde periode 0,15% per
nodig
jaar van de woningvoorraad. 30 De kwalitatieve opgave vraagt om aanzienlijke herstructurering en transformatie van de bestaande woningen. De uitdaging ligt in het aanpassen van de bestaande woningvoorraad aan de veranderende woonwensen. Omdat het aanbod van woningen maar zeer langzaam is bij te sturen op de snellere veranderingen aan de vraagzijde is het noodzakelijk om dit aanbod zo flexibel mogelijk in te richten. Om de noodzakelijke verbeteringen en veranderingen te bereiken zullen
De inzet van nieuwe in-
voor de publieke en private sector een grote variatie aan bestaande- en
strumenten wenselijk
nieuwe instrumenten nodig zijn. Hiervoor zullen ook op landelijk niveau handreikingen gedaan moeten worden voor nieuw wettelijke instrumentarium.31
Vergroten van de flexibiliteit in de plancapaciteit Het is noodzakelijk om de aanbodflexibiliteit te vergroten, de “plancapa-
Vergroten flexibiliteit en
citeit’ zo ruim mogelijk te houden en om in het proces van woning-
bestemming zo laat moge-
bouwprogrammering zo veel mogelijk uit te gaan van ‘onbestemd bou-
lijk vastleggen
wen’.32 De uitgangssituatie van Breda is gunstig omdat de stad veel potentiële woningbouwlocaties heeft. Van belang is ook dat de capaciteit flexibel is. De flexibiliteit in de plancapaciteit moet groot zijn om de
Toets regelmatig het lang-
kans op verkeerde keuzes te minimaliseren (welke woningen, in welke
jarig woningbouwprogram-
mate, met een grote variatie, op welke locatie). Deze flexibiliteit is ook
ma aan nieuwste inzichten
nodig omdat de toekomstige vraag zeer gevarieerd is (de eenpersoonshuishoudens bestaan uit tientallen zo niet honderden segmenten) en kan op voorhand slecht gekend worden. Het is ook zeer moeilijk om korte, middellange en lange termijn goed te verbinden. Het zal vaak gebeuren dat men bepaalde type woningen heeft gerealiseerd (hoogwaardige appartementen in de binnenstad) waar op dat moment nog onvoldoende vraag naar blijkt te zijn. Ook hier geldt dat het huidige
30
De gemiddelde woningvoorraad in Breda is in de periode 1995-2008 68.987 woningen; de toevoegingen door nieuwbouw zijn in deze periode gemiddeld 839 woningen per jaar en de woningonttrekkingen zijn jaarlijks gemiddeld 105 woningen. Bron: CBS Statline (veranderingen in de woningvoorraad). Met dit tempo duurt het 83 jaar voordat via de nieuwbouw de woningvoorraad is gewijzigd; terwijl de koopkracht – en bijgevolg de veel hogere eisen die gesteld worden aan de woningen – in 40-50 jaar verdubbelt. Als het huidige sloopvolume wordt voortgezet, moet men de conclusie accepteren dat de bestaande Bredase woningvoorraad ruim zeshonderd jaar mee zal moeten gaan. Ook dit leidt tot de conclusie dat de bestaande woningvoorraad verbeterd en op hoger niveau gebracht moet worden.
31
Zie ook: Kremers, 2008 en VROM-raad, 2009.
32
VROM-Raad, 2007, p. 33. Bij ‘onbestemd wonen’ legt de gemeente de differentiatie van een nieuwbouwprogramma niet van te voren vast maar houdt de bestemming zo lang mogelijk flexibel.
43
SSC Onderzoek en Informatie
wettelijk kader aanpassingen behoeft en dat nieuwe instrumenten noodzakelijk zijn om deze noodzakelijke flexibiliteit te kunnen vergroten.33
Aandacht voor duurzaamheid ‘Duurzaamheid’ is een integraal onderdeel van vele beleidsontwikkelin-
Meer aandacht van ge-
gen geworden, ook op het terrein van het wonen. Duurzaam bouwen
meente voor duurzaamheid
staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met
nodig; duurzaamheid ook
respect voor mens en milieu en is daarmee een onderdeel van de kwali-
kwaliteitskenmerk
teit van deze gebouwde omgeving. Duurzame ontwikkeling betreft veel meer dan alleen energiezuinig en milieuvriendelijk materiaalgebruik. Duurzaamheid anticipeert bijvoorbeeld op het gegeven dat energiekosten een dominante variabele worden in de woonlasten en zoekt derhalve naar manieren om het energieverbruik in nieuwe maar vooral bestaande woningvoorraad te verlagen. Hieronder valt ook het zoeken naar nieuwe vormen van duurzame energie (bijvoorbeeld zonne-, windenergie). Duurzaamheid behelst ook het ontwikkelen van gebouwen die een blijvende gebruikswaarde hebben, levensloopbestendig zijn, doordat ze qua functionaliteit zijn aan te passen, en/of stedenbouwkundige concepten met meervoudig ruimtegebruik. Voor het ontwikkelen van duurzaam vastgoed zullen opdrachtgevers enerzijds en opdrachtnemers anderzijds vooraf het gewenste ambitieniveau moeten bepalen en op andere wijze over ontwerp en uitvoering moeten nadenken. Het vergt een ‘green mindset’ om te kunnen omschakelen van traditioneel bouwen naar een duurzamer ambitieniveau.
Regionale samenwerking De komende 15 jaar zal de bevolkingsgroei in West-Brabant zich vooral concentreren in de stadsregio van Breda (Breda/Oosterhout/EttenLeur). Om deze groei te realiseren richten deze gemeenten zich op dezelfde doelgroep; het aantrekken van de groep 20- tot 40-jarigen en jonge gezinnen. In de stedelijke regio Breda-Tilburg worden bestuurlijke afspraken ge-
Het verdelingsvraagstuk
maakt over de kwantitatieve woningverdeling. Echter, de noodzaak
vraagt om regionale sa-
wordt daarbij steeds groter om tot meer en betere regionale afstem-
menwerking en afstemming
ming (Breda/Oosterhout/Etten-Leur) te komen voor de kwalitatieve opgave. In de toekomst kan het dilemma ontstaan tussen enerzijds het door blijven groeien van de stadsregio en anderzijds de krimp in de rest van West-Brabant. Provincies, regio’s en steden moeten de koppen bij elkaar steken om niet in een concurrentiestrijd verzeild te raken om meer bewoners en een grotere beroepsbevolking aan te trekken.
33
VROM-raad, 2009, p. 110.
44
SSC Onderzoek en Informatie
Wijkaanpak en verschillen tussen wijken Breda staat niet bekend als een stad met grote leefbaarheidproblemen.
Voorzie de eerste proble-
De fysieke en sociale situatie verschilt per wijk en per buurt. In enkele
men van leegstand en ver-
delen van de stad doen zich leefbaarheidproblemen voor. Uit een uitge-
loedering in de zwakkere
breide analyse van de leefbaarheid in de Bredase wijken blijkt dat de
wijken
hoge mate van segregatie en de concentratie van kansarme bevolkingsgroepen in delen van de stad hiervoor de belangrijkste verklaring vormen.34 Juist in deze wijken dreigt bij een geringere groei van de bevolking of stagnatie van de bevolkingsontwikkeling het eerst leegstand en verloedering.
34
Deze problematiek vraagt om een uitwerking van beleid naar gebiedsni-
Wijken zijn communiceren-
veau en valt niet binnen het kader van deze trendstudie. Het moet dui-
de vaten om kwaliteit en
delijk zijn dat de aantrekkelijkheid van Breda als woonstad samenhangt
kwaliteitsbeleving te reali-
met de woon- en leefsituatie in de diverse wijken van de stad.
seren
Marlet, enVan Woerkom, 2008.
45
SSC Onderzoek en Informatie
46
SSC Onderzoek en Informatie
3
Economie en ondernemen
Voor de toekomst valt de ontwikkeling van de economie en het ondernemerschap in Breda het minst makkelijk te voorspellen. Toch kan, mede op basis van de ontwikkeling in het verleden, een aantal aandachtspunten geformuleerd worden. In het recente verleden valt op dat de Bredase economie belangrijke structuurwijzigingen kent die een gunstige uitwerking hebben op de positie van Breda in de regio en de inkomensontwikkeling. Dezelfde structuurwijzigingen leiden echter niet, of nog niet, tot een aanzienlijke toename van het aantal banen. Voor de toekomst is een belangrijke ontwikkeling dat, ná de huidige economische crisis, de verwachte economische groei tot verdergaande sector- en structuurwijzigingen in de lokale en regionale economie zal leiden. De verdienstelijking van de economie neemt sterker toe. Daarnaast wordt een verdergaande ontwikkeling van de kleinschalige bedrijvigheid verwacht. De locale economie wordt dan niet alleen gekenmerkt door grote bedrijven en hoofdkantoren van internationale bedrijven (verdergaande Beneluxering), maar ook door kleine, innovatieve bedrijven. Dit stelt het economische beleid voor nieuwe uitdagingen.
3.1 Breda Aanzienlijke wijziging van de Bredase economie De afgelopen periode heeft een versnelde transformatie van de Bredase
De-industrialisatie, verdere
economie plaats gevonden. De verdienstelijking heeft zich verder door-
verdienstelijking met ster-
gezet. Deze ontwikkeling is in Breda niet anders dan in de benchmark-
ke groei van de onderwijs-
steden, alleen is de groei van met name de zakelijke dienstverlening
sector
minder sterk geweest dan in andere steden, terwijl de afname in de industrie juist groter was dan elders. Een aantal belangrijke industriële bedrijven is uit Breda verdwenen en andere bedrijven zijn afgeslankt.35 Ook in de financiële sector is sprake van een werkgelegenheidsdaling. De sector onderwijs laat in vergelijking met de benchmarkgemeenten juist een zeer positieve ontwikkeling zien. Deze ontwikkeling is onder meer veroorzaakt door de flinke groei van de hbo-instellingen die in Breda zijn gevestigd. Ook op het terrein van detailhandel heeft Breda zich bovengemiddeld ontwikkeld. Breda is uitgegroeid tot een winkelstad met een sterke regionale en bovenregionale functie. Verschillende innovatieve ontwikkelingen, zoals Triple O, Digit-Parc en de komst van het Topinstituut Logistiek naar Breda dragen bij aan een economische structuurversterking van de stad.
35
Zie Gemeente Breda, 2005, p. 17.
47
SSC Onderzoek en Informatie
Daarnaast heeft in de afgelopen periode een proces van internationali-
Breda weet te profiteren
sering en globalisering plaatsgevonden waar Breda van heeft weten te
van internationalisering en
profiteren. Breda scoort hoog als vestigingslocatie voor internationale
globalisering
bedrijven (Beneluxeerders, Europese distributiecentra, internationale groothandel, internationale winkelformules). Breda wordt steeds meer ontdekt als locatie voor hoofd- en verkoopkantoren. Deze voor Breda positieve economische ontwikkelingen hebben er onder andere toe geleid dat in 2009 de kantorenvoorraad met 690.000 m 2 ruim anderhalf keer zo groot is als in 1997. Toch is Breda in vergelijking met de benchmarksteden niet echt een
Breda bescheiden kanto-
kantorenstad. Gerelateerd aan de bevolkingsomvang is het kantorenvo-
renstad
lume van Breda in vergelijking met deze steden bescheiden. Evenals andere steden wordt ook Breda geconfronteerd met een mismatch tussen vraag en aanbod; ondanks een tot voor kort aantrekkende markt staat tegelijkertijd veel commercieel vastgoed (langdurig) leeg. Breda heeft de afgelopen jaren een positieve ontwikkeling gekend op
Structuurversterking Bre-
het gebied van werkgelegenheid. Toch is de werkgelegenheidsgroei per
dase economie zonder gro-
saldo minder voorspoedig geweest dan in de meeste andere benchmark-
te banengroei
steden (Figuur 4). Figuur 4 Banenontwikkeling Breda en benchmarkgemeenten 1997-2008
Bron: Lisa, Vestigingenregister O&I
48
SSC Onderzoek en Informatie
De oorzaak hiervan is dat enerzijds de werkgelegenheidsdaling in met
Verlies van 4.000 banen in
name de industrie groter is geweest dan in andere grote steden en dat
de industrie
anderzijds de positieve ontwikkelingen minder groot zijn dan het gemiddelde van de benchmarksteden (Figuur 5).
Figuur 5 Procentuele toe-/afname naar sector 1997-2008 Breda en benchmarkgemeenten
Zakelijke dienstverlening Onderwijs Overige diensten Gezondheids‐ en welzijnszorg Openbaar bestuur en overheid Handel en reparatie
Breda benchmark
Horeca Bouwnijverheid Vervoer/opslag/communicatie Financiele instellingen Industrie ‐40
‐20
0
20
40
60
Bron: Lisa, Vestigingenregister O&I
Breda is de afgelopen jaren steeds minder een werkstad geworden. Het
Breda minder werkstad;
pendelsaldo van Breda is positief net zoals in de meeste andere (mid-
aantal Bredanaars dat bui-
del) grote steden. Dit wil zeggen dat meer personen van buiten Breda in
ten de stad werkt groeit
Breda komen werken dan dat er Bredanaars elders gaan werken. Het
met 6.000
positieve pendelsaldo is de afgelopen jaren afgenomen en neemt ook sterker af dan in andere Brabantse steden. In de periode 1997-2005 is het aantal personen dat buiten Breda werkt met 6.000 toegenomen, terwijl er tegelijkertijd 500 personen minder van buiten Breda in Breda zijn komen werken. De niet zo opzienbarende banenontwikkeling heeft geen negatieve ge-
Gunstige ontwikkeling van
volgen gehad voor de gemiddelde inkomensontwikkeling van de Breda-
de gemiddelde inkomens
naars. Voor een deel kan dit verklaard worden doordat veel (hoogopgeleide) Bredanaars buiten de stad werken. Het inkomensniveau van de inwoners van Breda behoort tot de hoogste van de benchmarksteden. Wat betreft de inkomensstijging behoort Bre-
49
SSC Onderzoek en Informatie
da tot de best presterende steden. Dit heeft voor Breda als woonstad en voor de detailhandel positieve effecten.
Toename kleinschalige bedrijvigheid Breda is een ondernemende stad. Vanaf 2003 is het zelfstandig ondernemerschap in de stad flink toegenomen (Figuur 6). Figuur 6 Ontwikkeling eenpersoonszaken Breda, benchmarkgemeenten en Nederland 1997-2008
Bron: Vestigingenregister O&I
Vanuit deze nieuwe bedrijven is veel vraag naar kleinschalig vastgoed.
Sterke toename zelfstandig
De kleinschalige ondernemers zijn over het algemeen gevestigd in de
ondernemerschap: vraag
woonwijken van Breda. Deze groep bedrijven kiest de vestigingslocatie
naar kleinschalig vastgoed
vooral vanuit de beschikbaarheid van het pand of omdat men vanuit het eigen woonhuis een onderneming opzet.36 Bereikbaarheid is ook een belangrijk motief van vestiging in de wijk. Verder blijkt dat de kwaliteit van het bedrijfspand – in 43% van de gevallen een woonhuis - en de kwaliteit van de wijk als bedrijfsomgeving in Breda aanmerkelijk hoger wordt ingeschat dan het landelijk gemiddelde.37
36
Avans, Gemeente Breda en Rabobank, 2009.
