Archeologisch Bureau en verkennend booronderzoek Zuidzijde 143A, Goudriaan, gemeente Molenwaard jeroen wijnen
Laagland rapportages
3 Eindhoven 2015 Laagland Archeologie VOF
De serie Laagland rapportages is een uitgave van Laagland Archeologie VOF te Eindhoven
colofon Opdrachtgever: Bevoegd gezag: Deskundige namens bevoegde overheid: Project: Type onderzoek: Uitvoerder: Plaats documentatie: Laagland rapportages: OM-nummer(s): Coördinaten: Provincie, gemeente: Kaartblad: Omvang plangebied: Status: Datum: Auteur: Redactie: Grafische Bewerking: Autorisatie:
De heer E. J. van der Grijn Gemeente Molenwaard dhr. K. Benschop Zuidzijde 143D te Goudriaan Archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek Laagland Archeologie VOF Laagland Archeologie VOF, Archis, e-depot 3 3980895100, 3981826100 120.908/435.039, 120.928/435.038, 120.944/434.982, 120.901/434.979 Zuid-Holland, Molenwaard 38G ca. 0,33 ha Concept november 2015 dr. J.J.A. Wijnen drs. J.M.D. Jackson dr. J.J.A. Wijnen dr. J.J.A. Wijnen
Laagland Archeologie VOF, Eindhoven, december 2015 Woenselse Markt 43d 5612 CS Eindhoven
inhoud samenvatting Archeologische- en geologische perioden 1
inleiding 1.1 Kader en motivatie 1.2 Doel en vraagstelling van het onderzoek 1.3 Opzet van het rapport
1 1 1 2
2
bureauonderzoek 2.1 Doelstelling 2.2 Methode 2.3 Resultaten 2.3.1 Onderzoeksgebied (LS01) 2.3.2 Huidig gebruik (LS02) 2.3.3 Historische situatie (LS03) 2.3.4 Landschap (LS04) 2.3.5 Archeologie (LS04) 2.3.6 Archeologische verwachting (LS05) 2.4 Conclusie
3 3 3 3 3 4 4 4 7 7 7
3
conclusie en aanbevelingen
8
literatuur
bijlagen
8
samenvatting In opdracht van de heer E. J. van der Grijn heeft Laagland Archeologie in november 2015 een Archeologisch Bureauonderzoek uitgevoerd. Het plangebied, waarvoor het archeologisch onderzoek is uitgevoerd, is gelegen aan de Zuidzijde 143A te Goudriaan, in de gemeente Molenwaard. Voor het plangebied kan de volgende archeologische verwachting binnen de verstoringsdiepte worden geformuleerd: een lage verwachting geldt voor de periode Paleolithicum- IJzertijd, waarbij vindplaatsen uit de Late IJzertijd nog verwacht kunnen worden, afhankelijk van wanneer de Goudriaan als veenstroom is ontstaan. Er is een middelhoge indicatieve archeologische verwachting voor de Late IJzertijd tot de Nieuwe tijd binnen de landschapseenheid van het plangebied. Omdat op basis van dit bureauonderzoek tenminste een middelhoge archeologische verwachting is vastgesteld, maar niet met zekerheid bekend was of er een onverstoorde vindplaats aanwezig is of niet, is in overleg met de opdrachtgever een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het verkennend booronderzoek heeft uitgewezen dat er geen archeologische vindplaats te verwachten is binnen de diepte waarop de funderingsbalken worden aangelegd. De verstoring als gevolg van het aanbrengen van de heipalen valt binnen de gemeentelijke vrijstellingsnormen. 1
1
Boshoven et al, 2009, 135.
