2002 19/4 RONDOM DEN HERDENBERGH Tijdschrift van de Historische Vereniging Hardenberg en Omgeving Lidmaatschap € 14,00 per kalenderjaar Ledenadministratie en contributie: G. Wolbink, Alb. Risaeustraat 8c, 7772 AV Hardenberg, tel.:0523-267036 Secretariaat: Verenigingscentrum, bezoek- en informatieadres: Voorstraat 34, 7772 AD Hardenberg, tel.: 0523-265624 Internet: www.historiekamer.nl E-mail:
[email protected] Bestuur: H. Hoving, voorzitter, Boslaan 34, Hardenberg, tel.: 0523-262048 E. Wolbink, secretaris/penningmeester, Hofweg 31, Hardenberg, tel.: 0523-268400 Mevr. H. Reinders, A. Risaeusstraat 16, Hardenberg, tel.: 0523-266515 Mevr. A. v.d. Kamp-Wildeboer, Polberg 59, Hardenberg, tel.: 0523-260093 J.G.E. Sierink, Dennenkamp 8, Hardenberg, tel.: 0523-260443 A. Pullen, Paasberg 46, 7772 DJ Hardenberg, tel.: 0523-263901 K. Drenth, Dr. Albert Schweitzerlaan 15, 7772 EC Hardenberg, tel.: 0523-261932 Mevr. G. Bakker-Altena, Berlinerstrasse 61, 49824 Emlichheim, tel.: 0049-5943984544 Mevr. D. Reefman, Hoornblad 15, 7772 MG Hardenberg, tel.: 0523-266241 Redactiecommissie:
Redactieadres:
Mevr. D. Hesselink-Zweers J. Hofsink Mevr. J. Luisman-de Jonge K. Oosterkamp, eindredacteur, tel.: 0523-263104 A.de Roo Voorstraat 34, 7772 AD Hardenberg
Bankrelatie: Rek.nr. 3849.47.824 bij Rabobank Hardenberg (Postrek.nr.v.d.Bank: 812263) POSTBANK rekeningnr. 2985515 ISSN: 1380-3921 INHOUD Van de redactie De havezate Bergentheim De winkel van Mulder De Möllinkvaart in Bergentheim Station Mariënberg Kerkelijk leven in Bergentheim en Mariënberg Weustkamp (huizen van naam 19) Honderden haardplekken (....) Begraafplaats Bergentheim Marie Pouwels-Bos (....) De Steernwieke Bergentheim in de jaren dertig (....) Het toppunt van Bergentheim: Lensen Toppoint Bijnamen in Bergentheim Plat ni-is: een kerstverhaal Bergentheim
D. Hesselink-Zweers K. Oosterkamp H. Hilberink K. Oosterkamp A.de Roo K. Oosterkamp A.D. Verlinde J. Luisman-de Jonge/F. Kampman-Herbert K. Oosterkamp F. Kampman-Herbert W. Flierman K. Oosterkamp J. Hofsink G. van Faassen J. Luisman-de Jonge
pag. 1 2 15 20 24 28 37 40 46 50 54 55 58 63 68 72
Bijdragen voor het volgende nummer uiterlijk op 7 februari 2003 inleveren. Het overnemen van artikelen of gedeelten daarvan uit dit tijdschrift mag alleen na daartoe verkregen toestemming van de redactie.
Van de redactie Nadat we in twee vorige jaargangen onze "specials" hebben gewijd aan resp. Kloosterhaar / Sibculo en Heemse / Collendoorn, hebben we nu onze aandacht willen richten op Bergentheim en Mariënberg. In de artikelen komt een groot aantal aspecten uit het verleden van deze dorpen aan de orde. Zo voert de heer Verlinde ons terug naar prehistorische tijden, terwijl ook het hedendaags ondernemerschap van de heer Lensen beschreven wordt. Er wordt aandacht besteed aan de materiële cultuur, zoals een stationsgebouw, een brug, een kanaal, maar ook het kerkelijk leven passeert de revue. In een andere bijdrage haalt de heer Flierman herinneringen op aan het gewone leven van toen, zoals ook menige lezer dat wellicht kan doen in de winkel van Mulder, maar ook de adel krijgt de nodige aandacht. De (streek)taal komt aan bod in de gedichten van mevrouw M. Pouwels - Bos, terwijl de taal ook een belangrijke rol speelt in de bijnamen en de boerderijnaam Weustkamp. Los van de dorpen staat in dit nummer een kerstverhaal in het dialect van de hand van de heer G. van Faassen. De redactie heeft met erg veel plezier gewerkt aan de totstandkoming van dit nummer over Bergentheim en Mariënberg, zij hoopt dat u, als lezer, dat genoegen ook zult smaken.
Bergentheim in de jaren 20 van de vorige eeuw. Dit is de rijwiel- en motorreparatieinrichting van de heer B. Stoel aan de westkant van het kanaal. Hij verhuurde ook auto 's "tegen billijke tarieven"'. Op dezelfde plaats vestigde zich in 1930 de heer H. J. Merjenburgh, eveneens als rijwielhandelaar. Hij verkocht de merken: Burgers, Gazelle en Simplex. Later groeide dit bedrijf uit tot autogarage.
1
De havezate Bergentheim In de buurtschap Bergentheim, gelegen op de linker oever van de Vecht, stond eens een adellijke woning. Het met een gracht omringde huis heeft ruim twee eeuwen toebehoord aan de familie Van Voerst tot Hagenvoorde. Doordat zij deze havezate bezaten mochten de heren Van Voerst zitting nemen in de Ridderschap, die samen met de drie grote Steden de regering van Overijssel vormde. Om voor de Ridderschap in aanmerking te komen moest men bovendien kunnen aantonen dat men van adel en vermogend was. Hardenberg kende in 1788 naast Bergentheim nog de havezaten Heemse, Collendoorn, Venebrugge en De Scheere. Ook waren er toen nog de zogenaamde havemansgoederen -waarvan de eigenaar niet werd toegelaten tot de regering- de Hofstede, het Schoonekamps, de Vilsterborg, het Lutkeveld of Jonkeren, de Pothof en het Lenneps. D. Hesselink-Zweers Erve Middesdorp Voordat het huis Bergentheim in 1649 de status van havezate kreeg, stond het bekend als Middesdorp, Middeldorp, Middesderping etc. en werd ook wel in de volksmond het Robers genoemd. De oudste gegevens over dit erf vinden we in de veertiende eeuw toen het behoorde tot de Hof Ootmarsum in Twente. Aan deze Hof moest de belasting worden betaald. Waarschijnlijk werd dit boerenbedrijf aanvankelijk Tackinck genoemd, naar de hofmeijer
Als omslag van het hofboek van Ootmarsum werd een oud liedboek gebruikt. 2
van Ootmarsum. Op een later register is sprake van Middesdarp, de eigenaar Robert op Middesdorp moest als onvrije 'horige' boer jaarlijks onder andere een varken aan de Hof leveren en op de hofdag verschijnen. Tot het eind van de zestiende eeuw ging het erf waarschijnlijk steeds over van vader op zoon.
Uit de legger van de hofhorige erven en goederen van het Hof gericht van Ootmarsum met de daaraan verbonden rechten en lasten van de horige bewoners (1554-1556). Op Middesdarp woont Evert Robertszoon met zijn vrouw Marije en hun familie. Vermeld wordt of zij vrij of horig zijn aan de Hof
'Opten requeste van Henrick van Heert tot Bergenthem, versoekende dat het goet Middelsdorp in Bergenthem, sijnde een heeren hoerich goet, inden Rentampt van Sallandt, verandert moge worden tot een Iheengoet deser lantschap.' Regelmatig komen we de namen Evert, Esken en Robert tegen als bewoners van Middesdorp. Bij het erve Middesdarp behoorde de katerstede Loshaar (waarschijnlijk het voor het huis gelegen Spijkers) en vele landerijen die soms met name worden genoemd: de Hulseboom gelegen bij het huis, het Tillenbroek op de Ruitesch, het Voerlink, het Doornbosstuk, de Roberskamp gelegen tegen de marke Brucht, het Loostuk, de Woert op de Esch, de Hofstede, de Oude Gaarden, de Oude Kamp, de Berge, de Foer [?] in Sibculoërland - hiervan moest aan Van Voerst te Beerze het tiende gedeelte van de opbrengst worden betaald -, Losehar - hiervan kreeg het kapittel van Deventer de tienden -, de Mars in de Heckersum, de Mars over de Vecht naar Diffelen, de Wathorst, de Meermaat bij Wijchmincksland, de Winkel - was gemeenschappelijke markegrond-. Andere landerijen werden beschreven als liggende bij het land van: Werninck, Nijenhuis, Mollinck, Wateren (Waterinck), Wijchmink, Voerlinck, Marsinck, Nootveld, Mariënberg en Velde (waarschijnlijk
het erve Veldink alias Oelberts). Naast bovengenoemde landerijen waarop onder andere rogge werd verbouwd bezat men de hooi- en weilanden. Ook was er een tuin bij de steeg en een hof bij het huis waarin zeventig eiken stonden. De bewoner Evert Robertsz. mocht al zijn beesten en honderd schapen weiden, hij bezat met Middesdorp een volle waar in de marke Bergentheim 'tho heijde, wijde ende venne ende tho holt dat weijnich is en de katte genoempt Lossehaer is oick vulgewart met alle oeren beesten tho heijde, weijde ende venne'. De hofmeier van Ootmarsum beheerde alle goederen en was in dienst van de bisschoppen in Utrecht en later van de landsheer Keizer Karel V en diens zoon Philips II. Na de Slag op de Hardenberger heide, die in 1580 plaatsvond op de Stalbrinck, kwam er langzamerhand een eind aan de invloed van het hof stelsel. Het erf werd verkocht en in
Op 19 maart 1624 werd met toestemming van Ridderschap en Steden het hofhorig erve tot een leengoed van Overijssel gemaakt. Item Myddesdarps to Bergenthem int kerspel van den Hardenberge gelegen in Zallanth vülgewaert theyde weyde ende venne, inden marcke Bergenthem ende is horich inden hoff Oetmerssum ende hefft desse nabeschreven landen'. 3
1601 behoorde erve Middesdorp toe aan jonkheer Berend van Heerdt. Diens zoon Henrick liet het erf in 1624 uit de horigheid ontslaan, het werd een leengoed van de provincie. Heren Van Voerst Heren uit het geslacht Van Voerst (Van Voerst, Van Voorst) komen we regelmatig tegen in de geschiedenis van Hardenberg. Zo is ridder Herman van Voerst samen met zijn heer, de bisschop van Utrecht, gesneuveld in de Slag bij Ane (1227). De hoogste functie in Overijssel was meestal weggelegd voor de drost van Salland. Diverse heren van Voerst bekleedden dit ambt, waaronder Sweder (van 1292-1299 en van 1345-1348). Waarschijnlijk is het deze laatste Sweder van Voerst die rond 1380 tienden bezit te Bergentheim 'die gheleghen is opper Vecht in Hardenbergher kerspel'. In 1582 heeft Herman van Voerst nog vele bezittingen aldaar. In deze tijd was de
Ridderschap verdeeld, sommigen waren voor de Spaanse koning Philips II en anderen, zoals Van Voerst, kwamen in 'Opstand' (de Vrede van Munster werd pas in 1648 gesloten). In Hardenberg had men het zwaar te verduren. Na de Slag op de Hardenberger heide was het leed nog lang niet geleden. De ruiters van de Staten van Overijssel bevochten de Spanjaarden in deze omgeving. De Hardenbergers richtten in hun wanhoop een smeekschrift, waarin om versterking van het leger werd gevraagd, tot de stad Zwolle. Omdat de heren aldaar 'doch onsse averheren synnen unde wy god leyder hyr sytten alss de scapen onder de wulven, so wy van beyden t sy den angevochten weerden'. In deze periode werd een lijst aangelegd met de bezittingen van de heren der Ridderschap, tevens werd vermeld aan welke kant zij in deze oorlog stonden. Herman van Voerst toe Beersse, die het laatst op zijn huis te Beerze woonde, was
'De heere Hiddo van Voorst drost van Sallandt heeft geremonstreert, dat sijn edele aen hem heeft gebroght seecker huijs en saete to Baergenthem inden kerspel vanden Hardenbergh, die voor desen lange bij edelen is geposideert ende besvoort versoeckende dat deselve plaetse voor hem ende sijn ge qualific eerde nakomelingen, mach worden geprivilegieert ende gebeneficieert met het recht van eene adelijcke havesate. Ende is na deliberatie om guede consideratien, uijt sonderlin-ge faveur en sonder consequentie tselve versoecke. geaccordeerf 4
gevlucht en als staatsgezinde hield hij zich op binnen de stad Deventer. Zijn bezit dat gelegen was te Bergentheim werd als volgt beschreven:'Die thiende groff ende smal uuijt derff Marssinck toe Bergenthem jn Hardenberger kerspel gelegen, diewelcke anno 81 Pieter op Lutticke Marssinck aengevuert heefft. Jtem die groffve thiende uuijt etlijcke stucken landts van terff ten Nootvelt toe Bergenthem, diewelcke Jan de Sandheer voer die jaeren 81 ende 82 aengevuert heefft voer stroe. Jtem die groffve ende smaele thiende uuijt terff Nijenhuijs toe Bergenthem, diewelcke Hermen jnt Bouwhuijs toe Beerse voer den jaere 82 aengevuert heefft omtrent vijff fijmen groet. Jtem die groffve ende smale thiende uuijt derff Waeterinck toe Bergenthem, diewelcke anno 81 ende 82 bij Derick Volckerinck tot Beersse aengevuert is. Jtem die groffve thiende uuijt ettelijcke stucken van terff Marienburch, anders Assinck genoempt, toe Bergenthem, diewelcke Rotger die Weerdt toe Beersse anno 8lende 82 aengevuert heefft. Jtem die groffve ende smaele thiende uuijt derff Wijchminck toe Bergenthem, diewelcke anno 81 Willem dienaer van Voerst ende anno 82 Hermen Marssinck toe Beersse aengevuert hebben. Jtem die thiende groff ende smal uuijt derff Middelsdorp toe Bergenthem, diewelcke anno 81 ende 82 Jan die Kreufft toe Beersse aengevuert heefft, hebbende anno 82 voersz. gedaen dardenhalff mud roggen ende omtrent
een half f mud of ft drie schepel boeckweijt, die de voersz. Voerst ontfangen. Jtem die thiende groff ende smal uuijt derff Wuestcamp toe Bergenthem, diewelcke die voerss. Rotger anno 81 ende 82 aengevuert heefft. Jtem heefft uuijt de coeterstede Loshaer jnt vursz. erff Middelsderp gehoerich, jaerlicx een vierndeel pont wass...' Herman van Voerst bezat dus een tiende deel van de opbrengst van bijna alle landerijen in de marke Bergentheim. Bijna een eeuw later koopt een ander lid uit dit riddermatige geslacht, genaamd Hiddo van Voerst tot Hagenvoorde, het erf Middesdorp van jonkheer Henrick van Heerdt en laat het verheffen tot een adellijke havezate. Stamboom Van Voerst tot Bergentheim Nadat Hendrik van Heerdt zijn erf had verkocht werden onderstaande heren Van Voerst door de provincie met de havezate Bergentheim beleend. Elke keer als het erf over ging in andere handen werd dit beschreven, de kosten die hieraan verbonden waren moest men aanvankelijk in natura voldoen, tegenwoordig gaan we naar de notaris. *1649 Hiddo (1603-1660) zoon van Dyderick van Voerst toe Hagenvoorde en Alegonda van Munster toe Harssevoort. Hij was in 1628 toegetreden tot de Ridderschap en Steden vanwege Hagenvoorde, gecommitteerde ter admiraliteit op de Maas, drost van Haaksbergen en
Genealogie van de heren Van Voerst met het jaartal van belening met de havezate Bergentheim en van degenen die de titel baron van Voerst tot Bergentheim voerden, (de cursief gedrukte personen waren geen heer van Bergentheim) 5
Diepenheim (1638) en drost van Vollenhove (1639). Hiddo trouwde in 1638 met Joanna van Haersolte, dochter van Sweder van Haersolte en Joanna van Doornick. De familie Van Haersolte was bevriend met de prinsen van Oranje en vervulden in de 17e eeuw de hoogste functies in Overijssel. Na de dood van zijn schoonvader werd Hiddo van Voerst in zijn plaats gekozen als landdrost van Salland (1644-1660). De regering van Overijssel bestond uit afgevaardigden van de steden Deventer, Kampen en Zwolle en de ridderma-tigen uit de gewesten Salland, Twente en Vollenhove. Omdat Salland de meeste havezaten had en daardoor de meeste vertegenwoordigers, werd Hiddo president van de regering. Hij woonde met zijn gezin op Hagenvoorde te Tongeren onder Wijhe. Om hun vele zonen een goede maatschappelijke positie te geven kochten ze Middesdorp te Bergentheim en lieten het tot havezate maken. Hierdoor kon de familie met meerdere personen zitting nemen in de Ridderschap. In 1659 kregen Hiddo en zijn vrouw toestemming per testament over hun leengoederen te beschikken.
*1679 Derk (Dijderick 1640-1683) na de dood van zijn broer Hiddo heer van Bergentheim. Derk was als heer van Hagenvoorde in 1665 toegetreden tot de regering van Overijssel. Hij was erf geseten in Tongeren en Stockheijm, ridder der Duitse orde en commandeur van Maselantssluis etc. en was getrouwd met Jacoba de Roode van Heeckeren. De bij de havezate behorende goederen, katerstede Reinier op de Beecke en het Slotman, erfde hij eveneens. Door het overlijden van zijn andere
*1668 Hiddo (ca 1642-1673) na de dood van zijn vader Hiddo heer van Hagenvoorde en Bergentheim. Hiddo volgde een militaire loopbaan in Hollandse dienst en werd daarom niet opgenomen in de Ridderschap van Overijssel. Tot zijn bezittingen behoorden ook Opzwerings staat van Derk van Voerst. Deze moest de katerstede op de Beecke en het Slodt te in 1670 worden getoond om toe te kunnen treden Bergentheim. Ongehuwd overleed hij te tot de Duitse Orde te Utrecht. Zijn kwartieren Van Schoonhoven in 1673. Tijdens de invasie en Voerst, Haersolte, Munster en Doornick toonden bezetting door de bisschop van Munster was de adellijke afkomst. De Ridderschap in de het huis te Bergentheim bewoond door de provincie Overijssel voegde nog toe 'de heer meier Egbert Luigghies. Waarschijnlijk Diederick van Hagenvoorde stamt zowel van vertoefden de heren alleen op Bergentheim als vaders en moederszijde uit een, sinds ondenkelijke jaren, riddermatig adellijke familie '. zij hier de markevergadering bezochten. broer Sweder, was hij in het bezit gekomen van de havezate het Laar aan de Regge te Giethmen. Het huis Bergentheim werd in 1675 aangeslagen voor de vuurstedenbelasting als hebbende twee schoorstenen. Een jaar later verkoopt Derk als heer van Bergentheim een perceel land in Dughtensijde (de Ugtenzijd) te Bergentheim aan Hendrik Essies van de Mariënberg. Derk werd dus heer van 6
Bergentheim genoemd terwijl de officiële belening pas jaren later volgde. In 1681 verkoopt hij de havezate Bergentheim aan zijn broer Anthony Christoffer. De havezate Hagenvoorde gaat na Derks overlijden naar hun broer Herman heer van Westerholt en Enghde.
De havezate Bergentheim, getekend rond 1725 door Pieter de la Rive. De heren Van Voerst waren tussen 1610 en 1795 met 22 personen vertegenwoordigd in de Ridderschap en staan hiermee op de zesde plaats van de omvangrijkste riddermatige families.
bezit kwam van Bergentheim. Nog voor hij hiermee beleend kon worden stierf hij in 1698, in hetzelfde jaar overleed ook zijn vrouw. Het testament werd geopend in bijzijn en ten gunste van de welgeboren heer Transisalanus Adolphus van Voorst heer van Jaarsveld. Er werd een inventaris opgemaakt van alle door de heren van Bergentheim en Hagenvoorde nagelaten goederen. Hieronder behoorde uiteraard de havezate Bergentheim met de erven en landerijen, waaronder een pas aangekocht stuk land: den Ippersum. Het blijkt dat de ene meier van de heer van Bergentheim nog achterstallige pacht moest betalen tot Petri 1698. In de beschrijving der inboedel van het huis Hagenvoorde worden diverse bezittingen van de heer van Bergentheim genoemd: de goudbeurs met daarin 67 gouden ducatons nevens sijn horlogie, signet en 1 gl. stuck, verscheidene papieren waaronder een pachtboek van de vorige heer Derk van Voorst, een notebomen cabinetkaste, zijn eesel met twee matrassen op de kamer boven de alkoof, een oude nachtrok, een root lakens camisool met gouden franien, witte linnen slaapmuts met kanten enzovoort. Ook werden de portretten van Herman en zijn vrouw zaliger aangetroffen. De havezate Bergentheim bleef onbewoond en werd in 1694 samen met de goederen gelegen onder Vollenhove, aldaar voor de belasting getaxeerd.
*1681 Antoni Christoffel (ca 1689-1693) na opdracht door zijn broer Derk van Voerst heer tot Hagenvoorde en Bergentheim. Nog in hetzelfde jaar werd hij in de Ridderschap opgenomen. Hij was als militair onder andere kapitein der mariniers en majoor van een compagnie infanterie. In 1682 staat het huis Bergentheim leeg, Antoni woont bij zijn broer Herman op Hagenvoorde. Deze was heer van Hagenvoorde (Wijhe), Westerholt (Vollenhove) en Enghde (Bentheim). Herman en zijn vrouw Maria Evermoed van Isselmuden hadden geen kinderen. Hij was luitenant kolonel en per testament benoemde hij zijn broer Antoni tot universeel erfgenaam. Wanneer deze ook kinderloos stierf zou hun jongste broer Transisalanus alles erven. Antoni stierf ongehuwd in 1693 waarop Herman in het Portretbuste van Transisalanus Adolphus van Voorst in de hervormde kerk van Wijhe.
Ook in 1702 lezen we dat de havezate Bergentheim onbewoond is. *1705 Transisalanus Adolphus (1651-1707) na de dood van zijn broers Antoni Christoffer van Voerst tot Bergentheim, die als laatste beleend was, en van Herman van Voerst tot Hagenvoorde enz., die kinderloos was overleden. Transisalanus was het petekind van de Staten van Overijssel, vandaar zijn voornaam: Trans Isalanus (Isulanius) de latijnse benaming voor Over IJssel. Hoewel hij de havezate Bergentheim bezat, werd hij niet in de Overijsselse Ridderschap toegelaten, aangezien hij lid was van de Ridderschap van Holland. Hij was voor het leven lid van de Raad van State en hofmeester van Z.H. Prins Willem III, drost en kastelein van de stad Gorinchem, van Soestdijk en het land van Arkel, maarschalk van 't Gooiland, Eemnes binnen en buiten, houtvester van Holland enz. In 1683 kocht hij de heerlijkheid Jaarsveld (Lopik) voor f. 33.600,-. Hij was gehuwd met Arnolda dochter van de ridder Andries de Graaff en Elisabeth Bicker van Swieten, zij was familie van de in 1672 omgebrachte raadspensionaris Johan de Witt. Transisalanus is kinderloos gestorven en werd begraven in de kerk te Wijhe. *1715 Christoffer (Chistoffer Aemilius 16901774 zoon van Derk Helmich van Voerst tot Averbergen en Maria van Raesfelt) als testamentair erfgenaam na de dood van zijn vaders neef Transisalanus Adolphus van Voerst, heer van Jaarsvelt, Hagevoorde, Bergentheim etc. Chistoffer was vernoemd naar zijn opa, die een broer was geweest van Hiddo, de eerste heer tot Bergentheim. Met het overlijden van Transisalanus in 1707 was de tak Hagenvoorde uitgestorven en ging het hele bezit over op Christoffer van Voerst tot Averbergen (Olst). Hij kreeg op 17-jarige leeftijd onder andere Hagenvoorde, Bergentheim, Westerholt en Enghde in zijn bezit. De goederen in Utrecht gingen naar de weduwe van Transisalanus. Samen met zijn ouders en broers betrok hij Hagenvoorde, terwijl zijn broer Hendrik Casimier Gerrit op Averbergen bleef. Christoffer trouwde in 1719 te 's8
Gravenhage met de rooms-katholieke Helena Gertrud van Middachten uit Schüttorf (Bentheim). De bruid werd protestant en beviel al voor de bruiloft van een zoon genaamd Derk Christoffer. Het was volgens diverse bronnen een huwelijk beneden zijn stand en de echtelieden stonden regelmatig tegenover elkaar voor de rechtbank. Christoffel was hoogschout van Hasselt en lid van de Raad van State. Misschien heeft hij nog even op Bergentheim vertoefd, in 1723
lezen we dat het huis aldaar door twee personen werd bewoond. In 1724 liet hij zich opnieuw belenen met Hagenvoorde en deed Bergentheim over aan zijn broer Gerrit Helmich. De goederen die bij de havezate behoorden hield Christoffer zelf. Op 07-011741 laat hij zijn erven taxeren, ze moeten waarschijnlijk dienen als onderpand: Christoffer baron van Voerst heere van Hagenvoorde, hoogschout van Hasselt in Hasselampt etc. etc. laat onder ede taxeren, door de koster Hendrik Everts Schutte en Harmen Vinke, de erven Roever of Bouwhuis (bewoond en bemeierd door Jan Bouwhuis) en Mersink (Evert Marsink) en de goederen het Slot (Hendrik Slotman) en de Beeke (Albert op de Beke). Deze vier erven waren samen f. 11.300,- waard. Rond 1740, wanneer de provincie van plan is de voormalige klooster erven van Sibculo te verkopen, probeert Christoffel deze in erfpacht te krijgen. Regelmatig richt hij zich tot de Ridderschap en Steden. Hij heeft interesse in diverse erven, zoals Waterink, dat leenroerig is aan de Proosdij van Deventer etc, Wichmink dat leenroerig is aan huize Garner etc,
Oelberts alias Veldink, dat leenroerig is aan huize Garner en waarvan tienden aan het kapittel Deventer worden betaald etc. Later probeert hij het nog eens en voegt het erve Noortvelt (Noodveld) aan de lijst toe. *1726 Gerrit Helmich (1693-1778) na opdracht door zijn broer Christoffer heer tot
Hagenvoorde en Bergentheim. Hij was kapitein van een regiment infanterie, gecommitteerde ter Generaliteitskamer en ter Admiraliteit van Westfriesland en lid van de Gedeputeerde Staten van Overijssel. In 1732 werd hij aangesteld als rentmeester van het klooster Almelo en Weerselo. Hij trouwde in 1727 te Nijkerk met Margerite Florentina
Kwartierstaat van de Derk Frederik van Voerst tot Bergentheim en Alerdinck. Wapen van Voerst: In goud drie rode kepers. Gekroonde helm met goud-rode dekkleden. Helmteken: twee hermelijnen buffelhorens. Schildhouders: twee omziende rood getongde gouden griffioenen. Op de bovenste rij de wapens van zijn grootouders: Derk Helmich van Voerst van Averbergen en Maria Elizabeth van Raesfelt, Fredrik Rudolf van Rechteren van Mennigeshave en Phillipine Eleonora von Castell. Daaronder zijn ouders: Gerrit Helmich van Voerst van Bergentheim en Margaretha Florentine Sophia van Rechteren. 9
Sophia baronesse van Rechteren tot Mennigeshave. Op Menniges-have werden tenminste 8 kinderen geboren en bij de doop in de kerk te Den Ham wordt Gerrit Helmich vrij heer van Voorst heer van Bergentheim genoemd. Hij koopt later de imposante havezate Windesheim bij Zwolle. In 1748 is het huis Bergentheim uiteraard weer onbewoond. Zijn oudste zoon Derk Fredrik (1730-1796) was expectant van de Duitse Orde, balije van Utrecht, dijkgraaf van Salland, lid van de Generaliteitsrekenkamer en afgevaardigde van Overijssel naar de Staten-Generaal. Van 1790-1795 was Derk hoogschout van Hasselt. Hij huwde twee keer, eerst met Adriana Josina van Haersolte tot Eisen en daarna met Agnes Sophia Henriëtta van Haersolte tot Yrst, de weduwe van Wilem Jan Bentinck tot Langeveldslo.
