Transect-rapport 860 Nieuw-Lekkerland, Lekdijk 460 Gemeente Molenwaard (Zuid-Holland) Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (IVO; verkennende fase)
1
2
Auteur Versie Projectcode Datum Opdrachtgever
Onderzoeksmelding Bevoegde overheid
Drs. T. Nales Concept 16010001 20-02-2016 StadWaterLand b.v. Vletweg 68 7335 JE Apeldoorn Transect Australiëlaan 5-a 3526 AB Utrecht 3989408100 Gemeente Molenwaard
Beheer documentatie
Transect, Utrecht
Uitvoerder
Autorisatie Naam Drs. A.J. Wullink (Senior prospector)
Datum
Paraaf
23-02-2016
ISSN: 2211-7067
© Transect, Utrecht Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. Transect aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.
3
Australiëlaan 5-a 3526 AB Utrecht
T: 030-7620705 F: 030-7620706 E:
[email protected]
Samenvatting In opdracht van StadWaterLand b.v. heeft Transect in februari 2016 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in een plangebied aan de Lekdijk 460 in Nieuw-Lekkerland (gemeente Molenwaard). De aanleiding voor het onderzoek vormt de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de grootschalige herinrichting van de tuin rondom de bestaande woning in het plangebied. Bij de voorgenomen herinrichting zal grondverzet plaatsvinden, waardoor de bodem en daarmee eventueel aanwezige archeologische resten in het gebied kunnen worden verstoord. Voor het plangebied geldt volgens het bestemmingsplan een archeologische waarde. Dit betekent dat voor de voorgenomen bodemingrepen ten behoeve van de herinrichting van het terrein ter onderbouwing een archeologische waardestelling nodig is. Hiervoor dient een archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van het vooronderzoek is vastgesteld dat het noordelijk deel van het plangebied een lage verwachting heeft op de aanwezigheid van archeologische resten. Dit is gebaseerd op de het ontbreken van archeologische cultuurlagen en bewoonbare, gerijpte oever en/of crevasseafzettingen. Aan de hand van de bodemopbouw viel af te leiden dat landschappelijk gezien altijd sprake is geweest van natte omstandigheden, die hoogstwaarschijnlijk niet aantrekkelijk waren voor bewoning. In het uiterste zuiden van het plangebied is vanaf een diepte van circa 350 cm –Mv sprake van een hoge archeologische verwachting. Hier is rivierduinzand aangetroffen, dat in de periode MesolithicumNeolithicum bewoningsmogelijkheden bood. Advies Op basis van de resultaten van het onderzoek bestaat er in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen de voorgenomen herinrichting van de tuin. Binnen de dieptes, waarbinnen werkzaamheden gepland zijn, bevinden zich naar verwachting geen archeologische resten. Archeologische resten zijn naar verwachting uitsluitend in het zuidelijk deel van het plangebied aanwezig op een diepte van 350 cm Mv, maar tot die diepte reiken graafwerkzaamheden daar niet. Er hoeven geen aanvullende maatregelen te worden genomen. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt conform de Monumentenwet 1988, artikel 53 een wettelijke plicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Molenwaard). Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Molenwaard) een selectiebesluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.
4
Inhoud 1.
Aanleiding
1
2.
Aard en doel van het archeologisch vooronderzoek
2
3.
Afbakening van het plan- en onderzoeksgebied
3
4.
Planvorming en consequenties toekomstig gebruik
4
5.
Beleidskader
5
6.
Landschap, geomorfologie en bodem
6
7.
Archeologische verwachting en bekende waarden
9
8.
Historische situatie, huidig gebruik en bodemverstoringen
10
9.
Gespecificeerde archeologische verwachting
16
10. Resultaten veldonderzoek
18
11. Beantwoording onderzoeksvragen
20
12. Conclusie en Advies
21
13. Geraadpleegde bronnen
22
Bijlage 1: Geomorfologische kaart van Cohen e.a. (2012)
23
Bijlage 2: Geomorfologische kaart van Nederland
24
Bijlage 3: Hoogtekaart
25
Bijlage 4: Archeologische informatie (bron: Archis)
26
Bijlage 5: Boorpuntenkaart
27
Bijlage 6: Foto’s van de boringen
28
Bijlage 7: NEN 5104
29
Bijlage 8: Boorbeschrijvingen
30
5
1. Aanleiding In opdracht van StadWaterLand b.v. heeft Transect1 in februari 2016 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in een plangebied aan de Lekdijk 460 in Nieuw-Lekkerland (gemeente Molenwaard). De aanleiding voor het onderzoek vormt de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de grootschalige herinrichting van de tuin rondom de bestaande woning in het plangebied. Bij de voorgenomen herinrichting zal grondverzet plaatsvinden, waardoor de bodem en daarmee eventueel aanwezige archeologische resten in het gebied kunnen worden verstoord. Voor het plangebied geldt volgens het bestemmingsplan een archeologische waarde. Dit betekent dat voor de voorgenomen bodemingrepen ten behoeve van de herinrichting van het terrein ter onderbouwing een archeologische waardestelling nodig is. Hiervoor dient een archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.3.
1
Transect Archeologie beschikt over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet, verleend door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
1
2. Aard en doel van het archeologisch vooronderzoek Het archeologisch vooronderzoek bestaat uit een gecombineerd onderzoek, te weten een archeologisch Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase. Het doel van het archeologisch bureauonderzoek is het specificeren van de archeologische verwachting, dat wil zeggen het aan de hand van beschikbare en nieuwe informatie over de archeologie, cultuurhistorie, geomorfologie, bodemkunde en grondgebruik, bepalen van de kans dat binnen het plangebied archeologische resten kunnen voorkomen. Hiervoor is onder andere het centraal Archeologisch Informatiesysteem (Archis2) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geraadpleegd, waarin de Archeologische MonumentenKaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) zijn opgenomen. Aanvullende (cultuur)historische informatie is verkregen uit divers voorhanden historisch kaartmateriaal. Om inzicht te krijgen in de opbouw en ontwikkeling van het landschap zijn onder andere de bodemkaart en beschikbaar geologischgeomorfologisch kaartmateriaal geraadpleegd. Deze informatie is aangevuld met relevante informatie uit achtergrondliteratuur. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en waar mogelijk bijstellen van de gespecificeerde archeologische verwachting, door het verzamelen van informatie over de feitelijke bodemopbouw, bodemreliëf en bodemintactheid in het plangebied. Hiermee ontstaat inzicht in de landschapsvormende processen en landschappelijke eenheden uit het verleden. Op basis hiervan kan een oordeel worden gegeven over waar, wanneer en in hoeverre het gebied in het verleden geschikt was voor de mens. Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd in de vorm van een booronderzoek (IVO-O). Het onderzoek probeert hiermee aan de hand van feitelijke informatie antwoord te geven op de volgende vragen: Hoe heeft het plangebied oorspronkelijk in het natuurlijk landschap gelegen?
Zijn er binnen de bodemopbouw archeologisch relevante bodemniveaus te onderscheiden en hoe diep liggen deze?
