www.ludiek-pedagogiek.eu Trainingsdoelen voor 21e eeuw De vijf kerncompetenties van de mens zijn te benutten door de maatschappij, maar zijn vele male rijker te ontwikkelen ten dienste van het persoonlijke leven. We bespreken hier doelen die binnen spel te trainen zijn en ook buiten spel ieder ter beschikking staan. (zie leerlijnen voor levenskunst). We verwijzen naar de boeken Spelen vanuit verbeelding en Spelen is de Kunst, voor een rijke variatie aan spelvormen per competentie om deze te trainen. De spelsuggesties Skills4de21E, kun je naar eigen inzicht richting geven vanuit onderstaande trainingsdoelen. Er is een leeftijdsopbouw aangebracht, maar deze is slechts globaal richtinggevend. Vele factoren zijn van invloed op iemands ontwikkeling in deze. Zintuiglijke competentie - Verbeelding 4-5 jarigen kunnen - situaties uit de beleving van de dagelijkse werkelijkheid in hun spel gebruiken; - op verschillende spelimpulsen van de leraar reageren: verhalen, prentenboeken, attributen, decor, liedjes, versjes; - spelenderwijs, zowel zelfstandig als samen met de begeleider, een spelwerkelijkheid fantaseren en handelen daarbinnen. 6-7-8 jarigen kunnen (de vorige +) - (eigen) spelwerkelijkheid en dagelijkse werkelijkheid onderscheiden; - onder leiding van de begeleider het verloop van een eenvoudig spel verzinnen en spelen dit daarna uit. 8-9-10 jarigen kunnen (de vorige +) - improviserend spelen vanuit gegeven spelinformatie over (functionele- , sociale -, theatrale) rollen, plaats, tijd, emotie of verhaalbegin; - in hun spel dagelijkse situaties betrekken die voor hen van belang zijn. Zij richten zich daarbij vanuit hun voorstellingsvermogen op het vinden van adequate mogelijkheden van handelen in een bepaalde situatie. 11-12-13 jarigen kunnen (de vorige +) - voor hun spel uit inspiratiebronnen als: eigen ervaringen, gevoelens, gewaarwordingen, teksten, thema's, gamewereld en presentaties van de diverse kunsten putten. - bronnen aanboren door te associëren op gegevens, - eigen ideeën en werkelijkheden combineren tot een nieuwe spelwerkelijkheid - werkelijkheid van spelwerkelijkheid scheiden. 13-14-15 jarigen kunnen (de vorige +): - eenvoudige teksten (krant, verhaal, toneel,) gebruiken als spelgegeven. - in een verbeelde werkelijkheid een metafoor van de realiteit herkennen; - hun eigen verhalen, ervaringen, situaties vormgeven in spel. - teksten omzetten in spelbeelden; - literaire verhalen en dialogen gebruiken als spelgegeven. - een thema omzetten in spelbeelden die leiden tot een eigen spel ; - actuele gebeurtenissen gebruiken als spelgegeven verwerken in een spel . - presentatie van andere kunstdisciplines gebruiken als spelgegeven; 16-17-18 jarigen kunnen (de vorige +): - passende spelbeelden associëren voor meningen,gevoelens, ideeën; - abstracte opdrachten omzetten in speelbare beelden;
- passende spelbeelden ontwerpen om een sociaal of maatschappelijk thema te onderzoeken; - spelen met de relatie tussen werkelijkheid en spelwerkelijkheid in presentaties; - meer kunstvormen gebruiken/toepassen binnen een spel 18-24 jarigen kunnen vanuit de vorige in meer of mindere mate - passende spelbeelden associëren voor een specifieke doelgroep; - ideeën ontwikkelen om een locatie als spelomgeving te gebruiken; - ideeën ontwikkelen om eigen spel en dat van anderen te verbeteren. - een reële en irreële verbeelding afwisselend oproepen in spel en zodoende vervreemding voor anderen bewerkstelligen - zich onbekende werelden en abstracte gegevens voorstellen en inleven - eigen - en andere bronnen naar eigen wijsheid hanteren. Velen zijn de mening toegedaan dat verbeelding niet te toetsen is, omdat het binnenin ons plaats heeft en pas in een of andere vormgeving (beeld, beweging, klank, woord, gebaar, handeling) waarneembaar wordt. Hierdoor krijgt het vaak onvoldoende trainingsaandacht. Door niet expliciet het aanboren van de verbeelding te oefenen, blijven vele afhankelijk van de enkeling die altijd wél ideeën heeft. Motorische competentie en het Instrument (lichaam&geest) 4-5 jarigen kunnen - experimenteren met de uitingsmogelijkheden van stem, beweging of mimiek; - reageren op uitnodiging van de begeleider op de spelsituatie, door middel van hun stem, mimiek of handelingen. 