Spoorzone Leidschendam Voorburg Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet
R. de Beer
2008
Opdrachtgever Gemeente Leidschendam-Voorburg
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks- en adviesbureau
Hazenkoog 35A 1822 BS Alkmaar
Bovendijk 35-G 2295 RV Kwintsheul
www.vandergoesengroot.nl
G&G-advies 2008
Spoorzone Leidschendam-Voorburg
Inhoudsopgave 1 Inleiding...................................................................................................................... 3 1.1 1.2
Aanleiding en doel van het onderzoek...................................................................................................... 3 Het plangebied............................................................................................................................................ 3
2 Methode ...................................................................................................................... 3 3 Resultaten................................................................................................................... 3 3.1 3.2
Beschrijving aanwezige biotopen.............................................................................................................. 3 3.1.1 Zone 1 ..................................................................................................................................................4 3.1.2 Zone 2 ..................................................................................................................................................4 Beschermde soorten ................................................................................................................................... 4 3.2.1 Flora.....................................................................................................................................................4 3.2.2 Vissen...................................................................................................................................................4 3.2.3 Amfibieën ............................................................................................................................................4 3.2.4 Vogels...................................................................................................................................................5 3.2.5 Zoogdieren...........................................................................................................................................5 3.2.6 Overige fauna......................................................................................................................................6
4 Flora- en faunawet..................................................................................................... 6 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Zorgplicht ................................................................................................................................................... 6 Verbodsbepalingen .................................................................................................................................... 6 Vrijstellingen .............................................................................................................................................. 6 Ontheffingsmogelijkheid ........................................................................................................................... 6 Procedure.................................................................................................................................................... 7
5 Conclusies en aanbevelingen .................................................................................... 7 6 Literatuur................................................................................................................... 9
Van der Goes en Groot
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2008
2
Spoorzone Leidschendam-Voorburg
1
noordoostelijke deel ligt meer open met alleen aan de zuidoostkant bebouwd gebied.
Inleiding
1.1
Aanleiding en doel van het onderzoek
De gemeente Leidschendam-Voorburg werkt samen met de hoogheemraadschappen van Delfland en Rijnland aan de uitvoering van het waterplan ‘Water verbindt en geeft kleur aan je stad’. Het ecologisch ontwikkelen van een zone langs de spoorlijn tussen Den Haag en Amsterdam is onderdeel van dit plan. Het gaat om een zone met een lengte van ca. 5 km. De zone ligt zuidoostelijk van het spoor, en is globaal gelegen tussen de Koningin Wilhelminalaan in het zuidwesten en de noordoostelijke Kastelenring in het noordoosten. De precieze invulling van de plannen is op dit moment nog niet duidelijk maar betreft ondermeer het aanleggen van natuurvriendelijke oevers, het verbinden van wateren en het vervangen van duikers door open water met bruggen. In opdracht van de Gemeente heeft Ecologisch Onderzoeks- en Adviesbureau Van der Goes en Groot in het kader van de Flora- en faunawet een quick scan uitgevoerd naar de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde flora en fauna in dit plangebied. Het onderzoek heeft bestaan uit een veldbezoek.
1.2
Het plangebied
2
Methode
Het plangebied is op 9 december 2008 bezocht om enerzijds de aanwezige en aangrenzende biotopen te beschrijven en anderzijds eventuele incidentele waarnemingen te doen van beschermde flora en fauna (voor zover waarneembaar). Op basis van de aangetroffen biotopen is per soortgroep een inschatting gemaakt van het mogelijk voorkomen van in ieder geval die beschermde soorten waarvoor, indien aanwezig, ontheffing moet worden aangevraagd bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting en ontwikkeling.
3
Resultaten
3.1
Beschrijving aanwezige biotopen
Het plangebied valt uiteen in twee verschillende zones, de zuidwestelijke zone van de Wilhelminalaan tot de Hofzichtlaan (zone 1) en die tussen de Hofzichtlaan tot het noordoostelijke einde van het plangebied bij de Kastelenring (zone 2). Het stuk tussen de Hofzichtlaan en de N14 is eigenlijk een overgangszone tussen zone 1 en 2 maar is voor het gemak gevoegd bij zone 2.