In hoeverre zijn de archeologisch relevante bodemniveaus nog intact (verstoring, erosie, afdekkend substraat)?
Wat is de archeologische verwachting van het plangebied en in hoeverre is deze te differentiëren in laag, middelhoog en hoog?
Het resultaat van het archeologisch vooronderzoek is dit rapport met een conclusie omtrent het risico dat eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied worden verstoord als gevolg van de voorgenomen plannen. Op basis van dit rapport neemt het bevoegd gezag een beslissing in het kader van de vergunningverlening of planprocedure. Het rapport bevat waar mogelijk gegevens over de – verwachte – aan- of afwezigheid, aard, omvang, ouderdom, gaafheid, conservering en (relatieve) kwaliteit van archeologische waarden. Het bureauonderzoek is uitgevoerd conform protocol 4002 van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.3 (KNA 3.3). Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd conform protocol 4003 van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.3 (KNA 3.3).
2
3. Afbakening van het plan- en onderzoeksgebied Gemeente
Molenwaard
Plaats
Nieuw-Lekkerland
Toponiem
Lekdijk 460
Kaartblad
38C
Centrumcoördinaat
104.467 / 433.415
Binnen het archeologisch bureauonderzoek is onderscheid gemaakt in het plangebied en het onderzoeksgebied. Het plangebied is het gebied waarin de geplande bodemingrepen zullen plaatsvinden. Het onderzoeksgebied omvat het plangebied en een deel van het direct omringende gebied en wordt bij het onderzoek betrokken om tot een beter inzicht te komen in de archeologische, (cultuur)historische en bodemkundige situatie in het plangebied. Het onderzoeksgebied beslaat in dit geval een straal van circa 500 meter rond het plangebied. Het plangebied omvat het perceel aan de Lekdijk 460 ten westen van het dorp Nieuw-Lekkerland (gemeente Molenwaard). De ligging ervan is weergegeven in figuur 1. Het plangebied beslaat in zijn geheel een oppervlak van 4.850 m2, waarbinnen de herinrichting van de tuin rondom de huidige woning is gepland. Ten tijde van dit onderzoek is het plangebied in gebruik als grasland en er is een oprit naar de huidige woning aanwezig.
Figuur 1: Ligging van het plangebied (met rode lijnen aangegeven).
3
4. Planvorming en consequenties toekomstig gebruik Kader
Aanvraag omgevingsvergunning
Planvorming
Herinrichting van een tuin
Bodemverstorende werkzaamheden
Graafwerkzaamheden
In het plangebied zal een nieuwe tuin worden ingericht. Gezien de omvang van de werkzaamheden in combinatie met de geplande grondwerkzaamheden is hiervoor een omgevingsvergunning voor nodig. Een inrichtingsplan van het gebied is weergegeven in figuur 2. In de tuin zal onder meer een zwembad worden aangelegd, parkeerplaatsen worden ingericht en grond worden opgebracht. Waar hoeveel exact gegraven wordt, is niet volledig bekend. De verwachting is in ieder geval dat ter plaatse van het zwembad in ieder geval beneden 1,5 m –Mv gegraven zal worden. Daarmee zal de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden in het plangebied grondverstoring met zich meebrengen, waardoor eventueel aanwezige archeologische waarden kunnen worden vernietigd. Ook het opbrengen van grond kan leiden tot verdrukking en verstikking, hetgeen archeologische resten in de bodem kan aantasten.
Figuur 2: Toekomstige inrichting van het plangebied.
4
5. Beleidskader Onderzoekskader
Omgevingsvergunning
Beleidskader
Bestemmingsplan
Onderzoeksgrens
250 m en dieper dan 30 cm –Mv
2
In 1992 heeft Nederland het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend; ook wel het Verdrag van Malta of Valletta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het is ondertekend. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet. Vanuit de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) bestond al een verplichting om bij de voorbereiding van bestemmingsplannen alle ter zake doende belangen mee te wegen. In feite is de Wamz een concrete invulling en verdere verbreding van deze verplichting. Het archeologiebeleid van de gemeente Molenwaard inzake het plangebied staat verwoord in het bestemmingsplan Buitengebied Nieuw-Lekkerland en is gebaseerd op de archeologische beleidskaart van de gemeente. Op deze kaart is per zone vastgelegd welke archeologische verwachting een gebied heeft. Het plangebied ligt grotendeels in een zone met een hoge archeologische verwachting (in het bestemmingsplan ‘Waarde – Archeologie 4’). De ligging van het plangebied op deze kaart is weergegeven in bijlage 1. Aan dit gebied zijn in het bestemmingsplan vrijstellingsgrenzen geformuleerd. Voor het plangebied geldt dat initiatieven die kleiner zijn dan 250 m2 en waarbij bodemingrepen niet dieper reiken dan 30 cm –Mv zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Dit geldt tevens voor werkzaamheden, die niet voor het oprichten van een bouwwerk gelden, zoals het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm, het aanbrengen van parkeerplaatsen, vijvers, installaties e.d.. Omdat de voorgenomen ingreep de vrijstellingsgrenzen voor dit gebied overschrijdt, geldt op basis van het bestemmingsplan een archeologische onderzoeksplicht.
