1990 7/3 RONDOM DEN HERDENBERGH Tijdschrift van de Historische Vereniging Hardenberg en Omgeving Lidmaatschap f 22,50 per jaar. Bestuur: Mevr. H. v.d. Anker-v.d. Brand te Slagharen, voorz. W.B. Meijer te Kloosterhaar, secr. M.J.F. Valkman te Hardenberg, penningm. L Bruins te Vroomshoop, lid. F. Ekkel te Kloosterhaar, lid. Mevr. G. Jonkhans-Kampman te Radewijk, lid Mevr. F. Kampman-Herbert te Oud-Bergentheim, lid. L Odink te Lutten, lid. A. de Roo te Hardenberg, lid. Het adres van de secretaris is: Postbus 127, 7770 AC Hardenberg. Telefoon secretaris: 05234-1249.
Redactiecommissie: J.TA te Gussinklo J. Weitkamp C. Lina, elndred. Redactieadres: Bruchterweg 17, 7772 BD Hardenberg, tel. 05232-6?274.
Bankrelatie: Rek. nr, 3849.47.824 bij Rabobank Hardenberg. (Postrek. v.d. bank: 812263)
Inhoud: pag . 1.
Van de redactie
751
2.
Bevrijders in de lucht
3.
Albertus Weerts (vervolg)
4.
Belevenissen van een Hardenberger jongen in oorlogstijd
5.
Berend Jan Waterink en de Dodenherdenking
6.
Van de bestuurstafel ..........................................................................
.
F.L. Meijler
........................................................... J. de Witt
!. Kan
751 760
764 C. Lina-
Hei overnemen van artikelen of gedeelten daarvan uit au tijdschrift mag alleen na daartoe verkregen toestemming van de redactie.
773
omslag
Van de redactie Het derde nummer van ons historische tijdschrift is dit jaar geheel gewijd aan gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog, die zich in Hardenberg en omgeving afspeelden. In het eerste artikel lezen we hoe „George", de latere hoogleraar in de cardiologie F.L. Meijler, dit jaar in Texas de ingenieur Robert F. Pipes is gaan opzoeken. Beiden schreven een boek over hun oorlogservaringen, Meijler als jonge joodse onderduiker en Pipes als boordschutter van een Amerikaanse bommenwerper die in onze streek werd neergeschoten. Van Meijlers boek 01 „Kun jij een aardappel maken?" zal een vertaling verschijnen in Amerika, aangevuld met avonturen van Bob Spikes, die deze beschreef in zijn boek „The Playboy Crew". Een van de hoofdstukken uit dat nieuwe boek vindt u in ons blad in de Nederlandse versie. Uit Israël kregen we van Izak Kan het vervolg op zijn boeiende verhaal hoe hij met Jo Frank na veel bange omzwervingen erin slaagde een veilig onderduikadres te vinden bij de verzetsheld Albertus Weerts. We prijzen ons gelukkig dat hij deze avonturen op zo'n voortreffelijke manier op papier heeft willen zetten. Niet minder interessant is de bijdrage van de heer J. de Witt die ons verraste met een aantal bladen uit een dagboek dat hij in de oorlogsjaren als kleine jongen bijhield en waarbij de tekening van een luchtslag boven Hardenberg niet ontbreekt. De laatste bijdrage verhaalt hoe de oude dichterlijke landbouwer Berend Jan Waterink (hij overleed dit jaar op 92-jarige leeftijd) na het bezoeken van de dodenherdenking een ontroerend gedicht schrijft.
Bevrijders in de lucht
F.L Meijler
Dit is het verhaal van een Amerikaanse bommenwerper en haar bemanning, die eind april 1944 in de buurt van Daarle (tussen Vriezenveen en Vroomshoop) neerstort. De naam van het vliegtuig is „Playboy" en haar mascotte is Donald Duck, als grote versierder gekleed.
Berichtje in De Telegraaf van 29 april 1944. 751
Zaterdag 29 april 1944 Het is zaterdag 29 april 1944 (zie afb. 1), mijn 19e verjaardag. Op de boerderij van Weerts in Kloosterhaar*, waar ik vanaf 1942 ondergedoken ben, klinken werkgeluiden. In tegenstelling tot de zondag, de Dag des Heeren, wordt op deze voorjaarszaterdag, net als op andere werkdagen, geploegd, gezaaid, of gepoot. Het is stralend weer, de lente doet zich gelden. Dan, ver boven ons, nadert het diepe, brommende geluid van grote zwermen Amerikaanse bommenwerpers, op weg naar Duitsland. Op dagen dat de hemel bewolkt is, kennen en herkennen we het geluid van de naderende vrijheid. Als de lucht onbewolkt is, zoals nu, kan men de vliegtuigen zien, als kleine zilveren stippen, gevolgd door lange witte strepen, veroorzaakt door de condens uit de motoren. We kijken omhoog en weten dat met iedere bommenwerper de bevrijding dichterbij komt. Het aantal stippen in de lucht is niet te tellen, maar later horen we dat het er die dag 1500 zijn geweest. Luchtgevechten Soms zijn er luchtgevechten tussen Duitse en Amerikaanse jachtvliegtuigen. Als de bommenwerpers terugkomen, vliegen er soms enkele te laag en vaak zijn er achterblijvers, die dan door de Duitsers bestookt worden. We horen de mitrailleurs ratelen, hoog in de lucht en vrezen voor het leven van onze Amerikaanse vrienden. Het komt geregeld voor dat een vliegtuig, met een schril en gillend geluid, neerstort. Soms kunnen we de neerstortende machine duidelijk zien en dan weten we of het een bevriend of vijandelijk vliegtuig is. Een geweldige knal en een zwarte rookpluim in de verte verraden het lot van een vliegtuig en vaak van de bemanning. Af en toe weet de bemanning het vliegtuig tijdig te verlaten, waarna de machine als een ongeleid projectiel een bedreiging vormt voor de buurt waar hij neerkomt. Gelukkig was NO-Overijssel dunbevolkt en het is me niet bekend dat een neerstortend vliegtuig een huis of boerderij heeft geraakt. Het lijkt erop of de strook tussen Coevorden en Almelo een voorkeursaanvliegroute is voor de Amerikaanse bommenwerpers. In april 1944, zo'n week of zes voor de invasie in Normandië, verweren de Duitsers zich nog in de lucht. De ,,Heimat" moet beschermd worden, ook al wordt het tijd dat het,,Herrenvolk" z'n trekken thuis krijgt voor Warschau, Rotterdam en Coventry. Een koekje van eigen deeg. Beetje bij beetje wordt Duitsland tot puin gebombardeerd, maar op 29 april 1944 weten we (nog) niet wat er zich precies afspeelt. We zijn getuige van een drama dat zich voor onze ogen voltrekt, maar waarvan we de omvang niet kennen. Vele jaren later gaan we ons verdiepen in wat zich boven onze hoofden heeft afgespeeld. Een titanenstrijd tussen mensen die elkaar niet kennen en nooit hebben gezien of zullen zien. De B-24 bommenwerper In iedere bommenwerper bevinden zich tien mannen. Een piloot en een co-piloot, een navigator en een bombardeur, een boordwerktuigkundige (tevens mitrailleurschutter in de plexiglazen koepel bovenop het vliegtuig), een radio-operateur, twee schutters in de koepels links en rechts van het vliegtuig, en tenslotte nog een man in de plexiglazen staartkoepel van het vliegtuig. Dit betekent dat er op die bewuste zaterdagochtend 15.000 Amerikaanse militai* Zie Meijler F.L Kun jij een aardappel maken? Utrecht, Uitg. Bunge, 1987. 752
ren hoog in de lucht boven Nederland hun leven wagen voor onze bevrijding. Bevrijders op vleugels, letterlijk, want in die dagen bestond de Amerikaanse luchtmacht voornamelijk uit B-24 Liberator bommenwerpers (afb. 2)*. ,,Liberator" is het Engelse woord voor bevrijder - een toepasselijker naam voor deze vliegtuigen is nauwelijks denkbaar. De naam werd bedacht door de echtgenote van de directeur van de fabriek (Consolidated Aircraft Company), waar de bommenwerpers werden gebouwd. Men realisere zich dat er ruim 18.000 van deze vliegtuigen tijdens de oorlog werden geproduceerd; in een bepaalde periode kwam er iedere vier uur één vliegtuig gereed, dat zijn er zes per dag! Er werd door 30.000 mensen dag en nacht gewerkt. Later komen daar de „Vliegende Forten" bij, een ander type bommenwerper, dat duidelijk onderscheiden kan worden van de Liberator. Om een idee te geven: onze huidige Boeing 747 is meer dan 10x zo groot als de Liberator. De „8th AF" De vliegtuigen behoren tot de Amerikaanse 8e Luchtmacht, die in Engeland is gestationeerd. Behalve materieel en vliegend personeel had de „8th AF", zoals de 8e Amerikaanse luchtmacht werd en nog steeds wordt genoemd, vele duizenden mensen aan ondersteunend personeel. Het totaal aantal militairen binnen de 8th * William Green: Famous Bombers of the Second World War. Londen, Macdonald & Jane's, 1975. 753
AF bedroeg in die dagen tussen de 200 en 300 duizend. Bij een dergelijk groot aantal mensen behoren uiteraard artsen die de gezondheid van vliegend- en grondpersoneel moeten bewaken. Gezien de geïmproviseerde en vaak primitieve behuizing in het grillige Engelse klimaat was het ziektepercentage hoog. Bovendien keerden vliegtuigen terug met min of meer ernstige gewonden aan boord. Verder moet men zich realiseren dat ook zonder luchtafweergeschut en aanvallen van Duitse jagers zo'n tochtje naar Berlijn heen en terug geen sinecure was. Men zat 7-8 uur in een onverwarmd vliegtuig met minimale sanitaire voorzieningen en wat noodrantsoenen als proviand. De vliegtuigen vlogen op zo'n 7000 m hoogte bij een buitentemperatuur van -20 tot -30°C. Er werd dus honger en kou geleden op die vluchten. En ik was in die dagen stikjaloers op die mensen in die bommenwerpers. Zij konden iets doen voor de goede zaak. Hoeveel en hoezeer er geleden werd, besefte ik niet.
Dr. Howard B. Burchell Kort en goed, die duizenden mensen in de lucht stonden aan grote gevaren bloot en ook hun gezondheid werd door de barre omstandigheden, waarin ze verkeerden, voortdurend bedreigd. De 8th AF beschikte dan ook over een uitgebreide medische dienst en er viel dus best wat te doen voor de artsen van dat luchtmachtonderdeel. Een van die artsen was Dr. Howard B. Burchell (afb. 3), die na de oorlog cardioloog zou worden aan de beroemde Mayo Clinic in Roche-ster, Minnesota, en hoogleraar aan de University of Minnesota. Dr. Burchell is later een van mijn beste vrienden geworden en via regelmatige correspondentie en wederzijdse bezoeken zijn we op de hoogte gebleven van eikaars wel en wee. Als veteraan van de 8th AF ontvangt Dr. Burchell ieder kwartaal het orgaan van de 8th AF, het „8th AF News" (afb. 4). In juli 1989 verschijnt daarin een artikel van een zeker Robert F. Pipes, tijdens de oorlog boordwerktuigkundige van een van de vele duizenden Liberators (afb. 5). Dr. Burchell leest dat artikel, getiteld Dr. Howard B. Burchell. „Escape and Evasion", dat in deze context het best vertaald kan worden met „Ontsnappen en Onderduiken". Als ondertitel ziet hij „The hospitable Hollanders" - de gastvrije Nederlanders - en zijn belangstelling is gewekt. Als dan nog blijkt dat het gaat om een bommenwerper die neerstort in een gebied waarvan Dr. Burchell weet dat ik daar in de oorlog heb vertoefd, dan is hij als het ware klaar wakker, maakt een fotokopie van het bewuste artikel en stuurt mij dat toe. 754
755
Robert F. Pipes, schrijver van „Escape and Evasion" Aanval op Berlijn Het is dus 29 april 1944, ongeveer 4 uur in de morgen, ergens op een verlaten vliegveld in middenEngeland. Het is nog donker. De piloot en commandant Frank V. Cotner van B-24 Liberator Bomber „Playboy", serienummer 41 -29399, wekt zijn bemanning omdat er die dag een missie gevlogen moet worden. De bemanning had in feite vrij omdat ze net haar elfde vlucht naar Duitsland heeft volbracht. Een van de bemanningsleden is dan ook afwezig en moet op die bewuste vlucht vervangen worden door een 20-jarige jongeman, Robert J. Falk, die nog nooit eerder een missie heeft gevlogen en net kersvers uit New York is aangekomen. Het vliegtuig van Frank Cotner uit Columbus, Ohio, behoort tot het 784ste Squadron van de 466ste bommenwerpersgroep van de 8ste Amerikaanse Luchtvloot. Zonder te hebben ontbeten, begeeft onze groep van tien zich naar de „squadron briefing room", waar ze hun opdrachten ontvangen. Het doel van die dag is Berlijn en voor Playboy het station aan de Friedrichstrasse. Om ongeveer 6 uur stijgen de bommenwerpers op van diverse vliegvelden in Engeland en tegen 7 uur hebben ze een formatie gevormd, die de oversteek over de Noordzee begint. Al op de heenweg boven Nederland worden ze bestookt met 88 mm luchtafweergeschut en verschijnen ook al Duitse jagers in de lucht. Die zijn echter voorzichtig, omdat de bommenwerpers worden begeleid en beschermd door Amerikaanse jachtvliegtuigen, zoals de P-47 Thunderbolt, de P-38 Lightning en de P-51 Mustang. 756