De veengronden werden vooral aanbevolen voor de boekweitveen cultuur. Bovendien werd de gehele bezitting nog aangeprezen, omdat zij zou komen te liggen aan de te graven vaart van Almelo naar Ommen. Pas veel later werd het Overijssels Kanaal gerealiseerd van De Haandrik onder Gramsbergen naar Almelo. (Overijsselsche Courant 17-08-1827) Hij woonde op de Alerdinck te Heino en liet zich hier in 1773 van verschrijven. Hij had geen mannelijke nakomelingen en Bergentheim ging weer terug naar (Aemilius) Cristoffer van Hagenvoorde en diens zoon. De titel baron van Voerst tot Bergentheim werd later door zowel de tak Van Hagenvoorde als Van Bergentheim gevoerd.
Kwartierstaat van Gerrit Helmich baron van Voerst tot Bergentheim, geboren 12-11-1791 te Wijhe en overleden op 15-01-1826 te Vollenhove. Zoon van Christoffel Casimir Adolph baron van Voerst tot Bergentheim en Adriana Elizabeth Cornelia van Lijnden tot Oldenaller. Grootouders van vaders kant: Gerrit Helmich van Voerst tot Bergentheim en Windesheim en Margaretha Florentine Sophia barones van Rechteren tot Mennigeshave. Van moederskant: Herm Willem Jan van Lijnden tot Oldenaller en Jacoba Louisa van Eek. 10
*1775Derck Christoffer (17181782) na de dood van zijn vader Aemilius Christoffer heer van Hagenvoorde en Bergentheim. Hij werd in 1752 toegelaten tot de Ridderschap en was gecommitteerde in de admiraliteit van Friesland. Hij huwde in 1755 te Wijhe met Jacoba Johanna Margrieta dochter
van Evert Eibert Antony baron van Raesfelt en Jacoba Hendriètta Arnolda barones van Uterwijcke, heer en vrouw van Heemse etc. etc. en was dus een zwager van de bekende dichteres Clara Feyoena. *1783 Thedorus Antonij (1756-1833) na de dood van zijn vader Derck Christoffer heer van Hagenvoorde en Bergentheim. Theodoor was in 1778 aangesteld als kapitein van een compagnie fuseliers en werd in 1782 toegelaten tot Ridderschap. Na de boedelscheiding in 1791 kreeg hij Hagenvoorde en zijn jongere
Hagenvoorde en haar aangetrouwde tante mevrouw M.F.S. van Rechteren douariere van wijlen de heer G. H. van Voerst tot Bergentheim. De havezate kwam hierdoor weer in zijn geheel terug bij de familie Van Hagenvoorde, die hierover de 50e penning betaalde. Wel bleven de nazaten van Gerrit Helmich de titel baron tot Bergentheim voeren. In oktober 1791 werd de boedel verdeeld van Derk Christoffel tussen zijn weduwe Jacoba Johanna Margretha van Raesfelt en hun kinderen Theodorus Anthony, Jacoba Henriëtta vrouw van Arend Daniël van Coeverden tot Wegdam, Adolf, Isabella Helena getrouwd met de kornet Arnold Ernst Theodoor Bruno, Hiddo, Evert Eibert Anthony en Aleida Catharina. De oudste zoon kreeg Hagenvoorde en aan jonkheer Hiddo werd Bergentheim toegedeeld. In 1794 liet hij zich daarvan nog als riddermatige verschrijven, hij was de laatste edelman die volgens het oude
broer Hiddo viel Bergentheim ten deel. Theodoor verkocht zijn havezate Hagenvoorde in 1805 aan Carel de Vos van Steenwijk. In 1793 was hij majoor in het regiment van Geusau en als gepensioneerd majoor overleed hij op 76-jarige leeftijd te Maastricht. *1792 Hiddo baron van Voerst tot Bergentheim (1764-1840), luitenant in het regiment Hollandse gardes te voet. In juli 1791 werd een geschil bijgelegd tussen zijn moeder mevrouw J.J.M, van Raesfelt douariere van wijlen de heer D.C. van Voerst van
systeem verschreven werd. Hiddo stierf ongehuwd als gepensioneerd luitenant-kolonel en werd begraven te Wijhe. Verkoop van de havezate Na de omwenteling in 1795 kregen we een gekozen regering. Adeldom of havezaten waren niet meer van belang, iedereen werd voor de wet gelijk. Het huis Bergentheim, dat we zelden bewoond aantroffen, was een klein herenhuis en alleen maar interessant omdat men hiervan verschreven kon worden. In 1827 kondigde de heer van Bergentheim aan, publiek te doen veilen 'hetzij in parceelen of in massa deszelfs van ouds Riddermatige havezathe Bergentheim, huisnummer 13'. Uit de notariële akte blijkt dat dit huisnummer wordt genoemd: het Spijker, zijnde het Heeren Huis en schuur met derzelver gronden en wheeren, zo en als hetzelve in zijne grachten is liggende, en met de grond over dezelve 11
voor het Huis tot aan de Steege, waarover het erve Spijkers (dat voor de havezate lag), alleen een vrijen uitgang is hebbende, met ruim acht vierkante nederlandsche roeden en zeven en tachtig dito ellen zaaijland ten zuiden agter het zelve Huis in eene regte linie over de gracht, zo verre zich dezelve uitstrekt, tot aan de landen van Hendrikje Jentink, weduwe van Albert Waterink en ten zuiden, oost en noorden de landen van het erve Spijkers, waarvan het door gemaakte pollingen is afgebakend. Het geheel werd ingezet door Willem Meijerink, landbouwer te Bergentheim voor f. 800,-, maar de baron besloot om dit perceel
toch maar niet te verkopen. De bij de havezate behorende zetel in de kerk van Hardenberg werd niet meer genoemd, deze was waarschijnlijk al eerder verkocht. In totaal werden 56 percelen geveild, zowel landerijen als de volgende vaste goederen: Ie perceel: Het erve Slot (alias Santhaer) met huis, schuur en schapeschot nr. 1 liggende aan de Veldbeek, met landerijen en een begraafplaats op het kerkhof te Hardenbergh, verkocht aan Egbert van den Poll voor f. 3.300,-. 2e perceel: Het erve het Reinders (alias op de Beecke) met huis en schuur nr. 4, gelegen ten westen van de katerstede Nijkamps, tussen de
Luchtfoto d. d. 2 april 1995. Volgens de kadastrale atlas 1832 ziet u links de erven Wiegmink en Waterink, in het midden Bouwhuis, Spijkers en de havezate (* de meest zuidelijk gelegen schuur). Rechts erve Zwartjans en aan de noordzijde van de steeg lag de schuur van Jan Slot alias Zwartjans. De Vecht stroomde vroeger ten noorden van deze schuur. Waar de Veldbeek (nu Oude Vaart) in de rivier uitmondde is rechts nog goed te zien. 12
Stege en de Veldbeek, met landerijen en een begraafplaats te Hardenbergh. Samen met het 3e perceel werd dit voor f. 2.089,- aangekocht door Jan Hendrik Klever, landbouwer te Holtheme. 5e perceel: Het erve het Spijkers met huis en schuur nr. 14 met landerijen wordt samen met het 7e, 8e, 9e en 24e perceel gekocht door Jan Santman Derkszoon junior, koopman te Stad Hardenbergh voor f. 1.955,-. 6e perceel Het erve het Bouwhuis (alias Roever) met huis, schuur, varken- en schapenschot nr. 15 met landerijen en een begraafplaats op het kerkhof te Hardenbergh werd gekocht door Herman Bouwhuis, samen met het 15e, 19e, 21e, 22e, 34e, 35e, 36e, 42e en 43e perceel betaalde hij hiervoor f. 3.234,-. 20e perceel: Het erve Marsink bestaande uit de huisplaats en de grond waarop de daarbij behorende schuur alsnog is staande en een
begraafplaats op het kerkhof te Heemse (Het Marsink heeft altijd tot de kerk van Heemse gehoord. Waarschijnlijk hebben de marsgronden, bij de Berg esch tegenover Wiegmink en Waterink, oorspronkelijk aan de Diffeler kant van de Vecht gelegen). Het 40e en 41e perceel: De schuur en het schapenschot staande op het erve Marsink, deze zal de toekomstige eigenaar voor Sint Petri Ad Cathedram (22 februari) moeten afbreken en vervoeren. De drie percelen werden gekocht door Hermannus Nijman, landbouwer te Ten Velde voor f. 844,-. De verkochte percelen grond werden altijd nauwgezet beschreven en meestal aangeduid met een naam. Deze veldnamen zijn meestal in de vergetelheid geraakt sinds de invoering van het kadaster. Misschien kent u deze in 1827 genoemde veldnamen nog? Arinkstrog, Bakenbeld, Bergesch, Bergstuk, Bruggenpoel,
Kadastrale atlas 1832: De Roet en Mast Esch te Bergentheim. 13
Dietersstuk, Doornbosch, Drie schepelstuk, Ekkersum, Ganzenstuk, Hazeboom, Huissteestuk, Hulzeboschstuk, Kip- en Kipskind, Langekamp, Lubbestuk, Lutkesteeg, Mastesch, Matenmars, Molenmars, Oelenmaat, Putakkers, Ruitesch, Stalstee, Tillenbroek, Timpen, Den Ugtenzijd, Varentje, Vlier, Wat, Wathorst, Wedigje, Weelakkers, Welle, Wijnbosch, Woerte enzovoort. In 1840 overleed baron Van Voerst tot Bergentheim op ruim 76-jarige leeftijd te Wijhe. Het herenhuis vererfde op zijn zusters Isabella Helena te Deventer en Catharina Aleida, woonachtig op het Rosendaal te Heino. Zij verkochten in 1841 de havezate, bestaand uit een huis, erf en put en landerijen. Voor f. 860,werd Berend Venebrugge, koopman te Ambt Hardenberg, de nieuwe eigenaar. Deze transporteerde het op de veenbaas Evert Santman, die het huis liet afbreken en de gracht dempen. In de kadastrale leggers komen we de volgende benamingen tegen voor de Ruit- en Mast Esch, waarbij de voormalige havezate was gelegen: de Roet- en Mast Esch, de Roek- en Maat Esch, de Kolk- en Maat Esch, de Kolken Mast Esch, de Kolk- en Mark Esch. Volgens de oudste gegevens - in het register van de Hof Ootmarsum - is het de Ruet Esch, wat ongeveer klonk als Roetesch. Toen de Domeinen in 1863 bij de gemeente informeerde naar het erve Middendorp wist men niet meer waar dit eens had gelegen. Toch was de naam niet helemaal onbekend want men verwees hen naar een zekere Herm Bouwhuis. Ze wisten dat deze het erve Bouwhuis had aangekocht van het voormalige huis te Bergentheim, destijds toebehorende aan zekere baron Van Voorst. Aan de steeg lagen dicht naast elkaar de erven Bouwhuis en Spijkers, met hierachter de havezate. Het Bouwhuis werd al voor 1900 bewoond door Frerik Jan Hilberink en zijn vrouw Marthe Kortman. Dochter Egberdina trouwde op 17 mei 1912 met Hendrik van der Velde, hun nazaten wonen nu nog aan de steeg, die ook Huiskampweg en later Brinkweg werd genoemd. De familie Van der Velde wordt in de volksmond nog altijd 14
Bouws genoemd. Op de plaats waar eens de havezate stond staat nu een kippenschuur. In het midden van die schuur is nog te zien dat hier de gracht heeft gelegen, waarop men 's winters waarschijnlijk schaatste. Bij graafwerkzaamheden kwam tot ieders verbazing eens een heel oude krulschaats tevoorschijn. Verder is er niets meer teruggevonden, al is men nog altijd op zoek naar de put. Het enige wat ons heden ten dage herinnert aan het herenhuis 'de Havezate Bergentheim' is het ervoor staande, in 1977 gebouwde - burgerhuis, dat de toepasselijke naam 'Bergheem' draagt.
bronnen o.a.: Geslachtkundige Aanteekeningen door J.L van Doorninck. Beschrijving van de havezathen in Overijssel door F. A. Ebbinge Wubben (verschenen in Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis). Met illustratie tevens verschenen in De havezaten in Salland en hun bewoners door AJ. Gevers en AJ. Mensema. De Ridderschap van Overijssel Le métier du noble door AJ. Mensema, Js. Mooijweer en J.C. Streng. Nederlands Adelsboek. Quohier der bezittingen van 'konings vijanden in Salland, opgemaakt in 1583. Kadastrale Atlas Overijssel ISBN 90-75097-06-9 door Stichting Kadastrale Atlas Overijssel. Het archief van het huis te Jaarsveld door M.C.G. Diemont. Historie van Overijssel door W. Nagge. Diverse archieven in Historisch Centrum Overijssel: o.a. Hof gericht Ootmarsum, Statenarchief, Provinciale Leenregisters, Huis de Berg, Overijsselsche Courant, Notariële archieven etc. HistorieKamer Hardenberg: kadastrale leggers vanaf 1832, markeboek Bergentheim, Doop- en Trouwboeken, Burgerlijke Stand, Rechterlijk Archief. Gemeentearchief Hardenberg: Register van resolutien van de erfgenamen van het kerspel, Ingekomen stukken, Bevolkingsregisters etc.
De winkel van Mulder Ruim een halve eeuw lang heeft het café en winkelbedrijf van de familie Mulder een belangrijke rol gespeeld in het dagelijkse leven in Bergentheim. Het was niet alleen de plek waar men de levensmiddelen haalde of bestelde, het café was daarnaast ook een sociaal en gezellig trefpunt. In dit artikel wordt een beeld geschetst van het bedrijf dat bij velen in de herinnering nog bekend staat als "de winkel van Mulder "
K. Oosterkamp
De oude familiefoto toont ons van links naar rechts dochter Lien, moeder Enni E. Mulder - Fink met Roelientje op de arm, vader Hendrik Mulder Azn., kleine Hendrik en Arend Eilt. Vader Hendrik was op 28 oktober 1892 geboren te Avereest. Zijn vader was daar boer, winkelier en caféhouder, een veelzijdigheid die de zoon zou erven. Na zijn huwelijk in 1920 vestigde hij zich in 1921 in Bergentheim om daar de zaak van zijn broer Roelof over te nemen. Het was begonnen in 1878, toen er volgens de notulen van de veenderij van Van Royen sprake was van het bouwen van een winkelhuis in de veenderij. Op 11 februari 1880 wordt vermeld dat het winkelhuis wordt verhuurd tegen f 400,- 's jaars aan de heer H. Mulder Rzn. In 1889 zou deze Mulder (oom van bovengenoemde Roelof en Hendrik Azn.) van de gemeente een drankvergunning krijgen, zodat hij Advertentie november 1909, uit Salland's Volksblad
15
zijn commerciële activiteiten kon uitbreiden. Hij hield zijn zaakjes wel goed in de gaten, want op 25 oktober 1892 behandelt de veenderij Van Royen een klacht van winkelier Mulder "dat er tegenwoordig allerlei venters met koopwaren in de veenderij komen die de arbeiderswoningen afloopen, wat zeer ten zijnen nadeele is en (hij) zoude gaarne zien, dat de toegang voor dezulken tot de veenderij verboden werd". Van Royen gaat er niet op in en raadt Mulder aan om ook iemand met winkelwaren langs de arbeiders te zenden. Omdat er bij de mensen weinig 16
geld in omloop was, werd er nogal eens ruilhandel bedreven: de boodschappen werden zo verruild tegen varkensspek dat daarna natuurlijk ook weer werd verhandeld, een handelwijze die de winkelier de bijnaam Spek-Hendrik zou opleveren. De voorraden werden aangeleverd in honderd kilo zakken en opgeslagen op zolder. In de winkel, ter grootte van een huiskamer, moest alles worden afgewogen en verpakt: een arbeidsintensieve en tijdrovende bezigheid. Vleeswaren moesten nog met de hand gesneden worden, pas later kwam er een snijmachine. Naast levensmiddelen werden ook allerlei huishoudelijke artikelen verhandeld, zoals pannen, potten, klompen en emmers, later ook nog kleding. Vanuit een groot vat kon petroleum worden getapt in de welbekende blikken met handvat en tuitje. Veel vaste klanten woonden buitenaf, hun bestellingen werden opgehaald in het bestelboekje, in de winkel moest alles worden afgewogen en verpakt, waarna het werd uitgevent met de fiets met de grote mand. Een moeizaam en vaak lastig karwei voor de vaste kracht Jan ten Brinke, die met de fiets op de zand- en modderwegen menig angstig moment zal hebben gehad. Later kwam er verbetering: een mooie venterskar met een paard (en op de foto kleine Henkie vol trots op het paard) en natuurlijk
nog later de bestelauto en ook betere wegen. In de doos met bestelde boodschappen zat altijd een rolletje pepermunt en een handvol pinda's als klantengift. Ook als je de zaterdagse boodschappen in de winkel haalde, kreeg je iets mee om te snoepen. Vaak was het afrekenen een probleem: het waren de barre crisisjaren, de gezinnen vaak kinderrijk en geld was er vaak niet. Er werd dan op de pof gekocht, maar menigmaal moeten ze bij de Mulders getwijfeld Menig vrachtschip legde aan hebben of ze het geld ooit kel het signaal kreeg dat zich een klant aanzouden krijgen. Er zijn echter voorbeelden dat diende in het café. Dan moest ze buitenom om uiteindelijk het geld wel werd betaald, met een hem te bedienen, waarna een volgend signaal wachttijd van vele jaren. De winkelier kreeg al doende wel een duidelijk inzicht in de financiële haar aanwezigheid weer in de winkel vorderde: zo bleef je heen en weer lopen. Het café was situatie van de klanten. Mulder was dan ook adviseur voor kredietwaardigheid als de bank bij een gezellig trefpunt, vooral als 's zaterdags menigeen even -of langer- binnenwipte voor een leningverstrekking enige twijfel koesterde. een praatje en een borreltje. Sommige klanten Hendrik Mulder was ook verwoed jager en kwamen heel regelmatig, andere alleen bij een beroepsvisser: er werd nogal wat paling speciale gelegenheid. Er werd verteld van een gevangen in de kanalen en wijken met de fuiken klant die alleen een borreltje haalde als hij zijn en daarna verhandeld. Op zolder had hij een burgerplicht vervuld had bij het stembureau. In speciaal beveiligde kamer met geweren, buksen die zin konden politieke crises in die tijd leiden en munitie. Deze (jacht)wapens verhandelde hij tot verhoogde alcoholconsumptie. Menig ook. De verkoop werd nauwgezet geregistreerd vrachtschip legde aan voor het café voor een voor wat betreft de koper en de aard en praatje en een drankje en natuurlijk ook om in de winkel enige voorraden in te slaan. Voor de paarden die de schepen trokken, was er stalling aanwezig waar ze gevoederd en verzorgd konden worden. Evenzo wisten de diverse vertegenwoordigers deze "zoete inval" te vinden om er een broodje of een uitsmijter te eten. Soms werden ze uitgenodigd mee te eten Advertentie uit december 1956 uit de gezins-pot, een spontane invitatie waarmee vader menigmaal de "keuken" tot de hoeveelheid van de aankopen. Het cafégedeelte rand van de wanhoop bracht. was gescheiden van de winkel: je kon niet binnendoor van het ene vertrek naar het andere. Dochter Lien herinnert zich nog heel goed dat ze aan het werk in de win-
Vrij regelmatig werd het café omgetoverd tot notariskantoor als er een openbare verkoping
17
werd gehouden. De toeloop van mensen die dit nu eenmaal met zich meebracht, zorgde natuurlijk ook weer voor een welkome omzet. De plaatselijke voetbalvereniging R.O.H.DA. (Recht Op Het Doel Af) beschouwde café Mulder min of meer als haar clubhuis. Daar werd vergaderd, daar pronkte de prijzenkast, maar vooral werden daar de overwinningen uitbundig gevierd en de nederlagen verdronken. Bovendien werd de "pauzethee" voor de wedstrijden door "voetbalmoeder" Tiny gezet en vanuit het café geleverd. 's Zondags was het café - en uiteraard ook de winkel gesloten. De kinderen kregen toestemming om in de caféruimte te spelen en muziek te maken. De gordijnen moesten echter dicht en tegen de tijd dat er een kerk uitging, werd er door vader op de deur of muur geklopt ten teken dat het even stil moest zijn om geen aanstoot te geven. Na de oorlog verwaterde dit gebruik, ook kwamen er zoveel kerken en kerkgangers in Bergentheim dat er voor vader Mulder geen kloppen meer aan was. Vader Mulder had in de jaren dertig een voorgevoel gehad dat het in Europa mis zou gaan. Zijn ervaring in de Eerste Wereldoorlog had hem doen besluiten extra voorraden - rijst en suiker - in te slaan. In de oorlogsjaren kon hij nog lang leveren, iets waarvan veel mensen
18
uit het westen van ons land hebben geprofiteerd op hun hongertochten naar het platteland. Het was hem een genoegen om deze mensen te kunnen helpen. In de familie is een brief van een bekende bewaard gebleven waaruit enkele gedeelten wel zeer illustratief zijn voor wat betreft de noodsituatie in het westen, in dit geval Den Haag: (..) Zooals gezegd is het met het eten hier allerberoerdst. Boter, melk en aardappelen zijn er in het geheel niet meer te krijgen, al zou men het met goud willen betalen. (..) Voor een brood van 800 gram betaalt men hier reeds, schrik niet ...f20,- en meer. Melk f 9,- per liter, terwijl voor een flesch olie meer dan f 80, - wordt gevraagd. (....) Geachte Heer Mulder, zooals gezegd, spijt het mij dat ik U met deze smeekbede lastig moet vallen, doch U kunt ervan verzekerd zijn, dat, indien de tijden weer normaal worden, ik ook U niet zal vergeten (...). Gistermorgen heb ik vóór twee uur slechts twee peentjes gehad, dus lang kan het niet meer duren, dat ook wij dit aardsche
paradijs zullen moeten verlaten. (...). Zoon Arend had inmiddels wat contacten gekregen met ondergrondse verzetsbewegingen en nam daaraan ook actief deel met onderduikwerk, hulp aan geallieerde piloten en sabotagewerk. Het café in Bergentheim
was menigmaal het trefpunt voor nader overleg waarbij de "gasten" zodanig waren vermomd dat zelfs de zussen hun broer niet herkenden. Caféhouder en winkelier, jager en visser Mulder had echter nog meer pijlen op zijn ondernemersboog. Hij bezat ook enige schepen aken - om daarmee aardappelen te vervoeren naar de aardappelmeelfabrieken. Ook
bezat hij een baggermolen; deze lag in het kanaal. Albert Schonewille was de machinist. Deze baggermolen werkte op stoom en deed dienst bij de sluizen in de Van Royenswijk en in het kanaal. De machine heeft ook o.m. gebaggerd in de Regge en direct na de oorlog is ze nog in gebruik geweest bij baggerwerk-zaamheden in de toen pas drooggevallen Noordoostpolder. In 1962 deelde de heer Mulder zijn klanten mee dat hij stopte met de kruidenierszaak. Met ingang van 30 juli van dat jaar nam de heer J. Schutte die aan de overkant een VIVO-winkel runde, het bedrijf en de goodwill van hem over. Tot juli 1964 benutte deze winkelier het pand als een soort van nevenvestiging. Hendrik Hzn. die in 1955 met Tiny was getrouwd, zette met zijn vrouw het café voort. In 1978 moesten zij de bedrijfsvoering tengevolge van ziekte en ongeval helaas beëindigen. Het witte pand staat nog steeds daar op die centrale plek in Bergentheim, maar heeft nu alleen nog een woonfunctie. Met dank aan de leden van de familie Mulder voor de verstrekte informatie en aan Frieke Kampman voor de contactlegging en het verzamelen van het (beeld)materiaal.