5
6. Landschap, geomorfologie en bodem Archeoregio
Midden-Nederlands rivierengebied
Geomorfologie
Bebouwd
Maaiveld
1,0 m – NAP
Bodem
Bebouwd, onbekend
Grondwater
Bebouwd, onbekend
Landschapsgenese De omgeving van Nieuw-Lekkerland, met inbegrip van het plangebied, ligt in het Midden-Nederlandse rivierengebied in het stroomgebied van de Rijn (Berendsen, 2005). Reeds in het midden van de laatste ijstijd (het Weichselien, vanaf 50.000 tot 15.000 jaar geleden) maakte dit gebied deel uit van een brede riviervlakte, waarbinnen de riviergeulen in een verwilderd (“vlechtend”) patroon verspreid lagen. Door deze geulen werd grof zand en grind afgezet, dat geologisch gezien wordt gerekend tot het Formatie van Kreftenheye (De Mulder e.a., 2003). De aanwezigheid van grof zand en grind wijst op hoge stroomsnelheden en sterke variaties in de (piek)afvoer (als gevolg van grote hoeveelheden (smelt)water). Op andere momenten lag de bedding van de riviervlakte lange perioden droog. Vanuit de drooggelegen vlakte kon fijner rivierzand door sterke winden worden verstoven, dat vervolgens langs de randen van de riviervlakte tot afzetting kwam. Daar konden op grote schaal rivierduinen ontstaan (Berendsen en Stouthamer, 2001). Vanaf 15.000 jaar geleden begon dit beeld te veranderen aangezien toen het klimaat geleidelijk begon te verbeteren. In eerste instantie was sprake van enkele relatief kortdurende warmere perioden (respectievelijk het Bølling- en Allerød-interstadiaal, 14.650 tot 14.000 BP2 en 13.900 tot 12.850 BP). Gedurende deze oplevingen nam de vegetatie toe en werd de afvoer van rivierwater beter verdeeld. De riviergeulen begonnen te kronkelen (meanderen) en sneden zich in in de riviervlakte, waardoor langzamerhand een rivierdal ontstond. In het dal werd tijdens overstromingen zogenaamd “Hochflutlehm” afgezet, ook wel bekend als het Laagpakket van Wijchen (De Mulder e.a., 2003; Bennema en Pons, 1952). Pas vanaf 10.000 BP, in het Holoceen, zette de verbeterde klimaatsomstandigheden definitief door, waardoor de toenemende vegetatie de verstuivingen van rivierzand aan banden legde en de oevers van de rivieren door de alsmaar kleiner wordende verschillen in afvoer zich stabiliseerden. Door de stabiele oevers traden de rivieren alleen nog bij hoogwater buiten de oevers. De klei, die toen bij hoogwater buiten de rivieren werd afgezet, wordt eveneens gerekend tot het Laagpakket van Wijchen. De zich insnijdende meanderende rivieren gingen onder invloed van een voortdurend stijgende zeespiegel in het Holoceen over in accumulerende meanderende rivieren, die meermalen hun loop verlegden en daardoor verschillende stroomgordels ontwikkelden. Hierdoor vond in het grootste deel van het rivierengebied afzetting plaats van zand (beddingafzettingen), zandige klei (oeverafzettingen) en zware klei (komafzettingen), die werden afgewisseld door veen. Daarbij werden de oudere afzettingen door jongere begraven. Het moment waarop dit optreedt, hangt af van de ligging van de zogenaamde terrassenkruising (Berendsen & Stouthamer, 2001). De terrassenkruising is het punt waarop de netto insnijding overgaat in een netto accumulatie van sediment (Berendsen, 2005). De ligging van dit punt ligt niet vast maar is afhankelijk van het debiet, de sedimentslast van een rivier en de stijging cq. daling van de zeespiegel. Berendsen en Stouthamer (2001) vermoeden dat de terrassenkruising rond 7.500 BP in de omgeving van Nieuw-Lekkerland heeft gelegen. Daarna raakten 2
BP (eng): Before Present (gerekend vanaf 1950)
6
de Laat-Pleistocene en Vroeg-Holocene afzettingen afgedekt met holocene rivierafzettingen en kon veenvorming optreden op de plekken die verder verwijderd van een rivier lagen. Uiteindelijk raakte het volledige laat-pleistocene dal opgevuld met holoceen sediment en konden rivieren buiten het oude rivierdal treden. Volgens de stroomgordelkaart van Berendsen en Stouthamer (2001) grenst het plangebied in het noorden aan de Lek. Deze rivier is ontstaan rond 50 na Chr. als gevolg van een rivierverlegging bij Wijk bij Duurstede en mondde uit in een relatief jong zeegat, waardoor even ten westen van Krimpen aan de Lek een estuarium ontstond. Pas in de loop van de Middeleeuwen nam de afvoer via de Lek geleidelijk toe en verbreedde ze zich sterk. De rivier is nog steeds watervoerend en is rond 1200 na Chr. bedijkt. Volgens de kaart komen in de ondergrond rivierduinen voor. Het plangebied ligt op de zuidelijke flank van een rivierduincomplex dat zich ook ten noorden van de Lek uitstrekt. Rivierduinen vormden van oudsher de meest hoog en droog gelegen plekken in het rivierengebied en waren daarmee potentiële woonplaatsen voor (pre-)historische samenlevingen. Het plangebied ligt aan de rand van een duingebied dat zich ten noorden van het plangebied uitstrekt. In het noorden Het plangebied zelf ligt volgens de stroomgordelkaart van Cohen e.a. (2012) in de overstromingsvlakte van de rivier (bijlage 1). Geomorfologie Op basis van de geomorfologische kaart van Nederland zijn in deze overstromingsvlakte in ieder geval getijde-afzettingen te vinden (kaartcode 2M35, vlakte van getijde-afzettingen; bijlage 2). De ligging van het plangebied in een rivierkom ten zuiden van de riviergeul maakt het mogelijk dat er oever- of crevasse-afzettingen aanwezig kunnen zijn. Vanuit archeologische optiek zijn met name oevers en crevasses interessante locaties, aangezien deze van oudsher vestigingsplaatsen zijn. Op basis van het Actueel Hoogtebestand (AHN; bijlage 3) zijn in ieder geval geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van oever- of crevasse-afzettingen ten noorden van het plangebied te vinden. Er zijn daar namelijk geen reliëfverschillen aan het maaiveld, die hieraan te relateren zijn. Wel zijn hoogteverschillen waar te nemen, die te herleiden zijn aan de ligging van het plangebied aan de rivierdijk. Aan de dijk ligt het maaiveld op een hoogte van circa 5,0 m +NAP, terwijl het plangebied rond 1,4 m –NAP ligt (bijlage 4). Bodem en grondwater Op de bodemkaart is het noordelijk deel van het plangebied gekarteerd als bebouwd gebied, waardoor geen bodemeenheid is toegekend. Op basis van een verwachting op oeverafzettingen en aan de hand van bodemeenheden in de directe omgeving zijn over het algemeen kalkloze poldervaaggronden en drechtvaagronden te verwachten. Deze laatste, drechtvaaggronden zijn immers ook in het zuidelijk deel van het plangebied aanwezig (Mv41C; bron: www.bodemdata.nl). De poldervaaggronden zijn over het algemeen kleigronden met een grijze, roestig gevlekte ondergrond, die niet slap is. Daarbij worden ze gekenmerkt door een grijze humusarme bovengrond. Poldervaaggronden zijn wijd verbreid en komen over het algemeen veel voor in westelijk Nederland (de Bakker, 1966). In een poldervaaggrond kunnen begraven bodemniveaus aanwezig zijn, zogenaamde laklagen, die een indicatie vormen voor oudere bodemvorming. Een dergelijk niveau heeft zich in het rivierengebied kunnen vormen op het moment dat er sprake was van een verminderde afvoer, waardoor sprake was van een afgenomen opslibbing van sediment. Daardoor trad begroeiing op en kon zich een humeus niveau vormen. Op het moment dat er sprake was van een toename in rivierafvoer, raakte dit niveau begraven en kenmerkt het zich als een donkere, matig humeuze kleilaag in de bodem. Nabij het plangebied bestaan de poldervaaggronden naar verwachting voornamelijk uit zware tot lichte klei of zavel (zwak tot sterk siltige of zandige klei). Drechtvaaggronden zijn ook kleigronden, maar daar zal vanaf 40 tot 80 cm –Mv veen aanwezig zijn. 7
Omdat het gebied in bebouwd gebied gelegen is, moet echter rekening gehouden worden dat (delen van) het bodemprofiel zijn aangetast als gevolg van ingrepen in de bodem. Ook kan een modern opgebracht ophoogdek in het plangebied aanwezig zijn, dat voor zetting in de bodem en vervorming van de oorspronkelijke bodemlagen kan hebben gezorgd (als onderdeel van een dijkverzwaring). Dit kan een negatieve invloed hebben gehad op de mate van conservering van eventuele archeologische resten. Tenslotte is niet bekend welke grondwatertrappen binnen het plangebied te verwachten zijn. Het is echter de verwachting dat de grondwaterstand door de aanwezigheid van verharding en bebouwing is beïnvloed ten nadele van eventueel aanwezige onverkoolde (organische) archeologische resten (onder andere bewerkt hout, leer en textiel).