Betrekkelijk ongeschonden bereiken de formaties, die we op de boerderij van Weerts over ons heen horen en zien vliegen, Duits grondgebied. Maar naarmate ze verder van huis raken, verdwijnen de Thunderbolts en Mustangs één voor één, omdat hun benzine opraakt, en moeten de bommenwerpers zonder jagerbescherming verder. Boven Duitsland wordt het luchtafweervuur steeds heviger en nog vóór Berlijn wordt een van de vier motoren van de bommenwerper van onze vrienden kapot geschoten. Het lukt echter in formatie te blijven en de vier bommen van elk zo'n 1000 kg af te werpen op of nabij (zoals het officiële verslag dat vermeldt) het station Friedrichstrasse. Ondertussen lijdt de formatie door het hevige luchtafweervuur ernstige verliezen. Een aantal bommenwerpers stort brandend neer of ontploft in de lucht Tussen al dat geweld moet er gevlogen en genavigeerd worden en moeten zo mogelijk ook nog toegewezen doelen worden geraakt. Een hel in de hemel De mannen gaan door een hel en het vliegtuig, dat wij op de voet volgen, wordt nóg eens geraakt en kan de hoogte en het tempo van de ongeschonden vliegtuigen niet vasthouden. Ze raken steeds verder achter en nu durven de Duitse jagers wel. De reeds beschadigde bommenwerpers worden aangevallen door een 40-tal Focke Wulf 190 jachtvliegtuigen en ook Playboy ontsnapt niet aan de Duitse jagers. Het vliegtuig wordt hevig bestookt en letterlijk doorzeefd met kogels. De jonge man op zijn eerste vlucht boven vijandelijk gebied krijgt een kogel in zijn hoofd en is onmiddellijk dood. De schutter in de staartkoepel raakt ernstig gewond, maar weet het inwendige van het vliegtuig nog te bereiken. Ondertussen slagen Frank Cotner en zijn bemanning er nog in drie Duitse jagers neer te schieten, maar het eigen vliegtuig verliest brandstof en vliegt nog maar op anderhalve motor. Het wordt duidelijk dat ze Engeland niet meer kunnen bereiken, ook al halen ze weer wat ruimer adem, omdat ze in het gebied komen van hun eigen jachtvliegtuigen. De Amerikaanse Thunderbolts maken korte metten met de Focke Wulfs, maar Liberator 41-29399 is gedoemd ten onder te gaan. Piloot Cotner stelt alles in het werk om zijn vliegtuig tot boven Nederlands grondgebied in de lucht te houden, omdat dan de ontsnappingskansen van de bemanning groter zijn. Dat moet ook weer niet te lang duren, want Nederland is een klein landje en de kans is groot dat je met je bommenwerper in de koude Noordzee terecht komt en het IJsselmeer is al evenmin een aantrekkelijke landingsplaats voor iemand die nog nooit met een parachute uit een vliegtuig is gesprongen. Kunt u het zich voorstellen: in de deuropening staan van een kreupel vliegtuig dat ieder moment kan neerstorten en naar beneden te moeten springen, zonder dit ooit geoefend te hebben, terecht te komen in een gebied waar je niets van afweet en bij mensen die je taal niet spreken? Een van de bemanningsleden durft dan ook niet te springen en moet letterlijk door zijn vrienden uit het vliegtuig worden gegooid. Robert Pipes loopt nog even naar voren om te zien of zijn piloot wel meekomt, maar die is net zelf bezig zich ervan te vergewissen of alle bemanningsleden het vliegtuig hebben verlaten. De gesneuvelde Robert Falk laten ze in het vliegtuig achter. De piloot zet de machine op een automatische koers, in de hoop dat het vliegtuig in het IJsselmeer stort en dus geen huizen treft. Eén na één springen de overlevende negen mannen naar buiten, ook de gewonde schutter uit de staartkoepel. Het vliegtuig vliegt echter 757
758
niet richting IJsselmeer. Het begint tijdens het dalen langzaam te draaien en maakt een aantal cirkels in de lucht, totdat het tenslotte vlak bij de boerderij van de familie Teunis, Wierdenseweg 27 in Daarle, in een glijvlucht, na een aantal bomen onttopt te hebben, neerkomt. Het vliegtuig vliegt niet in brand en iemand ziet nog kans de radio eruit te slopen voordat de moffen komen. De bemanningsleden van onze bommenwerper raken verspreid door de wind. Twee bemanningsleden komen neer in de buurt van Ommen, waar ze aanvankelijk worden verborgen door Baron Van Pallandt. Pipes en een van de boordschutters komen 14 waarschijnlijk neer in de buurt van Mariënberg of Den Ham, helemaal duidelijk is dat niet, maar hij en zijn collega worden dank zij hulp van de lokale bevolking niet ontdekt en weten aan de Duitsers te ontkomen. Robert F. Pipes Nu begint er een nieuw avontuur voor Robert F. Pipes, oud 25 jaar, een avontuur dat hem in nauw kontakt brengt met een aantal Nederlanders. Op dit avontuur kom ik in een vervolg op dit verhaal later terug. De betrokken mensen, voorzover nog in leven, wil ik nog bezoeken en details van hen vernemen. Bob Pipes, die dit jaar 72 jaar wordt (fig. 6), woont samen met zijn vrouw Betty in Durant, Oklahoma, U.S.A., een plaats waar ik nog nooit van gehoord had. Ik bezocht hem daar op 22 maart 1990, nadat ik met veel moeite zijn adres had gevonden. Pipes was en is een moedig man, die de Nederlandse aardrijkskunde goed blijkt te hebben bestudeerd. Hij heeft mij zijn belevenissen verteld en er ook zelf een boek over geschreven.
