Turkije in crisis Een sociale, politieke en economische analyse Martin van Bruinessen Rudy Koopmans Wicher Smit (eindredactie) Leo van Velzen
Het Wereldvenster Bussum Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij Antwerpen l 4 g 2-
6. Koerden en Koerdisch nationalisme in Turkije Martin van Bruinessen INLEIDING
Een van de constanten in de Turkse politiek is de grote beduchtheid van de machthebbers voor afscheidingsbewegingen onder de Koerden in de oostelijke provincies. Vrees voor Koerdisch separatisme vormde ook een van de aanleidingen voor de militaire interventies van 1971 en 1980. In beide gevallen kregen de Koerden onevenredig zwaar te lijden onder de gezag-en-ordemaatregelen van het leger. Over de effecten van de meest recente maatregelen valt nog weinig te zeggen. De repressie die op het militaire ingrijpen van 1971 volgde, bleek echter averechtse gevolgen te hebben. Tot die tijd hadden de Koerdische organisaties slechts zeer gematigde eisen gesteld, die voornamelijk de economische ontwikkeling van hun woongebied en culturele rechten (zoals het recht de eigen taal te schrijven) betroffen. Toen deze verlangens met onderdrukking werden beantwoord, radicaliseerden de eisen van de Koerdische beweging. Bovendien stapten veel Koerden die voorheen Turkse organisaties en politieke partijen hadden aangehangen over naar specifiek Koerdische. In 1980 waren circa vijftien verschillende Koerdische organisaties actief. Sommige daarvan streefden afscheiding van Turkije na, een wens die men voorheen nauwelijks gekoesterd had. Vrijwel alle beschouwden de Koerdische provincies als een kolonie van de Turkse staat. Een van de organisaties had zelfs de 'antikoloniale bevrijdingsstrijd' voor geopend verklaard, beroemde zieh erop over bevrijde gebieden te beschikken en was verwikkeld in een guerrilla tegen de Turkse overheid en Koerdische 'collaborateurs'. Het Koerdische vraagstuk was een van Turkijes belangrijkste problemen geworden. Om de achtergronden van dit Koerdische vraagstuk te belichten geven we eerst wat algemene informatie over de Koerden en hun betrekkingen met de Turken en de christelijke minderheden in hun midden, en vervolgens een schets van de ontwikkeling van het Koerdische nationalisme en de botsingen met de overheid die dit met zieh meebracht. DE KOERDEN: AANTAL EN WOONGEBIED
Van de verschillende etnische groepen in Turkije vormen de Koerden in 195
aantal de tweede, na de Turken. Het precieze aantal Koerden in Turkije is echter onderwerp van ~heel wat onenigheid: de schattingen varieren van 3 tot 20 miljoen, op een totale bevolking van 45 miljoen in 1980. Koerdische nationalisten overdrijven de eigen getalsterkte doorgaans, anderen geven om al evenzeer politieke redenen te lage aantallen aan. Bovendien is er verschil van mening over de vraag wie men nu tot de Koerden moet rekenen en wie niet. Het officiele standpunt is lange tijd geweest dat er niet zoiets als Koerden bestond. De mensen in kwestie zouden gewone Turken zijn die de eigen oorspronkelijke taal verleerd hadden. De Koerden in Iran en Irak werden daarentegen niet als Turken beschouwd. Een even ongenuanceerd, maar betrekkelijk verbreid standpunt maakt iedereen uit Oost-Turkije tot Koerd. Volgens een soortgelijke opinie zijn alle alevieten Koerden, onafhankelijk van de taal die ze spreken. De benaming 'Koerd' lijkt dan voornamelijk minachting uit te drukken; er zijn dan ook Turkse alevieten die zieh van de weeromstuit 'Koerd' zijn gaan noemen, als ware het een geuzennaam. Het tellen van de Koerden wordt er niet gemakkelijker door. De enige officiele cijfers komen uit de vijfjaarlijkse volkstelling, waarbij ieder ook naar zijn of haar moedertaal gevraagd wordt. In 1955 gaf 9,8 procent van de bevolking op Koerdisch als eerste of tweede taal te spreken, in 1965 was dat gedaald tot 7,6 procent. Deze snelle daling suggereert al dat het sterk van het politieke klimaat afhangt of men ervoor uit durft te komen dat men Koerdisch spreekt. Na 1965 zijn de tellingsresultaten betreffende de moedertaal nooit meer gepubliceerd. Het lijkt niet te ver gezocht aan te nemen dat de reden hiervan was dat het aantal mensen dat durfde zeggen Koerdisch te spreken, onder invloed van de Koerdische beweging sterk steeg. Als men, m,et enige kennis van de bevolkingssamenstelling van de verschillende provincies, districten en subdistricten en de gedetailleerde tellingsresultaten per district, een schatting maakt van het aantal Koerden, komt men namelijk ver boven de genoemde percentages uit, en wel tot bijna 9 miljoen ofwel 20 procent van de totale bevolking. Van deze 9 miljoen Koerden leeft het merendeel (circa 7 miljoen) in de bergachtige oostelijke en zuidoostelijke provincies (zie kaartje). In de aangrenzende gebieden van de buurlanden wonen eveneens Koerden: minstens 3 a 4 miljoen in Iran, ongeveer 3 miljoen in Irak en ruim een half miljoen in Syrie. Samen worden die gebieden Koerdistan ('Koerdenland') genoemd. Koerdistan is nooit een aparte staat geweest, maar er zijn tamelijk nauwe banden tussen de verschillende delen. Trouwens, het Turkse, Iraakse en Syrische deel zijn pas na de Eerste Wereldoorlog van elkaar gescheiden. Voorheen maakten zij deel uit van
32. Koerdische dorpelingen op een bergweide
33. Koerdische meerderheid
Aanzienlijk percentage Koerden (20-50 procent)
