SOCIALE ECONOMIE in Zuid-Oost-Vlaanderen Analyse en toekomstvisie
VOORWOORD Elk lokaal bestuur streeft naar het optimaal welzijn en welbevinden van zijn burgers. Dit ondermeer door het bieden van kansen tot werkgelegenheid. De lokale besturen in Vlaanderen krijgen steeds meer taken toegeschoven in het kader van werkgelegenheid en uitbouw van de lokale arbeidsmarkt. Men spreekt hierbij over de regierol van de lokale besturen inzake de uitbouw van een lokaal werkgelegenheidsbeleid. Daarbij is één van de speerpunten het beleid rond sociale economie, waarbij ze in het kader van de lokale diensteneconomie (LDE) ook een regierol krijgen toebedeeld. Met het LDE-programma beoogt de overheid een aanvullend dienstenaanbod te realiseren, dat inspeelt op maatschappelijke noden en trends zoals de vergrijzing, de combinatie arbeid-gezin, versterking van de sociale cohesie en milieubeleid. Het programma is lokaal verankerd en realiseert een win-win situatie voor mens, maatschappij en milieu, door de toepassing van de principes van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en de inschakeling van kansengroepen. Verschillende belanghebbenden (Vlaamse overheid, Federale overheid, de lokale dienstverlenende overheid en de klanten) dragen bij tot de (klaverblad)-financiering. De dienstverlening kan individueel zijn (bv. aanvullende kinderoppas, vervoerdienst) of collectief (bv. sociaal restaurant, onderhoud van fiets- en wandelpaden). Begin 2008 werd de experiment-periode met LDE afgesloten en werd het een regulier programma. Bij de invulling van dit programma kunnen de centrumsteden sinds een aantal jaren reeds rekenen op de nodige ondersteuning hiertoe vanuit Vlaanderen. Ook de kleine(re) en landelijke steden, gemeenten en OCMW’s van Zuid-Oost-Vlaanderen kregen deze taken toegeschoven. Zij konden daarbij echter niet terugvallen op ondersteuning die centrumsteden reeds geruime tijd ontvingen. Dit, terwijl die kleinere lokale besturen vaak een minder sterk uitgebouwd ambtenarenkorps hebben en dus niet altijd over de mogelijkheid beschikken om voldoende aandacht te besteden aan de uitbouw van de regierol inzake het lokaal werkgelegenheidsbeleid, laat staan de regie naar de uitbouw van lokale diensteneconomie. Om hieraan tegemoet te komen, besloot de Vlaamse overheid om elk RESOC vanaf 2009 te ondersteunen met één (of meerdere) projectmedewerker(s). Dankzij die ondersteuning konden we vanuit het Streekoverleg ZOV een project opstarten om de sociale economie in onze regio nog sterker uit te bouwen vanuit de lokale besturen en de nodige ondersteuning daartoe bieden. Vandaag is de eerste termijn van dit project afgerond. ‘Sociale economie in Zuid-Oost-Vlaanderen: Analyse en toekomstvisie’ is het resultaat van de analyse die we de voorbije maanden, in samenwerking met de lokale besturen en sociale-economie-organisaties binnen de regio, konden opmaken. Deze brochure geeft een momentopname weer van de arbeidsmarkt in de regio en hoe die zich verhoudt ten opzichte van Vlaanderen. Daarnaast gaan we in op de wisselwerking tussen de lokale actoren in de regio, de knelpunten, noden en opportuniteiten die we de voorbije maanden samen met de betrokkenen in kaart konden brengen. Het is op basis daarvan dat het Streekoverleg een toekomstvisie en –strategie wil aanreiken waaraan ook telkens concrete actiepunten gekoppeld zijn. Hierop willen we samen met de lokale besturen en sociale-economie-organisaties verder bouwen om het lokaal werkgelegenheidsbeleid van de regio via sociale economie en lokale diensteneconomie verder te versterken.
Wouter Danckaert
Ilse Uyttersprot
Regiocoördinator
Voorzitter
Streekoverleg ZOV
Streekoverleg ZOV Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
3
INHOUDSTAFEL
HOOFDSTUK IV ZUID-OOST-VLAANDEREN EN DE TOEKOMST: WAT EN HOE? 4.1 MISSIE 4.2 VISIE
VOORWOORD
4.2.1 Tewerkstelling creëren Sociale economie als recht op werk en maatschappelijke participatie
INLEIDING HOOFDSTUK I
4.2.2 Noden invullen Sociale economie als aanvullende dienstverlening
ALGEMEEN KADER
4.2.3 Activeren Sociale economie als brug naar reguliere tewerkstelling
1.1 EEN GECONTESTEERD BEGRIP…
4.3 STRATEGISCHE DOELSTELLINGEN
1.2 … MET VASTE MEERWAARDEN
4.4 ACTIES
1.3 SOCIALE ECONOMIE VANDAAG
4.4.1 Samenwerking integreren
1.3.1 Economische situering
4.4.2 Communicatiestromen reguleren
1.3.2 Regelgevende en institutionele situering
4.4.3 Projectontwikkeling stimuleren
1.3.3 Project “Ondersteuning van de lokale besturen bij de regierol inzake lokale diensteneconomie”
4.5 CONCRETE TOEPASSING: SOCIALE TEWERKSTELLING IN DE ZORG 4.5.1 Prognose werkgelegenheid in de zorgsector
1.3.4 Operationele situering: lokaal bestuur als regiseur
4.5.2 Zorg en sociale economie: focus op WZC
1.4 EEN VERANDERENDE MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT 1.4.1 Demografische veranderingen: vergrijzing en ontgroening 1.4.2 Socio-economische ontwikkelingen: een krimpende arbeidsmarkt 1.4.3 Economische ontwikkelingen: technologie, globalisering en de kenniseconomie
BIJLAGEN COLOFON
1.4.4 Veranderende leefgewoonten
HOOFDSTUK II ZUID-OOST-VLAANDEREN: ANALYSE ARBEIDSMARKT 2.1 BEVOLKING 2.1.1 Verouderingscoëfficiënt 2.1.2 Vervangingscoëfficiënt 2.1.3 Prognose vergrijzing 2.2 TYPOLOGIE VAN DE GEMEENTEN 2.3 WERKGELEGENHEID 2.4 WERKLOOSHEID
HOOFDSTUK III ZUID-OOST-VLAANDEREN: ANALYSE SOCIALE ECONOMIE & LOKALE DIENSTENECONOMIE 3.1 METHODOLOGIE 3.1.1 Deskresearch 3.1.2 Fieldresearch 3.2 FEITEN EN CIJFERS 3.2.1 Sociale economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 3.2.2 Analyse vragenlijst 3.3 WAARNEMINGEN UIT HET WERKVELD 3.3.1 Knelpunen 3.3.2 Opportuniteiten 3.3.3 Noden 3.4 CONCLUSIE
4
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
5
INLEIDING In onze benadering zijn we niet vertrokken van een bepaalde definitie van ‘regie’ om onze vaststellingen daarop af te toetsen en vervolgens te oordelen of een lokaal bestuur al dan niet beantwoordt aan de ‘vereiste criteria’. Tot op vandaag bestaat hiervan geen éénduidige definitie, maar is die regierol zelf onderhevig aan discussie. Het leek ons dan ook aangewezen om bottum-up te werken: vertrekken vanuit de ervaringen van de lokale besturen en in kaart brengen hoe zij die ‘regierol’- die zij op zich moeten nemen- vandaag invullen en ervaren. In hoofdstuk I geven we een algemene situering van de sociale economie en de context waarin dit zich vandaag situeert. Vervolgens wordt in de twee volgende hoofdstukken een analyse weergegeven van enerzijds de arbeidsmarkt van de regio en anderzijds de sociale economie in Zuid-Oost-Vlaanderen. In dit laatste hoofdstuk gaan we ook dieper in op de waargenomen elementen tijdens het ganse projectverloop en in hoofdzaak tijdens de regiotoer. Ten slotte stellen we in hoofdstuk IV, op basis van de voorgaande analyses, strategische doelstellingen voor, waarbinnen telkens een aantal actiepunten worden opgesomd.
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
7
1 Algemeen kader
8
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
1.1 EEN GECONTESTEERD BEGRIP…
1.2 … MET VASTE MEERWAARDEN
Tot op vandaag bestaat geen éénduidige definitie over wat sociale economie inhoudt, maar wor-
Ondanks de contestatie van het begrip en het gebrek aan duidelijke afbakening, zijn een aantal
den verschillende definities gebruikt, al dan niet door elkaar. In België bestaan er drie verschillende 1
Vlaams Overleg Sociale Economie
2
Hoger Instituut Voor de Arbeid,
officiële definities van sociale economie. Er is deze die in 1990 door de Waalse Raad voor de Sociale Economie werd aangenomen. Daarnaast werd in 1997 binnen VOSEC1 door een dertigtal vertegenwoordigende organisaties van de sociale economie een andere definitie geformuleerd. Tenslotte
Katholieke Universiteit Leuven
ontstond in 2004 een derde definitie in het licht van een samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de bevoegde eenheden van de gemeenschappen en gewesten. Toch vindt men op het eerste zicht in elke officiële definitie steeds gemeenschappelijke elementen terug. Zo gaan de drie definities uit van het bestaan van een ‘derde sector’ waar organisaties toebehoren die niet tot het regulier economisch circuit behoren noch tot die van de overheden. Een andere gelijkenis tussen de verschillende gehanteerde definities is de opsomming van een aantal ethische principes, telkens in combinatie met de juridisch-institutionele afbakening van de sector. Op enkele
meerwaarden inherent aan de sociale economie zelf. Ze verheffen deze branche tot een volwaardige partner die, naast de huidige actoren, bijdraagt tot de sociale èn economische ontwikkeling. • Werk voor elk De meest voor de hand liggende bijdrage van de sociale economie is het activeren van en het bieden van werk aan mensen met een grotere afstand tot de reguliere arbeidsmarkt: laaggeschoolden, oudere werklozen, personen met een handicap, mensen met een problematisch verleden... In Vlaanderen bieden 830 ondernemingen deze groepen werk op maat, in combinatie met een intensieve begeleiding of een beperkt duwtje in de rug, met het oog op doorstroom naar het reguliere circuit of als finale werkgever. Zo worden ook aan deze mensen kansen aangereikt tot ontwikkeling, leveren ze een volwaardige bijdrage aan de maatschappij en wordt de sociale aanvaardbaarheid vergroot.
nuanceringen na baseren ze zich alle drie op dezelfde principes en worden steeds dezelfde juridische
• Veelvoudige maatschappelijke winst
of institutionele vormen vermeld.
De sociale economie biedt meer dan jobs alleen. Werk is belangrijk, maar niet het enige doel. De so-
In een onderzoek naar de overeenkomsten en verschillen van de in België gehanteerde definities van sociale economie, toonde HIVA2 aan dat, ondanks de terugkerende elementen, net die elementen op zeer uiteenlopende manieren geïnterpreteerd worden. Zo wordt de sociale economie door de academische wereld beschouwd als een sector waar alle niet-kapitalistische en niet-staatse producenten onder vallen, terwijl het effectieve beleid dan weer streeft naar een concrete en duidelijke afbakening van de sector. Zo beperkt het de sociale economie vaak tot een aantal categorieën zoals organisaties die actief zijn op het gebied van de sociale inschakeling van moeilijk tewerk te stellen groepen. Dit creëert niet alleen een kloof die het concept van de sociale economie ondermijnt. Het schept een waas van onduidelijkheid, wat een doeltreffende werking en een volwaardige deelname als speler
ciale economie heeft haar kwantitatief belang doen gelden, samen met het vermogen een effectieve bijdrage te leveren bij het oplossen van nieuwe sociale noden en behoeften. Daardoor is ook de positie van de sector versterkt als een noodzakelijke instelling voor stabiele en duurzame economische groei, die diensten koppelt aan behoeften, de waarde verhoogt van economische activiteiten die voldoen aan die behoeften. Daarbij gaat het de onevenwichtigheid tegen die de arbeidsmarkt vandaag kent. Zo komen bijvoorbeeld kringloopwinkels, fietspunten en energiesnoeiers tegemoet aan steeds groeiende maatschappelijke en individuele noden. Daarnaast maakt een sociale-economieonderneming finan ciële winst, die opnieuw, rechtstreeks of onrechtstreeks, wordt geïnvesteerd in duurzame tewerkstelling.
op de markt enkel in de weg staat. Voor de betrokken actoren, maar evengoed voor de potentiële
• Brug naar het normaal economische circuit
klanten, zoals lokale besturen en reguliere bedrijven, leidt dit immers tot een algemeen gevoel van
De sociale economie vervult een hefboomfunctie die doelgroepwerknemers doet doorstromen naar
verdeeldheid over de rol, de werkzaamheid, het aanbod van de sector en de potentiële werknemers. Laat staan dat er zich überhaupt een gevoel van collectief behoren tot deze ‘derde sector’ zou bestaan.
het regulier economisch circuit. Door de contacten met toeleiders, interactie met de reguliere economische sector en de nodige opleiding en activering van de eigen werknemers kunnen deze laatsten gemakkelijker doorstromen naar het normaal economisch circuit. • Groei en (sociale) innovatie Sociale-economieorganisaties bieden vaak vanuit andere invalshoeken concrete antwoorden aan maatschappelijke noden en brengen interessante marktniches onder de aandacht. Uit de nieuwe marktniches ontstaan vervolgens koppelingen naar nieuwe sectoren en beleidsdoelstellingen. Daarnaast zouden de afgelopen jaren volgens VOSEC binnen de sociale economie in Vlaanderen meer dan 6.000 jobs bijgekomen zijn, wat meteen ook het meest zichtbare teken van groei is. Die groei is nog op andere vlakken zichtbaar. Men kan er immers niet om heen dat de sector erin slaagt te groeien en dit in tijden van zware economische crisis. • Winst voor de klant • De burger: de sociale economie biedt oplossingen voor (nieuwe) noden in onze maatschappij. • De economie: de sociale economie kan een interessante ‘aanvullende’ businesspartner zijn voor het bedrijfsleven. Heel wat reguliere ondernemingen besteden reeds activiteiten uit aan de sociale economie, die garant staat voor kwaliteit en flexibiliteit. • De overheid: ook voor de overheid en de sociale zekerheid biedt de sociale economie belangrijke meerwaarden. Zo worden cruciale taken zoals seniorenzorg, kinderopvang en buurtzorg uitgevoerd en worden maatschappelijke behoeften op een efficiënte en voordelige manier ingevuld. Het huidig beleid schenkt immers in de sociale economie speciale aandacht voor de tewerkstelling van personen die daar ondersteuning voor nodig hebben: de sociale economie biedt immers werk op maat, voorziet in begeleiding en heeft de nodige expertise daartoe en geeft kansen tot ontwikkeling en participatie in de samenleving.
10
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
11
1.3 SOCIALE ECONOMIE VANDAAG
1.3.2 Regelgevende en institutionele situering In voorgaande tekst werd reeds verwezen naar de moeilijke definiëring en afbakening van ‘de sociale
1.3.1 Economische situering
economie’. Dit wordt ook weerspiegeld in het beleid.
In periodes van crisis neemt de zoektocht naar alternatieven sterk toe. Het is dan dat de formules die de sociale economie te bieden heeft méér dan anders onder de aandacht komen. Duurzaam werk voor personen met beperkte kansen op de arbeidsmarkt, coöperatieve ondernemingsvormen... blijken immers crisisbestendig en werken inspirerend. Deze nieuwe waardering is er vandaag ook uit onverwachte hoek. Het was immers in volle economische en financiële crisis dat het Europees Parlement de meerwaarde erkende die deze ‘derde sector’ kon leveren in het realiseren van de ambitieuze Lissabon-doelstellingen en vandaag in functie van de ‘Europa-2020’-strategie; net datgene wat Europa tot de meest concurrentiële economie ter wereld moet maken. Het is dan ook weinig toevallig dat de Europese Unie, zoals het ieder jaar de aandacht van het publiek op een specifiek thema vestigt, in 2010 de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting in de Europese schijnwerpers zette. het oplossen van nieuwe sociale problemen, het toonde zichzelf ook als een sector die bijdraagt tot stabiele en duurzame economische groei. De grootste en belangrijkste trend die kan worden waargenomen in de recente ontwikkeling van de sociale economie is dan ook haar consolidatie in de Europese maatschappij als volwaardige sector tussen de kapitalistische en de openbare sector. In de zoektocht naar antwoorden op de nieuwe uitdagingen van de (wereld)economie en de maatschappij, ligt de basis van het toenemende belang die de sociale economie kan spelen in de welvaartsmaatschappij In 2002 hadden de sociale economie verenigingen binnen de EU-15 één miljoen mensen in dienst. En in 2005 waren ze binnen de EU-25 goed voor meer dan 4% van het Bruto Nationaal Product. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de sector in de EU-15 voor de periode 2002-20033. Betaalde tewerkstelling in de sociale economie ten opzichte van totale betaalde tewerkstelling in de EU-15 (2002-2003) Land België
Tewerkstelling in de sociale economie
ring in de weg staat. Zo worden er een aantal regels vanuit het Europees niveau opgelegd, situeren de domeinen rond ondermeer PWA, Activa, Sine zich op Federaal niveau. En zelfs op Vlaams niveau valt de materie onder verschillende bevoegdheden. Een voorbeeld:
In de praktijk ondervindt de uitbouw van arbeidszorg heel wat moeilijkheden. Het ontbreken van
uniforme regelgeving brengt immers heel wat complicaties met zich mee, zoals voor de financiering
en rechtspositie van de arbeidszorgmedewerkers. Deze hinderpaal is helaas niet zo eenvoudig op te
Totale tewerkstelling *
%
snippering van bevoegdheid ontbreekt het aan een coördinerend minister die omvattende regelingen
treft voor arbeidszorg en dit opvolgt. Daarbij zijn er ook raakvlakken op federaal niveau betreffende
bijstand aan personen.
Daarnaast worden ook steeds meer bevoegdheden en verantwoordelijkheden, in de lijn van het subsidiariteitsprincipe, van het Vlaams niveau verder naar beneden gestuwd, naar de lokale overheden toe. Daartussen nemen de Provincies ook een aantal zaken op zich. Het is binnen deze context dat de (kleine) lokale besturen recent taken toegeschoven kregen in het kader van werkgelegenheid en de uitbouw van de lokale arbeidsmarkt. De nefaste weerslag van de mix van een complex en versnipperd beleidskader, in combinatie met het prangend gebrek aan lokale middelen en de daaraan gekoppelde werkdruk binnen de administraties van de kleine(re) lokale besturen, vereist dan ook geen verdere verduidelijking.
1.3.3 Project “Ondersteuning van de lokale besturen bij de regierol inzake lokale diensteneconomie”
279.611
4.048.499
6,9
Frankrijk
1.985.150
23.859.402
8,3
Ierland
155.306
1.730.381
9,0
cedure tot erkenning in het kader van het decreet lokale diensteneconomie op. De lopende projecten
1.336.413
21.477.906
6,2
Portugal
210.950
4.783.988
4,4
uit de actieplannen centrumsteden, de actieplannen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid en het
Spanje
872.214
16.155.305
5,4
Zweden
205.697
4.252.211
4,8
Italië
Oostenrijk
260.145
3.786.969
6,9
Denemarken
160.764
2.684.311
6,0
Finland
175.397
2.354.265
7,5
2.031.837
35.850.878
5,7
Griekenland
69.834
3.832.994
1,8
Luxemburg
7.248
187.809
3,9
Duitsland
Nederland Verenigd Koninkrijk TOTAAL EU-15
772.110
8.089.071
9,5
1.711.276
27.960.649
6,1
10.233.952
161.054.638
6,4
* Actieve bevolking tussen de 16 en 65 jaar, Eurostat, 2002. Bron: L’économie sociale dans l’union européenne’ | Comité économique et social européen (2007)
In 2008 berekende de Koning Boudewijnstichting dat een omzet van bij benadering 1 miljard euro de omvang bedroeg van deze snel groeiende sector in België. En in Vlaanderen zouden meer dan 830 kleine en middelgrote ondernemingen binnen de sociale economie actief zijn. We kunnen concluderen dat in vrijwel alle geïndustrialiseerde landen een opmerkelijke groei van de ‘derde sector’ vast te stellen is. Intuïtief voelt men aan dat deze evolutie niet los kan gezien worden van allerlei maatschappelijke kwesties. 12
breder tewerkstellingsbeleid, versnipperd over verschillende overheden wat een efficiënte beleidsvoe-
lossen aangezien deze werkvorm ingebed is in verschillende Vlaamse beleidsdomeinen. Door de ver-
De sociale economie heeft niet alleen aangetoond dat het een effectieve bijdrage kan leveren bij
3. De statistische informatie over de sociale economie in Europa is gebaseerd op secundaire gegevens. (Bron: Comité économique et social européen (CESE), in: ‘L’économie sociale dans l’union européenne 2005’)
In se is de sociale economie hoofdzakelijk Vlaamse materie, maar is het in de praktijk, zoals ook het
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie (WSE) startte in oktober 2007 de pro-
projectenfonds buurt- en nabijheidsdiensten konden intekenen op de gesloten oproep door een aanvraag tot erkenning in te dienen. Later volgden nog nieuwe projectoproepen lokale diensteneconomie waarbij een erkenning kon worden aangevraagd voor nieuwe projecten lokale diensteneconomie (of een uitbreiding van reeds bestaande initiatieven). Bovendien werden er thematische oproepen (kinderopvang, aanvullende thuiszorg, buurtsport, sociale huisvesting,...) gelanceerd vanuit het kabinet Werk en Sociale Economie samen met een andere beleidsdomeinen in het kader van de klaverbladfinanciering. In 2009 kregen de RESOC’s in Vlaanderen de mogelijkheid in te dienen op de gesloten projectoproep ‘Ondersteuning lokale besturen in de uitbouw van een lokale regierol bij niet-centrumsteden en -gemeenten’ om een optimale en duurzame uitbouw van de regierol lokale diensteneconomie van lokale diensten te faciliteren en ondersteunen
1.3.4 Operationele situering: lokaal bestuur als regisseur Aangezien steeds meer wordt verwezen naar de regierol van de lokale besturen bij de oplossing van maatschappelijke vraagstukken, willen wij even stilstaan bij de inhoud van deze regierol. Het stijgende belang van lokale besturen wordt immers ook in de praktijk weerspiegeld binnen het groeiend pakket aan taken die zij van Vlaanderen toegewezen krijgen. Bij de uitbouw van het lokaal arbeidsmarktbe-
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
13
leid is dit niet anders. Hierin kadert de regierol van lokale besturen inzake sociale economie. Dit, niet
De afname van het aantal actieven en de toename van het aantal (zorgbehoevende) gepensioneerden
alleen vanuit een maatschappelijk oogpunt, maar tevens omwille van het aanzienlijk economisch
stelt de overheid voor een grote budgettaire en beleidsinhoudelijke uitdaging.
aandeel dat dit aspect van de economie inhoudt. Invulling van de regierol kan op vier verschillende manieren: • Beleidsbepalende rollen (uittekenen beleidslijnen) • Beleidsondersteunende rollen (creëren van condities, verstrekken van info/advies) • Beleidscoördinerende rollen (sturing, afstemming en coördinatie) • Beleidsuitvoerende rollen (uitvoeren van aspecten van beleid) In tegenstelling tot de theorie komt van op het terrein het geluid dat, los van de omschrijving, de invulling van deze regierol in de praktijk niet vanzelf gaat en lang niet zo afzonderlijk kan worden bekeken als theoretisch gesteld. Regie zou zich richten op de afstemming van actoren en hun handelingen, met als oogmerk een bepaald doel te bereiken. In de praktijk vraagt dit regisseren veel meer dan het louter invullen van ‘een rol bij de samenwerking’. Het Streekoverleg wil aan de 21 lokale besturen die onze regio telt, de nodige ondersteuning geven in de uitbouw van die regierol.
1.4 EEN VERANDERENDE MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT De profilering van de sociale economie speelt zich af in een sterk wijzigende maatschappelijke context. In dit hoofdstuk worden een aantal algemene demografische, socio-economische en maatschappelijke tendensen weergegeven die hierbij een rol spelen.
1.4.1 Demografische veranderingen: vergrijzing en ontgroening De kans dat u vandaag nog niet op de hoogte bent van het feit dat de komende decennia gekenmerkt zullen worden door vergrijzing, verzilvering en ontgroening is klein. De levensverwachting in de westerse samenleving is de voorbije decennia steeds toegenomen terwijl het geboortecijfer daalde. Ondertussen nadert de babyboomgeneratie van de golden sixties de oudere leeftijdscategorieën. Beide evoluties samen zorgen ervoor dat in zeer korte tijd het aandeel 65-plussers in de meeste Europese landen aanzienlijk zal toenemen, wat de groei van nieuwe behoeften voor deze verouderende generatie met zich meebrengt. Daarnaast vindt er een afname van het aantal jongeren tot 20 jaar plaats. Leeftijdsopbouw naar geslacht – Vlaams Gewest, 2007 en 2021
1.4.3 Economische ontwikkelingen: technologie, globalisering en de kenniseconomie Laaggeschoolde arbeidskrachten bij ons ondervinden steeds meer concurrentie van het groeiende aanbod van goedkope laagopgeleiden in opkomende economieën en lageloonlanden. Deze toegenomen concurrentiedruk mondt vaak uit in delokalisatie4 van arbeidsintensieve productieactiviteiten. Dit brengt structurele verschuivingen van het economisch weefsel teweeg. De dienstensectoren winnen namelijk aan belang en dit ten nadele van de industriële jobs. Hierdoor ontstaat een grote uitstoot van laaggeschoolde arbeid uit de industrie terwijl de dienstensector sterk groeit. Toch blijft er in de primaire en secundaire sector een aanzienlijke vraag bestaan naar laaggeschoolden. Aangezien het arbeidspotentieel voor de sociale economie vooral laaggeschoold is, is afstemming met die sectoren dan ook essentieel. Ook in de lokale diensteneconomie zijn er groeimogelijkheden, zowel voor diensten aan particulieren als aan bedrijven. Het uitgangspunt dat deze geschetste ontwikkelingen gepaard gaan met de opkomst van de kenniseconomie maakt dat het contrast tussen laaggeschoolden5 enerzijds en midden- en hooggeschoolden anderzijds één van de grootste ongelijkheden op de Vlaamse arbeidsmarkt is en zal blijven. In 2009 maken laaggeschoolden meer dan de helft uit van alle werklozen. Voor de regio Zuid-Oost-Vlaanderen is dit zelfs 55%.
4
Delokalisatie is het door bedrijven verplaatsen van bepaalde activiteiten naar het buitenland
5.