Op dit moment, 50 jaar na de Duitse inval, is het goed ons in dankbaarheid te realiseren welke offers zijn gebracht en welke moed is betoond door jonge mensen, bijna nog kinderen. Dank zij die „kinderen" zijn we 45 jaar geleden van het Duitse juk bevrijd. Tegen de achtergrond van de snel naderbij komende Duitse hereniging is het goed ons te realiseren wat dat Duitse juk heeft betekend en welk leed het heeft gebracht. Veere, Pasen 1990 759
Albertus Weerts (vervolg)
I. Kan
Nog juist voor spertijd ben ik weer terug, doodmoe, maar met een tevreden gevoel. We hebben de eindjes weer aan elkaar geknoopt. Weerts maakt op ons een geweldige indruk en we hebben een veilig gevoel, nu we onder zijn hoede staan. En dan gaan we de volgende avond, als het donker geworden is, weer op pad. Dit keer rijden we samen op één fiets en we trappen om de beurt. Bij de familie Smit staat nog de fiets van de onderwijzer die we geleend hebben en die we eigenlijk al lang terug hadden moeten geven. Maar we hebben hem nog een dag of tien nodig. Hoe dichter we bij de boerderij van Smit komen, hoe meer ons een angstgevoel bekruipt. Een honderd meter vóór de boerderij stappen we af. Hoor ik Jo klappertanden of ben ik het zelf? „Zullen we het wel doen, Isi?" zegt Jo. Maar we hebben geen andere keus. Op ons geklop wordt telkens gevraagd of we wel goed volk zijn. Vrouw Smit vertelt nogmaals hoe het die nacht is toegegaan. Ze hebben haar het vuur na aan de schenen gelegd, maar deze vrouw heeft voet bij stuk gehouden. Ze heeft zich als een heldin gedragen. We zijn wel bij haar geweest, maar we zijn een paar dagen geleden vertrokken. Waar heen, weet ze niet. „Ik bin wel bang dat we een hoge baute kriegen," zegt ze telkens weer in haar Gronings dialect. Die zouden wij dan eigenlijk moeten betalen. Maar we hebben nauwelijks meer een cent bij ons. Dat schuift allemaal op tot na de oorlog, als we die mogen overleven, 't Is wel een wonder dat de moffen geen strafmaatregelen tegen de twee families hebben ondernomen. Als we op onze fietsen zitten, voelen we een grote opluchting. Alles gaat verder vlot en bij timmerman Blekkenhorst worden we met liefde ontvangen. De acht dagen, die we er doorbrengen, worden een heerlijke vacantie. Gezellige mensen, lekker eten en geen onmiddellijke zorgen. Wel overvalt de postbode ons een keer en we hebben ieder maar nauwelijks tijd om in een kast te duiken. Henk en Frederika zijn van onze leeftijd en we kletsen honderd uit. Met veel voldoening vertellen ze ons het verhaal over joden die bij Smit op de Boerendijk op het nippertje aan de moffen zijn ontkomen. De bedden waren nog warm... Eerst na de oorlog vertellen we hen dat wij dat zijn geweest. Nadat we van deze hartelijke mensen afscheid hebben genomen, gaat de reis weer terug naar Kloosterhaar. Bij Moraal is de baby nog steeds niet geboren en we kunnen er de nacht doorbrengen. En dan komt de volgende avond Weerts ons halen. Hij bevestigt nog eens weer dat we in een koude donkere schuur moeten verblijven en dat ze ons daar eten zullen brengen. We gaan overal mee accoord. Alles is beter dan ons over te geven. Weerts brengt ons direct naar onze slaapplaats in het stro, waar reeds bedden gespreid zijn. Als hij weg is overdenken we onze toestand. In de kou te moeten zitten in december is toch niet zo'n prettig vooruitzicht. „Ach", zegt Jo telkens, „Weerts zet d'r wel een kacheltien neer". Maar Jo kreeg geen gelijk. Weerts zette d'r geen kacheltien neer. Wij hebben die schuur van binnen nooit gezien. Want de volgende morgen zegt Weerts. „Ja jongens, ik heb d'r nog ies over nadacht. Wij hebt doar een kamer die we toch niet gebruukt. Doar kuj overdag wel zitten. En 's nachts kuj wel boven de koei'n sloapen op de hilder". We moeten nog een half uurtje wachten voor we naar binnen kunnen, want er zit een arbeider juist te schaften langs onze toegangsweg en hij mag niet weten dat we er zijn. Dan lopen we langs een haag van vrouwen en meisjes (Weerts had zeven dochters) door de keuken naar onze zitkamer. Deze overtreft al onze 760
verwachtingen. Een heerlijke warme kachel en gemakkelijke stoelen. Alleen één ding vervult ons met zorg. Eén van de vrouwen is hoog in verwachting en daar hebben we tot nu toe alleen maar ellende van ondervonden. Als we nauwelijks ons ontbijt op hebben, komt Christien waarschuwend de kamer binnenzetten: „Weest stil, er zijn twee marechaussees". We schrikken, maar achteraf blijkt dat 'politie hier in grensland een gewone verschijning is. En bij Weerts zijn ze als kind aan huis, want de koffie staat altijd klaar. Na het eten inspecteren we onze kamer. Op de schoorsteenmantel staan familiefoto's. Hé, er is een bekend gezicht bij, Geert Wolbers uit Coevorden, waarmee we als het ware zijn opgegroeid. Hij blijkt met een van de zeven dochters getrouwd te zijn. Ze hebben pas een tweeling gekregen en daar zijn Weerts en z'n vrouw vandaag heen. De volgende morgen stapt Weerts de kamer binnen en komt eens rustig met ons praten. Hoe lang is het geleden dat we ons op een dergelijke rustige manier eens met iemand over onze positie en onze toekomst kunnen beraden? Er gaat van Weerts een geweldige kracht uit, die gewoon op ons overstraalt. Weerts, die in z'n leven al zovele huzarenstukjes heeft uitgehaald, vindt het prachtig dat we de moffen zo te glad af zijn geweest. Maar onze angst om hier weg te moeten, wordt bewaarheid. Weerts zegt dat als z'n dochter moet bevallen, we weer terug moeten naar Moraal. En daar hebben we niet zo veel zin in. 