in De Brug, 25 juli 1962
19
De Möllinckvaart in Bergentheim De toekomstige woonwijk in Bergentheim zal Möllinckvaart genoemd worden en daarom leek het ons interessant om eens in archieven te duiken en te zien wat er van de geschiedenis van die vaart te vinden is. H. Hilberink Omdat de Möllinckvaart voor een deel bestond uit de Bergentheimer beek, moeten we, om wat inzicht te krijgen in de beekjes die vroeger vanuit het oosten naar de Vecht liepen, iets weten van de bodemgesteldheid van dat gebied. Heel, heel vroeger - zo na de ijstijden - vonden we ten oosten van de Vecht een bijzonder grote zandvlakte. Wat verder naar het oosten, zo tegen de Duitse grens aan, hadden zich stuwwallen gevormd die soms een tiental meters hoger lagen dan de gronden langs de Vecht. Kloosterhaar b.v. ligt op een heuvelketen die we kunnen laten beginnen bij Westerhaar en via Sibculo, Kloosterhaar doorloopt langs Bruinehaar naar Wielen. In Duitsland vinden we het hoogste punt van deze reeks: de Kniepenberg. We moeten deze heuvelreeks zien als een onderdeel van de stuwwal in OostTwente, met een voortzetting naar het gebied van Bentheim in Duitsland. In de tijd van de poolwoestijnen hadden zich aan de zuidoostkant van de Vecht zandduinen gevormd. Tussen de stuwwallen in het oosten en de zandduinen in het westen lag in die tijd als het ware een zandvallei. Toen de temperaturen stegen en er een tijd aanbrak waarin er veel regen viel, kwam die vallei onder water te staan en vormde zich daar langzamerhand een groot moerasgebied, waaruit later de veengebieden zijn ontstaan. De watermassa's die vanaf de heuvels in het oosten kwamen, moesten een weg door de moerassen zoeken, richting de Vecht. Omdat het verval op sommige plaatsen groot was en er, vooral 's winters, grote hoeveelheden water van de Kniepenberg kwamen, heeft het kolkende water in onze vallei door rollende en kolkende bewegingen meerdere diepten doen ontstaan, die vandaag aan de dag in het land20
schap zijn terug te vinden; o.a. in het door de gemeente aangeduide gebied Möllinckvaart maar ook op de "Grèvenbelt" - tussen 't kerkhof en de spoorlijn - vind je naast zandruggen "gaten" waarin veen ontstaan is. In die moerassen zijn beekjes ontstaan die met moeite hun weg zochten in de richting van de Vecht. Hier en daar bevonden zich in de "duinenrij" langs de Vecht enkele laagten en dat moesten de mondingen van deze beekjes worden. In het Hongerveld ten noorden van Bruchterveld ontsprongen een paar beekjes n.1. de Bruchterbeek die zijn weg vond in de richting van Brucht en daar in de Vecht mondt en de Bergentheimerbeek. Deze boog snel af naar het westen, (het Overijssels kanaal was er nog niet) liep achter de vroegere Bruchterschool voorbij, langs de Bergentheimer haar, (de Möe) kruiste de Fliersdijk halverwege, liep ten noorden van "Slotboer" langs en mondde ten noorden van timmerman Olsman in de huidige vaart en stroomt dan tussen de boerderijen van Herbert ("Mansboer") en Nijboer ("Möllinck") door naar de Vecht. In het markeboek van Bergentheim komen we herhaaldelijk onze beek tegen. Vaak moeten de bruggetjes over dit watertje vernieuwd worden of moet het beekje wat uitgediept worden, omdat het vee door oeveraftrap een goede waterafvoer onmogelijk maakte. In het begin van de 19e eeuw krijgt de beek meer aandacht! In 1808 verschijnt er op de markevergadering een nieuw gezicht n.1. Berend Venebrugge. Hij was op 7 juni 1805 getrouwd met Hillegien Wiegmink, dochter van Hannes Wiegmink en Jennechien Möllinck. Dat hij zijn zaakjes goed op een rijtje had, bleek al op de eerste markevergadering die hij bezocht. Hij weet duidelijk zijn mening te
zeggen en komt met goede voorstellen. Hij wordt dan ook dadelijk op de eerste vergadering in een commissie benoemd die er voor moet zorgen dat de bruggen in orde gemaakt worden. Berend Venebrugge had door zijn huwelijk rechten gekregen in de marke Bergentheim. Hij had de beschikking gekregen over veengronden ten zuidoosten van de marke van Bergentheim en hij zag mogelijkheden om daar op grote schaal turf te graven. Om die turf te vervoeren was een waterweg nodig naar de Vecht. Hij had de Bergentheimerbeek, die langs de boerderij van zijn schoonmoeder (Jennechien Möllinck) liep en daarom door hem ook wel Möllinckbeek genoemd werd, ter beschikking. Deze was echter, vooral in de zomermaanden, niet geschikt voor scheepvaart. Daarom kwam hij op de markevergadering van 23 februari 1829 met een verstrekkend voorstel op de proppen. "Zou het niet gunstig zijn om onderling en gezamen-lijk de Möllinckbeek op te ruimen en te verdiepen en de nodige bruggen en sluizen te bouwen, zodat er schepen of vaartuigen kunnen varen om brandstoffen te vervoeren ? " Hij wil de kosten voor eigen rekening nemen en wel onder voorwaarden, die op de vergadering worden vastgelegd. De gezamenlijke erfgenamen hebben op deze vergadering het volgende besloten:
4.
5.
6.
7. 1. Zij zullen de Möllinckvaart afstaan aan B. Venebrugge, die daar dan voor eigen rekening de beek zal verruimen en verdiepen en tevens de benodigde bruggen en sluizen zal bouwen, teneinde bevaring van schuiten en bokken, die brandstoffen kunnen vervoeren, mogelijk te maken. De vaart, de bruggen en de sluizen zullen voortaan onderhouden worden door B. Venebrugge. 2. Wanneer er erfgenamen mochten zijn, die wijken zullen graven van hun venen naar de Möllinckbeek, om ook hun veengronden af te graven, dan kunnen zij dat ''vrijelijk" doen en ten uitvoer brengen, mits dat geschiedt voor eigen rekening en de wijken worden voorzien van benodigde bruggen. 3. Indien er een wijk gegraven zal worden langs de "Sibculosche scheidsloot", dan
8.
kan niemand van de erfgenamen beletten, dat die vaart door zijn eigendom tot stand zal worden gebracht. ledere erfgenaam, die brandstof wil afvoeren langs de Möllinckbeek, zal verplicht zijn van een schuit of bok één gulden en vijftig cent (Zegge f 1,50) aan het erve Möllinck te Bergentheim te betalen. Mocht genoemde Möllinckbeek geschikt gemaakt worden voor grote vaartuigen, dan zullen de erfgenamen ook meer afvaartgeld moeten betalen, al naar gelang de grootte van het vaartuig. Alle waterleidingen, die dienen om de venen en de groengronden te ontwateren, kunnen zonder meer op de Möllinckvaart afwateren. Hier hoeft B. Venebrug niet in gekend te worden. Met de gezamenlijke erfgenamen is overeengekomen, dat met B. Venebrugge overlegd zal worden welke brugjes en bruggen afgebroken zullen worden en waar nieuwe gebouwd zullen worden. De volgende afgevaardigden zullen dat regelen met B. Venebrugge: Willem Timmerman, Egbert van de Pol, Egbert Scholten, en D. Plaggemars. Ook zullen ze bekijken waar geschikte drinkplaatsen voor het vee, dat 's zomers op de groengronden weidt, gemaakt kunnen worden. Verder is door de gezamenlijke erfgenamen vastgesteld en aangenomen om geen huizen te bouwen in de venen, "als andersints daar hutten mogen gehouden worden". Berend Venebrugge begeert ook iets tot schadevergoeding voor het afstaan van zijn land om de Möllinckbeek bevaarbaar te maken en wel een hoekje grond, gelegen langs de z.g. Leijenkamp.
Het schijnt, dat iedereen niet helemaal tevreden is met de bepalingen, zoals die op de vergadering vastgesteld zijn en daarom wordt verderop in de notulen nog eens duidelijk gesteld dat: "... de erfgenamen de vrije afvaart zullen genieten van hun brandstoffen tot aan het z.g. Möllinck-bruggetje, zonder afvaart gelden te betalen. Maar indien de erfgenamen het Möllinck-brugje willen passeren met vaartui21
gen, dan zullen zij verplicht zijn daarvoor te betalen overeenkomstig hetgeen in de resolutie is goedgevonden''. Deze notulen eindigen met: "Aldus onderling gedaan en geresolveert op den Mariënberg, den drie en twintigsten februari 1800 negen en twintig". G. J. Hesselink (markerichter) B. Venebrugge. Wilpshaar. J.H. Klaver. G. J. Waterink. W.Snel. H. Bouhuis. X (dit is 't merk van J. Balhaar. D. Plaggemars). W. Timmerman. H. Brink. E. v.d.Pol. G. v.d.Pol. J. Koning. E. Scholten. H. Kosters H. Nijman. Tot zover het markeboek.
"Kanalisatie " van de Bergentheimer beek. a: Hekman b: Hofsink c: Herbert, F d: Hutten e: Plaggemars f: Herbert, E.J. g: Bolks h: v.d. Veen j: Reinders
22
- vroeger Kortman - "Niekamps" - "Schottink" - afgebroken - "Novels" - "Mansboer" - "Mollink" - "Liezen" (afgebroken) - (bijgetekend, lang verdwenen)
Wanneer de heer Venebrugge met het verbreden en uitdiepen begonnen is, weten we niet. Waarschijnlijk hebben de boeren van de marke gezamenlijk de werkzaamheden uitgevoerd. De eigenlijke Bergentheimerbeek is uitgediept en verbreed tot vóór de boerderij van timmerman Olsman. Hier heeft men de Bergentheimerbeek "verlaten" en is verder gaan graven in de richting van waar nu de spoorlijn loopt, iets ten oosten van de boerderij van Heres. Ten noordoosten van de (latere) spoorlijn groef men in de richting van de huidige Stationsstraat. Waar nu het bedrijf van de Wavin staat boog men af naar het noorden richting garage Merjenburg om verder door te graven in de richting van Kloosterhaar. Op de eerste officiële kadasterkaart van 1861 vinden we de hele kaart getekend en wel tot aan de Jagers sloot, die liep tussen Balderhaar en Kloosterhaar en de grenssloot vormt tussen Nederland en Duitsland. Op genoemde kaart staat de vaart aangeduid als Möllinckvaart of Bergentheimer turfvaart. Of Venebrugge deze vaart helemaal heeft laten graven en of hij van zover ook al turf heeft gehaald, lijkt ons niet waarschijnlijk. Van dichtbij werd de turf in "jollen" door de "schipsloten" (treksloten) en verder door de Möllinckvaart tot het sluisje bij "Mansboer" gebracht. Hier werd de turf overgeladen in z.g. Vecht-zompen, waarna het vervoer naar Zwolle plaatsvond. Omstreeks 1830 verschijnt Mr. I. A. van Roijen op het toneel. Deze notaris uit Zwolle bezat al een veenderij in Dedemsvaart en zocht nieuwe mogelijkheden in Bergentheim. Hij kocht veengronden naast die van Venebrugge en samen gaan ze een stempel drukken op de gebeurtenissen in de volgende decennia. In het "Verslag van de raad van administratie der Overijsselsche Kanalisatie-maatschappij aan de aandeelhouders" lezen we op bladzijde 8: "De heer Van Roijen, eigenaar van de venen in Bergentheim, vatte in 1832 het voornemen op, om de grote veenvlakte aldaar, door een kanaal met de Vecht in gemeenschap te stellen. Een vaartje werd, van de Vecht beginnende,
gegraven en eene houten schutsluis voor kleine schepen daarop gebouwd, meer boven-waarts eene ophaalbrug en een paar houten valschutten daargesteld. Maar bij de sterke klimming van het terrein bleken die werken al spoedig onvoldoende, zodat van lieverlede de gemaakte werken vervallen zijn ". Onverwachte mogelijkheden kwamen Van Roijen echter te hulp. Omstreeks 1850 begon de Overijsselsche Kanalisatie-maatschappij met de uitvoering van het graven van een kanaal van Almelo naar Coevorden.
Van Roijen moest geld steken in voorzieningen die de Overijsselsche Kanalisatie-maatschappij aan-bracht en dat werd ook gevraagd van Berend Venebrugge, wilde ook hij profijt trekken uit de venen. Beiden verklaarden zich hiertoe bereid, maar toen er geld op tafel moest komen, bleef Venebrugge in gebreke. De veel kapitaalkrachtiger Van Roijen kreeg toen de gelegenheid door aankopen van Venebrugges gronden zijn veenbezittingen uit te breiden. Venebrugge treedt nog enige tijd op als bedrijfsleider bij de heer Van Roijen. In 1852 reeds sterft Berend Venebrugge, de grondlegger van de Möllincksvaart en als dan in 1856 het kanaal tot De Haandrik klaar is, is daarmee ook de rol van de vaart uitgespeeld. De naam "Möllinckvaart" is een aardige naam voor de nieuwe wijk in Bergentheim
maar geografisch klopt het niet. De vaart liep, zoals we beschreven, ten noorden van de spoorlijn. De vaart die in 1859 gegraven is en langs de Schapenweg loopt en de zuidwestelijke begrenzing zal worden van de nieuwe wijk heet "D'oale Voart" en het gebied tussen "D'oale Voart" en de Slotweg heet "De Koelen". Die "koelen" zijn gevormd in de tijd dat de zandvallei vol water liep, zoals we in het begin van ons verhaal beschreven. Tussen die "koelen" bevonden zich vroeger enkele paadjes waarover de bewoners van o.a. "De Gouden Ploeg" liepen om schuin over te steken naar het turfstrooiselfabriek of naar het station. Men moest dan de diepe "koelen" ontwijken, want als men daarin terecht kwam, verdween je in een diepte waaruit je nooit meer te voorschijn zou komen. In de dertiger jaren van de vorige eeuw heeft de heer Dalvoorde deze "koelen" in cultuur laten brengen en er een boerderij gebouwd. Tot ver in de tachtiger jaren moest hij voortdurend de gaten opvullen, omdat de "koelen" nog niet tot rust gekomen waren. De heipalen moeten straks wel extra lang zijn!
'Mansboer" Tot mijn genoegen werd mij enkele weken geleden bericht dat de commissie straatnaamgeving positief op mijn voorstel gereageerd had en besloten heeft de toekomstige straten van de "Möllinckvaart" namen te geven van Bergentheimse verzetstrijders die in de Tweede Wereldoorlog hun leven gegeven hebben voor de vrijheid van ons land. Emmeloord, juli 2002.
23
Station Mariënberg
Station Mariënberg, perronzijde Station Mariënberg, een bescheiden spoorwegknooppunt in de lijnen naar Emmen, Zwolle en Almelo, is al enige tijd een zelfbedieningsstation waar de reizigers hun kaartjes uit de automaat moeten halen. Het gebouw staat er nog, in volle glorie na een opknapbeurt waarbij het metselwerk werd gereinigd en het houtwerk werd voorzien van een nieuwe verflaag. Loketdiensten worden echter niet meer aangeboden, het gebouw heeft inmiddels een horecabestemming gekregen. Het is een plezierige gedachte dat dit sfeerbepalende en historisch interessante gebouw voor Mariënberg behouden lijkt te blijven. K. Oosterkamp Korte geschiedenis van het baanvak Ommen - Hardenberg Vanaf 1 februari 1905 was het gebouw officieel een station 2de klasse, omdat toen het baanvak Ommen - Hardenberg in gebruik genomen werd. Dit baanvak was onderdeel van een plan om een spoorlijn aan te leggen van Zwolle naar Delfzijl, met zijtakken naar Assen en Almelo.
Salland's Volksblad, 3 februari 1905 24
De in 1899 opgerichte Noordoosterlocaalspoorweg (NOLS) had zich deze aanleg en de exploitatie ten doel gesteld. Op 1 juli 1905 was het zover dat de trei-
der lijn Hardenberg - Ommen begonnen. De heer J. H. Kompagnie heeft over deze perikelen in een heel aardig en uitvoerig artikel uitvoerig geschreven in de jaargangen 5 en 6 van ons tijdschrift.
nen konden doorrijden tot Coevorden. De suggestie dat er voortvarend en met daadkracht werd gewerkt aan de realisatie is echter enigszins misleidend. Het proces verliep eerder met vallen en opstaan: bezwaren van aanwonenden en belanghebbenden zorgden voor de nodige vertragingen: onteigeningsprocedures kostten tijd en voortdurend werd er onderhandeld over allerlei aanpassingen om de bereikbaarheid van diverse belendende percelen veilig te stellen. Bovendien spreken de bronnen geregeld over gebrek aan efficiënte leiding bij de NOLS, iets wat in onze dagen mismanagement genoemd zou worden. Ondertussen drongen burgers en ondernemers in de plaatsen waar de spoorlijn langs zou gaan, met klem aan op spoed. Zij zagen in de verbinding een goede mogelijkheid om het isolement van deze streek te doorbreken. Illustratief in dit verband is de zin in een kort artikeltje in Salland's Volksblad van 3 febr. 1903: In den morgen van 1 Febr. is eindelijk de exploitatie
Het stationsgebouw in Mariënberg voorzag op de begane grond in ruimten voor bureau-werk, een vestibule, twee wachtkamers (2de en 3de klasse) en een goederenbergplaats, terwijl de verdieping bestemd was voor huisvesting van de stationschef met zijn gezin. Als eersten viel deze eer te beurt aan de familie Derksen die er net voor de openingsdatum in was getrokken.. Het baanvak Ommen - Hardenberg moest voorzien worden van een tweetal stations tweede klasse in Mariënberg en Hardenberg en van een eenvoudige schuilgelegenheid op de stopplaatsen in Junne, Beerze en Brucht. Over Bergentheim was wat meningsverschil: de NOLS had daar een eenvoudige halteplaats voorzien, terwijl de gemeente Ambt Hardenberg en ook de Erven Van Royen aandrongen op de status van een station met de daarbij horende dienstverlening. De dienstverlening kwam er, maar het gebouw werd wat eenvoudiger dan dat in Mariënberg en Hardenberg: zo kreeg het geen verdieping. Nadat in 1970 het goederenvervoer en in 1975 ook het reizigers vervoer vanaf Bergentheim
Plantekening station 2e klasse Mariënberg, begane grond 25
Haltegebouw Bergentheim, 1978 (foto H. de Boer) werd gesloten, werd in 1993 het stationsgebouw in Bergentheim afgebroken. De architectuur van het station Mariënberg De stationsgebouwen van de NOLS vertonen een sterke onderlinge overeenkomst. De gebouwen in Hardenberg en Mariënberg lijken kopieën van elkaar. Ze werden dan ook ontworpen door dezelfde architect Eduard Cuypers (1859-1927).
E. Cuypers Deze Cuypers was in Roermond geboren, zijn vader was als kerkschilder verbonden aan het 26
atelier van P. J. H. Cuypers (1827 - 1921), de grote neogotische architect uit de 19de eeuw van o.m. kerken en het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam. De jonge Eduard kreeg een plaats op het atelier van zijn oom en leerde daar de fijne kneepjes van het architectenvak. In 1881 begon hij met een eigen architectenbureau. Na diverse woonhuizen te hebben ontwikkeld en enkele verbouwingen te hebben begeleid, kreeg hij zijn eerste grote opdracht: het stationsgebouw in 'sHertogenbosch. Ook dit station werd nog uitgevoerd in de stijl en het decoratieprogramma van de neogotiek, de stijl van zijn oom. (Dit station werd in de Tweede Wereldoorlog verwoest). In 1900 kreeg Ed. Cuypers de opdracht van de NOLS om voor haar de nodige stations, haltes en stopplaatsen te ontwerpen. Cuypers ontwikkelde een eigen en duidelijke visie op deze gebouwen. Ze mochten zeker niet een miniatuur kopie worden van de grote monumentale stations: de rijke decoratieve stijl zou nogal storend aandoen in de plattelandsomgeving. Anderzijds moesten de stations een eigentijdse vormgeving hebben die juist contrasteerde met de landelijke bouwstijl van bijv. de boerderijen, omdat daarmee de totaal andere functie zou worden uitgedrukt. Cuypers koos voor een uiterst functioneel gebouw met weinig decoratieve elementen. De gevels werden opgetrokken in rode baksteen, de daken kregen rode dakpannen, het houtwerk werd geverfd in de frisse kleuren rood, groen en wit. De gevels kregen wel enige decoraties mee, maar deze werden als het ware meegenomen in het metselwerk: zo ontstond er een zichtbare horizontale en verticale geleding. Symmetrisch aangebrachte frontons verlevendigden het bovenste gedeelte van de gevel. De ramen werden voorzien van roedenvensters die daarmee het ritmisch gevelpatroon intensiveerden. Bovendien kregen de ramen een enigszins contrasterende, felrood stenen dorpel. De plaatsnaamaanduiding op de gevel aan de perronzij de werd uitgevoerd in sectieltegels: een aantal tegels die samen een bepaalde voorstelling vormt, in dit geval de plaatsnaam met
voor die tijd kenmerkende Jugendstilachtige lettervormen en enkele versieringen. In Mariënberg zijn de gevels nog steeds te zien in de originele baksteen; de witte pleisterlaag die in andere plaatsen, waaronder Hardenberg, de gevels gedeeltelijk bedekt, is in de meeste gevallen later aangebracht en moest wellicht zorgen voor een wat voorname, classicistische uitstraling. Architect Ed. Cuypers staat in Nederland met anderen aan de wieg van een stroming die de Amsterdamse School zou gaan heten. Zijn eigen stijl wordt wel aangeduid met de term "Nieuw Historiserende Stijl", waarin hij aansluiting zoekt bij de klassieke en traditioneel Hollandse bouwwijze, met voorkeur voor symmetrie, gevelgeleding, baksteen, dakkapellen en roedenvensters. Bovendien streeft hij naar een zo groot mogelijke functionaliteit, zeker bij deze utiliteitsgebouwen. Nog eens kijkend naar het stationsge-
bouw in Mariënberg kunnen we vaststellen dat Cuypers in zijn opzet uitstekend is geslaagd: er staat een markant gebouw dat met zijn unieke karakter zich voortreffelijk voegt in de bouwkundige verhoudingen op het platteland. Tenslotte Sinds 1995 worden er aan het loket geen kaartjes meer verkocht. Na enige tijd van leegstand werd het pand in 1997 door de NS verhuurd aan het paar De Jonge en Van 't Holt: zij startten op deze locatie het café 't Spoorhuus, waardoor het gebouw een nieuwe functie heeft gekregen en hopelijk voor de toekomst behouden zal blijven. Bronnen: J. H. Kompagnie: De os verdrongen door het ijzeren ros (I t.e.m. IV) in de jaargangen 5 en 6 (1988/1989) van Rondom den Herdenbergh R. Blijdenstein en R. Stenvert: Bouwstijlen in Nederland 1040 - 1940, Nijmegen, 2000 H. de Boer: De Noordoosterlocaalspoorweg Maatschappij en Eduard Cuypers In: Op de rails, 48e jrg., 1980-4
Station Mariënberg, straatzijde 27
Kerkelijk leven in Bergentheim en Mariënberg. De in de 19e eeuw ontstane godsdienstvrijheid in Nederland heeft ook zijn weerslag gehad in Overijssel. Dat dit ook zijn betekenis gehad heeft voor Bergentheim en Mariënberg, behoeft geen betoog. Waar nodig zal in dit verhaal ook Beerzerveld betrokken worden. A. de Roo Inleiding. Wie vandaag de dag in Bergentheim en Mariënberg op zoek gaat naar kerken, zal er de volgende vinden: in Bergentheim de Hervormde kerk, de Gereformeerde kerk en de Gereformeerde kerk (Vrijgem.). Gaan we naar Mariënberg, dan vinden we daar de Gereformeerde kerk en de Gereformeerde kerk (Vrijgem.). Hervormden zijn er in Mariënberg wel, maar zij kerken in Beerzerveld of in Bergentheim. Rooms-katholieken uit deze omgeving gaan in Hardenberg of in Vroomshoop naar de kerk. Hoewel de grenzen niet nauwkeurig omschreven zijn, behoren de leden tot de parochie H. Willibrord in Vroomshoop. Om een duidelijk beeld te krijgen van de situatie in deze plaatsen is het goed om achtereenvolgens de diverse kerkgenootschappen te behandelen. De Hervormden in Bergentheim, Mariënberg en Beerzerveld.