In Figuur 1 is de ligging van het onderzoeksgebied aangegeven. De gehele zone heeft een oppervlakte van een kleine 27 ha. Voor de helft ligt de zone in zwaar verstedelijkt gebied omgeven door bebouwing. Het N N14
Kastelenring
Zone 2 Zone 1
Laan van NOI Hofzichtlaan
Voorburg Kon. Wilhelminalaan
Figuur 1. Ligging van de planzone langs de spoorlijn.
Van der Goes en Groot
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2008
3
Spoorzone Leidschendam-Voorburg
3.1.1
Zone 1
Wateren en oevers Langs de gehele zone ligt water. Het water is over het algemeen vrij sterk beschaduwd met veel bladval en een vrij dikke sliblaag. Het water is matig helder. De oevers hebben veelal steilkantjes van zo’n 40 cm hoogte en zijn op veel plaatsen beschoeid. De beschoeiing is echter soms overgroeid of weggerot. Op de bezoekdatum werd geen ondergedoken watervegetatie waargenomen maar het is niet uitgesloten dat die in het groeiseizoen wel aanwezig is. De oevervegetatie was zwak ontwikkeld. Bosschages In dit deel van de spoorzone staan veel bomen en struiken. Delen van het traject zijn zelfs bosachtig te noemen, vooral tussen de Wilhelminalaan en de Laan van NOI en zuidwestelijk van de Hofzichtlaan (jong aanplantbos). Op de vele (verwaarloosde) volkstuincomplexen maar ook op het talud van het spoor staan veel struiken (o.a. braam). Langs het water zijn rijen knotwilgen aanwezig meest met een stamdiameter van 40-60 cm. In de zone zijn verder een aantal groepen oude, dikke Schietwilgen en populieren aanwezig met afgebroken takken en ingerotte holtes. Bermen en graslanden Tussen de weg langs bebouwing en het water liggen her en der een paar kruidenarme graslandjes en grasbermen. Overig Langs het gehele stuk liggen volkstuinen en verlaten volkstuinen. Sommige ervan zijn weelderig begroeid met hoge coniferen en andere bomen, diverse struiken en bamboe. In de volkstuinen staan vaak (vervallen) schuurtjes en ligt soms opgeslagen materiaal of vuil.
3.1.2
Zone 2
Wateren en oevers Het water in zone 2 is meest open en matig helder met een niet steil oplopend oevertalud. Invallend blad is beperkt. De oevers zijn grasachtig met her en der plukken en randen riet. De zone komt vrij natuurlijk en speels over met eilanden en kleine bruggen over het water. Bosschages Verspreid in de zone liggen een aantal vochtige elzenbosjes met bomen met een dikte tot zo’n 30-40 cm. Langs het spoortalud zijn recent struiken gekapt en lagen takkenbossen. Verder is het gebied vrij kaal en open.
Van der Goes en Groot
Graslanden en bermen Tussen en langs de wateren liggen vochtig graslanden met kruiden. Op de graslanden staan ook her en der plukken ingroeiend riet.
3.2 3.2.1
Beschermde soorten Flora
In het gebied kan Zwanenbloem voorkomen. Ook de Gewone dotterbloem kan, al dan niet uitgezet, kan worden verwacht. Met name in zone 1 is Brede wespenorchis en de Grote kaardenbol mogelijk. Al deze soorten zijn beschermd onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet (tabel 1). Het is niet ondenkbaar dat in zone 2 tussen riet en het grasland de rietorchis voorkomt, dit is een zwaarder beschermde soort (tabel 2), voor verstoring of vernietiging van groeiplaatsen is ontheffing vereist. In zone 1 geldt iets dergelijks voor Daslook dat als stinzeplant in de genoemde bosachtige stukken in §3.1.1 kan staan.
3.2.2
Vissen
Het water in zone 1 is te vuil en te slibrijk om potenties te hebben voor beschermde vissoorten. In zone 2 zou Kleine modderkruiper en mogelijk ook de Bittervoorn kunnen voorkomen. Deze soorten zijn beschermd onder het zwaardere en het zware beschermingsregime (tabel 2 en 3).
3.2.3
Amfibieën
Zone 1 biedt geschikt landbiotoop voor een aantal algemene soorten amfibieën zoals Gewone pad, Kleine watersalamander en Bruine kikker. Het voorkomende water is niet geschikt als voortplantingswater. In zone 2 is het water wel geschikt voor voortplanting van deze soorten en ook voor Meerkikker en Bastaardkikker. In zone 2 ligt ook landbiotoop maar zone 1 is geschikter vanwege aanwezige bosachtige gebieden en uitgebreide schuilmogelijkheden. Al de genoemde soorten amfibieën zijn licht beschermd (tabel 1). De zwaar beschermde Rugstreeppad wordt zo dicht bij bebouwing niet verwacht. Voor deze soort is ook geen geschikt zandig overwinteringbiotoop voorhanden en de wateren zijn niet geïsoleerd, hetgeen ook ongunstig is omdat voorkomende vis de larven eet.