't Lijkt ons hier zo prettig en gezellig. Die dag maken we kennis met alle huisgenoten. Henke, Christien, Dien en Zusje, de jongste. Verder is er een Rotterdammertje, een meisje dat na alles wat er in Rotterdam gebeurd is, weer op verhaal moet komen. Men kan niet zeggen dat deze mensen niet gastvrij zijn. Ook maken we kennis met George (Frits), een
Albertus Weerts en zijn vrouw. 761
jongen van 19 jaar, die Weerts aan ons voorstelt als een volontair, die het boerenwerk moet leren. Het is vandaag 15 december (1942). Achteraf bekeken kan ik wel zeggen dat het toen zeker was dat we de oorlog door zouden komen, ondanks de vele moeilijkheden die we nog tegemoet zouden gaan. Op het moment dat Weerts besloot ons onder z'n hoede te nemen, was ons lot beslist in gunstige zin! Weerts is meestal overdag niet thuis. Hij is zo'n beetje de minister van buitenlandse zaken van het bedrijf, dat door schoonzoon Bats Drenthen, de man van Gees, samen met Hendrik Eggengoor, de knecht, die weer met de zuster van Bats getrouwd is, gedreven wordt. Weerts is vaak bezig voor andere mensen en voor verenigingen, waarvan hij lid is. Veel mensen in de buurt gaan, vóórdat ze een advocaat in de arm nemen, eerst maar eens met Weerts praten. En vaak vindt hij de goede oplossing! Zo worden er in de loop van het jaar twee boerenzoons opgepakt, die worden verdacht van het stelen van het bevolkingsregister van (ik dacht) Hardenberg. Ze zitten in Almelo in arrest. Na zes weken gaat Weerts er op de fiets naar toe om met het hoofd van de Sicherheitsdienst te praten. Deze blijkt ook van boerenafkomst te zijn en zo hebben ze al gauw contact met elkaar. En wat niemand had durven denken: Weerts met z'n uitstekende kennis van de Duitse taal weet ze letterlijk los te praten. En zo brengt hij de twee zoons diezelfde avond triomfantelijk bij hun ouders terug. Een half jaar later heeft hij van diezelfde SD-er nog eens een fiets geleend om in Almelo illegale werkers te bezoeken. En zo was hij altijd bezig met het verzorgen van bonkaarten voor onderduikers en het verspreiden van illegale couranten. 762
In het gezin Weerts leven we helemaal op. 's Avonds komen Weerts en Bats bij ons zitten praten en ook George, „de volontair", is steeds van de partij. Dat jaar 1943 heeft Weerts ons met het vertellen van z'n avonturen in leven gehouden. Eind 1943 hebben we ons bezig gehouden met het maken van kalenders met de verjaardagen van de leden van het Koninklijke Huis er in. Weerts verkocht ze grif ten bate van de ondergrondse. Op 't laatst maakten we kalenders van maart tot maart. Ik schreef al dat Weerts voor Mannesman had gewerkt. Een broer van deze Mannesman was in de Eerste Wereldoorlog een hoge beambte op het Duitse ministerie van buitenlandse zaken. Aan het einde van de oorlog publiceerden de geallieerden een lijst met oorlogsmisdadigers en hij was bang dat hij ook op deze lijst zou staan. En zo dook hij een tijdje onder bij... Weerts, in dezelfde kamer waar wij nu zaten. In september 1944, na de Duitse terugtocht uit Frankrijk, heeft de ondergrondse in Hardenberg een Duitse legerauto ontvreemd die vol zat met gestolen goederen, zoals wijn, likeur, zijden ondergoed, enz. Wat was natuurlijker dan dat men er mee naar Weerts ging om hem daar in „onze" schuur te verbergen? Maar de schuur bleek niet hoog genoeg en toen is men er mee verder gereden. Een paar uur later, midden in de nacht, kwamen de Duitsers die buiten al begonnen te schreeuwen. Weerts schreeuwde terug: „Habt ihr Angst?" Daarna maakte hij de deur open. Ze vroegen of hier ook een auto was geweest. Met grote tegenwoordigheid van geest zei Weerts: „Jawohl". De auto was richting Bergentheim gereden, maar Weerts stuurde hen naar Almelo. Na een paar dagen kregen we een paar heerlijke flessen wijn uit de auto.
Moeder Weerts temidden van haar kleinkinderen en onderduikers. Geheel rechts Izak Kan met in de armen een der kinderen. 763
In 1960 is Weerts, na de dood van z'n vrouw, een paar maanden bij mij op bezoek geweest en heb ik hem Israël laten zien. Weerts en z'n vrouw stonden altijd klaar om de nood van anderen te lenigen. Iedereen werd altijd gastvrij in hun huis opgenomen. Zij konden niemand aan de weg laten staan. Weerts en zijn vrouw liggen onder één steen begraven op het eenvoudige kerkhof te Sibculo. Op de zerk staat: „Hun leven was dienen". Met grote dankbaarheid geschreven. Dovrath, april 1990
Albertus Weerts in Israël.