naar de kerk te gaan. Dit noemde men "de ingang". Dit schiep een band met de Hardenbergers, die ook een maatschappelijke en economische uitwerking had. Dit heeft tot na de Tweede Wereldoorlog geduurd. Door de veranderende maatschappelijke situatie ging deze binding verloren. Ook de jongere generatie was kerkelijk niet meer met de stad verbonden. In 1913 werd een stuk grond gekocht om daarop een kerk te bouwen, die in september 1913 klaar was. Op zondag 26 oktober 1913 was het voor de bewoners van het Bergentheimerveld een blijde dag, omdat op die dag het nieuwe kerkgebouw in gebruik genomen werd. Ds. W. Westhoff van Hardenberg ging in zijn openingswoord in op het ontstaan van dit kerkgebouw in deze opkomende veenkolonie. De president van het provinciale kerkbestuur hield de inwijdingsrede naar aanleiding van Matth. 18:20. Ds. W.F. Jonkers uit Gasselternijveen, hulpprediker, door Hardenberg aangesteld, kon
Tot 1834 was de Hervormde kerk - ook in deze streken - de enige kerk. Het was een grote volkskerk, waarin vrijheid en verdraagzaamheid de boventoon voerden. Het was dan ook geen wonder, dat een zekere mate van slaperigheid en zelfgenoegzaamheid op de voorgrond traden. De hervormden in Mariënberg gingen in Ommen en die uit Bergentheim in Hardenberg naar de kerk. Deze situatie heeft voor Bergentheim geduurd tot 1915. Op zondag trokken de boeren uit Bergentheim met de koets naar de kerk, terwijl de knechten en meiden te voet gingen. Na de morgendienst gingen ze dan weer naar huis, als er op de boerderij werk te doen viel. Anderen bleven in Hardenberg bij "gastgezinnen"en gebruikten daar het middagmaal om dan 's middags weer Herv. Kerk te Bergentheim 28
toen zijn intrede doen. Op 2 november 1913 aanvaardde hij zijn ambt. Dat niet iedereen hiermee instemde, bleek wel uit het feit dat de ouderen nog graag naar Hardenberg gingen, terwijl de jongeren liever in Bergentheim kerkten. Soms was moeders wil wet en ging de "meute" min of meer gewillig mee naar Hardenberg. Hadden ze geen zin dan maar zonder zin. Hieruit bleek het verschil tussen de buurtschap en de kanaalstreek. Het "Kanaal" heeft het tenslotte gewonnen. In 1915 werd de bouwcommissie omgevormd tot een commissie ter bevordering van een zelfstandige gemeente Bergentheim, waarvan op 9 november 1919 de stichtingsakte gepasseerd werd. Een tweetal namen van hen die zich bijzonder ingezet hebben om dit te bereiken zijn die van R. ten Kate, administrateur bij Van Roijen en Ds. P. Wijngaarden. De laatste, ook als hulpprediker aangesteld, vertrok in 1917 naar Waarde in Zeeland, maar bleef op afstand meeleven met de gemeente in oprichting. Hij heeft helaas de stichting niet meer meegemaakt. In 1918 overleed hij aan de Spaanse griep, nog maar 27 jaar oud. Op zondag 23 november 1919 werd door ds. Br. de Jong te Heemse de eerste kerkenraad bevestigd. Toezegging van beroep voor de nieuwe gemeente kreeg ds. J.C. Koningsberger, candidaat te Enschede. De huisvesting voor de predikant was ook nog een probleem. In 1920 kon er nog geen pastorie gebouwd worden. Het huis van Geert Arends werd gekocht en verbouwd. Later werd een nieuwe pastorie gebouwd. In de periode tot aan de Tweede Wereldoorlog hebben de volgende gebeurtenissen in kerkelijk Bergentheim plaatsgevonden. Nu de oprichting van een eigen gemeente een feit was geworden zou men denken dat alle problemen uit de wereld zouden zijn. Echter grote problemen deden zich voor op het gebied van de grensscheidingen met de Hervormde gemeente te Hardenberg. De kerk stond in Bergentheimerveld en Hardenberg wilde de "Buurtschap" Bergentheim niet afstaan. De naam Bergentheimerveld verdween al gauw en de buurtschap ging achteruit, zodat de zaken enigszins anders kwamen te liggen. Het over-
grote deel van de buurtschap bleef zich verzetten tegen samenvoeging met Bergentheim, zodat zij bij Hardenberg bleven. In dezelfde periode werden ook een nieuwe pastorie (1925) en kosterswoning (1926) aanbesteed en gebouwd. In 1929 kwam ds. J. Chr. Fritzsche naar Bergentheim. Hij besteedde heel wat van zijn tijd aan sociaal werk, iets wat in Bergentheim heel hard nodig was, omdat er nog heel wat slecht bedeelden in veenhutten woonden. Hij maakte hierbij geen onderscheid tussen buitenkerkelijken en zij die trouw de diensten bezochten. Hij was ook de initiatiefnemer voor de bouw van een nieuw kerkgebouw. De "oude" kerk was inmiddels te klein geworden. In 1932 werd er een bouwfonds ingesteld voor de bouw van een nieuwe kerk. Ds. Fritzsche liep stad en land af om gelden bijeen te zamelen voor de bouw. Tot bij de koninklijke familie klopte hij aan. En met succes. In het boekje "Nederlands Hervormde kerk Bergentheim 75 jaar" van de heer H. Hilberink vinden wij een uitgebreide beschrijving van het gebouw. In juni 1939 werd de eerste steen gelegd door de oudste ouderling, de heer F. Herbert, en in 1940 was de kerk gereed. De oorlogsjaren waren, zoals voor vele gemeenten in Nederland, een moeilijke tijd. De predikant, ds. C.J. Dijkhuis, dook onder en
Nieuwe Herv. Kerk te Bergentheim
29
werd vervangen door de godsdienstonderwijzer tot de predikant terug zou kunnen komen. De Duitsers hebben ook nog een tijdlang huisgehouden in de kerk. De toren bood een prachtig uitzicht over de omgeving en daarom vestigden de Duitsers er een wachtpost. Na de oorlog bloeide het kerkelijk leven en verenigingsleven op. In 1949 was de kerk te klein geworden. In het gebouw werd een galerij aangebracht om het groeiend aantal kerkgangers te herbergen. Om het kerkelijk en verenigingsleven plaats te bieden was er een verenigingsgebouw. Maar dat werd al gauw te klein en regelmatig verbouwd. Pastorie en kosterswoning werden geregeld gebruikt voor allerlei bijeenkomsten en vergaderingen. Men heeft toen een bouwcommissie in het leven groepen om een heel nieuw complex te bouwen. Eind 1961 was de verbouw en de uitbreiding klaar. Ondanks de grondige voorbereiding moest men de kostenbegroting regelmatig bijstellen. In 1962 was alles gereed en kon het nieuwe gebouw geopend worden. Op 2 februari 1962 opende ds. Th. M. Loran het verenigings-gebouw, dat de naam kreeg van "De Bo", wat volgens het Oud Germaans betekent: schuilplaats. In het Sallands Volksblad van 8 februari 1962 vindt men een uitgebreid verhaal over de bouw en de opening van het gebouw. In 1970 is een nieuw orgel aangeschaft. Ook kwamen er plannen voor een nieuwe pastorie en een andere kosterswoning. In de late zeventiger jaren kreeg men te maken met de "kwestie Beerzerveld". Officieel hoorde Mariënberg onder Bergentheim. Dit had nooit problemen gegeven. Maar door de nieuwbouw kwam de binding met Bergentheim te vervallen. Men kerkte liever in Beerzerveld. Najaren van geharrewar kwam men overeen om de Mariënbergers vrij te laten in hun keuze. In 1982 werd de kwestie definitief opgelost. In de tachtiger jaren ging men ook voorzichtig gesprekken aan met Gereformeerd Bergentheim om tot een "Samen op Weg" te komen. Dit heeft tot nu toe slechts tot wat gezamenlijke diensten geleid.
Aan het eind van de tachtiger jaren werd de nieuwe pastorie eindelijk gebouwd. 1994 was voor kerkelijk Bergentheim een feestelijk jaar, want het was toen 75 jaar geleden dat Bergentheim kerkelijk zelfstandig werd. De klok in de voorgevel van de kerk is daar een stoffelijk bewijs van. In Mariënberg was de situatie niet veel anders dan in Bergentheim. Hier ging men in Ommen naar de kerk, totdat ook zij een plek kregen die dichterbij lag dan Ommen. Dit was Beerzerveld. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw, toen de eerste vaste bewoners hier kwamen, werd er gekerkt in Ommen. Het Beerzerveld behoorde, evenals Beerze, daartoe. Omdat men de afstand als bezwaarlijk ervoer, drong men al gauw aan op een zelfstandige gemeente, samen met een gedeelte van het Ambt-Hardenberg. Dit is vermoedelijk Bergentheim-Mariënberg geweest. Een verzoek om een eigen evangelisatielokaal werd ook afgewezen. Men bleef onder de hoede van een hulpprediker uit Ommen. Waar men dan kerkte vertelt de geschiedenis niet, maar er zou aan de Kloosterdijk een noodlo-kaaltje geweest zijn. Omstreeks 1895 ging men diensten houden in de openbare school. De maatschappelijke toestanden waren erbarmelijk, zodat kerkelijk Ommen de buurtschap wel kwijt wilde. Een naam die hier niet mag ontbreken is J. van Alewijk, hulpprediker en
Herv. Kerk te Beerzerveld 30
godsdienstonderwijzer in Ommen. Hij heeft er voor gezorgd dat de maatschappelijke toestanden hier drastisch verbeterden. Elke zondag kwam hij preken, terwijl hij dan uit Ommen kwam lopen! In 1905 kreeg hij toestemming om langs de spoorlijn te lopen, hetgeen een aanmerkelijke bekorting van zijn reistijd was. Het was ook zijn verdienste dat er in 1901 een eigen kerkgebouw geopend kon worden. Na zijn vertrek in 1925 verliep het kerkelijk leven. Dit kwam omdat de volgende hulpprediker van een andere richting was. Hierdoor raakte de gemeente verdeeld en de kerk steeds leger. De oorlogstijd was van groot belang voor deze streek. Ommen zag met lede ogen de verdeeldheid aan. Dit was een onhoudbare toestand. Gelukkig werkte de oorlog als een soort van katalysator. Een nieuwe hulpprediker werd benoemd. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog was er onder de Beerzervelders een proefstemming gehouden om óf bij Bergentheim ondergebracht worden óf bij Ommen. Het bleek geen duidelijk resultaat op te leveren. Om tot een eigen gemeente te komen moest men ongeveer 500 zielen hebben, wat net niet gehaald kon worden of Beerze en een gedeelte van Bergentheim moesten er aan toegevoegd worden. Uiteindelijk heeft de classis de knoop doorgehakt en Beerze en Mariënberg er aan toegevoegd. Op 15 augustus 1945 werd Beerzerveld een zelfstandige gemeente. En zo komt het dat de hervormden uit Mariënberg in Beerzerveld ter kerke gaan. Als wij de situatie van vandaag bezien, dan is die ten opzichte van voor de oorlog heel wat verbeterd. In en rond de kerk is na 1945 heel wat vertimmerd. Een teken van bloei en offervaardigheid van de gemeente. Veel zaken werden uitgevoerd door gemeenteleden die in hun vrije tijd de klussen uitvoerden. Alleen de bouw van het nieuwe orgel van 1991 moest worden uitbesteed.
De Gereformeerde kerk in Bergentheim en Mariënberg. In 1878 werd in Bergentheim de Gereformeerde kerk gesticht. Tot die tijd waren ze aangesloten bij de Gereformeerde kerk te Heemse. Op 11 december 1878 werd ten huize van Jan Hendrik Veurink de eerste dienst gehouden, waar ds. T. Pilon uit Heemse voorging. Al gauw werden de diensten gehouden in een loods aan het kanaal. Halverwege 1879 stemt de classis er mee in, dat Bergentheim mag overgaan tot stichting van een zelfstandige gemeente. In augustus van
dat jaar is het dan zover. In 1879 werd het eerste kerkgebouw gesticht, dat dienst heeft gedaan tot 1911. In 1911 werd een nieuw gebouw in gebruik genomen. In het Sallands Volksblad wordt het beschreven als een degelijk, monumentaal gebouw met een sierlijk, slank torentje, dat zich statig in de lucht verheft en is als "een vinger die naar de hemel wijst". Op zondag 1 oktober 1911 werd het kerkgebouw op plechtige wijze in gebruik genomen. De kerk was overvol ondanks het slechte weer. Ds. G. Goris sprak naar aanleiding van Ps. 122. Dit kerkgebouw ging na de scheuring in 1945 over naar de Gereformeerde kerk (Vrijgem.), zodat de synodaal- gereformeerden moesten uitkijken naar een nieuwe plaats om bij elkaar te komen. 31
H.C. Salomons, de bouw van de kerk onder de aandacht bracht, was het ds. Muntingh die daarna de eredienst leidde.
Geref. Kerk te Bergentheim (1911-1962) Zij vonden die in eerste instantie in een landbouwschuur van de heer Theissens. De gemeente was een aantal jaren vacant, totdat in 1948 ds. G.C. Muntingh zijn intrede deed. Tijdens zijn verblijf werd een nieuw gebouw in gebruik genomen, de kerk aan de Dr. H. J. Postlaan 9. Dit gebeurde op 17 mei 1951 in een stampvolle inwijdingsdienst. Terwijl de voorzitter van de bouwcommissie, de heer
Huidige Geref. Kerk te Bergentheim 32
De gereformeerden in Beerzerveld gingen al jaar en dag naar Vroomshoop, Ommen of Bergentheim. En nog steeds hadden zij geen eigen gebouw. In januari 1926 ging men over tot het oprichten van een commissie die zich ging bezighouden met het stichten van een eigen gebouw. Al bijna een eeuw een groot aantal gereformeerden hier ter plaatse en nog steeds geen eigen kerkgebouw. Dat kon niet. Vroomshoop en Bergentheim stonden niet te trappelen om de Beerzervelders hun zin te geven, maar de classis ging tenslotte toch overstag. Op 3 oktober 1928 gaf de classis haar toestemming. Heel wat werd er vergaderd, ook in Diffelen en Sibculo. Waar moest het gebouw echter komen? In Beerzerveld, waar de meeste gereformeerden woonden of in Mariënberg, zodat ook Beerze en Diffelen bediend konden worden. Uiteindelijk werd het Mariënberg bij de spoorwegovergang. Op 8 maart 1929 kon een houten gebouwtje in gebruik genomen worden, nadat op 2 november 1928 de gemeente door ds. S. J. Vogelaar uit Heemse was geïnstitueerd. Toch waren er nog mensen die van ver moesten komen. Leden van een gezin uit Junne kwamen elkaar tussen de diensten tegen. Vader en zoon waren dan naar de morgendienst geweest en moeder en dochter gingen naar de middagdienst. De eerste predikant was ds. A. J. Boss die tot 1932 de gemeente diende. Na hem kwam ds. P.H. Wolfert die de voorbereidingen trof die moesten leiden tot de bouw van een nieuw, maar nu stenen gebouw. Dit werd onder grote belangstelling ingewijd op 27 februari 1935. In deze bijeenkomst werd ook het woord gevoerd door de oud-predikant, ds. Boss. Hij memoreerde in zijn toespraak, dat een preken-
boekje nooit meer gebruikt werd waarvoor het moest dienen. Toen een gemeentelid bij hem aan de deur kwam om een bijdrage te geven voor het bouwfonds, had ds. Boss niets anders bij de hand om het bedrag hierin op te tekenen. Daar is het bij de voorbereidingen tot de bouw voortaan voor gebruikt. Nadat vele sprekers het woord gevoerd hadden, werd het gebouw ingewijd. Ds. Wolfert werd vlak voor de bevrijding in 1945 door de Duitsers gevangen genomen en bij Wierden gefusilleerd. Vlak na de oorlog, toen de Vrijmaking ook in Mariënberg plaatsvond en het kerkgebouw overging naar de Vrijgemaakte kerk, heeft men eerst in een noodgebouwtje gekerkt. Een grote actie, gestimuleerd door ds. N.B. Knoppers, leidde tot de bouw van een eigen kerkgebouw, dat op 6 juni 1951 in gebruik werd genomen. Dit gebouw staat er thans nog, verbouwd en vernieuwd aan de Oude Weg in Mariënberg. Begin november 1953 werd onder grote belangstelling herdacht, dat de gemeente 25 jaar geleden geïnstitueerd was.
Geref. Kerk te Mariënberg In de 90er jaren is er een bloeiend gemeenteleven. Ook zoekt men samenwerking met de hervormde broeders en zusters. Hoewel de gereformeerden wat harder lopen op dit terrein dan de hervormden en het Samen-Op-Weg nog lang niet tot stand gekomen is, levert het toch een redelijke vorm van samenwerking op allerlei terreinen op.
De Gereformeerde Kerk (Vrijgem.) in Bergentheim en Mariënberg. Het gistte al een tijd in Nederland op het godsdienstig erf. In de Gereformeerde Kerken waren er problemen op het terrein van de leer t.a.v. verbond en doop. Het is hier niet de bedoeling dit theologisch geschil breeduit uit de doeken te doen in het kader van dit verhaal. Het gaat er hier om te vertellen hoe het in Bergentheim toeging. Het begon in februari 1942, wanneer de kerkenraad vergadert over deze zaak. Begin 1943 komt er een schrijven de zgn. "novemberbrief' - van de Gereformeerde Synode op tafel over de meningsverschillen. De kerkenraad komt er niet uit en probeert van alle kanten informatie te krijgen. Op de kerkenraadsvergadering van 25 mei 1944 wordt dan een brief van Prof. K. Schilder ter tafel gebracht, waarover zij een uitspraak moeten doen. Na hoofd voor hoofd afgevraagd te zijn, blijkt dat er in de kerkenraad zich vier personen tegen het synodebesluit keren en dat de rest zich bezwaard voelt. Een schrijven van de kerkenraad om een scheuring te voorkomen wordt door de synode afgewezen. Een voorlezing in de kerk van dit besluit wijst de kerkenraad af. De oorlog zorgt er voor, dat de zaak wat verschoven wordt. Nog net voor de bevrijding volgt een uitvoerige bespreking van een schrijven uit Enschede dat vraagt om verbreking van het kerkverband en een zich scharen achter de Vrijgemaakte Kerken. Vanuit de Classis Hardenberg worden pogingen ondernomen om de breuk te voorkomen. Op 3 augustus 1945 is het dan eindelijk zover, dat de kerkelijke kwestie ter sprake komt. De voorzitter van de kerkenraad, ds. G. Ph. Pieffers, zet zijn standpunt uiteen en verklaart niet met de synode te kunnen meegaan. Er is lang genoeg gepro-
33
beerd de eenheid te bewaren, maar aan alle geduld komt tenslotte een eind. Een voorstel wordt voorgelezen en besproken. Met 13 stemmen voor, 1 tegen en 1 blanco wordt het voorstel aangenomen. Zondag 5 augustus 1945 wordt het voorgelezen in de kerkdienst. Veertig gemeenteleden, waaronder J. Huizinga, hoofd van de school, tevens kerkenraadslid, verlaten het gebouw. De Vrijmaking is dan een feit. Om de gemeenteleden die niet erg op de hoogte zijn van de plaatselijke en landelijke gang van zaken te informeren zal er een voorlichtingsvergadering gehouden worden. De ouderlingen zullen in hun wijken rondgaan om de gemeenteleden hun overgang tot de nieuwe kerk met hun handtekening te laten bekrachtigen. Ook over de goederen en financiën zal een besluit genomen moeten worden. Over de aanvang van de kerkdiensten worden afspraken gemaakt. Van beide zijden zal inschikkelijkheid betracht worden. De grootste groep zal het recht op de gebouwen behouden. De financiën zullen geteld en naar evenredigheid verdeeld worden. Aan het eind van het jaar valt het besluit om de eigendommen van de kerk te laten taxeren om zo tot een billijke, evenredige verdeling te komen. Helaas kan men het er niet over eens worden hoe de goederen ver-
Geref. Kerk (Vrijgem.) Bergentheim.
deeld moeten worden. Een uitgebreide correspondentie komt op gang die uiteindelijk niet tot resultaat leidt.
"De Hoeksteen ". Het kerkgebouw bleef in het bezit van de Geref. Kerk (Vrijgem.) die in 1961 een nieuw gebouw in gebruik nam aan de Dr. HJ. Postlaan 45. Ds. J.J. de Vries leidde de inwijdingsdienst. In 1956 had men al willen beginnen met de voorbereidingen voor nieuwbouw, maar daar was niets van gekomen vanwege de bestedingsbeperking. In 1958 werd door de kerkenraad de opdracht gegeven aan de bouwcommissie om een bouwplan klaar te maken, waarvan nu de resultaten zichtbaar zijn. In 1994 is het kerkge34
bouw uitgebreid met een toren en een vergadercentrum. Het geheel draagt de naam: "De Hoeksteen". Vlak na de oorlog vond ook in Mariënberg de splitsing plaats van de Gereformeerde Kerk. De zaak smeulde al langer maar werd in 1942 - 1944 op de spits gedreven. Hoe was het verloop van de situatie? Ds. P. H. Wolfert was 29 maart 1945 door de Duitsers om het leven gebracht. De gemeente was dus vacant. In 1946 werd ds. K. D. Gerber beroepen en bevestigd. Hij volgde een aantal maanden later de stem van zijn hart en ging naar de nieuwe richting over. In de kerkenraad waren 6 leden geneigd hem te volgen, 4 bleven de kerk trouw. Het gevolg was dat ook de gemeenteleden moesten kiezen. Het was een erg ingewikkelde kwestie. De uiteindelijke keuze was niet altijd puur religieus. Godsdienst en maatschappelijk leven liepen door elkaar. Een ruime meerderheid ging met
de kerkenraad mee, ongeveer een verhouding van 5:2. In het begin kerkte men nog in het zelfde gebouw, de ene groep om 9.00 uur en de andere om 10.30 uur. Maar later kerkten de Gereformeerden achter in café Greveling, vanaf 1947 in een noodgebouw aan de Oude Weg. De sfeer tussen de beide groepen was niet al te best. Ongeveer 500 zielen gingen mee met de Vrijmaking. Het aantal heeft zich sterk uitgebreid in de jaren daarna. In de 90er jaren groeide het aantal zielen naar ruim 800. Een tweede pastorie werd gebouwd. Ook werd het kerkgebouw uitgebreid, zodat er niet in "ploegendienst" gekerkt hoefde te worden. Achter de kerk is een verenigingsgebouw "De Uythof". Bij de keuze van deze naam is aansluiting gezocht bij de historie van Mariënberg. In 1406 bouwde de monnik Johan Clemme met enige medebroeders, behorende tot de "Broeders des Gemenen Levens", een "Uythof om van daaruit het klooster te Sibculo te bouwen. De gemeenteleden zijn sterk op elkaar betrokken. Iets, wat door de andere kerkgenootschappen in Mariënberg met gemengde gevoelens wordt bekeken. Bij hen bestaat die sterke betrokkenheid niet. Ook het feit dat zij op allerlei terreinen van het maatschappelijk leven, welke geen band met het godsdienstig leven hebben, een eigen weg gaan, wordt door de anderen betreurd. De toename na 1985 moet vooral toegeschreven worden aan de woningbouw in Beerzerveld en Mariënberg. Het zijn jonge gezinnen die daar zijn komen wonen. Toch zijn er tekenen, dat men zich niet op een eiland voelt midden in de wereld. Langzamerhand komen er gesprekken met andersdenkenden. Hoe dit zich zal ontwikkelen is nog een open vraag. De Rooms-katholieken in Bergentheim en Mariënberg. In de nieuwe veengebieden, die in het begin verwaarloosd werden door de kerken werd door de Rooms-katholieke kerk missie bedre-
Geref. Kerk (Vrijgem.) te Mariënberg 35
ven. Zij waren in tegenstelling tot de Hervormden zeer actief. In de 19e eeuw werden er parochies opgericht in Avereest, Slagharen, Langeveen en Ommen. Waar de katholieken uit Bergentheim naar toe gingen -naar Hardenberg of naar Vroomshoop is niet met zekerheid te zeggen. Uit een opgave van 1822 blijkt, dat er in dat jaar 4 katholieke gezinnen in Bergentheim woonden. Dat was natuurlijk een veel te kleine groep om daarvoor een parochie te stichten.
Katholieke kerk te Vroomshoop. In de jaren '60 van de 19e eeuw werden er pogingen in het werk gesteld om aan het kanaal bij Vroomshoop een parochie te stichten. De aanleg van de kanalen in deze streek hadden voor ontsluiting van dit gebied gezorgd, zodat de bevolking hier groeide. Ook de grote afstand van Vroomshoop tot Vriezenveen, Ommen en Langeveen en de ongebaande, moerassige wegen hebben geleid
36
tot pogingen een parochie tot stand te brengen.. Moeizame onderhandelingen volgden. Hoewel het aantal Katholieken niet groot was - ongeveer 5 tot 6 protestanten tegen 1 Katholiek - begon men toch te ijveren voor een parochie. De buurgemeenten stonden aan de ene kant niet te juichen, omdat ze vreesden voor verlies van leden. Aan de andere kant gunden zij de bevolking in die streken wel hun eigen parochie. Uiteindelijk werd de toestemming van de aartsbisschop verkregen. Toen was geld nog een hinderpaal. Door welgestelde dorpelingen werd geld toegezegd. In Geerdijk staan twee dorpelingen grond af voor de bouw van een kerkgebouw, dat met Kerst 1868 gereed is. Hiermee is dan eindelijk de eigen parochie tot stand gekomen. De parochie is gewijd aan de H. Willibrord. De Rooms-katholieken uit Bergentheim en Mariënberg gaan hier naar toe. Bronnen: Rondom den Herdenbergh, 1997, nr. 4, blz. 2-12. H.J. Hilberink, 600 jaar Bergentheim, 1985. D.E.L. de Boer, Beerze, Beerzerveld en Mariënberg, 1994. H. Schuurman, Honderd jaar kerk aan het kanaal; jubileumboekje uitgegeven naar aanleiding van het 100-jarig bestaan van de Ned. Herv. Kerk te Beerzerveld, 1901-2001, 2001. HJ. Hilberink, De Nederlands Hervormde kerk te Bergentheim 75 jaar, 1994. Ds. A. den Broeder, Herdenking en afscheid, 1986. Bevrijd en Vrijgemaakt; de Vrijmaking te Bergentheim in 1945 en haar betekenis voor vandaag, 1995. Wegwijzer ten dienste van de Gereformeerde Kerk (Vrijgem.) Mariënberg, 1976,1981,1983,1985. G.G. Bouwman, Vrijmaking van de Gereformeerde kerk te Mariënberg, 1986. Lijst met opgave der roomsch-catholieke ingezetenen anno 1822. Noodzakelijkheid ener nieuwe Cathoheke parochie, 't Middendorpshuis, 2001, nr. 3. Foto's van o.a. Casper Dijkhuis. Sallands Volksblad, diverse jaargangen.
Weustkamp (Huizen van naam 19) De bungalow met de naam "Weitkamp"' aan de Brinkweg in Oud-Bergentheim biedt onderdak aan de familie Dijk die daar een omvangrijk varkensbedrijf annex akkerbouwbedrijf runt. Het is een modern woonhuis, gebouwd in 1973 met erachter modern ingerichte stallen waarin zo'n 400 zeugen en 2900 vleesvarkens zijn gehuisvest in een zog. gesloten bedrijf d.w.z. dat de zelf gefokte biggen ook worden gemest, terwijl de akkerbouw mais, granen en bieten oplevert: een eigentijdse huisvesting en onderneming, met echter een zeer oude naam en dus ook geschiedenis. K. Oosterkamp Brand in de Boerschap. Op 29 december 1972 berichtte Het NoordOosten het volgende: In de boerschap te Bergentheim is in de boerderij van Chr. Dijk op Tweede Kerstdag brand ontstaan door een steekvlam bij het patatbakken. De 13-jarige dochter des huizes was bezig met patatbakken. Ze kreeg de vlam in de pan, waardoor het woonhuis in brand raakte. De brand sloeg over in de linker schuur, die ook in een ommezien in lichterlaaie stond. Het rieten dak gaf gretig voedsel aan het vuur, maar de inmiddels gearriveerde brandweer kon de overige schuren van het bedrijf redden. Alle vee kon eveneens worden gered. De schaden worden op f 50.000,- geschat. Het bedrijf was verzekerd. Op de gevel van de afgebrande boerderij
stond het jaartal 1805, het jaar waarin een nieuwe gevel voor de oude boerderij werd geplaatst. Er ging dus meer dan twee eeuwen boerderij in rook op. Er werd een nieuw woonhuis gebouwd. Het bedrijfsgedeelte van de gedeeltelijk verbrande boerderij werd geschikt gemaakt om als stalling voor het vee dienst te blijven doen. In 1978 schakelde boer Dijk over op de varkenshouderij en daarvoor werden nieuwe stallen ingericht. De oude gebouwen zouden in het begin van de jaren '90 worden afgebroken, waardoor ruimte ontstond voor nog meer stallen en er nog doelmatiger gewerkt kon worden. De overgangssituatie tussen oud en nieuw is goed te zien op de luchtfoto uit begin jaren ' 80 en op de topografische kaart uit 1991.