37
Bureau Buiten, 2009.
50
SSC Onderzoek en Informatie
Naar locatie in de stad zijn er echter ook duidelijke verschillen waar te nemen.38
Uitbreidingsmogelijkheden voor het Bredase bedrijfsleven De kantorenvoorraad is in Breda fors gegroeid. Het aanbod aan be-
Voldoende (plan)aanbod
schikbare kantoorruimte is in Breda ruim, maar ook de opname lag de
van kantoren en winkels,
laatste jaren op een hoog niveau. Desalniettemin is de Bredase kanto-
bedrijfsterreinen aan-
renmarkt als ‘ruim’ te bestempelen. Vanaf medio 2009 loopt, onder in-
dachtspunt
vloed van de crisis, het aanbod aan kantoorruimte op en neemt de behoefte (daling opname) zeer sterk af. Breda beschikt over een plancapaciteit welke de toekomstige vraagverwachtingen ruimschoots overtreft. Het terstond beschikbare aanbod vindt steeds moeilijker aansluiting bij de (kwaliteits)vraag van de huidige kantoorgebruikers. De structurele leegstand loopt op.39 Het winkelvastgoed heeft zich het afgelopen decennium zeer sterk uit-
Sterke positie als winkel-
gebreid (o.a. woonboulevard). Breda heeft een regionaal verzorgende
stad
functie. De binnenstad trekt daarnaast veel winkelend publiek van buiten de regio. Breda blijft zich sterk ontwikkelen als winkelstad. De markt is krap en zeker op de A1-locaties is weinig leegstand. Wel loopt nu, onder invloed van de crisis, de leegstand in aanloopstraten op. Dat neemt niet weg dat nieuwe uitbreidingslocaties tot nieuwe dynamiek en koopkrachtverschuivingen kunnen leiden. Breda beschikt over een grote voorraad aan plancapaciteit welke zich kan richten op zeer diverse deelsegmenten van de winkelmarkt.40 De uitgifte van nieuwe bedrijventerreinen is de laatste jaren gedaald.
Komende tien jaar behoefte
Het vrij uitgeefbare terreinaanbod bedraagt momenteel slechts drie hec-
aan bedrijfsterreinen groter
tare. In de periode tot 2020 is de ruimtebehoefte groter dan de plano-
dan planaanbod
logische voorraad. Het aanbod aan bedrijfsruimte nam in Breda de laatste jaren af, maar ligt op een hoog niveau. Ook de opname aan bedrijfsruimten is in Breda groot. Hierdoor is er de laatste jaren sprake van een ‘krappe’ markt. Ook hier is onder invloed van de crisis het aanbod weer opgelopen en de opname gedaald. Het niet aansluiten van (nieuwe) vraag en (bestaand) aanbod manifesteert zich op de bedrijvenmarkt evidenter dan
38
Van de 101 bruikbare afgenomen enquêtes zijn er 47 enquêtes door ondernemers ingevuld die actief zijn in de wijk Ginneken en Zandberg en 54 die actief zijn in de wijk Noord-Oost. In deze wijken die door de gemeente zijn geselecteerd, zijn ondernemers ondervraagd. In de wijk Noord-Oost zijn de ondernemers minder tevreden over de kwaliteit van de bedrijfsomgeving dan de ondernemers in Ginneken en Zandberg. Startende ondernemers in Breda zijn meer te spreken over de kwaliteit van de bedrijfsomgeving dan over hun eigen pand. Dit is een opmerkelijk resultaat. Bedrijven die al wat langer actief zijn, staan juist wat positiever tegenover hun eigen pand dan tegenover de bedrijfsomgeving.
39
Gemeente Breda, 2009b
40
Gemeente Breda, 2008a
51
SSC Onderzoek en Informatie
op de kantorenmarkt. Transformatie en herstructurering spelen een belangrijke rol in de huidige bedrijvenstrategie.41 Voor het kleinschalige bedrijfsleven in (woon)wijken lijken er meer bott-
Onvoldoende uitbreidings-
lenecks te zijn. De meest genoemde knelpunten genoemd door de wijk-
mogelijkheden voor de be-
ondernemers is (een tekort aan) personeelskrachten (26%), gevolgd
staande kleine onderne-
door overheidsregelingen (22%), financiën om in het bedrijf te investe-
mers
ren (21%), kennis van de markt/ klant (20%) en geschikt pand/ locatie (19%). 42
Ondernemingsklimaat Breda Breda krijgt als vestigingslocatie met een 6,9 een ruime voldoende van
Waardering ondernemings-
het bedrijfsleven.43 Uit de Benchmark Gemeentelijk Ondernemingskli-
klimaat Breda positief
maat van het ministerie van EZ blijkt dat de waardering voor het ondernemingsklimaat in Breda groter is dan in de meeste andere grote steden. De regionale afzetmogelijkheden worden als belangrijke vestigings-
Internationale oriëntatie
plaatsmotieven voor Breda genoemd. Daarnaast is de ligging in Neder-
Bredase industrie
land en de Benelux een belangrijk motief voor bedrijven om zich hier te vestigen. De helft van de grotere bedrijven in Breda is gericht op de internationale en/of nationale markt. De industrie is het meest internationaal georiënteerd (50%), voor de logistiek en zakelijke dienstverlening is Nederland het belangrijkste marktgebied. Ondernemers noemen als minpunt van het vestigingsklimaat in Breda de (beperkte) beschikbaarheid van bedrijfslocaties. Ook op veiligheid scoort Breda iets onder het landelijk gemiddelde. Breda scoort hoog als MKB-vriendelijke stad. Met een 7,4 staat Breda daarmee op de derde plaats van alle gemeenten in Nederland. 44
3.2 West-Brabant West-Brabant is een samenhangende economische regio met Breda als
Breda en regio hebben een
centrumstad. Er zijn intensieve woon- werkrelaties in West-Brabant. Als
symbiotische relatie met
het gaat om de winkelbestedingen dan wordt meer dan 90% van de
elkaar
koopkracht uitgegeven bij winkels in West-Brabant. Breda en de regio vullen elkaar aan qua samenstelling van de economische activiteiten. Van oudsher is de procesindustrie een toonaangevende sector in West-Brabant. Met name de grootschalige procesindustrie, zoals voedings- en genotmiddelenindustrie en chemie, is ruim vertegenwoordigd. Breda vervult complementair daaraan een belangrijke rol
41
Gemeente Breda, 2008b.
42
Avans, Gemeente Breda en Rabobank, 2009.
43
SES West-Brabant, 2008.
44
MKB, KvK, Ministerie EZ en Hanze Connect, 2008.
52
SSC Onderzoek en Informatie
als dienstencentrum van West-Brabant. De belangrijkste commerciële diensten en kantoorfuncties van West-Brabant bevinden zich in Breda. Vergeleken met de andere Brabantse COROP-gebieden en het Neder-
Verliest de regio West-
landse gemiddelde heeft West-Brabant een hoog Bruto Regionaal Pro-
Brabant aan concurrentie-
duct (BRP) per inwoner. 45 Dit duidt op een hoge arbeidsproductiviteit.46
kracht?
Wel is de groei van het BRP per inwoner in West-Brabant in de periode 2000-2006 iets onder het Nederlandse gemiddelde geweest. Dit kan erop duiden dat West-Brabant haar voorsprong langzaam aan het verliezen is. De kenniseconomie en het stimuleren van de innovativiteit van het bedrijfsleven is van groot belang voor het verder verhogen van de arbeidsproductiviteit en daarmee de economische concurrentiepositie. Ook in het verband van BrabantStad kunnen Breda en West-Brabant
Brabantstad beter gebrui-
weer nieuwe concurrentiekracht ontwikkelen.47 Met name op het strate-
ken om profilering en con-
gische netwerkniveau heeft deze alliantie een toegevoegde waarde in
currentiekracht te verster-
nationaal maar zeker ook Europees verband.
ken
De regio West-Brabant wordt in de nota Pieken in de Delta van het mi-
Pieken in de Delta richt
nisterie van EZ aangewezen als een regio die moet profiteren van zijn
zich in de regio op de sec-
strategische ligging. Enerzijds bezit de regio de potentie om zich te
toren logistiek, toerisme en
ontwikkelen als logistieke hotspot tussen de mainports Rotterdam en
procesindustrie
Antwerpen. Met de komst van het Logistieke Topinstituut in Breda en de benoeming van de regio als logistieke hotspot in 2008 en 2009 zijn daarmee de eerste stappen in de juiste richting gezet. Anderzijds bezit de regio de kwaliteiten en mogelijkheden om zich op toeristisch vlak te profileren en te ontwikkelen. Ook blijft de procesindustrie een belangrijke rol spelen in de regio.
45
Op basis van de gegevens van CBS Statline.
46
De arbeidsproductiviteit is berekend door de toegevoegde waarde per subsector tegen basisprijzen te delen door het arbeidsvolume werkzame personen per subsector in arbeidsjaren.
47
Dit was reeds één van de speerpunten in de Economische Impulsnota uit 2005. (Gemeente Breda, 2005, p. 12). Ook in de Impulsnota werd reeds gesignaleerd dat het economische profiel van Breda onvoldoende duidelijk was (Het ‘Brabantse gezicht’, het ‘Randstedelijke gezicht’, ‘Poort van Brabant’) en dat dit negatieve gevolgen heeft voor de werkgelegenheidsontwikkeling.
53
SSC Onderzoek en Informatie
3.3 Toekomst 3.3.1 Trends en ontwikkelingen Voortgaande economische groei Het economisch beleid van de gemeente Breda staat voor een aantal
Naar verwachting beschei-
strategische uitdagingen die van grote betekenis zijn voor de lange
den landelijke economische
termijn. De afgelopen dertig jaar is in Nederland de reële economische
groei de komende drie de-
groei gemiddeld 2,4 procent per jaar geweest. Dit betekende een ruime
cennia
verdubbeling van het reële bruto binnenlands product in de periode 1977 tot 2008 (Figuur 7). Voor de periode 2009-2040 wordt een landelijk gemiddelde reële economische groei verondersteld van 1,8 procent per jaar.48 Dit is duidelijk minder dan de groei in de afgelopen drie decennia. De toekomstige landelijke groei ligt daarmee – mede beïnvloed door de economische crisis - op een lager niveau dan de groei in het verleden. Figuur 7 Reële economische groei in Nederland 1977-2040 400
350
300
250
200
150
100 1977
1987
1997
2007
2017
2027
2037
Bron: CBS, Nationale Rekeningen 1977-2008; door Nicis Institute en O&I veronderstelde economische groei in 2009-2011 (crisiseffect); CPB/MNP/RPB, Welvaart en Leefomgeving, Den Haag, 2006, blz. 49 (gemiddelde groei van de twee scenario’s Global Economy en Transatlantic Market 2002-2040).
Op basis van de landelijke ramingen van het CPB mag verwacht worden
Aanzienlijk banenverlies
dat de economische crisis een banenverlies in Breda van 5.500 banen
door de economische crisis
48
Op basis van de juniraming van het CPB is voor 2009 een groei van – 4¾% verondersteld, voor 2010 een groei van -2% (Nicis en O&I) en voor 2011 een groei van 0% (Nicis en O&I). Van 2012 tot 2040 is verondersteld dat Nederland kan terugkeren naar een lange termijn groeipad. Hiervoor is de gemiddelde jaarlijkse groei van het gemiddelde van twee scenario’s van de planbureaus uit Welvaart en Leefomgeving genomen: Global Economy (2,6%) en Transatlantic Market (1,9%).
54
SSC Onderzoek en Informatie
veroorzaakt. Het aantal banen in Breda daalt daarmee van 99.000 in 2008 naar een kleine 93.600 in 2010/11. Op basis van het gemiddelde van het Transatlantic Market-scenario en het Global Economy-scenario kan het aantal banen in 2020 op ruim 98.000 banen geraamd worden (Figuur 8). De bandbreedtes van de banenontwikkeling komen hiermee te liggen op minimaal 96.000 banen in het TM-scenario en maximaal 100.000 banen in het GE-scenario. Daarna wordt door afnemende economische groeiverwachtingen in het
Na 2020 waarschijnlijk af-
gemiddelde van beide planbureauscenario’s (TM en GE) een daling van
name van het aantal banen
het aantal banen verwacht. Alléén in het hoogste groeiscenario (GE) wordt nog wel een beperkte banengroei van + 0,2% verondersteld. Of ná de crisis dit hoge groeiscenario bereikt kan worden, is hoogst onzeker. Figuur 8 Banenontwikkeling Breda 115.000
110.000
105.000
100.000 Structuurvisie CPB-gemiddelde 1997-2008
95.000
CPB-raming 2009-2010
90.000
85.000
80.000
2040 2039 2038 2037 2036 2035 2034 2033 2032 2031 2030 2029 2028 2027 2026 2025 2024 2023 2022 2021 2020 2019 2018 2017 2016 2015 2014 2013 2012 2011 2010 2009 2008 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997
Bron: Vestigingenregister 2006; Bewerking O&I van Prognose bedrijventerreinen Noord-Brabant 2006-2040 Etin Adviseurs en CPB-ramingen voor 2009-2010
Wijzigende sectorstructuur De transformatie van de economie van een meer op de industrie geori-
Verdergaande wijziging van
enteerde economie naar een diensteneconomie zal naar verwachting de
de economische structuur
komende jaren doorzetten.
in Breda
55
SSC Onderzoek en Informatie
Figuur 9 Banenontwikkeling Breda naar sector 2009-2025
Bron: Vestigingenregister 2006; Bewerking O&I van Prognose bedrijventerreinen Noord-Brabant 2006-2040 Etin Adviseurs en CPB-ramingen voor 2009-2010
De voortgaande economische groei – alhoewel beperkt – leidt tot een
Door toename koopkracht,
toename van de koopkracht. Dit zorgt naar verwachting voor een groei
technologische ontwikke-
van toerisme, leisure, wellness en consumentendiensten. De verwachte
lingen, verduurzaming en
groei van de consumentendiensten wordt ook bevorderd door de ver-
dergelijke, verdere wijzi-
wachte toename van de arbeidsparticipatie. Ook zullen technologische
gingen sectorstructuur
ontwikkelingen, globalisering, verschuivende economische zwaartepunten in de wereld, delocalisering, dalende transport- en communicatiekosten, ICT-ontwikkelingen en stijgende grondstofprijzen zorgen voor nieuwe economische ontwikkelingen en een zich wijzigende structuur. Verder zal de verduurzaming van de economie tot belangrijke verschuivingen in productie- en consumptiepatronen leiden. De verdere verdienstelijking van de economie komt in het Bredase tot uiting in een groei van de gezondheids- en welzijnszorg, commerciële dienstverlening en overheid en onderwijs (Figuur 9).