Belevenissen van een Hardenberger jongen in oorlogstijd J. de Witt Toen de oorlog in mei 1940 uitbrak, was ik bijna 10 jaar. Hoewel er in de omgeving van Hardenberg niet zulke spektakulaire dingen gebeurden, vooral in de eerste oorlogsjaren niet, ben ik kort na de meidagen begonnen met het opschrijven van gebeurtenissen, die aanvankelijk ook nog uit de krant of radioberichten bekend werden. Later, toen de krant niet meer verscheen en bezit van een radio een strafbaar feit opleverde, moest ik de gebeurtenissen uit de enorme geruchtenstroom selecteren. Uiteraard gebeurden er vele dingen die ik met eigen ogen kon waarnemen. Ik behoorde door mijn leeftijd tot de gelukkigen voor wie de bezetter nog geen belangstelling had. Dit in tegenstelling tot de wat oudere jeugd die spoedig zijn standpunt moest bepalen ten aanzien van loyaliteitsverklaring, arbeidsdienst, arbeidsinzet ten behoeve van de bezetter in Nederland of Duitsland. Het was voor ons eigenlijk een heel interessante tijd, vol avontuur. Vooral toen de onderduikers en later de voedselhalers naar het platteland kwamen, werd onze wereld veel groter. Je was natuurlijk nog nooit in Rotterdam of Amsterdam geweest. Logeren deed je uitsluitend bij familie en als je daar geen familie had, kwam je er ook niet. 764
Deze vreemdelingen, vooral uit het westen van het land, brachten heel wat leven in de brouwerij. Aanvankelijk keken we hoog op tegen de vlot van de tongriem gesneden westerlingen. Later, herinner ik me, kreeg ik dóór dat hun voorsprong op ons, inboorlingen, niet zó groot was. Ik vond dat ze soms weinig slim waren in hun omgang met de bezetter. Onze boerenslimheid leverde dikwijls meer op. Maar ook wij konden soms de domste dingen beramen. Na de deelname van de Amerikanen aan de oorlog, in 1941, werd voor ons de oorlog veel spectaculairder. De grote dag-bombardementen op Duitsland brachten de oorlog dichtbij. De „tommies" noemden we de geallieerde vliegtuigen. Zouden de tommies vandaag komen? was de vraag waar ik dikwijls mee opstond. Niet gehinderd in onze bewegingsvrijheid, dikwijls vrij van school doordat de bezetters de scholen hadden gevorderd, konden we de luchtoorlog fantastisch meebeleven. Ik verbaas me nog over onze enorme mobiliteit. We hadden geen fietsen, alles werd te voet gedaan, maar of een vliegtuig nu in Brucht, Vroomshoop of Ommen viel, we gingen er naar toe. We waren ook niet verzwakt door voedselgebrek. Er was voedsel genoeg, soms nog meer dan na de oorlog. We slachtten zelf, verbouwden zowat alles. Maakten zelfs suiker en aardappelmeel en fermenteerden de zelfverbouwde tabak. Ons huis bood een onderdak aan onderduikers en etenhalers. Wij gingen zelf dikwijls de boer op om het voedsel te halen, dan
765
konden de verzwakte etenhalers wat bijkomen van hun reis op de fiets hier naar toe. Ik herinner me nog het verraste gezicht van een jonge vrouw uit het Westland toen ik met haar naar Anevelde ging om bij een boer om aardappelen te vragen. Ze had van alles bij zich voor de ruilhandel, o.a. zeemleer, dat nergens te krijgen was. De boer legde een half mud aardappelen op haar bagagedrager en gaf haar een zakje rogge. Het kostte niets. De boer zei: „Ai nog meer mut heb'n, dan mut ik oe d'r wel wat veur vroagen". Later hoorden we dat er ook misbruik van de honger is gemaakt, maar ik denk dat het, in onze contreien nogal is meegevallen. De luchtoorlog leverde niet alleen het meest spectaculaire aspekt van de oorlog op, maar ook het gevaarlijkste. Mijn vriendje Jan Sipkema (later heel bekend van de Elfstedentocht) en ik hadden een enorme belangstelling voor de munitie, die te vinden was tussen de restanten van afgeschoten vliegtuigen. In de schuur van huize,,Merelhof" aan de Koppellaan onderzochten we hoe het oorlogstuig gedemonteerd moest worden. Dat dat bijna altijd goed ging, mag een wonder heten. Maar onze kennis van het spul groeide snel en we vormden soms een bijna mini-explosieven-opruimingsdienst. Op de Norden brachten we dikwijl de explosiever, in een vuurtje tot ontploffing. Het zwaardere spul althans. Een slaghoedje van een 20 millimetergranaat hield je met de pook in de huiskamerkachel, als je moeder niet in de buurt was. Eén keer ontplofte de ontsteking van een granaat in de handen van Jan Sipkema. Voor de buitenwereld was prikkeldraad de oorzaak van de verwondingen, die gelukkig meevielen. Zo zijn er in die tijd heel wat vingers verspeeld met dit vuurwerk. Ons overkwam dit niet, want wij waren „deskundig". We waren soms zeer roekeloos. Een keer hadden we een buis gevuld met kruit en granaatontstekingen. Daar wilden we de telefoonkabel, die in het begin van de oorlog door voornamelijk Franse dwangarbeiders was aangelegd, opblazen. De kabel liep bij Sipkema door de tuin. We voelden wel aan dat de bezetter een dergelijke aanslag, al dan niet amateuristisch opgezet, hard zou afstraffen. Voor de zekerheid vroegen we advies aan Hendrikus Vasse, de oudste zoon van de timmerman Vasse. We wisten, of liever voelden dat hij iets te maken had met de ondergrondse. Vasse schrok zich een hoedje en bezwoer ons iets dergelijks uit het hoofd te laten. Dat had een zware tol voor de dikwijls in gijzeling genomen Hardenbergers kunnen betekenen. Achteraf verbaast het me dat we als kinderen zo weinig gruwden van het zien van lijken. De neergekomen vliegtuigen boden 99 wat dat betreft dikwijls een macaber schouwspel. Soms bleven lijken dagen lang liggen. Terwijl volwassenen zich op een afstand hielden, 78 stonden wij dikwijls vooraan. Voor ons huis werd met de bevrijding schilder Scheffer uit Heemse door terugtrekkende Duitsers doodgeschoten en werd de leraar Arends van de MULO zwaar gewond, ten gevolge waarvan hij een aantal dagen later stierf. De luchtoorlog heeft ook mijn beroepskeuze bepaald. Ik wilde maar één ding, en dat was vlieger worden. Dat één en ander wel eens bemoeilijkt kon worden door mijn geringe inspanningen op school, kwam niet bij me op en dat het een gevaarlijk beroep kon zijn nog minder. Op de MULO begon mijn keuze wat meer gestalte te krijgen. In 1950 kwam ik voor de opleiding vlieger in militaire dienst en alles ging eigenlijk van een leien dakje. Tijdens de opleiding in Amerika moest ik vaak terugdenken aan die luchtoorlog. In Amerika aangekomen zagen we hele vliegvelden vol afgedankte oorlogsvliegtuigen. Types, die we boven Hardenberg vaak hadden gezien. Onze instrukteurs waren de veteranen van de oorlog en waren dikwijls zeer goed bekend met 766