Een werkzoekende wordt door de VDAB als laaggeschoold beschouwd als hij geen diploma of getuigschrift van secundair onderwijs behaalde. Ook werkzoekenden uit de leertijd (Syntra) en het deeltijds beroepssecundair onderwijs worden als laaggeschoold beschouwd.
1.4.4 Veranderende leefgewoonten Aan de andere kant leiden deze demografische verschuivingen tot het ontstaan van nieuwe en veranderende behoeften, wat zich vertaald in de ontwikkeling van groei-en krimpsectoren. De vraag naar werkgelegenheid in de zorgsector stijgt aanzienlijk wegens diverse maatschappelijke verschuivingen, zoals vergrijzing, erosie van de mantelzorg, groeiende arbeidsparticipatie van de vrouw, algemene verschuiving van leefgewoontes en verdunning van de gezinsstructuur. Het gedragspatroon van de burgerconsument is immers grondig gewijzigd in verhouding tot pakweg 20 jaar geleden. Ook zorgbehoevenden krijgen andere en vaak bijkomende verwachtingen. De gewijzigde verwachtingspatronen hebben ook een weerslag op de zorgsector, waarbij de zorgbehoevende consument wordt en goede gezondheidszorg steeds meer als een recht ziet. De patiënt eist ook dat wordt voldaan aan de eigen individuele noden. Zo vinden steeds meer zorgbehoevenden het niet meer dan normaal dat ze beroep kunnen doen op zorg op de momenten dat het hen uitkomt en verwachten ze meer dan de basiszorgverlening. Wanneer we de beschreven tendensen toepassen op mantelzorg en vrijwilligerswerk, is de kans niet min dat beide in de toekomst anders georganiseerd zullen worden. Vrijwilligerswerk levert een belangrijke - kosteloze - bijdrage bij het verlenen van niet-medische zorgen. Waar vrijwilligers traditioneel duurzame relaties aangingen met verenigingen, zien we vandaag de dag dat jongere generaties hun vrijwillige inzet vaker anders willen invullen. I.p.v. zich voor lange duur te binden aan een bepaalde organisatie zetten ze zich vaker op ad hoc-basis in.
Bron: VUB-projectie (Surkyn e.a., 2008); bewerking door SVR
1.4.2 Socio-economische ontwikkelingen: een krimpende arbeidsmarkt Als we de lijn van de hierboven beschreven evolutie doortrekken naar de arbeidsmarkt, kunnen we vaststellen dat het potentieel aan werkenden de komende jaren steeds kleiner zal worden. Of anders gesteld: de actieve beroepsbevolking zal relatief gezien steeds kleiner worden terwijl het aantal vacatures en de nood aan arbeidskrachten verder zal toenemen. Daarbij komt dat een aanzienlijk deel van die beroepsactieve bevolking niet aan het werk is. Op deze groep zal moeten ingezet worden aan de hand van een activeringsbeleid, waarbij de competenties van een zo groot mogelijke groep wordt benut. 14
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Daarnaast valt men ook terug op de mantelzorg. Bij de verzorging van ondermeer hulpbehoevenden neemt die een belangrijke plaats in en wordt ook hier een belangrijke en kosteloze bijdrage geleverd aan de gezondheidszorg. Het Ouderencahier van de provincie Oost-Vlaanderen verwijst naar een enquête die in 2004 een profiel van de mantelzorg schetste. Daaruit bleek dat de doorsnee-mantelzorger 52 jaar is, waarvan 1 op 3 beroepsactief is. Hoewel de afwijkingen groot zijn, blijkt dat een mantelzorger gemiddeld 9 jaar voor een zorgbehoevende zorgt. Daarnaast wordt het verlenen van mantelzorg hoofdzakelijk mogelijk gemaakt doordat mantelzorger en zorgbehoevende in elkaars nabijheid wonen. Meer en meer echter vestigen kinderen zich op grotere afstand van hun ouders, hetgeen het verlenen van mantelzorg vaak praktisch onhaalbaar maakt. Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
15
In onderstaande tabel wordt een prognose weergeven van het aantal alleenwonenden naar geslacht en leeftijd. Alleenwonenden naar geslacht en leeftijd. Vlaams Gewest, 2007 en 2021 Land
2007
2021
Aantal x 1.000
Aantal x 1.000
Aantal x 1.000
Verschil 2007-2021 %
Totaal
742
950
208
28
Mannen
341
433
92
27
Vrouwen
402
518
116
29
<30 jaar
84
90
6
7
30-54 jaar
259
294
35
14
55-79 jaar
293
408
115
39
80 jaar en ouder
106
158
52
49
<30 jaar, mannen
48
52
4
8 8
<30 jaar, vrouwen
36
39
3
30-54 jaar, mannen
167
182
15
9
30-54 jaar, vrouwen
92
112
20
22
55-79 jaar, mannen
102
159
57
56
55-79 jaar, vrouwen
191
249
58
30
80 jaar en ouder, mannen
23
41
18
78
80 jaar en ouder, vrouwen
83
118
35
42
Bron: VUB-projectie (Surkyn e.a., 2008); bewerking door de SVR
Mantelzorg tussen oudere koppels komt vaak voor, waardoor de partner vaak de belangrijkste zorgverstrekker is als een ouder iemand hulpbehoevend wordt. Door de verschuivende gezinsstructuren en een stijging aan alleenwonenden zal het aandeel oudere koppels dus sterk afnemen, en daarmee ook een daling van de permanente beschikbaarheid van een potentiële mantelzorger. Terzelfder tijd zal er door een stijging van de levensverwachting in de toekomst net meer behoefte zijn aan intensieve mantelzorg. Deze veranderingen zullen naast de verwachte bevolkingstoename en vooral de toename van het aantal ouderen, de vraag naar formele zorg dan ook sterk beïnvloeden. Daarnaast zijn alleenstaande ouders met jonge kinderen, vooral moeders, in de bevolking sterk toegenomen en hun aandeel zal blijven stijgen. Eénoudergezinnen hebben vaak een lager gezinsinkomen en hebben daarmee een grotere kans om in de armoede terecht te komen. Vooral alleenstaande moeders nemen minder actief deel aan het beroepsleven. Voor velen valt een voltijdse job immers moeilijk te combineren met de gezinstaken. Een relatief hoog aandeel doet dan ook beroep op een werkloosheidsuitkering of een leefloon. Uitbesteden van de huishoudelijke taken aan derden is voor alleenstaande ouders vaak financieel niet haalbaar. Laagdrempelige, beschikbare en betaalbare kinderopvang zijn dan ook zeer belangrijk voor deze groep om hun intrede tot de arbeidsmarkt te verhogen.
16
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
2 Zuid-Oost-Vlaanderen: analyse arbeidsmarkt
In hoofdstuk I werd reeds gewezen op een aantal invloeden waar de sociale, economische en demo-
Ninove
36,359
36,743
506
72,6
0,82
0,83
Oudenaarde
29,307
29,785
437
68,1
0,91
0,89
nooit zo sterk gekrompen als in het economische rampjaar 2009.
Ronse
24,778
25,176
730
34,5
0,71
0,95
In dit hoofdstuk staan we even stil bij de wijze waarop deze verschillende verschuivingen en econo-
Sint-Lievens-Houtem
9,599
9,721
364
26,7
0,89
0,90
Wortegem-Petegem
6,313
6,271
149
42,0
0,69
0,84
Zingem
7,021
7,139
299
23,9
0,76
0,85
Zottegem
24,764
24,908
439
56,7
1,04
0,81
Zwalm
8,042
8,069
239
33,8
0,77
0,77
grafische domeinen in Vlaanderen onderhevig aan zijn. Daarbij is in de voorbije 60 jaar de economie
misch dieptepunt zich vandaag in Zuid-Oost-Vlaanderen vertalen..
2.1 BEVOLKING Belgische gemeenten met oudste bevolking, situatie 01/03/2010
2.1.1 Verouderingscoëfficiënt Als we de verhouding van het aantal jongeren tegenover de oudere bevolking bekijken, kunnen we
Gemeente
Gemiddelde leeftijd
Herstappe
46,76
Edegem
44,44
Chaudfontaine
44,42
Vresse-sur-semois
44,33
Schilde
44,18
Hastiere
44,07
Bouillon
43,98
Montigny-Le-Tilleul
43,93
Sint-Martens-Latem
43,86
Ook binnen de provincie telt onze regio het meest aantal gemeenten met een sterk verouderende
Spa
43,80
bevolking. Zo worden in de volgende tabel de Belgische gemeenten weergegeven met de oudste
Horebeke
43,76
bevolking in maart 2010. De acht kustgemeenten buiten beschouwing gelaten, behoort Horebeke net
vaststellen dat onze regio een iets oudere bevolking heeft dan gemiddeld in Vlaanderen en Oost-Vlaanderen. Dit vertaalt zich ook in de verouderingscoëfficiënt : de verhouding van het aantal ouderen (65+) ten opzichte van het aantal jongeren (-20). Die coëfficiënt is een aanduiding van de bevolkingsvergrijzing. Zo heeft het aantal jongeren een weerslag op onder meer de behoefte aan kinderopvang. Ouderen vormen op hun beurt de groep van gepensioneerden, wat onder meer gevolgen heeft voor de nood aan woon- en gezondheidsinfrastructuur. Een verouderingsgraad boven de 100 betekent dat het aandeel van de bevolking boven de 65 groter is dan de groep onder de 20 jaar. Dit is reeds zo voor Zottegem en Horebeke. Ook Aalst, Erpe-Mere en Brakel hebben dit punt haast overschreden.
niet tot de top 10 voor gans België.
Bron: www.verkiezingen.fgov.be
Arr. Aalst
270,835
274,064
584
468,9
0,89
0,84
Arr. Oudenaarde
118,988
120,213
287
418,8
0,82
0,86
Oost-Vlaanderen
1.418.081
1.436.217
482
2.982,2
0,82
0,90
Vlaams Gewest
6.197.222
6.276.869
464
13.522,3
NB
NB
Bron: Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen (2010) | Studiedienst van het Huis van de Economie Provincie Oost-Vlaanderen
2.1.3 Prognose vergrijzing Op basis van prognoses (van 2007 naar 2025) wordt in onderstaande tabel een beeld geschetst van de verwachte vergrijzing. We kunnen vaststellen dat in 2007 het aandeel 60-plussers in verhouding tot de totale bevolking in Vlaanderen gemiddeld minder dan 25% was. Zowel het arrondissement Aalst als arrondissement Oudenaarde telden procentueel iets meer ouderen dan Oost-Vlaanderen en Vlaanderen. Voor 2015 wordt voorspeld dat meer dan 1 op 4 van de bevolking ouder dan 60 jaar zal zijn. Daarbij scoort arrondissement Aalst (27,25%) in vergelijking met arrondissement Oudenaarde (26,77%), Oost-Vlaanderen (26,28%) en Vlaanderen (26,39%) het hoogst. Volgens de prognose kan deze trend zelfs doorgetrokken worden tot 2025. Dan zal net geen 33% van de bevolking in het Aalsterse arrondissement ouder zijn dan 60 jaar. Voor arrondissement Oudenaarde, Oost-Vlaanderen en Vlaanderen gaat het telkens om een goede 31%. Hieruit kunnen we dus concluderen dat bijna 1 op 3 tegen 2025 60-plusser zal zijn.
2.1.2 Vervangingscoëfficiënt
Aantal verwachte 60-plussers (2007, 2015 en 2025)
De vervangingscoëfficiënt meet de verhouding tussen de groep van jong actieven (20-39) tegenover de groep van ouder actieven (40-59). Het geeft aan in welke mate vervanging plaatsvindt binnen de actieve bevolking: de jong volwassenen bepalen de instroom op de arbeidsmarkt, terwijl de ouder actieven de groep uitmaken van diegenen die hun pensioen naderen. Hoe hoger deze coëfficiënt hoe beter. Onderstaande tabel geeft een uitgebreid overzicht weer van de verouderings- en vervanginscoëfficiënt in de regio, provincie en in Vlaanderen. Overzicht verouderingscoëfficiënt en vervanginscoëfficiënt dichtheid inwoners/km2
Inwonersaantal
01.01.2009
18
01.01.2010
Aalst
78.882
80.320
Brakel
13.985
Denderleeuw
18,165
Erpe-Mere
01.01.2010
Opp
km2
verouderings coëff
vervangings coëff.
65+ j. / -20 j.
20-39 j. / 4059 j.
01.01.2009
01.01.2009
Geografische afbakening
60+ - 2007
60+ - 2015
60+ - 2025
index
aantal
%*
aantal
%*
aantal
%*
2007-2025
Arr. Aalst
64027
23,96
42612
27,25
86946
32,92
135,80
Arr. Oudenaarde
28234
24,11
30962
26,77
36181
31,43
128,15
Prov. Oost-Vlaanderen
52435
22,67
60833
26,28
72317
31,15
137,92
1427101
23,33
1630494
26,39
1957479
31,45
137,16
Vlaams Gewest
Bron: Ouderen in beeld - Oost-Vlaams Ouderencahier - * t.o.v. totale bevolking
2.2 TYPOLOGIE VAN DE GEMEENTEN Elke gemeente heeft haar eigen sociaal-economische context die grotendeels wordt bepaald door de samenstelling en evolutie van de bevolking, hun inkomensniveau en de economische bedrijvigheid. Om gemeenten op diverse vlakken te kunnen vergelijken, baseert de Provincie Oost-Vlaanderen zich in zijn ‘Socio-economische situatieschets 2010’ op een vast referentiekader, waarbij de gemeenten
1.028
78,1
0,94
0,85
14.122
250
56,5
0,98
0,77
18,503
1,341
13,8
0,77
0,86
de levensstandaard en de socio-professionele positie van de bevolking, de demografische evolutie en
19,137
19,295
568
34,0
0,95
0,78
Geraardsbergen
31,697
32,113
403
79,7
0,86
0,80
de verstedelijkingsgraad.
Haaltert
17,618
17,668
583
30,3
0,89
0,81
Herzele
17,055
17,156
362
47,4
0,81
0,89
Horebeke
2,038
2,059
184
11,2
1,03
0,72
worden ondergebracht in een aantal clusters. Dit gebeurt op basis van gelijkaardige kenmerken, zoals
Voor Zuid-Oost-Vlaanderen geldt volgende onderverdeling: Woongemeenten waarvan in landelijke zones: Erpe-Mere, Sint-Lievens-Houtem en Zingem.
Kluisbergen
6,445
6,46
213
30,4
0,77
1,01
Landelijke gemeenten waaronder kleine agrarische gemeenten: Horebeke, Lierde, Maarkedal,
Kruishoutem
8,152
8,166
174
46,8
0,77
0,81
Lede
17,559
17,637
594
29,7
0,85
0,85
Wortegem-Petegem, Zwalm.
Lierde
6,466
6,538
250
26,1
0,85
0,83
Maarkedal
6,441
6,428
141
45,6
0,91
0,73
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Gemeenten met een concentratie van economische activiteit waarvan landelijke en agrarische gemeenten met industriële activiteit: Kluisbergen, Kruishoutem.
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
19
Semistedelijke gemeenten of agglomeratiegemeenten waaronder weinig verstedelijkte gemeenten met demografische achteruitgang: Brakel, Denderleeuw, Haaltert, Herzele, en Lede en sterk verstedelijkte gemeenten met lage inkomens: Ronse. Centrumgemeenten waarbij middelgrote steden: Geraardsbergen, Ninove, Oudenaarde en Zottegem en een regionale stad: Aalst. Hieruit kunnen we besluiten dat Zuid-Oost-Vlaanderen eerder een landelijke regio is, wat inhoudt dat het niet evident is om alle woonkernen optimaal te ontsluiten. De uitbouw van een netwerk van openbaar vervoer in een landelijke regio is immers niet evident. Woonkernen liggen soms ver uit elkaar wat
Lede
769
1295
2063
Lierde
176
337
513
Maarkedal
269
447
716
Ninove
3310
5390
8701
Oudenaarde
4764
9688
14452
Ronse
3293
3999
7291
Sint-Lievens-Houtem
511
1118
1629
Wortegem-Petegem
283
1152
1434
Zingem
318
866
1184
het kostenplaatje aanzienlijk maakt. Daartegenover staat dat dienstverlening of tewerkstelling vaak
Zottegem
2333
3382
5715
geconcentreerd is in stedelijke kernen of bedrijventerreinen.
Zwalm
229
584
813
Bron: Mobiliteitsrapport van de Regio Zuid-Oost-Vlaanderen (stand van zaken mei 2010) | Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen (Resoc-Serr)
2.3 WERKGELEGENHEID
In het licht van deze mobiliteitsproblematiek die sterk aanwezig is in onze eerder landelijke regio en
Qua tewerkstelling is het zo dat Zuid-Oost-Vlaanderen in 2007 een jobratio had van gemiddeld 51,8
entiteit sterk naar voor. Uit onderstaande tabel blijkt dat in december 2009 heel wat openstaande
jobs per 100 deelnemers. Daarmee had onze regio 14,5 beschikbare jobs minder dan Vlaanderen en 10,6 minder dan Oost-Vlaanderen. Dit wordt in onderstaand diagram weergegeven:
voornamelijk kansengroepen treft, komt de noodzaak in te zetten op tewerkstelling binnen de lokale jobs niet ingevuld raakten, waarvan vooral deze zonder of slechts met een lage diplomavereiste. In december 2009 waren er gemiddeld 1.600 openstaande vacatures in Zuid-Oost-Vlaanderen. Van die vacatures stonden er 59,9% open voor ongeschoolde of laaggeschoolde personen. In dit kader is een
Jobratio - Aantal jobs per 100 inwoners op arbeidsleeftijd (16 - 64 jaar)
sterk uitgebouwd opleidingsaanbod met een verdere uitbreiding van de VDAB-mobiele secties, een belangrijk werkpunt. Openstaande jobs naar vereist studieniveau GEMEENTE
Bron: Vlaamse Arbeidsrekening
Middengeschoold
Hooggeschoold
Aalst
145
61
116
TOTAAL 322
Brakel
13
6
7
26
Denderleeuw
8
3
14
25
Erpe-Mere
38
13
11
62 252
In tegenstelling tot het lage werkaanbod binnen onze regio, beschikken wij over een merkelijk hogere
Geraardsbergen
162
48
42
Haaltert
32
8
8
48
activiteitsgraad dan het provinciaal gemiddelde en dat van Vlaanderen (zie bijlage 1). Dit vertaalt zich
Herzele
24
4
2
30
in de vele pendelaars die dagelijks naar Brussel, Gent, Kortrijk, enz. sporen. Uit de tabel in bijlage 2
Horebeke
13
1
1
15
kunnen we vaststellen dat Zuid-Oost-Vlaanderen, met meer dan de helft van zijn werkende bevolking
Kluisbergen
4
4
1
9
als pendelaar, de pendelregio bij uitstek is (56% t.o.v. 36% in Brussel)! Dit maakt dat we over een
Kruishoutem
31
6
5
42
Lede
16
5
9
30
Lierde
4
4
2
10
negatief pendelsaldo beschikken van 53.180 personen. Er is immers een lage inkomende pendel, hoofdzakelijk afkomstig uit Halle-Vilvoorde, Dender-Waas en Gent. In onderstaande tabel wordt een weergave gegeven van de cijfers van de inwoners die in hun eigen gemeente werken en het aantal inwoners dat buiten de gemeente werkt. Globaal gezien werkt 2/3 van de inwoners in een andere stad/gemeente. Overzicht inwoners werkend binnen eigen gemeente / pendelaars (2007) Werkplaats / Gemeente
20
STUDIES Laag of geen vereiste
woongemeente = werkgemeente
woongemeente ≠ werkgemeente
6
2
2
10
Ninove
Maarkedal
205
34
31
270
Oudenaarde
105
39
61
205
Ronse
39
16
13
68
Sint-Lievens-Houtem
7
2
3
12
Wortegem-Petegem
15
5
6
26
Totaal
Zingem
15
6
3
24
Zottegem
46
17
14
77
Zwalm
30
2
5
37
958
286
356
1600
Aalst
10910
19036
29945
Brakel
838
956
1794
Denderleeuw
786
1530
2316
RESOC ZOV
Openstaande jobs in alle sectoren in RESOC ZOV voor de maand december 2009
Erpe-Mere
1017
2442
3459
Geraardsbergen
2631
2721
5352
Haaltert
701
969
1670
Herzele
861
966
1827
Horebeke
51
126
177
Kluisbergen
454
1242
1695
Kruishoutem
489
1981
2470
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Bron: VDAB Studiedienst
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
21
2.4 WERKLOOSHEID Hieronder willen we op basis van een globale arbeidsmarktanalyse (bijlage 3) een overzicht geven van het gemiddelde aantal werklozen in Zuid-Oost-Vlaanderen in 2009. Naast een aantal algemene cijfers wordt het aantal werklozen volgens een aantal indelingen weergegeven. De cijfers van deze analyse zijn afkomstig van Arvastat (VDAB - http://arvastat.vdab.be) en uit de ‘Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen (2009 en 2010)’. In bijlage 4 staan, per gemeente, de belangrijkste vaststellingen uit de arbeidsmarktanalyses weergegeven. De uitgebreide analyses zelf kunnen steeds opgevraagd worden bij het Streekoverleg.
-1 jaar werkloos
61,0%
56,4%
57,4%
57,1%
1 tot 2 jaar werkloos
15,5%
15,9%
16,2%
16,1% 26,8%
2 jaar of meer werkloos
23,5%
27,7%
26,4%
Nationaliteit ≠ EU
8,4%
5,8%
5,8%
5,8%
Allochtoon (origine≠EU)
21,6%
17,8%
14,1%
15,2%
Arbeidsgehandicapten
15,2%
19,6%
17,4%
18,0%
Bron: www.vdab.be (Arvastat)
Er zijn relatief meer ouderen: 27,3% van de niet-werkende werkzoekenden is 50 jaar of ouder, 20,8% is jonger dan 25 jaar. De Vlaamse cijfers zijn 24,3% resp. 22,4%. In 2002 was de Zuid-Oost-Vlaamse werkzoekendenpopulatie een stuk jonger dan die van nu, en zelfs jonger dan die van Vlaanderen.
In de eerste plaats kunnen we positief vaststellen dat Zuid-Oost-Vlaanderen in 2009 de kleinste stijging kende van de werkloosheid in gans Vlaanderen.
Binnen de groep van -25-jarigen is het aandeel jonge mannen het grootst, terwijl het aantal mannen binnen de groep 50-plussers aanzienlijk kleiner is dan het aantal vrouwen in die groep. Daarnaast zijn er relatief meer laaggeschoolden (waarvan de voorbije twee jaren hun aandeel nog verder steeg) en
Procentuele evolutie niet-werkende werkzoekenden naar RESOC (2008-2009)
iets meer arbeidsgehandicapten6. Zo blijkt in een aantal gemeenten 1 op 4 van de werkzoekenden erkend te zijn als arbeidsgehandicapte. Ten slotte zijn er relatief minder werkloze allochtonen dan gemiddeld in Vlaanderen. Toch was er de voorbije jaren een procentueel sterkere toename. Het aandeel van de allochtonen is nu ruim dubbel zo hoog als in 2002. In een aantal steden is een toenemende
6 Vanaf februari 2009 wordt (conform de 7 criteria opgenomen in het besluit van de Vlaamse regering (BVR) van 18 juli 2008) een werkzoekende als arbeidsgehandicapt beschouwd wanneer na een administratief onderzoek , uit attesten of verslagen, blijkt dat deze: 1.
groep werkzoekenden vastgesteld die niet of nauwelijks het Nederlands beheersen. Dit is vooral het
2.
geval bij de allochtone bevolking en specifiek in Ronse, Aalst, Denderleeuw, Geraardsbergen en Ninove – steden dicht van Brussel en/of van de taalgrens – wordt voldoende talenkennis een belangrijke
3.
randvoorwaarde naar tewerkstelling toe. In dat opzicht is het gebrek aan deze vereiste talenkennis een
4.
belangrijke speler in de hoge werkloosheidscijfers die deze steden treffen. Zo kan afgeleid worden uit een onderzoek dat de VDAB in juni 2009 voerde, dat in die maand 71,4% (1604 personen) van alle anderstalige werkzoekenden uit de vijf bovengenoemde steden (2246 personen), slechts in beperkte
5.
mate of geen kennis van het Nederlands had. In bijlage 5 wordt deze trend in een tabel weergegeven.
6.
De totale anderstalige bevolking in Zuid-Oost-Vlaanderen telde in juni 2009, 2.670 personen.
7.
Zo telde Ronse in juni 2009 1.408 niet-werkende werkzoekende (NWWZ), waarvan 62% een andere moedertaal had dan het Nederlands. Van die groep had 76% een beperkte tot geen kennis van het Nederlands, of 47,9% van de het totaal aantal NWWZ in Ronse.
bron: WSE, Departement Werk en Sociale Economie
Wanneer gekeken wordt op arrondissementeel niveau valt op dat zowel het arrondissement Aalst (6,71%) als het arrondissement Oudenaarde (6,52%) verhoudingsgewijs een lagere werkloosheidsgraad hebben dan Oost-Vlaanderen (7%) en Vlaanderen (7,06%). Uit bijlage 1 kan gesteld worden dat globaal gezien vooral de steden uit de regio Zuid-Oost-Vlaanderen een relatief hoge werkloosheidsgraad hebben in vgl. met de (kleinere) gemeenten. Dit kan verklaard worden door het feit dat steden
Aalst telde 3.095 NWWZ, waar 25% van hen een andere moedertaal had en 64% van hen een beperkte tot geen kennis van het Nederlands had. Voor Geraardsbergen was dit 22% van de 1.021 NWWZ, waarvan 76% met een beperkte tot geen kennis van het Nederlands.
arbeidsmarkt hebben en/of de Nederlandse taal onvoldoende beheersen (hierover later meer).
Ninove kende in juni 2009 1.079 NWWZ. Daarvan had 22% een andere moedertaal dan het
De structuur van de werkzoekendenpopulatie in Zuid-Oost-Vlaanderen wijkt op enkele punten af van
Nederlands, waarbij 65% van die groep met een beperkte tot geen kennis van het Nederlands.
Vlaanderen (cijfers gemiddelden 2009). In onderstaande tabel gaan we, aan de hand van een aantal
Aan de hand van kruistabellen worden een aantal kansengroepen en groepen die doorgaans meer
Daarbij wordt de opdeling gemaakt per arrondissement en worden deze cijfers vergeleken met die van Vlaanderen.
moeilijkheden hebben om toe te treden tot de reguliere arbeidsmarkt onder de loep genomen door een combinatie van verschillende ‘kansenfactoren’ te maken. Vaak is het een combinatie van factoren die er immers voor zorgt dat iemand moeilijk aan een baan geraakt.(zie Kruistabel kenmerken NWWZ Zuid-Oost-Vlaanderen op pagina 24).