hetzelfde Ottomaanse staatsverband, waarbinnen zij lange tijd een zekere mate van autonomie genoten. De huidige staatkundige grenzen lopen dwars door stamgebieden heen, en worden als zeer onnatuurlijk ervaren. Ondanks zware grensbewaking vinden nog steeds veel contacten over en weer plaats. Familierelaties en vriendschappen lopen vaak over de grenzen heen. Wat vroeger legale handel was, is door de grenzen tot smokkel geworden. Deze vormt nog steeds een belangrijke bron van inkomsten. Ook ideeen passeren gemakkelijk de grenzen. Politieke bewegingen in een deel van Koerdistan hebben vaak een grote invloed uitgeoefend in de andere delen. Aan Koerdische opstanden in een van de delen namen doorgaans ook kleine aantallen Koerden van over de grenzen deel. In tijden van vervolging konden opstandelingen zieh altijd terugtrekken in een van de andere delen van Koerdistan. Zo trok in 1971 een aantal Koerdische revolutionairen uit Turkije zieh terug naar Noord-Irak, waar Koerdenleider Barzani indertijd gezag uitoefende. Na 1976 opereerde een groep Iraakse Koerdische guerrillastrijders enkele jaren vanaf Turks grondgebied 1, en in de herfst van 1981 zouden kleine groepen gewapende Turkse Koerden vanuit Iran aanvallen op Turkse' militairen hebben uitgevoerd. 2 De naam 'Koerdistan' is tegenwoordig in Turkije overigens taboe; in het officiele taalgebruik wordt het eufemisme Dogu (het Oosten) gebruikt, en Koerden worden veelal onnauwkeurig als dogulu (mensen uit het Oosten) aangeduid. De benaming Bergturken, die onder Atatürk ingang vond, is niet meer in zwang. Grote aantallen Koerden leven buiten het eigenlijke Koerdistan. Al zeer vroeg bevonden zieh Koerdische gemeenschappen in West-Turkije en Palestina. In de negentiende en twintigste eeuw volgde een migratiegolf toen opstandige Koerdische stammen naar andere delen van het land werden gedeporteerd. Vrijwel iedere opstand in de jaren twintig en dertig werd gevolgd door een golf van deportaties. Het meest recent en omvangrijk is echter de arbeidsmigratie. De laatste tientallen jaren hebben honderdduizenden Koerden hun geboortegrond verlaten op zoek naar werk in de grote steden of de welvarende landbouwgebieden aan de zuid- en westkust. Veel van deze migranten zijn Koerdisch blijven spreken, en de opleving van Koerdisch nationaal of etnisch bewustzijn vond onder hen vaak zelfs eerder plaats dan in Koerdistan zelf. Het grote aantal Koerden en de ligging van het door hen bewoonde gebied maken de vrees van de Turkse autoriteiten voor Koerdisch separatisme begrijpelijk. Het is echter moeilijk zieh een massale Koerdi197
sehe afscheidingsbeweging voor te stellen, want de Koerden vormen allesbehalve een eenheid. In 1980 waren er naast zo'n vijftien verschillende, soms elkaar bestrijdende, Koerdische organisaties nog minstens een tiental Turkse organisaties met een beduidende aanhang onder de Koerden. Er zijn bovendien tal van andere factoren die de Koerden verdelen, en die in het verleden vaak een doorslaggevende rol hebben gespeeld, zoals taal, religie en stamindeling. Op enkele van deze factoren gaan we hieronder nader in. TAAL EN RELIGIE
Het Koerdisch behoort tot de Iraanse taalfamilie. Grammatieaal heeft het geen enkele verwantschap met Turks of Arabisch, al heeft het wel veel woorden uit deze twee talen opgenomen. De dialeeten verschillen tamelijk sterk van streek tot streek. In Irak, waar het Koerdisch op sehool wordt onderwezen, is een soort standaarddialect (vergelijkbaar met Algemeen Beschaafd Nederlands) ontwikkeld. In Turkije, waar het gebruik van Koerdiseh op sehool en in het openbare leven verboden is, is dat niet het geval, en dat bemoeilijkt de eommunieatie. Een van de eerste doelstellingen van de Koerdisehe bew~ging was daarom het levend houden van het Koerdiseh en het ontwikkelen van een gemeenschappelijke schrifttaal. Reeds in het begin van deze eeuw versehenen tweetalige Turks-Koerdische publikaties, ende meeste tijdschriften van Koerdisehe organisaties die de laatste tien jaar versehenen, bevatten rubrieken over de Koerdische taal. Clandestien werden alfabetiseringscursussen in het Koerdisch gegeven. Alle tijdschriften werden echter na enkele nummers verboden, ende cursussen gesloten. Naast de eigenlijke Koerdische dialeeten worden door 1 a 2 miljoen Koerden in Turkije dialeeten van een andere, meer archaische Iraanse taal gesproken, het Zaza. Tussen de sprekers van de versehillende talen en dialecten bestaan geen noemenswaardige tegenstellingen, hoewel de sprekers van hetzelfde dialeet zieh veel sterker met elkaar verbonden blijken te voelen dan met de andere Koerden. Zo is het opmerkelijk dat de eerste grote Koerdische opstand die in Turkije plaatsvond, die van Seyh Said (1925), vrijwel uitsluitend beperkt bleef tot een aantal Zaza-sprekende stammen in Noordwest-Koerdistan. Veel sterker dan door versehillen in dialect of taal worden de Koerden verdeeld door verschillen in religie. De overgrote meerderheid van de Koerden hangt, net als de meeste Turken, de orthodoxe, soennitisehe islam aan. 3 Een minderheid (zowel Zaza- als Koerdiseh-sprekenden) behoort tot de heterodoxe stroming der alevieten. De laatsten voelen zieh vaak sterker verbonden met hun Turkse geloofsgenoten dan met de
soennitische Koerden. In de botsingen tussen soennieten en alevieten die de laatste jaren plaatsvonden (zie hoofdstuk 5, 'Botsingen tussen soennieten en alevieten') speelde het verschil tussen Turken en Koerden maar een ondergeschikte rol. In de genoemde opstand van Seyh Said vochten enkele Koerdisehe alevistisehe stammen tegen de Koerdisehe opstandelingen. Anderzijds kreeg een opstand van alevitisehe Koerden in Dersim (Tuneeli), in i:937-1938, die op zijn minst nationalistische trekken had, geen enkele steun van de kant van de soennitische Koerden. Behalve belijders van deze twee hoofdstromingen van de islam vindt men hier en daar in Turks Koerdistan nog kleine groepen yezidis ('duivelaanbidders', een sekte waarin elementen uit de islam en uit vroegere religies met elkaar vermengd voorkomen, maar die verder niets satanisch heeft). Zij staan bloot aan zeer sterke druk van hun islamitische huren. Velen hebben zieh onder die druk tot de islam bekeerd, zeer veel anderen zijn naar Duitsland uitgezworven om aan die onderdrukking te ontkomen.4 Politiek speien de yezidis geen rol van enige betekenis meer. Ten slotte bevinden zieh in Oost-Turkije tussen de Koerden kleine, niet-Koerdisehe, christelijke gemeenschappen. Omdat twee van deze minderheden, de Armeniers ende Syrisch-orthodoxen ('christen-Turken'), de laatste tijd veel in het nieuws zijn, gaan we hierop wat nader in. CHRISTELIJKE MINDERHEDEN IN KOERDISTAN