Naar een entrepreneurial economy Onder invloed van de ICT-revolutie en het wegvallen van economische
Een belangrijke toekomst
grenzen (globalisering) wordt een economisch systeem gebaseerd op
voor het kleinschalige be-
relatieve stabiliteit, continuïteit, homogeniteit en routine ingeruild voor
drijfsleven
een economie met kenmerken als flexibiliteit, turbulentie, diversiteit en creativiteit. Dit staat bekend als de transformatie van een managed
56
SSC Onderzoek en Informatie
economy naar een entrepreneurial economy. 49 In de managed economy waren het vooral de grote ondernemingen die met hun schaalvoordelen en hun R&D-laboratoria de nieuwe producten en innovaties realiseerden. In de entrepreneurial economy zijn het ook de kleinere MKBondernemingen die een belangrijke economische meerwaarde
creëren
door innovatieve producten en diensten op de markt te brengen. De kleine, innovatieve bedrijven specialiseren zich, bedienen nichemarkten, richten zich op de ontwikkeling, design, regie en marketing van nieuwe producten en diensten, en proberen nieuwe ideeën uit.
Specialiseren én diversificeren Voor de toekomst is ondernemerschap, innovatie, vernieuwing en dy-
Ondernemerschap en inno-
namiek van nog groter belang dan het nu is. Als de groei van de bevol-
vativiteit worden nog be-
king niet langer een motor is van economische ontwikkeling blijft alleen
langrijker
ondernemerschap, innovatie, vernieuwing (ook in het publieke domein) en de lokale en regionale dynamiek over als motor van economische ontwikkeling. Specialisatie is een goed antwoord op de globalisering, technologische
Focus op specialisatie; lo-
ontwikkelingen en de tendensen van schaalvergroting. De keuze in Bre-
gistiek en maintenance
da en West-Brabant voor Logistiek en Maintenance Valley is hiervan een goed voorbeeld. De economische waardeketen is een belangrijk uitgangspunt om deze specialisatie (logistiek en maintenance) te versterken en te doen groeien. Onderdelen van deze keten zijn Kennis, Kunde, Kassa, (Klant)relaties en (Keten)coördinatie. Bij Kennis gaat het vooral om (de ontwikkeling van) fundamentele kennis en technologieën. Bij Kunde gaat het vooral om (de ontwikkeling van) competenties op het vlak van beeldbepalende sectoren in de regio als logistiek. Het gaat zowel om opleidingsinstituten als om het bedrijfsleven (learning by doing; life long learning). Bij Kassa gaat het om de kostenbatenverhouding in de productiefunctie in meer enge zin. Bij (Klant)relaties gaat het om sales en after-sales. De Coördinatie van de waardeketen is erop gefocust om de vier onderdelen met elkaar te verbinden om op deze wijze in de toekomst kernthema’s te versterken en te doen groeien. Bedrijven die binnen de regio met elkaar de samenwerking opzoeken en een goede netwerkstructuur opzetten, vormen een belangrijke bijdrage aan de economie van de regio. Dit sluit aan bij de trend dat regionaaleconomische ontwikkeling steeds vaker tot stand komt via lokale en regionale samenwerkingsverbanden. Vanwege de geografische nabijheid kunnen deze netwerken dynamisch en slagvaardig opereren, er kan optimaal gebruik worden gemaakt van de aanwezige kwaliteiten en het verbindt het bedrijfsleven, onderwijs en overheid op basis van gemeenschappelijke doelen. 50
49
Audretsch en Thurik, 2001; Audretsch en Thurik, 2000; Audretsch, e.a. (ed), 2007.
50
Zie o.a. Brouwer e.a. (red.), 2007.
57
SSC Onderzoek en Informatie
Een andere strategie is ‘diversificatie’, dat wil zeggen de ontwikkeling
Focus op diversificatie
bevorderen van een zo groot mogelijke variëteit aan (kleinschalige) bedrijvigheid binnen en over de economische sectoren. De sterke groei van de kleinschalige bedrijvigheid in Breda en de regio is hiervan een uiting.
Kennis als vestigingsplaatsfactor Een vestigingsfactor die sterk aan belang toeneemt, is kennis en inno-
Toenemend belang van
vatie. Dit is belangrijk om de arbeidsproductiviteit op een hoog niveau
kennis, innovativiteit en
te houden. Omdat de verwachting is dat de komende jaren de loonlas-
productiviteitsontwikkeling
ten voor bedrijven blijven stijgen, kan de lokale en regionale concurrentiepositie alleen behouden blijven als de arbeidsproductiviteit verder stijgt. 51 Dit is ook noodzakelijk om de komende krapte in het aanbod van arbeid het hoofd te bieden. De kennisinstellingen in de stad kunnen een stimulerende invloed heb-
Stedelijke en regionale
ben op de innovatiekracht en daarmee op de concurrentiepositie van het
(kennis) netwerken drij-
lokale bedrijfsleven zodat de arbeidsproductiviteit hoog blijft. Naast de
vende kracht achter inno-
aanwezigheid van kennisinstellingen werkt de concentratie van mensen
vatie en productiviteitsver-
in de stad stimulerend voor de overdracht van kennis, waarden, infor-
beteringen
matie en de vorming van netwerken. De variatie van mensen en interacties is een voedingsbodem voor nieuwe economische ideeën en initiatieven en nieuwe producten en processen. Daarnaast blijft de trend dat kennisnetwerken en markten steeds meer grensoverschrijdend zijn. Breda beschikt over de kenmerken (hoogopgeleide bevolking, kennisinstellingen) om deze verandering als een kans aan te grijpen.
De toekomstige vraag naar bedrijfslocaties: van uitbreiding naar vervanging De werkgelegenheidsverwachtingen laten zien dat een aantal bedrijfs-
Dubbele opgave: ontwikke-
ruimtesectoren, zoals de industrie, de komende jaren zal krimpen. An-
len hoogwaardige locaties
dere, meer dienstverlenende sectoren, laten echter een groei zien en
om concurrerend te blijven
vinden steeds vaker een plek op bedrijventerreinen. Hiermee neemt de
en aanval op langdurige
vraag naar hoogwaardige locaties toe en is een groeiende behoefte aan
leegstand om verloedering
imago en uitstraling. Een groot deel van de Bredase bedrijventerreinen
te voorkomen
is verouderd en kan niet meer aan de nieuwe vraag voldoen. Herstructurering en transformatie van bestaande terreinen zijn onlosmakelijk verbonden met de nieuwe bedrijventerreinenstrategie.52 Naast het accommoderen van nieuwe gebruikers zal juist de vervangingsopgave een steeds grotere rol gaan spelen. Ook op de kantorenmarkt zullen de komende jaren belangrijke accent-
Behoefte aan kleinschali-
verschuivingen optreden. Aanbieders van vastgoed worden steeds vaker
ge, flexibele bedrijfshuis-
geconfronteerd met potentiële gebruikers die snel de beschikking willen
vesting
51
Werkgroep Concurrentiekracht, 2008, p. 7-9.
52
Gemeente Breda, 2008b.
58
SSC Onderzoek en Informatie
hebben over het vastgoed, het liefst op maat gesneden, waarbij hoge eisen worden gesteld aan bereikbaarheid, ligging en representativiteit van het pand. Ook hier concentreert de vraag zich naar hoogwaardige locaties, gericht op drie typen milieus: binnenstedelijke centrumlocaties, uitvalswegen-/snelweglocaties en kantoorvestigingen op bedrijventerreinen. In deze markt wordt het steeds moeilijker om ‘gebruikt’ vastgoed af te zetten, maar worden ook de eisen die de markt aan nieuw vastgoed stelt groter. Naast uitbreiding vormt de vervangingsvraag een steeds grotere component in de totale vraagbehoefte. Toekomstige grootschalige ontwikkelingen waarvoor de stad Breda zich gesteld ziet, kunnen niet los gezien worden van de bestaande voorraad en de leegstandsproblematiek. 53 Het nieuwe ondernemerschap, de opkomst van de entrepreneurial economy, genereert ook een vraag naar (kleinschalige en flexibele) bedrijfshuisvesting. Bij de planning van nieuwe werklocaties moet er, gezien de lange voor-
Voorkom overinvesteringen
bereidingstijd, ook al rekening mee gehouden worden dat de vraag naar
ná 2020
ruimte na 2020/2025 kan omslaan. Afhankelijk van de feitelijke ontwikkeling zal ruimte vrij komen. Maar ook nu wordt de structurele leegstand een nijpender probleem. Doordat de vraag zich steeds meer manifesteert als vervangingsvraag moet nagedacht worden over hoe om te gaan met de vrijkomende oude terreinen en panden. De inwisselbaarheid voor andere functies is niet meer vanzelfsprekend omdat de omslag in de ruimtevraag zich in alle segmenten zal manifesteren. Door daar nu al bij de ontwikkeling rekening mee te houden, kan worden voorkomen dat straks de minst aantrekkelijke terreinen langzaam vervallen en verloederen en hun omgeving meezuigen in een negatieve spiraal. Een ruimtelijk krimpscenario (dalende beroepsbevolking) biedt nieuwe mogelijkheden om de ruimte in te richten. Door tijdig op deze ontwikkeling te anticiperen, worden deze mogelijkheden maximaal benut.
3.3.2 Aandacht voor beleid Het formuleren van een antwoord op de afnemende beroepsbevolking De stagnerende, en na 2020 dalende, omvang van de beroepsbevolking
Krimp beroepsbevolking
leidt tot een ontoereikend arbeidsaanbod om de groeiende vraag naar
bedreigt economische ont-
arbeidskrachten op te vangen.
wikkeling: gerichte stappen
Een goed functionerende werking van de arbeids- en onderwijsmarkt
om bedreiging af te wen-
wordt een steeds belangrijker randvoorwaarde voor een gezonde (soci-
den
aal-)economische ontwikkeling. De opgaven zijn het bevorderen van de
53
Janssen-Jansen, 2009.
59
SSC Onderzoek en Informatie
arbeidsproductiviteitsontwikkeling, het vergroten van de arbeidsparticipatie (Nuggers, scholing, coaching) en het verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt. De afgelopen jaren zijn steeds meer Bredanaars buiten de stad gaan werken. Dit kan een belangrijk potentieel worden om het tekort aan arbeidskrachten in Breda op te vangen.
Verduurzaming van de economie Het bedrijfsleven, de publieke sector, het verkeer en vervoer, de utili-
Pro-actief beleid gemeente
teitsbouw en de woningmarkt gaan de komende jaren verduurzamen.
om Breda niet achter te
De gemeente dient dit proces te bevorderen en faciliteren. Meer aan-
laten blijven
dacht zal moeten uitgaan naar gebiedsgerichte ontwikkelingen waarbij duurzame concepten op het terrein van wonen, werken en recreëren centraal staan. Diverse Nederlandse en buitenlandse steden laten zien wat op dit terrein mogelijk is.54
Versterken van de dynamiek en innovativiteit De ontwikkeling van de lokale en regionale economie wordt in toene-
Ondernemerschap, dyna-
mende mate afhankelijk van dynamiek, ondernemerschap, innovativiteit
miek en innovativiteit wor-
en flexibiliteit, omdat de bevolkingsgroei als motor van economische
den nog belangrijker in de
ontwikkeling aan betekenis gaat inboeten. De opgave is om te zorgen
toekomst
voor een ondernemend klimaat en cultuur zodat dynamiek, ondernemerschap en innovativiteit gestimuleerd worden. Alleen op kwaliteit en in onderlinge regionale samenwerking kan West-Brabant de internationale concurrentie effectief aangaan. Belangrijke basisvoorwaarde voor innovatie ontwikkeling voor Breda is een nieuw glasvezelnet voor een goede ict-infrastractuur.
Paradox bij keuzes in werklocaties en bedrijfshuisvesting Als onvoldoende rekening gehouden wordt met de wijzigende economische structuur, veranderende vormen van ondernemerschap en huisvestingswensen en de dalende beroepsbevolking ontstaat een overschot van niet-courante werklocaties en panden. Er dreigt dan verloedering en leegstand op bedrijventerreinen en werklocaties en panden die niet meer aansluiten bij de vraag. Daar staat tegenover dat Breda onvoldoende geschikte ruimte heeft om de hoogwaardige internationale bedrijven en kantoorgebruikers, die belangrijk zijn om Breda te kunnen doorontwikkelen naar een sterke en concurrerende stad, direct te kunnen bedienen.
Flexibiliteit in plancapaciteit en vastgoedconcepten Door de snel veranderende vraag van ruimtegebruikers is het van be-
Streef naar ruime planca-
lang de beschikbare plancapaciteit zo ruim mogelijk te houden en flexi-
paciteit en maximale flexi-
bel in te richten. Omdat de levensduur van vastgoedconcepten steeds
biliteit
korter is, is het daarnaast belangrijk dat kantoren en bedrijfsruimten zodanig ontworpen worden dat ze ook geschikt gemaakt kunnen worden 54
Zie onder andere Terlouw, 2009; Gemeente Groningen, 2009; Gemeente Zwolle, 2007.
60
SSC Onderzoek en Informatie
voor een volgende generatie gebruikers. Zo kan snel geschakeld worden bij wijzigende marktomstandigheden en gebruikerswensen. Voor een verdergaande diversificatie van de locale economie en met oog
Grotere variatie in klein-
op de toename van het aantal ZZP’ers en kleine ondernemingen, is het
schalige bedrijfshuisvesting
wenselijk om een grote variatie in bedrijfshuisvestigingsmogelijkheden creëren te maken. Te denken valt aan prijsniveaus, groottes, kwaliteit, lengtes van huurperiodes, faciliteiten en dergelijke. Het maximaal benutten van de mogelijkheden van functiemenging hoort daar bij, gezien het grote aantal kleine ondernemers dat de bedrijfsactiviteiten vanuit huis onderneemt.55
Versterken lokale en regionale concurrentiepositie De mate waarin Breda en de regio weten in te spelen op de kansen en
Locale en regionale econo-
bedreigingen die de toekomstige trends en ontwikkelingen bieden, is
mie steeds belangrijker
bepalend voor de economische groei en ontwikkeling. Daarbij is het aansluiten en inspelen op de (inter)nationale economische ontwikkeling nog steeds het meest belangrijk. Daarnaast wordt de stedelijke en regionale component steeds belangrijker. De veranderende positie van de stad heeft te maken met de verschuiving van het belang van traditionele, vooral kostengerelateerde vestigingsfactoren, naar nieuwe vooral kennisgerelateerde factoren die op de vestigingskeuze en het succes van bedrijven van invloed zijn. Voor de uitwisseling van informatie en kennis zijn er door de ICT- en telecommunicatieontwikkelingen nauwelijks meer belemmeringen.
55
Bureau Buiten, 2009.