6-7-8- jarigen kunnen (de vorige +) - zich non-verbaal en verbaal uiten in spel; - met aanwijzing van de begeleider letten op beweging, houding en mimiek; - met aanwijzing van de begeleider letten op stemgebruik, volume, intonatie en tempo; - tijdens het spel min of meer een Wie (de rol) en Wat (het gegeven) vasthouden. 8-9-10 jarigen kunnen (de vorige +) - stem, houding, beweging en mimiek, zowel afzonderlijk als in samenhang toepassen; - de hoofdkenmerken van een rol (leeftijd, houding, stem) en een situatie (plaats en tijd) gedurende het spel vasthouden. 11-12-13 jarigen kunnen (de vorige +) - in spelsituaties emoties, handelingen, situaties, woorden en begrippen vormgeven, met behulp van houding, beweging, mimiek en stem; - stem, beweging en mimiek vergroten en versterken; - taal en stem vanuit eigen of functionele rolintentie en/of emotie inzetten; 13- 14-15 jarigen kunnen (de vorige +): - nuances aanbrengen in de beweging, houding, mimiek, tekst en stem (tempo, volume, intonatie) van een rol vanuit intenties en/of emoties; - keuzes maken in hun spelactie vanuit gevoel voor stilering en inzicht; - bij presentatie letten op volume, articulatie, intonatie (emotie), tempo, timing en intentie; - zich bewust zijn van de ander en hun werking op de ander 16 -17-18 jarigen kunnen (de vorige +): - een rolkarakter genuanceerd fysiek vormgeven in houding, handelingen, bewegingen en mimiek;
- een rolkarakter laten doorklinken in stemgebruik door middel van tempo, pauzering, intonatie, ritme, intensiteit, klankkleur; - een personage samenhangend genuanceerd fysiek vormgeven; - bewust hun eigen fysieke positie hanteren ten opzichte van hun medespelers en de speelruimte. - zeer verschillende personages in stem, beweging en mimiek overtuigend vormgeven; 18-24 jarigen kunnen vanuit de vorige in meer of mindere mate: - bewust gebruikmaken van stem, taal, houding, beweging en mimiek; - stem, beweging en mimiek aanpassen aan de omstandigheden. - hun aandacht gericht geven aan zichzelf, de eigen rolfunctie, de actuele situatie, de compagnons en eventuele toeschouwers; - in hun beroepsmatig functioneren het expressievermogen van jongeren enigszins ontwikkelen, waardoor zij niet alleen verbaal maar ook non verbaal kunnen articuleren. Sociaal emotionele competenties - Samenspel 4-5 jarigen kunnen - in samenspel met één ander hun aandacht op hun eigen rol houden, en een of enkele kenmerken daarvan kort uitspelen in reactie op de ander; - in samenspel met de begeleider hun rol in groter groepsverband langere tijd meespelen. 6-7-8 jarigen kunnen (de vorige +) - improviseren vanuit aanwijzing en begeleiding van de begeleider in kleine groep een spel vanuit de drie W's: Wie, Wat en Waar (een rol, een verhaal of gegeven en een plaats); - in samenspel met de begeleider in rol tegenspel geven vanuit een eigen positie in het verhaal. 8-9-10 jarigen kunnen (de vorige +) - in samenspel met de begeleider hun rol nuanceren en spelspanning laten ontstaan. 11-12-13 jarigen kunnen (de vorige +) - tijdens een spel impulsen in een wisselwerking met anderen geven en ontvangen, ze maken hierbij gebruik van mogelijkheden als stem, taal, emotie, mimiek, houding, gebaar, beweging en handeling. - tijdens spel de eigen rol en de eigen actie plaatsen binnen de spelcontext; - tijdens spel in rol reageren op elkaars rol binnen de spelcontext; - voorzetten geven waar medespelers functioneel op kunnen reageren. 