Tegenwoordig vormen de christenen in Oost-Turkije een zeer kleine minderheid, die zieh nauwelijks kan handhaven. Een eeuw geleden was dat anders. Alleen al de Armeniers vormden toen in Oost-Turkije circa 20 procent van de bevolking, terwijl ze in sommige districten zelfs in de meerderheid waren. De meeste Armeniers woonden toen in gebieden die onder Russisch bestuur standen, waaronder de tegenwoordige Turkse provincie Kars. Naast de Armeniers waren er grote aantallen christenen die tot de 'Syrische' Kerken behoorden en die doorgaans Aramese dialecten spraken, en Grieks-orthodoxe christenen (wier taal overigens Turks was). De meesten van deze christenen waren eenvoudige boeren, die veelal in een positie van horigheid verkeerden jegens Koerdische landheren. Vrijwel alle ambachten en de meeste handel werden door christenen uitgeoefend. In de loop van de negentiende eeuw, toen de Europese politieke en economische belangen in het Midden-Oosten groter werden, kregen de Europese Kerken meer belangstelling voor deze oosterse christenen. Een stroom van Franse, Duitse, Russische, Engelse en Amerikaanse missionarissen en zendelingen bezocht Koerdistan. Europese overheden 199
wierpen zieh op als de beschermers van de christelijke onderdanen van de sultan. Dit veroorzaakte grote spanningen tussen deze christenen en hun islamitische buren, die verscheidene keren tot ernstig bloedvergieten leidden. Zowel de Koerden als de Ottomaanse overheid namen aan dat de Europese mogendheden met behulp van de christelijke minderheden hun controle over het Ottomaanse Rijk wilden vestigen. De Europese mogendheden en de Armeniers zelf deden weinig om dat vermoeden weg te nemen. Toen het Ottomaanse Rijk zieh in de Eerste Wereldooflog stortte, en een Russische invasie te verwachten was, werd besloten alle Armeniers uit Oost-Turkije te deporteren naar Syrie, om te voorkomen dat zij gemene zaak zouden maken met de Russische legers. De deportaties ontaardden in een gruwelijke holocaust. Honderdduizenden Armeniers kwamen om door de ontberingen onderweg, door slachtpartijen die Koerden onder hen aanrichtten, en door systematische en massale executies door Turkse militairen. Het bloedbad kreeg direct na de oorlog een vervolg toen Armeense overlevenden in de Kaukasus en Noordoost-Turkije een Armeense staat trachtten te vestigen, en er wraakacties tegen de moslims ondernamen. De Turkse Bevrijdingsoorlog bestond aan het oostelijke front uit een felle strijd tussen Armeniers en plaatselijke moslims, die aan beide zijden veel slachtoffers eiste. De Armeniers werden ten slotte teruggedreven tot achter de huidige sovjetgrens. 5 Soortgelijke gevechten vonden in het zuidoosten, bij de Syrische grens, plaats. Veel andere vluchtelingen en gedeporteerden bevonden zieh in Iran en Syrie, en verspreidden zieh vandaar over de hele wereld. Van de in Turkije achterblijvende Armeniers bekeerden velen zieh uiterlijk tot de islam. 'Echte' Armeniers zijn er nog maar weinig: behalve in Istanboel zijn er kleine gemeenschappen in de (Koerdische) provincies Diyarbakir en Mardin. Organisaties van Armeniers in ballingschap dromen van terugkeer, en van het stichten van een onafhankelijke Armeense staat, die veel groter moet zijn dan de huidige sovjetrepubliek Armenie, en een groot deel van Oost-Turkije moet omvatten. Koerdische en Armeense nationalisten maken deels op dezelfde gebieden aanspraak. Niettemin zijn ze herhaalde malen in staat gebleken met elkaar samen te werken. De Syrisch-orthodoxe christenen zijn nooit aan zo systematische vervolging en onderdrukking blootgesteld als de Armeniers, maar conflicten over grond tussen hen en de omwonende Koerden hebben vaak tot gewelddadige botsingen geleid. Velen van hen hebben zieh na de Eerste Wereldoorlog in Syrie gevestigd, veel anderen zijn al vroeg naar West-Europa geemigreerd. Degenen die achterbleven, vormen een zwakke groep, die zieh maar moeilijk kan verweren tegen pogingen van 200
Koerdische stamhoofden en andere plaatselijke machthebbers om zieh haar land en andere bezittingen toe te eigenen. 6 NATIONALISME EN IMPERIALISME
Het nagenoeg verdwijnen van de christelijke minderheden uit Koerdistan had minstens een onbedoeld gevolg: de bevolking werd er homogener door, en voor het eerst werd een Koerdische nationale staat denkbaar. De Europese idee van de nationale staat was oorspronkelijk geheel vreemd aan het Midden-Oosten, waar zoveel verschillende volkeren en etnische groepen dwars door elkaar heen woonden. De staten waren er op religie, niet op nationaliteit gebaseerd. De christelijke groepen hadden geen deel aan de staatsmacht, maar daar stond tegenover dat een handels- en industriele burgerij zieh juist met name onder de christelijke groepen ontwikkelde. Beide factoren droegen ertoe bij dat nationalistische gevoelens onder hen veel eerder ingang vonden dan onder de moslims. Dit gold niet alleen voor de Grieken, de Slavische volkeren en de Armeniers; ook de eerste Arabische nationalisten waren christenen. Zolang het Ottomaanse Rijk bestond, vond nationalistische propaganda slechts weinig gehoor onder de Koerden. In kritieke situaties, zoals de Eerste Wereldoorlog, won hun trouw aan de sultan, die tevens kalief en dus leider van alle moslims was, het gemakkelijk van Koerdische nationale sentimenten. In het ontstaan van nationalismen in het Ottomaanse Rijk (eerst dus onder christenen) hebben de Europese mogendheden een actieve stimulerende rol gespeeld. Met name Groot-Brittannie en Rusland wakkerden nationale gevoelens aan. Onder de Koerden waren de Russen al vroeg actief, de Britten volgden tijdens en na de Eerste Wereldoorlog. Hierin ligt een van de redenen waarom alle Turkse regimes zo beducht waren en nog steeds zijn voor alle uitingen van een aparte Koerdische identiteit: zij zagen en zien er de hand in van buitenlandse machten die erop uit zouden zijn Turkije te verzwakken en/of te verdelen. De bloedige maatregelen tegen de Armeniers kwamen uit dezelfde achterdocht voort. Achter de eerste Koerdische opstanden, van 1925 en 1929-1930, werd de hand van Engeland vermoed, en dit vermoeden leverde voor een belangrijk deel de rechtvaardiging voor de harde strafmaatregelen. De idee van nationaal zelfbeschikkingsrecht werd tijdens en na de Eerste Wereldoorlog actief door de Amerikaanse president Wilson gepropageerd. Dit had grote invloed op de intelligentsia van alle etnische groepen in het Midden-Oosten (Lenins geschriften over hetzelfde thema zouden pas veel later ruime bekendheid krijgen). Bij het vredes20!