Archeologische- en geologische perioden
Tijd jaar AD/BC 2000
Archeologische perioden
Geologische perioden
Nieuwe tijd
1500 Late Middeleeuwen 1050 1000 Vroege Middeleeuwen 500 450 Romeinse tijd 0 12 IJzertijd 800 1000
Bronstijd
2000 3000 4000
H O L O C E E N
Neolithicum (Nieuwe Steentijd)
4900 5000 5300 6000 7000
Mesolithicum (Midden Steentijd)
8000 8800 9000
Weichselien (ijstijd)
10.000 100.000 150.000 200.000 300.000
Paleolithicum (Oude Steentijd)
Eemien Saalien (ijstijd)
1
inleiding
1.1
kader en motivatie
In opdracht van de heer Van der Grijn heeft Laagland Archeologie in november 2015 een Archeologisch Bureau- en Verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het plangebied, waarvoor het archeologisch onderzoek is uitgevoerd, is gelegen aan de Zuidzijde 143A te Goudriaan in de gemeente Molenwaard. In het kader van de voorgenomen nieuwbouw van een woonhuis dient een omgevingsvergunning aangevraagd te worden. De motivatie voor archeologische onderzoek is dat de voorgenomen ontwikkelingen zouden kunnen leiden tot aantasting van mogelijk aanwezige archeologische resten en waarden. Conform de Wet op de Archeologische Monumentenzorg en het gemeentelijk beleid dient het plangebied eerst te worden onderzocht op de aanwezigheid van archeologische waarden.2 Het plangebied bevindt zich in een zone met een middelhoge verwachting voor Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Voor dit gebied geldt een ondergrens van de onderzoekplicht bij projecten beneden de 100 m2 en een verstoringsdiepte groter dan 30 cm –mv volgens de gemeentelijke Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart.3 De oppervlakte van het bouwwerk gaat deze grens te boven. Binnen de verwachtingszone waarin het plangebied zich bevind is het gemeentelijk beleid te streven naar behoud in de huidige situatie, verstoringen te vermijden en vroegtijdig archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Een gedegen inzicht in de archeologie van het plangebied zal het mogelijk maken om de archeologische belangen zorgvuldig af te wegen en deze mee te laten wegen in de verdere planvorming. Het uitgevoerde onderzoek dient bij te dragen aan dit inzicht en zal tot een advies met betrekking tot eventueel vervolgonderzoek leiden, gericht aan het bevoegd gezag. 1.2
doel en vraagstelling van het onderzoek
Doel van het archeologisch bureauonderzoek is het verwerven van een gespecificeerde archeologische verwachting aan de hand van bestaande bronnen en informatie over bekende of verwachte archeologische waarden. Deze gespecificeerde verwachting moet verworven worden om een advies te kunnen uitbrengen over de noodzaak van een onderzoek ter plaatse. De vraagstelling van het onderzoek is tweeledig: 1 wat zijn de bekende en verwachte archeologische waarden binnen het onderzoeksgebied? Wat is bekend over het karakter, de omvang, datering, gaafheid en conservering van deze waarden? 2 Dienen er nog vervolgstappen genomen te worden om eventueel aanwezige archeologische waarden vast te stellen en te waarderen, op basis waarvan uiteindelijk een beleidsbeslissing (meestal een selectiebesluit) genomen kan worden?
1.3 opzet van het rapport . In het hierna volgende hoofdstuk wordt het uitgevoerde Bureauonderzoek beschreven. Hier zal tevens een afkadering van het onderzoeksgebied worden gegeven en zal de archeologische verwachting geformuleerd worden. Afsluitend zal na een overzicht biedende conclusie in hoofdstuk 3 advies gegeven worden ten aanzien van eventueel vervolgonderzoek in antwoord op vraag 2. 2
In werking getreden op 1 september 2007.
3
Kees Benschop, advies 29 januari 2014; conform artikel 41a van de Monumentenwet 1988.
1
2
2
bureauonderzoek
2.1
doelstelling
Het doel van bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden, binnen een omschreven gebied.4 Hierbij worden gegevens verzameld met betrekking tot de aan- of afwezigheid, het karakter, de omvang, datering, gaafheid en conservering van archeologische en cultuurhistorische waarden en aardwetenschappelijke gegevens. Het dient te resulteren in een gespecificeerde verwachting, op basis waarvan een beslissing genomen kan worden ten aanzien van eventueel vervolgonderzoek. 2.2
methode
Het bureauonderzoek is uitgevoerd conform de specificaties uit de KNA 3.3 (LS01 t/m LS06). Een eerste stap hierin is het afbakenen van het plan- en onderzoeksgebied en het vaststellen van de consequenties van toekomstig gebruik (LS01). In de volgende stappen wordt achtereenvolgens vastgesteld wat de huidige situatie is (LS02), hoe de historische situatie is, of er verstoringen bekend zijn (LS03), wat de bekende archeologische waarden, bouwkundige en aardwetenschappelijke gegevens zijn (LS04). Op basis van de verzamelde gegevens wordt een gespecificeerd verwachtingsmodel opgesteld (LS05), waarin zo gedetailleerd mogelijk de verwachte archeologie beschreven wordt. Onderhanden rapport is opgesteld volgens specificatie LS06.