8
7. Archeologische verwachting en bekende waarden Wettelijk beschermd monument
Nee
AMK terrein
Nee
Verwachting gemeentelijke beleidskaart
Hoog
Archeologische waarden en/of informatie
Nee
Archeologische verwachting Het plangebied heeft volgens het centraal archeologisch informatiesysteem (Archis) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geen archeologisch wettelijk beschermde status en is ook niet opgenomen op de Archeologische MonumentenKaart (AMK). Op de gemeentelijke verwachtingskaart kent het terrein een hoge archeologische verwachting. Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) is aan het plangebied een middelhoge archeologische verwachting toegekend (bijlage 4). Deze verwachtingen zijn gebaseerd op de aanwezigheid van rivierduinen in de ondergrond van het plangebied evenals de aanwezigheid van oeverafzettingen in het plangebied. Daarbij houdt de IKAW geen rekening met de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd – en daarmee dus niet met de ligging van het plangebied langs een historische dijk, waarlangs sprake is van historische bewoning en bebouwing. De gemeentelijke verwachtingskaart doet dit wel, waardoor de verwachtingswaarde van het plangebied op deze kaart hoog is. Bekende waarden In het plangebied zijn voor zover bekend in het verleden geen archeologische waarnemingen gedaan en heeft niet eerder onderzoek plaatsgevonden. In de directe omgeving zijn wel enkele waarnemingen bekend. Deze zullen hieronder puntsgewijs worden besproken. Ook hebben reeds eerder een tweetal onderzoeken plaatsgevonden. Deze onderzoeken zullen echter niet nader worden besproken, omdat dit grootschalige bureauonderzoeken betreffen, die specifiek ten aanzien van de verwachting in het plangebied geen nieuwe inzichten geven (onderzoeksmeldingen 47.297 en 61.885). Op een afstand van 110 m ten oosten van het plangebied is bij een veldkartering een fragment kogelpot-aardewerk gevonden, hetgeen dateert in de Late Middeleeuwen. Een omschrijving van de vondst- of vondstomstandigheden ontbreekt. Het is onduidelijk of de vondst samenhangt met een nederzettingsterrein ter plaatse (Archis waarnemingsnummer 100301). Ten westen van het plangebied – op een afstand van circa 140 m is eveneens een vondst van middeleeuws aardewerk gedaan. Ditmaal betreft het een fragment Paffrath-aardewerk uit het begin van de Late Middeleeuwen. Ook hiervan is onbekend wat de betekenis van de vondst is (Archis waarnemingsnummer 100283). Langs de dijk zijn meerdere vondstmeldingen aanwezig. Deze zijn als gevolg van de implementatieproblematiek van Archis3 niet raadpleegbaar. De verwachting is echter dat het verhoogde woonheuvels betreffen langs de Lekdijk, die mogelijk dateren in de periode LateMiddeleeuwen en de Nieuwe tijd.
9
8. Historische situatie, huidig gebruik en bodemverstoringen Historische bebouwing
Nee
Historisch gebruik
Agrarisch
Huidig gebruik
Braak
Bodemverstoringen
Erosie, vergraving
Historische situatie Het plangebied ligt in de Alblasserwaard. Tot de Late Middeleeuwen was dit gebied een onbewoond veenmoeras, al valt niet uit te sluiten dat er in de Romeinse Tijd en Vroege Middeleeuwen langs de oevers van de Lek bewoning mogelijk was. Vanaf de 11e eeuw wordt het veengebied systematisch ontgonnen, waarbij de Lek als ontginningsbasis dient. In grote delen van West-Nederland gebeurde dit volgens het cope-systeem, waarbij het achterland wordt opgedeeld in kavels van 113 m breed en 1250 m lang, de zogenaamde cope. Door het graven van kavelsloten wordt het veen ontwaterd en kan het als landbouwgrond worden gebruikt. Aan de achterzijde van de kavels wordt een dijk of wetering aangelegd, die de percelen moet beschermen tegen wateroverlast vanuit het onontgonnen veen, de zogenaamde achterkade. Deze achterkades dienen vervolgens vaak als nieuwe ontginningsbasis. In de Alblasserwaard werd ontgonnen volgens het principe van vrije opstrek, waarbij de percelen niet werden begrensd aan de achterzijde; achterkades ontbreken hier dan ook. Deze oorspronkelijke verkaveling is nog steeds goed te zien en het landschap. Door de ontginning en de daarmee gepaard gaande ontwatering daalt het maaiveld en waarschijnlijk worden rond 1200 dijken langs de Lek aangelegd, die het achterland moeten beschermen tegen overstromingen. Door de bedijking van de Lek, de Noord en de Merwede ontstaat de Alblasserwaard. In de 15e eeuw is het maaiveld zover gedaald dat bemaling moet plaatsvinden en er polders worden gevormd. Bewoning vindt na ontginning plaats langs de ontginningsas, op de kop van de kavels, en in de loop van de Late Middeleeuwen ontstaan langs de Lek lintdorpen. Op een historische kaart uit 1760 is te zien dat langs de Lekdijk bebouwing aanwezig is (figuur 3). Ter hoogte van het plangebied lijkt bebouwing te ontbreken, maar dergelijke uitspraken op zo’n schaal zijn van weinig waarde. Wel valt uit deze kaart goed te zien dat de bebouwing zich uitsluitend op of direct aan de dijk bevindt.
e
Op de kaart in figuur 4, de Verzamelplan uit 1811-1832, is de situatie onveranderd en is 18 eeuwse bebouwing nog altijd aanwezig. Het lijken wel minder huizen te zijn. Ook op deze kaart is het plangebied niet bebouwd. Het kent een agrarisch grondgebruik. In het plangebied is tevens een kromme wetering aanwezig, die parallel aan de Lekdijk lijkt te lopen. Deze situatie blijft onveranderd in het eind van de 19e en begin 20e eeuw (figuur 5 en 6). Op kaartmateriaal vanaf het midden van de e 20 eeuw verdwijnt de wetering, maar is het plangebied nog wel in gebruik als grasland. Vermoedelijk is de wetering gedempt (figuur 7). De bebouwing in het plangebied, de huidige woning, verschijnt pas op kaartmateriaal uit het midden van de jaren ’70 van de vorige eeuw (figuur 8). Deze situatie is sindsdien niet meer veranderd. Op een topografische kaart uit de jaren ’90 van de vorige eeuw is te zien hoe de waterzuivering zich ten oosten van het plangebied uitbreidt (figuur 10).