61
SSC Onderzoek en Informatie
62
SSC Onderzoek en Informatie
4
Arbeidsmarkt
De Nederlandse arbeidsmarktsituatie was in de periode 2004-2008 erg
Van gunstige banenontwik-
gunstig. Het aantal banen en vacatures steeg, terwijl de werkloosheid
keling naar aanzienlijk ver-
daalde. Er was sprake van krapte op de arbeidsmarkt.
lies van banen
Vanaf het 4e kwartaal 2008 wordt, als gevolg van de crisis, de arbeidsmarktsituatie minder gunstig. De grote werkloosheidafname komt eind 2008 vrijwel tot stilstand en het aantal vacatures daalt in het laatste kwartaal van 2008 substantieel. In 2009, 2010 en mogelijkerwijs ook nog in de jaren daarna zullen de effecten van de economische laagconjunctuur duidelijk voelbaar worden in Nederland en in Breda. Een stevig afnemende werkgelegenheid, gepaard gaand met een toename van de werkloosheid zorgt voor een compleet ander beeld van de arbeidsmarkt dan in de afgelopen periode. De toename van de werkgelegenheid in de afgelopen tien jaar wordt door de huidige crisis geheel of gedeeltelijk teniet gedaan.56 De gevolgen van de economische crisis voor de omvang van de beroepsbevolking is minder groot. De beroepsbevolking zal in 2010 licht afnemen. In 2010 zullen nieuwkomers op de arbeidsmarkt, vanwege de oplopende werkloosheid, in grote mate hun toetreding uitstellen. Daarnaast zal een klein deel van de werkzoekenden zich terugtrekken van de arbeidsmarkt.
4.1 Breda Breda, een gemiddelde gemeente met enkele uitzonderingen Breda behoort qua positie op de arbeidsmarkt tot de middenmoot van
Ontwikkeling beroepsbe-
de benchmarkgemeenten. De ontwikkeling van de beroepsbevolking
volking gemiddeld ten op-
over de periode 1997-2008 was gemiddeld, maar de ontwikkeling van
zichte van de benchmark-
het aantal banen lag in Breda beneden het gemiddelde.
gemeenten
In de verhouding tussen vraag en aanbod typeert Breda zich eveneens als een gemiddelde stad. Alhoewel duidelijk sprake is van een tekort aan arbeidsaanbod in Breda, lijkt de spanning op de arbeidsmarkt in 2008 niet erger dan bij een groot aantal andere vergelijkbare benchmarkgemeenten.
56
Zie De Beer, 2009, p. 504-506.
63
SSC Onderzoek en Informatie
Breda heeft een regionale werkgelegenheidsfunctie met een inkomend
Breda is afhankelijk van
pendeloverschot. Breda is met betrekking tot het invullen van banen
inkomend pendeloverschot
binnen haar gemeentegrenzen voor een deel afhankelijk van arbeids-
Pendeloverschot is niet af-
aanbod dat buiten de gemeente woonachtig is.
wijkend van andere steden
Breda kenmerkt zich als een ‘gemiddelde’ gemeente ten opzichte van de
Grote groei beroepsbevol-
gekozen benchmarkgemeenten, maar is op een aantal onderdelen toch
king, hoge arbeidspartici-
afwijkend:
patie en lage werkloosheid
−
De grote groei van de beroepsbevolking is vooral het gevolg van een grote toename van het aantal vrouwen op de arbeidsmarkt; Breda doet het hierin beter dan West-Brabant en Nederland.
−
Het aandeel hoger opgeleiden in de beroepsbevolking is in 2008 hoger dan gemiddeld (Figuur 10).
−
Het aandeel ouderen (45+) in de beroepsbevolking is iets lager dan gemiddeld.
−
De groei van de beroepsbevolking bij de 45-plussers is tussen 1997 en 2008 lager dan bij de andere benchmarkgemeenten.
−
De netto arbeidsparticipatie behoort tot een van de hoogste van de benchmarkgemeenten.
−
Het werkloosheidsniveau behoort eind 2008 tot een van de laagste van de benchmarkgemeenten.
Figuur
10
Beroepsbevolking
naar
opleidingsniveau
Breda
en
benchmark-
gemeenten 2008
hoog
middelbaar
laag
0%
10% Breda
20%
30%
40%
50%
gemiddelde benchmarktsteden
Bron: Statline CBS
Verdringingseffecten arbeidsmarkt De afgelopen jaren is door onder meer de economische conjunctuur het
Verdringing laaggeschool-
aantal arbeidsongeschikten en het aantal mensen dat een beroep doet
den op de arbeidsmarkt
op de Wet Werk en Bijstand flink afgenomen. Daarnaast was er een sterke toename van het aantal vacatures. Desondanks is de relatieve
64
SSC Onderzoek en Informatie
arbeidsmarktpositie van lageropgeleiden niet fundamenteel verbeterd. Omdat het aanbod van ongeschoolden en laaggeschoolden de afgelopen decennia is afgenomen en de vraag is gestegen, was een verbeterde relatieve arbeidsmarktpositie verwacht van de lageropgeleiden. Dat dit niet in grote mate heeft plaatsgevonden, duidt op verdringing op de arbeidsmarkt. Middelbaar en hoogopgeleiden zijn in toenemende mate de functies van laaggeschoolden gaan vervullen. Dit verdringingsproces geldt vooral voor laagopgeleide jongeren bij de start van hun arbeidsloopbaan, voor laagopgeleide vrouwen en voor laagopgeleide nietwesterse allochtonen. Hierdoor ontstaat een beeld van een tweedeling of polarisatie tussen de
Verdringing laaggeschool-
onderste en bovenste helft van de arbeidsmarkt. Hierbij ontstaat een
den op de arbeidsmarkt
restcategorie die, door ontbrekende vaardigheden, ervaring en zachte kenmerken (inzet, motivatie, houding, gedrag, zelfvertrouwen), niet of zeer moeilijk een baan vindt. Anderzijds stellen werkgevers zich terughoudend op om juist deze categorie in hun bedrijf toe te laten omdat de risico’s van uitval als groot worden ervaren.57
4.2 West-Brabant West-Brabant volgt in de periode 1997-2008 vrijwel de landelijke werk-
Sterke stijging arbeidspar-
gelegenheids- en beroepsbevolkingsontwikkeling. De grote groei van de
ticipatie van vrouwen
regionale beroepsbevolking in de afgelopen jaren is vooral een gevolg van een grote toename van vrouwen. De stijgende arbeidsparticipatie van vrouwen komt hier duidelijk tot uiting (Figuur 11).
57
De Gier, 2007.
65
SSC Onderzoek en Informatie
Figuur 11 Beroepsbevolking naar geslacht Breda, West-Brabant, Nederland 20002020 (index 2000 = 100)
150 140 130 120 110 100 90 80 2000
2005
Mannen Breda Vrouwen Breda
2009
2010
Mannen West‐Brabant Vrouwen West‐Brabant
2015
2020
Mannen Nederland Vrouwen Nederland
Bronnen: CBS, CPB, CWI; bewerking VDW Research/ETIN Adviseurs, 2008
Zowel in Breda als in West-Brabant heeft de gunstige economie in de afgelopen jaren sterk bijgedragen aan de afname van de werkloosheid. Ook in 2008 daalde de regionale werkloosheid, maar minder snel dan in de voorgaande jaren. Eind 2008 begon zij een kleine toename te vertonen. Het werkloosheidniveau van de West-Brabantse regio volgt de landelijke ontwikkeling, maar ligt over de gehele periode onder het landelijke niveau. Opvallend voor West-Brabant is dat de regio in de periode 2007-2008
Tot 2008 grote krapte op
geconfronteerd werd met een grotere arbeidsmarktkrapte en een hoger
arbeidsmarkt en veel moei-
aandeel moeilijk vervulbare vacatures dan landelijk. Deze ontwikkeling
lijk vervulbare vacatures;
van de arbeidsmarkt wordt bevestigd door de krapte-indicator van het
momenteel ruime arbeids-
UWV-werkbedrijf. Tussen maart 2007 en september 2008 was de ar-
markt door crisis
beidsmarkt in West-Brabant krap tot zeer krap te noemen; terwijl in het laatste kwartaal van 2008 de regionale krapte nagenoeg verdwenen was en de arbeidsmarkt weer ruimer werd. Deze verruiming verloopt in West-Brabant sneller dan landelijk. Vooral het tempo waarin de arbeidsmarktsituatie in de regio verandert, typeert de grote impact van de economische recessie. De gevolgen van de crisis lijken West-Brabant harder te raken dan Nederland als geheel.
4.3 Toekomst Net als op landelijk niveau krijgen Breda en West-Brabant te maken met een aantal belangrijke toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Voor een deel worden deze beïnvloed door demografische ontwikke-
66
SSC Onderzoek en Informatie
lingen, maar voor een deel zijn deze ook afhankelijk van andere factoren, zoals bijvoorbeeld de verdienstelijking van de werkgelegenheid en een verdere mondialisering van de (wereld)handel.
4.3.1 Trends en ontwikkelingen Krimp van de beroepsbevolking verwacht De groei van de Bredase beroepsbevolking zwakt in de periode 2015-
Na 2020 krimp van de be-
2020 duidelijk af en zal ná 2020 neigen naar stagnatie en krimp. Het
roepsbevolking
niveau van de beroepsbevolking ligt in 2040 nog boven het niveau van 2010. In West-Brabant gaat de beroepsbevolking al vanaf 2015 krimpen (Figuur 12). Figuur 12 Verwachte ontwikkeling van de beroepsbevolking Breda, West-Brabant en Nederland 1997-2040 (1997= 100) 130
125
120
115
110
105
100
95 1997
2000
2005
2010
2015
Breda
2020
West-Brabant
2025
2030
2035
2040
Nederland
Bron: CBS, CPB, CWI; bewerking VDW Research/ETIN Adviseurs, 2008; raming van 2020-2040 verlengd met de nationale prognose van het CBS
In vergelijking met West-Brabant en Nederland zal de vergrijzing van
Vergrijzing later effect in
beroepsbevolking tot 2020 in Breda minder snel verlopen. Hierdoor zal
Breda
het effect van de toenemende vergrijzing in Breda later zichtbaar worden maar daarmee ook na 2020 aanhouden. De beroepsbevolking neemt tot 2020 in Breda vooral toe bij hoger opgeleiden. In 2020 is ruim 41% van de beroepsbevolking hoger opgeleid en heeft bijna 41% een mbo-opleiding.
67
SSC Onderzoek en Informatie
Figuur 13 Beroepsbevolking Breda naar opleidingsniveau 2000 – 2020 (index 2000= 100)
Bronnen: CBS, CPB, CWI; bewerking VDW Research/ETIN Adviseurs, 2008
Grote vervangingsbehoefte Door de uitstroom van oudere werknemers uit de West-Brabantse ar-
Grote vervangingsvraag
beidsmarkt (en ook Breda) ontstaat de komende jaren een grote vervangingsvraag. Zoals eerder aangegeven, slaat daarnaast ook de vergrijzing in Breda later toe dan in West-Brabant en Nederland. De vervangingsvraag wordt in Breda tussen 2008 en 2015 geschat op 16 duizend personen.58
Na 2015 toenemende tekorten op de Bredase arbeidsmarkt De Commissie Bakker heeft recentelijk indringend gewezen op het pro-
Effecten van tekortschie-
bleem van de dalende beroepsbevolking in Nederland.59 De beroepsbe-
tend arbeidsaanbod
volking daalt richting 2040 met één miljoen personen en Nederland dreigt 700.000 mensen tekort te komen om alle arbeidsplaatsen in te vullen. Dit heeft allerlei gevolgen voor de Nederlandse concurrentiepositie en economische groei, zorgt voor vele onvervulbare vacatures en sterk oplopende loonkosten, leidt tot verdwijnende productie en brengt de zorg met zich mee dat diensten (onderwijs, zorg, overheid) niet meer geleverd kunnen worden.
58
Gemeente Breda, 2009a.
59
Bakker e.a., 2008.
68
SSC Onderzoek en Informatie
Voor Breda is geraamd welke mogelijke arbeidsmarkttekorten zouden
Tot 2012 geen grote tekor-
kunnen optreden. In dit trendonderzoek wordt uitgegaan van een eco-
ten op arbeidsmarkt in
nomische recessie in 2009 en 2010.60 Er is verondersteld dat vanaf 2011
Breda
teruggekeerd wordt naar de groei van de werkgelegenheid uit het gemiddelde van de gekozen lange termijn scenario’s TM en GE61. Uitgaande van een werkgelegenheid in 2008 van 99.015 personen neemt door de crisis de werkgelegenheid af tot ruim 93.000 personen in 2010/2011. Na 2011 stijgt de werkgelegenheid naar verwachting tot ruim 98.000 personen in 2020. Vervolgens daalt de werkgelegenheid zeer geleidelijk tot ruim 97.000 personen in 2040 (Figuur 14). In 2008 is de vraag bijna 17.000 personen groter dan het aanbod. Dit tekort loopt door de gevolgen van de recessie terug tot 5.000 personen in 2015. Wel wordt dit tekort op de korte en middellange termijn versterkt door de uitstroom van oudere werknemers die de arbeidsmarkt zullen gaan verlaten (de vervangingsvraag). Na 2015 neemt het tekort structureel toe tot 11.000 personen in 2040. Figuur 14 Ontwikkeling vraag en aanbod gemeente Breda 1997-2040
105.000 100.000 95.000 90.000 85.000 80.000 75.000 70.000 65.000 1997 2000 2005 2008 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 Beroepsbevolking
Banen
Bron: CBS, CPB, CWI; bewerking VDW Research/ETIN Adviseurs, 2008; raming van 2020-2040 verlengd met de nationale prognose van het CBS
60
Er is door Nicis Institute en O&I Breda de volgende recessie verondersteld: een daling van het BBP van - 4¾% in 2009 (CPB, MEV 2010, september 2009), van 0% in 2010 (Nicis en O&I).
61
Volgens het gemiddelde van de scenario’s ‘Transatlantic Market’ en ‘Global Economy’ is de gemiddelde jaarlijkse groei van de werkgelegenheid in Nederland + 0,5% per jaar in de periode 2003 tot 2020 en – 0,05% per jaar in de periode 2020-2040 (CPB/MNP/RPB, 2006).
69
SSC Onderzoek en Informatie
Toenemende krapte op de arbeidsmarkt in de SES-regio Op dezelfde wijze als voor de Bredase arbeidsmarkt is de ontwikkeling van de vraag en het aanbod (beroepsbevolking) voor de periode tot 2040 voor de regio West-Brabant geraamd (Figuur 15). Vanaf 2000 wisselt het saldo tussen het aanbod van arbeid en de vraag naar arbeid in de regio West-Brabant. Afwisselend is sprake van een aanbodsverschot (2000-2005) en een tekort (2007-2008). Tussen 2008 en 2010 ontstaat, als gevolg van de economische crisis, een overschot aan arbeidsaanbod door de scherpe daling van het aantal banen. In 2010 ligt het aanbod van arbeid in de regio West-Brabant cir-
Op korte termijn: van krapte naar overschotten
ca 14.000 personen hoger dan de vraag naar arbeid. Figuur 15 Ontwikkeling vraag en aanbod regio West-Brabant 2000-2040 350.000
340.000
330.000
320.000
310.000
300.000
290.000
280.000 2000
2005
2008
2010
2015
2020
Vraag
2025
2030
2035
2040
beroepsbevolking
Bron Nicis, bewerking O&I Breda
Ná 2015 wordt verwacht dat door de daling van de beroepsbevolking
Toenemende krapte ar-
het overschot op de arbeidsmarkt snel zal afnemen. Daarnaast zal door
beidsmarkt in regio West-
de krimpende regionale beroepsbevolking de inkomende pendel uit de
Brabant kan gevolgen heb-
regio, waar het Bredase bedrijfsleven een belangrijk beroep op doet,
ben voor Breda
meer onder druk komen te staan. In de periode 2007-2008 werd de regio West-Brabant geconfronteerd
Dreigende terugkeer van
met een grotere arbeidskrapte en een hoger aandeel moeilijk vervulbare
moeilijk vervulbare vacatu-
vacatures dan landelijk. De kans is groot dat deze situatie na 2015 zal
res
terugkeren. De aankomende uitstroom van oudere werknemers (vervangingsvraag) zal op de korte tot middellange termijn een extra druk leggen op het beschikbare arbeidsaanbod.