7
De naam Weustkamp De naam Weustkamp geeft weinig betekenisproblemen: de oorspronkelijk situatie moet een stuk woeste grond geweest zijn dat op een bepaald moment in cultuur werd gebracht en waar een bedrijfsgebouw werd gevestigd. Lange tijd werd het perceel nog aangeduid als woest stuk grond, oftewel woest-kamp. De heer Hilberink heeft De verschrikkelijke boerderijbrand in de boerschap van Bergentheim. voor zijn boek 600 jaar Bergentheim de De grote hofstede van Chr. Dijk ging finaal tegen de vlakte. 37
Luchtfoto uit ca. 1980 oude markeboeken doorgespit en we kunnen voor dit onderwerp gebruik maken van zijn notities. Zo weten we dat in 1654 er in de marke al sprake is van een erve Woestcamp aangekocht door Herman Wychminck, terwijl in 1760 datzelfde erve wordt geschreven als Woestkamp. In 1832 verschijnt echter op een kadastrale kaart de naam als Wuestkamp. Op de topografische kaart uit 1991 staat de naam Weustkamp en dit is ook de vorm die op de bungalow is aangebracht in ijzeren letters. Deze naam was de familie Dijk door de buren, die tijdens de brand en daarna hulp hadden verleend, aangeboden: in ijzer, want dat was niet brandbaar! Het is wellicht interessant nog even in te gaan op de klankverandering die zich in de loop der eeuwen heeft voltrokken. De verandering van woest naar weust wordt veroorzaakt door umlautwerking. Velen zullen het verschijnsel umlaut nog kennen van de lessen Duits in het voortgezet onderwijs, gemakshalve aangeduid als "die twee puntjes". Dat laatste is echter 38
Uit Topografische Atlas 1991
alleen een spellingmanier om de gewijzigde klank weer te geven van bijv. der Gast naar die Gaste. De a is een è geworden. We weten dat het meervoud in een oude taalperiode Gastiz geweest moet zijn. De i in de tweede lettergreep zorgt er nu voor dat de spreker bij het uitspreken van de a als het ware al een beetje rekening houdt met de klank die erop volgt, waardoor de a naar voren uitgesproken wordt en een è wordt. Vooral in een aantal Oost-Nederlandse dialecten is de umlaut actief geweest, waaronder het Twents. Het Drents kent niet of nauwelijks umlaut en Noord-Oost Overijssel zit daar een beetje tussenin. Soms wel, soms niet: voor het verkleinwoord voor boek horen we naast boekien zonder Umlaut ook wel bukien dus met umlaut. In een voor wat de umlaut betreft overgangsgebied is de kans op een dubbelvorm woest / weust op zich dus niet zo vreemd.
Misschien heeft er ook nog een ander motief gespeeld. De veronderstelling dat de acceptatie van de naam Woestkamp na zoveel tijd in cultuur begon te verminderen, ligt enigszins voor de hand. De Umlautvariant Weustkamp, locaal en klankwettig gemotiveerd of "geleend" vanuit het aangrenzende Twente, herinnerde wat minder nadrukkelijk aan het woeste verleden en werd daarom waarschijnlijk als deftiger ervaren en dus meer acceptabel, zeker als naam voor een modern en gerieflijk woonhuis. Bronnen: H. J. Hilberink: 600 jaar Bergentheim. De Krim / Hardenberg, 1985 Informatie van het P. J. Meertensinstituut, Amsterdam
Met dank aan familie Dijk
39
Honderden haardplekken en zes grafkuilen uit 7600 - 5000 v. Chr. te Mariënberg Aan het maaiveld van de lange akker van Willem Timmerman was het niet te zien, dat er duizenden jaren eerder al mensen hadden gewoond, al was het op een iets lager niveau. Maar de plek was er zeker geschikt voor: een hoge dekzandrug pal naast het dal van de Vecht. Een 4 m hoge steilwand scheidde het bewoningsniveau van het dal, waar aan de voet van de steilwand een vroegere loop van de Vecht zal hebben gestroomd. Dus droge voeten, stromend water voor allerlei doeleinden vlak bij, een redelijk goed overzicht over de omgeving en verschillende bosrijke milieus, waar men dierlijk en plantaardig voedsel kon verzamelen. A. D. Verlinde Inleiding plaats. Toen de dunne es dan ook vanaf 1975 bij Akkerbouw en veeteelt kenden deze mensen stukjes en beetjes werd geëgaliseerd, was het nog niet, alleen de laatste hier toen levende achteraf bezien niet verwonderlijk, dat er generaties moeten er iets van geweten hebben. archeologische grondsporen en vondsten Maar hoe deze jagers en voedselverzamelaars tevoorschijn kwamen. Behalve intrigerende sporen de "agrarische revolutie" hebben ervaren, is uit de Midden Steentijd waren dat ook resten van nog lang niet duidelijk. Vanaf de 16e eeuw is enkele grafkuilen uit de 24e eeuw v. Chr en een dit deel van de zandrug langzaam opgehoogd paar kleine urnenveldjes uit de 8/9e eeuw v. Chr. met 40-50 cm plaggen-grond. Desondanks Dank zij een voortreffelijke samenwerking tussen vond Timmerman, die behalve landbouwer Willem en zoon Lucas Timmerman, enkele andere ook amateur-archeoloog was, er sedert ca amateur-archeologen en de Rijksdienst voor het 1950 enkele duizenden stuks bewerkte Oudheidkundig Bodemonderzoek uit Amersfoort vuursteen. Die vondsten vormden de eerste konden verspreid over een reeks van jaren aanwijzing, dat de plek in de Midden Steentijd opgravingen en waarnemingen worden gedaan. ook reeds was uitgekozen als woonEnkele resultaten daarvan uit de Midden Steentijd kunnen hier in kort bestek worden besproken. Die resultaten zijn mede te danken aan de subsidiëring van het onderzoek door drs. M.J.A. de Koster en aan het statistische onderzoek en de kennisinbreng van collega dr. R.R. Newell. E De nederzettingen De archeologische resten van de langdurig bewoonde, of beter gezegd veelvuldig en beperkt deel van het schaafvlak in de opgraving bij de Schaapskooi bewoonde nederzettingen met haardplekken en een grafkuil. In het midden Willem en Lucas bestaan uit honderden Timmerman. licht of donker gekleurde 40
brandkuilen, begeleid door vele vondsten van bewerkte vuursteen en steen. Er zijn ca 400 brandkuilen opgegraven en waargenomen op een areaal van 350 x 40 m. Maar het nederzettingsterrein is waarschijnlijk wel twee maal zo groot geweest en moet zich met name aan de westzijde verder hebben uitgestrekt. De precieze uitbreiding van de nederzetting kon niet worden vastgesteld door de ligging van de Hardenbergerweg en door Graf 55: tijdens het afschaven: op een hoog niveau, de aanwezigheid van niet boven de rode laag. bedreigd akkerland. Er mag rekening gehouden worden met minimaal 600, maar eerder van belang te weten, dat de langgerekte vorm van met ca 800 brandkuilen of haardplekken. En de nederzetting een aanpassing vormt aan de dan spreken we alleen over destijds ingegra- dekzandrug, waarop de sporen zijn gelegen. ven kuilen, niet over mogelijke oppervlakte- In het centrum van de opgravingen, nabij de haarden, die uiteraard niet bewaard gebleven schaapskooi van Timmerman, lagen de brandkuilen zijn. Dat betekent dat we te maken hebben gemiddeld slechts 1 m uiteen, elders was dat vaak met een van de grootste woonplaatsen uit de ca 4 m. De brandkuilen liggen zonder een Midden Steentijd in Nederland. Het is hierbij herkenbare ordening verspreid over het terrein, dit met de aantekening dat verruilende kuilgroepen over 2,5 duizend jaar elkaar vaak overlappen. In twee gevallen lijkt een aantal haardplekken in een cirkel te liggen, en wel rondom herkenbaar gebleven boomwortelverstoringen, die vanwege deze samenhang wellicht even oud zijn als de brandkuilen eromheen. De haardplekken hebben geen gelaagde zandvul-lingen en ze versnijden elkaar maar zelden. Dat wijst erop GRAF 55: op lager niveau, het bovenste deel van de rode laag wordt dat ze nog lang na gebruik zichtbaar. herkenbaar 41
geweest zijn, hetzij als oppervlakte-relief (kuiltjes), hetzij als "vuile" plek, hetzij door een afwijkende begroeiing van bijvoorbeeld brandnetels. De haardplekken waren gewoonlijk 40 - 100 cm in doorsnede en waren vanaf het oorspronkelijke loopvlak meestal 25 - 60 cm diep ingegraven. Bij de bestudering van de haardplekken is van groot belang gebleken het onderscheid in licht gekleurde en donkere kuilen, de grootschalige boomdeterminaties van de houtskoolresten en de radioactieve koolstof-datering (C-14 methode) van houtskool uit ruim 40 kuilen. De kleur van de lichte kuilen kan omschreven worden als groenachtig grijs, die van de donkere kuilen als zwart. De lichte kleur moet samenhangen met een voormalige bosgrond, de donkere kleur is afkomstig van houtskoolpoeder, die de lichte kleur van de bosgrond moet hebben overschaduwd. In de lichte kuilen komt meestal houtskool van de den of van de den en de eik voor. De donkere kuilen bevatten overwegend, al dan niet met bij menging, houtskool van de eik. Het eikenhout is waarschijnlijk in vochtiger toestand verbrand dan de den, waardoor meer houtskool is achter gebleven en waardoor ook meer rook zal zijn ontstaan. Overigens is houtskool van vrijwel alle toen aanwezige boomsoorten aangetroffen, maar zij spelen bij de archeologische karakterisering van de haardplekken slechts een bijrol. Het is wel opvallend, dat er geen houtskool van de linde en slechts één brokje berkenhout is vastgesteld. Omdat het hout voor het werd verbrand al diverse vormen van aantasting bezat, wordt geconcludeerd, dat men sprokkelhout gebruikte voor de haardplekken. Verder kan geconcludeerd worden, dat gezien het brede spectrum van 14 toegepas-
te houtsoorten, met een dominantie voor den en eik, men in principe van het natuurlijke houtaanbod gebruik heeft gemaakt. Een selectie, een voorkeur voor bepaalde houtsoorten kan weliswaar niet worden uitgesloten, maar lijkt geen overheersende rol te spelen. De dateringen van het houtskool geven aan, dat donkere kuilen met alleen eikenhout allen stammen uit de laatste 300 jaar van de bewoning, terwijl uit de eerste 700 jaar van de bewoning slechts kuilen met alleen dennenhout zijn aangetroffen. In de tussenliggende periode zijn lichte en donkere haardplekken gevonden met ofwel alleen dennenhout, ofwel met hout van den en eik samen. Dit verschijnsel komt goed overeen met de ontwikkeling van het Nederlandse bos na de laatste ijstijd, dat is een ontwikkeling van dennenbossen naar een gemengd eikenbos omstreeks het 7e millennium v. Chr. Dit gegeven pleit dus voor het gebruik van het natuurlijke houtaanbod. Een heikel punt betreft de vraag of de groep van de licht gekleurde kuilen alleen maar een oudere versie vormt van de groep met donkere kuilen. Alleen al vanwege de langdurige tijdsoverlap van de beide kuilgroepen is dat niet zo vanzelfsprekend als het wel lijkt. Statistisch gezien blijken er allerlei verschillen aan te wijzen tussen beide typen kuilen, zoals de hoeveelheden houtskool, humeuze stof en
Graf 55: nog lager, midden in de rode laag. 42
De grafkuilen In Nederland zijn begravingen uit de Midden Steentijd (9000-5000 v. Chr.) maar zelden aangetroffen en dan nog pas na 1970. Een crematie uit Oirschot (N-B.), een vlakgraf uit Hardinxveld-Giessendam (Z-H.) en een haardplek met menselijke resten uit Dalfsen (Ov.). In 1978 zijn daar zes bijzondere grafkuilen uit Mariënberg aan toegevoegd. Pas binnen een europees kader is er een "bestand" van enkele honderden graven, verdeeld over een hele reeks bijzettingstypen voorhanden. De zes grafkuilen uit Mariënberg lagen in een groepje bijeen temidden van de dichte cluster haardplekken bij de Schaapskooi. Daar er geen Bij de inleiding werd reeds gesuggereerd, dat versnijdingen tussen de dicht opeen gelegen er in de 2500 jaar van de bewoning geen spragrondsporen waren opgetreden vormt dat een ke zou zijn van continue bewoning, maar van goed argument voor hun globale een aantal nederzettingen, die door grotere en gelijktijdigheid. Vanuit dat inzicht zijn er extra kleinere tijdshiaten van elkaar gescheiden zijn. veel brandkuilen rondom de grafkuilen gedaIn de reeks C-14 dateringen uit het gebied teerd, omdat die uitslagen een indirecte daterondom de Schaapskooi vallen inderdaad drie ring voor de grafkuilen konden geven. De grote tijdshiaten op, die de bewoning in vier bedoelde dateringen pasten in de laatste 300 hoofdtijdvakken opdelen. Een achttal kleinere jaar van de bewoning, wat samenvalt met de perioden zonder bewoning werd vervolgens op drie laatste subfasen van de bewoning. Het statistische basis vastgesteld, waardoor tenblijkt niet mogelijk de grafkuilen bewijsbaar minste twaalf opeenvolgende nederzettingen nauwkeuriger toe te delen. Maar als we de zijn vastgesteld. Echt korte bewoningshiaten redenering volgen, dat de graven jonger zouvan bijvoorbeeld enkele tientallen jaren kunden moeten zijn dan de jongst gedateerde nen niet worden bepaald. De opeenvolgende omliggende haardplek, dan zouden de graven nederzettingen liggen verspreid over het gehele dateren uit de laatste eeuw van de bewoning, onderzochte areaal en overlappen elkaar stel op de 51e eeuw v. Chr. regelmatig in ruimtelijke zin. Naast de datering vormt de interpretatie van de zes grondsporen als grafkuilen een tweede hoofdprobleem, vooral omdat er in de zure zandgrond geen enkel spoor van bijgezette doden viel vast te stellen. De argumenten voor grafkuilen zijn de overeenkomstige vormen en afmetingen van deze grondsporen, de opvallende zandlagen met rode oker boven de bodems van de grafkuilen, de intentioneel gedeponeerde bijgaven in vijf van de zes okerlagen, en uiteindelijk, de aanwezigheid van paralGetekend dwarsprofiel over graf 55 van Mariënberg. De lellen elders in Europa. De graven uit gepointilleerde zone is de rood gekleurde laag met bijga- Mariënberg kunnen volgens de Europese literatuur worven.
vuursteenafval, maar ook het scala aan boomsoorten en typen vuursteenafval. Het lijkt er daarom op, dat de verschillen primair samenhangen met de functie en pas in tweede instantie met de chronologie. Wat die functies dan precies geweest moeten zijn is niet duidelijk. Het is mogelijk, dat bij de donkere haardkuilen de rookontwikkeling meer van belang was dan bij de lichte kuilen in verband met de toepassing van het wat vochtiger eikenhout. Conservering van voedsel en huiden zou in dat geval een belangrijk doel van de zwarte haardplekken kunnen zijn.
43
den aangeduid als "sitting graves" ("zitgraven") of als "trechter(vormige) graven". Deze aanduidingen zijn afgeleid van de grafvorm. Het graftype bestaat namelijk uit een trechtervormige bovenkuil en een cylindervormige benedenkuil. De cylindervormige kuilen van Mariënberg hebben doorsnedes van 55-140 cm en (resterende) dieptes van 40-110 cm. Op of vlak boven de bodem van deze cylin-derkuilen ligt de dikke rode okerhoudende laag met eventuele bijgaven. In de cylinder-kuilen kunnen de doden alleen maar in zithou-ding met sterk opgetrokken benen zijn bijgezet. In tenminste twee van de graven is voor de benen extra ruimte gemaakt door aan de oostzijde van de grafkuil een voetenkuil in de grafbodem uit te graven. Dit verschijnsel vormt met een incomplete okerlaag in de westhelft van twee grafkuilen en uitstulpingen van de okerlaag in enkele graven de aanwijzing voor de positie van de doden, "kijkend" naar het oosten, eenmaal naar het zuidzuidoosten. De vulling van de grafkuilen bestaat uit de in de Midden Steentijd aanwezige bosgrond en uit vuilgele grond, dieper uit het bodemprofiel. Daarnaast bestond het onderste derde deel van de grafkuilen uit de genoemde opvallende roodgekleurde grondlaag. De massa van de rode grondlagen werd gevormd door voor de Vechtstreek normaal fijn zand. De rode kleur werd bepaald door ijzerhuidjes rondom de zandkorrels, wat er secundair op is afgezet. Dit kan in de vrije natuur gebeuren, bijvoorbeeld op plaatsen met uittredend grondwater, en wordt dan aangeduid als roodzand. Mogelijk Foto van de vondsten heeft men zulk rooduit graf 93.
zand in de omgeving van Mariënberg aangetroffen en honderden liters ervan naar de grafkuilen gebracht. Het alternatief is, dat men een ijzerverbinding zoals hematiet heeft aangevoerd, verpoederd en vermengd heeft met het zand uit de grafkuilen. In dat geval zou het ijzerhoudende poeder in de loop van duizenden jaren in de grafkuilen om de zandkorrels zijn neergeslagen. Maar juist vanwege het secundaire karakter van de ijzerhuidjes is het niet mogelijk het originele materiaal vast te stellen. De ideeënwereld van de Midden Steentijd mensen achter het aanbrengen van okerlagen in graven is niet vast te stellen, maar vaak meent men dat het de levenskleur diende te symboliseren. In vijf van de zes grafkuilen lagen bij giften voor de doden in de rode laag. Deze bij giften onderscheidden zich duidelijk van het overal aanwezige nederzettingsafval, dat ook in de graven terecht gekomen was. Het nederzet-tingsafval bestond vooral uit kleine afslagen en klingen van vuursteen, die vaak gebroken en verbrand waren. Maar ook kernstukken, kooksteenfragmenten en diverse vuurstenen werktuigjes (spitsen, stekers, krabbers)
uit de rode laag met de drie zandstenen 44
behoorden ertoe, evenals enkele gebrande hazelnootdoppen. De grafgiften waren merkbaar groter en van een goede kwaliteit. Te noemen zijn grote, al dan niet geretoucheerde klingen, kernstukken en blokken vuursteen, maar ook klop stenen en opvallend genoeg zandstenen polijsters. In twee van de zes graven te Mariënberg bevonden zich onder de bijgaven in de oker-laag elk drie polijsters. Zij lagen naast elkaar met de vlakke zijde naar beneden gekeerd, dus duidelijk bewust en met zorg neergelegd. Zulke polijststenen hebben een min of meer ovale omtrek met een vlakke zijde, waarin centraal een overlangse groeve is aangebracht. Wanneer twee exemplaren met de vlakke kanten tegen elkaar worden geklemd, vormen de beide groeven een nauwe kokervormige opening, waarin pijlschachten, benen naalden en dergelijke glad geschuurd kunnen worden. Dit werktuigtype is over een lange periode bekend, maar als grafgebruik is het niet bekend uit de Midden steentijd (Mesolithicum), wel uit de daarop volgende Nieuwe Steentijd (Neolithicum). Hun aanwezigheid in de Midden Steentijd graven van Mariënberg suggereert dan ook, dat deze laat Mesolithische mensen al enig contact gehad kunnen hebben met de vanuit het zuidoosten oprukkende landbouw, waarvan de beoefenaars niet alleen een geheel andere economische leefwijze volgden, maar ook geheel andere culturen bezaten. Bondig gesteld : boer versus jager/voedselverzamelaar, groepen met een zeer verschillende gedachtenwereld. Het zou kunnen zijn, dat deze vroege contacten tussen twee heel verschillende culturen ertoe geleid hebben, dat men een reeds lang bekend voorwerp heeft geaccepteerd in een nieuwe context, in dit geval in het grafritueel. Het hier vermelde verschijnsel kan een van de eerste stappen zijn in een acculturatieproces, in een aanpassingsproces, dat nog in hoge mate onbekend is. Overigens laat de vondst in Mariënberg allerlei vragen onbeantwoord.
Waarom lagen er drie exemplaren per graf, terwijl één polijster of een set van twee voldoende was? Is de gedachte aan een reserve exemplaar in het kader van een grafritueel niet al te simplistisch ? Waarom waren de drie polijsters in het ene graf (nr. 93) compleet en in het andere graf (nr. 12) niet? De economische systemen van de Midden Steentijd zijn duizenden jaren gevolgd en mogen alleen al om die reden succesvol worden genoemd. Is het toeval dat bij de opkomst van een nieuw economisch systeem de bewoning bij de Schaapskooi lijkt op te houden of heeft men alleen maar iets verderop, buiten het verkende areaal, dezelfde of bijna dezelfde leefwijze voortgezet? En waarom zijn, althans voor Nederlandse begrippen, zo uitzonderlijkerwijs enkele grafkuilen tussen de haardplekken aangelegd? Tot slot, elders in Europa zijn weliswaar honderden Mesolithische graven bekend geworden, maar het type van de "sitting graves" vormt daarbij slechts een onbeduidend percentage. Analyses van die graven en die van Mariënberg hebben uitgewezen, dat er bij de doden geen duidelijk patroon van leeftijd en geslacht aanwezig is. Wel mag worden afgeleid, dat er een drievoudige status-hiërarchie bestond op grond van de complexiteit van de grafgiften. Binnen deze kennis wijst het centraal gelegen graf nr. 93 met het grootste aantal bijgaven dan ook waarschijnlijk op een overledene met een hoge status. En het kleine graf nr. 90, het enige graf zonder bijgaven, behoort waarschijnlijk aan een kind. Omdat de sitting graves uit West-Europa geen vaste omlijning in ruimte en tijd vertonen, lijkt het erop, dat de graven uit Mariënberg moeten worden toegewezen aan ofwel een tot nog toe niet herkende "stam", ofwel aan een groepje mensen die sociaal boven een stam-indeling stond. In het laatste geval zouden we kunnen denken aan een groep bijzondere mensen, bijvoorbeeld aan een soort "sjamanen", die in een groot gebied hun diensten zou kunnen bewijzen.