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2008
4
Spoorzone Leidschendam-Voorburg
3.2.4
Vogels
Langs de gehele spoorzone kunnen tal van water-, bosen struweelvogels tot broeden komen. Tijdens het veldbezoek werden veel Waterhoentjes, Meerkoeten en Wilde eenden waargenomen. deze soorten komen ongetwijfeld tot broeden. Ook territoriale Winterkoning en Zwarte kraai werden vastgesteld. Daarnaast werden en ook Vink, Heggenmus, Vlaamse gaai, Houtduif, Staart-, Pimpel- en Koolmees gezien. Voor verstoring van broedende vogels wordt in praktijk vrijwel geen ontheffing gegeven, men dient werkzaamheden waarbij nesten kunnen worden verstoord of vernield buiten het vogelbroedseizoen uit te voeren. Dus niet tussen grofweg maart en juli. In zone 1 werd daarnaast een nest gezien dat mogelijk gebruikt wordt door Sperwer en in twee dikke populierenbomen werden sporen gezien van (Grote bonte) specht. Op een drietal plaatsen in de zone werden Grote bonte spechten –al dan niet roepend- waargenomen. De verblijfplaatsen van Sperwer en spechtensoorten zijn jaarrond beschermd. Als bomen met dergelijke verblijfplaatsen worden gekapt, is een ontheffing vereist. In het algemeen moet gelden dat bij werkzaamheden waarbij bomen met een diameter van meer dan ca. 30 cm worden gekapt, eerst onderzoek moet worden uitgevoerd. Dit geldt ook bij
bomen met duidelijk zichtbare nesten. Bekeken wordt dan of spechtenholen aanwezig zijn of dat de bomen worden gebruikt door roofvogels of uilen. In Figuur 2 is voor zone 1 een aantal plekken aangegeven met zeer geschikte bomen en een bosgebied voor broedende spechten met de locatie van een mogelijk Sperwernest. Als bomen aangegeven op dit kaartje worden gekapt dient in ieder geval van te voren onderzoek te worden uitgevoerd. Áls (oude) spechtengaten of andere diepe holtes in deze bomen worden gevonden moeten deze ook worden bekeken op verblijvende vleermuizen. In het gebied werd geen echt geschikte broedgelegenheid voor de IJsvogel gezien, het gebied is echter zeer geschikt voor deze soort en bij geplande werkzaamheden moet altijd op deze soort worden gelet hoewel zijn verblijfplaats in strikte zin niet jaarrond beschermd is. In zone 2 werden geen jaarrond beschermde vogelverblijven gezien hoewel Buizerd, Havik of Sperwer in de toekomst wel in de elzenbosjes kunnen vestigen.
3.2.5
Zoogdieren
In het gehele plangebied kunnen algemene kleine
N
Ú Ê Ú Ê
Y #
Ê ÊÚ ÊÚ ÊÚ Ú ÊÚ Ú Ê Y # Ú Ê Ú Ê Nicolaas Beetslaan
Laan van NOI
Ú Ê Ú Ê Y #
0 # Potentieel broedgebied (Grote bonte) specht
# 0
mogelijk Sperwernest
Y #
waarnemingen Grote bonte specht
Ú Ê
Oude populieren of wilgen
Figuur 2. Ligging van potentieel broedgebied voor de (Grote bonte) specht, ligging oude populieren of wilgen en de waarnemingen van een mogelijk Sperwernest en roepende of wegvliegende Grote bonte spechten tijdens het veldbezoek in zone 1.