70
SSC Onderzoek en Informatie
Ook belangrijke kwalitatieve mismatches op de arbeidsmarkt De West-Brabantse en Bredase arbeidsmarkt worden gekenmerkt door
Naast dreigende kwantita-
belangrijke kwalitatieve mismatches. Dit komt onder andere tot uiting in
tieve tekorten structurele
onvervulbare vacatures, langdurig werklozen, onvoldoende aansluiting
kwalitatieve mismatches op
onderwijs-arbeidsmarkt (uitval uit het onderwijs en onvoldoende aan-
arbeidsmarkt
dacht voor permanente educatie). Het gevaar bestaat dat deze kwalitatieve mismatches, bij ongewijzigd beleid, blijven bestaan. De vraag naar middelbaar en hoger opgeleid personeel neemt op mid-
Grootste tekorten bij mid-
dellange termijn toe. Goede vakmensen zijn tegelijkertijd steeds moei-
delbaar en met name hoger
lijker te vinden. Maar ook zittend personeel zal zich blijvend moeten bij-
opgeleiden
scholen. De grootste knelpunten zullen bij hoger opgeleiden op gaan treden. De werkgelegenheidsgroei voor hoger opgeleiden zal op termijn naar verwachting groter zijn dan voor lager opgeleiden, omdat de sectoren en beroepen waarin de hoger opgeleiden werken sneller groeien en omdat de upgrading van kwalificatievereisten door blijft gaan. Daarnaast ontstaat een toenemend belang aan sociale vaardigheden
Vaardigheden en compe-
(motivatie, houding, flexibiliteit), ook voor de lager opgeleiden. Naast
tenties in toenemende ma-
opleidingsniveau en opleidingsrichting zullen aanvullende competenties
te van belang
belangrijker worden voor blijvende participatie op de arbeidsmarkt. In de verwachte groei in consumentendiensten - vanwege de toenemende inkomens, de hogere arbeidsparticipatie en de toename van het aantal eenpersoonshuishoudens - zijn er ook voor de lager opgeleiden arbeidskansen. Om deze kansen te kunnen grijpen, moeten vooral de zachte kenmerken van de werkzoekende of toetreder op de arbeidsmarkt (inzet, motivatie, houding, gedrag, zelfvertrouwen) goed ontwikkeld zijn.62
4.3.2 Aandacht voor beleid Het kwantitatief en kwalitatief in lijn brengen van het toekomstige ar-
Dreigende tekorten op de
beidsaanbod en de toekomstige vraag naar arbeid behoeft alle aan-
arbeidsmarkt vragen be-
dacht. Dit is hard nodig om het hoofd te bieden aan de dreigende tekor-
leidsaandacht
ten op de arbeidsmarkt. Na 2015 ontstaan structurele aanbodtekorten, terwijl de beroepsbevolking vergrijst.63 Maar ook de periode tot circa 2015 behoeft aandacht. De komende jaren ontstaat een grote vervangingsvraag op de Bredase en West-Brabantse arbeidsmarkt waardoor extra behoefte ontstaat aan instroom van nieuw personeel.
62
Gelderblom en De Koning, 2007.
63
De nota Visie Arbeidsmarktbeleid 2009-2015. Iedereen doet mee, want iedereen is nodig! (Gemeente Breda, 2009a) van de gemeente Breda zet de grote beleidsopgave indringend neer.
71
SSC Onderzoek en Informatie
Verkleinen van de kwantitatieve en kwalitatieve mismatches op de arbeidsmarkt De toenemende kwantitatieve en kwalitatieve mismatches op de ar-
Hoge prioriteit werking
beidsmarkt kunnen op termijn een negatieve vestigingsplaatsfactor
arbeidsmarkt nodig
worden. In algemene zin moet dan gevreesd worden dat er vele onvervulbare vacatures kunnen ontstaan, de loonkosten sterk oplopen, productie verdwijnt en bepaalde diensten niet meer geleverd kunnen worden (onderwijs, zorg, overheid). Ondanks dat de situatie in Breda – in vergelijking met andere steden en regio’s – de komende dertig jaar niet het meest nijpend is, is het wenselijk dat in het beleid nog meer aandacht komt en effectievere instrumenten ingezet worden om: −
de arbeidsparticipatie te vergroten (meer mensen aan het werk, minder parttime en langer doorwerken);64
−
de flexibiliteit en dynamiek in de arbeidsmarkt te vergroten;
−
de arbeidsproductiviteit te verhogen;65
−
de kwalitatieve mismatches op de arbeidsmarkt te verkleinen;
−
het opleidingsniveau van de beroepsbevolking te verbeteren, te veranderen en te verhogen (om- en bijscholing, permanente educatie, EVC-trajecten, versterken werknemersvaardigheden).
Het is belangrijk dat Breda zich niet alleen richt op de kwantiteit, maar
Meer aandacht voor kwali-
ook op de kwaliteit van de aan te trekken werkgelegenheid. Nieuwe be-
teit banen
drijven die veel hoogwaardige werkgelegenheid creëren, zijn daarbij van belang. Een verschuiving naar een focus op de kwaliteit van banen kan mede ingegeven worden door de verwachte kwantitatieve doorwerking van de huidige economische crisis op het aantal toekomstige banen in Breda. Recente ramingen geven aanleiding om te veronderstellen dat het aantal banen in Breda ná 2020 niet of nauwelijks boven de 100.000 uit zal komen. Bij deze verschuiving van de focus op het aantal banen naar de kwaliteit van de toekomstige banen in Breda is het te overwegen om bij de acquisitie van nieuwe bedrijvigheid aan te sluiten bij het toekomstige aanwezige arbeidspotentieel in Breda.
Meer maatwerk in het regionale beleid voor alle segmenten van de arbeidsmarkt De economische structuur wijzigt voortdurend en zal steeds sneller wij-
Meer maatwerk en variatie
zigen. Dat betekent dat voortdurend aanpassingen nodig zijn in het ar-
in het arbeidsmarktbeleid
beidsaanbod. Dit betreft alle segmenten van de arbeidsmarkt: de kansarmen, de laaggeletterden, de uitvallers, de laaggeschoolden, de zeer grote groep mbo-opgeleiden (41% van de beroepsbevolking in 2020) en de hoger opgeleiden (40%). In het beleid zou (nog) meer aandacht kunnen komen voor:
64
Dat in vergelijking met de benchmarkgemeenten de arbeidsparticipatie in Breda reeds relatief hoog is, maakt de uitdaging voor Breda des te groter.
65
Dat de arbeidsproductiviteit in Breda in vergelijking met de benchmarkgemeenten reeds relatief hoog is, maakt een verdere verhoging niet eenvoudig.
72
SSC Onderzoek en Informatie
−
een gevarieerder en effectiever sociaal beleid, meer gericht op het ‘meedoen naar vermogen’, meer oog hebben voor de toenemende variatie in arbeidsvormen;
−
bundelen en integreren van beleid (reïntegratie, scholing, educatie, Wmo, AWBZ, armoedebeleid en dergelijke);
−
vorming van nieuwe coalities en strategische allianties tussen gemeente, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en (nieuwe) onderwijsinstellingen om het arbeidsaanbod zo snel mogelijk aan te passen aan de vraag;
−
het aanspreken van de eigen verantwoordelijkheid van schoolverlaters en werknemers (bij- en omscholing, permanente educatie).
Ook aandacht voor kansarme laagopgeleiden De tweedeling en verdringing van de laaggeschoolden op de arbeids-
De inzet van intensieve in-
markt blijft een punt van aandacht. Aandacht voor ‘kansarme’ laagopge-
strumenten voor de kans-
leiden blijft ook in de toekomst nodig. Dit zijn mensen die langdurig op
arme laagopgeleiden
een grote afstand van de arbeidsmarkt staan en gekenmerkt worden door een stapeling van fysieke, sociale en soms ook culturele problemen. Door de inzet van een intensief instrumentarium (outreached werken, begeleiding, coaching van werkgevers, om- en bijscholing, schuldsanering, aandacht voor zachte kenmerken en dergelijke) kan een deel van deze groep ook gaan participeren op de arbeidsmarkt. Het activeren van het passief en onbenut arbeidsaanbod wordt belangrijker.
Regie en sturing in het regionale arbeidsmarktbeleid wordt belangrijker Gezien de te verwachten structurele tekorten en het strategische belang
Proactief arbeidsmarktbe-
van de werking van de arbeidsmarkt voor de lange termijn concurren-
leid wordt belangrijker
tiepositie van de gemeente Breda en de regio West-Brabant wordt het regionaal arbeidsmarktbeleid belangrijker. Hierin kan de gemeente Breda niet los worden gezien van de regio. Breda is door de VNG aangewezen als voortrekker. Samen met de regiogemeenten, het onderwijsveld en ondernemers worden bijvoorbeeld al meerjarige afspraken gemaakt om de arbeidsparticipatie in de regio te vergroten. Ook op de lange termijn zullen deze beleidsinspanningen een hoge prioriteit vragen.
73
SSC Onderzoek en Informatie
74
SSC Onderzoek en Informatie
5
Onderwijs
De opvattingen over werken, leren en opleiden zijn de afgelopen tien tot
Nieuwe pedagogische
twintig jaar sterk veranderd. Het algemeen vormend onderwijs, met een
concepten en additionele
docent voor de klas en kennisconsumerende leerlingen en studenten in
competenties
de klas, heeft plaatsgemaakt voor het nieuwe leren: adaptief onderwijs, onderwijs op maat en zelfstandig leren. Voorbeelden daarvan zijn: de basisvorming, het Studiehuis, de Tweede fase, het Leerhuis binnen het vmbo, duale trajecten, leren met ICT, ontwikkelingsgericht onderwijs en leren op de werkplek. Leerlingen moeten meer dan vroeger zelfstandig leren en werken. Het formele opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking is gestegen en blijft stijgen, maar daarnaast worden meer competenties gevraagd dan alleen het hebben van een hoog opleidingsniveau of de beheersing van een vak. Deze ontwikkeling wordt door leerlingen, studenten, ouders, docenten,
Upgrading kennis- en vaar-
onderwijs- en arbeidsmarktdeskundigen en beleidsmakers zowel toege-
dighedenniveau gaat door;
juicht als bekritiseerd. Ook voor wat betreft de toekomst is enerzijds de
vraagtekens kwaliteit on-
verwachting dat Nederland een kennisintensieve economie blijft waarin
derwijs
naast het hebben van minimaal een startkwalificatie sprake is van een blijvende upgrading van kwalificatievereisten. Anderzijds zijn er grote onzekerheden over het tempo waarin deze ontwikkelingen zich zullen voortzetten en wat deze ontwikkelingen betekenen voor de inrichting van het onderwijs en voor leerlingen, studenten en docenten. Voorstanders van het nieuwe leren wijzen op een steeds betere aanslui-
Vele openstaande vragen
ting en samenwerking tussen onderwijsvormen en tussen onderwijs en
over de aansluiting onder-
arbeidsmarkt. Tegenstanders zijn van mening dat er sprake is van te
wijs - arbeidsmarkt
veel onbenutte capaciteit van leerlingen en studenten (onbenut toptalent, studie-uitval, verkeerde studiekeuzes, lerarentekort, zittenblijvers, kwetsbare groepen leerlingen et cetera) en dat de kwaliteit van het onderwijs achteruit gaat (te veel aandacht voor het leerproces in plaats van voor het leerdoel, te veel uren theoretisch onderwijs en basiskennis in het beroepsonderwijs, te weinig in het basis- en hoger onderwijs, slechte aansluiting tussen vmbo, mbo en hbo en tussen beroepsonderwijs en behoeften van werkgevers et cetera). Vanwege het strategische belang van de kwaliteit van het onderwijs
Strategisch belang kwaliteit
voor de toekomst van Breda is het van belang dat de gemeente een ei-
onderwijs voor toekomst
gen visie ontwikkelt op het Bredase onderwijsveld.
Breda vraagt visie en proactief beleid
75
SSC Onderzoek en Informatie
5.1 Breda Kwantitatieve ontwikkelingen De onderwijsontwikkelingen in Breda worden gekenmerkt door de vol-
Sterke toename aantal
gende ontwikkelingen en feiten (Figuur 16 en Figuur 17):
hbo-studenten
−
Zowel het aantal leerlingen in de basisschoolleeftijd als het aantal leerlingen in die leeftijd dat daadwerkelijk onderwijs volgt, is tussen 1999 en 2008 redelijk stabiel gebleven op ongeveer 16.000.
−
Het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs (vmbo, havo, vwo) is tussen 1999 en 2006 toegenomen tot bijna 10.000. De oorzaak is vooral de bevolkingsgroei in Breda als gevolg van de herindeling in 1997.
−
In vergelijking met de andere Brabantse steden (Eindhoven, Tilburg, Den Bosch) volgen in Breda relatief veel leerlingen het voortgezet onderwijs in de eigen gemeente.
−
Het aantal leerlingen op het mbo is licht gestegen tot boven de
−
Het aantal studenten op het hbo is sterk gestegen van 5.500 in 2000
4.000. tot bijna 7.500 in 2008. Vergeleken met de benchmarkgemeenten is in Breda het aantal hbo-studenten sterk toegenomen. Het aantal studenten op Bredase hogescholen is toegenomen van 12.000 in 2000 tot meer dan 15.000 in 2008. −
Het aantal Bredase studenten dat een universitaire opleiding volgt, is
−
Breda volgt de landelijke trend van een stijging van het formele op-
de afgelopen 10 jaar stabiel gebleven rond de 1.100. leidingsniveau en scoort wat betreft de toename van het aantal hbostudenten zelfs hoger dan de benchmarkgemeenten.
76
SSC Onderzoek en Informatie
Figuur 16 Leerlingenaantallen woonachtig in Breda naar schooljaar 2000-2008
Bron: O&I Breda Figuur 17 Hbo-leerlingen 2000-2008 op Bredase hogescholen
Bron: O&I Breda
Kwalitatieve ontwikkelingen Kwalitatieve onderwijsontwikkelingen zoals het nieuwe leren, de kwali-
Steden op kwaliteit van het
teit van het onderwijs en de capaciteiten van leerlingen en studenten
onderwijs lastig te vergelij-
zijn in de steden en tussen de steden veel lastiger te meten. Drie indi-
ken
catoren voor kwalitatieve ontwikkelingen zijn de gegevens over voortijdig schoolverlaten, de beoordelingen van de Onderwijsinspectie en de beoordelingen
van
de
Nederlands-Vlaamse
Accreditatie
Organisatie
(NVAO).