45
Begraafplaats Bergentheim Tot aan het jaar 1911 had Bergentheim geen eigen begraafplaats. Overledenen werden in Hardenberg begraven op het oude kerkhof aan de Stationsstraat. Waar eens de kapel van Nienstede stond werden al eeuwen de doden uit de wijde omgeving ter aarde besteld. Ook in Heemse werd rond de kerk begraven. De nieuwe begraafplaatsen in Hardenberg aan de Bruchterweg en in Heemse werden omstreeks 1923 aangelegd. Hoe het kerkhof in Bergentheim tot stand gekomen is kunt u lezen in het navolgende artikel. J. Luisman-de Jonge en F. Kampman-Herbert Dat men in 1885 nog zelfs niet dacht aan de mogelijkheid van een eigen begraafplaats komt tot uiting in een brief die op twee september 1885 naar de Raad van de gemeente Ambt Hardenberg gestuurd werd met daaronder twintig handtekeningen van inwoners van de Buurtschap Bergentheim en Mariënberg, dat toen nog onder de "boerschop" gerekend werd. Deze brief had de volgende inhoud: Ondergetekenden, allen ingezetenen der Buurtschap Bergentheim geven met verschuldigde eerbied te kennen dat des winters bij hoogen waterstand de weg van Bergentheim door Brucht naar Hardenberg onbruikbaar en gedeeltelijk overstroomd is, zodat zij in tijd van nood zelfs geen dokter kunnen krijgen en met hunne dooden den gewonen weg niet kunnen passeren. Redenen waarom zij den Raad der Gemeente vriendelijk verzoeken dat het hun behagen moge om dien weg zooveel te laten verhoogen
46
en in orde te brengen, dat zij ook des winters kan gebruikt worden. Bergentheim, 2 September 1885. De handtekeningen: K. de Lange, L. Hofsink, GJ. Bolks, G.W. van der Veen, HJ. Timmerman, H.L. Heres, A. Waterink, G. Snel, F. aan het Rot, J.H. Waterink, G.J. van der Veen, J.W. Timmerman, G. Scholten, H. Olsman, K. Bekker, G.J. van den Poll, Wed. J. Hesselink, M. Nijman, H. Plaggemers, G. Reinders. In 1889 evenwel, doet de kerkenraad van de (toen nog) Christelijk Gereformeerde Kerk te Bergentheim, die in 1879 gesticht was, een verzoek aan B. en W. van Ambt Hardenberg om een begraafplaats aan te leggen in genoemde buurtschap op het perceel, kadastraal bekend onder sectie H. nummer 1420. (Dit was een stuk grond direct achter bovengenoemde kerk aan het kanaal) B. en W.
beschikt afwijzend hierover omdat dat perceel zich te dicht bij gebouwen bevindt. Ondertekend door burgemeester H. Dijck. Het duurde jaren voordat er opnieuw een noodkreet kwam uit Bergentheim. De bevolking was inmiddels in aantal sterk toegenomen. Aan de oost- en westkant van het in 1856 gegraven kanaal stonden in 1890 al 80 huizen. Ook verspreid in het veen bevonden zich vele plaggenhutten. Op 14 januari van het jaar 1907 ontvangt de Raad van de Gemeente Ambt Hardenberg een brief van ds. Casper Diemer, gereformeerd predikant te Bergentheim met het dringende verzoek tot het aanleggen van een begraafplaats aldaar die voorzien zou in een grote behoefte omdat men altijd nog van het kerkhof te Stad Hardenberg gebruik moet maken hetgeen wegens de verre afstand en vooral voor inwoners van genoemde buurtschap die geen paarden bezitten een groot bezwaar is. Nadat de Raad hier enige bespreking over voert, wordt op voorstel van de heer Geerdes een commissie van drie leden benoemd om een onderzoek in te stellen naar een geschikt terrein. Gekozen worden de heeren van der Sanden, Bouwhuis en Reinders. Een vol jaar later, op 23 januari 1908 verstuurt ds. Diemer nogmaals een brief. Hij schrijft dat hij met geduld heeft zitten wachten op antwoord, aangezien hij tot nu toe niets heeft vernomen. Hij is zo vrij "de Edelachtbare Heeren te verzoeken, indien mogelijk, hem mededeeling te doen van het genomen besluit". De heer van der Sanden, lid van de benoemde commissie, deelt in de Raad mede dat deze zaak "in het vergeetboek is geraakt". De brief die hierop naar ds. Diemer verstuurd wordt, luidt als volgt: In antwoord op Uw schrijven van 23 januari j.l hebben wij de eer U te berichten dat naar aanleiding van Uw ingezonden adres betreffende het aanleggen van een kerkhof in de buurtschap Bergentheim, de Raad destijds een commissie uit haar midden heeft benoemd met opdracht
daarvoor een geschikt terrein zien te verkrijgen. Tot dusverre is de commissie hierin nog niet geslaagd, doch doet zij thans opnieuw pogingen hiertoe te geraken. Ondertekend door burgemeester W. H. de Chalmot en wethouder H.H. Weitkamp. Ds. Diemer was niet de enige in zijn streven naar een begraafplaats in Bergentheim. Ook de Afdeeling van het Christelijk Werkliedenverbond "Patrimonium" (Latijn voor "vaderlijk erfgoed") stuurt op 4 maart 1908 een verzoek aan de Raad van Ambt Hardenberg. Zij schrijven dat ze door de opening van den Noordooster Locaal Spoorweg in de gelegenheid zijn geweest verschillende plaatsen in den omtrek te bezoeken en dat het hen getroffen heeft hoe de dooden uit Bergentheim grafwaarts worden gedragen: dat de naaste familieleden menigmaal door den grooten afstand niet in staat zijn, hunne afgestorvenen de laatste eer te bewijzen; dat zij daardoor het gevoel krijgen alsof hunne dooden niet met dien eerbied worden begraven, als men dit wel zoude wenschen; dat zij gaarne in de gelegenheid zouden zijn om, zoo dikwijls als zij dit willen een ogenblik bij het graf van hun doode te vertoeven. Reden waarom de Afdeeling in de vergadering van 13 Februari 1908 besloot zich tot U te wenden met het eerbiedig verzoek het daarheen te willen leiden, dat Bergentheim en Omstreken zoo spoedig mogelijk in het bezit komt van een eigen kerkhof. Getekend door P. Bosch, voorzitter en A. van Delden, secretaris. Bijgaand werd een lijst overgelegd waarop 130 namen voorkomen van bewoners van Bergentheim en Omstreken die door het plaatsen van hunne handtekeningen hunne instemming hebben betuigd met het door de Afdeeling Bergentheim van het Christelijk Werkliedenverbond "Patrimonium" genomen besluit. De voorzitter van de Raad van Ambt Hardenberg merkt hierover op dat eenzelfde verzoek enige tijd geleden door ds. Diemer aldaar is gedaan, welke zaak nog in behandeling is en vraagt aan de daarvoor benoemde 47
commissie hoever men hiermede thans gevorderd is. De heer Reinders, lid der commissie antwoordt dat men reeds daarvoor een geschikt terrein heeft uitgezocht en men over de aankoop hiervan in onderhandeling is maar dat deze zaak wegens ziekte van de voogd der eigenaren vertraging heeft ondervonden. Hij zal thans naar bedoelde voogd gaan en trachten deze zaak in orde te krijgen. In de raadsvergadering van juli 1908 brengt de heer Reinders verslag uit van zijn bemoeiingen tot aankoop van grond voor een aan te leggen begraafplaats te Bergentheim. Hij deelt mede dat de erven Habers aldaar voor 300 gulden een hectare grond daarvoor willen afstaan. Met algemene stemmen wordt besloten van de erven Habers te Bergentheim een
hectare grond voor dat doel te kopen voor 300 gulden. Het navolgende besluit werd aldus geformuleerd: De Raad der Gemeente Ambt Hardenberg, gelezen een adres van ingezetenen der buurtschap Bergentheim houdende het verzoek tot het aanleggen van een algemeene begraafplaats aldaar. Overwegende dat door inwoners van die buurtschap tot het begraven van lijken moet worden gebruik gemaakt van het kerkhof te Stad Hardenberg, hetgeen wegens den verren afstand vooral voor degenen die geen paarden hebben een groot bezwaar is. Gehoord het advies der commissie van onderzoek. Gelet op art. 16 der begrafeniswet en op art. 194 der gemeentewet. Besluit: Ie. Van de erven G. Habers te Bergentheim aan te kopen het zuidoostelijk gedeelte van een perceel grond kadastraal bekend gemeente Ambt Hardenberg sectie H. nummer 1942 ter grootte van 1 hectare voor den prijs van 300 gulden teneinde daarop een openbare begraafplaats aan te leggen. 2e. Dit besluit aan de goedkeuring van Heeren Gedeputeerde Staten te 48
onderwerpen. Op 11 augustus 1908 komt er bericht binnen van Gedeputeerde Staten dat het besluit tot aankoop van grond van de erven Habers te Bergentheim is goedgekeurd voor de aanleg van een begraafplaats aldaar. Het jaar daarop werd op 8 februari het koopcontract gesloten. Egbert Habers, landbouwer te Ane, voogd over Zwaantje, Gerritdina Johanna en Berendina Habers, minderjarige kinderen van wijlen de echtelieden Gerrit Habers en Lamberdina van den Poll, en Jan Meilink, landbouwer te Bergentheim, in gemeenschap van goederen gehuwd met Fennigje Habers, verklaren te hebben verkocht en in vollen en vrijen eigendom af te staan en over te dragen aan de Gemeente Ambt Hardenberg een stuk heidegrond, liggende te
Bergentheim, groot ongeveer 1 hectare en uitmakende een zuidoostelijk gedeelte van die grootte, zoals op het terrein is uitgebakend, kadastraal bekend onder nommer 1942, sectie H. Partijen verklaren dat de koop en verkoop is gesloten voor den prijs van 300 gulden. Datzelfde voorjaar werd het terrein voor het nieuwe kerkhof al keurig bewerkt. Er werden een aantal bomen en heesters omheen geplant, terwijl de weg er naartoe verbeterd werd. Toch duurde het nog tot maart 1911 voordat er een lijkenhuisje aanbesteed werd, een houten poort geleverd werd en verdere werkzaamheden verricht werden. Voor het lijkenhuisje werd ingeschreven door H. Vasse te Hardenberg, B.J. van Dijk te Lutten, G. Hekman/J. Seinen te Ane, en J. Breukelman te Hardenberg. Het werk werd aan de laagste inschrijver, de heer J. Breukelman gegund voor de som van 254 gulden. Op 13 juni 1911 bezichtigden burgemeester en wethouders des voormiddags de nieuw aange-
een begrafenis altijd deze woorden sprak: "Gaat dan allen getroost van hier en gedenkt de armen bij de uitgang van de dodenakker" Het geld werd verdeeld tussen de beide diaconièn.
legde begraafplaats. Het lijkenhuisje werd in ogenschouw genomen, in orde bevonden en goedgekeurd. Opgemerkt werd dat het aangeplante plantsoen door de droogte wat geleden had en hier en daar vervangen moest worden. Met ingang van 1 november 1911 werd de heer B. Prins benoemd als doodgraver. Hij werd in 1917 opgevolgd door zijn schoonzoon R. Bosch. Er is weinig bekend over de periode tussen 1911 en 1923. In hoeverre toen gebruik is gemaakt van dit kerkhof valt moeilijk te zeggen. De overlevering vertelt dat de eerste die er begraven werd een landloper was. Ook is er nog herinnering aan het feit dat er in 1918 tien jonge kinderen begraven zijn aan de rechterkant van het middenpad. Gestorven aan de Spaanse griep. Daar zouden nog lang tien houten gedenkpaaltjes gestaan hebben. Ook gaat het verhaal dat er problemen waren met de natte ondergrond van het terrein. De inwoners van de "boerschop" meestal boeren, hadden gekochte graven op het oude kerkhof in Stad Hardenberg aan de Stationsstraat. Mevrouw Boshove in Bergentheim vertelt dat haar vader B. v.d. Weide op 5 augustus 1911 in Hardenberg begraven is. De oudste graven in Bergentheim dateren van 1927. Er bevond zich ook een collectebus op de begraafplaats. Van een aanspreker is bekend dat hij na
Omstreeks 1922 is de begraafplaats overgenomen van de gemeente Ambt Hardenberg door de Hervormde en Gereformeerde kerk van Bergentheim. Per advertentie maken zij bekend dat de Nieuwe Begraafplaats door hen aanvaard is en dat zij de zorg daarvan op zich genomen hebben. Als doodgraver werd aangesteld de heer H. de Jong. Het bestuur bestond uit ds. N.A.C. Slotemaker de Bruine voorzitter, H. Schippers secretaris, E. J. aan het Rot penningmeester en leden E. Brinkman, D. Kuik, en J. Noppers. Vanaf die tijd beginnen de notulen van het bestuur. In 1922 werd er een lijkwagen aangeschaft. Op 13 januari 1923 werd de begrafenisvereniging "De Laatste Eer" opgericht. In 1939 worden in de algemene ledenvergadering als bestuursleden genoemd: A. Schuurman, voorzitter, J. Koops secretaris, J. Bolks penningmeester, en de leden J. Breukelman, K.H. Dekker sr., A. de Jong, H. Schippers, D. Bosch en H.J. Merjenburgh. Nog veel meer namen passeren de revue. We kunnen ze niet alle noemen. Velen hebben zich ingezet voor dit noodzakelijke facet van de samenleving in Bergentheim.
49
Marie Pouwels-Bos, schrijfster en dichteres in Sallands plat Al vele jaren verschijnt er verspreid in kranten en periodieken af en toe een gedichtje of een verhaaltje in het dialect van de hand van Marie Pouwels - Bos uit Oud - Bergentheim. Haar eerste, "echte", publicatie "Van alles wat in 't Sallands plat" verscheen in 2000. In dit artikel wordt geprobeerd een beeld van haar en haar werk te geven. K. Oosterkamp Marijchje Bos werd in 1930 in Hengelo (Ov.) geboren. Haar vader kwam uit Gramsbergen en had in Hengelo werk gevonden - , haar moeder kwam uit Baalder. Toen Marijchje drie jaar was, verhuisde het gezin Bos naar Bergentheim en ging wonen aan de Haarweg. Haar jeugd, haar schooljaren, bracht ze door in Bergentheim, de plaats waar ze ook na haar huwelijk bleef wonen en waaraan ze haar hart had verpand. Ze kon de lagere school nog afmaken, maar enig vervolgonderwijs zat er door de inmiddels uitgebroken oorlog niet in. Na die oorlog was ze eigenlijk al te oud, bovendien lag in die tijd vervolgonderwijs voor haar nog net buiten dat wat gewoon was. Dus ging ze werken, aanvankelijk wat onder-
Mevrouw M. Pouwels-Bos schrijft 50
houds- en schoonmaakwerk, maar al gauw kreeg ze de kans om te gaan werken bij de textielfabricage en weverij van Tilanus in Vriezenveen. Het werk in de weverij lag haar wel en later kon ze zich bij Nico ter Kuile te Enschede omhoog werken, en dit ging nog verder toen deze firma een afdeling vestigde in Bergentheim. In 1954 trouwde ze met Jan Pouwels en wijdde zich aan het huishouden, de opvoeding van de twee kinderen en de verzorging van haar moeder die steeds hulpbehoevender werd. Ook zij heeft, net als al haar generatiegenoten, de wereld om zich heen drastisch zien veranderen. Haar kleinkinderen kijken haar bevreemd aan als ze horen dat oma zich nog heel goed kan herinneren dat er nog maar één auto in Bergentheim was. Het gebrek aan financiële middelen noodzaakte de kinderen in die tijd zich in het spel te "behelpen" met de zaken die in huis en in de natuur voorhanden waren. Ondanks de schaarste aan middelen heeft ze van haar jeugdjaren met volle teugen genoten. Het spelend omgaan met de natuur heeft bij haar een blijvende interesse opgeroepen voor alles wat groeit en bloeit: ze kent de planten, bomen en dieren bij name. Aan het opgroeien in de buurtschap bewaart ze goede herinneringen wat betreft de saamhorigheid en gemeenschapszin. Toen haar man steeds meer betrokken raakte bij het kerkelijk werk, als diaken, als lid van de jeugdraad en als leiding van een bloeiende afdeling van het CJV, ondersteunde ze hem daarin en nam met hart en ziel actief deel in de leiding van dat jeugdwerk. Hier kreeg Marie, zoals ze zich inmiddels was gaan noe-
men, de gelegenheid zich te ontwikkelen, in bijbelstudie, in het organiseren van activiteiten, in het leiding geven aan jongeren. Ze wist zich te ontplooien tot een niveau van functioneren dat het gemis aan een schoolopleiding aardig wist te compenseren. Dichten en schrijven in 't Sallands plat Het volgende gedichtje staat als voorwoord in haar "Van alles wat in 't Sallands plat" en geeft in haar eigen woorden treffend haar motivatie om te schrijven weer: Het dut mi-j deugd um dinge vanofmien jeugdopschrift te zetten. Ik heb ze vergaard en op espaard, now kan 'k ze niet meer vergetten. 't Gaf mi-j joarenlang plezier en allicht 'n aander vertier. Ze kan eigenlijk niet meer precies het moment aangeven waarop ze begon met schrijven. Geleidelijk begon de drang te groeien om allerlei zaken die haar boeiden, ontroerden en bezighielden voor zichzelf vast te leggen. Ze deed dat steeds in de streektaal, haar echte moedertaal, de taal van het hart. In het gedicht "Klein Hoefblad" heeft ze als dichteres haar zorg geuit om het kleine plantje en haar vreugde dat het er toch weer staat. Het is een intiem moment van weerzien en is als zodanig een mooi voorbeeld van haar betrokkenheid met de natuur: Klein hoefblad Mooi gel klein hoefblad langs de wal, in 'n sloot ik keke al is toe en dach 'n: "Hi-j is dood! "Tuss'n dorre gros en blaa steunt toch oen dik geschubde stel? Zuuk ik now niet goed? Och joa! Door stoa joa wel! Ie hooit het we goed kloor door onder in din wal... Aj oen voet'n maa' nat hebt stoa en gien mest kriegt oet'n stal.
Zolange a 'w hier ewoond hebt en da's 'n heel'n zet kom ie ieder joor weerumme. Mooi, da 'w mekare niet vegèt! Het is vaak een beeld, een moment of een inval die de eerste aanzet is tot een gedicht. Daarna kan het geruime tijd duren voordat er sprake is van enig resultaat. In gedachten, onderweg in de auto, tijdens huishoudelijk werk of in de tuin broedt de geest verder. Uiteindelijk komt dan een eerste versie op papier, gevolgd door een tweede, een derde, ... tot er die innerlijke zekerheid is dat "het zo goed is". Tijdens een bezoek aan de basiliek in Oldenzaal viel haar oog op de sterk uitgesleten drempel van deze eeuwenoude kerk. Dit beeld werkte ze uiteindelijk uit in gedicht met bespiegelingen over de tijd: Teken van de tied A 'j oale beume ziet dan hebt ze heur deur de joaren hen, ezet tegen de harde wind. A 'j oale huze bekiekt dan is doar deur de joaren hen, op 'n hoek van 't huus een leegte ontstoane woar ze heur messen slepen veur 't dagelijks gebroek. A 'j oale klinkerwegen ziet, dan ontdek ie dat doar deur de joaren hen, in 't midden van de weg gros gruit, umdat doar gien vervoer meer oaver giet met 'n peerd ter veur. A 'j oale karken bekiekt dan zie 'j dat doar deur de joaren hen de zul in 't midden uutesleten is, Deur al die meinsen die doar kwamen um der te bidden maar ok um te daanken. Ze is gehecht aan Bergentheim, aan het leven op het platteland, het land van haar jeugd waar het leven goed was en nog steeds is. Ze zou willen dat het beste daarvan uit die tijd bewaard bleef. Het herhaalde woordje "nog" in het gedicht Kom is langs geeft echter uitdrukking aan de onuitgesproken angst dat de wens niet bewaarheid zal worden. 51
't Is ter zo mooi stille Kom is langs Kom is bi-j oens op 't plattelaand! Wi-j groet nog met 'n opgesteuk'n haand! 't Is ter zo mooi stille. Kinder spölt nog op het gros, vogels zingt ter nog op los, z 'hebt allemoale volle wille. En as ie ok graag lustert noa pöppels die saam flustert, ze stoat hier oaveral. Hier heur ie meinsen zingen. Och, der bint nog zoveul dingen woar ik oe van vertellen zal............. Het maken van gedichten ervaart ze als zwaar en moeizaam. Uiteindelijk gaat het schrijven van korte verhalen en anekdotes haar wat gemakkelijker af. Bovendien kan ze deze verhaaltjes heel goed gebruiken voor haar optreden tijdens dialectvoordrachtavonden, waarop ze - al of niet in klederdracht - haar publiek probeert te boeien en te amuseren met haar voordracht over het leven van vroeger aan de
52
hand van oude voorwerpen, afgewisseld met vaak humoristische verhalen en anekdotes. Uit de reacties op haar optreden mag geconcludeerd worden dat ze dit niet alleen voor haar eigen plezier doet, maar dat het ook een aan-der allicht veul vertier gef, zoals met het verhaaltje Schoften: Op de fabriek hadden ze een grote storing -der was en onderdeel kapot en dat mos van elders kommen. Dat duurde en dat duurde! 't Duurde de technische jongens veul te lange. Zi-j zee 'n tegen mekare: "A 'w now schoft, warke wi-j straks in de pauze deur. Dan winne wi-j die tied ter mooi uut.Zet het maar ee'm op 't bord in de warkplaatse, dan wet de baas wat a'w doet." Zi-j schrieft: "Wi-j schoften." Röp een aander: "Zet ter ee 'm bi-j da 'w een kop koffie haalt in de kantine "Dus steund op het bord: "Wi-j schoften .... bint in de kantine." Toen de baas dat zag zee hi-j: "Dat hadden ze der niet op hoev 'n zetten, want ik wusse al lange dat het schoften waren." Haar gevoel voor taal uitte zich niet alleen in het maken van gedichten en verhalen, ze ver-
leende ook haar medewerking aan het Meertensinstituut door uitspraakregistraties en door het verzamelen en doorgeven van dialectwoorden en -uitdrukkingen. Ook leverde ze bijdragen voor het thematisch Woordenboek van de Overijsselse dialecten van de IJsselacademie onder auspiciën van het GOS. Het pas in 2000 verschijnen van haar eerste echte publicatie geeft haar aarzeling aan om te publiceren. Daarmee geef je het immers uit handen en is het zo definitief. De directe aanleiding tot de publicatie lag haar echter na aan het hart: er moest geld komen voor het Hervormde Verenigingsgebouw "De Bo " in Bergentheim. Een belangrijk deel van de opbrengst van haar boekje ging en gaat naar dat goede doel. Tenslotte Het boekje beleefde in korte tijd enige herdrukken: een aanwijzing dat zeker streekgenoten zich hebben herkend in de gedichten en verhalen van Marie Pouwels-Bos en dat ook hebben gewaardeerd. Menige "Bantummer" zal immers van harte kunnen instemmen met de uitnodiging
Goa is met Kom is in 't oale Bantum, doar is 't nog rustig en vri-j. Wi-j hebt ter ait de koffie kloar ja, zo gastvri-j binne wi-j. Ie mut die streek is leren kennen langs weilanden en akker slingert 'n bekk e dwars deur hen het zwarven doar maakt wakker. Langs karrespoor stoat oale plaanten en pöppelbeume die aait flustert de vogels fluit van alle kaanten zo mooi, a-j doar noa kiekt en lustert. Het is een machtig mooie plekke het zien allene schept een baand 'k weet da-j dan zegt: Kom ik trekke gauw is weer noar 't Banthummer laand. Met dank aan mevr. M. Pouwels-Bos
53
De Steernwieke Enkele jaren geleden kwamen we na een fietstocht rond Deventer terecht in restaurant Kranenkamp in Diepenveen. We ontdekten op de kaart "het Steernemenu ". We vroegen aan de bediening waar deze benaming vandaan kwam en tot onze verbazing vernamen we dat dit menu genoemd is naar een brug die daar dicht in de buurt ligt.. Onze verwondering steeg toen we hoorden dat deze brug tot aan 1953 over de Steernwieke gelegen heeft in Bergentheim. F. Kampman-Herbert Toen de Van Royenswijk gegraven was, omstreeks 1860, begon men ook met het graven van de zijwijken in de onafzienbare veengebieden van Bergentheim. Hun lengte bij elkaar opgeteld kwam wel op 40 kilometer. Naast enkele officiële namen zoals de Van Riggelenswijk of Hoofdwijk ontstonden er in de volksmond ook veel bijzondere en aparte namen. Zo had je de Spionnenwieke, de Stoomwieke, de Karelswieke, de Klompenwieke, de Kromme wieke, de Martelwieke, waar een bocht in zat die door de schepen heel moeilijk te passeren was, de Lange wieke, de Sponturfwieke, de Oranjewieke en de Steernwieke. Over die Steernwieke is een bijzonder verhaal in omloop. Hoe die naam is ontstaan tijdens het graven, daarvan vertelt de volgende overlevering: De arbeiders moesten per dag een bepaald stuk spitten. De sterksten konden het redden, maar de werklui die niet zo goed mee konden komen en daardoor niet aan hun vastgestelde hoeveelheid kwamen, werkten 's avonds door bij het licht van de sterren. En zo kwam de wijk aan haar naam.
wijk te Bergentheim gelegen. De brug is in 1953 hier aangebracht ter vervanging van een vlotbrug. Bij deze brug komen twee A.N.W.B.fietsroutes samen, namelijk de Lebuïnesroute en de Oostermaatroute. De Lebuïnesroute sluit aan op de landgoedroute, een fietsroute langs en door de landgoederen in de omgeving van Olst en Diepenveen. De Lebuïnesroute brengt u naar Deventer.
Op het bord bij de brug in Diepenveen vindt u de volgende informatie: De Sterbrug (Steernebrug) waarbij u zich nu bevindt, is de enige draaibrug voor het wegverkeer over de Soestwetering. Deze uit 1896 daterende brug heeft vroeger over de voormalige Van Royens54
De brug bij Diepenveen.
Naar mijn mening heeft er over de Van Royenswijk nooit een brug gelegen die de Steernebrugge heette. Aan de monding bij het kanaal lag de vlotbrug en in Kloosterhaar lag een brug. Ook was er ter hoogte van waar nu Peltjes woont een brug om de boeren de gelegenheid te geven bij hun land te komen. Ook was er de mogelijkheid aan de overkant te komen door gebruik te maken van de loopbruggetjes bij de schutsluizen. We kunnen dus wel aannemen dat de brug die nu bij Diepenveen ligt, ooit over de Steernwieke in Bergentheim gelegen heeft.
Bergentheim in de jaren dertig van de vorige eeuw Hoe waren de omstandigheden en hoe leefde men zo'n 70 jaar geleden in Bergentheim? In gedachten wil ik door het dorp van mijn jeugd wandelen en beschrijven wat er allemaal in mijn herinnering naar boven komt. W. Flierman Zoals overal in het land begon men ook hier de gevolgen van de crisis te voelen; er was veel werkeloosheid en in veel gezinnen heerste armoede. Wanneer men het geluk had werk te hebben, veelal in de turf, moest men zich tevreden stellen met een loon van f. 10,— a f. 12,-- per week. Uiteraard waren de prijzen destijds een fractie van de huidige, maar f. 2.50 voor een paar schoenen was voor veel mensen niet te betalen. Door de regering werd in de crisisjaren aan werklozen vlees en gehakt in blik ter beschikking gesteld. Een blik gehakt van een kilo kostte f. 0,25, een blik vlees f. 0.35, maar toch konden veel werklozen zich dit niet veroorloven. Toch waren er toen relatief veel winkels als ik het vergelijk met de huidige winkelstand en de in aantal toegenomen bevolking. Destijds waren er vijf a zes autobezitters in Bergentheim, nu heeft men praktisch in elk gezin wel één of meer auto's. Door deze grotere mobiliteit gaat men elders zijn inkopen doen, hetgeen natuurlijk gevolgen heeft voor de plaatselijke middenstand. Als ik terug denk, valt het mij op dat er vrij veel winkels waren in die jaren. Beginnend in Brucht aan het kanaal had je Gait Jan Flierman met zijn bakkerij en kruidenierswinkel. Verderop, richting Bergentheim had je de bakkerij en kruidenierswinkel van Herman Pullen; ik zie nog de prachtige koperen weegschalen en koffiemolen op de toonbank. Pal daarnaast de kruidenierswinkel van Blankvoort. (Later Huizingh en Telman), 's Zaterdagsavonds, als men boodschappen ging doen bij Blankvoort, werd in de kamer achter de winkel door de vrouwen koffie gedronken, terwijl in de winkel de boodschappen klaar gemaakt werden. Gedrang bij de kassa's met
lopende band was er niet. Een paar honderd meter verderop was de bakkerij en kruidenierswinkel van Hemke. Vaak stond in de etalage een houten kistje met gelukstoffees. Zo'n toffee kostte 1 cent en soms had je geluk dat onder de wikkel een papiertje zat waarop de prijs stond die je gewonnen had, maar die kans was erg klein. Bovendien bezat je zelden een cent en kon je helemaal geen toffee kopen. Waar nu de brandweergarage staat is nog korte tijd een kruidenierswinkel geweest (filiaal van Simon de Wit onder leiding van Berend Lamberink) Aan de overkant van het kanaal, bij de scholle over de Van Royenswijk was de Albino-winkel van kruidenier Bart de Lange. Op de hoek Stationsweg/Kanaalweg had je het café en de kruidenierswinkel van Mulder. Hier kochten we ook onze klompen en vishengels. Ook overnachtten daar de "peerdejagers". Die sliepen dan bij hun paard in de stal. Vaak was het paard nuchter en de jager dronken. Een peerdejager werd door een schipper ingehuurd om met zijn paard het schip te trekken naar de plaats waar de vracht moest worden afgeleverd. In die tijd hadden de meeste schepen nog geen motor en was zeilen niet mogelijk. Ook zag men wel de vrouw van de schipper "in de liende lopen " om het schip te trekken. De laatste kruidenierswinkel aan het kanaal was die van Zielhuis, even voorbij de gereformeerde school. Tenslotte nog de bakkerij van Zweers, later Schipper, waar nu de Noord-Oosthoek gevestigd is. Ook waren aan het kanaal een slagerij, rijwielhandel annex taxibedrijf en schoenmakerij gevestigd en de smid, schilder en kapper waren in ons eigen dorp. Voor de textiel kwamen de handelaren uit Hardenberg met "het pak" langs de deur.