„„ . ....,
,:.:~~ ;
I 1
_,.„'
•0-•, .,,'
--,_,
„'
• ' r-, ?a.,„„„ ...,„ ',
J
. h is (Koerdistan)
. den waar d em eerderh et"d van de bevo lk.m g Koerd1sc 35. Ge bie
1·
i
verdrag van Sevres in 1920 tussen de geallieerden en wat er nog over was van het Ottomaanse Rijk werd expliciet de mogelijkheid van onafhankelijke Armeense en Koerdische staten genoemd. Een Britse officier, Noel, reisde in die tijd door Turks Koerdistan om de mogelijkheid van zo'n Koerdische staat te onderzoeken. Hij vond wel een aantal stamhoofden die graag koning zouden willen zijn, maar ontdekte dat de idee van een onafhankelijke Koerdische staat onder de bevolking nog nauwelijks emoties opriep, en dat de Koerden bovendien te zeer verdeeld waren door stamrivaliteiten om zo'n staat mogelijk te maken. Toen vijf a tien jaar later de idee wat meer ingang 'had gevonden, was het te laat: de staat Turkije had zieh onder Atatürk geconsolideerd en was sterk genoeg om afscheidingsbewegingen neer te slaan. STAMMEN, FEODALE VERHOUDINGEN EN NATIONALISME
Rivaliteiten tussen stammen (meestal wil dat zeggen: tussen stamhoofden) zijn altijd een belangrijke factor geweest in de Koerdische politiek. Er zijn honderden stammen in Koerdistan, in grootte varierend van nog geen honderd tot enkele duizenden families. Het lidmaatschap van een stam wordt teruggevoerd op de afstamming van een of een klein aantal gemeenschappelijke voorouders. In werkelijkheid zijn heel wat stammen ontstaan doordat een krachtig leider mensen van zeer uiteenlopende achtergronden om zieh heen verzamelde. Een ideologie van onderlinge verwantschap ontstond dan pas in de loop der tijd. In het algemeen zijn de Koerdische stammen niet nomadisch, zoals men ten onrechte vaak meent. Sommige van de stammen zijn dat ooit wel eens geweest, andere waarschijnlijk helemaal nooit. Tegenwoordig bestaan vrijwel alle stammen uit sedentaire boeren, al verlaten velen 's zomers nog hun dorpen om met tenten naar de bergweiden te trekken, hun schapen achterna. Het stamhoofd heeft groot gezag over de leden van de stam en is in veel gevallen ook grootgrondbezitter. Er zijn veel Koerden die tot geen enkele stam behoren. Velen van hen verkeren in een onderhorige positie ten opzichte van grootgrondbezitters, stamhoofden, religieuze leiders of handelaren uit de stad die een soort feodaal gezag over hen uitoefenen. Vooral in de paar vruchtbare vlakten die Koerdistan rijk is, in de provincies Diyarbakir, Urfa en Mardin, leven grote aantallen horige boeren onder vaak erbarmelijke economische omstandigheden. Voorheen waren zij pachters of deelbouwers, maar sinds de landbouw er is gemechaniseerd, zijn velen van hen verdreven van hun stukjes land waarop zij volgens traditie recht hadden. Zij vinden alleen nog een paar dagen per jaar werk als dagloners. Het gebeurde maar zelden dat deze arme boeren in opstand 202
f
k \. ·
if •
!; ·1:
kwamen tegen deze verslechtering van hun positie. Grate aantallen gaven er de voorkeur aan weg te trekken naar de steden en stadjes in Oost-Turkije, waar nu zo'n 30 a3 5 procent van de bevolking van dat gebied woont. Zeer velen hebben bovendien het gebied voorgoed verlaten. De stamverhoudingen blijken veel minder aangetast te worden door modernisering dan men zou verwachten. Stamhoofden waren vroeger politieke en militaire leiders, wier taak voornamelijk bestand uit het handhaven van de stamgebruiken, het beslechten van conflicten binnen de stam, en het verdedigen tegen aanvallen van naburige stammen. Nu zijn ze doorgaans tussenpersoon tussen het staatsapparaat en hun stam. Hun gezag berust op hun afstamming, en ook op het feit dat zij voor de stam de noodzakelijke contacten met de buitenwereld regelen. Via contacten met politie, lokale overheden en politieke partijen kan een stamhoofd veel voor zijn volgelingen (en voor zichzelf) doen. Het is voor deze instanties bijna onmogelijk iets te ondernemen buiten de stamhoofden om. Hieraan ontleent het stamhoofd een macht die hij vroeger maar zelden had. Vooral de hoofden van sommige grote stammen hebben zo buitensporig veel macht verworven. Zij hebben bijvoorbeeld bij verkiezingen grote aantallen stemmen aan te bieden omdat in principe de hele stam op de partij stemt die het stamhoofd aanwijst. In ruil daarvoor kunnen zij van de politieke partijen tal van gunsten eisen. De parlementaire democratie blijkt in Oost-Turkije dan ook niet tot ontbinding van de stamverhoudlngen te leiden, maar juist de macht van de traditionele leiders te versterken. Ook voor de politie is het doorgaans zeer moeilijk haar werkte doen buiten de stamhoofden om. Er was vaak een wederzijdse afhankelijkheid ontstaan, die zover ging dat de politie soms fungeerde als privelegertje van een stamhoofd dat daarmee zijn gezag over de eigen stam, naburige stammen of niet-tribale Koerden kracht kon bijzetten. Als gevolg daarvan konden sommige stamhoofden bijvoorbeeld ongestraft de overgebleven christelijke minderheden in hun gebied terroriseren. 7 De machtspositie van de stamhoofden is over het algemeen het sterkst bij de grootste stammen, die men aantreft in de meer vlakke gedeelten van Koerdistan. In de meer bergachtige streken zijn de stammen in het algemeen kleiner, en is het stamhoofd vaak eerder een primus inter pares dan een werkelijke machthebber. Zijn economische macht is er zelden veel groter dan die van zijn stamgenoten. Tussen de hoofden van verschillende stammen, en soms ook tussen verschillende personen uit de leidende familie van dezelfde stam, bestaan voortdurend conflicten van politieke en economische aard. Ieder probeert zijn macht en invloed te vergroten ten koste van zijn rivalen. De conflicten nemen vaak de vorm aan van langdurige (bloed)veten 203
tussen hun stammen. Vijanden van een zelfde stamhoofd verbinden zieh met elkaar, vaak ook zoeken zij steun van buiten tegen hun plaatselijke rivalen. Toen bijvoorbeeld omstreeks 1920 nog niet duidelijk was welke regering uiteindelijk de sterkste zou blijken te zijn, die van Moestafa Kemals nationalisten of die van de Britten in Irak, zochten sommige stamhoofden contact met de ene, hun rivalen met de andere regering. Sommige stamhoofden hoopten op een onafhankelijke Koerdische staat. De samenwerking werd echter bemoeilijkt door de vrees dat hun rivalen 6f de macht zouden krijgen ten koste van henzelf, 6f zieh met de Turkse overheid zouden verbinden en zo de onafhankelijkheidsbeweging in de rug zouden aanvallen. Na 1950, toen er concurrerende politieke partijen ontstonden, verbanden vrijwel alle stamhoofden zieh met een van deze partijen. Rivalen waren altijd bij concurrerende partijen aangesloten. De keuze voor een partij had vrijwel nooit iets met de politieke standpunten van die partij te maken, maar alleen met de voordelen die een partij te bieden had en met de keuze die rivalen gemaakt hadden. Naast de stamhoofden bestand vroeger (tot circa 1925) een ander type traditionele leiders die in staat waren de tegenstellingen tussen stammen en stamhoofden te overbruggen. Dat waren de jeyhs, religieuze leiders die in een geur van heiligheid standen (ziep. 171), en vaak de reputatie hadden wonderen te kunnen verrichten. Hun gezag strekte zieh ver buiten de grenzen van afzonderlijke stammen uit, waardoor zij in staat waren te bemiddelen in conflicten en zo nodig verscheidene stammen en stamhoofden te overbruggen. Dat waren de jeyhs, religieuze leiders die in een geur van heiligheid standen (ziep. ooo), en vaak de s,eyhs geleid. Zij waren de enigen die de onderlinge verdeeldheid van de stammen, althans tijdelijk, konden overbruggen. De eerste grote Koerdische opstand in de republiek Turkije werd aldus geleid door ~eyh Said, een jeyh die vooral onder de Zaza-sprekende stammen van de districten ten noorden van Diyarbakir grote invloed had. Hij slaagde erin de stamhoofden van die districten hun conflicten te doen vergeten. Stamhoofden uit andere districten aarzelden echter zieh bij de opstand aan te sluiten, omdat ze bang waren dat hun rivalen de situatie zouden uitbuiten, hen in de rug zouden aanvallen en zieh met steun van de Turkse regering ten koste van hen zouden versterken. 