10
Huidig gebruik en bodemverstoringen Er is geen informatie voorhanden waaruit blijkt dat in het plangebied bodemverstoringen aanwezig zijn. In het plangebied zijn wel, zij het beperkt, verstoringen te verwachten, die van invloed kunnen zijn geweest op eventueel aanwezige archeologische resten. Verstoring in het plangebied kan hebben plaatsgevonden met de aanleg en verbreding van diverse weteringen en sloten in het plangebied. Eén daarvan is niet meer aanwezig (centraal in het plangebied) en vermoedelijk gedempt (op grond van historisch kaartmateriaal). In het plangebied heeft grondverzet plaatsgevonden met de aanleg van de huidige woning en eventuele inrichtingen eromheen. Hierdoor kan verstoring van de bodem hebben plaatsgevonden, maar dit is vooralsnog niet aantoonbaar. Ten aanzien van de aanwezigheid van milieuverontreinigingen of reeds uitgevoerde saneringen, die geleid hebben tot bodemverstoringen, is in het BodemloketTM geen informatie aanwezig.
11
Figuur 3: Uitsnede van kaart van de Lek en de Krimpenerwaard uit omstreeks 1760. De ligging van het plangebied is met rode lijnen weergegeven.
Figuur 4: Uitsnede van de Verzamelplan uit 1811-1832. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.
12
Figuur 5: Uitsnede van een topografische kaart uit 1890. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.
Figuur 6: Uitsnede van een topografische kaart uit 1925. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.
13
Figuur 7: Uitsnede van een topografische kaart omstreeks 1950. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.
Figuur 8: Uitsnede van een topografische kaart omstreeks 1975. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.
14
Figuur 10: Uitsnede van een topografische kaart omstreeks 1990. Het plangebied is met rode lijnen weergegeven.
15
9. Gespecificeerde archeologische verwachting Kans op archeologische waarden
Middelhoog
Periode
Mesolithicum – Neolithicum Romeinse tijd – Vroege Middeleeuwen
Complextypen Stratigrafische positie
Nederzettingen, sporen van landgebruik, grafvelden In de top van eventuele rivierduinafzettingen In de top van de oeverafzettingen
Het plangebied ligt direct aan de Lek evenals in een gebied waarbinnen in de ondergrond rivierduinen begraven kunnen liggen. In beide gevallen is deze landschappelijke ligging van archeologische betekenis. Door de ligging van het plangebied aan de Lek kunnen oevers en crevasses bestaan, die relatief hoger in het oorspronkelijke landschap lagen en daarmee bewoonbaar waren voor 3 samenlevingen in de Romeinse Tijd en de Vroege Middeleeuwen . Het voorkomen van mogelijke rivierduinen in de ondergrond betekent dat in het plangebied resten uit het Mesolithicum en Neolithicum aanwezig kunnen zijn. Rivierduinen vormden namelijk van oudsher de meest hoge en droge locaties in het rivierengebied, waardoor deze als bewoningslocaties uitermate aantrekkelijk waren. Daarna is het duingebied vermoedelijk in de Bronstijd als gevolg van sterke veenvorming begraven en grotendeels aan het oog onttrokken, waardoor er geen bewoningsmogelijkheden meer waren. Omdat er verder geen bekendheid is met de exacte bodemopbouw in het plangebied, is voor zowel de periode Mesolithicum-Neolithicum als de Romeinse Tijd-Vroege Middeleeuwen sprake van een middelhoge archeologische verwachting. Voor wat betreft de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd geldt een lage archeologische verwachting. Het plangebied ligt direct achter de dijk, maar buiten de zone waar bewoning aanwezig was. Op historisch kaartmateriaal is dit te zien. Alle bebouwing op die kaarten concentreert zich op de Lekdijk zelf, terwijl het plangebied er iets vandaan ligt, in een zone met landbouwgrond. Sporen van landgebruik en verkaveling uit die tijd zijn daarentegen niet uit te sluiten (greppels e.d.). Stratigrafische positie 1. Het archeologisch relevante niveau voor de periode Romeinse Tijd – Vroege Middeleeuwen wordt gevormd door de top van eventuele oever- en crevasseafzettingen van de Lek. In de top van de oeverafzettingen kunnen sporen van bodemvorming en rijping aanwezig zijn, die indicatief zijn voor een mogelijkheid op archeologische vindplaatsen. 2. Wanneer in het plangebied Mesolithische en Neolithische resten aanwezig zijn, zullen deze zich naar alle waarschijnlijkheid kenmerken als afvallagen in het veen of als vondstconcentraties in de top van het duinzand. Hoe diep exact dit archeologisch niveau zich zal bevinden, is niet bekend. De afvallagen bestaan uit restanten houtskool, aardewerk en al dan niet verbrand bot. Het veen zelf waarin het archeologisch materiaal zich bevindt is veelal donker tot zwart gekleurd (Verbruggen, 1992).
3
Tot aan de ontginning c.q. bedijking tussen circa 1000 en 1200 na Chr.
16
Complextypen Voor wat betreft de periode Romeinse Tijd – Vroege Middeleeuwen kunnen nederzettingsterreinen worden verwacht in de vorm van een sedentaire bewoningsvorm (boerderijen). Nederzettingscomplexen zouden zich kunnen kenmerken door een cultuurlaag of dichte vondstenstrooiing van onder andere fragmenten aardewerk, al dan niet verbrand bot, houtskool en bewerkt natuursteen, hetgeen met name afhankelijk is van de langdurigheid en/of intensiteit van eventuele bewoning op die plek. Wat betreft nederzettingsresten uit het Neolithicum en Mesolithicum zijn deze te herkennen als een relatief dichte vondstconcentratie in de top van het rivierduinzand. De vondsten bestaan daarbij hoofdzakelijk uit debitage en artefacten van vuursteen in combinatie met bot en houtskool, maar aardewerk is ook niet uit te sluiten. Daarentegen kon het rivierduinzand ook dermate diep gelegen zijn dat de plek in het Mesolithicum – Neolithicum al nat en onderhavig aan veenvorming was. Op dat moment zouden in plaats van nederzettingsresten afvallagen in het veen te verwachten zijn, die zich kenmerken door de aanwezigheid van archeologisch materiaal. .
17
10. Resultaten veldonderzoek Onderzoeksmethodiek Het doel van het booronderzoek is het toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting in het plangebied, zoals deze is opgesteld in Hoofdstuk 9. Hiertoe is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. De boringen zijn namelijk gebruikt om de mate van intactheid van de bodem te bepalen en inzicht te krijgen in de bodemopbouw en de exacte landschappelijke ligging van het plangebied. In totaal zijn in het plangebied 6 boringen gezet (boring 1 tot en met 6). De boringen hebben een diepte tot 400 cm –Mv, Eén boring is tot een diepte van 600 cm –Mv is doorgezet. Ze zijn handmatig gezet met behulp van een Edelmanboor met een diameter van 7 cm. Beneden de grondwaterspiegel is gebruik gemaakt van een 3 cm steekguts. De opgeboorde monsters zijn handmatig verbrokkeld, versneden en doorzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren (zoals bot, aardewerk, baksteen, bewerkt vuursteen en houtskool). De boringen zijn beschreven volgens de NEN5104 en de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB; SIKB 2008). Deze beschrijvingen zijn terug te vinden in bijlage 10. De boringen zijn zo gelijkmatig mogelijk verdeeld in het plangebied en zoveel mogelijk op de plekken waar in het toekomstig plan zal worden gegraven. De locaties en hoogteligging van de boorpunten zijn ingemeten met behulp van een dGPS (x, y, z). De ligging van de verrichte boringen is terug te vinden in bijlage 7. Veldwaarnemingen Het plangebied betreft een braakliggend perceel rondom een woonhuis. Delen van het terrein zijn nog begroeid met gras. Een foto van het plangebied ten tijde van het veldonderzoek zijn weergegeven in figuur 10.