55
Naast het werk in de turf hadden we in die jaren tamelijk veel landbouw. Ten oosten van het kanaal veelal akkerbouw en ten westen in de richting van de buurtschap, de varkens- en melkveehouders. Zo leefde men sober doch tevreden in een gezellige, vrij kleine gemeenschap, met elkaar. Waar men niet zo tevreden over was, en dat is in de loop der jaren niet veranderd, was de belasting en dan met name het "fietsplaatje". Dit was een koperen plaatje dat ieder jaar in augustus kon worden gekocht op het postkantoor, kosten f. 2,50 per jaar.Voor veel mensen was dit bedrag onoverkomelijk. Werklozen werden daarom ontzien en kregen dan een gratis plaatje met een gat erin.
king in de jaren 30. Niet dat de staking en de aanleiding daartoe zo leuk waren. De veenwerkers verzetten zich tegen de steeds slechter wordende lonen en arbeidsomstandigheden. De staking viel juist in de schoolvakantie en we zaten de hele dag bij de brug die bezet was door de stakers. Deze brug lag over de oude vaart waar die in het kanaal uitmondde. De oude vaart liep van het kanaal naar de turfstrooiselfabriek bij het station. De stakers vroegen ons pinda's te halen bij de Albino van de Lange. Drie pond voor een kwartje. Uiteraard mochten wij dan gratis mee-eten. Er waren natuurlijk ook veel leuke dingen in die jaren, zoals koninginnedag op 31 augustus,
De brug over de Oude Vaart of Möllinckvaart. Op de voorgrond het kanaal. De huizen van links naar rechts: smederij Dekker, K. H. Dekker, Schonewille en geheel rechts (onzichtbaar) garage Merjenburgh. Ging men met meer mensen uit een gezin op de fiets weg, dan werd er meestal een plaatje geleend bij de buren. Als er een plaatje zoek raakte, was dat een regelrechte ramp. Veenstaking. Hoe raar het ook mag klinken, persoonlijk heb ik goede herinneringen aan de grote veensta56
de christelijke feestdagen en oud- en nieuwjaar. Het schoolfeest op koninginnedag overtrof alle andere feesten. Daags van tevoren werd een drietal turfvletten versierd met heide en lijsterbes. In de vletten werden zitbanken geplaatst voor het bestuur, leerkrachten en kinderen. Op de bewuste dag kwam dan de motorboot van
beurtschipper Veurink. Deze boot fungeerde als sleepboot en voer dan tot aan "de Punt" in Vroomshoop. Op de sleepboot zat het muziekkorps uit Bruchterveld dat gedurende de hele tocht vaderlandse liederen speelde. Bij "de Punt" was voldoende ruimte om de hele sleep te keren en dan werd de terugtocht aanvaard met als eindpunt de school in Bergentheim. Na de middag werden er kinderspelen georganiseerd door het onderwijzend personeel, bijgestaan door bestuursleden en ouders. Vooral het personeel had die dag een zware taak, maar het deed het met liefde. Stress was voor die mensen een onbekend begrip en van leesmoeder en overblijfmoeder had men nooit gehoord. Windhok Tot slot nog een verhaal over iets wat bij de jongere generatie onbekend zal zijn, namelijk het windhok. Bij veel woningen was voor de achterdeur een bouwsel opgetrokken om de wind zoveel mogelijk buiten te houden. Als er al een voordeur was, ging die maar zelden open, want iedereen kwam achterom. Aangezien men met de achterdeur meteen in de kamer of keuken stond, kwam tegelijk de wind binnen. Om dit te voorkomen werd dan een windhok gebouwd.
Het werd ook wel klompenhok genoemd, omdat hier de klompen van het gezin werden geparkeerd. Wanneer men 's avonds in het donker binnenkwam, ging dat vaak met veel gestommel gepaard of nog erger. Toen in het dorp iemand was overleden, kwam de "aanzegger", vaak één van de buren, dit officieel aanzeggen. Aangezien hij overdag moest werken, moest hij zijn burenplicht 's avonds vervullen. Toen hij bij een gezin kwam waar het windhok vol klompen stond, kreeg hij nog wel de achterdeur open, maar struikelde over de vele klompen. Hij kwam op handen en voeten de kamer binnenvallen. Het gezin dat juist aan tafel zat, schoot onbedaarlijk in de lach. De aanzegger was hierover zo kwaad, dat hij woedend riep: "Now vertel ik oe ok nie wie d'r dood is!" Gelukkig kon hij er later zelf ook om lachen. Het is lang geleden dat dit allemaal gebeurde en er is natuurlijk veel meer gebeurd dan hier is opgeschreven. Met mij zullen er ongetwijfeld ouderen zijn die met een beetje weemoed aan deze tijd terugdenken. Economisch was het een slechte tijd , maar vergeleken met deze tijd, waarin "alles moet kunnen" was het toen zo slecht nog niet.
57
Het toppunt van Bergentheim: Lensen Toppoint BV Iedereen heeft tussen de persoonlijke spulletjes wel een of meer bedrukt reclamedingetje, zoals een balpen, sleutelhanger of een aansteker met de naam van een merk, firma of instelling. Men krijgt deze voorwerpen om een concrete aanleiding te hebben een bepaalde naam te herinneren. Er bestaat een redelijk grote kans dat het betreffende artikel is samengesteld, bedrukt en verhandeld is door de firma u Lensen Toppoint BV" in Bergentheim, aan de Stationsweg. In dit artikel wordt op basis van enkele informatieve gesprekken met de heer A. Lensen de geschiedenis en de ontwikkeling van dit bedrijf geschetst. K. Oosterkamp Groothandel in papier- en schrijfwaren en verpakkingsmateriaal Eigenlijk begon het allemaal toen Lambertus, plaatselijk beter bekend als Bats, Lensen (1905) in 1926 aan de kweekschool te Emmen niet slaagde voor onderwijzer. Hij kwam uit een gezin van negen kinderen, vader was postbode in Bergentheim. Lambertus kon redelijk goed leren en dat was vooral voor moeder Lensen reden geweest om erop aan te dringen dat hij onderwijzer zou worden. Het was niet direct de wens geweest van Lambertus zelf en het werd dat ook niet. De motivatie bleef beneden peil, hetgeen ongetwijfeld de kans van slagen deed verminderen. Lambertus was er dan ook niet rouwig om en toonde interesse voor de activiteiten van zijn broer Klaas die begonnen was om een handel op te zetten in papierwaren en verpakkingsmateriaal. We moeten dan denken aan pakpapier en L. Lensen vooral papieren zakken voor de detailhandel. Veel producten werden bijv. bij de kruidenier nog "uitge-pond": afgewogen en meegegeven in papieren zakken. Het bleek al spoedig dat Lambertus, die in de prille onderneming was ingestapt, wat meer commercieel gevoel in de vingertoppen had dan zijn broer en in 1928 nam hij de handel over en zette deze voort. 58
Advertentie in Salland's Volksblad in juli 1928 Van meet af aan was de opzet om een groothandel te beginnen: de producten werden in grote aantallen bij de fabrieken ingekocht, waarna het in de gewenste hoeveelheden werd gesorteerd en doorverhandeld. Naast de reeds genoemde artikelen was er in die periode waarin veel huisslachtingen voorkwamen, veel
vraag naar speciaal geprepareerd papier om lever- en bloedworst in te verwerken. Behalve deze verpakkingsmaterialen grosseerde Lensen in papier- en schrijfwaren, zoals potloden, pennen, schriften en kladblokken. Het was een eenmansbedrijf, alleen 's zaterdags was er wel eens wat extra hulp. Pas kort voor de oorlog werd er iemand aangetrokken voor het administratieve werk, de correspondentie en de boekhouding. Hoewel het een groothandel betrof, had Lensen ook een vergunning voor de kleinhandel, zodat de plaatselijke bevolking voor een paar potloden en wat schriften ook bij hem terecht kon.
vernederlandst tot balpen. De eerste balpennen werden vaak op gang gebracht door de punt even heen en weer te strijken over de schoenzool, al gauw wist men dat dezelfde handeling op een stevig stukje papier ook het gewenste resultaat had. Toch bleef lange tijd de schoenzool door deze en gene hiertoe gebruikt. Uitbreiding met bedrukte reclameartikelen Albert Lensen, geboren in 1932, had in 1950 in Hardenberg de Mulo-school succesvol afgesloten. Het werd min of meer als vanzelfsprekend aangenomen dat hij zou gaan deelnemen in het bedrijf, ook hijzelf had het niet anders gewild. In personeel opzicht was het bedrijf gegroeid tot vijf man. Na een onderbreking voor militaire dienst kon Ab er als 22-jarige vol tegenaan. Hij deed wat zijn handen vonden om te doen, afmeten, uittellen, verpakken, klantenbezoek, e.d.
De gevelplaat hangt er nog. In de oorlog verminderde de handelsactiviteit steeds meer en meer en kwam zelfs nagenoeg geheel tot stilstand. Na de oorlog kwam de handel, voorzichtig, weer wat op gang met zelfs enige uitbreiding van het assortiment. Zo was er grote vraag naar patroontekenpapier: veel kleding werd immers nog zelf gemaakt. Van de grote fabrieksrollen van wel honderd meter werden kleinere samengesteld van tien meter. Ook het papieren boterhamzakje deed zijn intrede en was zeker aanvankelijk een luxeartikel; voorheen volstond een oude krant bij velen als verpakkingsmateriaal. Een nieuw product, waarmee voor de oorlog al wat geëxperimenteerd was, brak nu definitief door: de ballpoint, zoals hij in het begin werd genoemd met een herinnering aan de Amerikaanse herkomst, maar al gauw werd
A. Lensen In 1955 kreeg hij een verzoek dat verstrekkende gevolgen zou hebben. Een zekere Otter klampte hem op straat aan met de vraag hij op korte termijn ook duizend balpennen kon leveren met een opdruktekst van de Chr. Muziekvereniging "Halleluja". De jonge Lensen ging gretig op het voorstel in en kocht de gewenste Kreuzerpen in en liet hem met de gewenste tekst bedrukken. Inkoop en drukkos59
ten bedroegen 32 cent per stuk. De muziekvereniging nam volgens afspraak de pennen af voor vijftig cent per stuk, om deze daarna te verkopen aan een ieder die de muziekvereniging een warm hart toedroeg voor een gulden. Deze actie leverde de vereniging het aangename bedrag van vijf honderd gulden op, een welkome aanvulling van de kas die door de kostbare instrumenten vrijwel voortdurend een behoeftige indruk maakte. Ab Lensen had echter 180 gulden verdiend: ook een aantrekkelijk bedrag in die tijd. Bovendien zei zijn intuïtie dat dit wel eens een heel aardige en lucratieve commerciële weg zou kunnen zijn. Nog in diezelfde week volgden er twee soortgelijke orders. Het idee om bepaalde producten voor reclamedoeleinden te bedrukken om bij de consument een naamsherinnering na te laten was niet nieuw. Ook al lang voor de oorlog werd dit gedaan, bijv. de bedrukte bussen voor beschuit. In Amerika had deze manier van reclame maken, het weggeven van kleine artikelen met opdruk, een hoge vlucht genomen en na de oorlog werd dat ook in Europa opgepakt. Ab Lensen zag grote mogelijkheden in dit gat in de markt en sprong erin. In het begin deelde zijn vader zijn enthousiasme niet, maar naderhand heeft hij toch zoon Ab royaal gecomplimenteerd met zijn handelsintuïtie.
Zodra gebleken was dat er een grote vraag naar bedrukte reclameartikelen zou blijven, ontstond ook de wens om niet alleen bedrukte pennen te verhandelen, maar deze ook zelf samen te stellen en te bedrukken. Dit laatste was eigenlijk een industriële activiteit en zou ervoor zorgen dat de firma een tweezijdig karakter kreeg: een productie en een handelskant. De gewenste technische ontwikkeling kreeg zijn beslag na bezoeken aan grote internationale beurzen, zoals die in Frankfurt in Duitsland. Daar werden contacten gelegd met een Italiaanse firma die de verlangde apparatuur en machines kon leveren. Zijn medewerkers stonden hem bij aan het begin van deze technische ontwikkeling en zij zouden in de loop van de jaren meegroeien met dit aspect van het bedrijf. Ab Lensen zette de koers uit en zij zorgden voor de technische implementatie, desnoods op de meest rare tijden, zoals die keer dat in Amsterdam een bepaalde gewenste machine eigenlijk alleen maar 's nachts in een bedrijf draaide. Het nachtelijk bezoek leidde ertoe dat een soortgelijke machine ook in Bergentheim ging draaien. In plaats van een tekst of afbeelding op een pen te drukken, werd deze er nu door hitte als het ware ingeperst, waardoor het geheel veel minder aan slijtage onderhevig was. Er gingen veel, heel veel, pennen om bij Lensen, het werd het hart van het bedrijf. Vaak werden pennen kant en klaar ingekocht en daarna bedrukt. Daarnaast werden steeds vaker de balpenonderdelen los aangeleverd, waarna ze met de hand moesten worden samengesteld. Dit gebeurde veel in thuiswerk, zodat menig gezin in Bergentheim en omstreken een herinnering zal hebben aan de verschillende bakken met onderdelen in de huiskamer aan de grote tafel dan de 60
De entree aan de Stationsweg
pennen werden gemaakt. Pas in 1992 kwamen voor dit handwerk machines in bedrijf. In de jaren 60 nam deze vorm van reclamemaken een grote vlucht. Steeds meer bedrijven en instellingen wilden gaan investeren in naamsbekendheid en -herinnering. Lensen profiteerde van deze ontwikkeling en breidde het assortiment van bedrukte reclameartikelen uit met sleutelhangers, aanstekers, knijpbeursjes, agenda's, portefeuilles, blocnotes en katoenen tassen. Hoewel in een bepaald periode ook het bedrukken van kleding werd gedaan voor reclamedoeleinden, liet Lensen deze lijn liggen. De machines die al deze producten moesten bedrukken, werden steeds verfijnder en geperfectioneerd en natuurlijk werden de productieprocessen steeds meer door computers aangestuurd.
Een pennenmachine in bedrijf Een heel specifieke activiteit was het blisterprogramma: het in doorzichtig materiaal op een kartonnen basis verpakken van bepaalde, kleine, artikelen ten behoeve van de verkoop in bijv. supermarkten. Deze blisters werden ook in Lensens bedrijf samengesteld. In zekere zin vormt het Msterprogramma een moderne voortzetting van de oude kernactiviteit van handel in verpakkingsmaterialen. Een vrij nieuw procédé werd beginjaren 90
ter hand genomen: doming: het aanbrengen van een transparante, tweecomponenten substantie op een onderlaag van papier of kunststof waardoor een helder en driedimensionaal effect wordt verkregen. Doming kreeg een groot toepassingsterrein bij het aanbrengen van namen, merken en logo's op tal van producten als koelkasten, tuinmeubelen, auto's, geluidsapparatuur, e.d. Een nog jonge tak van het bedrijf in Hoogeveen houdt zich bezig met het bedrukken van glas en keramiek. Dit werd door anderen al veel langer gedaan, maar de firma Lensen zag mogelijkheden om deze voor hen nieuwe producten binnen hun handelsnetwerk af te zetten. Lensen Groep wordt Zweeds Inmiddels was het bedrijf aan de Stationsweg in Bergentheim uitgebreid van een werkruimte aan huis voor de oorlog tot een complex met een bebouwde oppervlakte van zes duizend vierkante meter met kantoren, productiehallen en magazijnen. In Bergentheim werken bij Lensen Toppoint BV 120 mensen. Het bedrijf heeft een aantal nevenvestigingen die in meerdere of mindere mate zelfstandig opereren. Al deze vestigingen zijn samengebracht onder de naam Lensen Groep: in Amsterdam zijn er twee handelskantoren, Merlinex Pen BV en Totemco BV met resp. drie en vier employés; in Duitsland vallen twee bedrijven binnen deze groep: een in Brensbach/Odenwald en een in Nordhorn met resp. vijf en tien mensen in dienst. Het al eerder genoemde bedrijf in Hoogeveen Topline Keramiek BV telt 23 werknemers, terwijl het handelskantoor in Hongkong Stately Trading LTD met zeven personen 61
op een wel heel duidelijke manier de slogan van de Lensen Groep onderstreept: Everywhere for everyone. Genoemde bedrijvengroep is in augustus 2002 overgegaan in Zweedse handen, waarmee een einde kwam aan de status van een familiebedrijf. Het werd nu een beursgenoteerd bedrijf dat daarmee hoopt op een verantwoorde en slagvaardige wijze de uitdagingen in de toekomst aan te kunnen voor wat betreft productie, omzet en werkgelegenheid. De familie Lensen is nog wel nadrukkelijk aanwezig in de firma: zoon Bas is algemeen directeur, dochter Erna exportmanager en haar man, Eppo Bikart, is technisch directeur.
meestal snel, razendsnel en als het eens verkeerd uitpakte, stond hij daar niet al te lang bij stil, maar ging door. De innerlijke drijfveer die hem lange dagen en soms ook nachten deed werken was niet zozeer het geld, dat was eerder een middel, maar vooral een aandrang tot handelen, een spanning om te reageren op de markt. Ab Lensen handelde vooral intuïtief, hij had geen commerciële opleiding dan slechts de vorming die hij als self-mademan in de praktijk had opgedaan. Wel heeft hij de laatste jaren het gevoel dat het steeds moeilijker is geworden om bepaalde ontwikkelingen op handelsgebied aan te voelen, laat staan te voorvoelen. Misschien dat de leeftijd ook par-
Kantoor- en bedrijfsruimte Daarnaast was er in Nordhorn nog een bedrijf dat buiten de groep is gehouden: Stylex Schreibwaren GmbH, waar veertig mensen hun werk vinden. Het programma daar omvat de productie en verhandeling van papier- en schrijfwaren voor supermarkten, zodat daar in zekere zin een andere kernactiviteit van het oude bedrijf van Lensen wordt voortgezet. Tenslotte Sinds augustus 2002 is Ab Lensen nog zeer regelmatig aanwezig op het bedrijf aan de Stationsweg in Bergentheim, nu als gast, die overigens steeds van harte welkom is. Hij heeft dit bedrijf opgebouwd, vooral vanuit een natuurlijke intuïtie om de goede commerciële keuzes te maken. Die beslissing nam hij 62
ten gaat spelen: je wordt voorzichtiger als je ouder wordt. Daarom had hij er ook meer dan vrede mee dat een jongere generatie het roer overnam. Ab Lensen, geboren en getogen in Bergentheim, bouwde aan de Stationsweg in Bergentheim, bij wijze van spreken in zijn achtertuin, een modern geoutilleerd bedrijf op waar men zeer adequaat kan reageren op ontwikkelingen in de markt. Voor zichzelf heeft hij het gevoel zijn "toppoint" bereikt te hebben, het is nu aan anderen om dat voort te zetten en uit te bouwen. Een mens en een bedrijf: Bergentheim heeft alle reden om er trots op te zijn Met dank aan de heer A. Lensen
Bijnamen in Bergentheim
Evenals in de andere dorpen rond Hardenberg, komen we ook in Bergentheim bijnamen tegen. We zijn op speurtocht gegaan in Oud-Bergentheim. Daar vonden we historisch gezien veel huis- en bijnamen. Immers toen de "Boerschop" aan de Vecht met zijn prachtige Vechtarmen eeuwen geleden al volop bewoond was, bestond het oostelijk gebied uit een groot uitgestrekt veen- en heideveld, vandaar ook de naam Bergentheimerveld. J. Hofsink
In 1934 werd Java bezocht door het gemeentebestuur van Hardenberg en werden bijna alle "huizen" onbewoonbaar verklaard. Er kwamen landarbeiderswoningen voor in de plaats welke met een extra krotopruimings-subsidie werden herbouwd. Verschillende namen zijn nog niet zo oud, namelijk uit de tijd van de vervening die omstreeks 1850 een aanvang nam. Ook het graven van het kanaal Almelo-Coevorden in die-
zelfde periode heeft grote invloed gehad op de structuur van Bergentheim. Immers met de uitvoering van deze projecten een paar kilo meter ten oosten van de buurtschap zou er een 63
grote verandering plaatsvinden in de groei van Bergentheim. Er werden woningen, kerken en scholen gebouwd waardoor de situatie en de func-tie heel anders werden. De namen van de verschillende buurten doen
Rooien Plas, Weiakker, Dreihoek, Grem-Apzien- Kop, 01de-Hoes-zien-Pol,'t Meugie, MölFn-gat, Kampie, Koelaand, Kort'n Ende, Toeslag, Voorlink, Kromme Moate, Putakker, Brink-Stukk'n, Gaze-Stuk, Doornbosch, De
De Jordaan, aan de rand van Bergentheim, nu de Hoopsteeweg. veel denken aan deze infrastructuur: De Koel'n, Zandstikke, Lang'n Akker, Wadhoste, Jordaan, De Haar, Moscou, Java, De Tü'nbroek, Brompoel, Eggenpoel, 'n Dol, Grevenbelt, De Scholle, De Gouden Ploeg, Spuuk'n-sloot, Nippersum, De Borge, 'n Het Flier, Het Schapenvonder. Kaamp, Paddenplas, De Bruukies, Ook noemen we de veldnamen die ons ter Oostermoat, Pannegie Vet, 't Nije Wark, beschikking zijn gesteld uit o.a. de verzame Veldkampie, Visgoar'n, Drugge-Ziet, 't ling van Lukas Timmerman van NieuwReekum, Boksepiepe, In 'n Els, Balsterputte, Hesselink en de Markeboeken van 1611 tot 1722. Daar is veel speurwerk naar gedaan en er zijn heel bijzondere namen bij:. Zwarte Plas, Schotste, Ekkelkamp, Stobbenhoek, Oeskamp, Sniekamer, Iemhof, 'n Bril, Het Loo, Kromme Maat, Kapitel-stukkie, Achter de Stiengötte, De Slaggies, 'n Goorn, De Bollenmaat, Akseschot, Heidegat, 't Nie, 't Vorel, De Grendel, Wippenbelt, Het huis van Gaitdiene an de Scholle Schapenbelt, 'n Kamp, 64
het Erve Waterink De Bleekgate, De Boomstukke, Mast-Esch, Roet-Esch, Berg-Esch, Stien'n Götte, Binnenveld, In 'n Hexum, Heidense-Gat, Boeten-Es, Hoeste, Hendrik-Ooms-Moatie, Hoar-Moatie, Stiender, De Elzen, Boeze-Weide. In OudBergentheim had bijna ieder huis een bijnaam. We beginnen aan het Oosteinde, bij Schottink en daarna gaan we via De Wuestkamp in het Middendorp, gelegen aan de Brinkweg, (deze weg had de naam "De Steeghe") naar het Westeinde bij Wiegmink. Op de Möllinksweg nummer 2 woont de familie Herbert met de bijnaam SCHOTTINK [1]. Er tegenover woonde Hofsink met de bijnaam 't NIJKAMPS [2] en even verderop aan het doodlopende weggetje naar de Vecht woonde de familie Van der Veen, t LIEZEN [3]. Deze boerderij is afgebroken. Aan de Oude Vaart die gegraven is naar de Vecht, stond een boerderij met de naam 't NOOFELT [3A] en even verderop stond het MULLINK [3B]. Op [3C] woonde MANS-BOER, hier woont nu de familie Herbert. Einde Möllinksweg komen we op de Buurtweg. Hier slaan we
rechtsaf maar passeren links nummer 2. Hier woont de familie Olsman, DE BAKKER [3D]. We slaan opnieuw rechtsaf en zijn op de Brinkweg. Op nummer 3 woont de familie Dijk met de naam WUESTKAMP [4]. Helaas is van de oude boerderij niet veel meer zichtbaar, omdat deze door brand is verwoest. In het afgebroken huis er tegenover woonde de schoorsteenveger Jansen, ZWART-JANS en daar achter woont de familie Scholten met de huisnaam OOLBERS [5]. Op Brinkweg 5 woonde KELDER-ROELF [6]. Hier bevond zich een voetveer en had de Vecht een doorwaadbare plaats. Ten zuiden van de Brinkweg stond de boerderij HET BOUWHUIS [7]. Hier woont nu de familie Van der Velde met de bijnaam BOUWSBOER.(foto) Het HET ERVE WATERINK [8], hier heeft jaren de familie Reinders gewoond, nu woont er de familie Feddes. Tot 1877 heeft op deze boerderij familie Waterink gewoond. Aan deze erve grensde de boerderij met de naam WIEGMINK [9], familie Nijman. Even verderop stond de boerderij met de huisnaam DE BREE [10]. Hier tegenover ligt de BERG-ESCH. 65
Brinkweg 12, hier woont de familie Jonkeren met de huisnaam MEESTERS-ALBERT. Op de Brinkweg 7 woont de familie H. Plaggenmarsch met de huisnaam LAMBERS [11]. Aan de Buurtweg 1 woont de familie aan het Rot, deze boerderij had de bijnaam 't WIJNHOLT [12].Op Buurtweg 6A woont de familie Bouwhuis deze boerderij had de huisnaam BRINK [13]. Aan de Hardenbergerweg 15 woonde H Nijman, WIEGMINKS-DIEKS [14], deze boerderij wordt nu bewoond door de familie Van der Veen. Op 't REINDERS [15] aan de Dennenweg woont de familie Bouwhuis en aan de Slotweg 29 woont de familie Olsman met de bijnaam WIELDRAAIER [16]. Op Slotweg 25 woont de familie Bouma, voorheen de familie Meilink met de huisnaam SLOTBOER [17]. We zijn door de namen heen en we realiseren ons dat we niet volledig hebben kunnen zijn. Ook was het niet de bedoeling om scheldnamen te noemen. Met hartelijke dank aan diverse inwoners uit Bergentheim en Mariënberg.