Nederland als vijandelijk gebied. Bij het behalen van het brevet kreeg ik een gevechtsopleiding met Amerikaanse en Franse vliegers. De Amerikanen gingen daarna naar Korea en de Fransen naar Indo-China. We vlogen daar op de Mustang, een type welbekend van de vele beschietingen rond Hardenberg. We moesten in de woestijn van Arizona, vlak bij de Grand Canyon, gronddoelen bestoken met bommen, raketten, mitrailleurs en napalm. Buitengewoon spectaculair en opwindend werk. In die tijd dacht je nog niet zo aan de konsekwenties van dat beroep. Alles was immers duidelijk! Duitsland was terecht verschrikkelijk gebombardeerd en de gebeurtenissen in Oost-Europa waren wederom bedreigend voor onze vrijheid. Teruggekomen in Nederland en gestationeerd op vliegbasis Twente maakte ik vele oefenvluchten boven het verwoeste Duitsland, zoals boven het Roergebied en Keulen. Het puin lag toen nog in grote hopen in de steden en men was nog steeds bezig met de opruiming. Van wederopbouw, laat staan van welvaart, was toen nog weinig te bespeuren. Wat mijn dagboek betreft moet ik zeggen dat het bepaald niet van dag tot dag is bijgehouden. Soms is er over een periode van weken, zelfs maanden niets vermeld. Ik had het altijd verstopt onder de dakpannen van het kippenhok en het is dan ook aangevreten door de muizen. Het is ook een aantal keren herschreven. Eén keer dacht mijn jongere broer dat de meester het wel interessant zou vinden en nam het mee naar school. Deze waarschuwde mijn vader dat zulke lektuur niet zonder gevaar was. Mijn vader, op zijn beurt, maakte er een tijdje later de kachel mee aan en ik moest weer opnieuw beginnen. Tussen de bladzijden zijn nog verscheidene andere interessante zaken te vinden, zoals speciale vergunningen die de bezetter afgaf om b.v. tijdens de avondklok op straat te komen, om gevrijwaard te zijn van rijwielvordering, stamkaarten van familieleden, bonkaarten en een aantal strooibiljetten. Deze werden door de RAF meestal 's nachts uitgestrooid boven bezet gebied, zoals de „Vliegende Hollander", „Wervelwind" en ,,Nachrichten für die Truppen". Ik had een geoefend oog voor het vinden van strooibiljetten. In die tijd slingerde nagenoeg nergens papier rond. Bij een wandeling door de Koppel, de Steenmaat of de velden van de Norden zag je de strooibiljetten al vaak op afstand liggen. Op sommige strooibiljetten stond dat je deze op onopvallende wijze moest doorgeven aan Duitse soldaten, een opdracht waar we ons in voorkomend geval behoorlijk van kweten. Al met al is mijn „dagboek" een waardevolle herinnering aan een bewogen tijd die zich zeker niet moet herhalen.
767
768
Hieronder volgen fragmenten uit het dagboek van een Hardenberger schooljongen die wij onveranderd weergeven. De schrijver was de jeugdige J. de Witt.
769
770
771
Luchtslag boven Hardenberg. 772
Berend Jan Waterink en de Dodenherdenking
C. Lina
Omzien naar het verleden, is dat niet een kenmerk van de ouderdom? Tal van gebeurtenissen uit langvervlogen dagen komen terug in de gedachten. Zo verging het ook Berend Jan Waterink, de dichterlijke landbouwer in ruste, die in maart jl. op 92-jarige leeftijd overleed. Op een der laatste dodenherdenkingsdagen op de vierde mei staat hij met vele anderen op het Stephanusplein te Hardenberg. Kinderen brengen bloemen aan en leggen die voor de toren van het gemeentehuis, een trompet weerklinkt, dan valt er stilte. Aan de muur van de toren is een plaquette bevestigd met veel namen. Er is geen stad in West-Europa of men vindt er gedenktekens voor hen die het leven verloren in de laatste wereldoorlog, op welke manier dan ook. In Hardenberg leest Waterink de namen van hen die gedeporteerd werden. Voor hem zijn het geen namen, maar mensen die hij goed gekend heeft: Frank, Bromet, Van Gelderen, Blein, Leman, De Bruin en vele anderen, joden die weggevoerd werden en nimmer terugkeerden uit de gruwelijke vernietigingskampen. Bij het lezen van die namen gaan zijn gedachten terug naar de tijd dat hij speelde met zijn joodse speelmakkers van de lagere school. Thuisgekomen schrijft hij daarover een dichterlijke ontboezeming: Dodenherdenking Ter herinnering aon mien Joodse Schoelvrienties Toen ik nog op de schoelbaanke zat, speulde ik ok met die schoelvrienties uut mien stad. Waorumme waan ze zo wonderlek bekend? Urn heur naom uut 't olie testament. Wij spöld'n as kinder bij Gods graotie, ons doen en laoten was ieder bekend, daor was geen discrimenaotie veur 't volk uut 't olle testament. Daor had je Izak, Moos en Aron, Abram, zovölle vrienties meer, onder de klank van 't carillon zag ik bedroefd heur naomen weer. Biebelse naomen an de mure, veur mij sprekt daor mien vrienties uut, waormee ik speulde, vele uren. Ik bracht heur zwijgend mien saluut. Een enkele keer kwam ik bij Waterink om hem het blad van de Historische Vereniging te brengen. Op een dag las hij me dit gedicht voor met haperende stem. Kwam dat door ouderdom of ontroering? De joodse kinderen gingen op de openbare school in Hardenberg. Op de volgende foto uit 1905 zien we o.a. Lida Frank. Zij staat rechts voor meester Snijders. De kinderen van de joodse vervener Roos staan ook op de foto. 773
Over de omgang met deze kinderen en hun ouders, die op de sabbat naar de synagoge gingen, zegt Waterink: „'t Was heel gewoon veur oes as ze gungen naor de sinagoge. 't Hebreeuws klonk as 'n mengelmoes van klanken, maor 't was God in den hoge, die ze loofden naor 't olie verbond." De onderstaande foto dateert uit 1929. De kinderen maakten een schoolreisje naar Apeldoorn. Op deze foto vinden we o.a. Leon de Bruin en Rosette de Bruin temidden van hun vrienden en vriendinnetjes.