77
SSC Onderzoek en Informatie
Voortijdig schoolverlaten Wat betreft het percentage voortijdig schoolverlaters neemt Breda met
Gemiddelde prestatie Breda
5% een middenpositie in tussen de benchmarkgemeenten. In het voort-
in terugdringen vroeg- en
gezet onderwijs (vmbo, havo, vwo) ligt het percentage voortijdig
voortijdig schoolverlaten
schoolverlaters onder de 23 jaar in totaal op 2%, op het mbo is het 12%. Afhankelijk van de exact gebruikte definitie verlaten in Breda jaarlijks zo’n 500 tot 700 leerlingen onder de 23 jaar het onderwijs zonder startkwalificatie. Ook in die verhouding behoort Breda tot de middenmoot. De schooluitval in het vmbo neemt volgens de meest recente cijfers de laatste jaren af, maar in het mbo niet. Dit laatste is overigens geen specifiek Bredaas ‘probleem’. Het project ‘Aanval op de uitval’ heeft geleerd dat belangrijke oorzaak lijkt te liggen in de onvoldoende aansluiting tussen vmbo en mbo. Leerlingen die vanuit de havo of het vwo naar het mbo doorstromen, vertonen minder studie-uitval. Er is momenteel volop discussie gaande over de organisatie van vmbo- en mbo-opleidingen en de aansluitingen tussen beide typen onderwijs. Kwaliteit van het onderwijs De kwaliteit van het onderwijs als zodanig is een bestuurlijke verant-
Redelijk niveau basisscho-
woordelijkheid van het onderwijs zelf. De Inspectie van het Onderwijs is
len en scholen voor voort-
belast met het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs en spreekt
gezet onderwijs in vergelij-
schoolbesturen aan op de kwaliteit die hun scholen leveren. Op basis
kend perspectief
van de rapporten van de Inspectie valt, in een vergelijking met de benchmarkgemeenten, niet zonder meer tot een kwaliteitsoordeel over de Bredase scholen. Wel valt uit de rapporten op te maken dat het percentage basisscholen en scholen in het voortgezet onderwijs dat een onvoldoende krijgt in Breda laag ligt, meestal lager of anders op het zelfde niveau als in de regio en in de benchmarkgemeenten. Voor het hoger onderwijs is een kwaliteitsoordeel te baseren op de Ne-
Instellingen van hoger on-
derlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De NVAO bewaakt
derwijs van hoog niveau
de kwaliteit van het hoger onderwijs. Uit de rapporten van deze organisaties komen voor Breda overwegend positieve conclusies naar voren. Aan diverse opleidingen aan de NHTV is door de NVAO in de afgelopen jaren vaker het oordeel ‘Bijzondere kwaliteit’ toegekend. De pabo Breda Avans Hogeschool is eind 2008 uitgeroepen tot de top van Nederland; zij staat nu op de tweede plaats op de ranking van alle geaccrediteerde pabo’s in Nederland. Recentelijk is ook de Avans School of International Studies van Avans Hogeschool als lid toegelaten tot het kwaliteitsnetwerk European Foundation for Management Development (EFMD). ASIS en de International Business School van de Hanzehogeschool in Groningen zijn de enige business schools van Nederlandse hogescholen die toegelaten zijn tot dit kwaliteitsnetwerk van Europese opleidingsinstituten en bedrijven. De KMA (Koninklijke Militaire Academie), de nationale officiersopleiding voor de landmacht, de luchtmacht en de marechaussee, trekt de laatste jaren steeds meer nieuwe cadetten.
78
SSC Onderzoek en Informatie
De positie van Breda als onderwijsstad is de afgelopen jaren sterk ge-
Breda meer en meer
groeid. Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat het probleem van
onderwijsstad geworden
voortijdig schoolverlaten hardnekkig is en dat over een aantal kwalitatieve ontwikkelingen (zoals de gevolgen van de blijvende upgrading van kwalificatievereisten en het nieuwe leren voor het onderwijs en voor leerlingen, studenten en docenten op lokaal (en ook regionaal) niveau) nog niet alles bekend is.
5.2 West-Brabant Voor de regio West-Brabant vallen de volgende kenmerken over het on-
Sterke groei aantal mbo-
derwijs en de deelname aan het onderwijs op (Figuur 18):
studenten
−
Het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs (vmbo, havo, vwo) is tussen 1999 en 2006 licht toegenomen van circa 31.000 tot meer dan 34.000 leerlingen.
−
Het aantal leerlingen op het mbo is in drie jaar tijd sterk gestegen: van 16.684 in 2005 tot 18.469 in 2008.
−
Het aantal studenten op het hbo is gestaag gestegen: van ruim 12.000 in 2000 tot ruim 15.000 in 2008.
−
Het aantal West-Brabantse studenten dat een universitaire opleiding volgt, is de afgelopen tien jaar stabiel gebleven op rond de 2.900 studenten.
Figuur 18 Leerlingenaantallen woonachtig in West-Brabant naar schooljaar 20002008
Bron: O&I Breda
79
SSC Onderzoek en Informatie
In vergelijking met de gemeente Breda valt op dat in West-Brabant
Breda en regio in onder-
meer mbo-studenten wonen dan in Breda, terwijl in Breda meer hbo-
wijsaanbod complementair
studenten wonen dan in de regio West-Brabant. Vanzelfsprekend heeft
aan elkaar
dit in belangrijke mate te maken met het aantal hbo-instellingen in Breda. Dit sluit goed aan bij de ambitie van de gemeente Breda om van Breda een internationale kennisstad te maken waar hoger opgeleide studenten graag studeren, wonen, werken en uitgaan. Tegelijkertijd sluit het ook aan bij de ambities van het ROC West-Brabant om het mbo een prominente plaats te geven in de onderwijsketen, in de keten tussen onderwijs en arbeidsmarkt en op internationaal niveau te geven. Het ROC West-Brabant heeft inmiddels ruim 30.000 studenten waarvan er circa 20.000 in West-Brabant wonen.
5.3 Toekomst 5.3.1 Trends en ontwikkelingen Breda krijgt de komende twintig jaar te maken met een aantal ontwikkelingen die van fundamenteel belang zijn voor een goed onderwijsklimaat in Breda. −
Naar verwachting blijft het aantal hoogopgeleiden de komende twin-
Toename onderwijsniveau
tig jaar toenemen (vervanging oudere door jongere, hoger opgelei-
en meer competenties ge-
de cohorten en onderwijsexpansie onder allochtone jongeren). Een
vraagd
hoge of goede opleiding op zichzelf is echter niet meer allesbepalend. De eisen die aan de competenties van mensen worden gesteld, worden tegelijkertijd ook steeds hoger. Dat gaat verder dan het hebben van een goede opleiding of het beheersen van een vak. Ook de lager opgeleiden (die ook in omvang toenemen) moeten steeds meer competenties hebben, veel meer dan de lager opgeleiden van “nu” of die van vroeger. Niet alle laagopgeleiden (maar ook niet alle hoogopgeleiden) kunnen aan deze eisen voldoen. Degenen die niet “meekunnen” dreigen de aansluiting te missen en komen ook op de arbeidsmarkt niet of moeilijk aan de bak. −
Het behalen van een startkwalificatie wordt in de toekomst nog be-
Nog te veel voor- en vroeg-
langrijker en het voortijdig schoolverlaten zonder diploma wordt
tijdige schoolverlaters
steeds meer een probleem. Tot nu toe is het nog niet gelukt het voortijdig schoolverlaten drastisch te verminderen. De schooluitval op met name het mbo (ondanks de goede positie van het mbo in de regio West-Brabant) maar ook op het vmbo is nog steeds hoog, wat onder andere te maken heeft met aansluitingsproblemen tussen vmbo en mbo. −
De positie van Breda als onderwijsstad voor het hoger beroepsonderwijs is heel goed, maar is niet te vergelijken met universiteitssteden als Groningen, Nijmegen en Maastricht. Breda heeft de ambitie een internationale kennisstad te worden waar hoger opgeleide studenten graag komen studeren, wonen, uitgaan en blijven werken. Door het binnenhalen van een topinstituut Logistiek, het concept Maintenance Valley, het aantrekken van buitenlandse studen-
80
SSC Onderzoek en Informatie
ten en het samenbrengen van bedrijfsleven en studenten wordt gestreefd om studenten in de regio te laten werken en wonen. Breda heeft deze potentie, getuige ook de goede positie en groei van Avans, NHTV en de KMA. Uit onderzoek onder internationale studenten blijkt echter ook dat Breda voor veel van deze studenten niet alleen onbekend, maar ook niet aantrekkelijk is vanwege het beperkte onderwijsaanbod, beperkte kansen op een baan, maar ook om redenen als huisvesting, sport, voorzieningen en uitgaansmogelijkheden. Hier ligt dus nog wel een forse uitdaging voor de toekomst.
5.3.2 Aandacht voor beleid Vanwege het toenemende belang van een goed werkende arbeidsmarkt,
Kwaliteit onderwijs en on-
het minimaliseren van de kwantitatieve en kwalitatieve mismatches op
derwijsdeelname belangrijk
de arbeidsmarkt en het realiseren van een aantrekkelijke woon- en
onderdeel van Bredaas
leefomgeving is de kwaliteit van de (regionale) onderwijsmarkt van cru-
toekomst
ciaal belang voor de toekomst van Breda. Een belang dat de komende jaren alleen maar groter wordt.
Meer aandacht nodig voor de kwaliteit van het onderwijs De kwaliteit van het onderwijs is cruciaal om de dreigende kwantitatieve
Kwaliteit onderwijs één van
en kwalitatieve tekorten op de arbeidsmarkt te verkleinen en is van
de sleutels voor betere
groot belang als vestigingsplaatsfactor voor bedrijven. Er is voor de
werking arbeidsmarkt
gemeente dan ook een strategisch belang om de kwaliteit van het onderwijs te stimuleren.66 Internationale empirische studies tonen aan dat de kwaliteit van het onderwijs een groot effect heeft op de economische groei. In meerdere studies, over verschillende groepen landen en verschillende onderzoeksperiodes, is gevonden dat een toename van de gemiddelde toetsscore met één standaarddeviatie leidt tot één tot twee procentpunt hogere economische groei per jaar. 67 De huidige bemoeienis van de gemeente met de kwaliteit van het on-
Afgebakend aantal taken
derwijs heeft te maken met:
gemeente tot nu toe met
−
de verantwoordelijkheid voor voldoende toegankelijk openbaar on-
betrekking tot het onder-
derwijs;
wijs
−
de schoolhuisvesting;
−
de voorschoolse educatie om te voorkómen dat kinderen van laagopgeleide ouders en allochtone ouders met een taalachterstand aan het onderwijs beginnen;
−
de volwasseneneducatie;
−
de inzet op het behalen van een startkwalificatie en voorkómen van voortijdig schoolverlaten;
−
het binden van hoger opgeleide jongeren aan de stad;
−
de regionale oriëntatie en samenwerking.
66
Zie onder andere de nieuwe aandacht van de gemeente Amsterdam voor de kwaliteit van het basisonderwijs. Reijn, 2009.
67
Minne e.a. 2007, p. 12.
81
SSC Onderzoek en Informatie
De bemoeienis van de gemeente met de kwaliteit van het onderwijs zou
Argumenten en mogelijk-
uitgebreid kunnen worden met:68
heden om aandacht ge-
−
het sturen en bevorderen van de kwaliteit van het basis- en voortge-
meente voor kwaliteit on-
zet onderwijs, in het bijzonder ook de schakels in de onderwijsketen.
derwijs te vergroten
De gemeente Breda is zeer actief aan de ‘voorkant’ van de onderwijsketen (kinderopvang, voor- en vroegschoolse educatie, terugdringen aantal schoolverlaters) en ook zeer actief aan de ‘achterkant’ (aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt, binnenhalen topinstituut Logistiek, Maintenance Valley, versterken positie hbo-scholen, binden van hoger opgeleide jongeren aan de stad, regionale scope, allianties op het gebied van kennis). Maar de gemeente zou zich bijvoorbeeld meer bezig kunnen houden met de totale onderwijsketen, of op grond van de Inspectierapporten besluiten iets extra’s te doen voor bepaalde scholen, zoals investeren in zorg en begeleiding van leerlingen en personeel of in basisvaardigheden als taal en rekenen; −
het verbeteren van de aansluiting van het beroepsonderwijs op de behoeften van werkgevers in de regio;
−
het bevorderen van de kwaliteit en de variatie in het onderwijs en in
Meer variatie in aanbod en
onderwijsvormen, bijvoorbeeld door te bevorderen dat er een geva-
onderwijsvormen
rieerd aanbod van onderwijssoorten is; −
het vormen van nieuwe strategische allianties met schoolbesturen (mee-oprichten van nieuwe scholen, financiële bijdrage leveren om beloningsdifferentiatie mogelijk te maken, uitnodigen van schoolbesturen om een nieuwe school en nieuwe onderwijsvormen in Breda te beginnen);
−
het bundelen van beleid (reïntegratie, onderwijs, Wmo (Wet Maatschappelijke Ondersteuning), armoedebeleid, inburgering en integratie) voor de mogelijke toekomstige ‘granieten onderlaag’;
−
het versterken van het middensegment van het onderwijs (mbo): er
Vergroten van het aantal
zijn onvoldoende leerwerkplekken voor BBL (beroepsbegeleidende
leerwerkplekken noodzake-
leerweg)-leerlingen in het mbo (de gemeente kan in de eigen organi-
lijk
satie en diensten, bij maatschappelijke organisaties waarmee men een subsidierelatie heeft en bij ondernemers waarmee men zaken doet bevorderen dat er meer leerwerkplekken tot stand komen) en het verbeteren van de aansluiting vmbo-mbo-hbo (het mbo vormt in de toekomst immers 41% van de beroepsbevolking); −
doorgroei van hbo-instellingen naar universiteitsstatus om van Breda een volwaardige studentenstad te maken.
68
Mede gebaseerd op een aantal evaluaties van het onderwijsbeleid. Minne, 2007; CPB, 2001; CPB, 2006a.