Structuur van de werkzoekendenpopulatie (gemiddelde 2009) NWWZ 2009
Dit werd als criterium aangenomen aangezien men na 1 jaar werkloosheid in aanmerking kan komen voor tewerkstelling binnen bijvoorbeeld de lokale diensteneconomie.
een beperkte tot geen kennis van het Nederlands.
om diverse redenen vaker bewoners huisvesten of aantrekken die een grotere afstand tot de reguliere
indelingen, dieper in op de groep van 12.369 werklozen die onze regio in 2009 gemiddeld telde.
22
In Denderleeuw had 27% van de 584 NWWZ in juni 2009 een andere moedertaal, waarvan 78% met
7
ingeschreven is in het huidige VAPH (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap); een kwalificatie of getuigschrift heeft uit het buitengewoon onderwijs, of ex-BUSO of BLO-leerling is zonder dat er kwalificaties of getuigschriften behaald zijn; recht heeft op een inkomensvervangende- of een integratietegemoetkoming; in het bezit is van een afschrift van een definief geworden gerechtelijke beslissing of van een attest van een bevoegde federale instelling waaruit een blijvende graagd van arbeidsongeschiktheid blijft; recht heeft op bijkomende kinderbijslag of recht heeft op verhoogde kinderbijslag (als ouder met een handicap); recht heeft op een invaliditeitsuitkering in het kader van de ziekteverzekering; een attest heeft van een arbeidshandicap, afgeleverd door een door de VDAB erkende dienst of arts.
Vlaanderen
Arrondissement Oudenaarde
Arrondissement Aalst
ZOV
Wanneer gefocust wordt op jongeren valt op dat 1.282 (10,4%) van de 12.369 werklozen in 2009 jonger dan 25 en laaggeschoold waren. Zowel binnen de groep laaggeschoolde -25-jarigen als bij deze die
Mannen
52,0%
50,4%
51,9%
51,5%
Vrouwen
48,0%
49,6%
48,1%
48,5%
-25-jarigen
22,4%
23,2%
19,9%
20,8%
25 tot 50-jarigen
53,3%
51,3%
52,1%
51,8%
50-plussers
24,3%
25,6%
28,0%
27,3%
langer dan 1 jaar werkloos7 waren, valt op dat het aantal mannen groter is, met respectievelijk 66,5% en 65,1%. Er kan dus gesteld worden dat 6,9% van de werklozen in Zuid-Oost-Vlaanderen mannelijk was, jonger dan 25 en laaggeschoold. Daarnaast kan vastgesteld worden dat 2.252 (66,7%) van hen
Laaggeschoold
51,1%
52,7%
55,2%
54,5%
langer dan een jaar werkloos waren. Zowel binnen de groep laaggeschoolde 50-plussers als bij deze
Middengeschoold
33,4%
33,2%
32,1%
32,4%
Hooggeschoold
15,5%
14,1%
12,7%
13,1%
die langer dan 1 jaar werkloos waren, valt op dat het aantal vrouwen groter is, met respectievelijk
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
55,7% en 56,6%. In het kader van de Vlaamse en Europese doelstellingen om meer ouderen aan
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
23
het werk te helpen, kan dit dus een belangrijk aandachtspunt worden. Daarnaast waren er in 2009 gemiddeld 3.471 laaggeschoolden langer dan 1 jaar werkloos (51,5% of 28,1% van het totaal aantal werklozen). De belangrijkste vaststellingen voor de groep arbeidsgehandicapten zijn dat 1.774 (79,5%) van de 2.231 arbeidsgehandicapten laaggeschoold waren en dat 1.555 personen (69,7%) uit die groep langer dan 1 jaar werkloos waren. Ook hier waren binnen de groep laaggeschoolde arbeidsgehandicapten als bij deze die langer dan 1 jaar werkloos waren, meer vrouwen werkloos, respectievelijk 53,6% en 55,8%. Daarnaast hadden meer +50-jarige vrouwen (64,8%) een arbeidshandicap. De groep werkloze allochtonen was in Zuid-Oost-Vlaanderen vrij beperkt in verhouding tot het Vlaams gemiddelde. Wanneer gekeken wordt naar de combinatie met andere factoren die het toetreden tot de arbeidsmarkt kunnen bemoeilijken, wordt de groep verder gereduceerd. Zo was 7,6% van de werklozen van allochtone afkomst en laaggeschoold. Dit is echter 50,0% van het totaal aantal werkloze allochtonen. Kruistabel kenmerken NWWZ Zuid-Oost-Vlaanderen Jongeren (< 25 jaar)
ouderen (> 50 jaar)
M
V
Tot.
M
V
Tot.
laaggeschoolden
853
429
1282
> 1 jaar werkloos
353
189
542
laaggeschoolden
997
1255
2252
> 1 jaar werkloos
1085
1417
arbeidsgehandicapten
138
83
2502
221
arbeidsgehandicapten
320
588
908
allochtonen
155
130
285
allochtonen
128
70
198
• NWWZ gem. 2009: 12369
• NWWZ gem. 2009: 12369
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 2577
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 3378
• NWWZ < 25j. dec. 2009: 2663
• NWWZ > 50j. dec. 2009: 90
> 1 jaar werkloos
Arbeidsgehandicapten
M
V
Tot.
M
V
Tot.
laaggeschoolden
1735
1736
3471
laaggeschoolden
824
950
1774
< 25 jaar
353
189
542
< 25 jaar
138
83
221
> 50 jaar
1085
1417
2502
> 50 jaar
320
588
908
allochtonen
380
328
708
> 1 jaar werkloos
687
868
1555
arbeidsgehandicapten
687
868
1555
allochtonen
61
51
112
• NWWZ gem. 2009: 12369
• NWWZ gem. 2009: 12369
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 5304
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 2231
• NWWZ > 1j. werkloos dec. 2009: 5884
• NWWZ arbeidsgeh. dec. 2009: 2233
Allochtonen
24
Laaggeschoolden
M
V
Tot.
M
V
Tot.
laaggeschoolden
516
422
938
< 25 jaar
853
429
1282
< 25 jaar
155
130
285
> 50 jaar
997
1255
2252
> 50 jaar
128
70
198
> 1 jaar werkloos
1735
1736
3471
arbeidsgehandicapten
61
51
112
arbeidsgehandicapten
824
950
1774
> 1 jaar werkloos
380
328
708
allochtonen
516
422
938
• NWWZ gem. 2009: 12369
• NWWZ gem. 2009: 12369
• NWWZ allochtonen gem. 2009: 1876
• NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 6736
• NWWZ allochtonen dec. 2009: 2083
• NWWZ laaggeschoolden dec. 2009: 6897
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
3 Zuid-Oost-Vlaanderen: analyse sociale economie & lokale diensteneconomie
3.1 METHODOLOGIE
woordiger van de gemeentelijke administratie, van het OCMW en van het schepencollege bij aanwezig
In zijn aanpak verkoos het Streekoverleg om zich niet enkel te richten op het domein ‘lokale dien-
lokale diensteneconomie in het bijzonder, daarnaast werd de huidige lokale arbeidsmarktsituatie op
steneconomie’, maar het project open te trekken naar het breder kader dat de ‘sociale economie’ inhoudt. Zo bestond de uiteindelijke doelstelling erin een Masterplan Sociale Economie voor de regio Zuid-Oost-Vlaanderen op te maken. Een aantal redenen liggen aan de basis van deze werkkeuze. Een projectoproep vanuit lokale diensteneconomie (LDE) werd immers niet onmiddellijk verwacht, terwijl we vaststelden dat heel wat van onze lokale besturen niet enkel ondersteuning nodig hadden inzake lokale diensteneconomie, maar onvoldoende op de hoogte waren van de verschillende mogelijkheden binnen de ruime sociale economie en de verschillende tewerkstellingsmaatregelen. Ten slotte ligt deze aanpak in de lijn van de intentie, opgenomen in het Streekpact 2007-2013, om bijzondere aandacht te schenken aan tewerkstellingskansen en -projecten voor kansengroepen. Bedoeling van deze aanpak is om een gemeenschappelijke visie op te bouwen die tegemoetkomt aan de missie die we van Vlaanderen kregen. Bijgevolg worden uit de opgemaakte analyse een strategie en concrete
was. De gesprekken bestonden telkens uit een theoretische toelichting over sociale economie en basis van een arbeidsmarktanalyse gesitueerd. Ten slotte werd bij het overlopen van een vragenlijst (bijlage 7) gepeild naar een eerste indicatie van de invulling, de mogelijke concrete uitbreiding van lokale diensteneconomie/sociale economie in de stad/gemeente en de wisselwerking tussen het lokaal bestuur en de lokale sociale-economieactoren. Dit vormde steeds de aanzet voor een diepgaand gesprek over de concrete invulling van de regierol en mogelijke knelpunten en opportuniteiten die men daarbij ondervindt. Dit laatste werd ook steeds op de regiotafels met de sociale-economieorganisaties besproken. Er is een steeds verder toenemende groep werkzoekenden die niet of nauwelijks het Nederlands beheersen. Daarom besloot het Streekoverleg de relatie tussen de taalproblematiek en de werkloosheid meer in kaart te brengen. Er werd een werkgroep opgestart.
voorstellen voorgelegd.
Bij de recente projectoproep lokale diensteneconomie van de Vlaamse overheid bood het
3.1.1 Deskresearch
bij het aangaan van mogelijke samenwerkingsverbanden.
De brochure ‘Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen’ brengt een overzicht van de mogelijke inzetbare tewerkstellingsmaatregelen en het huidig aanbod vanuit sociale-economieorganisaties in kaart. De brochure geeft een gedetailleerde momentopname weer van de uitbouw van de sociale economie in Zuid-Oost-Vlaanderen anno 2009 en dit zowel betreffende het bestaande aanbod als het aantal VTE per tewerkstellingsmaatregel per organisatie. Zowel van ieder lokaal bestuur, als van de regio, de provincie en het gewest is een arbeidsmarktanalyse uitgevoerd (zie bijlage 3 voor de regio en 4 voor de lokale besturen, overige en/of meer uitgebreide analyses kunnen steeds opgevraagd worden). Daarnaast werden ondermeer volgende onderzoeken gevoerd en uitgewerkt:
Streekoverleg ondersteuning en advies bij het indienen en uitwerken van een aanvraagdossier en/of
3.2 FEITEN EN CIJFERS 3.2.1 Sociale economie in Zuid-Oost-Vlaanderen9 Voor een uitgebreid overzicht van de sociale-economieorganisaties in Zuid-Oost-Vlaanderen en de huidige samenwerking met de lokale besturen, verwijzen we graag naar de brochure ‘Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen’10 die eind 2009 werd uitgegeven en zowel de sociale-economie-initiatieven in de regio situeert als de regelgeving en tewerkstellingsmaartregelen toelicht die hierop betrekking Invoegbedrijven, doelgroepwerknemers naar werkplaats
gemeenten werd statistisch in kaart gebracht; er werd een literatuurstudie gemaakt over het potenti-
Arrondissement werk
Regio
en financiële steuntrekkers bij ieder OCMW is in kaart gebracht (zie bijlage 6); op regelmatige basis werd het projectverloop teruggekoppeld en werd deelgenomen aan overleg met andere regio’s, de VVSG en het kabinet.
3.1.2 Fieldresearch Een contactmoment vond plaats onder de vorm van een ‘Rondrit doorheen lokale sociale economie’ in de regio.
Zuid-OostVlaanderen
het project teruggekoppeld naar de lokale actoren. Daarbij werd steeds de mogelijkheid gegeven om
Regio
Aalst Oudenaarde
Onderwijsniveau
Eind 2008
Laaggeschoold
1
Middengeschoold
3
Laaggeschoold
1
Middengeschoold
1
Arrondissement wonen
Onderwijsniveau
Eind 2008
Laaggeschoold
36
Aalst
Middengeschoold
9
Hooggeschoold
3
Laaggeschoold
17
Middengeschoold
5
Zuid-OostVlaanderen
bedenkingen of suggesties te geven. Het is ook daar dat de aangegane strategie werd gestuurd en
Regio
Zuid-OostVlaanderen
Oudenaarde
Arrondissement werk Aalst Oudenaarde
naar de relatie tussen lokale besturen en sociale-economieorganisaties. Vanuit de werkgroep ‘Duurzame Tewerkstelling voor Kansengroepen’ van de Stad Aalst kwam de vraag om de mogelijkheden van sociale tewerkstelling in de zorgsector te bekijken. Zo werd het project ‘Zorg en sociale economie’ vanuit het Streekoverleg (zowel vanuit het domein ‘Zorg’ als vanuit het domein 8 Slechts 1 gemeente wenste niet deel te nemen 1 gemeente was bereid om de vragenlijst in te vullen – voor 2 gemeenten kon geen geschikte datum meer worden gevonden
26
Beschutte Werkplaatsen, doelgroepwerknemes naar werkplaats Regio Zuid-OostVlaanderen
Arrondissement werk
September 2009
Aalst
361,58 VTE
Oudenaarde
308,87 VTE
Onderwijsniveau
Eind 2008
Laaggeschoold
6
Middengeschoold
1
Laaggeschoold
18
Middengeschoold
6
Sociale werkplaatsen, doelgroepwerknemers naar werkplaats Regio
Arrondissement werk
Onderwijsniveau
Eind 2008
Laaggeschoold
81
Aalst
Middengeschoold
8
Zuid-OostVlaanderen Oudenaarde
feedback gegeven. Tijdens meerdere regiotafels met sociale-economieorganisaties ging ondermeer specifieke aandacht
10 Deze brochure kunt u gratis aanvragen bij het Streekoverleg.
Lokale Diensteneconomie, doelgroepwerknemers naar werkplaats
Arbeidszorg, doelgroepwerknemers naar woonplaats (enkel binnen sociale of beschutte werkplaatsen!)
Op regelmatige basis en tijdens verschillende overlegmedia (burgemeesteroverleg, RESOC/SERR-vergaderingen, regiotafels met lokale besturen en sociale-economieorganisaties) werd het verloop van
Zie bijlage 8 voor meer info over de besproken organisaties
hebben.
Een demografische analyse van de regio; de toenemende taalproblematiek in een aantal steden en eel van sociale tewerkstelling in de zorgsector; een cijferoverzicht van het aantal artikel 60, leefloners
9
Hooggeschoold
4
Laaggeschoold
74
Middengeschoold
8
Hooggeschoold
3
Bron: Monitor Sociale Economie Departement WSE
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen
‘sociale economie’) in samenwerking met de Stad Aalst opgestart. In samenwerking met de stafmedewerker Arbeidsmarkt SERR/RESOC vond een ‘regiotoer’ plaats. Bij 17 van de 21 gemeenten vond een panelgesprek plaats, waarbij steeds minstens een vertegen-
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
27
De bovenstaande tabellen zijn een weergave van het aantal doelgroepwerknemers (naar werkplaats of naar woonplaats) in Zuid-Oost-Vlaanderen. Deze cijfers zijn afkomstig van de ‘Monitor Sociale Economie’ van het Departement Werk en Sociale Economie. De cijfers omtrent Arbeidszorg betreffen
3.3.1.1 Middelen
slechts één segment van de arbeidszorginitiatieven, namelijk de arbeidszorg die aansluit bij sociale
• Personeel
werkplaatsen of bij beschutte werkplaatsen. Er zijn nog geen cijfers beschikbaar op RESOC-niveau voor de Beschutte Werkplaatsen. We kunnen wel de regionale verdeling weergeven van de doelgroepwerknemers tewerkgesteld in een beschutte werkplaats in de regio Zuid-Oost-Vlaanderen op basis van onze brochure ‘Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen, situatie september 2009. Ook de cijfers voor Invoegbedrijven en Lokale Diensteneconomie worden in een tabel weergegeven. Na de open projectoproep die door de Vlaamse overheid in maart 2010 werd gelanceerd, werden 7 aanvraagdossiers ingediend binnen Zuid-Oost-Vlaanderen, waarvan in totaal de vraag voor 18 nieuwe voltijdse arbeidsplaatsen binnen de lokale diensteneconomie. Op de gesloten oproep voor de uitbreiding van sociale werkplaatsen dienden vijf organisaties in voor
Door ondermeer tijdsgebrek heeft men binnen het lokaal bestuur vaak een tekort aan kennis over de sociale economie en lokale diensteneconomie in het bijzonder, waardoor vaak niet wordt ingegaan op mogelijke (gerechtigde) voordelen. Daarnaast is, wegens een gebrek aan expertise en know-how, een gespecialiseerde en permanente begeleiding vaak problematisch. Dit leidt tevens tot een gebrek aan kennis over het reeds bestaande aanbod aan aanvullende dienstverlening tot het laten liggen van mogelijke efficiënte antwoorden op bepaalde noden. Kleinere gemeenten hebben vaak moeite om een voldoende gevuld en gespreid takenpakket op te stellen (bvb. naar overbrugging winterperiode, grote vraag kinderopvang tijdens vakantieperiodes versus aanbod scholen in schoolperiode) waardoor niet wordt ingespeeld op bepaalde lokale noden
een totaal van 24 voltijdse equivalenten.
via aanvullende dienstverlening. Dit vraagt een te hoge mate aan flexibiliteit.
3.2.2 Analyse vragenlijst
over een beperkt ambtenarenkorps. Die ambtenaren worden steeds weer geconfronteerd met tal
Uit de vragenlijst blijkt dat de gemeenten (<20.000 inwoners) in Zuid-Oost-Vlaanderen het meest aantal knelpunten ervaren bij het uitbouwen van een lokale-diensteneconomie-initiatief of een eventuele samenwerking met een organisatie uit de sociale economie. Van de 11 gemeenten die hier antwoord op gaven, werden volgende knelpunten aangeduid: • Regelgeving/kennis van de sociale economie: bij 8 lokale besturen • Financiering: bij 7 lokale besturen • Contacten/relatie met en/of kennis over de doelgroepwerknemers: bij 5 lokale besturen • Detecteren van behoeften: bij 4 lokale besturen • Samenwerking/contact leggen met sociale-economieorganisaties: bij 2 lokale besturen • Twee lokale besturen gaven aan geen knelpunten te ervaren Bij de steden (>20.000) werd financiering door vijf van de zes onder hen genoemd als voornaamste knelpunt, gevolgd door het leggen van contacten met en/of kennis over de doelgroepwerknemers. Voor een aantal lokale besturen waren ook de mogelijke concurrentie met de reguliere economische sector, het leggen van contacten met begeleiders en de relatie tussen doelgroepwerknemer en klant knelpunten. Het merendeel van de lokale besturen maakt gebruik van de algemene communicatiekanalen, zoals het gemeentelijk infoblad, om de bevolking te informeren over de uitbouw van en het aanbod aan aanvullende dienstverlening van de sociale economie. Ook via de gemeentelijke website en het sociaal huis wordt hierover gecommuniceerd. Een aantal lokale besturen gaven aan ook beroep te doen op de pers, mailings, nieuwsbrieven en/of elektronische borden. Geen van de bevraagde lokale besturen maakt gebruik van de website www.dienstenwijzer.be. Ten slotte zijn er een aantal gemeenten die
De regio wordt gevormd door veelal kleinere gemeenten en lokale besturen. Deze beschikken vaak van nieuwe wetten, regels en verplichtingen vanuit de hogere overheden – een problematiek die ook door de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten (VVSG) regelmatig wordt aangeklaagd. Door de reglementitis van hogere overheden komen de administraties van de lokale besturen er vaak niet toe om ook een antwoord te bieden op de sociaal-economische problemen in hun gemeente. Daarom is bovenlokale samenwerking in bepaalde projecten een grote uitdaging maar ook een grote opportuniteit voor de lokale besturen. Daarbij is het beleidsdomein lokaal werkgelegenheidsbeleid relatief nieuw voor heel wat lokale besturen. De kleine(re) gemeenten met een beperkt ambtenarenkorps zijn vaak moeilijker aanspreekbaar. Dit is echter ook een gegeven binnen andere projecten of domeinen. Voor kleinere gemeenten blijkt het niet evident om een regierol lokale diensteneconomie uit te bouwen. Zelfs een beleidsondersteunende rol is vaak moeilijk in te vullen. Enerzijds zijn deze gemeenten dikwijls moeilijker te sensibiliseren, anderzijds is er een kleinere aanwezigheid van het aantal potentiële doelgroepwerknemers. Toch kon vastgesteld worden dat er wel onbeantwoorde noden zijn die bijvoorbeeld door lokale diensteneconomie vervuld kunnen worden. Na een inventarisatie van het aantal artikel 60, leefloners en financiële steuntrekkers bij ieder OCMW te hebben opgemaakt, kon een stijging worden vastgesteld van die groepen. Dit wijst op het belang van de rol van het lokaal bestuur bij het uitzetten van het lokaal werkgelegenheidsbeleid en specifiek bij het vervullen van hun rol als regisseur lokale diensteneconomie. Er zijn bijvoorbeeld steeds meer personen i.k.v. artikel 60 tewerkgesteld, ook in sociale-economie-initiatieven. Hierbij wordt vaak geen aanspraak gemaakt op de gerechtigde verhoogde staatstoelage wegens ‘niet gekend’. Daardoor kan ook geen deel van die middelen doorstromen naar actoren in de sociale economie om de nodige
niet berichten over sociale economie.
deskundige begeleiding te voorzien. Momenteel is er immers in principe geen omkaderingssubsidie
3.3 WAARNEMINGEN UIT HET WERKVELD
Het outsourcen van bepaalde diensten aan organisaties actief binnen de sociale economie is een
De opgesomde waarnemingen zijn een weergave van wat wij tijdens het voorbije jaar en aan de hand van bovenvernoemde methodologie hoorden op het terrein. Deze zijn grotendeels gebaseerd op de vaststellingen die tijdens de regiotoer werden gemaakt. Aan de hand van panelgesprekken is immers, naast het in kaart brengen van de reeds bestaande initiatieven in en de arbeidsmarktsituatie van de regio, eveneens de wisselwerking tussen de lokale besturen en de sociale-economieprojecten,
voorzien voor art.60-medewerkers wat in de praktijk wel een noodzaak is. relatief nieuw gegeven voor de lokale besturen. Vaak ontbreekt het de actoren aan voldoende kennis over de ruime mogelijkheden bij de invulling van de inhoud van samenwerkingsverbanden. De vraag werd een aantal keren gesteld om daar meer toelichting over te krijgen. In het kader van de toenemende activering van werkzoekenden ontstaat er een groot tekort aan arbeidszorginitiatieven in de regio voor personen die niet tewerkgesteld kunnen worden op de reguliere
i.e. noden, knelpunten, mogelijke uitdagingen en eventuele (intergemeentelijke) samenwerkingsver-
arbeidsmarkt of binnen andere sociale-economie-initiatieven.
banden, in kaart gebracht. Daarnaast zijn, los van het feit dat de focus op de lokale besturen ligt, ook
• Financieel
vaststellingen die tijdens de regiotafels met de sociale-economieorganisaties naar voren kwamen, mee opgenomen. Hierna worden de belangrijkste vaststellingen weergegeven die uit discussies, overlegmomenten, uitwisselingen enz. voortkwamen. 28
3.3.1 Knelpunten
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Momenteel is er een te beperkte financiering voor omkaderingspersoneel hetgeen voor onzekerheid zorgt. Daarbij werd aangegeven dat de door de regelgeving vereiste VTE aan begeleiding vaak onhaalbaar is.
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
29
De financiering van infrastructuur en materiaal is problematisch. Het is zoeken naar creatieve op-
• Bevolking
lossingen terwijl een degelijke infrastructuur een basisvoorwaarde is voor stabiele tewerkstelling. Bo-
Vaak ondervinden lokale besturen moeilijkheden om een effectieve bekendmaking van het aan-
vendien moet ook aan een aantal wettelijke voorwaarden voldaan zijn (bijvoorbeeld naar veiligheid en hygiëne). Nu is er meestal enkel loonsubsidiering voor doelgroepwerknemers en omkaderingspersoneel. Vaak is het moeilijk ‘geschikte’ doelgroepwerknemers te vinden die telkens beantwoorden aan de vereiste criteria om in aanmerking te komen voor een bepaalde tewerkstellingsmaatregel, terwijl vaak genoeg kandidaten zijn.
niet hun eigendom wat de huurprijs kan doen stijgen. Ouderen zijn vaak geen vragende partij voor dergelijke aanpassingen in hun woning. • Sociale-economieorganisaties Tussen sociale-economieorganisaties onderling is er een gebrek aan efficiënte communicatie en samenwerking. Er moet ook vermeden worden elkaar voor de voeten te lopen en elkaar te beconcur-
• Informatie regelgevend kader
staan.
van de lokale besturen is in de praktijk dikwijls zeer moeilijk te linken aan de theorie. Vaak kunnen de verschillende mogelijke invullingen of regelgevingen niet los van elkaar worden gezien. Ook naar de invulling van het klaverblad als financieringsmodel staat de theorie veraf van de praktijk. De klaverbladfinanciering is zelden gebaseerd op en beantwoordt niet aan de reële kost. Er is een onevenredigheid tussen de vraag van lokale actoren naar de uitbouw van bijkomende dienstverlening, versus middelen en mogelijkheden die daar tegenover staan, waaronder een gebrek aan oproepen en de vaak moeilijk in te vullen klaverbladfinanciering. De afwezigheid van een duidelijke definiëring en het gebrek aan juridisch-institutionele afbakening van de sector weerspiegelt zich in het feit dat op lokaal vlak het thema vaak niet éénduidig te linken is aan één bevoegde beleidsdomein, wat een efficiënte communicatie en werking vaak bemoeilijkt. Er ontbreekt dan ook een centraal aanspreekpunt omtrent sociale economie per gemeente. Doorgaans is er immers te weinig coördinatie tussen de verschillende diensten binnen het lokaal bestuur. Ook op de herverdeling van taken en het gebruik van de sociale clausule wordt te weinig ingezet. Federale barrières kunnen de uitwerking van bepaalde dienstverlening hinderen (bvb. halt aan uit-
reren. Dat zorgt er immers voor dat lokale besturen de boot afhouden of net in een sterkere positie Lokale besturen leggen een te grote focus op de eigen lokale entiteit. Sociale-economieorganisaties zijn echter vaak op een bovenlokaal niveau georganiseerd. Door deze actoren niet te betrekken en eventueel zelfs niet te kennen, laat men vaak belangrijke kansen onbenut. Daarbij zijn er, zeker bij kleinere gemeenten, weinig sociale-economieorganisaties op gemeentelijk vlak georganiseerd. Daarnaast ontbreekt het vaak aan enige vorm van communicatie naar het werkveld en naar de bevolking toe of is het zeer beperkt. De communicatie met sociale-economieorganisaties beperkt zich dikwijls tot een klantrelatie (zoals groenonderhoud en energiesnoeiers) of zijn er contacten bij het doorverwijzen van OCMW-cliënteel. Afgesloten samenwerkingscontracten tussen lokale besturen en sociale-economieorganisaties gelden vaak voor een bepaalde duur en vaak slechts voor één jaar. Het is dan ook steeds afwachten of ze verlengd worden. Samenwerkingsverbanden zouden in een ideale situatie dan ook voor een langer termijn afgesloten moeten worden. De lokale besturen zijn vaak het meest betrokken bij en ondersteunen dikwijls de sociale ondernemingen waar ze in zetelen of door henzelf zijn opgericht. Daardoor heeft men te weinig zicht op het volledige domein van de sociale economie en hun aanbod.
bouw fietspunten in Vlaanderen wegens achterstand in Wallonië).