2.3
resultaten
2.3.1 onderzoeksgebied (LS01)
Het plangebied bevindt zich aan de westzijde van de bebouwde kom van Goudriaan en is gelegen aan het Zuidzijde 143A. Het is kadastraal bekend onder gemeente Goudriaan, Sectie D, nummer 369. De nieuwbouw zal echter achter het huis (ten zuiden ervan) op het perceel op de weide aan de Wetering komen. Het plangebied wordt ten noorden begrensd door de weg (Zuidzijde) en vervolgens de oever van de Goudriaan. In het westen en het oosten wordt het perceel van het Zuidzijde 143A respectievelijk begrensd door de percelen aan het Zuidzijde 143B en 144 en de Wetering. Tussen de Wetering ligt een watervoerende sloot. De zuidgrens van het plangebied wordt gevormd door een bredere watervoerende sloot, waarachter de Wetering 25 en het terrein dat achter de Zuidzijde 143B/144 is gelegen (bijlage 1, 2 en 3). De maaiveldhoogte is ongeveer 1,30m –NAP. Volgens de tekeningen, zoals die door de opdrachtgever zijn aangeleverd, is er binnen het plangebied een woonhuis voorzien (bijlage 4). Het woonhuis dat zal worden gebouwd bestaat uit een bouwlaag met kap, met een totaal bebouwd oppervlak van 180 m2 (bijlage 2). Het woonhuis zal worden gefundeerd op palen. In de concept technische beschrijving staat als aanname aangegeven dat een paalpuntniveau van de palen voor het woonhuis 16,00 m –Peil (ca. 15,90 m –mv of 17,20 m – NAP) zal bedragen. Voor het Peil wordt de bovenkant vloer van het woonhuis gebruikt. Bovenop de palen komen funderingsbalken te liggen waarvan kan worden aangenomen dat deze op 0,80 à 1 m – Peil (ca. 0,70 à 0,90 m –mv of 2,0 à 2,2 m –NAP) zullen komen te liggen. Het woonhuis zal worden voorzien van een kruipruimte die tot tenminste de diepte van het niveau van de funderingsbalken zal
4
CCvd Archeologie 2006.
3
worden aangelegd. Daarom is de verstoringsdiepte voor het woonhuis tenminste 80 cm diep (maximaal 1 m diep ten opzichte van het maaiveld).
2.3.2 huidig gebruik (LS02)
Het plangebied is momenteel in gebruik als grasland. 2.3.3 historische situatie (LS03)
Goudriaan wordt in 1260 voor het eerst genoemd in een document over de kerk die op een terp ligt. Het langgerekte lintdorp is in de dertiende eeuw ontstaan langs de veenstroom de Goudriaan aan de verbindingsweg tussen de (vesting)steden Nieuwpoort en Gorinchem. 5 Op de kadastrale minuut uit 1811-1832 ligt het plangebied op een onbebouwd perceel, maar met bebouwing aan beide zijden, dat gestrekt lag vanaf de “Zand Zijde”, de huidige Zuidzijde (bijlage 5).6 Langs de huidige Zuidzijde lagen een aantal verspreid staande huizen, waarvan het dichtstbijzijnde op ca. 10 m ten oosten lag. De bebouwing was en is geconcentreerd in een strook van ca. 30 m ten zuiden van het Zuidzijde. Op ca. 150 m ten zuiden eindigen de percelen op de “Eerste Wetering”. Voorbij deze wetering was er geen bebouwing, terwijl verder dan 30 m van de Goudriaan nog enkele kleine bijgebouwtjes stonden. De huidige bebouwing aan de Zuidzijde 143A is volgens het kaartmateriaal ergens in de periode 1981 tot 1989 gebouwd. Zover er met kaartmateriaal terug kan worden gekeken in de tijd, is er in het gebied tot aan de wetering sprake van afwisselend grasland en bouwland en bebouwing die beperkt is binnen een strook van ca. 30 m ten zuiden van de Goudriaan. Het plangebied valt binnen deze voor bewoning en akkerland geschikte strook. Om deze reden kan er in een of meerdere perioden bewoning zijn geweest, voordat de Kadastrale Minuut werd opgenomen. 2.3.4 landschap (LS04)
Het plangebied bevindt zich in de Alblasserwaard, een regio die in de overgangszone tussen het Midden-Nederlandse rivierengebied en het westelijke perimariene getijdengebied ligt. Gedurende de overgang van Pleistoceen naar Holoceen maakte de omgeving deel uit van het stroomgebied van de Rijn en Maas. Deze vormden in deze periode brede, ondiepe rivieren met meerdere stroomdraden (vlechtende rivieren) en stroomden door het huidige rivierengebied. Het sediment dat in de sedimentvlakte werd afgezet, bestaat voornamelijk uit grofzandige en grindrijke afzettingen (Formatie van Kreftenheye). Volgens de “Geological – geomorphological map of the Rhine-Meuse delta, the Netherlands” bevinden zich in de ondergrond van het plangebied dekzandafzettingen.7 Tijdens het Laat Glaciaal veranderde het klimaat in het Rijnstroomgebied aanzienlijk. Het geulpatroon van de Rijn veranderde van een brede riviervlakte met meerdere ondiepe stroomdraden naar een stroomgordel, waarin de afvoer zich concentreert in één centrale, diepere en meanderende geul. Door het geleidelijke stijgen van de zeespiegel verminderde de stroomsnelheid van de rivieren en werd het gebied bedekt met grote hoeveelheden laat-glaciale rivierafzettingen (Formatie van Kreftenheye, Laagpakket van Wijchen). Gedurende de Jonge Dryas (Laat Glaciaal) werd het klimaat opnieuw kouder. Er traden onregelmatige smeltwaterafvoeren op, de aanvoer van grof zand en grind vanuit het achterland nam toe en de Rijn nam weer een vlechtend patroon aan. In het jongere deel van de Jonge Dryas viel er aanzienlijk minder neerslag en er ontstonden hoge, paraboolvormige rivierduinen door uitblazing van zand uit de droogliggende riviervlakten en afzetting in de luwte van begroeide oevers. De duinen konden meer dan 15 meter hoog zijn. Deze duinen vormden natuurlijke hoogten in een verder lager gelegen gebied (donken) en waren na de latere vernatting van het gebied geschikte plaatsen voor een 5
Boshoven et al, 2009, 79.