Figuur 11: Enkele foto's van het plangebied ten tijde van het veldonderzoek.
18
Bodemopbouw en lithologie Onder in boring 6 is matig grof, matig tot slecht gesorteerd rivierduinzand aangetroffen. Het rivierduinzand bevindt zich op een diepte van 340 cm –Mv (circa 5,0 m –NAP). Het zand is kalkarm en er is sprake van enige humusaanrijking in de top. Dit betreft vermoedelijk de oorspronkelijke humeuze bovengrond (Ah-horizont), alvorens het plangebied onder invloed van de veengroei is bedekt geraakt. In de andere boringen, die tot deze diepte reiken, is geen duinzand aangetroffen. In boringen 1 en 3 is vanaf een diepte van 360 tot 460 cm –Mv sprake van een pakket matig tot uiterst sterk siltige klei. De klei kenmerkt zich door het voorkomen van veenlaagjes (vermoedelijk verslagen plantenresten). De klei is slap. Vermoedelijk betreft het oude getijde- of crevasseafzettingen van een riviersysteem ten zuiden van het plangebied. Daar heeft volgens de geomorfologische kaart van Cohen e.a. (2012) de Bleskensgraaf stroomrug gelegen, een rivier die in de periode Mesolithicum-Neolithicum actief is geweest. Vermoedelijk zijn de aangetroffen afzettingen van dit systeem afkomstig, hoewel het uiterlijk en de slapheid ervan en het ontbreken van sporen van bodemvorming een natte ontstaanswijze suggereren. Op zowel de klei als het duinzand ligt veen. Dit veen is vanaf een diepte van 75-110 cm – Mv aanwezig. Het veen is over het algemeen mineraalarm tot zwak kleiig, donkerbruin en bestaat zowel uit hout als riet, maar hout voert de boventoon. Daarbij is het zwak amorf en is het nagenoeg onverteerd. Op het veen ligt een pakket matig siltige klei met een dikte van circa 30 cm. De klei is (blauw)grijs, kalkloos en betreffen komafzettingen, die tijdens overstromingen van (vermoedelijk) de Lek zijn ontstaan. Daarop ligt tenslotte een verstoringspakket, bestaande uit sterk zandige, humeuze klei. Het heeft een dikte van 40 tot 80 cm en kenmerkt zich door het voorkomen van brokken baksteen en puin. Vermoedelijk is deze laag aangebracht toen de huidige bebouwing in het plangebied is aangelegd. Boring 2 is tot slot gestuit in een grindrijk zandpakket, vermoedelijk onderdeel van een recente opvulling. Gezien de locatie van de boring betreft het mogelijk de wetering, die in het midden van de jaren ’50 van de vorige eeuw is gedempt. Archeologische indicatoren Ondanks de verkennende aard van het onderzoek zijn de opgeboorde monsters doorzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. Deze zijn niet aangetroffen. Landschappelijke en archeologische interpretatie Op basis van de resultaten van het veldonderzoek is vastgesteld dat de kans op het aantreffen van archeologische nederzettingsresten in het grootste deel van het plangebied klein is. In het deel tussen de dijk en de achterzijde van het woonhuis zijn achtereenvolgens moderne ophooglagen, komafzettingen en veen gevonden, die natte crevasse- of getijdeafzettingen afdekken. Omdat in dit gebied geen bewoonbare niveaus of bodems zijn gevonden en de afzettingen op natte omstandigheden wijzen, is de verwachting op resten uit de periode Romeinse tijd-Middeleeuwen voor dit deel van het plangebied laag. Ook bewoningsresten uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd zijn niet in het plangebied te verwachten, omdat op grond van het bureauonderzoek bewoning en bebouwing uit die tijd op of direct aan de Lekdijk lag. Alleen in het uiterste zuiden van het plangebied, ter plaatse van boring 6, zijn rivierduinafzettingen gevonden vanaf een diepte van circa 3,5 m –Mv. Op die diepte kunnen resten aanwezig zijn uit de periode Neolithicum-Mesolithicum, vanwaar daar sprake is van een hoge archeologische verwachting. Vermoedelijk strekt het duin zich in zuidelijke richting uit. Dit is gebaseerd op het ontbreken van enige (lithologische) aanwijzing voor potentieel bewoonbare omstandigheden in plangebied.
19
11. Beantwoording onderzoeksvragen 1.
Hoe heeft het plangebied oorspronkelijk in het natuurlijk landschap gelegen? Het plangebied ligt in een voormalige overstromingsvlakte, die herhaaldelijk onder invloed van overstromingen van een rivier heeft gestaan (voorlopers van de Rijn evenals de Lek). Er zijn geen bewoonbare oeverafzettingen aangetroffen; uitsluitend overstromingsafzettingen. In het zuidelijk deel van het plangebied zijn op een diepte van circa 350 cm –Mv rivierduinafzettingen gevonden. Mogelijk strekt zich ten zuiden van het plangebied een rivierduinencomplex zich uit, zoals werd vermoed op basis van bijlage 1.
2.
Zijn er binnen de bodemopbouw archeologisch relevante bodemniveaus te onderscheiden en hoe diep liggen deze? Er zijn geen archeologisch relevante bodemniveaus te onderscheiden. Bewoonbare oeverafzettingen zijn niet in het plangebied aanwezig. Ook zijn geen andere lithologische aanwijzingen gevonden voor een potentieel archeologisch niveau. De top van het rivierduinzand, in het zuidelijk deel van het plangebied, biedt echter wel archeologische potentie. Deze bevindt zich op een diepte van 350 cm –Mv.
3.
In hoeverre zijn de archeologisch relevante bodemniveaus nog intact (verstoring, erosie, afdekkend substraat)? Archeologisch gezien is de bodem nog intact. De bodemverstoring beperkt zich tot een diepte van 70-150 cm –Mv, waaronder natuurlijke afzettingen aanwezig zijn. Het archeologisch relevante bodemniveau bevindt zich uitsluitend in het zuidelijk deel van het plangebied, op een diepte van 350 cm –Mv.
4.
Wat is de archeologische verwachting van het plangebied en in hoeverre is deze te differentiëren in laag, middelhoog en hoog? Het noordelijk deel van het plangebied heeft in zijn geheel een lage archeologische verwachting. Het zuidelijk deel van het plangebied heeft een hoge archeologische verwachting vanaf een diepte van 350 cm –Mv.