• Andere actoren
Het systeem van openbare aanbestedingen is vrij vaag. Ook de keuze tussen aanbestedingen en
De toeleiding door de VDAB in de arrondissementen Aalst en Oudenaarde is sterk verschillend. De
samenwerkingsovereenkomsten is niet altijd duidelijk. Er is dringend nood aan meer duidelijke en
Kringwinkel in Aalst krijgt bijv. voldoende instroom. Ook in Ronse is er een positieve kentering geko-
concrete informatie over de Europese DAB-, DAEB- en NEDAB-richtlijnen11 in het kader van openbare
men. Toch kan de toeleiding nog veel verbeterd worden.
aanbestedingen.
Er is een gebrek aan actieve participatie van de gemeenten/steden binnen de werking van de lokale
De veelheid aan regelgevingen en maatregelen binnen het domein werkgelegenheidsbeleid is een
werkwinkel. Er is nood aan een effectief lokaal overlegplatform en een goed functionerend dagelijks
knelpunt en drempel voor veel lokale ambtenaren en lokale politici. De regio Zuid-Oost-Vlaanderen
bestuur van de Lokale Werkwinkels.
wordt gevormd door veelal kleinere gemeenten. Deze beschikken vaak over een beperkt ambtena-
De relatie tussen het OCMW en de gemeente/stad en het maken van goede afspraken is niet altijd
renkorps die al een zware werk-load hebben. Die ambtenaren worden steeds weer geconfronteerd met nieuwe wetten, regels en verplichtingen vanuit de hogere overheden – een problematiek die ook door de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten regelmatig wordt aangeklaagd. Door deze reglementitis van bovenaf komen de administraties van de lokale besturen er vaak niet toe om ook nog een antwoord te bieden op de sociaal-economische problemen in hun gemeente. De beperkte indientermijn van de projectoproepen staat dan ook in schril contrast tot de te volgen procedures door het lokaal niveau. Afstemming tussen de verschillende tewerkstellingsmaatregelen – Federaal en Vlaams – is noodzakelijk. Elders verworven competenties worden te weinig erkend. Op termijn zou meer aandacht aan de erkenning daarvan besteed moeten worden. Ondanks de vele regelgeving opgemaakt teneinde doelgroepwerknemers aan de slag te krijgen zijn er nog steeds veel andere drempels zoals arbeidsattitude, taal, aanbieden van gepaste begeleiding en vinden van gepaste kandidaat.
30
of missen hun doel. Zo zijn energiesnoeiers bedoeld voor kansengroepen, maar hun woonst is vaak
3.3.1.2 Communicatie
Er bestaat een discrepantie tussen de theorie en de praktijk: de concrete invulling van de regierol
11 Diensten van niet-economisch Algemeen Belang, Diensten van Algemeen Economisch Belang en Niet Economische Diensten van Algemeen Belang.
bod bij de bevolking over te brengen. Bepaalde diensten bereiken het vooropgestelde doelpubliek niet
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
even evident. Zo is het vaak onduidelijk wie bepaalde zaken gaat betalen of de trekkersrol op zich zal nemen. Het ontbreekt immers vaak aan een concreet afsprakenkader en een duidelijke taakverdeling. Ondersteuning vanuit en het aanleveren van cijfermateriaal door de VDAB aan de lokale besturen is niet altijd evident. De visie vanuit de VDAB is beperkt tot de eigen werking en de regierol inzake basisdienstverlening. De ontwikkeling naar meer provinciaal gestuurde VDAB-werking is een bijkomend knelpunt. Er is een gebrek aan transparantie vanwege de VDAB ten opzichte van bvb. de OCMW’s. Zo gaven een aantal OCMW’s aan dat de samenwerking tussen VDAB en OCMW niet optimaal verloopt, wat voor wrevel en een niet-optimale begeleiding van doelgroepwerknemers zorgt. Een snellere actieve reactie van VDAB voor (jonge) werklozen zou wenselijk zijn alsook een beter afsprakenkader om de warme overdracht van OCMW naar VDAB vlotter te laten verlopen. De promotie van dienstverlening vanuit lokale diensteneconomie komt in de praktijk vaak in het vaarwater van reeds bestaande PWA-activiteiten, wat ook vaak een belemmering is voor engagement van het beleid. De relatie met het PWA kan daarom moeilijk verlopen.
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
31
3.3.1.3 Perceptie en visie Het gebrek aan visie van de lokale besturen over de positie en de maatschappelijke en financiële bijdrage die de sociale economie kan leveren maakt dat vaak niet wordt ingegaan op mogelijke opportuniteiten. Vaak bestaat de vrees bij lokale besturen om in een samenwerkingsverband de dienstverlening wel mee te financieren maar daar geen return voor te krijgen in de vorm van aanwerving en tewerkstelling van kansengroepen uit de eigen lokale entiteit, wat (intergemeentelijke) samenwerking dan ook
• Fietsverhuur, ook vanuit dienst toerisme • Mailings verzorgen en/of bezorgen • Zwerfvuil opruimen • Aanpassen woningen zorgbehoevenden • Isolatiewerken bij particulieren • Bosbeheer
belemmert.
3.4 CONCLUSIE
De vele intenties en engagementen voor de uitwerking van projecten kaderend in de lokale diensten-
De regiotoer is door zo goed als alle 21 de lokale besturen positief ontvangen. Vaak diende dit
economie stoten vaak op weerstand vanuit het beleid, wat de concretisering ervan belemmert. Daar ligt immers ook de keuze voor al dan niet te mee te financieren. Het beleid (en de bevolking) kan moeilijk te overtuigen zijn wegens het imago van de sociale economie als valse concurrentie en een dienstverlening die niet kwalitatief is. Het creëren van sociale economie mag niet gelijk staan aan het creëren van fictieve jobs. Zuid-Oost-Vlaanderen heeft een lage werkgelegenheidsgraad hetgeen ervoor zorgt dat mensen uit sociale economie ook minder kunnen doorstromen aangezien zij vaker te kampen hebben met een mobiliteitsprobleem. Op het vlak van doorstroming scoren we als regio dan ook minder goed. Daarnaast kent de reguliere sector onvoldoende de activiteiten van de sociale economie en hun doelpubliek, waardoor het zich onvoldoende openstelt voor instroom van die laatste. Het dient ook vermeld te worden dat sommige doelgroepwerknemers het circuit van de sociale economie niet willen of kunnen verlaten. Vaak wordt ook het gebruik van art.60 gezien als een brug naar werkloosheidsuitkering wat niet de enige bedoeling kan zijn, de focus naar werk is ook zeer belangrijk.
3.3.2 Opportuniteiten Het lokaal bestuur kan vanuit zijn voorbeeldfunctie belangrijke signalen doorgeven aan de lokale
panelgesprek als een (eerste) verdere kennismaking met de (brede) sociale economie en de diverse mogelijkheden tot het vervullen van de regierol hier rond. Globaal gezien kan gesteld worden dat de lokale besturen de weg naar de sociale economie steeds meer beginnen te vinden. Een aantal kansen bieden zich zelfs aan door het aanbod ook naar andere beleidsvelden aan te reiken. Een gebrekkige kennis en een aantal misvattingen leiden er echter toe dat de sociale economie zich nog steeds in een ‘grijze zone’ situeert, wat zich weerspiegelt in het huidig beleid. Het grootste knelpunt is het gebrek aan structurele financiering en de hoge werkdruk bij het ambtenarenkorps. Hierdoor kan men zich niet voldoende inwerken in het domein rond sociale economie en mist men expertise, wat vervolgens de netgenoemde ‘misvattingen’ niet doet afnemen. Daarbij wordt men geconfronteerd met een veelheid aan regelgevingen en een weinig transparant Vlaams en Federaal beleidskader. Dit vertaalt zich in de praktijk in de versnippering van het lokaal beleid over verschillende domeinen, wat efficiëntie en een vlotte communicatie bemoeilijkt. Het beleidsdomein lokaal werkgelegenheidsbeleid is relatief nieuw voor heel wat lokale besturen. Hierbij is nood aan voldoende ondersteuning en is er behoefte aan goede voorbeelden en eenvoudige scenario’s. Het outsourcen van bepaalde diensten aan organisaties actief binnen de sociale economie
entiteit.
is ook een vrij recent gegeven voor de lokale besturen maar biedt zeker heel wat voordelen. De nood-
De mogelijke samenwerking op diverse vlakken biedt heel wat perspectieven (schaalgrootte, werk-
en deskundigheid van die sociale-economieorganisaties. Deze samenwerking dient ook bekeken te
druk, financieel, flexibiliteit, expertise…). Er dienen zich nieuwe niches aan, zowel binnen de diensten van het lokaal bestuur als binnen bredere maatschappelijke domeinen. Verder onderzoek naar mogelijkheden hierin is reeds gestart. Lokale besturen kunnen voor expertise terugvallen op de diverse aanwezige deskundige sociale actoren in de regio Zuid-Oost-Vlaanderen. Daarnaast is het voordeel van de regio dat de verschillende actoren ook vlot bereikt kunnen worden. De verlenging van de ondersteuning van lokale besturen inzake lokaal werkgelegenheidsbeleid biedt de mogelijkheid lokale besturen vertrouwd te kunnen maken met dit beleidsdomein. Aangezien
zakelijke begeleiding en omkadering van de doelgroepwerknemers gebeurt hierbij vanuit de expertise worden in het kader van het huidig financieel draagvlak van de gemeenten en steden. Anderzijds focussen lokale besturen zich nog te vaak op de eigen activiteiten en op het eigen lokale niveau. Terwijl, indien men zijn gezichtsveld zou verbreden over de lokale grenzen heen, diverse mogelijkheden zich zouden aanbieden, zoals schaalgrootte. Samenwerking dient verder gestimuleerd te worden en dit niet enkel bovenlokaal. Vandaag is de relatie met sociale-economieorganisaties er vaak een van klant en dienstverlener, terwijl beide partijen elkaar ook hier kunnen versterken. De actoren op het werkveld worden onvoldoende betrokken bij het uitstippelen van deze koers, ondanks hun expertise. Er is nood aan structurele samenwerking tussen heel wat actoren, waarbij men elkaar niet
in eerste instantie over een minder toegankelijk onderwerp is gecommuniceerd kan nu dieper worden
als concurrent mag zien maar als complementaire en elkaar verstekende spelers.
ingegaan op het operationaliseren van geopteerde engagementen.
In het volgend hoofdstuk willen we een aantal mogelijkheden aanreiken, een aantal pistes, waarop
Naast de sterktes onderstaand weergegeven, kunnen ook uit de knelpunten zelf heel wat kansen
kan worden verder gebouwd om het lokaal werkgelegenheidsbeleid van de regio via sociale economie
worden vertaald. Dit is verder uitgewerkt in het volgende hoofdstuk.
3.3.3 Noden
en lokale diensteneconomie verder te versterken. Op basis van de opgesomde waarnemingen en werd een SWOT-analyse opgemaakt, waar ook de voornaamste knelpunten mee zijn opgenomen.
Op basis van de panelgesprekken en de vragenlijsten konden een aantal onbeantwoorde noden worden gedistilleerd. Hieronder volgt een opsomming van de meest voorkomende elementen: • Sociaal restaurant (uitbreiden particulieren / niet-OCMW-cliënteel) • Klusjesdienst • Groenonderhoud (ruime mogelijkheden: kerkhoven, speelpleintjes, tuinen, natuur- en industrieparken) 32
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
33
EXTERN
INTERN
SWOT ANALYSE
34
HULPVOL
SCHADELIJK
Sterkte
Zwakte
Voordelen aanreiken bij andere beleidsdomeinen
Beperkt financieel draagvlak beslissende factor
PWA als tewerkstellingsvzw uitbouwen
Beperkt ambtenarenkorps veelheid aan taken en vereiste expertise
Doelstellingen lokaal sociaal beleidsplannen
Gebrek beleidsvisie maatschappelijke en financiële meerwaarde sociale economie
Invoeren sociale clausules
Ontbreken concreet afsprakenkader OCMW - gemeentebestuur
Lokaal bestuur als overkoepelend regulerend orgaan van de lokale entiteit
Terughoudendheid samenwerking wegens vrees: ‘wel financieren’ maar ‘geen lokale return’
Opportuniteiten
Bedreigingen
(Intergemeentelijke) samenwerking schaalgrootte kostenspreiding expertise en knowhow
Voldoende gevulde en verspreide takenpakket op lange termijn (o.a. groenonderhoud en winter; beperkte respons energiesnoeiers)
Aanwezigheid deskundige Sociale-economieactoren en goede voorbeelden
Theorie Federaal en Vlaams niveau praktijk lokaal niveau
Nieuwe niches en innovatie
Communicatie PWA en VDAB
Regionaal fonds sociale economie
Complexe Federale en Vlaamse regelgeving
Kleine (sub-)regio vlot samenbrengen en bereiken diverse actoren
Lokaal werkgelegenheidsbeleid is nieuw domein voor lokale besturen
RESOC als ontmoetings- en interactieplatform
Misvattingen reguliere economische sector doorstroom
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
4 Zuid-Oost-Vlaanderen en de toekomst: wat en hoe?
Streekoverleg wil een aanzet geven aan de verdere uitbouw van het beleid en de regie van de sociale economie, en dit eerst en vooral door een visie te ontwikkelen die tegemoetkomt aan de missie die wij vooropstelden. In een volgend punt wordt deze missie ontleed in drie strategische doelstellingen. Deze vormen de leidraad bij het aanreiken van de concrete acties.
4.1 MISSIE “Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen wil ondersteuning bieden aan de lokale besturen bij het creëren en het verder uitbouwen van het lokaal werkgelegenheidsbeleid, door in te zetten op sociale
4.2.3 Activeren sociale economie als brug naar reguliere tewerkstelling Ondanks de geleverde inspanningen, leiden diverse al dan niet persoonlijke factoren er toe dat een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt blijft en een job in dit ‘normaal economisch circuit’ (nog) niet realiseerbaar maakt. Zo blijven de werkloosheidscijfers aanzienlijk hoog terwijl er paradoxaal genoeg een veelheid aan openstaande vacatures is. In dit opzicht is sociale economie niet enkel een middel tot jobcreatie maar een brug naar de reguliere arbeidsmarkt. Zoals ook uit hoofdstuk I bleek, kan de sector als hefboom ingezet worden om kansengroepen toe te leiden naar de reguliere arbeidsmarkt.
economie en lokale diensteneconomie in het bijzonder: sociale economie als middel tot creëren van
Het levert daartoe ook een expliciete kwalitatieve bijdrage door de bijzondere aandacht die gaat naar
deel van de bevolking.”
alsook in het kader van het aanleren van de nodige werkattitudes en sociale vaardigheden die vaak
tewerkstelling, het invullen van noden, meewerken aan de activering van een zo breed mogelijk Deze missie gaat uit van de continuering van het huidig regelgevend beleidskader zoals deze vandaag
is uitgezet. De realisatie van de doelstellingen en de aangegane strategie hiertoe hangen daar van af.
4.2 VISIE 4.2.1 Tewerkstelling creëren sociale economie als recht op werk en maatschappelijke participatie Het realiseren van de sociale grondrechten is een belangrijke taak, weggelegd voor het gemeentebestuur. Een van die rechten is het recht op arbeid. Dit gewaarborgde recht wordt ook vervuld door de sociale-economie-initiatieven. Zij bieden immers aangepast werk aan, aan personen die, omwille van persoons- en/of maatschappijgebonden redenen, tijdelijk of definitief niet in het normaal economische circuit aan de slag kunnen. Men laat er werkwil-
een ruim vormings- en opleidingsaanbod. Dit, in functie van de vereiste technische vaardigheden, een belemmering zijn voor actieve arbeidsdeelname. Vanuit hun bestaande expertise zijn ze ook een belangrijke schakel naar toeleidingskanalen zoals VDAB, Werkwinkel, GTB12… Daarbij dient te worden opgemerkt dat deze gecreëerde doorstroom ook bijdraagt tot de continuïteit van het systeem van de sociale economie zelf. Er zouden immers maar weinig nieuwe kansen geschapen worden voor personen die in de toekomst ook behoefte hebben aan ‘werk op maat’. De nodige acties dienen dan ook te worden ondernomen om dit ‘doorstroomprincipe’ verder ingang te doen vinden en op de agenda te krijgen van zowel sociale als reguliere bedrijven. Hier ligt ook een onmiskenbare rol voor lokale besturen als regisseur van het eigen werkgelegenheidsbeleid. Een duidelijke keuze voor doorstroming als finaliteit voor een deel van de doelgroep zou de bestaande instrumenten inzake competentieontwikkeling en begeleiding immers efficiënter inzetten. Zo kan de sociale economie efficiënt blijven bijdragen tot de versterking van de werkgelegenheid en de economische ontwikkeling van onze regio.
lige personen toe een beroepsactiviteit uit te oefenen in overeenstemming met hun capaciteiten.
4.3 STRATEGISCHE DOELSTELLINGEN
Ook hier moet verder werk worden gemaakt van een sterk uitgebouwde ‘sociale’ economie. Zo wordt
Om de visie in de praktijk om te zetten, vertaalt deze zich in drie aan elkaar inherente strategische
tegemoetgekomen aan een bepaalde doelgroep, om ook hun competenties te benutten en bij te
doelstellingen:
dragen tot welvaart en welzijn in de maatschappij.
1. Samenwerking optimaliseren
4.2.2 Noden invullen sociale economie als aanvullende dienstverlening
2. Communicatiestromen reguleren
Naast de bovengenoemde functie van de sociale economie, worden ook producten en diensten aange-
Als we even stilstaan bij de voornaamste obstakels die aangepakt dienen te worden om de realisatie
boden die een kwalitatief antwoord bieden op nieuwe maatschappelijke of particuliere noden. Noden
van de vooropgestelde visie te bereiken, is het meest voor de hand liggende knelpunt dit van een
waarvoor de reguliere economie geen of onvoldoende aanbod tegenover heeft, meestal wegens de
gebrek aan middelen. Dit werd ook bevestigd door de regioanalyse. Dit creëert vervolgens ver-
grotere kost die aan deze specifieke noden vasthangt ten opzichte van de opbrengst. Daarbij werd
schillende andere moeilijkheden en gebreken. Daarvan zijn het gebrek aan expertise, tijd, efficiëntie
reeds aangetoond dat de impact van economische factoren zoals desindustrialisatie, delokalisatie en
en doeltreffendheid nog maar enkele voorbeelden van. Dit terwijl vandaag innovatie overal op de
mondialisering bepalend is voor de evolutie en aard van de loontrekkende werkgelegenheid van-
agenda staat bij ondernemers en ook steeds meer bij die van beleidsmakers en van het middenveld.
daag. Ook demografische evoluties zoals de vergrijzing en ontgroening brengen nieuwe behoeften
Nieuwe demografische, socio-economische en maatschappelijke tendensen vragen hierom. Een dui-
met zich mee. Dit vertaald zich in de ontwikkeling van groei-en krimpsectoren. In deze meervormige
delijke innovatiestructuur biedt schaalvoordelen om doeltreffend te innoveren.
maatschappij neemt de sociale economie verder de vorm aan als een opkomende sector die steeds onmisbaarder is naarmate er een adequaat antwoord nodig is op deze nieuwe uitdagingen van de (wereld)economie en de maatschappij. De mogelijkheid te voldoen aan nieuwe sociale behoeften die de laatste decennia zijn gebleken, kan het belang van de sociale economie alleen maar kracht bijzetten. Ook personen in een precaire financiële en/of familiale situatie kunnen zich hierop beroepen voor een aangenamere levenssfeer. Tenslotte zijn er talrijke initiatieven die bijdragen tot de sociale cohesie en aangename buurt, gemeente of stad.
12 Gespecialiseerde dienst voor Trajectbepaling- en Begeleiding
3. Projectontwikkeling stimuleren
Het is een antwoord op enerzijds het hoog risicogehalte dat investeren met zich meebrengt waar ook sociale-economieondernemingen mee worden geconfronteerd. Anderzijds komt het tegemoet aan de obstakels die lokale besturen ervan weerhouden nieuwe projecten te ondersteunen/een innovatief beleid te voeren. Binnen een gemeenschappelijk kader kunnen namelijk trajecten ontwikkeld worden die de kostprijs, het risico en de kwaliteit aanzienlijk verbeteren. De efficiëntie van de huidige inspanningen op lokaal niveau wordt verhoogd. Maatschappelijke trends brengen nieuwe vragen en vragen tegelijk om nieuwe antwoorden. De bewuste consument wil op het juiste moment op maat bediend worden. Aan de andere kant ziet het beleid zich steeds meer genoodzaakt oplossingen te vinden voor deze maatschappelijke gevolgen. De complexiteit hiervan is het meest voelbaar op lokaal vlak.
36
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
37
Deze maatschappelijke gevolgen kunnen ook gezien worden als nieuwe groeimarkten, waarbij nieuwe opportuniteiten zich aanbieden. Door een tijdige en goed uitgewerkte projectontwikkeling kan op die opportuniteiten ingespeeld worden. De mogelijkheden van lokale besturen om in de toekomst nieuwe noden op te vangen, is grotendeels afhankelijk van hun strategische keuzes van vandaag, waaronder de keuze ook andere actoren al dan niet te betrekken in het beleid. Een efficiënte kennis- en informatie-uitwisseling is hierbij noodzakelijk. Het verwerven van een zo breed mogelijke kennis en draagvlak is immers een basisvereiste om een doeltreffende uitvoering te realiseren van het lokaal werkgelegenheidsbeleid.
4.4 ACTIES Zoals in hoofdstuk III aangegeven werd in de eerste fase van het project ingezet op de bekendmaking en informatieverspreiding van het project dat van Vlaanderen uitging en de inhoud ervan. Nu willen wij hierop verder bouwen en deze aanpak doorzetten. In zijn contacten heeft het Streekoverleg immers steeds aandacht voor de lokale eigenheid van alle 21 de lokale besturen en wil zich daarbij zo laagdrempelig mogelijk opstellen bij de vraag naar ondersteuning. Daarbij streeft het RESOC er naar ondersteuning op maat aan te bieden. De door de afgenomen scan vastgestelde knelpunten en opportuniteiten vormen nu de basis om een effectieve regierol verder te ontwikkelen en in te spelen op lokale noden via een aanvullende dienstverlening en/of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden met andere lokale besturen die dezelfde noden kennen. Dit plan pretendeert niet feilloos en pasklaar te zijn, op basis van een aantal concrete voorstellen wordt een aanzet gegeven en een eerste model aangereikt om een optimale en duurzame uitbouw van de regierol van lokale diensten te faciliteren en te ondersteunen. Wellicht zullen in de loop van het project zaken worden bijgestuurd, in samenspraak met de betrokken actoren.
4.4.1 Samenwerking integreren 4.4.1.1 Efficiënte inzet financiën 1. Klaverbladfinanciering: • Gedeelde verantwoordelijkheid Naar een verdere optimalisering van de beschikbare budgetten en een verfijning van de klaverbladfinanciering. In overleg met de VVSG, de Koepel Lokale Diensteneconomie en de Vlaamse Stuurgroep dient een duurzaam financieringsmodel uitgewerkt te worden dat uitgaat van de gedeelde verantwoordelijkheid van het Federale, Vlaamse en lokale niveau, met de betrokkenheid van alle beleidsdomeinen en - waar mogelijk - met inbreng van het werkveld en de eindgebruiker. De verdere uitbouw van de lokale diensteneconomie vergt echter verdere optimalisering van de beschikbare budgetten en een verfijning van de klaverbladfinanciering. • Werkmap Om een duurzaam beleid vanuit de lokale besturen te realiseren wil het Streekoverleg een werkmap ontwikkelen bestemd voor de financieel verantwoordelijken. Concreet moet dit verdere uitleg inhouden over ondermeer het opzetten en beheren van een klaverbladfinanciering. Ook de voordelen en de al dan niet mogelijke combinaties van tewerkstellingsmaatregelen zullen worden belicht (bvb. omzetting van activa-jobs naar SINE-jobs in de lokale diensteneconomie). • Nieuwe subsidiëringsmogelijkheden Andere mogelijke subsidiekanalen blijven opvolgen en opportuniteiten die zich bij projectoproepen aanbieden doorgeven aan de betrokken lokale actor. Verder verkennen van mogelijke subsidiëringsmogelijkheden (Programma voor Plattelandsontwikkeling, Koning Boudewijnstichting, Programmatorische Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie, Cera-
2. Nieuwe financieringsmethodiek: Oprichten van lokaal fonds sociale economie: bedoeling is dat verschillende actoren (bijv. overheden, business angels, …) investeren om de uitbouw van sociale economie in ZOV te stimuleren. Het precieze doel en de rechtsvorm van het fonds moeten aangepast zijn aan de (lokale) noden van sociale-economieorganisaties. Maar vragen die bijv. bestaan zijn: moet het fonds giften uitkeren of moet het om renteloze leningen gaan? Moet gekozen worden voor een vzwstructuur of een coöperatieve vennootschap? Het fonds zou gekoppeld kunnen worden aan het voorstel om een keurmerk voor sociale economie op te richten. Het idee van een lokaal fonds wordt positief onthaald. De lokale besturen en RESOC ZOV gaven hun akkoord voor een verdere uitwerking van dit idee. RESOC ZOV zal zich daarom verdiepen op het potentieel van een gecentraliseerd regionaal fonds.
4.4.1.2 Personeelsinzet 1. Actor versus regie • Huidige focus van lokale besturen als actor verder verschuiven naar een eerder beleidsmatige sturing (‘regie’). De uitvoering door sociale-economieorganisaties laten uitvoeren, al dan niet via outsourcen. • Deze discussie met de betrokken actoren opstarten om verder uit te maken wie het beste geplaatst is om een bepaalde dienst te vervullen. Dit gesprek dient gevoerd te worden tijdens de diverse overlegmedia. • Kosten versus baten van personeelsinzet in kaart brengen. 2. Informeren en ondersteunen • Vanuit Streekoverleg verdere ondersteuning op maat bieden en op regelmatige tijdstippen informeren over bepaalde mogelijkheden die zich aanbieden, wijzigingen in het beleid, projectoproepen… . • Studiedag organiseren over de inhoud van sociale clausules.