9 Een direct gevolg van deze opstand was dat de religieuze orden, waarvan de ~eyhs de leiders waren, verboden werden en dat het de jeyhs door de overheid vrijwel onmogelijk gemaakt werd hun tradionele rol van vredestichter en eenheidbrenger te blijven vervullen. De stamrivaliteiten bleven, en het zou tot de jaren zestig duren alvorens er een nieuwe elite van 'nationalistische intellectuelen' ontstond 204
34. Koerdisch (voormalig Armeens) dorp b
rzinean in Oost Turkqe
die voldoende invloed verwierf om de tegenstellingen tenminste enigszins te temperen. Nationalistische organisaties proberen nog steeds de stamtegenstellingen te overwinnen, maar in sommige gevallen blijken die tegenstellingen zo sterk dat het politieke optreden van die organisaties er sterk door belnvloed wordt en dat de oude stamtegenstellingen en andere rivaliteiten de vorm krijgen van conflicten tussen concurrerende politieke organisaties. KOERDISCH NATIONALISME
De Koerden zijn zieh altijd wel bewust geweest van een eigen identiteit die hen onderscheidde van bijvoorbeeld Turken, Perzen, Arabieren en Armeniers, maar nationalisme in strikte zin en een streven alle Koerden te verenigen in een apart staatkundig verband is een tamelijk recent verschijnsel. In 1925, 1929-1930 en 1937-1938 vonden in verschillende delen van Turks Koerdistan grote opstanden plaats. Toen was voor de meeste deelnemers verzet tegen pogingen van de staat het centrale gezag te versterken vrijwel steeds de belangrijkste drijfveer. In de opstand van 1925 speelden bovend~en religieuze gevoelens een belangrijke rol: de afschaffing van het kalifaat en andere secularistische m.aatregelen hadden veel kwaad bloed gezet (zie hoofdstuk 5, 'Hervormingen en secularisme' en 'Effecten van het secularisme en de reactie ertegen'). Deze opstanden waren voorbereid, en deels geleid, door Koerdische nationalisten. Nationalistische ideeen hadden het eerst ingang gevonden onder de smalle laag van Koerden die waren toegetreden tot de Ottomaanse elite: ambtenaren, officieren, advocaten en artsen die in Istanboel of zelfs in het buitenland hadden gestudeerd. Doorgaans waren zij afkomstig uit de traditionele leidende families van Koerdistan. Hun nationalisme was erg paternalistisch, en veel contact met de bevolking van Koerdistan hadden zij niet. De aristocratische leiders van het in 1918 in Instanboel opgerichte Genootschap voor de verheffing van Koerdistan (Kürdistan Taali Cemiyeti) probeerden door onderhandelingen met de Britten de vorming van een onafhankelijk Koerdistan te bereiRen. De gedachte aan actieve deelneming van de Koerdische bevolking daaraan leek niet eens bij hen op te komen. Zij waren sterk gekant tegen Moestafa Kemal en zijn Turkse nationalisten, en toen de laatsten de onafhankelijkheidsoorlog wonnen, moesten zij het veld mimen. Een andere organisatie, Azadl, bestond voornamelijk uit jonge Koerdische officieren. Azadl was in 1923 opgericht door Koerden die in het leger of in paramilitaire milities aan kemalistische zijde hadden meege205
vochten in de onafhankelijkheidsoorlog (aan het oostelijke front, dus regen de Armeniers), en na de overwinning teleurgesteld waren omdat de nieuwe staat een Turkse werd en de Koerden op de tweede plaats gesteld werden. De meeste leden van Azadi waren weliswaar afkomstig uit vooraanstaande families, maar ze hadden weinig directe invloed onder de bevolking. Zieh bewust van hun geringe invloed legden ze contact met invloedrijke stamhoofden en §eyhs (onder wie Seyh Said) en probeerden dezen te bewegen tot een massale opstand, die in 1925 moest plaatsvinden. De plannen lekten uit, en de meeste leiders van Azadi werden gearresteerd of vluchtten naar Irak. Seyh Said zette op eigen houtje, met de stammen waarover hij invloed ha~, de opstand door. De opstand bleef beperkt tot een betrekkelijk klein deel van Koerdistan, en kon binnen enkele maanden door het Turkse leger worden neergeslagen. Als gevolg van de propaganda van de Koerdische nationalistische organisaties verbreidden nationalistische ideeen zieh geleidelijk onder de Koerdische elite van stamhoofden, §eyhs en de beter geschoolden en zelfs - zij het minder uitgesproken - onder de dorpsbevolking. 10 De overheid nam echter ingrijpende maatregelen om de verspreiding van deze ideeen tegen te gaan en in plaats daarvan · onder de Koerden gevoelens van loyaliteit en trouw tegenover Turkije op te wekken. Na het neerslaan van de laatste grote opstand, van de alevitische Koerden van Dersim, leek het overheidsbeleid te slagen. Veel Koerden verturksten geleidelijk, vooral degenen die naar de stad trokken. De traditionele leiders van de Koerden lieten zieh opnemen in het politieke systeeni van de republiek dat, vooral na de invoering van het meerpartijenstelsel, traditionele rivaliteiten gemakkelijk kon kanaliseren. Koerdische stamhoofden en landheren vonden snel de politieke partijen die binnen het kader van de republiek hun belangen konden vertegenwoordigen. In de jaren vijftig was dat vooral de Democratische Partij; in 1961 was het een van de opvolgers daarvan, de Partij van het Nieuwe Turkije (YTP), die haar stemmen met name uit de Koerdische provincies kreeg. 11 Met nationalisme heeft deze voorkeur voor bepaalde partijen weinig te maken - al werd dat herhaaldelijk door tegenstanders van de partijen in kwestie beweerd. · Nationalistische gevo.elens leefden in die jaren wel voort, maar in het verborgene, en in beperkte kring. Onderwijzers, advocaten, artsen, godsdienstleraren en ambtenaren, en ook enkele leden van vooraanstaande families in het tribale milieu probeerden zoveel mogelijk van de Koerdische taal en cultuur te bewaren. Zij droomden van een Koerdische renaissance, en mogelijk zelfs van onafhankelijkheid. Ze waren echter ongeorganiseerd en geisoleerd van de massa van de Koerdische 206