Van der Goes en Groot
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2008
5
Spoorzone Leidschendam-Voorburg
zoogdieren voorkomen zoals de Bosmuis, Gewone Bosspitsmuis en de Veldmuis. Daarnaast zijn ook soorten zoals Egel en Mol te verwachten. In zone 2 zijn vijvoorbeeld Haas, Konijn, Vos en Wezel mogelijk. Al deze soorten zijn beschermd volgens het lichte beschermingsregime. Het is niet ondenkbaar dat in oevergebieden met dekking in zone 2 de Waterspitsmuis voorkomt. Dit is een zwaar beschermde soort (tabel 3) waarvoor ontheffing vereist is. In dikkere bomen met diepe holtes kunnen boombewonende vleermuizen verblijven. Als dergelijke holtes worden aangetroffen in bomen die gekapt worden, dient hiernaar aanvullend onderzoek plaats te vinden. Aangezien geen geschikte bebouwing aanwezig is, kunnen geen gebouwbewonende vleermuizen in het plangebied verblijven.
3.2.6
Overige fauna
Het onderzoeksgebied is niet geschikt voor andere beschermde diersoorten, in verband met het ontbreken van geschikt biotoop.
4 4.1
Flora- en faunawet Zorgplicht
Een belangrijke bepaling van de Flora- en faunawet is de zorgplicht in artikel 2. Hierin staat dat “dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.”
4.2
Verbodsbepalingen
De Flora- en faunawet bepaalt dat het verboden is planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen (art. 8). Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen, dan wel opzettelijk te verontrusten (artt. 9 en 10).
Van der Goes en Groot
Verder is het verboden van beschermde diersoorten nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen of te verstoren (art. 11) en dit geldt ook voor eieren (art. 12). Vogelnesten die buiten het broedseizoen in gebruik zijn vallen onder de definitie van vaste rust- of verblijfplaatsen en zijn daarom jaarrond beschermd.
4.3
Vrijstellingen
Bij Algemene Maatregel van Bestuur is de Mol vrijgesteld van de verboden van de artikelen 9 t/m 11 en daarnaast zijn Bosmuis, Veldmuis en Huisspitsmuis vrijgesteld in of op gebouwen of daarbij behorende erven1. In een ministeriële regeling zijn vervolgens nog andere algemene soorten aangewezen die alleen vrijgesteld zijn van de verboden van de artikelen 8 t/m 12, indien het gaat om werkzaamheden in het kader van natuurbeheer, van bestendig beheer of onderhoud, van bestendig gebruik of van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting2. Voor deze soorten hoeft dan geen ontheffing te worden aangevraagd, maar de zorgplicht blijft onverminderd gelden. Dit wordt het “lichtste beschermingsregime” genoemd, geldend voor de z.g. “tabel 1”-soorten (zo genoemd naar de toelichting bij de bovengenoemde Regeling en ook gehanteerd in de LNV-brochure “Buiten aan het werk?”). Broedvogels vallen hier niet onder.
4.4
Ontheffingsmogelijkheid
De realisatie van activiteiten, zoals het aanleggen van woningbouw- of bedrijventerreinen, heeft veelal beschadiging of de vernieling tot gevolg van de voortplanting- en rustplaatsen van de in het gebied voorkomende beschermde soorten. In bepaalde gevallen moet dan ontheffing volgens artikel 75 van de Floraen faunawet3 aangevraagd worden. Als er andere beschermde soorten voorkomen dan de soorten die zijn vrijgesteld van de verboden, kan de voorgenomen (bouw)activiteit alleen worden gerealiseerd als een ontheffing is verleend. De vraag of de ontheffing kan worden verleend zal worden beoordeeld door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voed-
1
Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, Staatsblad 2000, 525, art. 16e 2 Wijziging Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, Staatscourant 2 februari 2005, nr. 23 3 Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, Staatsblad 2000, 525
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2008
6
Spoorzone Leidschendam-Voorburg
selkwaliteit, op basis van de twee andere beschermingsregimes4: ♣ Zwaar beschermingsregime, geldend voor soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor apart aangewezen soorten in een vernieuwde “bijlage 1” van het Besluit vrijstellingen beschermde dier- en plantensoorten. Zij vormen samen de “tabel 3”soorten. Ook vogels vallen hieronder. ♣ Minder zwaar beschermingsregime, geldend voor de overige beschermde soorten (“tabel 2”), maar niet de eerdergenoemde algemene soorten (“tabel 1”). ♣ Indien men in het bezit is van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode hoeft bij werkzaamheden in het kader van natuurbeheer, van bestendig beheer of onderhoud en van bestendig gebruik voor deze tabel 2-soorten en ook voor vogels geen ontheffing aangevraagd te worden.