4.4.1.3 Samenwerkingsovereenkomsten 1. Voor verdere groei van lokale diensteneconomie moeten de verschillende beleidsdomeinen inspelen op deze nieuwe werkvorm bij de operationele uitvoering: De inhoud en mogelijkheden van de brede invulling van samenwerkingsovereenkomsten toelichten door toelichtend document op te stellen. 2. Database met ‘goede praktijken’ opmaken van binnen en buiten de regio waarbij ingegaan wordt op verschillende samenwerkings-/uitbestedingsvormen. 3. Op basis van vastgestelde noden en knelpunten tijdens de regiotoer, een matching maken tussen lokale besturen onderling en/of sociale-economieorganisaties. De verschillende partijen in contact brengen met elkaar om de mogelijkheid toe te reiken synergiën uit te bouwen. Indien men dit wenst zal het Streekoverleg als overlegmedium optreden.
4.4.2 Communicatie reguleren Verschillende acties zullen worden ondernomen per verschillende doelgroep/actor om sociale economie te versterken. Twee speerpunten daarbij zijn het uitwisselen van kennis en informatie en afstemmen van vraag en aanbod.
4.4.2.1 Sociale economie 1. Het aanbod aan diensten van de regionale sociale-economie-initiatieven breder verspreiden binnen de lokale besturen, ondermeer op basis van de vastgestelde noden tijdens de regiotoer. Dit kan door een document op te stellen met een overzicht waar per soorten activiteiten de organisaties worden opgesomd die dit aanbieden.
foundation, Nationale loterij…) en mogelijkheden van initiatieven zoals Trividend en Hefboom vzw nagaan. 38
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
39
2. Interactieve contactmomenten, vb. speeddating • Speedating: de bedoeling is dat ieder, aan de hand van een inbreng vanuit zijn eigenheid en knowhow, diverse competenties samen legt om zo tot de meest voordelige aanpak te komen voor alle spelers. • Een beurs waar vraag en aanbod van lokale besturen en sociale-economieorganisaties aan bod komen. 3. Communicatie met de sociale-economieorganisaties versterken: • Er vinden reeds op regelmatige tijdstippen uitwisselingsmomenten plaats tussen het RESOC en deze actoren. Nu willen we ook interactiemomenten organiseren tussen deze organisaties en lokale besturen. Deze actoren beschikken immers over ruime expertise waar zowel het RESOC als lokale besturen zich op kunnen beroepen. Ook de voordelen van de uitbesteding van bepaalde LDE-initiatieven kunnen hier aangekaart worden (o.a. naar omkadering en middelen).
4.4.2.2 Bevolking 1. In kaart brengen van noden, de wijze om dit te doen zal besproken worden met de betrokken lokale actoren. Er wordt gedacht aan een enquête, eventueel bij het personeel van de lokale besturen, bij OCMW-cliënteel, tweeverdieners, ouderen… 2. Stimuleren van de invoering van het dienstaanbod op de website www.dienstenwijzer.be en dit per zorggebied Lokale Werkwinkel. 3. Als lokaal bestuur een meer gerichte communicatie voeren over het aanbod, daarbij eventueel beroep doen op adviesorganen.
4.4.2.3 Normaal Economisch Circuit (NEC) 1. Via samenwerking en overleg met de werkgeversorganisaties zoeken naar een geschikte manier voor een betere bekendheid van de sociale economie en de verschillende voordelen die het biedt aan ondernemingen in de privé-sector. 2. Goede voorbeelden bundelen die het imago van sociale economie tot zijn recht brengen en het aanvullend karakter van deze dienstverlening benadrukken. Daarbij kijken we niet enkel naar ‘good practices’ binnen de openbare sector, maar willen we ook buiten onze regio zoeken naar dergelijke voorbeelden binnen de privé-sector. 3. Een idee die kan worden uitgewerkt is het organiseren van een ‘beurs’, voorafgegaan door een debat waar het nut en de rol van deze aanvullende dienstverlening in de privé uitgebreid wordt bediscussieerd.
4.4.2.4 Andere gemeentediensten • In overleg met de lokale besturen, een bevraging voeren bij de andere diensten binnen een lokaal bestuur, zoeken naar opportuniteiten, inefficiëntheden en de mogelijkheden die het sociale-economieaanbod biedt onder de aandacht brengen.
4.4.2.5 OCMW - gemeentebestuur • Naar een concreet afsprakenkader gaan en afstemmen van de doelen en strategiën.
4.4.2.6 Centralisatie bevoegdheden • Ondanks de aanstelling van een verbindingsambtenaar binnen ieder lokaal bestuur, blijft er nood aan een gestuurde communicatie tussen de (vaak) verschillende bevoegde beleidsvoerders en personeelsleden. Ook één duidelijk aanspreekpunt naar buiten toe zou communicatie van en naar de bevolking, sociale-economieorganisaties, het Streekoverleg, enz. beter sturen en de juiste vraag bij de juiste persoon/instantie loodsen.
4.4.2.7 Lokaal beleid 1. Onderzoek inzetten naar de financiële vertaling van de maatschappelijke meerwaarde van sociale economie en lokale diensteneconomie in het bijzonder. Een eerste piste hierbij is het onderzoek dat recent door het VOSEC13 werd opgestart.
13 Vlaams Overleg Sociale Economie
2. Op verschillende overlegmedia (RESOC-vergaderingen, Burgemeesteroverleg, Parlementair overleg, overleg met OCMW-voorzitters, regiotafels…) de discussie op gang brengen over de rol, de perceptie en de positie van de sociale economie ten opzichte van het beleid. Daarbij gerichte informatie geven over de sector in de praktijk. 3. Uitwisselingsmoment organiseren tussen de sociale-economieorganisaties en de lokale beleids makers. 4. De beleidsdoelstellingen van verschillende verwante domeinen op elkaar afstemmen: hierbij de verschillende schepenen en diensthoofden samenbrengen om de wijze waarop elk zijn beleidsdoelstellingen wil realiseren te stroomlijnen.
4.4.2.8 Streekoverleg ZOV 1. Regelgevend kader • Het Streekoverleg wil een signaalfunctie opnemen en een spreekbuis zijn voor zowel de lokale besturen als de sociale-economie-initiatieven in de regio. Dit, ondermeer door de noden, vragen, knelpunten… die er leven bundelen en aankaarten bij de hogere bevoegde beleidsinstanties. • Omgekeerd wil het Streekoverleg wijzigingen in het beleid of opportuniteiten die zich aanbieden (bvb. projectoproepen) opvolgen en waken dat dit de lokale actoren bereikt. • Het Streekoverleg zal permanente ondersteuning blijven bieden bij de verklaring en toepassing van (nieuwe) regelgeving en beleidsmaatregelen. 2. Netwerk en overleg • In eerste instantie dient de aangenomen strategie te worden gedragen door de RESOC/ SERR-leden. Daarom zal steeds een terugkoppeling worden gemaakt naar het verloop van het project, de stand van zaken en zal steeds de mogelijkheid bestaan tot het geven van opmerkingen, waarbij de aanpak indien nodig zal worden aangestuurd. Daarnaast zullen de lokale besturen en sociale-economieorganisaties op regelmatige tijdstip uitgenodigd worden op de regiotafels. • Om effectief te zijn, zal de ondersteuningsopdracht vanuit de RESOC-werking verder op maat ingevuld worden van en in overleg en wisselwerking met de betrokken steden en gemeenten. Diverse communicatiekanalen en overlegmomenten zullen daartoe blijven worden ingezet: SERR/RESOC –vergaderingen, Burgemeestersoverleg, OCMW-voorzittersoverleg, Parlementair overleg, Forum lokale werkgelegenheid Zuid-Oost-Vlaanderen, Lokale Werkwinkels, PWA-overleg, Regiotafels Sociale economie met de lokale besturen, Regiotafels Sociale economie met de sociale-economieorganisaties. Uiteraard zal er ook een regelmatige terugkoppeling tussen de verschillende stuurgroepen worden georganiseerd. • Vanuit het Streekoverleg en als vertegenwoordiger van de regio Zuid-Oost-Vlaanderen, deelnemen aan verschillende netwerken zoals VVSG en hun Lerend Netwerk, de Vlaamse Stuurgroep en zelf een actieve inbreng .
4.4.2.9 Sociale partners (via RESOC/SERR) • Betrekken en raadplegen van de sociale partners bij het uitstippelen van de strategie en bij de uitvoering van de geplande acties. Er zal regelmatig worden teruggekoppeld. Zo kan het Streekoverleg terugvallen op een breed draagvlak.
4.4.2.10 PWA • Zoeken naar mogelijkheden van samenwerking met lokale-diensteneconomie-initiatieven. Hiervoor zal overleg met de betrokken actoren plaatsvinden en zal gezocht worden naar voorbeelden uit de praktijk.
40
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
41
4.4.2.11 Interactie met de centrumstad Aalst voortzetten. • Er zal immers overleg blijven worden voorzien omtrent het project met de regieconsulent. Vanuit het Streekoverleg zullen we blijven participeren aan twee ad-hocwerkgroepen van Aalst: ‘Duurzame tewerkstelling voor kansengroepen’ en ‘Problematiek infrastructuur en gebouwen/ sociale-economieorganisaties’.
4.4.2.12 Bevorderen instroom en doorstroom 1. Een eerste stap is de instroom naar de sociale economie en de doorstroom naar het reguliere circuit in kaart te brengen, door ondermeer een balans op te maken van de doorstroom van kansengroepen uit de sociale economie naar de reguliere arbeidsmarkt. Tot nog toe is er geen duidelijk zicht op het aantal succesvolle doorstromingen van doelgroepwerknemers, noch van het duurzaam karakter ervan. Er zal hierbij gepolst worden naar een mogelijke samenwerking met de Arteveldehogeschool die hier onderzoek naar voert. Ook andere regio’s zullen bevraagd worden. 2. Vervolgens worden de knelpunten die hier een rol spelen in kaart gebracht, in combinatie met de voorwaarden die vervuld moeten zijn voor duurzame doorstroming. In overleg met organisaties actief in toeleiding naar werk, met de bedrijfswereld en met werkgeversverenigingen onderzoeken hoe de werknemers die klaar zijn om door te stromen, beter kunnen toegeleid worden. Zo kan een toeleidingsplan worden ontwikkeld waarbij, om doeltreffend te zijn, beroep wordt gedaan op alle betrokken organisaties, zoals VDAB, OCMW, opleidings- en begeleidingsorganisaties. 3. Bedrijfsbezoeken organiseren die de bekendheid van de jobs in de sociale-economiesector en de specifieke kenmerken hiervan verhogen bij potentiële toeleiders. 4. Zowel in kader van toeleiding naar sociale economie als toeleiding van sociale economie naar de reguliere sector zullen uitwisselingsmomenten worden georganiseerd. Dit kan ondermeer door bedrijfsbezoeken te organiseren naar sociale-economie-initiatieven voor toeleiders en reguliere bedrijven of het organiseren van een jobbeurs waar werkgevers uit één of meerdere werkvormen van de sociale economie hun vacatures bundelen en informatie verstrekken over de verschillende tewerkstellingsmogelijkheden. Kennisuitwisseling tussen reguliere en sociale economie inzake HR-instrumenten voor begeleiding van kansengroepen. Vaste kanalen uitwerken voor de uitwisseling van vraag en aanbod van geschikt personeel. Bovendien kan gebruik worden gemaakt van de methodiek van Supported Employment. Die voorziet in doorstroom naar reguliere tewerkstelling met extra begeleiding door de vroegere werkgever uit de sociale economie, zowel in een voorbereidende fase als tijdens de eerste maanden van nieuwe tewerkstelling. Zo is de invoegmaatregel een belangrijk instrument voor rechtstreekse inschakeling van doelgroepwerknemers in de reguliere arbeidsmarkt. De loonsubsidie is immers beperkt in de tijd zodat de werknemer automatisch doorstroomt. 5. Op overlegmedia kunnen kwantitatieve streefdoelen worden gelinkt aan de creatie van meer nieuwe jobs in de sociale economie in Zuid-Oost-Vlaanderen. Deze hoeven echter niet bindend te zijn (o.a. rol van de economische conjunctuur en andere externe factoren) maar eerder stimulerend. 6. Optimaal benutten opleidingsaanbod: • Het opleidingsaanbod van ondermeer de sectoren bouw, social-profit en vervoer kennen het hoogst aantal vragen van en de langste wachttijden voor werkzoekenden. Een betere afstemming is hierbij noodzakelijk. • De inzetbaarheid van deze werkzoekenden verhogen vraagt extra inspanningen, die moeilijk enkel door de bedrijven kunnen gedragen worden. Bepalende factoren zijn immers niet zozeer technische vakkennis, maar vooral arbeidsattitude, kennis van het Nederlands, mobiliteit, psychosociale aspecten enz. Alle actoren omtrent opleiding samenbrengen. • Aanbieden van extra, maatgerichte opleidingen en coachings tijdens de eerste cruciale
7. Taalproblematiek: Een rondetafel met de betrokken steden/gemeenten zal hieromtrent worden georganiseerd. Het Streekoverleg zal eveneens een overleg met VDAB, Huis van het Nederlands en andere relevante actoren organiseren om de problematiek beter in kaart te brengen en daarbij suggesties en voorstellen te doen voor oplossingen. Het Streekoverleg heeft tot doel de komende maanden, in overleg met de lokale besturen en andere betrokken actoren, een globaal actieplan uit te werken. De eerste verkennende gesprekken vonden reeds plaats.
4.4.3 Projectontwikkeling stimuleren 4.4.3.1 Maximaal benutten van tewerkstellingsmaatregelen • Zoeken waar te weinig of geen gebruik wordt gemaakt van tewerkstellingsmaatregelen en meer voordelige opportuniteiten opsporen (bijvoorbeeld Sine i.p.v. activa).
4.4.3.2 Arbeidszorginitiatieven • In overleg met het RWO de mogelijkheden nagaan voor het creëren van bijkomende arbeidszorginitiatieven in de regio.
4.4.3.3 Benutten projectoproepen • Als er oproepen zijn: daarop voorbereid zijn. Het Streekoverleg is bereid om samen met lokale besturen en sociale-economieorganisaties op voorhand een subsidiedossier op te maken, ongeacht of men dit, eenmaal een oproep is gelanceerd, men daarop indient.
4.4.3.4 Database good practices • Duidelijk beeld van het diverse bestaande aanbod met bijzonder aandacht voor de verschillende mogelijke combinaties.
4.4.3.5 Focus bij innovatieve projecten verbreden/verleggen 1. Een database ter beschikking stellen waar lokale besturen zich op kunnen beroepen bij de ontwikkeling en uitbouw van diensten i.k.v. lokale diensteneconomie. Concreet moet dit een bundeling aan goede praktijkvoorbeelden inhouden, zowel van binnen als buiten de regio Zuid-OostVlaanderen. 2. Toepassen van de meest geschikte tewerkstellingsmaatregel of regelgeving.
4.4.3.6 Inspelen op nieuwe niches 1. Brainstormsessies met lokale actoren. 2. Verkennen van vernieuwende activiteiten in andere regio’s. 3. Project Zorg Doel is om op basis van een aantal overlegmomenten concrete projectideeën uit te werken in samenwerking met de lokale actoren door af te toetsen hoe ondermeer lokale diensteneconomie een aanvulling kan zijn op de reeds bestaande zorgvoorzieningen. Op basis van de resultaten uit een eerste globale literatuurstudie en een eerste overleg tussen Stad en OCMW Aalst, Kaho Sint-Lieven en het Streekoverleg is het initiatief genomen meerdere brainstormmomenten te organiseren omtrent mogelijke nieuwe niches voor sociale tewerkstelling in de zorgsector. Nieuwe niches binnen de zorgsector houden ook voor dit domein kansen in naar bijkomende tewerkstelling en aanvullende dienstverlening. De (onverwacht) grote respons hierop over gans Vlaanderen, kan enkel wijzen op het belang en vooral het potentieel van deze piste. Ondermeer OCMW’s zien hier diverse opportuniteiten in het kader van aanvullende dienstverlening vanuit lokale diensteneconomie, daarbij bestaat een grote vraag naar diepgaand onderzoek. Het Streekoverleg zal zich hierop toespitsen.
maanden van tewerkstelling kunnen voor deze werkzoekenden uit de kansengroepen bijkomende jobs worden gecreëerd. 42
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
43
4.5 CONCRETE TOEPASSING: SOCIALE TEWERKSTELLING IN DE ZORG
voor 15%. Voor poetshulp wordt meer dan de helft ervan in het arrondissement Aalst (55%) geleverd
In verschillende hoofdstukken werd erop gewezen dat de perspectieven van een sterk verouderende
het nog steeds om 32% gaat.
bevolking, in combinatie met een vertraging in de groei van het aantal jongeren, en de daaruit vloeiende krapte op de arbeidsmarkt, een onmiskenbare impact zullen hebben op het maatschappelijk leven en de socio-economische situatie van ons land. Op verschillende domeinen bereidt men zich hierop voor en zoekt men naar manieren om dit op te vangen. Zo besloot WZC Sint-Vincentius uit Erpe-Mere een pioniersrol op te nemen en opende dit voorjaar (2010) een dagopvanginitiatief voor beginnende dementerenden zodat ook zij langer thuis kunnen blijven terwijl partners en/of mantelzorgers ontlast worden.
door de openbare sector. In het arrondissement Oudenaarde gaat het om een kleiner aandeel hoewel
4.5.2 Zorg en sociale economie: focus op WZC Als we de beschreven tendensen doortrekken naar de zorgsector, waar het aantal zorgbehoevenden samen met de werkdruk sterk zal stijgen terwijl het aanbod personeel schaarser zal worden, kunnen we het volgende stellen: indien bijvoorbeeld een rusthuis het groeidend aantal noden en behoeften van zijn bewoners zal laten opvangen door regulier betaald personeel, zal ofwel de dagprijs voor de senior aanzienlijk moeten stijgen ofwel zal er voorzien moeten worden in een grotere subsidiëring.
Ook het Streekoverleg wil een antwoord bieden op deze nieuwe tendensen. Vanuit het luik ‘Zorg’ wordt momenteel een Zorginnovatiecluster uitgebouwd, waarbij ook wordt gezocht naar niches bin-
Deze sector kent vandaag al een tekort aan werkkrachten en zorgkundigen moeten steeds vaker nietgespecialiseerde taken erbij nemen. Er is echter nog een derde optie, deze van de sociale economie.
nen de zorgsector waar sociale tewerkstelling kan ingezet worden.
Door een aantal taken op te splitsen en waar mogelijk een externe organisatie of doelgroepwerkne-
4.5.1 Prognose werkgelegenheid in de zorgsector
werk waardoor hun werkkwaliteit kan stijgen en doelgroepwerknemers kunnen in aanmerking komen
Als gekeken wordt naar de werkgelegenheid in de sectoren gezondheidszorg en maatschappelijke
lijke diensten op zich te nemen.
mers in te schakelen. Dit kan kostenefficiënt werken. Zorgkundigen worden ontlast van bijkomend
dienstverlening is vast te stellen dat beide sectoren in Zuid-Oost-Vlaanderen steeds meer jobs kunnen aanbieden. Vanuit regionaal perspectief bekeken is de zorgsector één van de belangrijkste sectoren. Op basis van gegevens van VDAB (Arvastat) wordt in onderstaande tabellen weergegeven hoeveel vacatures er voor de sectoren bijkwamen. Noteer echter wel dat VDAB niet alle openstaande vacatures ontvangt.
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Laag of geen vereiste
65
63
53
65
77
102
43
93
93
125
Middengeschoold
68
58
48
60
42
76
49
72
95
76
Hooggeschoold
86
101
125
170
158
147
170
170
167
170
TOTAAL
219
222
226
295
277
325
262
335
355
371
organisaties – kunnen ook uitbesteed worden aan externe bedrijven, waarbij die externe organisatie optreedt als werkgever en taken uitvoert in opdracht van het WZC. Uit een onderzoek gevoerd door Hefboom vzw, in opdracht van de Provincie Limburg, werden nog een aantal noden in kaart gevraagd, ondersteuning bij volgende taken: wandelen met de bewoners, herstelwerk in wasserij, verdelen van linnen, bewoners helpen bij toilet, met bewoners naar de winkel gaan. Uit het onderzoek van Hefboom vzw kunnen ook drie opties naar voren worden geschoven, met vooral een focus op (residentiële) seniorenzorg: • Individuele tewerkstelling Er bestaan reeds pilootprojecten die werkzoekenden uit de kansengroepen (langdurig werklozen,
Openstaande vacatures in Zuid-Oost-Vlaanderen, sector maatschappelijke dienstverlening 2000-2009 Scholingsgraad
Taken zoals groenwerk, catering en onderhoud – waarvoor lokale besturen al beroep doen op die
op basis van een bevraging bij bewoners en personeelsleden van WZC’s. Er was vooral vraag naar
Openstaande vacatures in Zuid-Oost-Vlaanderen, sector gezondheidszorg 2000-2009 Scholingsgraad
voor tewerkstellingsmaatregelen. De ‘derde sector’ leent er zich dus perfect toe om maximaal derge-
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Laag of geen vereiste
24
19
20
23
23
23
30
67
106
128
Middengeschoold
27
21
9
21
15
15
11
15
31
21
Hooggeschoold
18
20
33
21
19
21
17
37
36
51
TOTAAL
69
60
62
65
57
59
58
119
173
200
Bron: Zorgeconomie in Zuid-Oost-Vlaanderen. Analyse en toekomstvisie | Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen
Vast te stellen is dat zowel ziekenhuizen, woon- en zorgcentra (WZC’s) als thuisverplegingsdiensten
arbeidsgehandicapten, enz.) opleiden en bemiddelen naar een tewerkstelling in een rusthuis of in de thuiszorg. Deze mensen worden vooral ingezet als logistieke hulp, onderhoudsmedewerker of keukenpersoneel. Na een inwerkstage worden zij vaak opgenomen tot het reguliere personeel. De verschillende tewerkstellingsprogramma’s en contractvormen waar beroep op kan worden gedaan zijn: via OCMW artikel 60, Vlaamse ondersteuningspremie (VOP), Gesubsidieerde contractuele, Gesco Wep+.Daarnaast is er ook een mogelijkheid om mensen in residentiële zorginstellingen te laten meehelpen vanuit de arbeidszorgmethodiek ‘begeleid werken’. Uiteraard is daar de nodige omkadering voor nodig.
meer verplegend personeel zullen nodig hebben. Waar de stijging bij ziekenhuizen tussen 1999 en
• Enclavewerking
2019 ‘beperkt’ blijft tot ongeveer 20% zien we dat de nood in de thuisverpleging stijgt met meer dan
Zoals in bedrijven reeds voorbeelden bestaan van enclavewerking door beschutte werkplaatsen, kan
40% en die voor WZC’s met bijna 60%. Gezien het feit dat WZC’s vandaag reeds grote moeilijkheden ondervinden om verplegend personeel aan te trekken, ziet de toekomst er niet rooskleurig uit indien er geen veranderingen gebeuren. (Oudere) zorgbehoevenden die thuis verblijven, kunnen terugvallen op gezinszorg en aanvullende thuiszorg. Gezinszorg is hulp- en dienstverlening die bestaat uit persoonsverzorging, huishoudelijke hulp en schoonmaakhulp. Aanvullende thuiszorg (en logistieke hulp) is het hulp- en dienstverleningsaanbod aan huis dat bestaat uit schoonmaakhulp, klusjeshulp en/of oppashulp. Zowel voor gezinszorg als voor aanvullende thuiszorg bestaan private en openbare aanbieders. Aalst, Erpe-Mere, Geraardsbergen, Haaltert, Ronse en Zwalm bieden vanuit het OCMW gezinszorg aan. In Zuid-Oost-Vlaanderen is de private sector goed voor ongeveer 85% van de gezinszorg en de publieke
dit ook perfect in een rusthuis worden toegepast. Kleine groepen medewerkers (vaak een vijftal doelgroepwerknemers) kunnen er onder leiding van een deskundige begeleider heel wat arbeidsintensieve taken voor hun rekening nemen. Door taaksplitsing van de eenvoudige en routinematige taken, kan het zorgkundig personeel zich meer concentreren op de sterk toenemende verzorgende taken. • Lokale diensteneconomie Ook lokale diensteneconomie kan worden uitgebouwd in de zorgsector waarbij doelgroepwerknemers ondersteunende taken opnemen zoals bewoners helpen bij eten, koffie brengen, bewoners naar kinesitherapeut of kapper brengen. Zowel leidinggevenden als directie gaven aan dat deze taken op de afdelingen, samen met de technische dienst, prioritair zijn. Daarbij moet erover gewaakt worden dat deze diensten aanvullend zij, aangezien dit een van de vereiste criteria is van het decreet lokale diensteneconomie.