bevolking. Hun dromen leken melaneholiek en wereldvreemd. Een onverwaehte opleving van Koerdiseh nationalisme begon in de tweede helft van de jaren zestig. Brede lagen van de Koerdisehe bevolking bleken een snel sterker wordend en meer uitgesproken besef van eigen identiteit te krijgen. Men begon zieh te verzetten tegen diseriminatie, en besehuldigde de regering ervan de ontwikkeling van de Koerdische provincies onvoldoende te stimuleren. In tegenstelling tot vroeger liet men zieh niet ontmoedigen door repressieve maatregelen van de overheid. Tegen de verdrukking in nam de omvang van de Koerdisehe beweging gestaag toe en werd zij radiealer in haar verlangens. De aanvankelijke eulturele en eeonomisehe eisen werden met meer politieke eisen aangevuld, en in de loop van de jaren zeventig won de idee van staatkundige seheiding (autonomie of onafhankelijkheid voor Koerdistan) geleidelijk veld. · Voor de opkomst van deze nieuwe Koerdisehe beweging en voor ~aar, vergeleken met eerdere bewegingen grotere hardnekkigheid zijn enkele redenen aan te wijzen. In Turkije hadden dezelfde sociaal-eeonomisehe veranderingen plaatsgevonden die in tal van andere landen hadden geleid tot een vergelijkbare opleving van etniseh of nationaal bewustzijn onder minderheden. Van alle veranderingen hadden interne migratie en uitbreiding van het onderwijs de meest direete gevolgen. Daarnaast was een externe faetor van grote invloed: de oorlog die de Koerden in Irak regen de regering in Bagdad voerden. Anders dan politici en soeiale wetensehappers verwaehtten, werkten migratie en onderwijs niet als de grote gelijkmakers. Zolang het om kleine aantallen Koerden ging, werden deze wel min of meer geassimileerd, maar toen in de jaren zestig de migratie massale vormen begon aan te nemen werden de migranten zieh juist sterker bewust van de eulturele versehillen. Het is dan ook niet toevallig dat bijna alle Koerdisehe organisaties niet in Koerdistan zelf ontstonden, maar in steden met veel Koerdisehe migranten en studenten: Istanboel en Ankara, en later ook in de grootste Koerdisehe stad Diyarbakir, die eveneens veel migranten aantrok. Hoewel het onderwijs in de Koerdisehe provineies nog steeds ver aehterligt op de rest van het land drong reeds in de jaren zestig een groot aantal Koerdisehe studenten door tot de universiteit. Ze · begonnen aetief deel te nemen aan de studentenbeweging, en zorgden ervoor dat in de diseussies over Turkijes eeonomisehe en politieke problemen het Koerdisehe vraagstuk een belangrijke plaats ging innemen. Een faetor van belang was verder dat de nieuwe grondwet van 1961 een grotere mate van politieke vrijheid toestond dan er voorheen geweest was. Er bestond, zij het binnen zekere grenzen, vrijheid van 207
vergadering en vrijheid van drukpers. Koerdische intellectuelen maakten daarvan gebruik door tijdschriften uit te geven die zieh speciaal met de problemen van de Koerdische provincies bezighielden. Weliswaar waren deze eerste tijdschriften op een enkel Koerdisch gedieht na geheel in het Turks, en kwam zelfs het woord 'Koerd' er aanvankelijk niet in voor, toch bevatten ze artikelen over de cultuur en folklore, de geschiedenis ende sociaal-economische problemen van 'het Oosten'. 12 Hoewel alle tijdschriften na een of een paar nummers door een verschijningsverbod werden getroffen, slaagden ze er wel in discussie in brede kring te stimuleren. De opkomst van de (socialistische) Arbeiderspartij van Turkije (TiP), die eveneens mede door de grotere politieke vrijheid werd mogelijk gemaakt, was van beslissende betekenis voor de Koerdische beweging. Veel Koerdische intellectuelen traden tot deze partij toe, terwijl Koerdische studenten actief waren in de met de iP geassocieerde studentenbeweging. Kennisneming van de marxistische klassieken vergrootte de belangstelling binnen de TiP voor het nationale vraagstuk. Zo ontwikkelde zieh een socialistische vleugel van de Koerdische beweging die nauw verbanden was met de TiP. Zij had bestrijding van de economische ongelijkheid tussen Oost- en West-Turkije, culturele gelijkberechtiging van Koerden en Turken ende vestiging van een socialistisch stelsel in Turkije in haar vaandel staan. De groep bestand voornamelijk uit stedelijke intellectuelen en studenten, maar haar ideeen sloegen in bredere kring aan. Dat bleek in 1965 uit de opvallend grote verkiezingswinst die de TiP in sommige Koerdische provincies boekte, en nog duidelijker uit de massale opkomst bij protestbijeenkomsten die deze groep in 1967 in een twaalftal Koerdische steden organiseerde. Aanvankelijk was deze linkervleugel van de Koerdische beweging echter een typisch stedelijk fenomeen. Nationalistische gevoelens in de dorpen werden vooral aangewakkerd door de gebeurtenissen in lraaks Koerdistan. Daar waren sinds 1961 Koerden in een guerrillastrijd met de regering in Bagdad verwikkeld. Hun leider Barzani groeide in de loop van deze strijd uit tot een symbolische vaderfiguur die de eenheid van de Iraakse Koerden belichaamde. Een groot deel van lraaks Koerdistan kwam feitelijk onder zijn controle te staan, en in 1970 zag de Iraakse regering zieh gedwongen een wapenstilstand te tekenen waarbij zij formeel autonomie beloofde aan de Koerden. 13 De Koerden in Turkije waren tamelijk goed op de hoogte van Barzani's successen. Kleine groepen Turkse Koerden, vooral uit het grensgebied, trokken naar Irak om een tijdje mee te vechten en kwamen daarna met enthousiaste verhalen terug. Officiele nieuwsberichten over 208
de 'bandiet' Barzani droegen verder bij tot diens reputatie, en in later jaren was er Barzani's eigen radiozender die in een deel van Turks Koerdistan beluisterd kon worden. Een groep Koerden uit invloedrijke families richtte een clandestiene zusterorganisatie van Barzani's partij op, de Democratische Partij van Koerdistan-Turkije (PDK-T). Dit werd de kern van de strikt nationalistische vleugel van de Koerdische beweging, die vooral aanhang had op het platteland en sterk werd gedomineerd door stamhoofden en andere traditionele autoriteiten. Ondanks de vele splitsingen die na r970 optraden, blijven deze twee hoofdstromingen binnen de Koerdische beweging, de nationalistische en de 'linkse', te herkennen. De verschillen waren aanvankelijk niet onoverbrugbaar groot. Beide stromingen werkten zelfs korte tijd samen binnen de eerste legale Koerdische organisatie, de DDKO (Revolutionaire Culturele Clubs van het Oosten). De DDKO kwamen voort uit de studentenbeweging. Het waren een soort politieke disputen die zieh bezighielden met de sociaal-economische problemen van Oost-Turkije. Zij probeerden ook de Koerdische cultuur te stimuleren en te ontwikkelen. Dit deden zij via hun tijdschrift en door het organiseren van culturele en folkloristische avonden, methoden die later door alle andere Koerdische organisaties werden nagevolgd. De culturele en economische eisen van de Koerden vonden steeds duidelijker ondersteuning onder de Turkse linkse beweging. Zowel de TiP als de groeperingen die zieh daar na r968 van afsplitsten, spraken zieh openlijk uit over het nationale vraagstuk. De TiP nam op haar vierde congres in r970 een resolutie aan waarin voor het eerst het bestaan van een Koerdisch volk in Oost-Turkije uitdrukkelijk werd genoeind, de nationale onderdrukking van de Koerden werd gehekeld, ende onderontwikkeling van Oost-Turkije deels op rekening van vorige regeringen geschoven werd. 14 Achteraflijkt de resolutie tamelijk gematigd, maar op dat moment sloeg zij in als een bom, en riep bij de autoriteiten het spookbeeld op van een coalitie van Koerden en communisten die het samen op de staat gemunt hadden. In r97r werd de TiP wegens deze resolutie verboden. Toen eind r973 de parlementaire democratie na een intermezzo van tweeeneenhalf jaar werd hersteld, bleken de Turkse linkse organisaties voorzichtiger te zijn geworden in hun steun aan Koerdische eisen. Dit droeg bij tot de neiging van linkse Koerden zieh in aparte organisaties te verenigen. Gedurende korte tijd werd de DDKO, die in r97r ook door een verbod waren getroffen, nieuw leven ingeblazen, maar al spoedig vielen deze clubs uiteen in een aantal ideologisch verschillende groepen. De meeste hiervan splitsten zieh vervolgens nog eens of meermalen. De werkelijke redenen van de splitsingen en afscheidingen zijn niet 209