20
12. Conclusie en Advies Op basis van het vooronderzoek is vastgesteld dat het noordelijk deel van het plangebied een lage verwachting heeft op de aanwezigheid van archeologische resten. Dit is gebaseerd op de het ontbreken van archeologische cultuurlagen en bewoonbare, gerijpte oever en/of crevasseafzettingen. Aan de hand van de bodemopbouw viel af te leiden dat landschappelijk gezien altijd sprake is geweest van natte omstandigheden, die hoogstwaarschijnlijk niet aantrekkelijk waren voor bewoning. In het uiterste zuiden van het plangebied is vanaf een diepte van circa 350 cm –Mv sprake van een hoge archeologische verwachting. Hier is rivierduinzand aangetroffen, dat in de periode MesolithicumNeolithicum bewoningsmogelijkheden bood. Advies Op basis van de resultaten van het onderzoek bestaat er in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen de voorgenomen herinrichting van de tuin. Binnen de dieptes, waarbinnen werkzaamheden gepland zijn, bevinden zich naar verwachting geen archeologische resten. Archeologische resten zijn naar verwachting uitsluitend in het zuidelijk deel van het plangebied aanwezig op een diepte van 350 cm Mv, maar tot die diepte reiken graafwerkzaamheden daar niet. Er hoeven geen aanvullende maatregelen te worden genomen. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt conform de Monumentenwet 1988, artikel 53 een wettelijke plicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Molenwaard). Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Molenwaard) een selectiebesluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied. .
21
13. Geraadpleegde bronnen Archeologische kaarten en databestanden: Archeologische Monumenten Kaart (AMK), Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (RCE), Amersfoort, 2007. Archeologisch Informatie Systeem II (Archis2), Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (RCE), Amersfoort, 2007. Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, 3e generatie, IKAW, Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), Amersfoort, 2008. Beleids- en verwachtingskaart van de gemeente Molenwaard www.ahn.nl www.ruimtelijkeplannen.nl www.topotijdreis.nl www.bodemloket.nl www.bodemdata.nl
Literatuur: Bakker, H. de, 1966. De subgroepen van het systeem voor bodemclassificatie voor Nederland. In: Boor en Spade. Bakker, H. de en J. Schelling, 1989. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De hogere niveaus. Wageningen. Bakker, H. de en J. Schelling, 1989. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De hogere niveaus. Wageningen. Bennema, J. & L.J. Pons, 1952, Donken, fluviatiel Laagterras en Eemzee-afzettingen in het westelijk gebied van de grote rivieren. Boor en Spade 5: 126-137. Berendsen, H.J.A., 2005. De vorming van het land. Assen (Fysische geografie van Nederland). Vierde, geheel herziene druk. Berendsen, H.J.A./ E. Stouthamer (eds.), 2001. Palaeogeographical development of the RhineMeuse delta, the Netherlands. Assen. Cohen, K.M., E. Stouthamer, H.J. Pierik, A.H. Geurts, 2012. Rhine‐Meuse Delta Studies Digital Basemap for Delta Evolution and Palaeogeography. Dept. Physical Geography. Utrecht University. Digital dataset: http://persistent‐identifier.nl/?identifier=urn:nbn:nl:ui:13‐nqjn‐zl Mulder, E.F.J., M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong, 2003. De ondergrond van Nederland. Houten. Verbruggen, M., 1992. Geoarchaeological prospection of the Rommertsdonk. Analecta Praehistorica Leidensia 25: 117-128.
22
Bijlage 1: Stroomgordelkaart van Cohen e.a. (2012), geprojecteerd over die van Berendsen en Stouthamer (2001)
23
Bijlage 2: Geomorfologische kaart van Nederland
24
Bijlage 3: Hoogtekaart
25
Bijlage 4: Archeologische informatie (bron: Archis)
26
Bijlage 5: Boorpuntenkaart
27
Bijlage 6: Foto’s van de boringen De boorkernen uit de steekguts zijn van boven naar beneden met de bovenzijde aan de rechterkant uitgelegd (per meter gestoken).
Top van het rivierduinzand in boring 6 (op 340 cm -Mv)
Crevasse of getijdeafzettingen op een diepte van tussen 500 en 600 cm –Mv (boring 1).
Opname van boring 3 van 0-200 cm -Mv.
28
Bijlage 7: NEN 5104 Textuurindeling (NEN 5104) Hoofdnaam LG = grind Z = zand L = leem K = klei V = veen
Toevoeging [Org, Gr] g = grindig z = zandig s = siltig k = kleiig h = humeus m = mineraalarm
Gradiënt toevoeging
Laaggrens
1 = zwak 2 = matig 3 = sterk 4 = uiterst
dif = diffuus gel = geleidelijk sch = scherp
Karakteristieken en plantenresten VAM (amorfiteit) 1 = Zwak amorf 2 = Matig amorf 3 = Sterk amorf
Plantenresten (plr) ri = riet ho = hout ze = zegge wo – wortels plr = ongedef.
Consist(entie) ST = stevig MST = matig stevig MSL = matig slap SL = slap ZSL = zeer slap
M50 (mediaan) 75-105 105-150 150-210 210-300 300-420 420-600
Alleen voor zand uiterst fijn zeer fijn matig fijn matig grof grof zeer grof
Nieuwvormingen en grondwater Ca (kalkgehalte, CaCO3) 1 = afwezig 2 = matig kalkhoudend
Fe (roestvlekken) 1 = afwezig 2 = ijzerhoudend
Oxidatie/reductie [o/r] o = oxidatie or = oxidatie/reductie
3 = kalkhoudend
3 = sterk ijzerhoudend
r = reductie
GW (grondwater) GW = grondwater GHG = gem. hoogste grondwaterstand GLG = gem. laagste grondwaterstand
Classificatie en interpretatie Bodemhorizont (Hor.; volgens De Bakker & Schelling, 1989) BHA BHB BHBC BHC …
Monstername (M)
Lithogenese (lith.)
X (boring) – XXX {diepte in cm)
X = verstoord BO = bovengrond KOM = komafzetting VEEN = Hollandveen DUIN = rivierduinzand CRE = crevasseafzettingen
Bijzonderheden Archeologische indicatoren en afkortingen in de kolom ‘bijzonderheden’ Omg. = omgewerkt gr = grindje l = leem (verbrand) Opg. = opgebracht st = steentjes b = bot fe-c = ijzerconcreties aw = aardewerk gg = goed gesorteerd mn-c = mangaanconcreties vs = vuursteen mg = matig gesorteerd mn = Mangaan bakst = baksteen/puin sg = slecht gesorteerd spi = spikkel (+ kleur) fos = fosfaat vl = vlekken (+ kleur) hk = houtskool sch = schelpen bijm = bijmenging (+ text.)