82
SSC Onderzoek en Informatie
Meer maatwerk Jongeren met een startkwalificatie hebben gemiddeld betere arbeids-
Meer maatwerk, meer vari-
marktperspectieven dan degenen zonder startkwalificatie. Toch is het
atie, meer modulair leren
niet zo dat een startkwalificatie per definitie garantie geeft op een baan
gedurende langere tijd voor
en mensen zonder startkwalificatie per definitie kansloos zijn op de ar-
jongeren en ouderen
beidsmarkt. Er is veeleer sprake van een glijdende schaal: naarmate
zonder startkwalificatie
men meer onderwijs volgt, verbeteren de arbeidsmarktperspectieven. Dit geldt zowel beneden als boven het niveau van de startkwalificatie. Ook het type onderwijs en de opleidingsrichting bepaalt de arbeidsmarktkansen. Verder wordt het maatschappelijke succes niet alleen bepaald door cognitieve vaardigheden. Persoonlijkheidskenmerken als zelfstandigheid, zelfvertrouwen en normbesef zijn ook belangrijke factoren voor later maatschappelijk functioneren.69 Deze persoonlijkheidskenmerken kunnen ook buiten het onderwijs ontwikkeld worden. Het is wenselijk dat er veel meer maatwerk en meer variatie in onderwijsvormen (modules, leren op de werkplek, EVC’ s (Erkennen van Verworven Competenties) en dergelijke wordt aangeboden voor deze doelgroep.
Versterken van de vroeg- en voorschoolse educatie De effecten van voor- en vroegschoolse programma’s op de cognitieve-
Kwaliteit en effectiviteit
en taalontwikkeling van kinderen kunnen, bij goede uitvoeringscondi-
vroeg- en voorschoolse
ties, erg positief zijn. De effecten op het sociaal-emotionele vlak vallen
educatie vergroten
vaak tegen. De voor- en vroegschoolse educatieprogramma’s kunnen ook de kans op schooluitval op latere leeftijd verminderen. De kwaliteit van het programma en de uitvoering van het programma is
Potentie voor intensieve
daarbij van doorslaggevend belang. Bij slechtere kwaliteit nemen de ef-
combinatieprogramma’s
fecten sterk af. Meestal dooft het effect na een aantal jaren weer uit. Effecten op langere termijn zijn, volgens buitenlands onderzoek, alléén te verwachten bij combinatieprogramma’s van hoge pedagogische kwaliteit, met een relatief lange duur, intensieve deelname en interventies gericht op kinderen én ouders. Dergelijke intensieve en langdurige programma’s worden in Nederland nauwelijks toegepast.70 Een belangrijk zorgpunt is dat 64% van de kinderen in de VVE (voor- en vroegschoolse educatie)-doelgroep niet op tijd (voor de start van de leerplicht) wordt bereikt. Er zijn ook andere aanwijzingen dat het signaleren van de doelgroep voor VVE niet sluitend is. Zo meldt de KPC-groep (bureau voor advies, training en opleiding, co- en interim-management, onderzoek en ontwikkeling in het onderwijs) dat basisscholen met een gemengde populatie leerlingen in toenemende mate worden geconfronteerd met leerlingen van groep 1 en 2 die niet aanspreekbaar zijn in de Nederlandse taal. Van de scholen met een gemengde populatie is dat 20% van het
69 70
CPB, 2001, p. 129; CPB, 2006a. Van Tuijl, 2007; Veen e.a., 2007; Leseman, 2002; Kloprogge, 2003; Webbink en Hassink, 2002, p. 54-55.
83
SSC Onderzoek en Informatie
aantal 1 e - en 2 e -groepers.71 Analyses voor Breda kunnen uitwijzen of de prestaties in Breda beter zijn dan de landelijke resultaten. Door de ontwikkeling van brede scholen, zaterdagscholen, weekend-
Zaterdag-, weekend- en
scholen en voorscholen kan de leertijd voor leerlingen met een achter-
voorscholen
stand – ook op latere leeftijd – vergroot worden.
Zwaardere aanval op de uitval Het ontwikkelen en uitvoeren van een doelmatig en effectief VSV (voor-
Zwaardere aanval op uitval
tijdig schoolverlaten)-beleid is geen sinecure. Uit de buitenlandse empi-
wenselijk en noodzakelijk
rische literatuur 72 blijkt dat het voortijdig schoolverlaten kan afnemen door positieve financiële prikkels voor leerlingen, leraren of scholen. Ook zijn positieve resultaten gevonden van intensieve projecten waarin individuele mentoren (coaches) zijn toegewezen aan risicoleerlingen, specifiek gericht op de sociale ontwikkeling. Ook interventies op zeer vroege leeftijd – voor- en vroegschoolse educatieprogramma’s – kunnen de kans op schooluitval op latere leeftijd verminderen. Naar leerlingen en leerlingen die dreigen uit te vallen, kan ook actiever gecommuniceerd worden wat voor hen zelf de betekenis is van onderwijs. 73 Er zijn niet alleen aanzienlijke maatschappelijke baten maar ook voor individuen zijn de opbrengsten aanzienlijk. Het volgen van een extra jaar onderwijs levert gemiddeld 5 – 15% meer inkomen op over de gehele beroepsloopbaan. De gemeenten zouden dergelijke bevindingen en conclusies veel actiever onder de aandacht kunnen brengen bij de jongeren.
Versterken van de volwasseneducatie Wat betreft het succes van de inburgeringcursussen kan men van me-
Mogelijkheden om effectivi-
ning zijn dat het glas halfvol of halfleeg is. Wat in ieder geval geconclu-
teit van de volwassen-
deerd kan worden, is dat er in Nederland ruimte is om de effectiviteit
educatie te verbeteren
van de programma’s te verbeteren. In de periode 1998-2006 hebben ongeveer 250.000 inburgeraars (oudkomers en nieuwkomers) deelgenomen aan een taal- en oriëntatiecursus. Van de nieuwkomers wordt 95% bereikt. Van de nieuwkomers die in 2006 hun inburgering hebben afgerond, heeft 42% het vereiste A2-niveau behaald voor schriftelijke vaardigheden en 45% voor spreekvaardigheid. Het A2-niveau voorziet in basiskennis van de Nederlandse taal waarmee inburgeraars in principe sociaal redzaam kunnen zijn. Van de oudkomers die in 2006 hun inburgeringscursus op het lagere A1-niveau hebben afgerond, voldoet 73% (schrijven) en 48% (spreken) aan de nieuwe eisen. Drie jaar na de start van het programma heeft 70% het programma afgerond. Van de groep die een inburgeringscursus heeft afgerond, kan toch 60% niet
71
Amsing e.a., 2007.
72
CPB, 2006a.
73
Minne e.a., 2007.
84
SSC Onderzoek en Informatie
doorstromen naar school of werk, omdat het niveau te laag is (hooguit Cito niveau 2). Van de prioritaire groep van oudkomers wordt 5% daadwerkelijk bereikt. Van deze groep heeft 46% een programma afgerond. Daarna stroomt 5% door naar werk en 20% gaat verder met een opleiding. 74 De gemeente Breda kan er in haar beleid naar streven om het aanzienlijk beter te doen dan de benchmarksteden.
74
SCP, 2007, p. 47-71; SCP/WODC/CBS 2005, p. 28-44.
85
SSC Onderzoek en Informatie
86
SSC Onderzoek en Informatie
6
Slotwoord
De belangrijkste doelen van het trendonderzoek zijn inzicht geven in middellange en lange termijnontwikkelingen op de verschillende gemeentelijke beleidsvelden in Breda en inzicht geven in de wederzijdse beïnvloeding van de verschillende beleidssectoren. In dit slotwoord wordt ingegaan op het perspectief waarin de uitkomsten bezien moeten worden en op de voor het beleid belangrijkste (integrale) aandachtspunten.
Economische crisis en onzekerheid herstel Speciale aandacht verdienen de effecten van de crisis. Het is al enige tijd duidelijk dat de effecten van de huidige crisis ingrijpender zijn dan die van de afgelopen decennia. Voor welke beleidsvelden de crisis de grootste gevolgen gaat krijgen en hoe groot die gevolgen zijn, bestaat nog slechts ten dele zicht. In het trendonderzoek zijn de nieuwste verwachtingen van het CPB doorgerekend voor de jaren 2009 en 2010. De onzekerheid over de duur van de crisis en het tempo waarin de crisis zich gaat herstellen is groot. De Bredase economie heeft de dans niet kunnen ontspringen. De gevolgen zijn tot nu toe het meest ingrijpend in conjunctuurgevoelige sectoren, zoals: industrie, bouw en de uitzendsector. De Bredase detailhandel en zakelijke dienstverlening hebben tot nu toe minder last gehad van de conjuncturele teruggang. Voor de detailhandel speelt hierbij een rol dat het consumptievolume en het consumentenvertrouwen nog vrij lang op niveau zijn gebleven. De conjuncturele teruggang heeft tot gevolg gehad dat de werkloosheid met een derde is toegenomen. Vooral onder jongeren is de werkloosheid gestegen. Toch is het werkloosheidsniveau in Breda nog steeds laag te noemen. Ook in vergelijking met andere grote steden in Nederland is het werkloosheidsniveau laag. Tegelijk met de toename van de werkloosheid is het aantal vacatures scherp gedaald. De Bredase vastgoedmarkt heeft het zwaar te verduren door de economische crisis. De markt voor commercieel vastgoed is medio 2009 vrijwel tot stilstand gekomen. De opname in zowel het kantorensegment als de bedrijfsruimtemarkt is in de loop van 2009 tot bijna 0 gereduceerd, terwijl het aanbod en daaraan gekoppeld de leegstand steeds verder toeneemt. Vanaf 2011 is verondersteld dat teruggekeerd wordt naar de groei van de werkgelegenheid uit gemiddelde van de gekozen lange termijn scenario’s TM en GE. Of deze groei daarna inderdaad gerealiseerd wordt, is nog de vraag. De ervaringen met de recessie van de jaren 1983-1986 (de huidige recessie vertoont daar belangrijke overeenkomsten mee) laten zien dat het nog wel eens langer zou kunnen duren voordat de
87
SSC Onderzoek en Informatie
groei weer op het ‘oude’ niveau ligt.75 Ook voor de bevolkingsontwikkeling zal de crisis gevolgen hebben omdat het aantal bouwvergunningen in de afgelopen periode is gedaald. Dit betekent dat dit vanaf 2010 gevolgen zal hebben voor de bouwproductie en daarmee voor de bevolkingsontwikkeling. Ook hier laten ervaringen uit het verleden zien dat er erg veel beperkingen zijn om het bouwvolume op een bovengemiddeld niveau te krijgen.
Trendbreuk met het verleden Binnen alle kernthema’s is sprake van een trendbreuk. Dit heeft niet alleen te maken met de huidige kredietcrisis, maar de crisis zorgt wel voor een omslag in het denken over groei en ontwikkeling. Als een rode draad heeft dit effect op een groot aantal ontwikkelingen op diverse beleidsterreinen. Groei is niet meer vanzelfsprekend. Gestelde doelen en ambities uit het verleden hebben gemeenschappelijk dat ze waren gestoeld op de hogere groeiverwachtingen, zowel demografisch als economisch. Duidelijk is dat de groei lager is dan de groei die zich in de afgelopen tien jaar manifesteerde en dat de groei zelfs eindig is, met uiteindelijk krimp tot gevolg. Deze uitkomsten kunnen leiden tot een bezinning op de huidige beleidsuitgangspunten.
Nadruk op kwaliteit en flexibiliteit De afvlakkende groei vraagt om een andere manier van sturing. Een sturing die minder gericht is op kwantiteit en meer op kwaliteit, die duurzaamheid centraal stelt, die niet uitgaat van uitsluitend vaste routines maar die flexibel inspeelt op verschillen in burgers, consumenten, leefstijlen en behoeften. Een sturing, ook, die steeds meer gericht is op maatwerk in plaats van confectie, waarin onzekerheid geaccepteerd wordt, samenwerking centraal staat, optimaal gebruik wordt gemaakt van kennis uit de samenleving en integrale afwegingen sectorale deelbelangen overstijgen. De toekomst is in hoge mate onzeker en wordt alleen maar onzekerder. De differentiatie in de (potentiële) Bredase bevolking neemt toe (sociaaleconomisch, huishoudenssamenstelling, leefstijl, woonwensen), de consumenten stellen steeds hogere eisen aan hun woon- en leefomgeving en hebben in toenemende mate de koopkracht om hun eisen kracht bij te zetten. Ook de ontwikkelingen in het bedrijfsleven kennen een steeds grotere dynamiek. Het bedrijfsleven raakt in een veeleisender concurrentiestrijd verwikkeld en dit vraagt om voortdurende aanpassingen van werkgevers (nieuwe producten en diensten, de herlocatie van bedrijven), van werknemers (nieuwe vaardigheden, nieuwe beroepen, permanente educatie) en van de onderwijsinstellingen. In het beleid, de investeringsbeslissingen en de bestemmingsplannen moet een grote mate van flexibiliteit ingebouwd worden. Op die manier kan het beste worden ingespeeld op een onzekere en steeds onzekerder toekomst.
75
De Beer, 2009, p. 504-506.
88
SSC Onderzoek en Informatie
De prognoses in dit trendonderzoek zijn binnen een bepaalde bandbreedte geformuleerd. De einduitkomst is daarmee minder belangrijk, maar er is meer aandacht nodig om te begrijpen wat de achterliggende oorzaken zijn en welke effecten dit sorteert. Dit geeft de informatie die nodig is om tijdig te kunnen bijsturen. Door de steeds wijzigende omstandigheden is er tenslotte ook geen einduitkomst aan een ontwikkeling te stellen, het gaat om de kwalitatieve ontwikkelingsrichting. Dit maakt flexibiliteit noodzakelijk en zal nieuwe eisen aan het gemeentelijke beleidsinstrumentarium stellen.
Ambities en toekomstige ontwikkelingen: verzilveren sterke uitgangspositie Breda en regio Steden met ambities zullen hun groeidoelstellingen moeten realiseren in een stagnerende markt. Dit geldt ook voor Breda. Zeker als Breda een groei wil realiseren die (veel) hoger is dan de trendmatig te verwachten groei. Daar staat tegenover dat het trendonderzoek laat zien dat de stad ook veel te bieden heeft en een gunstige uitgangssituatie heeft. Breda heeft een hoogopgeleide, goed gekwalificeerde beroepsbevolking; Bredanaars hebben een gemiddeld hoog inkomensniveau; er zijn een aantrekkelijke woonomgeving en binnenstad; bedrijven zijn positief gestemd over het vestigingsklimaat en veel (internationale) bedrijven hebben zich de laatste jaren gevestigd in Breda. Voor de toekomst is de aansluiting van Breda op het HSL-net en het realiseren van Via Breda belangrijk om de positionering van Breda (verder) te versterken. In een markt met weinig of geen groei is (investeren in) kwaliteit één van de belangrijkste voorwaarden om de marktpositie van de stad te versterken. Promotie van Breda in de vorm van citymarketing is daarnaast belangrijk om de stad te ‘vermarkten’ en de kansen van de sterke uitgangspositie te verzilveren. Daarnaast is in Breda en de regio het organiserend vermogen van publieke en private partijen een belangrijke troef om de positie van Breda (en de regio) te versterken. De wijze waarop het Topinstituut Logistiek naar Breda is gehaald en de manier waarop het concept Maintenance Valley is gerealiseerd, laten zien dat een goede samenwerking tussen onderwijs, overheid en bedrijfsleven een belangrijke succesfactor is voor het realiseren van de ambities.