6
www.watwaswaar.nl.
7
Berendsen en Stouthamer 2001, Addendum 1.
4
meer of minder permanente bewoning. Volgens de “Geological – geomorphological map of the RhineMeuse delta, the Netherlands” bevinden rivierduinen uit de Jonge Dryas zich binnen 50 m ten westen van het plangebied.8 Een grootteorde voor de diepte waarop de rivierduinen zich bevinden staat niet aangegeven op deze kaart, maar is volgens de Archeologische verwachtings- en beleidskaart groter dan 1,5 m -mv. De afzettingen van de Laat-Glaciale rivierduinen worden gerekend tot het Laagpakket van Delwijnen, Formatie van Boxtel. In samenhang met de verbeterde klimatologische omstandigheden, steeg geleidelijk de zeespiegel. Door de stijging van de zeespiegel trad ook een stijging van de grondwaterspiegel en de daarmee verbonden vernatting van het land op, waardoor geleidelijk een groot drassig gebied ontstond waarin veen werd gevormd (Basisveen Laagpakket, Formatie van Nieuwkoop). Tegen de tijd dat er een pakket klei en veen was afgezet op de pleistocene rivierafzettingen gingen de rivieren in de Alblasserwaard van een meanderend systeem over in een anastomoserend systeem. Een anastomoserende rivier heeft meerdere stabiele geulen die onderling verbonden zijn. Bij hoog water treden regelmatig oeverwaldoorbraken op waarbij crevasses ontstaan. Crevasses zijn kleine stroompjes die via een sterk vertakt stelsel de komgebieden binnendringen. De crevassegeulen worden uiteindelijk opgevuld met zand en afgedekt door oeverwalafzettingen. Elders kunnen dan weer nieuwe crevasses ontstaan. Dit gebeurde in het Atlanticum en werd veroorzaakt door de snelle zeespiegelstijging en daarmee samenhangende snelle verticale accumulatie van sediment in combinatie met de erosiebestendigheid van de oevers (klei en veen). Tussen 5500 en 4800 voor Chr. werden door sedimentatie in het komgebied en veengroei steeds meer rivierduinen afgedekt. Alleen de hogere duinen staken nog enkele meters boven het maaiveld uit. Direct rondom de duinen bevond zich een moeras. Hierdoor nam het aantal beschikbare vestigingsmogelijkheden snel af. Aan de westkant van Goudriaan op ca. 300 à 400 m afstand liggen de afzettingen van een tak van de Nieuwland Stroomgordel die actief was vanaf 5420 tot 4320 voor Chr. (Neolithicum). Het gebied binnen een dergelijke stroomgordel en in de directe buurt daarvan was vaak geschikt voor bewoning. Door de doorgaande zeespiegelstijging verbreidde het anastomoserende riviersysteem zich geleidelijk richting het oosten uit. Aan het eind van het Atlanticum en het begin van het Subboreaal (rond 3850 voor Chr.) waren ook de rivieren ter hoogte van Gorinchem anastomoserend geworden. Door een verminderde zeespiegelstijging rond 2000 voor Chr. werd een kustbarrière gevormd waardoor zich landinwaarts een rustig en nat milieu ontwikkelde. De rivieren gingen weer over in meanderende rivieren. Tussen de rivieren ontstonden grote veengebieden die voornamelijk bestaan uit bos- en broekveen. Dit veen wordt gerekend tot het Hollandveen Laagpakket van de Formatie van Nieuwkoop.9 De geul van de Goudriaan is een veenstroom. Van de nog bestaande veenstromen die bekend zijn (Giessen, Kromme Giessen, Lake, Zouwe-Ameide en Alblas) werden de meeste actief in de Late IJzertijd en Vroege Romeinse tijd (300 voor Chr.-0), afgezien van de Alblas die rond 800 actief werd. In ieder geval vanaf de Romeinse tijd werd er langs de meeste van deze waterlopen gewoond. Net ten noorden van Goudriaan zijn diverse scherven aangetroffen die met name uit de Late Middeleeuwen stammen, maar drie scherven dateren uit de Vroege Middeleeuwen. Deze waterlopen vormden vanaf ca. 1100 ontginningsassen. Vanwege de dreiging van hoogwater zijn vele ophoogde woonplaatsen aangelegd (Bijlage 5). Door de regulering van de waterhuishouding werd het ontgonnen veengebied onderhevig aan inklinking. Dit veroorzaakte in toenemende mate wateroverlast, waardoor men genoodzaakt werd de riviertjes rond 1270-1280 af te dammen10 Op de geomorfologische kaart is het plangebied ongekarteerd (bebouwde kom). Ten zuiden ligt een ontgonnen veenvlakte +/- klei/zand (1M46). 8
Berendsen en Stouthamer 2001, Addendum 1.