4.5
Procedure
Bij ruimtelijke ingrepen dient beoordeeld te worden in welke mate er sprake is van negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden op aanwezige soorten. Dit hangt af van de fysieke uitvoering daarvan en de periode waarin dit wordt ondernomen. Zijn er negatieve effecten op soorten van het zware of minder zware beschermingsregime, dan dient een “Aanvraag ontheffing, ingevolge Flora- en faunawet artikel 75, vierde lid of vijfde lid onderdeel c” te worden ingediend bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. Deze aanvraag dient onder andere vergezeld te gaan van: ♣ het desbetreffende projectplan; ♣ een actuele inventarisatie naar het voorkomen van beschermde dier- en plantensoorten in het plangebied; ♣ een beschrijving van de te verwachten schade voor de in de aanvraag vermelde soorten; ♣ een beschrijving hoe de schade aan de beschermde soorten tot een minimum kan worden beperkt; ♣ een beschrijving van voorgenomen mitigerende en/of compenserende maatregelen indien schade onvermijdelijk is; Voor de eerdergenoemde “tabel 3-soorten” dient wegens een uitgebreide toets ook te worden vermeld: ♣ onderbouwing van de keuze voor de geplande locatie van de voorgenomen activiteit en onderzoek naar alternatieve locaties; ♣ de onderbouwing van het maatschappelijk belang van de voorgenomen activiteit; ♣ een toelichting op de afweging van de voorgenomen activiteit. 4
wijziging in Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten in Staatsblad 2004, 501, vnl. artt. 16b en 16c
Van der Goes en Groot
De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan het criterium “doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort (populatieniveau)”. Er dient rekening te worden gehouden met een doorlooptijd van 2 maanden.
5
Conclusies en aanbevelingen
Al naar gelang de precieze inrichting van de spoorzone en de werkzaamheden die daarbij gepland worden dient op de volgende wijze rekening te worden gehouden met beschermde waarden in de verschillende onderscheiden zones (zie ook Tabel 1 op pag. 8): ♣ Als bomen gekapt worden met een stamdiameter >30 cm in zone 1 dient bekeken te worden of zich (spechten)holen in deze bomen bevinden. Geadviseerd wordt de bomen of boomgroepen aangegeven in Figuur 2 niet te kappen of anders onderzoek te verrichten naar spechten en eventueel verblijvende vleermuizen als diepe holtes worden gevonden. Ook in het bosgebied aangegeven in de figuur dient voor eventuele kap eerst onderzoek plaats te vinden naar jaarrond beschermde vogels en zwaarder beschermde (stinzen)flora (Daslook). ♣ Als bomen in zone 1 of 2 worden gekapt met zichtbare grote nesten dient onderzocht te worden of deze niet worden gebruikt door roofvogels en uilen. ♣ Als in zone 2 ingrijpende werkzaamheden aan oevers en wateren worden gepland dient op en rond deze werklocaties onderzoek gedaan te worden naar groeiplaatsen van de Rietorchis, naar zwaar beschermde (kleine) zoogdieren (Waterspitsmuis) en naar zwaar beschermde vissen (Bittervoorn en Kleine modderkruiper). In het algemeen geldt dat voor de aangetroffen of verwachte beschermde algemene soorten (‘tabel 1 soorten’) geen verbodsbepalingen gelden voor de geplande ingreep. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Het broedseizoen loopt ruwweg van maart tot en met juli. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Indien op het terrein buiten het broedseizoen bewoonde nesten aanwezig zijn (roofvogels en spechten), is een ontheffing wel nodig. Als tijdens een aanvullende de veldinventarisatie zwaar of zwaarder beschermde soorten (tabel 2 of 3) worden aangetroffen, dan dienen eventuele (negatieve) effecten van de ruimtelijke ingreep te worden beoor-
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2008
7
Spoorzone Leidschendam-Voorburg