13-14-15 jarigen kunnen (de vorige +) - tijdens spel houding, beweging, mimiek en stem nuanceren vanuit de rolintenties en emoties van medespelers; - non-verbaal in rol blijven, wanneer de focus bij een andere speler ligt; - tijdens het verloop van een spel spelgegevens als rol, actie, ruimte en plaats in samenhang hanteren; - rolgetrouw acties ondernemen, die reacties van medespelers uitlokken; - rolacties van anderen interpreteren, incasseren en verwerken; - zodanig inspelen op het spel van anderen dat de interactie het spelverloop bepaalt. - timing en spanningslijnen hanteren in het samenspel. 16-17-18 jarigen kunnen (de vorige +) - getrouw het rolkarakter reageren op andere personages; - betekenisvol reageren op spelaanzetten van tegenspelers; - schakelen in emoties en status, wanneer het spelverloop dit vraagt;
- een spanningsopbouw aanbrengen in een samenspel; - zodanig timen en inspelen op het spel van anderen, dat spelspanning voelbaar wordt; - tijdens het verloop van een spel spelgegevens als rol, actie, ruimte, plaats en verhaal hanteren vanuit inzicht en dit verloop richten op interessante spelontwikkeling; - zich bewust zijn van de uitwerking die zij hebben op anderen en kunnen daarmee ’spelen’. 18-24 jarigen kunnen vanuit de vorige - hun vermogen tot samenspelen en werken persoonlijk en functioneel binnen hun toekomstig beroep inzetten - ondersteunend spelen, zodat de focus bij de ander komt te liggen; - de aandacht van de doelgroep richten op de eigen functionele rol; - stiltes betekenisvol hanteren in het samenspel met de doelgroep; - de rode draad in een bijeenkomst helder houden; - via eigen rolacties doelgroepleden bijsturen en de focus helder houden; - interactief inspelen op reacties uit de doelgroep. - met de doelgroep gericht improviserend een proces realiseren; - communiceren in allerlei omstandigheden. Cognitieve competenties - vormgeving 4-5-6 jarigen kunnen - bouwen met aanwezige materialen en attributen uit de klas hun eigen spelomgeving; - primaire emoties en enkelvoudige handelingen vormgeven met behulp van beweging, mimiek en stem; - bij het spelen hun aandacht richten op hun eigen rol, en houden een of enkele kenmerken daarvan kort vast; 6-7-8 jarigen kunnen (de vorige +) - met behulp van de begeleider hun eigen verhaal maken en geven dit vorm; - een situatie min of meer uit spelen vanuit inzicht in (kop en staart) van een verhaal; - vanuit een eigen associatie vormgeven aan eenvoudige gegevens uit verhaalelementen zoals Wie (de rol), Wat (het verhaal), en Waar (de plaats); - associatief vormgeven aan wereldoriëntatie, taal e.a. onderwijsleersituaties; - onder begeleiding van de begeleider iets presenteren. 8-9-10 jarigen kunnen (de vorige +) - bij het bedenken van een spel gebruik maken van de verhaalelementen Wie – Wat Waar en begin – midden - eind; - tijdens een spel de hoofdkenmerken van een rol vasthouden; - een spel presenteren. 11-12-13 jarigen kunnen (de vorige +) - bij het bedenken van speelverhalen ook gebruik maken van de verhaalelementen Wanneer – Waarom en een climax; - een Wie, Wat en Waar in spel herkenbaar vormgeven; - een Wanneer en Waardoor mee laten spelen in hun spel; - een rol opbouwen en durven expressief te spelen; - bij het spelen hun aandacht gericht houden op zowel alleen zichzelf, als op zichzelf en medespelers - een rode draad ook in een ingewikkeld spelverloop helder houden; - na overleg zelfstandig structuur in een spel aanbrengen wat betreft begin, aandacht vragend midden (hoogtepunt) en effectief einde en een spel helder uitspelen; - een zelfstandig vormgegeven spel presenteren aan groepsgenoten. 13-14 -15 jarigen kunnen (de vorige +)