9
Boshoven et al, 2009, 23-24 .
10
Boshoven et al, 2009.
5
Volgens de bodemkaart van Nederland komen als bodemtype liedeerdgronden in klei (pRv81), bestaande uit lichte klei met profielverloop 1 en een grondwatertrap III* voor. Op 40 tot 80 cm diepte begint de veenondergrond, die uit bosveen of rietzeggeveen bestaat. De grondwaterstand fluctueert bij grondwatertrap III* tussen <40 cm en 80 tot 120 cm diepte. 2.3.5 archeologie (LS04)
Er is op 17 november 2015 informatie aangevraagd bij dhr. Teus Koorevaar, AWN Lek- en Merwestreek. Op de locatie heeft de AWN geen vondsten te melden. Het dichtstbijzijnde AWN onderzoek is uitgevoerd aan de Zuidzijde 148-149, waar in 2002 een houtmonster aan de basis van een woonheuvel is genomen dat met behulp van 14C en dendrochronologie gedateerd kon worden tussen 1030 tot 1040 na Chr.11 Bijlage 7 laat een uitsnede zien van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) met daarop de archeologische waarnemingen, vondstmeldingen en AMK-terreinen12 uit ARCHIS. Volgens de IKAW-kaart is de archeologische verwachting laag. Op de archeologische verwachtingsen beleidskaart van de gemeente Molenwaard staat voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting aangegeven. Op deze kaarten zijn veel archeologische waarnemingen zichtbaar. Daarom zijn voor het opstellen van een archeologische verwachting voor het plangebied enkel de elementen meegenomen binnen een straal van 500 m buiten het plangebied. Het aantal elementen binnen een straal van 500 m rondom het plangebied is voldoende om een goed beeld te krijgen van de perioden waarvan mogelijk archeologische resten in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Bij een veldkartering in 1981 zijn aan de oever van de Goudriaan aan weerszijden huisterpen uit de Late Middeleeuwen gekarteerd.13 Aan de Zuidzijde zijn aan weerszijden van het plangebied op respectievelijk 35 m ten westen en 40 m ten oosten huisterpen bij deze veldkartering aangetroffen.14 De huisterpen staan tevens op de archeologische verwachtings- en beleidskaart aangegeven (Bijlage 8). Kijkend op de kaart van het Algemeen Hoogtebestand (AHN) in bijlage 5 kunnen, zeker ten oosten van het plangebied, de (mogelijke) huisterpen herkend worden. Op ca. 30 m ten noorden is een fragment kogelpotaardewerk aangetroffen bij baggerwerkzaamheden in 2002.15 Op ca. 380 m ten noordwesten aan de overkant van de Goudriaan zijn bij niet-archeologisch graafwerk in 1967 aardewerkfragmenten aangetroffen uit de Vroege Middeleeuwen tot Nieuwe tijd.16 Binnen een straal van 500 m van het onderzoeksgebied zijn vier booronderzoeken uitgevoerd. Het selectieadvies was bij al deze onderzoeken om de locatie vrij te geven.17 2.3.6 archeologische verwachting (LS05)
Het plangebied ligt aan de oever van de Goudriaan. De bovenbeschreven waarnemingen zijn voor een deel gedaan op de oever van de Goudriaan, waarvoor een hoge en middelhoge archeologische verwachting geldt. De archeologische verwachting binnen het plangebied is middelhoog. Deze archeologische verwachting geldt voor de periode Late IJzertijd tot Nieuwe tijd (binnen de diepte dat de funderingsbalken worden aangelegd). De archeologische verwachting vanaf de Late IJzertijd is 11
Mail Teus Koorevaar, 19 november 2015.
12
AMK staat voor Archeologische Monumentenkaart.