altijd even duidelijk. Enkele van de belangrijkste ·scheidslijnen zijn echter wel aan te geven. Allereerst is er het verschil tussen primair nationalistische en primair socialistische Koerdische organisaties. Dit verschil werd echter minder duidelijk doordat de meeste organisaties, wat hun ware aard ook was, zieh meer en meer van socialistische terminologie begonnen te bedienen, en doordat de linkse organisaties naast hun economische eisen meer nadruk gingen leggen op nationale eisen, zoals het recht op zelfbeschikking. Een tweede scheidslijn, vooral binnen de primair nationalistische organisaties, is die tussen de groeperingen die zieh door traditionele autoriteiten zoals stamhoofden laten leiden en een jongere garde die zieh aan de controle van deze 'feodale' elementen wil onttrekken. Bij de linkse Koerdische organisaties leidden twee andere strijdpunten tot splitsingen. Er werd fel gediscussieerd over de vraag 6f en in hoeverre men met progressieve Turkse organisaties moest samenwerken. Een nog belangrijker breekpunt vormde de houding tegenover de Sovjetunie. Diverse organisaties evolueerden naar een pro-Sovjet standpunt. Enige tijd bestand er een felle rivaliteit" tussen deze organisaties onderling en met de Communistische Partij van Turkije (TKP). Alle zochten, tevergeefs overigens, erkenning als 'de' communistische partij van Turkijes Koerden. Daarnaast bestaan er mauistische organisaties van diverse signatuur, en onafhankelijk-socialistische groepen. Geleidelijk aan radicaliseerden de eisen van alle organisaties. Voor een deel kwam dat doordat de overheid niet op de eisen inging, maar evenmin in staat was deze organisaties effectief te onderdrukken. Een andere reden van de radiealisering is het feit dat de gemiddelde leeftijd van de Koerdische activisten in de jaren zeventig lager lag dan in het voorgaande decennium. Jonge studenten en zelfs middelbare scholieren gingen de kern vormen van veel organisaties. De meeste Koerdische organisaties vonden hun aanhang allereerst onder de jonge generatie die net naar de grote steden gekomen was en in de migrantenwijken (de gecekondus) woonde. Deze jonge leden bezochten intensief het platteland en verbreidden daar de ideeen van hun organisaties. EISEN EN ACTIVITEITEN VAN DE KOERDISCHE BEWEGING
Na deze schets van de ontwikkelingen die de Koerdische nationalistische beweging doormaakte, zullen we wat dieper ingaan op de eisen die de beweging de laatste vijftien jaar naar voren heeft gebrachten naar de manier waarop ze heeft geprobeerd deze eisen te verwerkelijken. De socialistische vleugel van de Koerdische beweging hield zieh in het begin vrijwel uitsluitend met de economische onderontwikkeling van 2!0
Oost-Turkije bezig. Tot het midden van de jaren zestig ontbraken goede wegen, de voorzieningen voor onderwijs en gezondheidszorg bleven ver achter bij die in andere delen van het land, en industrie ontbrak er toen al helemaal. Dit werd gezien als het resultaat van een doelbewust beleid van achterstelling door de overheid. Inmiddels is er het een en ander verbeterd, maar de grote achterstand is gebleven. Een ander feit dat veel kwaad bloed zette, was dat de natuurlijke rijkdommen van Koerdistan nauwelijks aan de Koerden zelf ten goede kwamen. De olie die in Batman gewonnen wordt en de elektriciteit die wordt opgewekt door de Kebandam in de Eufraat, gaan allemaal naar West-Turkije. Vaak wordt bitter opgemerkt dat de dorpen in de omgeving van deze energiebronnen van licht en warmte verstoken blijven. Deze situatie maakte dat de opvatting dat Koerdistan een kolonie van Turkije zou zijn gemakkelijk aansprak, en snel ingeburgerd raakte. De eerste grote demonstraties, in 1967, waaraan vele tienduizenden deelnamen, waren uitsluitend regen deze regionale ongelijkheid en achterstelling gericht. 15 De eisen behelsden verbetering van de infrastructuur, meer en betere scholen en actieve stimulering van de economie door de overheid. Een tweede groep eisen betrof de erkenning van de Koerdische cultuur. Zoals zoveel nationalistische bewegingen begon ook de Koerdische met bestudering van de eigen taal, literatuur en folklore, en met pogingen die een nieuw leven in te blazen. In Turkije was de extramoeilijkheid dat deze cultuuruitingen in de praktijk, zij het niet wettelijk, verboden waren. Geleidelijk rekten Koerdische schrijvers hun geringe manoeuvreerruimte op, daarbij gebruik makend van het feit dat preventieve censuur door de grondwet van 196r was afgeschaft en publikaties alleen nog achteraf verboden en in beslag genomen konden worden. Het begon met het afdrukken van korte gedichten en folkloristische teksten (volksverhalen, fabels en legenden) in het Koerdisch. Een schrijver, M.E. Bozarslan, gaf een lesboekje voor alfabetisering in het Koerdisch uit, publiceerde klassieke Koerdische literatuur (met een Turkse vertaling ernaast) en vertaalde een aantal werken over de Koerdische geschiedenis. Anderen schreven Koerdische grammatica's en woordenboeken, korte verbalen en toneelstukken. Weliswaar werd bijna alles kort na verschijnen in beslag genomen, maar er waren dan al heel wat exemplaren van verkocht die van hand tot hand gingen. Inbeslagnemingen en verschijningsverboden werden voor de rechter aangevochten, en intussen bleef men doorpubliceren. De jaren 1975-1978 vormden wat dat betreft een hoogtepunt. Zo versehenen er meer dan tien verschillende tijdschriften, elk met zijn culturele rubrieken, stukjes over grammatica en lijsten van nieuwe Koerdi2Il
·'
11
sehe woorden. Jonge schrijvers begonnen gedichten en verbalen in het Koerdisch te schrijven, in plaats van in het Turks zoals ieder tot dan toe gedaan had. De invloed van deze activiteiten was groot. Het aantal mensen dat Koerdisch kon lezen, was nog klein, maar via (veelal clandestiene) alfabetiseringscursussen nam het snel toe. Er groeide in elk geval onder de Koerden een nieuwe waardering voor de eigen taal en cultuur. Een moderne uitvinding die juist in diezelfde tijd in Koerdistan doordrong, speelde daarin ook een niet te onderschatten rol: de cassetterecorder. Cassettebandjes met volksvertellingen, traditionele muziek en liederen, maar ook modernere muzikale genres en nationalistische marsen werden op grote schaal verhandeld. Omstreeks 1976 waren er honderden verschillende cassettebandjes te koop, in alle dialecten van Turks Koerdistan en zelfs ook uit de Iraanse en Iraakse delen. De cassette bleek sterker dan wat ook bij te dragen tot het ontstaan van een nationaal bewustzijn. Men leerde andere dialecten kennen en verstaan, hoorde episoden uit de lokale geschiedenis en geromantiseerde verslagen van de strijd in Irak, en nationalistische propaganda in gemakkelijk aansprekende, gezongen vorm. Dezelfde muziek en liederen werden ook steeds openlijker op culturele avonden