Het trendonderzoek als ondersteuning voor samenhangend toekomstig beleid Het trendonderzoek geeft voor de verschillende kernthema’s handreikingen aan het beleid. Daarnaast raakt het trendonderzoek de aannames die ten grondslag liggen aan de andere beleidsvisies, bijvoorbeeld als het gaat om te verwachten economische groei, bevolkingsontwikkeling, vergrijzing, et cetera. Door consensus over de uitkomsten draagt het trendonderzoek bij aan een gemeenschappelijke basis voor de verschillende gemeentelijke beleidsvelden. Het trendonderzoek kan daarmee een handreiking geven voor de gecompliceerde programmatische opgaven waar we als stad voor staan.
89
SSC Onderzoek en Informatie
Over de top heenkijken, een visie ontwikkelen en plannen 76 Op termijn stagneert ook in Breda de bevolkingsgroei, daalt het aantal banen, stagneert de groei van het aantal huishoudens en krimpt de beroepsbevolking. Alle investeringsbeslissingen in de komende jaren ten aanzien van infrastructuur, woningen, bedrijfsterreinen, bedrijfshuisvesting en voorzieningen dienen afgewogen te worden in het licht van de situatie ná de top, want na die top is er sprake van afnemende groei en zelfs krimp. Suboptimale beslissingen en investeringen in de komende jaren kunnen leiden tot leegstand, verloedering en een neerwaartse spiraal voor de periode achter de horizon. Omdat verwacht moet worden dat in de toekomst investeringen lastiger zijn te realiseren (geld zal duur blijven ná de crisis) en dat de overheid langjarig zal moeten bezuinigen wordt het ook steeds belangrijker dat de beste beleidsbeslissingen en investeringen genomen worden met een lange termijn visie op de toekomst van Breda voor ogen. Volgens alle deskundigen, adviesrapporten en trendstudies geldt ook hierbij dat ‘kwaliteit’ veel belangrijker gaat worden dan ‘kwantiteit’.
76
Op 9 december 2005 organiseerde de afdeling Onderzoek en Informatie een kennisatelier voor beleidsmakers van de gemeente Breda over de maatschappelijke effecten van de bevolkingsontwikkeling in 2005-2020. Een drietal experts van buiten constateerden toen al dat Breda alle zeilen zou moeten bijzetten om de ambities ten aanzien van bevolkingsgroei en toename woningbouw te kunnen realiseren.
90
SSC Onderzoek en Informatie
Bijlage Lijst van geïnterviewden -
De heer Biesheuvel, bureauhoofd Wonen, directie Ruimtelijke Ontwikkeling, gemeente Breda
-
De heer Budding, hoofd afdeling Economische Zaken, directie Grondzaken/Economische zaken, gemeente Breda
-
Mevrouw Van Erp, stagiaire Economische Zaken, directie Grondzaken/Economische zaken, gemeente Breda
-
Mevrouw Gooijers, beleidsmedewerker bij Sociale Zaken, gemeente Breda
-
De heer De Heer, accountmanager kennis en onderwijs bij Economische Zaken, gemeente Breda
-
De heer Franken, bestuursvoorzitter van ROC West-Brabant en scheidend voorzitter van Maintenance Education Consortium, de onderwijstak van World Class Maintenance
-
De heer Hendriks, planoloog, directie Ruimtelijke Ontwikkeling, gemeente Breda
-
De heer Hooimeijer, hoogleraar Planologie en demografie, Universiteit van Utrecht
-
De heer Nijskens, directeur Rewin, Breda
-
De heer Ponds, Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag
-
De heer Raspe, Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag
-
De heer Smit, lector Haagse Hogeschool, projectleider VROMraad
-
De heer Van den Hurk, directeur Ruimtelijke Ontwikkeling, gemeente Breda
Lijst van experts voor de contextanalyse -
De heer Baijens, hoofd SSC/Communicatie, gemeente Breda
-
De heer Boogers, wetenschappelijk hoofdmedewerker, Tilburgse school voor Politiek en Bestuur, UvT
-
De heer Budding, hoofd Economische Zaken, directie Grondzaken/Economische zaken, gemeente Breda
-
De heer Bussemakers, hoofd beleid en programmering, directie Buitenruimte, gemeente Breda
-
De heer Dagevos, projectleider Telos, Tilburg
-
De heer Van Dijk, directeur Bibliotheek, gemeente Breda
-
De heer Hoenderkamp, senior adviseur PCKwadraat, Maastricht
-
De heer Kok, algemeen directeur De Nobelaer, Etten-Leur
-
De heer Le Duc, adviseur organisatieontwikkeling, SSC/P&O, gemeente Breda
-
De heer Mierop, Vice-President Capgemini, Utrecht
-
De heer Mooij, Senior adviseur BMC, Den Bosch
-
De heer Okhuysen, strategisch adviseur, directie Ruimtelijke Ontwikkeling, gemeente Breda
91
SSC Onderzoek en Informatie
-
De heer Peters, directeur Academy for Digital Entertainment NHTV, Breda
-
De heer Raaijmakers, architect; secretaris van de BNA Kring West-Brabant
-
Mevrouw Roobeek, hoogleraar strategie en transformatiemanagement, Universiteit van Nyenrode, directeur Meeting More Minds, Amsterdam
-
De heer Salet, hoogleraar planologie, Universiteit van Amsterdam
-
De heer Van Schijndel, hoofd Mid Office, SSC/Informatievoorziening, gemeente Breda
-
De heer Seleky, beleidsmedewerker directie Maatschappelijke Ontwikkeling
-
De heer Stroo, maatschappelijk werker Instituut voor Maatschappelijk Welzijn, Breda
-
De heer Thoolen, coördinator stedelijke kwaliteit, directie Ruimtelijke Ontwikkeling, gemeente Breda
-
De heer Van Waveren, programma directeur Sociale Cohesie, gemeente Amsterdam
Deelnemers aan rondetafelgesprek -
De heer Biesheuvel, bureauhoofd wonen, gemeente Breda De heer Bussemakers, hoofd beleid en programmering, directie Buitenruimte, gemeente Breda
-
De heer De Heer, accountmanager kennis en onderwijs bij Economische Zaken, gemeente Breda
-
De heer Hendriks, planoloog, directie Ruimtelijke Ontwikkeling, gemeente Breda
-
Mevrouw Hodzelmans, beleidsmedewerker stadseconomie, directie Grondzaken/Economische zaken, gemeente Breda
-
De heer Hoefsloot, hoofd Ruimtelijke Planvorming, directie Ruimtelijke Ontwikkeling, gemeente Breda
-
Mevrouw Gooijers, beleidsmedewerker directie Sociale Zaken, gemeente Breda
-
De heer Van Gurp, beleidsmedewerker ruimtelijke economie, directie Grondzaken/Economische zaken, gemeente Breda
-
Mevrouw Smit, strategisch adviseur, directie Ruimtelijke Ontwikkeling, gemeente Breda
92
SSC Onderzoek en Informatie
Literatuur Amsing, M. e.a. (2007). Wat kun je leren als taal een probleem is…, Den Bosch: KPC groep. Audretsch, D.B. en A.R. Thurik (2000). “What is new about the new economy: sources of growth in the managed and entrepreneurial economies”, in: Industrial and Corporate Change (10) 1, pp. 267-315. Audretsch, D.B. en Thurik, A.R. (2001). “Capitalism and democracy in the 21st century: from the managed to the entrepreneurial economy”. In: Journal of Evolutionary Economics (10) 1-2, pp. 17-34. Audretsch, D.B. et all, ed. (2007). Handbook of research on entrepreneurship policy, Massachusetts: Edward Elgar Publishing. Avans, Gemeente Breda en Rabobank (2009). Economische Barometer Breda 2009. 8 e Editie. Breda: Gemeente Breda en Avans Hogeschool. Bakker e.a. (2008). Naar een toekomst die werkt. Advies Commissie Arbeidsparticipatie. Rotterdam: Commissie Arbeidsparticipatie. Beer, P. de (2009), “Krapte arbeidsmarkt verdwijnt uit zicht.” In: ESB (94) 4566, 21 augustus 2009, pp. 504-506. Brouwer, J. e.a., red. (2007). De grenzeloze regio: het oplossen van regionale vraagstukken. Den Haag: Sdu Uitgevers. Bureau Buiten (2009). Ondernemerschap in wijk en stad. Onderzoek vastgoed en ruimtelijke ordening in het kader van kortlopend STIPonderzoek 2008. Utrecht. CBS/PBL (2009). Regionale bevolkings- en huishoudensprognose 20092040. Den Haag: CBS en PBL. CPB (2009a). Macro Economische Verkenning 2010. Den Haag: CPB. CPB (2009b). Nieuwsbrief, juni. CPB (2006a). Voortijdig schoolverlaten in Nederland: omvang, bereik en resultaten. Den Haag: CBP. CPB (2006b). CPB Discussion Paper 65. Den Haag: CPB. CPB (2001). Centraal Economisch Plan 2001. Speciale onderwerpen. Marktwerking in het onderwijs. Struikelblokken bij klimaatbeleid. Den Haag: CPB.
93
SSC Onderzoek en Informatie
CPB/MNP/RPB (2006). Welvaart en Leefomgeving. Een scenariostudie voor Nederland in 2040. Den Haag: RIVM. Derks, W. e.a. (2006). De krimpende stad. Ontgroening, vergrijzing, krimp en de gevolgen daarvan voor de lokale economie. Den Haag: Sdu uitgevers. Frissen, P.H.A. (2007). De staat van verschil. Amsterdam: Van Gennip uitgeverij. Gelderblom, A. en J. de Koning (2007). Effecten van “zachte” kenmerken op de reïntegratie van de WWB, WW en AO populatie. Een literatuurstudie. Rotterdam: SEOR. Gemeente Breda (2009a). Visie Arbeidsmarktbeleid 2009-2015. Iedereen doet mee, want iedereen is nodig! Concept. Breda: Gemeente Breda. Gemeente Breda (2009b). Kantorenstrategie gemeente Breda. Concept. Breda: Gemeente Breda. Gemeente Breda (2008a). Vastgoedmarktmonitor. Breda: Gemeente Breda. Gemeente
Breda
(2008b).
Structuurvisie
Bedrijventerreinen
Breda
2020. Breda: Gemeente Breda. Gemeente Breda (2005). Economische Impulsnota Breda 2006-2010. Actief op de markt. Breda: Gemeente Breda. Gemeente Breda, VSO en Meeting More Minds (2008). Symposium “Netwerken voor beleid”, Breda, 20 november. Gemeente Groningen (2009). Jaarverslag Duurzaamste stad 2008. Een goed begin. Groningen: Gemeente Groningen. Gemeente Zwolle (2007). Visie op de ondergrond. Hoe de ondergrond kan bijdragen aan duurzame ontwikkeling, Zwolle: Gemeente Zwolle. Gerritsen, E. en J. de Lange (2007). De slimme gemeente. Den Haag: Overheidsmanagement. Gier, E. de (2007). ‘Achtergrond granieten laag.’ In: De Helling 3. http://www.dehelling.net/artikel/412/. Hoenderkamp, J. (2006). Toekomstverkenning Sociale Pijler G27 na 2009. Amsterdam: Radar.
94
SSC Onderzoek en Informatie
Hoogstra, G.J. e.a. (2005). Do ‘jobs follow people’ or ‘people follow jobs’? A meta-analysis of Carlino-Mills studies, paper prepared for the 45th European Congress of the European Regional Science Association, Amsterdam, August 23-27. Werkgroep Concurrentiekracht (2008). Nederland in de Wereld. Versterken van de concurrentiekracht voor de toekomst van Nederland. Den Haag: Innovatieplatform. Janssen-Jansen, L.B. (2009). Ruimte ruilen. Amsterdam, mei. Kloprogge, J. (2003). Factsheet VVE. Sardes. Kremers, J.M. (2008). Van een aanbodgestuurde naar en meer vraaggestuurde woningmarkt. Kunneman, H. (2005). Voorbij het dikke-ik; bouwstenen voor een kritisch humanisme. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Leseman, P. (2002). Onderzoek in de voor- en vroegschoolse periode: trends en nieuwe vragen. Den Haag: NWO. Marlet G. en C. van Woerkom (2008) Leefbaarheid in Breda. Utrecht: Atlas voor Gemeenten. Masboungi, A., ed. (2008), Breda, the making of sustainable city. Paris: le Monteur. Ministeries VROM, V&W, LNV en EZ Provincies Zuid-Holland, NoordBrabant, Zeeland Stadsregio Rotterdam, Drechtsteden, West Brabantse Vergadering, Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte & Transport Verkenning Antwerpen Rotterdam, maart 2009. Minne, B. e.a. (2007). De maatschappelijke opbrengsten van onderwijs. CPB Memorandum nr. 177, 15 maart. Den Haag: CPB. MKB, KvK, Ministerie EZ, Hanze Connect (2008). MKB-vriendelijkste gemeente van Nederland 2008. Totaalrapport Nederland en provincies. Groningen: Hanze Connect. Nijkamp, P. (2008). “XXQ Factors for sustainable urban development: A systems economics view.” In: Romanian Journal of Regional Science (2) 1, pp. 1-34. Salet, W. en L.B. Janssen-Jansen, red. (2009). Synergie in stedelijke netwerken; tussen competitie en complementariteit. Sdu Uitgevers. Den Haag.
95
SSC Onderzoek en Informatie
SCP (2007). Jaarrapport integratie 2007, Den Haag: SCP. SCP (2004). In het zicht van de toekomst. Den Haag: SCP. SCP, WODC, CBS (2005). Jaarrapport integratie 2005, Den Haag: SCP, WODC, CBS. Schouw, G. (2009) Een slimme stad is een lerende stad. Utrecht: Uitgeverij Jan van Arkel. SES West-Brabant (2008). Regionale Bedrijvenenquête, juni 2008. Terlouw, H. (2009). Den Haag Klimaatneutraal. Een grote ambitie die past bij een grote stad. Presentatie tijdens VNG Congres, 1 april. Tuijl, C. van (2007). Effecten van Opstap. Utrecht. Uytenhaak, R. (2008). Steden vol Ruimte. Kwaliteiten van Dichtheid. Rotterdam: Uitgeverij 010. Veen, A. e.a. (2007). De opbrengsten van Amsterdamse voorscholen. Amsterdam. Vermeulen, W. en J. van Ommeren (2006). Housing supply and the interaction of regional population and employment. CPB Discussion Paper 65. Reijn, G. (2009). “Cowboys op een missie”, Volkskrant, 21 maart, p. 36. VROM (2008). Structuurvisie Randstad 2040. Naar een duurzame en concurrerende Europese topregio. Den Haag: Ministerie van VROM. VROM-raad (2009). Wonen in ruimte en tijd. Een zoektocht naar sociaal-culturele trends in het wonen. Den Haag: Ministerie van VROM. VROM-Raad (2007). Tijd voor keuzes. Perspectief op een woningmarkt in balans. Den Haag: Ministerie van VROM. Webbink, D. en W. Hassink (2002). Preventie van ondewijsachterstanden. CPB Memorandum 30. Den Haag: CPB.
96