44
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
45
Bijlagen en Colofon
46
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Bijlagenoverzicht Bijlage 1
Werkloosheids-, activiteits-, werkgelegenheids- en werkzaamheidsgraad per lokaal bestuur in Zuid-Oost-Vlaanderen
48
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Bijlage 2
Regionale in- en uitgaande pendel - 2007
Bijlage 3
Arbeidsmarktanalyse Zuid-Oost-Vlaanderen
Bijlage 4
Korte arbeidsmarktanalyse lokale besturen Zuid-Oost-Vlaanderen
Bijlage 5
Kennis Nederlands anderstalige NWWZ
Bijlage 6
OCMW-cliënteel in Zuid-Oost-Vlaanderen
Bijlage 7
Vragenlijst wisselwerking sociale economie en lokale besturen
Bijlage 8
Monitor Sociale Economie, Departement WSE: verklarende woordenlijst
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
49
Bijlage 1
Werkloosheids-, activiteits-, werkgelegenheidsen werkzaamheidsgraad per lokaal bestuur in Zuid-Oost-Vlaanderen
Lokaal bestuur
Oost-Vlaanderen (2010) • Studiedienst van het Huis van de Economie Provincie OostVlaanderen
Bron: www.vdab.be (Arvastat)
Bron: www.steunpuntwse.be (Cijfers)
50
Lokaal bestuur
Werkloosheids° gem. 2008
7,06
Vlaanderen
70,8
Oost-Vlaanderen
7,00
Oost-Vlaanderen
72,3
RESOC Dender-Waas
6,29
RESOC Dender-Waas
71,3
RESOC Gent
9,31
RESOC Gent
72,0
RESOC Meetjesland
4,96
RESOC Meetjesland
73,0
RESOC ZOV
6,66
RESOC ZOV
73,3
Arr. Aalst
6,71
Arr. Aalst
73,7
Arr. Oudenaarde
6,52
Arr. Oudenaarde
72,9
1
3,29
1
Ronse
68,2
Horebeke
2
Kruishoutem
3,49
2
Geraardsbergen
72,4
3
Wortegem-Petegem
3,61
3
Maarkedal
72,6
Regionale in- en uitgaande pendel - 2007 Uitgaande pendel
RESOC ZOV
Aantalwerkenden
Wonend in RESOC ZOV
148.185
en werkend buiten RESOC ZOV
82.621
%
56%
Top-5 pendelregio’s
Brussels H. Gewest
29.511
36%
RESOC Gent
13.731
17%
RESOC Halle-Vilvoorde
13.515
16%
RESOC Dender-Waas
5.173
6%
RESOC Meetjesland
3.396
4%
Aantalwerkenden
%
4
Maarkedal
4,36
4
Lede
72,7
5
Zingem
4,47
5
Ninove
72,9
6
Zwalm
4,56
6
Aalst
73,2
RESOC ZOV
7
Zottegem
4,91
7
Lierde
73,3
8
Kluisbergen
5,12
8
Horebeke
73,7
Werkend in RESOC ZOV
95.219 29.441
31%
RESOC Halle-Vilvoorde
4.964
17%
RESOC Dender-Waas
4.714
16%
RESOC Gent
4.014
14%
Inkomende pendel
9
Sint-Lievens-Houtem
5,15
9
Zottegem
73,9
en wonend buiten RESOC ZOV
10
Brakel
5,20
10
Erpe-Mere
73,9
11
Lierde
5,32
11
Kruishoutem
74,0
Top-5 pendelregio’s
12
Haaltert
5,36
12
Herzele
74,2
13
Erpe-Mere
5,43
13
Oudenaarde
74,3
14
Herzele
5,48
14
Denderleeuw
74,3
15
Oudenaarde
5,72
15
Wortegem-Petegem
74,4
16
Lede
5,86
16
Kluisbergen
74,4
RESOC Zuid-West-Vlaanderen
2.732
9%
17
Ninove
6,45
17
Brakel
74,5
18
Denderleeuw
7,03
18
Sint-Lievens-Houtem
74,6
RESOC Meetjesland
2.730
9%
19
Geraardsbergen
7,04
19
Haaltert
74,8
20
Aalst
8,49
20
Zwalm
74,9
21
Ronse
13,35
21
Zingem
75,4
Lokaal bestuur
Bron: Sociaal-economische situatieschets van
Werkloosheids° gem. 2009
Vlaanderen
Bijlage 2
Werkloosheids° gem. 2009
Lokaal bestuur
-53.180
Bron: Vlaamse Arbeidsrekening
Werkloosheids° gem. 2008
Vlaanderen
69,7
Vlaanderen
66,7
Oost-Vlaanderen
65,4
Oost-Vlaanderen
68,0
RESOC Dender-Waas
57,9
RESOC Dender-Waas
67,5
RESOC Gent
55,1
RESOC Gent
66,4
RESOC Meetjesland
54,6
RESOC Meetjesland
70,0
RESOC ZOV
56,0
RESOC ZOV
69,0
Arr. Aalst
50,1
Arr. Aalst
69,7
Arr. Oudenaarde
61,9
Arr. Oudenaarde
68,3
1
Oudenaarde
98,5
1
Ronse
60,3
2
Aalst
74,9
2
Geraardsbergen
67,8
3
Kruishoutem
74,0
3
Aalst
67,9
4
Ronse
62,5
4
Ninove
68,5
5
Kluisbergen
61,7
5
Lede
68,9
6
Wortegem-Petegem
59,7
6
Maarkedal
69,7
7
Ninove
51,4
7
Lierde
69,9
8
Zottegem
51,2
8
Denderleeuw
70,0
9
Zingem
44,5
9
Erpe-Mere
70,4
10
Sint-Lievens-Houtem
41,9
10
Herzele
70,6
11
Erpe-Mere
41,7
11
Zottegem
70,6
12
Geraardsbergen
41,6
12
Oudenaarde
70,8
13
Maarkedal
39,0
13
Brakel
71,0
14
Brakel
34,8
14
Sint-Lievens-Houtem
71,0
15
Horebeke
34,8
15
Haaltert
71,1
16
Zwalm
31,5
16
Kluisbergen
71,2
17
Lede
30,9
17
Horebeke
71,8
18
Herzele
29,8
18
Zwalm
71,9
19
Denderleeuw
28,9
19
Kruishoutem
71,9
20
Lierde
26,2
20
Wortegem-Petegem
71,9
21
Haaltert
25,6
21
Zingem
73,0
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Pendelsaldo
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
51
Bijlage 3
Arbeidsmarktanalyse Zuid-Oost-Vlaanderen
Deze globale arbeidsmarktanalyse is een overzicht van het gemiddelde aantal werklozen in Zuid-OostVlaanderenin 2009. Naast een aantal algemene cijfers wordt het aantal werklozen volgens een aantal indelingen weergegeven. De cijfers van deze analyse zijn afkomstig van Arvastat (VDAB - http://arvastat.vdab.be) en uit de ‘Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen (2009)’.
1
2
NWWZ volgens verschillende indelingen
Onderstaand wordt dieper ingegaan op de groep van 12.369 werklozen. Achtereenvolgens wordt een indeling volgens geslacht, leeftijd, scholingsgraad, werkloosheidsduur én nationaliteit en origine gegeven. De laatste grafiek is een weergave van het aantal arbeidsgehandicapten. Daarnaast wordt de procentuele verdeling telkens weergegeven. Indeling volgens geslacht Indeling volgens geslacht
Algemene cijfers
14000
Onderstaand kan u een tabel terugvinden waarin per (Resoc)gemeente wordt weergegeven hoeveel werklozen er gemiddeld in 2009 en 2008 waren, hoeveel de werkloosheidsgraad gemiddeld in 2009 bedroeg, hoeveel beroepsactieven er in 2007 (berekeningsbasis werkloosheidsgraad 2009 voor VDAB) waren en hoeveel inwoners de desbetreffende gemeenten telden op 1 januari 2008.
Procentuele verdeling
12369
10000 8000
6369
NWWZ gem. 2008
WLH-gr. gem. 2009
6000 4000
Actieve bevolking 2007 (18-65j.)
bevolkingsaantal 2008
Aalst
3.216
2.722
8,49
37.198
78.271
Brakel
341
309
5,20
6.494
13.881
Denderleeuw
613
523
7,03
8.628
17.937
Erpe-Mere
507
453
5,43
9.266
19.201
1.057
957
7,04
14.880
31.667
Haaltert
471
435
5,36
8.681
17.528
Herzele
455
406
5,48
8.252
16.999
Horebeke
30
24
3,29
914
2.073
Kluisbergen
155
129
5,12
2.964
6.382
Kruishoutem
139
110
3,49
3.916
8.148
Geraardsbergen
Lede
493
449
5,86
8.283
17.473
Lierde
165
144
5,32
3.082
6.475
Maarkedal
130
117
4,36
2.938
6.446
1.130
1.064
6,45
17.357
36.219
805
670
5,72
13.780
29.050
1.411
1.225
13,35
10.445
24.639
Sint-Lievens-Houtem
237
221
5,15
4.550
9.534
Wortegem-Petegem
109
100
3,61
2.940
6.135
Zingem
148
110
4,47
3.254
6.953
Zottegem
578
526
4,91
11.685
24.660
Ninove Oudenaarde Ronse
Zwalm Arr. Aalst Arr. Oudenaarde
179
160
4,56
3.785
7.919
8.757
7.755
6,71
128.780
269.489
3.612
3.098
6,52
54.512
118.101
Prov. Oost-Vlaanderen
46.975
40.071
7,00
660.016
1.408.484
Vlaanderen
202.808
168.890
7,06
2.827.967
6.161.600
0 NWWZ gem. 2009
14000
Uit de tabel op pagina 1 is af te leiden dat de kleinere gemeenten vaak lage werkloosheidsgraden hebben. In 2009 had Ronse (13,35) immers gemiddeld de hoogste werkloosheidsgraad, terwijl die in Horebeke (3,29) het laagst was.
Vrouwen
48,50%
NWWZ gemiddelde 2009
100,00%
Vlaams gemiddelde: mannen: 52,0%, vrouwen: 48,0%
Procentuele verdeling
12369
12000
< 25 jaar
20,80%
25-50 jaar
51,80%
> 50 jaar
27,30%
NWWZ gemiddelde 2009
100,00%
10000 8000
6412
6000 4000
3381
2576
2000 0
NWWZ gem. 2009
<25j
25-50j
50+
Vlaams gemiddelde: +50=24,3%, 25-50=53,3%, -25=22,4%
Indeling volgens scholingsgraad
Procentuele verdeling
Inde ling volge ns scholingsgra a d 14000
12369
12000
laaggeschools
54,40%
middengeschoold
32,40%
hooggeschoold
13,10%
NWWZ gemiddelde 2009
100,00%
10000 8000
6736
6000
4008
4000 1625
2000 0
NWWZ gem. 2009
laaggeschoold
middengeschoold
hooggeschoold
Vlaams gemiddelde: lg=51,1%, mg=33,4%%, hg=15,5%
Indeling volgens werkloosheidsduur
het feit dat steden om diverse redenen vaker bewoners huisvesten of aantrekken die een grotere
werklozen hebben dat Oost-Vlaanderen (7,00) en Vlaanderen (7,06).
Aantal vrouwen
Inde ling volge ns le e ftijd
hoge werkloosheidsgraad hebben in vgl. met de (kleinere) gemeenten. Dit kan verklaard worden door
valt op dat zowel het arrondissement Aalst (6,71) als Oudenaarde (6,52) verhoudingsgewijs minder
Aantal mannen
Indeling volgens leeftijd
Globaal gezien kan gesteld worden dat vooral de steden uit de regio Zuid-Oost-Vlaanderen een relatief
afstand tot de reguliere arbeidsmarkt hebben. Wanneer gekeken wordt op arrondissementeel niveau
51,50%
6000
2000
NWWZ gem. 2009
Mannen
12000
Procentuele verdeling
Inde ling volge ns we rklooshe idsduur 14000
12369
12000
< 1 jaar werkz
57,10%
1-2 jaar werkz.
16,10%
> 2 jaar werkz.
13,10%
NWWZ gemiddelde 2009
100,00%
10000 7066
8000 6000
3309
4000
1994
2000 0
NWWZ gem. 2009
<1 jaar werkz.
1-2jaar werkz.
>=2 jaar werkz.
Vlaams gemiddelde: < 1j.=61%, 1-2j.=15,5%, > 2j.=26,8%
52
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
53
Indeling volgens origine en nationaliteit Indeling volgens origine en nationaliteit 14000
Bijlage 4
Procentuele verdeling niet-EU
5,80%
allochtonen
15,20%
NWWZ gemiddelde 2009
100,00%
Korte arbeidsmarktanalyse lokale besturen Zuid-Oost-Vlaanderen
12369
12000 10000 8000 6000 4000
1875
2000
713
0
NWWZ gem. 2009
niet-eu
allochtonen
Aandeel arbeidsgehandicapten in de groep NWWZ
Aandeel arbeidsgehandicapten in de groep van NWWZ 14000
Vlaams gemiddelde: niet-EU=8,4%, allochtonen=21,6%
12369
Procentuele verdeling arbeidsgehandicapten
18,0%
NWWZ gemiddelde 2009
100,00%
Arbeidsmarktanalyse Aalst Jongeren (< 25 jaar) M
V
Tot.
laaggeschoolden
241
121
362
> 1 jaar werkloos
94
50
144
arbeidsgehandicapten
34
19
allochtonen
56
44
8000 6000 4000
2231
2000 0
NWWZ gem. 2009
arbeidsgehandicapten
Vlaams gemiddelde: 15,2%
werklozen in opleiding: 948 (5,6% Vlaanderen: 16.820)
3 Focus op kansengroepen Op de volgende pagina worden een aantal kansengroepen en groepen die doorgaans meer moeilijkheden hebben om toe te treden tot de reguliere arbeidsmarkt onder de loep genomen door een combinatie van verschillende ‘kansenfactoren’ te maken. Vaak is het een combinatie van factoren die er voor zorgt dat iemand moeilijk aan een baan geraakt. Wanneer gefocust wordt op jongeren valt op dat 1.282 (10,4%) van de 12.369 werklozen in 2009
M
V
Tot.
laaggeschoolden
258
269
527
> 1 jaar werkloos
257
302
559
53
arbeidsgehandicapten
70
117
187
100
allochtonen
35
25
60
• NWWZ gem. 2009: 3216
• NWWZ gem. 2009: 3216
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 634
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 801
> 1 jaar werkloos
12000 10000
ouderen (> 50 jaar)
Arbeidsgehandicapten
M
V
Tot.
M
V
Tot.
laaggeschoolden
468
397
865
laaggeschoolden
217
209
426
< 25 jaar
94
50
144
< 25 jaar
34
19
53
> 50 jaar
257
302
559
> 50 jaar
70
117
187
allochtonen
114
120
234
> 1 jaar werkloos
171
192
363
arbeidsgehandicapten
171
192
363
allochtonen
14
19
33
• NWWZ gem. 2009: 3216
• NWWZ gem. 2009: 3216
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 1298
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 516
Allochtonen M
V
Tot.
laaggeschoolden
177
167
344
< 25 jaar
56
44
100
> 50 jaar
35
25
60
arbeidsgehandicapten
14
19
33
> 1 jaar werkloos
114
120
234
•NWWZ gem. 2009: 3216
Laaggeschoolden M
V
Tot.
< 25 jaar
241
121
362
> 50 jaar
258
269
527
> 1 jaar werkloos
468
397
865
arbeidsgehandicapten
217
209
426
allochtonen
177
167
344
• NWWZ gem. 2009: 3216 • NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 1836
• NWWZ allochtonen gem. 2009:678
jonger dan 25 en laaggeschoold waren. De groep van jonge laaggeschoolden bestond uit 853 jongens Jongeren (< 25 jaar)
werkloos waren, valt op dat het aantal mannen groter is, met respectievelijk 66,5% en 65,1%. Er kan 25 en laaggeschoold. Voor de groep ouderen is vast te stellen dat 2.252 (66,7%) van hen langer dan een jaar werkloos waren en 20,2% zowel ouder dan 50 als laaggeschoold was. Zowel binnen de groep laaggeschoolde 50-plussers als bij deze die langer dan 1 jaar werkloos waren, valt op dat het aantal vrouwen groter is, met respectievelijk 55,7% en 56,6%. In het kader van de Vlaamse en Europese doelstellingen om meer ouderen aan het werk te helpen, kan dit dus een belangrijk aandachtspunt
M
2.231 arbeidsgehandicapten laaggeschoold waren en dat 1.555 personen (69,7%) uit die groep langer dan 1 jaar werkloos waren. Ook hier waren binnen de groep laaggeschoolde arbeidsgehandicapten als bij deze die langer dan 1 jaar werkloos waren, meer vrouwen werkloos. Namelijk respectievelijk 53,6% en 55,8%. Daarnaast hadden meer +50-jarige vrouwen (64,8%) een arbeidshandicap. De groep werkloze allochtonen was in Zuid-Oost-Vlaanderen vrij beperkt in verhouding tot het Vlaams
lozen van allochtone afkomst en laaggeschoold. Dit is echter 50,0% van het totaal aantal werklozen allochtonen. Zoals in punt twee aangetoond, vormt een lage scholingsgraad een grote risicofactor om werkloos te worden en dat voor een lange periode te blijven. De combinatie van laaggeschoold zijn, ouder dan 50 jaar en/of meer dan 1 jaar werkloos zijn, maakte het risico dan ook nog groter. Zo waren er in 2009 gemiddeld 3.471 laaggeschoolden langer dan 1 jaar werkloos (51,5% of 28,1% van het totaal aantal werklozen).
54
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Tot.
ouderen (> 50 jaar) M
V
Tot.
15
9
24
laaggeschoolden
33
51
84
> 1 jaar werkloos
8
5
13
> 1 jaar werkloos
35
55
90
arbeidsgehandicapten
2
4
6
arbeidsgehandicapten
17
28
45
allochtonen
0
1
1
allochtonen
1
1
2
• NWWZ gem. 2009: 341
• NWWZ gem. 2009: 341
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 75
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 115
> 1 jaar werkloos laaggeschoolden
Arbeidsgehandicapten
M
V
Tot.
46
58
104
laaggeschoolden
M
V
Tot.
31
39
70
< 25 jaar
8
5
13
< 25 jaar
2
4
6
> 50 jaar
35
55
90
> 50 jaar
17
28
45
allochtonen
2
2
4
> 1 jaar werkloos
28
41
69
arbeidsgehandicapten
28
41
69
allochtonen
0
0
0
• NWWZ gem. 2009: 341
• NWWZ gem. 2009: 341
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 158
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 87
Allochtonen
gemiddelde. Wanneer gekeken wordt naar de combinatie met andere factoren die het toetreden tot de arbeidsmarkt kunnen bemoeilijken, wordt de groep verder gereduceerd. Zo was 7,6% van de werk-
V
laaggeschoolden
worden. De belangrijkste vaststellingen voor de groep arbeidsgehandicapten zijn dat 1.774 (79,5%) van de
3216
Mannen
53,2 %
Vrouwen
46,8 %
<25 j.
19,7 %
25-50 j.
55,4 %
> 50 j.
24,9 %
Laaggeschoold
57,1 %
Middengeschoold
30,1 %
Hooggeschoold
12,8 %
< 1 jaar werkz.
59,7 %
1-2 jaar werkz.
16,6 %
>= 2 jaar werkz.
23,7 %
Niet-EU
8,6 %
Allochtonen
21,1 %
Arbeidsgehandicapten
16,0 %
Arbeidsmarktanalyse Brakel
en 429 meisjes. Zowel binnen de groep laaggeschoolde -25-jarigen als bij deze die langer dan 1 jaar dus gesteld worden dat 6,9% van de werklozen uit Zuid-Oost-Vlaanderen mannelijk was, jonger dan
NWWZ gem. 2009
M
V
Tot.
Laaggeschoolden M
V
Tot.
laaggeschoolden
3
3
6
< 25 jaar
15
9
24
< 25 jaar
0
1
1
> 50 jaar
33
51
84
> 50 jaar
1
1
2
> 1 jaar werkloos
46
58
104
arbeidsgehandicapten
0
0
0
arbeidsgehandicapten
31
39
70
> 1 jaar werkloos
2
2
4
allochtonen
3
3
6
•NWWZ gem. 2009: 341 • NWWZ allochtonen gem. 2009:17
• NWWZ gem. 2009: 341 • NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 171
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
NWWZ gem. 2009
341
Mannen
47,5%
Vrouwen
52,5%
<25 j.
22,0%
25-50 j.
44,3%
> 50 j.
33,7%
Laaggeschoold
50,1%
Middengeschoold
37,0%
Hooggeschoold
12,9%
< 1 jaar werkz.
53,7%
1-2 jaar werkz.
15,0%
>= 2 jaar werkz.
31,4%
Niet-EU
2,6%
Allochtonen
5,0%
Arbeidsgehandicapten
25,5%
55
Arbeidsmarktanalyse Denderleeuw NWWZ gem. 2009
Jongeren (< 25 jaar)
613
M
V
Arbeidsmarktanalyse Geraardsbergen ouderen (> 50 jaar)
Tot.
M
V
Tot.
Jongeren (< 25 jaar) M
V
Tot.
ouderen (> 50 jaar) M
V
Tot.
Mannen
51,5%
laaggeschoolden
37
20
57
laaggeschoolden
48
52
100
laaggeschoolden
68
38
106
laaggeschoolden
84
95
179
Vrouwen
48,5%
> 1 jaar werkloos
12
7
19
> 1 jaar werkloos
46
63
109
> 1 jaar werkloos
29
18
47
> 1 jaar werkloos
97
117
214
arbeidsgehandicapten
3
3
6
arbeidsgehandicapten
15
19
34
arbeidsgehandicapten
9
6
15
arbeidsgehandicapten
19
48
67
allochtonen
9
4
13
allochtonen
8
6
14
allochtonen
11
6
17
allochtonen
8
6
14
<25 j.
19,4%
25-50 j.
56,4%
> 50 j.
24,4%
Laaggeschoold
53,7%
Middengeschoold
34,1%
Hooggeschoold
12,2%
< 1 jaar werkz.
60,7%
1-2 jaar werkz.
17,7%
>= 2 jaar werkz.
21,4%
Niet-EU
7,2%
Allochtonen Arbeidsgehandicapten
19,3% 13,2%
• NWWZ gem. 2009: 613
• NWWZ gem. 2009: 613
• NWWZ gem. 2009: 1057
• NWWZ gem. 2009: 1057
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 119
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 148
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 211
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 276
> 1 jaar werkloos
Arbeidsgehandicapten
> 1 jaar werkloos
M
V
Tot.
M
V
Tot.
M
V
Tot.
M
V
Tot.
laaggeschoolden
75
81
156
laaggeschoolden
33
37
70
laaggeschoolden
165
148
313
laaggeschoolden
64
74
138
< 25 jaar
12
7
19
< 25 jaar
3
3
6
< 25 jaar
29
18
47
< 25 jaar
9
6
15
> 50 jaar
46
63
109
> 50 jaar
15
19
34
> 50 jaar
97
117
214
> 50 jaar
19
48
67
allochtonen
18
21
39
> 1 jaar werkloos
30
32
62
allochtonen
25
29
54
> 1 jaar werkloos
54
89
143
arbeidsgehandicapten
30
32
62
allochtonen
0
0
0
arbeidsgehandicapten
54
89
143
allochtonen
4
2
6
• NWWZ gem. 2009: 613
• NWWZ gem. 2009: 613
• NWWZ gem. 2009: 1057
• NWWZ gem. 2009: 1057
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 240
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 81
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 485
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 186
Allochtonen M
V
laaggeschoolden
24
20
44
< 25 jaar
9
4
13
Laaggeschoolden
Tot.
> 50 jaar
8
6
14
arbeidsgehandicapten
0
0
0
> 1 jaar werkloos
18
21
39
•NWWZ gem. 2009: 613
M
V
Tot.
< 25 jaar
37
20
57
> 50 jaar
48
52
100
> 1 jaar werkloos
75
81
156
arbeidsgehandicapten
33
37
70
allochtonen
24
20
44
• NWWZ gem. 2009: 613
M
V
Tot.
laaggeschoolden
36
37
73
< 25 jaar
11
6
17
> 50 jaar
8
6
14
arbeidsgehandicapten
4
2
6
> 1 jaar werkloos
25
29
54
•NWWZ gem. 2009: 1057
• NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 329
• NWWZ allochtonen gem. 2009:122
Allochtonen
Jongeren (< 25 jaar)
507
M
V
Laaggeschoolden M
V
Tot.
< 25 jaar
68
38
106
> 50 jaar
84
95
179
> 1 jaar werkloos
165
148
313
arbeidsgehandicapten
64
74
138
allochtonen
36
37
73
• NWWZ gem. 2009: 1057 • NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 593
• NWWZ allochtonen gem. 2009:134
Arbeidsmarktanalyse Erpe-Mere NWWZ gem. 2009
Arbeidsgehandicapten
ouderen (> 50 jaar)
Tot.
M
V
Tot.
Jongeren (< 25 jaar) M
V
Tot.
ouderen (> 50 jaar) M
V
Tot.
50,9%
laaggeschoolden
30
11
41
laaggeschoolden
52
62
114
laaggeschoolden
32
15
47
laaggeschoolden
42
79
121
Vrouwen
49,1%
> 1 jaar werkloos
14
6
20
> 1 jaar werkloos
63
72
135
> 1 jaar werkloos
15
6
21
> 1 jaar werkloos
46
77
123
arbeidsgehandicapten
4
3
7
arbeidsgehandicapten
18
23
41
arbeidsgehandicapten
4
3
7
arbeidsgehandicapten
10
31
41
allochtonen
3
2
5
allochtonen
4
2
6
allochtonen
2
1
3
allochtonen
0
2
2
19,5%
25-50 j.
45,2%
> 50 j.
35,3%
Laaggeschoold
53,3%
Middengeschoold
33,1%
Hooggeschoold
13,6%
< 1 jaar werkz.
56,2%
1-2 jaar werkz.
17,2%
>= 2 jaar werkz.
26,6%
Niet-EU
3,0%
Allochtonen Arbeidsgehandicapten
7,3% 14,8%
56
• NWWZ gem. 2009: 507
• NWWZ gem. 2009: 507
• NWWZ gem. 2009: 471
• NWWZ gem. 2009: 471
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 99
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 179
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 97
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 162
> 1 jaar werkloos laaggeschoolden
Arbeidsgehandicapten
M
V
Tot.
70
74
144
laaggeschoolden
> 1 jaar werkloos
Arbeidsgehandicapten
M
V
Tot.
M
V
Tot.
24
32
56
laaggeschoolden
68
81
149
laaggeschoolden
M
V
Tot.
27
37
64
< 25 jaar
14
6
20
< 25 jaar
4
3
7
< 25 jaar
15
6
21
< 25 jaar
4
3
7
> 50 jaar
63
72
135
> 50 jaar
18
23
41
> 50 jaar
46
77
123
> 50 jaar
10
31
41
allochtonen
8
6
14
> 1 jaar werkloos
23
31
54
allochtonen
2
5
7
> 1 jaar werkloos
23
43
66
arbeidsgehandicapten
23
31
54
allochtonen
0
2
2
arbeidsgehandicapten
23
43
66
allochtonen
0
0
0
• NWWZ gem. 2009: 507
• NWWZ gem. 2009: 507
• NWWZ gem. 2009: 471
• NWWZ gem. 2009: 471
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 222
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 75
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 213
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 82
Allochtonen M
V
Tot.
laaggeschoolden
10
6
16
< 25 jaar
3
2
5
> 50 jaar
4
2
6
arbeidsgehandicapten
0
2
2
> 1 jaar werkloos
8
6
14
•NWWZ gem. 2009: 507 • NWWZ allochtonen gem. 2009:37
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
1057
Mannen
52,3%
Vrouwen
47,7%
<25 j.
20,0%
25-50 j.
53,8%
> 50 j.
26,1%
Laaggeschoold
56,2%
Middengeschoold
33,7%
Hooggeschoold
10,1%
< 1 jaar werkz.
54,1%
1-2 jaar werkz.
15,6%
>= 2 jaar werkz.
30,3%
Niet-EU
5,9%
Allochtonen
12,7%
Arbeidsgehandicapten
17,6%
Arbeidsmarktanalyse Haaltert
Mannen
<25 j.
NWWZ gem. 2009
Laaggeschoolden
M
V
Tot.
3
7
10
2
1
3
> 50 jaar
0
2
2
arbeidsgehandicapten
0
0
0
> 1 jaar werkloos
2
5
7
M
V
< 25 jaar
30
11
41
laaggeschoolden
> 50 jaar
52
62
114
> 1 jaar werkloos
70
74
144
< 25 jaar
arbeidsgehandicapten
24
32
56
allochtonen
10
6
16
• NWWZ gem. 2009: 507 • NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 270
Tot.