13
ARCHIS-waarnemingsnummers 35782, 35783, 35778, 35796, 35781, 35777, 35784, 35797, 35776, 35798, 35785, 35799,
35800, 35801, 35802, 35779, 35803, 35786. 14
ARCHIS-waarnemingsnummers 35782, 35783.
15
ARCHIS-waarnemingsnummers 418418.
16
ARCHIS-waarnemingsnummers 418418.
17
ARCHIS-waarnemingsnummers 418418.
6
afgeleid omdat van soortgelijke veenstromen als de Goudriaan bekend is dat deze in de Late IJzertijd zijn ontstaan. Van een aantal van deze veenstromen is bekend dat de oevers daarvan in de Romeinse tijd werden bewoond. Verder kunnen zich archeologische resten vanaf het Laat-Paleolithicum zich in de ondergrond bevinden op grotere diepte. Op ca. 50 m ten westen van het plangebied zijn rivierduinen (donken) aangetroffen op een diepte > 1,5 m -mv volgens de archeologische verwachtings- en beleidskaart van de gemeente Molenwaard. Binnen het plangebied bevinden zich volgens deze kaarten dekzandafzettingen onder de Holocene afzettingen. 2.4
conclusie
Voor het plangebied kan de volgende archeologische verwachting worden geformuleerd binnen de verstoringsdiepte.18 Er geldt een middelhoge verwachting voor de periode Late IJzertijd tot Nieuwe tijd, waarbij onzeker is wanneer de Goudriaan precies is ontstaan. Van soortgelijke veenstromen is bekend dat deze in de Late IJzertijd-Vroege Romeinse tijd zijn ontstaan. Op grotere diepte kunnen archeologische resten vanaf het Laat-Paleolithicum voorkomen. Omdat er zich dekzandafzettingen bevinden onder de Holocene afzettingen is te verwachten dat het landschap daar al vroeg in het Holoceen overstroomde. In het onderzoeksgebied bevinden zich volgens de bodemkaart liedeerdgronden (klei op veen gronden).
18
In de archeologische inventarisatie, verwachtings- en advieskaart wordt in de vrijstellingsnormen geadviseerd om zolang
de door heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1% van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, de door heipalen beïnvloede ondergrond vrij te stellen van de verplichting van archeologisch onderzoek.
7
3
inventariserend veldonderzoek
3.1
verkennend booronderzoek (vs03)
3.1.1 doelstelling
Het uitgevoerde karterende booronderzoek heeft tot doel de in het bureauonderzoek geformuleerde middelhoge verwachting ten aanzien van vindplaatsen uit de Late IJzertijd - Nieuwe Tijd aan te vullen en te toetsen door deze op te sporen en in kaart te brengen. Hierbij dient zoveel mogelijk informatie verzameld te worden met betrekking tot de aard, omvang, datering, diepteligging, gaafheid en conservering van de eventuele vindplaatsen. 3.1.2 methode
Het booronderzoek is uitgevoerd conform de specificatie VS03 uit de KNA 3.3. Verslaglegging vindt plaats volgens specificatie VS05. Werkwijze Er is voor boringen gekozen, omdat deze methode het meest efficiënt zicht geeft op de opbouw van de bodem, grootschalige verstoringen en archeologie in de ondergrond. De boringen zijn verkennend van aard en de locatie is terug te vinden in bijlage 9. De beschrijving van de boringen is terug te vinden in bijlage 11. De boringen zijn uitgevoerd in het deel van het onderzoeksgebied, waar in de toekomst verstoring plaats zal vinden als gevolg van nieuwbouw. De locatie van de boringen is met behulp van GPS ingemeten. De maaiveldhoogte van de boorpuntenis met behulp van het AHN bepaald.19 De boringen zijn uitgevoerd met een guts met een diameter van 3 cm. Het opgebrachte materiaal is per laag bemonsterd en beschreven volgens de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB), dat gebaseerd is op NEN5104.20 Naast lithologische en bodemkundige aspecten is in het bijzonder aandacht besteed aan het wel of niet voorkomen van archeologische indicatoren als houtskool, verbrande klei/leem, aardewerk, (on)verbrand bot, natuursteen, fosfaatvlekken, baksteen en andere niet natuurlijke insluitsels. De beschrijving van de boorgegevens is digitaal vastgelegd met gebruikmaking van het software pakket Boorstaten!.21
19
Gegevens www.ahn.nl
20
Bosch 2005 en Nederlands Normalisatie Instituut 1989.
21
www.boorstaten.nl.