774
van de bestuurstafel
Zomerexcursie De start was deze keer anders dan gebruikelijk. De bus kwam helaas niet opdagen. We hebben van de busonderneming intussen een excuusbrief ontvangen. Gelukkig waren er voldoende chauffeurs bereid om met eigen auto te vertrekken, met medenemen van extra passagiers. We kwamen door dit oponthoud wat later in Zwolle aan. Daar werd op ons gewacht door medewerkers van het POM (Prov. Ov. Mus.) en kon de rondleiding beginnen. Na de koffie bij Suisse ging men onder leiding van dhr. Vrielink en nog een medewerkster van VVV Zwolle voor een beknopte stadswandeling op pad, waarbij ook de oude Schepenzaal van het stadhuis werd aangedaan. De Grote Kerk met het Schnitgerorgel kreeg eveneens de vanzelfsprekende aandacht. Vanuit een rondvaartboot, die ons langs diverse bolwerken voer, kregen we een andere kijk op < stadsuitbreiding buiten de stadsgrachten van omstreeks de eeuwwisseling. In het Vrouwenhuis van de Aleida Grevenstichting werden we rondgeleid door mevrouw Sallet. Het i een nogal speciale aangelegenheid, waar ze met veel liefde over vertelde. De fam. Sallet woont naast het Vrouwenhuis en ontvangt kleine groepen op afspraak. Ingang aan de Voorstraat. Tot besluit werd net gerestaureerde gedeelte bezocht van een vroeger klooster in Windesheim, weten de kloosterbrouwerij, tegenwoordig in gebruik als kerk. De koster leidde ons rond. Hij bleek tevens organist te zijn, maar daar kwamen we te laat achter, zodat we het orgel niet mee konden horen. Om ca. 17.00 uur vertrok een ieder weer richting Hardenberg. Met de bus zou de rit via Heino Vilsteren zijn gegaan. Waarschijnlijk is de aanbeveling door de meesten ter harte genomen, omdat het een zeer fraai stukje Overijssel genoemd mag worden. Ondanks de busproblemen kunnen we terugzien op een interessante en zonnige dag. Grensstenentocht Deze jaarlijkse tocht zal plaatsvinden op zaterdag 15 september 1990. Aanvang 14.00 uur. Het is in tegenstelling tot eerdere berichten - de bedoeling dat we beginnen op de Balderhaar en lopen naar de Muntjesberg, onder Langeveen. Dit is een afstand van ongeveer 6 km. Na afloop kunnen we koffie denken bij café De Waaijer en zal er een korte lezing zijn over dit deel van de grens. CURSUS paleografie (lezen/ontcijferen oud schrift) Uw bestuur heeft de oud-Hardenberger Bert Wouda bereid gevonden een cursus paleografie te verzorgen. de cursus:
6 bijeenkomsten van 2 uur. in Hardenberg (nog niet bekend). f 80,- per persoon 20 a 25 personen zaterdag 8 sept. van 10.00-12.00 uur zaterdag 17 nov. zaterdag 29 sept. van 10 00-12.00 uur zaterdag i 5 dec. zaterdag 27 okt. van 10.00-12.00 uur zaterdag 12 jan.
van 10.00-12.00 uur van 10.00-12.00 uur van 10.00-12.00 uur
De cursus wordt in principe om de 3 weken gehouden, maar - zoals u kunt zien - de schoolvakantie periodes tellen niet mee; dus vindt er doorschuiving plaats. A's Studiemateriaal wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van geschriften uit de eigen gemeente Het huiswerk moet 10 dagen voor de volgende cursusochtend naar de cursusleider opgestuurd zijn, ter correctie. De heer Wouda is nu nog zonder vaste aanstelling als archivaris werkzaam. Bij een benoeming, die ver uit de omgeving van Hardenberg is. gaat de cursus niet door. Opgave bij mevr. H. v.d. Anker-v.d. Brand, tel. 05231-1935. Contributie In een vori g nummer heeft u een acceptgirokaart aangetroffen voor betaling contributie 1990. Doet u onze penningmeester een groot plezier en betaal nu. Acceptgirokaart kwijt? Maak f 22,50 over naar rekening 3849.47.324 Rabobank Hardenberg onder vermelding van contributie 1990. Adres penningmeester: Baaider Esch 145\ Hardenberg, telefoon 05232-62630. Verhuisberichten Graag tijdig. Het bespaart moeite en kosten. Lidmaatschap Het lidmaatschap wordt automatisch verlengd voor een jaar,het kalenderjaar s chri ftelijk is opgezegd.
tenzij twee maanden voor h