Allochtonen
•NWWZ gem. 2009: 471 • NWWZ allochtonen gem. 2009:23
Laaggeschoolden M
V
Tot.
< 25 jaar
32
15
47
> 50 jaar
42
79
121
> 1 jaar werkloos
68
81
149
arbeidsgehandicapten
27
37
64
allochtonen
3
7
10
• NWWZ gem. 2009: 471 • NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 271
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
NWWZ gem. 2009
471
Mannen
51,4%
Vrouwen
48,8%
<25 j.
20,6%
25-50 j.
45,0%
> 50 j.
34,4%
Laaggeschoold
57,5%
Middengeschoold
30,6%
Hooggeschoold
11,9%
< 1 jaar werkz.
54,7%
1-2 jaar werkz.
15,9%
>= 2 jaar werkz.
29,3%
Niet-EU
2,1%
Allochtonen
4,7%
Arbeidsgehandicapten
18,0%
57
Arbeidsmarktanalyse Herzele NWWZ gem. 2009
Jongeren (< 25 jaar)
455
M
V
Arbeidsmarktanalyse Kluisbergen ouderen (> 50 jaar)
Tot.
M
V
Tot.
Jongeren (< 25 jaar) M
V
Tot.
ouderen (> 50 jaar) M
V
Tot.
Mannen
48,4%
laaggeschoolden
18
11
29
laaggeschoolden
42
64
106
laaggeschoolden
14
7
21
laaggeschoolden
7
15
22
Vrouwen
51,6%
> 1 jaar werkloos
8
5
13
> 1 jaar werkloos
37
67
104
> 1 jaar werkloos
3
4
7
> 1 jaar werkloos
5
18
23
arbeidsgehandicapten
3
4
7
arbeidsgehandicapten
13
25
38
arbeidsgehandicapten
3
1
4
arbeidsgehandicapten
3
7
10
allochtonen
0
1
1
allochtonen
1
1
2
allochtonen
1
1
2
allochtonen
0
0
0
<25 j.
18,2%
25-50 j.
51,4%
> 50 j.
30,3%
Laaggeschoold
52,3%
Middengeschoold
33,8%
Hooggeschoold
13,8%
< 1 jaar werkz.
56,3%
1-2 jaar werkz.
14,7%
>= 2 jaar werkz.
29,0%
Niet-EU
2,0%
Allochtonen Arbeidsgehandicapten
4,0% 20,7%
• NWWZ gem. 2009: 455
• NWWZ gem. 2009: 455
• NWWZ gem. 2009: 155
• NWWZ gem. 2009: 155
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 83
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 138
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 37
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 35
> 1 jaar werkloos
Arbeidsgehandicapten
> 1 jaar werkloos
M
V
Tot.
M
V
Tot.
M
V
Tot.
M
V
Tot.
laaggeschoolden
59
77
136
laaggeschoolden
33
46
79
laaggeschoolden
17
23
40
laaggeschoolden
14
13
27
< 25 jaar
8
5
13
< 25 jaar
3
4
7
< 25 jaar
3
4
7
< 25 jaar
3
1
4
> 50 jaar
37
67
104
> 50 jaar
1
1
2
> 50 jaar
5
18
23
> 50 jaar
3
7
10
allochtonen
3
4
7
> 1 jaar werkloos
29
44
73
allochtonen
1
1
2
> 1 jaar werkloos
11
15
26
arbeidsgehandicapten
29
44
73
allochtonen
2
2
4
arbeidsgehandicapten
11
15
26
allochtonen
0
0
0
• NWWZ gem. 2009: 455
• NWWZ gem. 2009: 455
• NWWZ gem. 2009: 155
• NWWZ gem. 2009: 155
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 199
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 94
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 68
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 35
Allochtonen M
V
Tot.
laaggeschoolden
5
5
10
< 25 jaar
0
1
1
> 50 jaar
1
1
2
arbeidsgehandicapten
2
2
4
> 1 jaar werkloos
3
4
7
•NWWZ gem. 2009: 455
Laaggeschoolden
Tot.
M
V
Tot.
2
1
3
1
1
2
> 50 jaar
0
0
0
arbeidsgehandicapten
0
0
0
> 1 jaar werkloos
1
1
2
M
V
< 25 jaar
18
11
29
laaggeschoolden
> 50 jaar
42
64
106
> 1 jaar werkloos
59
77
136
< 25 jaar
arbeidsgehandicapten
33
46
79
allochtonen
5
5
10
• NWWZ gem. 2009: 455
•NWWZ gem. 2009: 155
• NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 238
• NWWZ allochtonen gem. 2009:18
Allochtonen
Mannen
43,3%
Vrouwen
56,7%
<25 j.
16,7%
25-50 j.
50,0%
> 50 j.
33,3%
Laaggeschoold
30,0%
Middengeschoold
33,3%
Hooggeschoold
36,7%
< 1 jaar werkz.
60,0%
1-2 jaar werkz.
10,0%
>= 2 jaar werkz.
30,0%
Niet-EU Allochtonen Arbeidsgehandicapten
Jongeren (< 25 jaar)
30
0% 0% 10,0%
58
Laaggeschoolden M
ouderen (> 50 jaar)
V
Tot.
laaggeschoolden
1
0
1
laaggeschoolden
> 1 jaar werkloos
0
0
0
> 1 jaar werkloos
arbeidsgehandicapten
0
0
0
allochtonen
0
0
0
< 25 jaar
14
7
21
> 50 jaar
7
15
22
> 1 jaar werkloos
17
23
40
arbeidsgehandicapten
14
13
27
allochtonen
2
1
3
• NWWZ gem. 2009: 155
M
Jongeren (< 25 jaar)
V
Tot.
M
V
Tot.
2
2
4
laaggeschoolden
4
3
7
> 1 jaar werkloos
7
4
11
2
3
4
arbeidsgehandicapten
1
1
2
allochtonen
0
0
0
arbeidsgehandicapten
2
1
allochtonen
0
1
ouderen (> 50 jaar) M
V
Tot.
laaggeschoolden
7
16
23
> 1 jaar werkloos
11
18
29
3
arbeidsgehandicapten
2
4
6
1
allochtonen
0
1
1
• NWWZ gem. 2009: 30
• NWWZ gem. 2009: 30
• NWWZ gem. 2009: 139
• NWWZ gem. 2009: 139
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 5
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 10
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 36
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 40
laaggeschoolden
Tot.
Arbeidsgehandicapten
> 1 jaar werkloos
M
V
Tot.
M
V
Tot.
3
4
7
laaggeschoolden
1
2
3
laaggeschoolden
Arbeidsgehandicapten
M
V
Tot.
M
V
Tot.
13
19
32
laaggeschoolden
8
8
16
< 25 jaar
0
0
0
< 25 jaar
0
0
0
< 25 jaar
2
3
4
< 25 jaar
2
1
3
> 50 jaar
4
3
7
> 50 jaar
1
1
2
> 50 jaar
11
18
29
> 50 jaar
2
4
6
allochtonen
0
0
0
> 1 jaar werkloos
1
2
3
allochtonen
0
2
2
> 1 jaar werkloos
6
11
17
arbeidsgehandicapten
1
2
3
allochtonen
0
0
0
arbeidsgehandicapten
6
11
17
allochtonen
0
1
1
• NWWZ gem. 2009: 30
• NWWZ gem. 2009: 30
• NWWZ gem. 2009: 139
• NWWZ gem. 2009: 139
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 12
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 3
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 53
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 22
Allochtonen M
V
Tot.
laaggeschoolden
0
0
0
< 25 jaar
0
0
0
> 50 jaar
0
0
0
arbeidsgehandicapten
0
0
0
> 1 jaar werkloos
0
0
0
•NWWZ gem. 2009: 30 • NWWZ allochtonen gem. 2009:0
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
155
Mannen
48,4%
Vrouwen
51,6%
<25 j.
23,9%
25-50 j.
53,5%
> 50 j.
22,6%
Laaggeschoold
53,5%
Middengeschoold
29,7%
Hooggeschoold
16,8%
< 1 jaar werkz.
57,4%
1-2 jaar werkz.
11,6%
>= 2 jaar werkz.
31,0%
Niet-EU
3,9%
Allochtonen
5,8%
Arbeidsgehandicapten
22,6%
Arbeidsmarktanalyse Kruishoutem
M
> 1 jaar werkloos
V
• NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 83
• NWWZ allochtonen gem. 2009:9
Arbeidsmarktanalyse Horebeke NWWZ gem. 2009
Arbeidsgehandicapten
NWWZ gem. 2009
Laaggeschoolden M
V
Tot.
Allochtonen M
V
Tot.
Laaggeschoolden M
V
Tot.
< 25 jaar
1
0
1
laaggeschoolden
0
1
1
< 25 jaar
7
4
11
> 50 jaar
2
2
4
< 25 jaar
0
1
1
> 50 jaar
7
16
23
> 50 jaar
0
1
1
> 1 jaar werkloos
13
19
32
arbeidsgehandicapten
0
1
1
arbeidsgehandicapten
8
8
16
> 1 jaar werkloos
0
2
2
allochtonen
0
1
1
> 1 jaar werkloos
3
4
7
arbeidsgehandicapten
1
2
3
allochtonen
0
0
0
• NWWZ gem. 2009: 30 • NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 9
•NWWZ gem. 2009: 139 • NWWZ allochtonen gem. 2009: 5
• NWWZ gem. 2009: 139 • NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 51
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
NWWZ gem. 2009
139
Mannen
41,7 %
Vrouwen
58,3 %
<25 j.
25,2 %
25-50 j.
46,0 %
> 50 j.
28,8 %
Laaggeschoold
36,6 %
Middengeschoold
34,4 %
Hooggeschoold
29,0 %
< 1 jaar werkz.
61,9 %
1-2 jaar werkz.
13,7 %
>= 2 jaar werkz.
24,4 %
Niet-EU
1,4 %
Allochtonen
3,6 %
Arbeidsgehandicapten
15,8 %
59
Arbeidsmarktanalyse Lede NWWZ gem. 2009
Jongeren (< 25 jaar)
493
M
V
Arbeidsmarktanalyse Maarkedal ouderen (> 50 jaar)
Tot.
M
V
Tot.
Jongeren (< 25 jaar) M
V
Tot.
ouderen (> 50 jaar) M
V
Tot.
Mannen
48,3%
laaggeschoolden
37
23
60
laaggeschoolden
39
70
109
laaggeschoolden
5
1
6
laaggeschoolden
5
17
22
Vrouwen
51,7%
> 1 jaar werkloos
19
8
27
> 1 jaar werkloos
37
76
113
> 1 jaar werkloos
2
1
3
> 1 jaar werkloos
11
23
34
arbeidsgehandicapten
7
6
13
arbeidsgehandicapten
10
36
46
arbeidsgehandicapten
2
0
2
arbeidsgehandicapten
2
7
9
allochtonen
0
1
1
allochtonen
3
2
5
allochtonen
0
1
1
allochtonen
0
0
0
<25 j.
21,7%
25-50 j.
47,3%
> 50 j.
31,0%
Laaggeschoold
57,6%
Middengeschoold
29,2%
Hooggeschoold
13,2%
< 1 jaar werkz.
55,0%
1-2 jaar werkz.
15,2%
>= 2 jaar werkz.
29,8%
Niet-EU
2,4%
Allochtonen Arbeidsgehandicapten
4,9% 21,5%
• NWWZ gem. 2009: 493
• NWWZ gem. 2009: 493
• NWWZ gem. 2009: 130
• NWWZ gem. 2009: 130
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 107
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 153
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 23
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 42
> 1 jaar werkloos
Arbeidsgehandicapten
> 1 jaar werkloos
Arbeidsgehandicapten
M
V
Tot.
M
V
Tot.
M
V
Tot.
M
V
Tot.
laaggeschoolden
65
91
156
laaggeschoolden
30
51
81
laaggeschoolden
8
22
30
laaggeschoolden
5
14
19
< 25 jaar
19
8
27
< 25 jaar
7
6
13
< 25 jaar
2
1
3
< 25 jaar
2
0
2
> 50 jaar
37
76
113
> 50 jaar
10
36
46
> 50 jaar
11
23
34
> 50 jaar
2
7
9
allochtonen
4
1
5
> 1 jaar werkloos
24
57
81
allochtonen
1
0
1
> 1 jaar werkloos
6
13
19
arbeidsgehandicapten
24
57
81
allochtonen
2
1
3
arbeidsgehandicapten
6
13
19
allochtonen
0
0
0
• NWWZ gem. 2009: 493
• NWWZ gem. 2009: 493
• NWWZ gem. 2009: 130
• NWWZ gem. 2009: 130
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 222
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 106
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 59
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 23
Allochtonen M
V
Tot.
laaggeschoolden
7
5
12
< 25 jaar
0
1
1
> 50 jaar
3
2
5
arbeidsgehandicapten
2
1
3
> 1 jaar werkloos
4
1
5
•NWWZ gem. 2009: 493
Laaggeschoolden
Tot.
M
V
Tot.
0
0
0
0
1
1
> 50 jaar
0
0
0
arbeidsgehandicapten
0
0
0
> 1 jaar werkloos
1
0
1
M
V
< 25 jaar
37
23
60
laaggeschoolden
> 50 jaar
39
70
109
> 1 jaar werkloos
65
91
156
< 25 jaar
arbeidsgehandicapten
30
51
81
allochtonen
7
5
12
• NWWZ gem. 2009: 493
•NWWZ gem. 2009: 130
• NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 284
• NWWZ allochtonen gem. 2009:24
Allochtonen
Laaggeschoolden M
Mannen
46,7%
Vrouwen
53,3%
<25 j.
20,6%
25-50 j.
49,1%
> 50 j.
30,3%
Laaggeschoold
44,8%
Middengeschoold
42,4%
Hooggeschoold
12,7%
< 1 jaar werkz.
53,9%
1-2 jaar werkz.
17,6%
>= 2 jaar werkz.
28,5%
Niet-EU
3,0%
Allochtonen Arbeidsgehandicapten
Jongeren (< 25 jaar)
165
5
1
6
> 50 jaar
5
17
22
> 1 jaar werkloos
8
22
30
arbeidsgehandicapten
5
14
19
allochtonen
0
0
0
• NWWZ gem. 2009: 130 • NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 51
• NWWZ allochtonen gem. 2009:5
4,8% 23,6%
60
V
Tot.
laaggeschoolden
3
5
8
> 1 jaar werkloos
2
2
4
arbeidsgehandicapten
1
1
allochtonen
1
0
ouderen (> 50 jaar) M
V
laaggeschoolden
8
24
32
> 1 jaar werkloos
11
26
37
2
arbeidsgehandicapten
5
12
1
allochtonen
1
0
Jongeren (< 25 jaar)
Tot.
M
V
Tot.
laaggeschoolden
75
32
107
> 1 jaar werkloos
28
10
38
17
arbeidsgehandicapten
12
11
1
allochtonen
10
11
ouderen (> 50 jaar) M
V
Tot.
laaggeschoolden
110
107
217
> 1 jaar werkloos
120
124
244
23
arbeidsgehandicapten
37
73
110
21
allochtonen
10
7
17
• NWWZ gem. 2009: 165
• NWWZ gem. 2009: 165
• NWWZ gem. 2009: 1130
• NWWZ gem. 2009: 1130
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 34
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 50
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 206
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 326
laaggeschoolden
Arbeidsgehandicapten
> 1 jaar werkloos
M
V
Tot.
M
V
Tot.
14
29
43
laaggeschoolden
11
16
27
laaggeschoolden
Arbeidsgehandicapten
M
V
Tot.
M
V
Tot.
163
157
320
laaggeschoolden
83
106
189
< 25 jaar
2
2
4
< 25 jaar
1
1
2
< 25 jaar
28
10
38
< 25 jaar
12
11
23
> 50 jaar
11
26
37
> 50 jaar
5
12
17
> 50 jaar
120
124
244
> 50 jaar
37
73
110
allochtonen
1
3
4
> 1 jaar werkloos
12
19
31
allochtonen
28
30
58
> 1 jaar werkloos
74
110
184
arbeidsgehandicapten
12
19
31
allochtonen
0
0
0
arbeidsgehandicapten
74
110
184
allochtonen
4
6
10
• NWWZ gem. 2009: 165
• NWWZ gem. 2009: 165
• NWWZ gem. 2009: 1130
• NWWZ gem. 2009: 1130
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 76
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 39
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 486
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 246
Allochtonen
130
Mannen
46,2%
Vrouwen
53,8%
<25 j.
17,7%
25-50 j.
49,2%
> 50 j.
33,1%
Laaggeschoold
39,2%
Middengeschoold
40,8%
Hooggeschoold
20,0%
< 1 jaar werkz.
53,8%
1-2 jaar werkz.
10,0%
>= 2 jaar werkz.
36,2%
Niet-EU
0,8%
Allochtonen
3,1%
Arbeidsgehandicapten
17,7%
NWWZ gem. 2009
1130
Mannen
52,4%
Vrouwen
47,6%
<25 j.
18,2%
25-50 j.
53,0%
> 50 j.
28,8%
Laaggeschoold
55,2%
Middengeschoold
32,8%
Hooggeschoold
11,9%
< 1 jaar werkz.
57,0%
1-2 jaar werkz.
16,5%
>= 2 jaar werkz.
26,5%
Niet-EU
5,2%
Allochtonen
14,8%
Arbeidsgehandicapten
21,8%
Arbeidsmarktanalyse Ninove
M
> 1 jaar werkloos
Tot.
< 25 jaar
Arbeidsmarktanalyse Lierde NWWZ gem. 2009
V
NWWZ gem. 2009
M
V
Tot.
laaggeschoolden
1
2
3
< 25 jaar
1
0
1
> 50 jaar
1
0
1
arbeidsgehandicapten
0
0
0
> 1 jaar werkloos
1
3
4
•NWWZ gem. 2009: 165 • NWWZ allochtonen gem. 2009:8
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Laaggeschoolden M
V
Tot.
Allochtonen M
V
Tot.
Laaggeschoolden M
V
Tot.
< 25 jaar
3
5
8
laaggeschoolden
34
43
77
< 25 jaar
75
32
107
> 50 jaar
8
24
32
< 25 jaar
10
11
21
> 50 jaar
110
107
217
> 50 jaar
10
7
17
> 1 jaar werkloos
163
157
320
arbeidsgehandicapten
4
6
10
arbeidsgehandicapten
83
106
189
> 1 jaar werkloos
28
30
58
allochtonen
34
43
77
> 1 jaar werkloos
14
29
43
arbeidsgehandicapten
11
16
27
allochtonen
1
2
3
• NWWZ gem. 2009: 165 • NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 74
•NWWZ gem. 2009: 1130 • NWWZ allochtonen gem. 2009: 167
• NWWZ gem. 2009: 1130 • NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 624
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
61
Arbeidsmarktanalyse Oudenaarde NWWZ gem. 2009 Mannen
51,9%
Vrouwen
48,1%
<25 j.
25,0%
25-50 j.
50,6%
> 50 j.
24,5%
Laaggeschoold
49,1%
Middengeschoold
34,3%
Hooggeschoold
16,6%
< 1 jaar werkz.
60,0%
1-2 jaar werkz.
14,3%
>= 2 jaar werkz.
25,8%
Niet-EU
5,7%
Allochtonen Arbeidsgehandicapten
Jongeren (< 25 jaar)
805
11,1% 19,6%
M
V
Tot.
Arbeidsmarktanalyse Sint-Lievens-Houtem ouderen (> 50 jaar) M
V
Tot.
Jongeren (< 25 jaar) M
V
Tot.
M
V
Tot.
laaggeschoolden
64
29
93
laaggeschoolden
52
66
118
laaggeschoolden
13
6
19
laaggeschoolden
24
40
64
> 1 jaar werkloos
29
17
46
> 1 jaar werkloos
64
79
143
> 1 jaar werkloos
4
2
6
> 1 jaar werkloos
30
40
70
arbeidsgehandicapten
10
7
17
arbeidsgehandicapten
21
41
62
arbeidsgehandicapten
4
1
5
arbeidsgehandicapten
2
11
13
allochtonen
7
9
16
allochtonen
7
0
7
allochtonen
1
0
1
allochtonen
0
0
0
• NWWZ gem. 2009: 805
• NWWZ gem. 2009: 805
• NWWZ gem. 2009: 237
• NWWZ gem. 2009: 237
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 201
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 197
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 47
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 89
> 1 jaar werkloos
Arbeidsgehandicapten
> 1 jaar werkloos
Arbeidsgehandicapten
M
V
Tot.
M
V
Tot.
M
V
Tot.
M
V
Tot.
laaggeschoolden
98
105
203
laaggeschoolden
48
80
128
laaggeschoolden
32
41
73
laaggeschoolden
10
15
25
< 25 jaar
29
17
46
< 25 jaar
10
7
17
< 25 jaar
4
2
6
< 25 jaar
4
1
5
> 50 jaar
64
79
143
> 50 jaar
21
41
62
> 50 jaar
30
40
70
> 50 jaar
2
11
13
allochtonen
17
17
34
> 1 jaar werkloos
37
77
114
allochtonen
0
2
2
> 1 jaar werkloos
6
16
22
arbeidsgehandicapten
37
77
114
allochtonen
6
1
7
arbeidsgehandicapten
6
16
22
allochtonen
0
0
0
• NWWZ gem. 2009: 805
• NWWZ gem. 2009: 805
• NWWZ gem. 2009: 237
• NWWZ gem. 2009: 237
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 323
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 158
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 116
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 32
Allochtonen M
V
laaggeschoolden
25
16
41
< 25 jaar
7
9
16
> 50 jaar
7
0
7
arbeidsgehandicapten
6
1
7
> 1 jaar werkloos
17
17
34
Laaggeschoolden
Tot.
•NWWZ gem. 2009: 805
Tot.
M
V
Tot.
0
3
3
1
0
1
> 50 jaar
0
0
0
arbeidsgehandicapten
0
0
0
> 1 jaar werkloos
0
2
2
M
V
< 25 jaar
64
29
93
laaggeschoolden
> 50 jaar
52
66
118
> 1 jaar werkloos
98
105
203
< 25 jaar
arbeidsgehandicapten
48
80
128
allochtonen
25
16
41
• NWWZ gem. 2009: 805
•NWWZ gem. 2009: 237
• NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 395
• NWWZ allochtonen gem. 2009:89
Allochtonen
Jongeren (< 25 jaar)
1411
Laaggeschoolden M
V
Tot.
< 25 jaar
13
6
19
> 50 jaar
24
40
64
> 1 jaar werkloos
32
41
73
arbeidsgehandicapten
10
15
25
allochtonen
0
3
3
• NWWZ gem. 2009: 237 • NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 128
• NWWZ allochtonen gem. 2009:7
Arbeidsmarktanalyse Ronse NWWZ gem. 2009
ouderen (> 50 jaar)
M
V
Tot.
ouderen (> 50 jaar) M
V
Tot.
Jongeren (< 25 jaar) M
V
Tot.
ouderen (> 50 jaar) M
V
Tot.
53,6 %
laaggeschoolden
125
71
196
laaggeschoolden
101
108
209
laaggeschoolden
8
3
11
laaggeschoolden
3
17
20
Vrouwen
46,4 %
> 1 jaar werkloos
53
34
87
> 1 jaar werkloos
110
116
226
> 1 jaar werkloos
5
1
6
> 1 jaar werkloos
4
23
27
arbeidsgehandicapten
24
10
34
arbeidsgehandicapten
49
43
92
arbeidsgehandicapten
2
0
2
arbeidsgehandicapten
1
11
12
allochtonen
48
43
91
allochtonen
50
16
66
allochtonen
0
0
0
allochtonen
0
0
0
22,6 %
25-50 j.
56,0 %
> 50 j.
21,4 %
Laaggeschoold
61,3 %
Middengeschoold
29,3 %
Hooggeschoold
9,4 %
< 1 jaar werkz.
54,8 %
1-2 jaar werkz.
18,4 %
>= 2 jaar werkz.
26,9 %
Niet-EU
9,3 %
Allochtonen Arbeidsgehandicapten
35,3 % 17,9 %
62
• NWWZ gem. 2009: 1411
• NWWZ gem. 2009: 1411
• NWWZ gem. 2009: 109
• NWWZ gem. 2009: 109
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 319
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 302
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 30
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 32
> 1 jaar werkloos laaggeschoolden
Arbeidsgehandicapten
> 1 jaar werkloos
Arbeidsgehandicapten
M
V
Tot.
M
V
Tot.
M
V
Tot.
M
V
Tot.
240
198
438
laaggeschoolden
177
99
216
laaggeschoolden
9
18
27
laaggeschoolden
4
11
15
< 25 jaar
53
34
87
< 25 jaar
24
10
34
< 25 jaar
5
1
6
< 25 jaar
2
0
2
> 50 jaar
110
116
226
> 50 jaar
49
43
92
> 50 jaar
4
23
27
> 50 jaar
1
11
12
allochtonen
151
78
229
> 1 jaar werkloos
93
88
181
allochtonen
0
0
0
> 1 jaar werkloos
6
14
20
arbeidsgehandicapten
93
88
181
allochtonen
28
17
45
arbeidsgehandicapten
6
14
20
allochtonen
0
0
0
• NWWZ gem. 2009: 1411
• NWWZ gem. 2009: 1411
• NWWZ gem. 2009: 109
• NWWZ gem. 2009: 109
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 638
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 252
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 48
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 23
Allochtonen
237
Mannen
49,8%
Vrouwen
50,2%
<25 j.
19,8%
25-50 j.
42,6%
> 50 j.
37,6%
Laaggeschoold
54,0%
Middengeschoold
34,2%
Hooggeschoold
12,2%
< 1 jaar werkz.
51,1%
1-2 jaar werkz.
16,9%
>= 2 jaar werkz.
32,1%
Niet-EU
0,8%
Allochtonen
3,0%
Arbeidsgehandicapten
13,5%
Arbeidsmarktanalyse Wortegem-Petegem
Mannen
<25 j.
NWWZ gem. 2009
M
V
Tot.
laaggeschoolden
181
92
273
< 25 jaar
48
43
91
> 50 jaar
110
116
226
arbeidsgehandicapten
28
17
45
> 1 jaar werkloos
151
78
229
•NWWZ gem. 2009: 1411 • NWWZ allochtonen gem. 2009:497
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Laaggeschoolden M
V
Tot.
Allochtonen M
V
Tot.
Laaggeschoolden M
V
Tot.