-een aangereikt (of eigen idee) helder vormgeven in rolhandeling en motief. - na overleg structuur aanbrengen in een spel, door middel van handeling en motief, - een spel helder uitspelen vanuit eerder vastgestelde bedoelingen; - in een presentatie min of meer karakter – emotie – intentie van een personage herhalen en daarmee eenzelfde samenspel realiseren als in eerdere versies; - de invloed van het ruimtegebruik en de feitelijke onderlinge verhouding op een situatie ontdekken - bij presentatie blijven letten op volume, articulatie, intonatie, tempo, emotie en intentie; - een vormgegeven spel presenteren aan derden. 16 -17-18 jarigen kunnen (de vorige +) - een rol uitbouwen tot een geloofwaardig personage met emoties, karaktertrekken, leeftijd en sociale status; - symbolen betekenisvol hanteren in een spel; - attributen selecteren voor het te spelen spel en deze betekenisvol hanteren; - de invloed van het ruimtegebruik en de feitelijke onderlinge verhouding op een situatie hanteren vanuit beoogde bedoelingen; - beeld en muziek betekenisvol gebruiken; 18 -24 jarigen kunnen vanuit de vorige - zelfstandig een spel ontwerpen, vormgeven en presenteren; - meerdere verhaallijnen in een spel hanteren; - verschillende locaties en de daar geboden mogelijkheden hanteren; - een spel afstemmen op en spelen voor specifieke doelgroepen; - elkaar aanwijzingen geven qua samenspel en gebruik van ruimte en materialen - een spelpresentatie meerdere keren min of meer letterlijk herspelen; - de vormgeving zo inzetten dat dit ondersteunend werkt in de communicatie richting anderen; Creatieve competenties - Inzicht 4-5 jarigen kunnen - kennismaken met theater via school - en tv-voorstellingen uit onze hedendaagse interculturele samenleving, waardoor het voorstelling- en inlevingsvermogen gestimuleerd wordt; - napraten over voorstellingen onder leiding van de begeleider. 6-7-8 jarigen kunnen (de vorige +) - gebruik maken bij het bespreken van spel van begrippen als: verhaal, plaats, spel, speler en spelwereld (spelwerkelijkheid, ‘alsof–wereld’). 8-9-10 jarigen kunnen de vorige +) - bij het bespreken van spel gebruik maken van begrippen als: beeld, rol, tijd, situatie, gebaar, handeling, houding, mimiek en beweging; 11-12-13 jarigen kunnen (de vorige +) - bij het bespreken van presentaties gebruikmaken van de volgende begrippen: emotie , spanning, verbaal, non-verbaal – special effects; - presentatiekwaliteiten zoals overtuigingskracht, bewegingskwaliteit, fantasie, improvisatietalent van zichzelf en van groepsgenoten verwoorden; - over het gebruik van stem, houding, beweging en mimiek in eigen spel reflecteren; - dagelijkse situaties die voor hen van belang zijn in spel, uitwerken en onderzoeken; 13-14-15 jarigen kunnen (de vorige +) - de begrippen Wie, Wat – Waar - Wanneer en Waarom, hanteren in het voorbereiden
van een spel; - in de voorbereiding en nabespreking van een spel spelgegevens als rol, actie ruimte, plaats en verhaal van elkaar onderscheiden en benoemen. - vanuit gerichte kijkopdrachten reflecteren op de vormgeving van hun verbeelding. - vanuit gerichte kijkopdrachten spanningsopbouw, drijfveren en intenties herkennen in publiekelijke presentaties van commercie, politiek en informatieve programma’s 16-17-18 jarigen kunnen (de vorige +) - de functies van spel in het gewone leven aangeven en voorbeelden geven; - spel en vormgevingstechnieken benoemen die gebruikt worden in de media; - de betekenis van vormgevingsaspecten herkennen en aangeven met welk doel deze worden gebruikt; - reflecteren op effecten van spel in het dagelijks leven. - informatie verstrekken over een eigen gerealiseerd spel . 18-24 jarigen kunnen vanuit de vorige -inzicht ontwikkelen in hun eigen persoonlijk en beroepsmatig handelen - samenhang benoemen tussen spel en vormgeving in samenleving, commercie, politiek - in hun beroepsmatig functioneren anderen inzicht in hun eigen handelen geven en in dat van publieke figuren - in hun beroepsmatig functioneren anderen onderscheid laten maken tussen spel en werkelijkheid. Het hier bovenstaande is een bewerking uit eerder werk: Spelen vanuit verbeelding en Spelen is de Kunst. Graag reacties, correcties en aanvullingen naar
[email protected]
Ubbergen, zomer 2014 Lidwine Janssens