8
3.1.3 resultaten
Landschap Op basis van het bureauonderzoek werd de verwachting geformuleerd dat het onderzoeksgebied gelegen aan een veenstroom, de Goudriaan een middelhoge archeologische verwachting heeft voor archeologische resten uit de Late IJzertijd - Nieuwe Tijd binnen de diepte dat de funderingsbalken worden aangelegd. De aanwezigheid van liedeerdgronden wordt bevestigd door de boringen (bijlage 9 en 10). Het materiaal uit de boringen bestaat van onder naar boven uit mineraalarm rietveen (vanaf 2,3 à 2,4 m –mv en dieper), vervolgens uit zwak kleiig bosveen (0,5 à 0,8 tot 2,3 à 2,4 m –mv), sterk kleiig bosveen (0,60 à 0,65 tot 0,8 m) in boring 2 tot 4. In boring 1 bestond de ondergrond meteen uit zwak kleiig veen (0,5 tot 2,35 m –mv). Bovenop de veenondergrond is in boring 2 tot 4 een kleibovengrond aangetroffen bestaande uit een minerale eerdlaag van 20 tot 25 cm. In boring 1 bestaat de bovenste 20 cm van de kleibovengrond uit een minerale eerdlaag. In de kleibovengrond van boring 1 bevindt zich echter op 20 cm diepte nog een 15 cm dikke veenlaag opgebouwd uit bosveen. Onder deze veenlaag is een 5 cm dikke zwak humeuze, zwak zandige kleilaag met planten –en houtresten en vervolgens vanaf 40 cm tot 50 cm –mv een matig humeuze, zwak zandige kleilaag met planten –en houtresten. De bodemopbouw is intact, maar karakteristiek voor een landschap dat waarschijnlijk ongunstig was voor bewoning, getuige de aanwezigheid van middeleeuwse huisterpen op respectievelijk 35 m ten westen en 40 m ten oosten van het plangebied. Er zijn voor het onderzoeksgebied geen indicaties dat er opgehoogd is om het geschikt te maken voor bewoning. Verder is het niet duidelijk of het onderzoeksgebied daarvoor droog genoeg was voor bewoning. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren, dan wel antropogene bijmengingen aangetroffen. .
9
3.1.4 conclusie
Het inventariserend veldonderzoek door middel van boringen heeft de in het bureauonderzoek opgestelde archeologische verwachting kunnen toetsen en aanvullen voor het plangebied. In de ondergrond van het plangebied zijn in alle boringen klei-op veenafzettingen met een intacte bodemopbouw aangetroffen. De bodemopbouw en het terrein zijn echter karakteristiek voor natte omstandigheden, die weinig geschikt zijn en waren voor bewoning. Gezien de resultaten van het bureauonderzoek is duidelijk dat tenminste vanaf het jaar 1030 à 1040 na Chr. het terrein zo nat werd dat het noodzakelijk werd om een terp op te werpen voor bewoning. Het kan zijn dat het opwerpen van een huisterp noodzakelijk was vanaf het ontstaan van de Goudriaan veenstroom, ergens tussen de Late IJzertijd en Vroege Middeleeuwen. Verder zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen bij het verkennend booronderzoek. Het terrein was voor tenminste een groot deel van de periode waarbinnen de in het bureauonderzoek geformuleerde verwachting valt ongunstig voor bewoning zonder het opwerpen van een huisterp en verder is het onduidelijk of voor 1030 na Chr. de waterhuishouding wel geschikt was voor bewoning zonder dat een terp werd opgeworpen. De middelhoge archeologische verwachting kan daarom niet worden gehandhaafd voor de in het bureauonderzoek geformuleerde perioden.