< 25 jaar
125
71
196
laaggeschoolden
0
0
0
< 25 jaar
8
3
11
> 50 jaar
101
108
209
20
438
0
17
198
0
3
240
0
> 50 jaar
> 1 jaar werkloos
< 25 jaar
0
27
276
0
18
99
0
9
177
> 50 jaar
> 1 jaar werkloos
arbeidsgehandicapten
15
273
0
11
92
0
4
181
0
arbeidsgehandicapten
allochtonen
arbeidsgehandicapten > 1 jaar werkloos
0
0
0
allochtonen
0
0
0
• NWWZ gem. 2009: 1411 • NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 865
•NWWZ gem. 2009: 109 • NWWZ allochtonen gem. 2009: 2
• NWWZ gem. 2009: 109 • NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 46
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
NWWZ gem. 2009
109
Mannen
40,4%
Vrouwen
59,6%
<25 j.
27,5%
25-50 j.
43,1%
> 50 j.
29,4%
Laaggeschoold
42,2%
Middengeschoold
38,5%
Hooggeschoold
20,2%
< 1 jaar werkz.
56,0%
1-2 jaar werkz.
14,7%
>= 2 jaar werkz.
29,3%
Niet-EU
0,9%
Allochtonen
1,8%
Arbeidsgehandicapten
21,1%
63
Arbeidsmarktanalyse Zingem NWWZ gem. 2009 Mannen
48,6%
Vrouwen
51,4%
<25 j.
25,7%
25-50 j.
43,2%
> 50 j.
31,1%
Laaggeschoold
44,6%
Middengeschoold
37,8%
Hooggeschoold
17,6%
< 1 jaar werkz.
56,8%
1-2 jaar werkz.
15,5%
>= 2 jaar werkz.
27,7%
Niet-EU
1,4%
Allochtonen Arbeidsgehandicapten
Jongeren (< 25 jaar)
148
2,7% 19,6%
Arbeidsmarktanalyse Zwalm
M
V
Tot.
laaggeschoolden
12
4
16
> 1 jaar werkloos
6
3
9
arbeidsgehandicapten
2
0
allochtonen
3
0
ouderen (> 50 jaar)
Jongeren (< 25 jaar)
M
V
Tot.
M
V
Tot.
laaggeschoolden
10
19
29
laaggeschoolden
> 1 jaar werkloos
11
23
34
> 1 jaar werkloos
13
7
20
6
2
8
2
arbeidsgehandicapten
1
12
13
3
allochtonen
0
0
0
arbeidsgehandicapten
2
2
allochtonen
0
0
ouderen (> 50 jaar) M
V
Tot.
laaggeschoolden
13
21
34
> 1 jaar werkloos
20
20
40
4
arbeidsgehandicapten
5
13
18
0
allochtonen
0
0
0
• NWWZ gem. 2009: 148
• NWWZ gem. 2009: 148
• NWWZ gem. 2009: 179
• NWWZ gem. 2009: 179
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 38
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 46
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 39
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 55
> 1 jaar werkloos
Arbeidsgehandicapten
> 1 jaar werkloos
Arbeidsgehandicapten
M
V
Tot.
M
V
Tot.
M
V
Tot.
M
V
Tot.
laaggeschoolden
19
19
38
laaggeschoolden
8
10
18
laaggeschoolden
25
25
50
laaggeschoolden
15
17
32
< 25 jaar
6
3
9
< 25 jaar
2
0
2
< 25 jaar
6
2
8
< 25 jaar
2
2
4
> 50 jaar
11
23
34
> 50 jaar
1
12
13
> 50 jaar
20
20
40
> 50 jaar
5
13
18
allochtonen
2
0
2
> 1 jaar werkloos
7
15
22
allochtonen
1
0
1
> 1 jaar werkloos
13
18
31
arbeidsgehandicapten
7
15
22
allochtonen
1
0
1
arbeidsgehandicapten
13
18
31
allochtonen
0
0
0
• NWWZ gem. 2009: 148
• NWWZ gem. 2009: 148
• NWWZ gem. 2009: 179
• NWWZ gem. 2009: 179
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 64
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 29
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 78
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 39
Allochtonen M
V
Tot.
laaggeschoolden
3
0
3
< 25 jaar
3
0
3
> 50 jaar
0
0
0
arbeidsgehandicapten
1
0
1
> 1 jaar werkloos
2
0
2
•NWWZ gem. 2009: 148
Laaggeschoolden M
V
Tot.
M
V
Tot.
< 25 jaar
12
4
16
laaggeschoolden
> 50 jaar
10
19
29
2
1
3
> 1 jaar werkloos
19
19
38
< 25 jaar
0
0
0
arbeidsgehandicapten
8
10
18
> 50 jaar
0
0
0
allochtonen
3
0
3
arbeidsgehandicapten
0
0
0
> 1 jaar werkloos
1
0
1
• NWWZ gem. 2009: 148
•NWWZ gem. 2009: 179
• NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 66
• NWWZ allochtonen gem. 2009: 4
Allochtonen
• NWWZ allochtonen gem. 2009:7
Laaggeschoolden M
V
Tot.
< 25 jaar
13
7
20
> 50 jaar
13
21
34
> 1 jaar werkloos
25
25
50
arbeidsgehandicapten
15
17
32
allochtonen
2
1
3
• NWWZ gem. 2009: 179 • NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 91
NWWZ gem. 2009 Mannen
48,0%
Vrouwen
52,0%
<25 j.
21,8%
25-50 j.
47,5%
> 50 j.
30,7%
Laaggeschoold
50,8%
Middengeschoold
33,0%
Hooggeschoold
15,6%
< 1 jaar werkz.
56,4%
1-2 jaar werkz.
16,2%
>= 2 jaar werkz.
27,4%
Niet-EU
2,8%
Allochtonen
3,4%
Arbeidsgehandicapten
21,8%
Arbeidsmarktanalyse Zottegem NWWZ gem. 2009
Jongeren (< 25 jaar)
578
M
V
Tot.
51,7 %
laaggeschoolden
35
12
47
laaggeschoolden
55
63
118
Vrouwen
48,3 %
> 1 jaar werkloos
17
6
23
> 1 jaar werkloos
67
78
145
arbeidsgehandicapten
8
3
11
arbeidsgehandicapten
19
27
46
allochtonen
2
3
5
allochtonen
0
1
1
23,5 %
25-50 j.
44,6 %
> 50 j.
31,9 %
Laaggeschoold Middengeschoold
45,0 % 37,0 %
Hooggeschoold
18,0 %
< 1 jaar werkz.
57,1 %
1-2 jaar werkz.
13,8 %
>= 2 jaar werkz.
29,1 %
Niet-EU
2,8 %
Allochtonen Arbeidsgehandicapten
4,7 % 17,6 %
64
V
Tot.
ouderen (> 50 jaar)
Mannen
<25 j.
M
• NWWZ gem. 2009: 578
• NWWZ gem. 2009: 578
• NWWZ < 25j. gem. 2009: 136
• NWWZ > 50j. gem. 2009: 184
> 1 jaar werkloos
Arbeidsgehandicapten
M
V
Tot.
M
V
Tot.
laaggeschoolden
79
67
146
laaggeschoolden
43
36
79
< 25 jaar
17
6
23
< 25 jaar
8
3
11
> 50 jaar
67
78
145
> 50 jaar
19
27
46
allochtonen
3
5
8
> 1 jaar werkloos
37
42
79
arbeidsgehandicapten
37
42
79
allochtonen
0
0
0
Tot.
• NWWZ gem. 2009: 578
• NWWZ gem. 2009: 578
• NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 148
• NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 92
Allochtonen M
V
Tot.
laaggeschoolden
4
3
7
< 25 jaar
2
3
5
> 50 jaar
0
1
1
arbeidsgehandicapten
0
0
0
> 1 jaar werkloos
3
5
8
•NWWZ gem. 2009: 578 • NWWZ allochtonen gem. 2009: 27
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Laaggeschoolden M
V
< 25 jaar
35
12
47
> 50 jaar
55
63
118
> 1 jaar werkloos
79
67
146
arbeidsgehandicapten
43
36
79
allochtonen
4
3
7
• NWWZ gem. 2009: 578 • NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 260
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
179
65
Bijlage 5
Kennis Nederlands anderstalige NWWZ
Kennis van het Nederlands
Niet
Beperkt
Lokaal Bestuur %
26,6%
43,0%
20,7%
9,8%
100,0%
2,2%
3,6%
1,7%
0,8%
8,3%
113
200
156
38
507
%
22,3%
39,4%
30,8%
7,5%
100,0%
% NWWZ
3,7%
6,5%
5,0%
1,2%
16,4%
181
310
209
63
763
%
23,7%
40,6%
27,4%
8,3%
100,0%
% NWWZ
5,8%
10,0%
6,8%
2,0%
24,7%
181
311
1210
1393
3095
Artikel 60
5,8%
10,0%
39,1%
45,0%
100,0%
Leefloon
Lokaal Bestuur
OCMW-cliënteel in Zuid-Oost-Vlaanderen
Denderleeuw
Frans
Financiële steuntrekkers
26
42
13
7
88
%
29,5%
47,7%
14,8%
8,0%
100,0%
% NWWZ
4,5%
7,2%
2,2%
1,2%
15,1%
27
26
11
4
68
%
39,7%
38,2%
16,2%
5,6%
100,0%
% NWWZ
4,6%
4,5%
1,9%
0,7%
11,6%
53
68
24
11
156
%
34,0%
43,6%
15,4%
7,1%
100,0%
% NWWZ
9,1%
11,6%
4,1%
1,9%
26,7%
53
70
196
265
584
9,1%
12,0%
33,6%
45,4%
100,0%
51
52
27
9
139
%
36,7%
37,4%
19,4%
6,5%
100,0%
% NWWZ
5,0%
5,1%
2,6%
0,9%
13,6%
28
38
14
2
82
%
34,1%
46,3%
17,1%
2,4%
100,0%
% NWWZ
2,7%
3,7%
1,4%
0,2%
8,0%
79
90
41
11
221
%
35,7%
40,7%
18,6%
5,0%
100,0%
% NWWZ
7,7%
8,8%
4,0%
1,1%
21,6%
79
93
427
422
1021
7,7%
9,1%
41,8%
41,4%
100,0%
Andere
Totaal anderstalig
Totaal NWWZ % NWWZ Lokaal Bestuur
Geraardsbergen
Frans
Andere
Totaal anderstalig
Totaal NWWZ % NWWZ Lokaal Bestuur
Schaal
Totale bevolking
29
44
34
13
120
%
24,2%
36,7%
28,3%
10,8%
100,0%
% NWWZ
2,7%
4,1%
3,2%
1,2%
11,1%
45
33
30
5
113
%
39,8%
29,2%
26,5%
4,4%
% NWWZ
4,2%
3,1%
2,8%
74
77
%
31,7%
% NWWZ
Andere
Totaal anderstalig
Totaal NWWZ % NWWZ
> 50.000
< 50.000
Aalst
91
467
815
36219
Ninove
19
122
/
31667
Geraardsbergen
26
162
68
29050
Oudenaarde
16
106
34
24660
Zottegem
5
26
13
24639
Ronse
46
209
46*
19201
Erpe-Mere
2
22
43 Niet bekend
2
78
/
39
0
17473
Lede
7
55
15
100,0%
16999
Herzele
4
38
80
0,5%
10,5%
64
18
233
13881
Brakel
5
12
3
33,0%
27,5%
7,7%
100,0%
9534
Sint-Lievens-Houtem
0
10
10
6,7%
7,1%
5,9%
1,7%
21,6%
8148
Kruishoutem
Niet bekend
Niet bekend
Niet bekend
74
79
455
471
1079
6,9%
7,3%
42,2%
43,7%
100,0%
34
663
< 20.000
< 10.000
279
123
< 7.000
%
34,2%
42,1%
18,6%
5,1%
100,0%
16,1%
19,8%
8,7%
2,4%
47,1%
81
85
33
11
210
%
38,6%
40,5%
15,7%
5,2%
100,0%
< 5000
% NWWZ
5,8%
6,0%
1,1%
0,8%
14,9%
Totaal
308
364
156
45
873
%
35,3%
41,7%
17,9%
5,2%
100,0%
% NWWZ
21,9%
25,9%
11,1%
3,2%
62,0%
308
367
306
427
1408
21,9%
26,1%
21,7%
30,3%
100,0%
% NWWZ
78271
Haaltert
% NWWZ
Totaal NWWZ
Financiële steuntrekkers
Denderleeuw
227
Totaal anderstalig
Leefloon
17937
Ronse
Andere
Artikel 60
17528
Lokaal Bestuur Frans
Lokaal bestuur
Situatie december 2009
Ninove
Frans
66
Procentuele evolutie niet-werkende werkzoekenden naar RESOC (2008-2009)
% NWWZ
% NWWZ
gegevens juni 2009
256
53
Totaal NWWZ
Bron: VDAB-onderzoek talenkennis NWWZ,
25
110
Totaal anderstalig
taalcodering.
Totaal
OCMW-cliënteel in Zuid-Oost-Vlaanderen
68
Andere
+ na taalopleiding Nederlands o.b.v. Europese
Zeer Goed
Aalst
Frans
Indelingscriteria o.b.v. intake VDAB-consulent
Goed
Bijlage 6
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
7919
Zwalm
1
14
3
6953
Zingem
1
11
4
6475
Lierde
2
4
2
6446
Maarkedal
Niet bekend
Niet bekend
Niet bekend
6382
Kluisbergen
3
16
3
6135
Wortegem-Petegem
2
4
21**
2073
Horebeke
0
0
0
232
1395
1093
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
67
Bijlage 7
Vragenlijst wisselwerking sociale economie en lokale besturen
2 Leven er in je gemeente ideeën om een initiatief inzake lokale diensteneconomie uit te werken? Of denk je eraan om in de toekomst samen te werken met een organisatie uit de sociale economie? a) Ja/nee b) Over welke dienstverlening zou het gaan?
Activiteit
In eigen beheer of i.s.m. een initiatief sociale economie
0 Bedelen van folders/brochures
0 autonoom 0 i.s.m. partner uit sociale economie
0 Bosbeheer
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Vragenlijst wisselwerking sociale economie en lokale besturen
Via deze vragenlijst willen we een eerste beeld krijgen op de wisselwerking van sociale economieprojecten en lokale besturen in ZuidOost-Vlaanderen. We willen vragen om de volgende vragen in te vullen. U kan ons deze vragenlijst op volgende manieren bezorgen:
0 Energiesnoeiers
- Post: Keizersplein 42, 9300 Aalst (t.a.v. Tilde Metzger) - Fax: 053 60 77 01 (t.a.v. Tilde Metzger) - e-mail:
[email protected]
0 Groenonderhoud 0 Isolatiewerken/particulieren 0 Kleine klussen/renovatie
Voornaam: ............................................................................................................ Naam: ..................................................................................................................
0
Gemeente: ............................................................................................................
Mailings verzorgen
0 Onkruidvrij houden/alternatieve technieken
0 Sociaal restaurant 0 Strijkatelier
Met welke partner(s) uit de sociale economie wens je eventueel samen te werken
autonoom i.s.m. partner uit sociale economie autonoom i.s.m. partner uit sociale economie autonoom i.s.m. partner uit sociale economie autonoom i.s.m. partner uit sociale economie autonoom i.s.m. partner uit sociale economie autonoom i.s.m. partner uit sociale economie autonoom i.s.m. partner uit sociale economie autonoom i.s.m. partner uit sociale economie
0 autonoom
1
4
0 i.s.m. partner uit sociale economie
1 Bestaan er in je gemeente reeds initiatieven inzake lokale diensteneconomie1 of werk je al samen met bestaande sociale economie-initiatieven?
0 Was/strijken van werkkledij
0 autonoom 0 i.s.m. partner uit sociale economie
0 Zwerfvuil opruimen
0 autonoom 0 i.s.m. partner uit sociale economie
0 Andere:
0 autonoom 0 i.s.m. partner uit sociale economie
a) Ja/nee b) Welke aanvullende dienstverlening verzorgt lokale diensteneconomie/sociale economie in uw gemeente?
Activiteit 0 Kinderopvang 0 Aanvullende thuiszorg 0 Klusjesdienst 0 Strijkdienst 0 Groen- en buurtonderhoud 0 Sociaal restaurant 0 Fietspunt 0 Energiesnoeier 0 Andere:
In eigen beheer of i.s.m. een initiatief uit de sociale economie 0 autonoom 0 i.s.m. partner uit sociale economie 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
............................................ ............................................ ............................................ ............................................
Met welke organisatie werk je samen?
autonoom i.s.m. partner uit sociale economie autonoom
c) Welke knelpunten zijn er op dat vlak?
i.s.m. partner uit sociale economie autonoom
0 Financiering (budget rondkrijgen)
i.s.m. partner uit sociale economie autonoom
0 Regelgeving/kennis inzake lokale diensteneconomie
i.s.m. partner uit sociale economie autonoom
0 Het leggen van contacten met een sociale economie-organisatie
0 Detecteren van behoeften 0 Geen of weinig kennis over de doelgroepwerknemers uit de gemeente
i.s.m. partner uit sociale economie autonoom
0 Schrik voor reacties van de reguliere economische sector 0 Andere:
i.s.m. partner uit sociale economie autonoom
.............................................................. .............................................................. ..............................................................
i.s.m. partner uit sociale economie autonoom
1 Het doel van lokale diensteneconomie is om een lokale nood/behoefte in te vullen en dit d.m.v. de lokale tewerkstelling van mensen die moeilijk toegang hebben tot de reguliere arbeidsmarkt. Een voorbeeld van lokale diensteneconmie is een (inter)gemeentelijke klusjesdienst waarbij mensen uit kansengroepen kleine klusjes (gras afrijden, kleine herstelwerken, …) bij ouderen gaan uitvoeren. Lokale diensteneconomie is een subsector van de sociale economie.
5
2
3 Lokale besturen kunnen hun burgers ook informeren over de bestaande dienstverlening van lokale diensteneconomie-initiatieven of organisaties uit de sociale economie in de regio. .......................................... .......................................... .......................................... ..........................................
0 i.s.m. partner uit sociale economie
a) Informeert je gemeente de burgers over initiatieven lokale diensteneconomie of regionale organisaties uit de sociale economie?
0 Ja 0 Nee b) Op welke manier(en)?
0 0 0 0 0
c) Kan je aangeven welke knelpunten je ondervindt bij het uitbouwen van je lokale diensteneconomie-initiatief of een eventuele samenwerking met een organisatie uit de sociale economie.
0 Financiering (budget rondkrijgen) 0 Regelgeving/kennis inzake lokale diensteneconomie
Via het gemeentelijk infoblad Via infosessies Via de dienstenwijzer (www.dienstenwijzer.be) Via het sociaal huis Andere: .......................................................................... ..........................................................................
0 Contacten/relatie met doelgroepwerknemers 0 Contacten/relatie met begeleider 0 Relatie doelgroepwerknemer - klanten 0 Relatie met reguliere economische sector 0 Samenwerking met organisatie uit de sociale economie 0 Andere: ............................................................. ............................................................. ............................................................. .............................................................
6 3
68
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
69
Bijlage 8
Monitor Sociale Economie, Departement WSE: verklarende woordenlijst
Arbeidzorg
De informatie die gebruikt werd om dit sociale-economiedossier samen te stellen, is afkomstig van verschillende bronnen en personen. We wensen onderstaande auteurs, lokale besturen en organisaties
“Het programma Arbeidszorg richt zich tot personen die (nog) niet of niet meer kunnen werken in
dan ook uitdrukkelijk te bedanken voor het toeleveren van informatie.
het reguliere of beschermde arbeidscircuit vanwege persoonsgebonden kenmerken zoals psychische
Bronnen
problemen, extreem lage stressbestendigheid, een handicap, gebrek aan zelfvertrouwen, enz. In een arbeidszorgproject werken zij op een gestructureerde manier binnen een arbeidsmatige setting, maar zonder dat de druk aanwezig is die een betaalde job kenmerkt. Zij hebben geen arbeidscontract maar putten hun inkomen meestal uit een vervangingsinkomen. De begeleiders in deze projecten bieden zowel arbeidsbegeleiding als zorgbegeleiding. Arbeidszorgprojecten zijn er al meerdere jaren in diverse domeinen zoals de geestelijke gezondheidszorg, de gehandicaptensector, het algemeen welzijnswerk en ook de sociale werkplaatsen. Er zijn geen subsidies van de Vlaamse overheid voor die doelgroepmedewerkers, maar wel voor het omkaderingspersoneel.”
Beschutte Werkplaatsen “Beschutte werkplaatsen (BW) zijn wellicht de oudste vorm van een sociale-economie onderneming. Ze bestonden al in de jaren vijftig, maar werden voor het eerst gereglementeerd in 1963. In 1990 werd de erkenning en de financiering overgedragen aan het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap (nu het Vlaams Agentschap) dat de BW’s erkende en betoelaagde. Sinds april 2006 worden ze gefinancierd vanuit het Vlaams Subsidieagentschap Werk en Sociale Economie, en sinds 1 oktober 2008 bepaalt de VDAB welke personen met een arbeidshandicap voor subsidies in aanmerking komen. Voorts wordt ook het kaderpersoneel gefinancierd en kan de BW nog ander personeel in dienst nemen (al dan niet gesubsidieerd uit andere bronnen). Er zijn 68 erkende BW’s, die werk bieden aan meer dan 14 000 doelgroepwerknemers.”
Sociale Werkplaatsen “Na een experimentele periode in de jaren negentig kwam in 1999 een decretale regeling op de Sociale Werkplaatsen (SW) tot stand. De organisaties die erkend worden als SW zijn VZW’s en hebben als maatschappelijk doel de arbeidsmarktintegratie van zeer moeilijk tot onbemiddelbare werkzoekenden. Het programma is opgezet voor: niet-werkende-werkzoekenden die een begeleidingstraject van de VDAB of van door de VDAB erkende derden volgen, en al minstens 5 jaar inactief en kortgeschoold zijn (maximaal een diploma van lager secundair onderwijs, buitengewoon secundair onderwijs of hoger secundair beroepsonderwijs) en fysieke of psychische of sociale beperkingen en moeilijkheden hebben.”
Invoegbedrijven “Het programma invoegbedrijven beoogt de creatie van duurzame tewerkstelling voor kansengroepen binnen de reguliere economie. Aan ondernemingen die de principes van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen onderschrijven en een aantoonbare maatschappelijke en ecologische meerwaarde creëren worden tijdelijke en degressieve loonkostensubsidies gegeven voor de indienstneming van invoegwerknemers. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen mogen die werknemers hoogstens een diploma Hoger Secundair hebben en ze moeten 12 maanden inactief zijn (indien jonger dan 50 jaar) of zes maanden (ouder dan 50 jaar), of minstens zes maand leefloongerechtigd zijn of zes maand werkzoekende met een arbeidshandicap of deeltijds werkzoekende leerling zijn van het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Gedurende het eerste jaar bedragen de loonsubsidies 50% à 35% naarge-
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Als lokaal bestuur werk maken van werk | Contipelli F., Delatter C., Jughmans A. (2007) Armoede en sociale uitsluiting in België. | Koning Boudewijnstichting De definitie van de sociale economie in België | Steunpunt Coöperatief Ondernemen De sociale economie wil groeien. Marktniches en groeipotentieel van de sociale economie in Vlaanderen | Katholieke Universiteit Leuven. HIVA Eindrapport “Enclavewerking in rusthuizen in de provincie Limburg” | Hefboom vzw Lokale regie uit macht of onmacht? | Pröpper I., Litjens B. & Weststeijn E. (2004) L’économie sociale dans l’union européenne’ | Comité économique et social européen (2007) Masterplan Sociale Economie Gent 2010 | Stad Gent – Departement Werk en Economie Mobiliteitsrapport van de Regio Zuid-Oost-Vlaanderen (stand van zaken mei 2010) | Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen (Resoc-Serr) Monitor Sociale Economie | Departement WSE Naar een sociale economie in Vlaanderen en Europa | Over.Werk Tijdschrift van het Steunpunt WSE Onderzoek naar de optimalisering van de gemeentelijke regiefunctie, Partners+Pröpper, Vught. Organisatie en ontwikkeling van de sociale economie. Onderzoeksdeel 1: Ontstaan, geschiedenis en dynamiek van de sociale economie | Steunpunt Werk en Sociale Economie Ouderen in beeld. Oost-Vlaams ouderencahier (2009) | Directie Welzijn en Gezondheid Provincie Oost-Vlaanderen Regie van sociale economie in Zuid-West-Vlaanderen. Een analyse | RESOC Zuid-West-Vlaanderen Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen (2009) | Studiedienst van het Huis van de Economie Provincie Oost-Vlaanderen Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen (2010) | Studiedienst van het Huis van de Economie Provincie Oost-Vlaanderen Sociale economie in Zuid-Oost-Vlaanderen | Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen (Resoc-Serr) Sociale economie: ons antwoord op de crisis | Vlaams Overleg Sociale Economie Streekpact 2007 – 2013 | Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen (Resoc-Serr) Veranderende leefvormen in het Vlaamse Gewest, 1990-2007 (en 2021) | Studiedienst van de Vlaamse Regering Vlaamse Arbeidsrekening | Steunpunt WSE, Departement WSE Zicht op zorg: studie van de mantelzorg in Vlaanderen in 2003 | CBGS-werkdocument Zorgeconomie in Zuid-Oost-Vlaanderen. Analyse en toekomstvisie | Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen (Resoc-Serr) www.ersvlimburg.be www.expertisepunt.be www.pomlimburg.be www.pomwvl.be www.socialeconomy.be www.socialeeconomie.be www.steunpuntwse.be www.vdab.be (Arvastat) www.vlaamseprovincies.be www.vosec.be www.vvsg.be www.werk.be epp.eurostat.ec.europa.eu
Met dank aan volgende besturen en organisaties Dank aan de 21 lokale besturen van de regio Zuid-Oost-Vlaanderen, alle sociale-economieorganisaties
lang de grootte van de onderneming, in het tweede jaar zakt dit tot 30% respectievelijk 15%. Vanaf
actief binnen de regio en alle andere organisaties en personen die hier eveneens aan meewerkten.
januari 2008 is een deel van het Invoegprogramma, namelijk de Collectieve Invoeg, overgebracht naar
Vragen?
de Lokale Diensteneconomie. In 2009 kunnen Dienstenchequeondernemingen geen nieuwe invoegwerknemers meer gesubsidieerd krijgen.” Bron: Monitor Sociale Economie, Departement WSE
70
Colofon
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
Tilde Metzger, Projectmedewerker Lokale Diensteneconomie T: 053 60 77 10 • E:
[email protected]
Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen
71
Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen RESOC-SERR Keizersplein 42 9300 Aalst T: 053/60.77.00 F: 053/60.77.01
[email protected] www.streekoverlegzov.be Met de steun van de Vlaamse Administratie Werk en Sociale Economie, Provincie Oost-Vlaanderen, de 21 steden en gemeenten van Zuid-Oost-Vlaanderen en alle leden van Resoc en Serr.