deeld. Zijn er negatieve effecten aanwezig, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven. Voor alle beschermde soorten (alle regimes) geldt de zorgplicht (zie §4.1). Teneinde de zorgplicht na te leven kan men voorafgaand aan de werkzaamheden de volgende praktische richtlijnen hanteren: ♣ Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) kan gefaseerd verwijderd worden. Dit geeft bodembewonende dieren de kans om in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten; ♣ Om schade aan vissen en amfibieën te beperken moeten de werkzaamheden aan wateren en oevers zoveel mogelijk worden uitgevoerd in de periode augustus tot en met oktober in verband met de perioden van voortplanting en overwintering. ♣ Nieuwe wateren moeten zoveel mogelijk worden aangelegd voorafgaand aan het dempen van bestaande. Uit de te dempen wateren kunnen beschermde amfibieën (alle stadia) of vissen weggevangen worden door de wateren af te dammen en het waterniveau te verlagen. Deze dieren kunnen vervolgens worden overgebracht naar een geschikt water in de nabije omgeving. Tabel 1. Voorgesteld vervolgonderzoek naar beschermde waarden in het plangebied ‘Spoorzone Leidschendam-Voorburg’ met meer specifieke plaats van onderzoek, optimale onderzoeksperioden en omstandigheden waarbij dergelijk onderzoek wordt aanbevolen (zie tekst). Beschermde waarde
waar
wanneer
Jaarrond beschermde vogels
Gehele plangebied
November - april
Vleermuizen
Gehele plangebied
Daslook Rietorchis Waterspitsmuis Kleine modderkruiper en Bittervoorn
Van der Goes en Groot
Zone 1, ZW. van laan van NOI Zone 2 Zone 2 Zone 2
Mei - juli (kraamperiode) Maart - juni Mei-juni April - oktober Mei - oktober
bijzonderheden In bomen met D>30 cm, of met grote nesten, als deze worden gekapt Als in dikke te kappen bomen diepe holtes worden aangetroffen Als bos wordt gekapt of aangepast Als ingrijpend aan oeverzones wordt gewerkt Als ingrijpend aan wateren en oevers wordt gewerkt Als ingrijpend aan wateren en oevers wordt gewerkt
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2008
8
Spoorzone Leidschendam-Voorburg
6
Literatuur
BROEKHUIZEN, S., B. HOEKSTRA, V. VAN LAAR, C. SMEENK & J.B.M. THISSEN (RED.), 1992. Atlas van de Nederlandse zoogdieren. 3e herziene druk. KNNV Uitgeverij, Utrecht. JANSSEN, J.A.M., J.H.J SCHAMINÉE, 2004. Europese Natuur in Nederland, Soorten van de habitatrichtlijn. KNNV Uitgeverij, Utrecht. KAPTEYN, K., 1995. Vleermuizen in het landschap. Over hun ecologie, gedrag en verspreiding. Provincie Noord-Holland, Noordhollandse Zoogdierstudiegroep, Het Noordhollands Landschap, Haarlem. LIMPENS, H., K. MOSTERT & W. BONGERS (RED.), 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen: onderzoek naar verspreiding en ecologie. Utrecht. MEIJDEN, R. VAN DER, 2005. Heukels’ Flora van Nederland. 23e druk. Wolters–Noordhoff, Groningen. NEDERLANDSE VERENIGING VOOR LIBELLENSTUDIE 2002. De Nederlandse Libellen (Odonata). – Nederlandse Fauna 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. NIE, H.W. DE & G. VAN OMMERING, 1998. Bedreigde en kwetsbare zoetwatervissen in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapport nr. 33, IKC Natuurbeheer, Wageningen. NIE, H.W. DE, 1997. Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. 2e herziene druk. Media Publishing Int. bv, Doetinchem. NÖLLERT, A, C. NÖLLERT, 2001. Amfibieëngids van Europa. TIRION Uitgevers bv, Baarn. PETERS, T.M.J., C. VAN ACHTERBERG, W.R.B. HEITMAN, W.F. KLEIN, V. LEFEBER, A.J. VAN LOON, A.A. MABELIS, H. NIEUWENHUIJSEN, M. REEMER, J. DE ROND, J. SMIT, H.H.W. VELTHUIS, 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata) – Nederlandse Fauna 6. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden, KNNV Uitgeverij, Utrecht & European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden. RUITENBEEK, W., C. SCHARRINGA & P.J. ZOMERDIJK, 1990. Broedvogels van Noord-Holland. Provincie Noord-Holland, Haarlem. SDU UITGEVERS, 2002-2007. Flora- en faunawet, bewerkt en toegelicht door M.A. Huber, mr. drs. D. van der Meijden, J.A.M. van Spaandonk & mr. A.S. Vreugdenhil. Koninklijke Vermande, Den Haag. SOVON VOGELONDERZOEK NEDERLAND, 2002. Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998-2000. – Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & Euro-
Van der Goes en Groot
pean Invertebrate Survey – Nederland, Leiden. STUMPEL, TON, STRIJBOSCH, HENK. 2006. Veldgids Amfibieën en reptielen. KNNV Uitgeverij, Utrecht.
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2008
9