10
4
conclusie en aanbevelingen
In opdracht van de heer Van der Grijn heeft Laagland Archeologie in november 2015 een Archeologisch Bureauonderzoek uitgevoerd. Het plangebied, waarvoor het archeologisch onderzoek is uitgevoerd, is gelegen aan de Zuidzijde 143A te Goudriaan, in de gemeente Molenwaard. In het kader van de voorgenomen nieuwbouw van een woonhuis dient een omgevingsvergunning aangevraagd te worden. De motivatie voor archeologische onderzoek is dat de voorgenomen ontwikkelingen zouden kunnen leiden tot aantasting van mogelijk aanwezige archeologische resten en waarden. Conform de Wet op de Archeologische Monumentenzorg en het gemeentelijk beleid dient het plangebied eerst te worden onderzocht op de aanwezigheid van archeologische waarden. Deze bodemingrepen kunnen een bedreiging zijn voor eventueel aanwezige archeologische resten. Dit onderzoek heeft bepaald wat de archeologische verwachting is voor het plangebied. Hiervoor wordt antwoord gegeven op de volgende vragen: Wat zijn de bekende en verwachte archeologische waarden binnen het onderzoeksgebied? Wat is bekend over het karakter, de omvang, datering, gaafheid en conservering van deze waarden? Voor het plangebied kan de volgende archeologische verwachting worden geformuleerd binnen de diepte dat de funderingsbalken worden aangelegd: een lage verwachting geldt voor de periode Paleolithicum- IJzertijd, waarbij vindplaatsen uit de Late IJzertijd nog net verwacht kunnen worden, afhankelijk wanneer de Goudriaan als veenstroom is ontstaan. Er is een middelhoge indicatieve archeologische verwachting voor de Late IJzertijd tot de Nieuwe tijd binnen de landschapseenheid van het plangebied. Gezien de middelhoge verwachting voor een onverstoorde archeologische vindplaats in-situ binnen de verstoringsdiepte in het plangebied, wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te voeren wat betreft de ondiepe ondergrond (de bovenste 2 m). Omdat op basis van dit bureauonderzoek tenminste een middelhoge archeologische verwachting is vastgesteld, maar niet met zekerheid bekend is of er een vindplaats aanwezig is of niet. Kan de in antwoord op vraag 1 uitgesproken verwachting onderschreven en aangevuld worden op basis van veldwaarnemingen? Welke informatie leveren deze waarnemingen ten aanzien van het karakter, de omvang, datering, gaafheid en conservering van de eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen? In de ondergrond van het plangebied zijn in alle boringen klei-op veenafzettingen met een intacte bodemopbouw aangetroffen. De bodemopbouw en het terrein zijn echter karakteristiek voor natte omstandigheden, die weinig geschikt zijn en waren voor bewoning. Het terrein was voor tenminste een groot deel van de periode waarbinnen de in het bureauonderzoek geformuleerde verwachting valt ongunstig voor bewoning zonder het opwerpen van een huisterp. De middelhoge archeologische verwachting kan daarom niet worden gehandhaafd voor de in het bureauonderzoek geformuleerde perioden. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren, dan wel antropogene bijmengingen aangetroffen.
11
Dienen er nog vervolgstappen genomen te worden om te komen eventueel aanwezige archeologische waarden vast te stellen en te waarderen, op basis waarvan uiteindelijk een beleidsbeslissing (meestal een selectiebesluit) genomen kan worden? Omdat voor het terrein van het onderzoeksgebied de middelhoge archeologische verwachting niet gehandhaafd kan worden op basis van het veldonderzoek wordt geadviseerd om voor de locatie verder geen archeologisch vervolgonderzoek op te leggen binnen de diepte dat de funderingsbalken worden aangelegd. Wat betreft de diepere ondergrond geldt dat: In het gebied van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden is een goede fundering van een pand van groot belang vanwege de vaak weinig draagkrachtige bodemopbouw (veen en klei). In de meeste gevallen zal de basis van een fundering worden gevormd door heipalen die tot op een stevig zandpakket geboord of geslagen worden. Het heien dan wel boren van dergelijke palen levert een zeer lokale verstoring van de ondergrond op en dus van het archeologisch bodemarchief. In de archeologische inventarisatie, verwachtings- en advieskaart wordt in de vrijstellingsnormen geadviseerd om zolang de door heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1% van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, de door heipalen beïnvloede ondergrond vrij te stellen van de verplichting van archeologisch onderzoek. 22
literatuur Berendsen, H.J.A./E. Stouthamer, 2001: Paleogeographic development of the Rhine-Meuse delta, The Netherlands, Assen. Berendsen, H.J.A., 2008: Landschap in delen. Overzicht van de geofactoren, Koninklijke Van Gorcum, Assen. Boshoven, E.H./A. Buesink/H.M.M. Geerts/J.S. Krist/L.A. Tebbens/J.M.J. Willems, 2009: Regio Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, een archeologische inventarisatie, verwachtings- en advieskaart (BAAC-rapport V-0.8.0185). Centraal College van Deskundigen (CCvD) Archeologie, 2006: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.3, vastgesteld op 9 december 2013, SIKB, Gouda. Archeologisch Informatie Systeem (ARCHISII), Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Amersfoort. Harbers, P., 1981: Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000; Toelichting bij kaartblad 38 Oost Gorinchem. Wageningen. Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW), 2de generatie, Globale Archeologische kaart van het continentale plat, Archeologische Monumentenkaart, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Amersfoort. STIBOKA, 1981: Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000, Toelichting bij de kaartbladen 38 Oost Gorinchem, Wageningen.
22
Boshoven et al, 2009, 135.
12
Bijlagen
13
Bijlage 1 Topografische kaart
14
Bijlage 2 Luchtfoto plangebied
15
Bijlage 3 bestaande situatie
16
Bijlage 4 nieuwe situatie
17
Bijlage 5 AHN-kaart
18
Bijlage 6
19
Bijlage 7
20
Bijlage 8Uitsnede archeologische verwachtings - en beleidskaart van de gemeente Molenwaard
21
Bijlage 9 boorpuntenkaart
22
Bijlage 10 Boorstaten
23