Meestershuizen hadden meestal een aparte architectuur, waarmee ze een bijzonder karakter gaven aan een buurtschap 67
"Plat ni-js" In dit decembernummer wil de warkgroep Dialect alle lezers van de dialectrubriek een karstverhaal anbieden getiteld: "Karstfeest zonder sterren ". Het speult zich of in de umgeving van Lutten en de namen in het verhaal hebt gien betrekking op personen die hier ooit ewoond of eleefd hebt. De Schriever hef zich deur zien fantasie haten leiden maar wil in warkelijkheid het verhaal opdragen an alle mensen die in de oorlog met groot gevoar veur eigen leven onderdak verliend hebt an jeudse mensen. G. van Faassen Het vaalblauwe verduusteringsgordientien flapte um de haverklap tegen het raampien in de woonkeuken van het olde boerderi-jgien. De pietereulielaampe verspreidden een flauwe lichtkraanse over een stapeltien leesboeken en wat kraanten. Voortdurend rammelden de roeten in de sponnings. Soms was het net of het hele olde bedoeninkien in beweging was. Wilgen Janharm had het schoef in de kachelpiepe zo ver mogelijk dichte escheuven. D'r zat nog vuur zat in het fenuus en dat was behaaglijk op disse kolde, stormachtige karstoavend van het joar 1944. Veurdat het duuster worden, was Janharm nog even noar buten hen elopen, samen mit Hector, zien hond. Het leek toen al niet best. Het was smerig kold en de wind haalden steeds meer an. Het grote heideveld opzied van het huus leek de zee wel, zoals de windvlagen doar overhen ranselden. De vliegdenne, veuran bi-j het padtien beug zien machtige krone, as in stil ontzag veur het noaderende geweld. Zölfs de wortels trilden bij toeren in de grond. Hi-j had toen maar zien rondtien emaakt langs zien veestapeltien. De schoapen waren uut heurzölf op het beschutte plekkien goan liggen in de schiefgezakte wagenschure. De opgeklaampte, meermoalen uutgestukte deure, die meestal lös stund, had e toch maar dichte etrökken en een dikke zwarfkeie erveur erold. "Wi-j mut er maar het beste van hopen," zee e hardop in zichzölf. "Foj, wat giet 't er heer". Mit meuite had e de baanderdeure tegen de wind in lös ekregen. Terloops scheuf e zien beide melkkoegies nog een beetien heui veur. De varkens hadden nog genog, zag e wel. Op het allerleste gunk e zoals gewoonlijk nog even noar de peerdestal, klopten de broene op de nekke en vertelden het peerd dat e 68
dommit nog even een bruggien wol eten: "Ja jong", zee e , "en dan is 't morgen al weer eerste Karstdag". Op de dag die veurof giet an de Karstdagen, namp Wilgen Janharm altied vri-j. As vri-j gezel kun e zich dat veroorloven. Hi-j warkten as lös arbeider op de eerdappelmeelfebriek in Lutten en mit de directeur kun e mirakels overweg. Toen zien va nog leefden mochten ze van "meneer" altied al wilgen snoeien in het Baanbrekersbossien. Zien va had mit maanden vlechten altied al een kleine bi-j verdienste had en toen die al jong uut de tied ekomen was, had Janharm die bezigheid voort ezet en zodoende was e an de bi-j name ekomen. De Grönnigerboeren langs de voart kochten ze graag bi-j Wilgen Janharm, hi-j was er goedkoop mit en dat passen die boeren wel in die slechte tied. Het boerderi-jgien woar e woonden , was maar een paar bunder groot, de helfte doarvan had zien va zölf ontgunnen en bestund grotendeels uut gröslaand. Op een tippe doarvan verbouwden Janharm wat eerdappels en gruunte. Verderop in Coldervene stak e elk veurjoar nog wat törf. Noa de dood van zien va, had Wilgen Janharm er een gewoonte van emaakt um op zien vri-j e dag een klein vrachien törf noar het armhuus in Lutten te brengen as een soort van karstga-ve. En as e dan toch an de voart was bracht e gelieke een gesleuten enveloppe mit wat geld noar de pastorie. Toen e die middag zo bi-j de broene in de stal stund, mos e mit een glimlachie an Stoeten Batta denken, die in 't armhuus woonden en hum die middag een paar eigengebreide haansen egeven had umdat ze zo bliede was mit de törf. En weer betrappen e
zich erop, dat e de leste tied vaker in zichzölf begunnen te proaten. En zo zat op de Karstoavend een eenzame figuur bi-j de behagelijke warmte van het fenuus en was tevreden dat e zich, ondanks de oorlogstied, toch redelijk goed kun redden, allent, in het olde steegien op de heide. Hi-j had een begun emaakt mit het lezen van ien van de boeken die op de toafel lagen. Het was eigenlijk een jongensboek en het heetten: "De scheepsjongen van Bontekoe". Hoewel het een spannend boek was, kun e zien gedachten er niet goed bi-j holden. Ondertied mus hi-j eeltied weer denken dat het morgen Karstfeest zul wezen. Karstfeest en oorlogvoeren, hi-j kun dat niet verkloaren. Proaten en zingen over vrede op aarde terwijl de wereld in braand stund. Kun dat eigenlijk wel? Zul e nou wel of niet noar de karke goan ..... was e nou toch zo ienzölvig ewörden dat e zich doar niet meer thuus vuulden? Ja, hi-j wus drommels goed dat e verienzaamden, dat de mensen, ok op de febriek, hum niet meer betrokken in heur gesprekken. Hi-j wus het maar al te goed. En zo zat doar op die Karstoavend een ienzaam man te pein-
zen over Karstmis en over de zin doarvan. Hi-j legden "De scheepsjongen" weer op de toafel en pakten van de schörstienmantel de olde, gruun uutgeslagen trouwbiebel van zien oldeluu. Hi-j sleug hum open bi-j het eerste boek van het ni-je testament, Mattheus, en las doar over de vlucht noar Egypte. Ok dat verhaal had mit de Karstgeschiedenis te maken. Zo zat e doar te mediteern, over hoe het toen, en over hoe het nou was. En langzaam zakten hum de ogen dichte. Hi-j wus niet hoe lange zien duttien eduurd had maar hi-j schruk wakker van Hector, die zachies lag te grommen veur de deure. Wat zul er an de hand ween? Hi-j kwamp in de bienen, trok de pette weer recht die hum in de ogen ezakt was en keek is achter het verduusteringsgordientien. Het eerste dat Wilgen Janharm zag, was dat er een loagien sni-j was evallen. Weer gromden de hond en Janharm besleut um toch maar is even poolshoogte te goan nemen. Hi-j scheut in zien dikke jekker, stak een stormlanteern an en samen mit Hector, die hi-j an de riem edoane had, stapten hi-j de kolde in. De storm was een stuk eminderd, dat was het eerste dat hum opvol. Toen zag e opiens de speuren in de sni-j. Voetstappen van mensen. Met verbazing zag e dat er een speur van voetofdrukken noar de olde wagenschure leup. Wat zul e doen, weer in huus goan? Wie wet wat veur gespuis er nog zo late op pad was. Toch besleut e um verder te kieken, hij mos weten wat er op zien arf gebeurden. Hi-j volgden de speuren die op de wagenschure anleupen en zag dat de zwarfkeie niet meer veur de deure lag. De deure was van binnen uut an etrökken. Toen Hector as een roazende an de riem begun te trekken, wus e zeker dat er vrömd volk in de 69
schare was. De hond kort holdend an de riem, trok e de deure lös. Eerst zag e niks maar later zag e wat bewegen, in de hoek, dichtebi-j woar de schoapen lagen. Langzaam leup e d'r op of, ondertied de hond kalmerende, en de störmlanteern goed vastholdend. Het waren verduid een man en een vrouwgien dat wel een kop kleiner was as de man, zag e in een flits. En op dat moment, in dat late uur, mos hi-j iniens denken an dat oerolde verhaal, dat hi-j eerder op de oavend nog elezen had, over de vlucht noar Egypte. Veur hum stund, een beetien schichtig, een jong stellegien. De jonge had een reistasse an een riem over de scholder. Beiden dreugen op de revers van heur jasse de Davidsterre. Het was of de jonge zien gedachten reud toen e zee: "Denk maar niet meneer dat we Jozef en Maria zijn maar we zijn wel op de vlucht. We zoeken onderdak, al was het maar voor één nacht. Maar als de mensen de sterren op onze jassen zien, dan is er voor ons geen plaats in de herberg. Alstublieft meneer, laat ons voor één nacht hier, in de schuur, dan trekken we morgen verder". 70
En toen namp Wilgen Janharm in de Karstnacht van 1944 een beslissing. Een beslissing die de toekomst zol bepoalen van twee vermeuide, opgejaagde, sterrendragende jonge mensen, die in de Karstnacht in gien enkel logement een plekkien kunnen vinden. "Goat maar mit mi-j mit", zee e . "ik wete wel een plekkien woar 't niet zo tocht as hier". En zo gebeurde het, dat Wilgen Janharm toch nog een törfien op het vuur deud en dat e tot diepe in de nacht elusterd hef noar de gruwelijke gebeurtenissen die in de Jeudenbuurte van Amsterdam hadden plaats evunden. Maar Ben en Liesbeth Sjaret, zo heetten het paartien, hadden kaans eziene um te ontsnappen uut het transport dat op weg was noar Westerbork. In die Karstnacht in oorlogstied namp Janharm het besluut um dit stel onderdak te verlienen, langdurig, zodat ze niet weer op de vlucht hoefden. Die twee jeudse mensen bint op dat steegien in Coldervene ebleven tot noa de bevrijding. Altied hadden ze heur eholden an de strenge instructies van Janharm; nooit overdag de kachel an as Janharm niet in huus
was en nooit ofte nimmer overdag noar buten hen. Wilgen Janharm hef er nooit mit gien mense over eproat, zolange as de oorlog eduurd hef. De jeudensterren hebt ze doar, die eerste oavend, van de jassen of etornd. Wilgen Janharm hef ze toen verstopt in een kiere van de schörstienmaantel. Het worden een Karstfeest zonder sterren.
ten dele evallen. De kleinsten van de familie bekiekt de man mit de grieze pette vol verbazing. Gien iene woagt het um te lachen, want ze kent hum. Ze kent hum net zo goed as ze Abraham, Izak en Jacob kent, zo vake hebt opa en oma verteld over de man uut Coldervene, die in de Karstnacht van 1944 bewees begrepen te hebben, da'j oen noaste lief mut hebben as oezölf .
50 joar later, december 1994, Israël In de ankomsthal van het vliegveld Ben Goerion bi-j Tel Aviv, zit een grote jeudse familie bi-j mekare. Een opvallende figuur is een krasse zeuventiger mit een grote board en spierwit hoar. Het vrouwgien dat noast hum stiet is wel een kop kleiner. Toen de stamvader zien kinder had op eroepen um noar het vliegveld te komen, had klein en groot doar geheur an egeven. Ze stunden te wachten op een gast uut Hardenbarg, die op zien olde dag te kennen had egeven, um ienmoal in zien leven mit de Karstdagen in Israël te meugen wezen. Reis en verblief was hum gratis an ebeuden deur de familie Sjaret. Eindelijk komt de eerste passagiers deur de douane. Tussen de modern geklede Europeanen löp een stokolde man in een striepgoaren pak en een grieze pette op. 'Tk zie hem, ik zie hem", röp Ben Sjaret, terwijl de troanen hum over de wangen rolt. Noa al die joaren volgt een ontroerend weerzien. Nooit eerder in zien lange leven is Wilgen Janharm zo'n uutbundige begroeting
Noa een boel geproat zee op 't leste het kleine grootmoedertien: "En nu, Janharm, ga je met ons mee, want ik weet wel een plekje waar het niet zo tocht". Toen mos Wilgen Janharm toch een beetien lachen, want het waren de woorden ,die e zölf gebruukt had, lange eleden, in een schiefgezakte wagenschure. Een beetien verlegen haalden Janharm uut zien jassebuuste twee lappies stof teveurschien. Tussen de zwartumlijnde driehoeken, die samen een zespuntige sterre vormden, stund op een gele ondergrond het woord: Jood. In de oorlog waren disse sterren een teken des doods. Ze hadden joarenlang verstopt ezeten tusse een kiere van een schörstienmaantel van een old boerderi-jgien op Coldervene. Mit mekare stapt de Israëliërs en heur Hardenbargse gast noar buten, de oavendlucht in. De nachtelijke hemel boven Tel Aviv is bezeid mit sterren. "Dit joar bint ze d'r wel bi-j, met Karstmis", zeg Wilgen Janharm.
71
Bergentheim Langer dan een eeuw geleden Lag hier ruige woeste grond. Heide en bente groeiden welig Overal in 't rond.
Veel heeft dit geëist van 't werkvolk. Bazen waren goed of slecht, Vaak zocht men z 'n troost in drinken, Maar 't kanaal werd wel kaarsrecht!
Essen, belten, plassen, vennen, Stuifzand hier en daar Door de wind bijeen gedreven Tot een hoge haar.
Voor de afvoer van de turven Heeft het heel lang dienst gedaan: Schippers zeilden met hun tjalken Volgeladen af en aan.
Leeuweriken, grutto's, kwartels, Tureluur, patrijs, Konden ongestoord hier broeden In dit vogelparadijs.
Was het windstil, en lag het water Als een spiegelende ruit, Dan gebruikte men het jaagpad, Trok de schipper zelf zijn schuit.
Deze hele uitgestrektheid Struiken, beken, greppels, zand, Herder met een kudde schapen, Vormde 't Bergentheimse land.
Langs de bruggen en de vonders in het water volop vis, en van hout was de beschoeiing, in het riet de gele lis.
Maar verborgen in de aarde, Eeuwen, eeuwen oud, Lag te wachten op ontvening: 't Felbegeerde bruine goud!
Veel van al die oude dingen Gingen allemaal teloor. Maar het water bleef hetzelfde, Rust'loos kabb'lend, altijd door.
Grondbezitters gingen praten, En zo kwam men overeen Om een waterweg te graven Op de grens van zand en veen.
's Winters geeft het soms een ijsvloer, Treft men 't halve dorp daar aan. Ziet men vele Bergentheimers Op de gladde ijzers staan!
Zo besloot men te beginnen 't Spittersgilde was present, Deze sterke taaie gravers Waren 't zware werk gewend.
Bergentheim ... het ligt welvarend Aan een breed en mooi kanaal. Dankzij al die noeste spitters Kaarsrecht als een lineaal!
Daag'lijks stonden ze te zwoegen. 't Graafwerk vorderde gestaag. Als een levende transportband Worst'lend door de harde laag.
En nog steeds is er de scheepvaart, Ook pleziervaart, lang niet mis ... Dure bootjes, mooie namen ... "Tureluur" en "Gele lis" J. Luisman - de Jonge (1992)
Bijlage Rondom den Herdenbergh
4e kwartaal 2002
Nieuwe leden Fam. Alberts, Burg. Stroinkweg 55, 8343 XK Zuidveen G.J. Ballast, Campelhofhoek 72, 7546 BM Enschede L. Bolks, Brandweg 20, 7771 DB Hardenberg G. Breman, Selterskampweg 15, 6721 AP Bennekom H. Bril, G.K. van Hogendorpstraat 37, 7691 AS Bergentheim R. Compagne-Wiechers, Salland 39, 7772 CX Hardenberg C.M. Dieke, Alberthus Risaeusstraat 21, 7772 AT Hardenberg R. Gerrits, Engeland 4, 7784 CH Ane J. Hamhuis, Grote Kattendijk 13, 7695 TR Bruchterveld D. Hekman, Baron Bentinckstraat 47, 7731 EK Ommen
L. Heres, Slotweg 10a, 7691 PN OudBergentheim H. Huisjes, Hardenbergerveldweg 10, 7792 VB Venebrugge A. Hulzebosch-Schroer, Oldemeijerweg li, 7771 TE Hardenberg P.G. Lotterman, Munnikenweg 81, 8084 BV 't Harde K. Mulder-Hamberg, Kanaalweg-West 11, 7691 BT Bergentheim H.H.J. Otter, Ganzekamp 19, 3848 BE Harderwijk K. Potgieter, Capellastraat 29, 7771 XL Hardenberg J. Schutte, Kanaalweg-West 31b, 7691 BT Bergentheim H. van der Sluis-Breukelman, Moerheimstraat 21, 7701 CA Dedemsvaart
Nieuwe aanwinsten • het schilderij 'Saksische boerderij in boomrijk landschap' van de landschapsschilder Gerhard Meijer (geboren 18-03-1816 te Heemse); in bruikleen van de gemeente Hardenberg • antiek kegelspel, kwartetspel e.a.; schenking van mevr. Altena-Kotterink • incomplete originele akte van boedelscheiding van 't erve Broekgeerts te Radewijk, anno 1826 met lakzegel in rode was van Antonie van Riemsdijk; schenking van G. Reinders, Gramsbergerweg 88, Hardenberg • origineel borderel van hypothecatie inzake de 'Koningstiend' te Loozen; schenking van G. Reinders, Gramsbergerweg 88, Hardenberg
• boek: 'Honderd jaar Nederlands Hervormde Kerk Beerzerveld'; aanschaf • poppen wiegje met hemeltje, ca 1925, met bijbehorend lakentje en sloopje van kant; een kinderjurkje uit ca 1910; foto uit ca 1911; schilderij lijst ca 1895; geschonken door mevr. WarringaGrooters, Deventer • een viertal foto's, geschonken door mevr. L. v.d. Bergh-van 't Holt • boek: 'Het wapen van Overijssel, oorsprong, ontwikkeling en gebruik'; geschonken door dhr. Luc. Odink • boek: 'Jaarboek 2002 van het Centraal Bureau voor Genealogie'
1
Dinsdag 25-02-2003 18-04 t/m 10-05-2003 Dinsdag 15-04-2003 Dinsdag 29-04-2003 Dinsdag 13-05-2003 Donderdag 19-06-2003 Vrijdag 20-06-2003
Jans Brands uit Nieuw-Dordrecht, verzamelaar van een imposante collectie boeken en museale voorwerpen, verzorgt een dialezing in het dialect in De Schakel om 20.00 uur. Tentoonstelling over de Geschiedenis van de Rijksgrens met Niedergrafschaft in het Kunsthuis aan het Wilhelminaplein. Jaarvergadering in De Schakel om 20.00 uur Voorstel statutenwijziging m.b.t. doelstellingen.Aansluitend een optreden van onze dialectgroep. Ledenvergadering in De Schakel, aanvang 20.00 uur.Vervolg statutenwijziging. Aansluitend vertoning van een nieuwe selectie dia's uit de verzameling van wijlen ds Loor. Start Kleppertoer 2003. Vanaf Stephanusplein 18.00 uur Kaartverkoop vanaf 1 mei in Historiekamer (09.00 - 12.00 uur) Excursie naar Osnabrück en omgeving (bus 1)Vertrek 08.00 uur vanaf Stephanusplein. Terug 20.00 uur Opgave Historiekamer tussen 9.00 12.00 uur Excursie naar Osnabrück en omgeving (bus 2) Vertrek 08.00 uur vanaf Stephanusplein. Terug 20.00 uur Opgave Historiekamer tussen 9.00 - 12.00 uur. Tentoonstelling Klooster Sibculo in De Refter te Sibculo Tentoonstelling Klooster Sibculo in Historiekamer Hardenberg
05-09 t/m 26-09-2003 Oktober 2003
Wijzigingen kalender De in de vorige Stephanoten vermelde onderwerpen tijdens de komende ledenvergaderingen in april, te weten Klooster Sibculo en Fotoherkenning, worden respectievelijk vervangen door een optreden van onze dialectgroep (15/04) en een vertoning van een nieuwe selectie dia's uit de collectie van wijlen Ds Loor (29/04). Beide avonden in De Schakel om 20.00 uur.
Excursie Osnabrücker Land In de 18e eeuw kwamen Duitse marskramers, met een groot pak of met een grote kist op hun Rug, in Nederland langs dorpen en boerderijen. In die pakken of kisten bevonden zich hun koopwaren, meestal textielgoederen. In de loop van de 19e eeuw stichtten sommigen van hen winkeltjes in Nederlandse steden. Enkele van die winkeltjes groeiden uit tot grote warenhuizen als C&A en V&D. Het Tüotten-museum in Mettingen dat in drie vakwerkhuizen is gevestigd, geeft informatie over de gebruiken en de geschiedenis van deze kooplieden. In het Teutoburgerwoud zijn het berg stadje Tecklenburg en Bad Iburg met het slot, dat 600 jaar de residentie is geweest van de Osnabrücker vorst-bisschoppen, een bezoek meer dan de moeite waard.
2
Het pronkstuk van de domschat - in de kruisgang van de Romaanse Domkerk van Osnabrück - is het gouden kapittelkruis, dat met 152 edelstenen en parels is versierd (lle eeuw). In het nabijgelegen St Marienkerk is het beroemde Antwerpse vleugelaltaar met 21 bijbelse panelen te bewonderen. Naast historische bezienswaardigheden kan men kennismaken met het moderne winkelcentrum van Osnabrück Bus 1 rijdt op donderdag 19 juni en bus 2 op vrijdag 20 juni. Vertrek 8.00 uur vanaf het Stephanuslein / Gemeentehuis. Terug ca 20.00 uur. Kosten _ 27,50 per persoon. Betaling met gepast geld in de bus. Vanaf heden kan men zich tijdens openingsuren - opgeven in de Historiekamer, tel.nr. 0523-265624
Kerkdienst in dialect Zondagavond 16 maart 2003 zal in de Hervormde Kerk te Lutten een kerkdienst gehouden worden in onze eigen streektaal. Deze dienst begint om
19.00 uur en wordt verzorgd door ds. Henri Dorgelo uit Hardenberg.
Verzamelaar Brands vertelt Jans Brands uit Nieuw-Dordrecht heeft een imposante collectie unieke boeken en voorwerpen verzameld. Zijn boerderij puilt uit van de talloze stukken - elk met zijn eigen verhaal - waar menig museum en archiefinstelling jaloers op zijn. Zo'n 16000 boektitels, waaronder zeer zeldzame, lig-
gen wegens ruimtegebrek tijdelijk opgeslagen in het voormalig gemeentehuis van Schoonebeek. Het kost Brands weinig moeite het publiek met zijn verhalen (in het dialect) en dia's een avond te boeien. Dinsdag 25 februari 2003 om 20.00 uur in De Schakel.
Statuten en doelstellingen Artikel 3 in de statuten van de vereniging is als volgt verwoord: "de vereniging heeft ten doel het bevorderen van de studie en het verbreiden van de kennis van de geschiedenis van Hardenberg en omgeving, in de ruimste zin genomen, en het functioneren als ontmoetingsplaats voor allen, die zich bij de geschiedenis van Hardenberg en omgeving betrokken voelen". In deze formulering komt het woord "instandhouding" niet voor. Onlangs zijn we gestart met een werkgroep monumenten. Studie van de bouwhistorie kan tot gevolg hebben dat het meer dan de moeite waard is zich in te zetten om een bedreigd pand veilig te stellen. Dit geldt eveneens voor de instandhouding van een monumentaal kerkhof dat plaats moet maken voor andere doeleinden. Om een
bepaald cultuurhistorisch object dat zijn functie heeft verloren toch te kunnen behouden is in veel gevallen gericht beheer nodig. Het bodemarchief en historische landschapselementen zijn eveneens belangrijke aandachtsgebieden. Het bestuur is voornemens op de jaarvergadering op 15 april 2003 met een voorstel tot aanpassing van de statuten te komen. Voor het wijzigen van de statuten is het nodig dat twee/derde van het aantal stemgerechtigden aanwezig is. Als dit niet het geval is wordt enkele weken later een tweede vergadering belegd, waarin twee/derde van de aanwezigen een beslissing kunnen nemen. We hebben nu al vast een tweede vergadering bepaald op dinsdag 29 april 2003 in De Schakel.
Het boek van Rheeze en Diffelen Een klein jaar geleden is op initiatief van de Historische Vereniging een werkgroep opgericht voor het schrijven van een boek over de geschiedenis van deze oude buurtschappen aan de oever van de Vecht. Intussen is al veel materiaal verzameld, zijn interessante huisarchieven ontdekt en is er al veel werk verricht. Onlangs heeft de christelijke schoolvereniging Rheeze & Diffelen in haar jaarvergadering besloten om het project financieel te ondersteunen. Een groot deel van het begro-
tingstekort is daarmee gedekt. Het boek wordt geschreven door en voor inwoners van Rheeze en Diffelen. Heeft u materiaal dat interessant kan zijn voor het boek, heeft u suggesties of wenst u mee te denken/schrijven, neemt u dan contact op met een van onderstaande werkgroepleden: Evert Jan Bolks, Rheezerweg 80, 7795 DA Diffelen, 251475 Willemien Op de Haar, Ringweg 2, 7794 RD Rheeze, 270250
3
Tentoonstelling Tot 6 januari 2003 kunt u in herinneringscentrum Kamp Westerbork de indrukwekkende tentoonstellingen 'Joodse Werkkampen' en Tn bewaring gegeven' nog bezichtigen. Ze vertellen over de ruim veertig werkkampen in vooral Noord-Nederland waar vanaf 1942 duizenden joodse mannen te werk werden gesteld. Er is ook een maquette te zien van kamp Kloosterhaar, gemaakt door Willem Reinders en Freddy Ekkel. Foto's en brieven van de jonge Amsterdammer
Flip Slier, die in kamp Molengoot moest werken, nemen in deze tentoonstelling een prominente plaats in. De tentoonstelling Tn bewaring gegeven' handelt over voorwerpen, foto's e.d. die in bewaring gegeven zijn bij buren, vrienden en soms volslagen onbekenden, maar nooit konden worden opgehaald. Het herinneringscentrum is dagelijks geopend. Door de week van 10.00 tot 17.00 uur en op zaterdag en zondag van 13.00 tot 17.00 uur. Op feestdagen van 11.00 tot 17.00 uur.