29
Bijlage 8: Boorbeschrijvingen
30
Projectnaam Projectcode Beschrijver: Boormethode: Boordiameter:
Nieuw-Lekkerland, Lekdijk 460 16010001 I.S.J. Beckers Edelman/guts 7 cm/3 cm
X-coordinaat Y-coordinaat Z-coordinaat
104,477 433,420 -1.6 m NAP
Opmerking:
[-Mv]
Kz2 Ks2 Vkm Vkm Ks4 Ks3 -
Projectnaam Projectcode Beschrijver: Boormethode: Boordiameter:
-
VAM
Gr
plr
Kleur
Laaggrens
Consist.
M50
h1 -
1 1 -
ho ri ri ho
dbrgr gr br br gr gr ge
scherp scherp geleidelijk geleidelijk geleidelijk geleidelijk -
mst msl sl sl msl msl st
-
Boorpuntnummer
2
4-2-2016 3989408100
Landgebruik Bodemkaart Geom. kaart
o/r Ca
o r r r r r r
1 1 1 1 1 1 1
braakliggend -
Fe
GW
Hor
M
Lith.
1 1 1 1 1 1 1
-
-
-
OPG KOM VEEN VEEN OEV OEV -
Boordatum: CIS-code:
104,466 433,436 -1.5 m NAP
Opmerking:
55 60 100 150
100 cm -mv 100 cm -mv
Nieuw-Lekkerland, Lekdijk 460 16010001 I.S.J. Beckers Edelman/guts 7 cm/3 cm
X-coordinaat Y-coordinaat Z-coordinaat
[-Mv]
GWS Gt GWS na boring
1
-
Textuur Org
45 70 350 460 500 560 600
Boordatum: CIS-code:
Boorpuntnummer
GWS Gt GWS na boring
100 cm -mv 100 cm -mv
Bijzonderheden
Venig bosveen rietveen veenlaagjes stuk kernhout, boom?
4-2-2016 3989408100
Landgebruik Bodemkaart Geom. kaart
bestraat -
-
Textuur Org
Zs1 Kz2 Ks3 Zs1
g1
VAM
Gr
plr
Kleur
Laaggrens
Consist.
M50
h3 -
-
-
ligr drgr gr gr
scherp scherp scherp -
st mst mst st
210-330 210-330
o/r Ca
o o o o
3 1 1 3
Fe
GW
Hor
M
Lith.
Bijzonderheden
1 1 1 1
-
-
-
OPG OPG OPG OPG
gestuit op het zandpakket na drie pogingen
Projectnaam Projectcode Beschrijver: Boormethode: Boordiameter:
Nieuw-Lekkerland, Lekdijk 460 16010001 I.S.J. Beckers Edelman/guts 7 cm/3 cm
X-coordinaat Y-coordinaat Z-coordinaat Opmerking:
[-Mv]
104,473 433,429 -1.6 m NAP
Ks4 Ks4 Ks2 Vkm Ks2
Projectnaam Projectcode Beschrijver: Boormethode: Boordiameter:
-
Opmerking:
70 100 350 400
100 cm -mv 100 cm -mv
Boorpuntnummer
4
4-2-2016 3989408100
Landgebruik Bodemkaart Geom. kaart
VAM
Gr
plr
Kleur
Laaggrens
Consist.
M50
h1 -
1 -
ho -
dgr gr gr br brgr
scherp scherp scherp geleidelijk -
mst mst msl sl sl
-
o/r Ca
o r r r r
1 1 1 1 1
braakliggend -
Fe
GW
Hor
M
Lith.
1 1 1 1 1
-
-
-
BVO OEV KOM VEEN KOM
Nieuw-Lekkerland, Lekdijk 460 16010001 I.S.J. Beckers Edelman/guts 7 cm/3 cm
X-coordinaat Y-coordinaat Z-coordinaat
[-Mv]
GWS Gt GWS na boring
3
-
Textuur Org
15 55 75 360 400
Boordatum: CIS-code:
Boorpuntnummer
Boordatum: CIS-code:
104,439 433,445 -1.3 m NAP
GWS Gt GWS na boring
100 cm -mv 100 cm -mv
Bijzonderheden
veenbrokjes bosveen veenlaagjes
4-2-2016 3989408100
Landgebruik Bodemkaart Geom. kaart
braakliggend -
-
Textuur Org
Kz2 Ks2 Vkm Vkm
-
VAM
Gr
plr
Kleur
Laaggrens
Consist.
M50
h2 -
1 1
ho ho
brgr gr br br
scherp scherp geleidelijk -
mst msl sl sl
-
o/r Ca
o r r r
3 1 1 1
Fe
GW
Hor
M
Lith.
1 1 1 1
-
-
-
OPG KOM VEEN VEEN
Bijzonderheden
puin- en baksteenresten bosveen bosveen, kleilaagjes
Projectnaam Projectcode Beschrijver: Boormethode: Boordiameter:
Nieuw-Lekkerland, Lekdijk 460 16010001 I.S.J. Beckers Edelman/guts 7 cm/3 cm
X-coordinaat Y-coordinaat Z-coordinaat Opmerking:
[-Mv]
104,472 433,395 -1.5 m NAP
Kz2 Kz2 Ks2 Vkm
Projectnaam Projectcode Beschrijver: Boormethode: Boordiameter:
-
Opmerking:
45 70 95 150 340 350 390
100 cm -mv 100 cm -mv
Boorpuntnummer
6
4-2-2016 3989408100
Landgebruik Bodemkaart Geom. kaart
VAM
Gr
plr
Kleur
Laaggrens
Consist.
M50
h1 h2 -
1
ho
brgr gr gr br
scherp scherp scherp -
mst mst msl sl
-
o/r Ca
o o r r
1 1 1 1
braakliggend -
Fe
GW
Hor
M
Lith.
1 1 1 1
-
-
-
OPG OPG KOM VEEN
Nieuw-Lekkerland, Lekdijk 460 16010001 I.S.J. Beckers Edelman/guts 7 cm/3 cm
X-coordinaat Y-coordinaat Z-coordinaat
[-Mv]
GWS Gt GWS na boring
5
-
Textuur Org
60 80 110 400
Boordatum: CIS-code:
Boorpuntnummer
Boordatum: CIS-code:
104,506 433,368 -1.5 m NAP
GWS Gt GWS na boring
100 cm -mv 100 cm -mv
Bijzonderheden
puin- en baksteenresten bosveen
4-2-2016 3989408100
Landgebruik Bodemkaart Geom. kaart
grasland -
-
Textuur Org
Kz2 kz3 Ks2 Vkm Vkm Zs1 Zs1
-
VAM
Gr
plr
Kleur
Laaggrens
Consist.
M50
h1 h1 h2 -
1 1 -
ho ho -
brgr gr gr br br drgr ligr
scherp scherp scherp geleidelijk geleidelijk scherp -
mst mst msl sl sl mst mst
210-330 210-330
o/r Ca
o o r r r r r
1 3 1 1 1 1 1
Fe
GW
Hor
M
Lith.
1 1 1 1 1 1 1
-
A C
-
OPG OPG KOM VEEN VEEN DUIN DUIN
Bijzonderheden
heterogeen
bosveen, kleilaagjes bosveen rivierduin rivierduin