ten gehore gebracht, tot in Ankara en Istanboel toe - iets dat in de jaren zestig nog ondenkbaar was. Onder invloed van deze culturele opleving werd op officiele erkenning van het Koerdisch aangedrongen. Koerdische leden van de onderwijzersbond Töb-Der slaagden er in 1978 en 1979 in, congressen van de bond zieh te laten uitspreken voor onderwijs in de moedertaal, uiteraard zonder dat daaraan gevolg kon worden gegeven (het bestuur van Töb-Der werd achteraf wegens deze resoluties vervolgd). In de jaren zestig stelde de Koerdische beweging in Turkije, behalve de eis van erkenning dat er überhaupt zoiets als een Koerdisch volk bestaat, geen andere eisen dan de genoemde economische en culturele. Vermoedelijk leefden in kringen van de PDK-T wel vage ideeen over afscheiding, maar die werden nooit openlijk verwoord. Pas na· 1975 werd hier en daar over autonomie of onafhankelijkheid gepraat, maar de meeste organisaties hieven zoeken naar oplossingen binnen het Turkse staatsverband. Typerende slagzinnen van de jaren omstreeks 1975 bevatten de uitdrukking 'de volkeren van Turkije'; pas een paar jaar later zouden dat 'de volkeren van Turkije en Koerdistan' worden. 'Volkeren van Turkije' was overigens al provocerend genoeg: volgens de overheid bestaat er immers maar een volk in Turkije. Na 1975 werd de stelling uitgewerkt dat Koerdistan een interne kolonie van Turkije is. Vergelijkbare opvattingen hadden onder de 212
regionale bewegingen in Europa (Bretons, Basken, Schotten, enzovoort) veel aanhang gewonnen. Mogelijk zijn de Koerden hierdoor beinvloed. De onderontwikkeling en militarisering van Koerdistan, de exploitatie van grondstoffen en het assimilatiebeleid werden beschouwd als aspecten van een samenhangende koloniseringspolitiek. Linkse groepen brachten ook de klasseverhoudingen in Koerdistan daarmee in verband en noemden landheren en stamhoofden, vooral degenen die betrekkingen met politieke partijen hadden, collaborateurs. Onder invloed van deze kolonialismetheorie, die uiteindelijk door alle Koerdische organisaties werd aangehangen, en de weigering van de overheid ook maar een concessie te doen, won de idee van dekolonisering, desnoods door middel van de gewapende strijd, terrein. In I98o waren de meeste organisaties voorstander geworden van afscheiding of, vager, van nationale zelfbeschikking. Begrip van de politieke realiteit en bewustzi)n van de eigen zwakheid maakten dat de meeste Koerden deze verlangens slechts als een schone droom koesteren. Niemand probeerde zelfs maar een strategie te ontwikkelen die tot onafhankelijkheid zou kunnen leiden. Er was een uitzondering: de Apocu's, of, zoals ze zichzelf bij voorkeur noemen, de Arbeiderspartij van Koerdistan (PKK). Zij geloofden dat een antikoloniale bevrijdingsoorlog kans van slagen had, en begonnen een guerrillastrijd. Spoedig waren zij staatsvijand nummer een. Niet alleen de overheid echter, ook de andere Koerdische organisaties waren fel gekant tegen deze organisatie, en beschuldigden haar van terreur en provocatie. Verscheidene organisaties zijn in gewapende botsingen met de PKK verwikkeld geweest. DE APOCU'S: TERRORISTEN OF VRIJHEIDSSTRIJDERS?
Hoewel de PKK een plattelandsguerrilla voerde, lagen haar wortels in de stad, zoals die van bijna alle Koerdische organisaties. De oprichters waren enkele Koerdische studenten die in I974 uit een Ankarase afdeling van de linkse studentenorganisatie Dev Gen~ gestoten waren vanwege hun radicale standpunten over het nationale vraagstuk. Bij dit groepje sloten zieh, merkwaardig genoeg, ook enkele niet-Koerden aan, Turken die uit het Zwarte-Zeegebied afkomstig waren, en die tot het eind toe binnen de PKK leidende functies zouden vervullen. De ideoloog van het eerste uur was Abdullah Öcalan, aan wiens roepnaam Apo de groep haar naam ontleende. De politieke visie die Apo ontwikkelde was uiterst eenvoudig: Koerdistan is eerst door de imperialisten in een Iraans, een Iraaks, een Syrischen een Turks stuk verdeeld, vervolgens zijn de Turkse, Arabische en Perzische heersende klassen begonnen de hun toegevallen stukken te koloniseren. Daarbij 213
krijgen zij onmisbare steun van bepaalde elementen uit de Koe.rdische samenleving zelf, met name van stamhoofden en 'feodale heren' en van een deel van de Koerdische bourgeoisie. Deze collaborateurs ontlenen hun positie en hun vermogen het volk uit te buiten aan hun banden met de koloniserende staat. Het is nu aan de werkende bevolking van Koerdistan een revolutie te ontketenen tegen deze collaborateurs en de kolonisatoren, en in een onafhankelijk en verenigd Koerdistan (dat wil zeggen in alle delen te zamen) een 'democratische volksdictatuur' te vestigen, als eerste stap op weg naar de klasseloze maatschappij. 16 Apo en zijn vrienden trokken naar Koerdistan eh tooiden zieh met de weidse naam van Nationaal Bevrijdingsleger (uKo). Veel gehoor voor hun ideeen vonden zij de eerste jaren echter niet. Geduldig doorwerkend brachten zij toch voldoende mensen bij elkaar om een strakke partijorganisatie op te zetten, die in 1979 werd omgedoopt tot PKK, Arbeiderspartij van Koerdistan. De propaganda onder de dorpsbevolking werd in enkele streken zo systematisch aangepakt, dat zij vruchten begon af te werpen. Ook leden van andere Koerdische organisaties werden bewerkt. De Apocu's wezen erop dat de andere organisaties wel spraken over intern kolonialisme, maar daar blijkbaar geen consequenties aan verbonden, en dat bovendien traditionele leiders nog steeds belangrijke posities in die organisaties innamen. Zij richtten zieh voornamelijk op jongeren uit arme boeren- en landarbeidersgezinnen en uit het subproletariaat in de Koerdische stadjes. Dezen bleken inderdaad wel ontvankelijk voor de eenvoudige en rechtlijnige visie van Apo, vooral toen de Apocu's eenmaal de uiterste consequentie daaruit trokken en de gewapende strijd aanbonden met een van de machtigste stamhoofden van Koerdistan, Mehmet Celal Bucak in het district Siverek (provincie Urfa). Bucak moet het prototype zijn van wat de Apocu's een 'collaborateur' noemen. Hij was parlementslid voor de gerechtigheidspartij, en had uitstekende relaties met het bestuursapparaat. Hij hield er een prive-legertje op na, waarin zieh enkele tientallen mannen bevonden die wegens doodslag of een ander vergrijp gezocht werden. Hiermee hield hij een groot gebied onder controle. Zijn mannen zouden, zo werd gezegd, de dorpelingen geld en bezittingen afpersen, en met bruut geweld het gezag van Mehmet Celal handhaven. De Apocu's kozen hem uit voor hun eerste, bijna symbolische actie. In juni 1979 pleegden ze een moordaanslag op hem. Hun opzet mislukte; twee familieleden werden gedood, maar Mehmet Celal zelf ontkwam. Zijn lijfwacht beantwoordde onmiddellijk het vuur en verjoeg de Apocu's, van wie er een het leven liet. Een paar dagen later namen de mannen van Bucak wraak met een aanval op een dorp waarvan vermoed ~erd dat er zieh Apocu's schuilhielden. Sindsdien werd een snel 214
escalerende bloedvete uitgevochten tussen de Apocu's en Bucaks mannen. De laatsten kregen steun van de autoriteiten en van enkele andere stammen. De Apocu's zagen zieh gedwongen zieh te verbinden met Bucaks traditionele vijanden, andere stamhoofden. Ontwikkelingen als in Siverek deden zieh ook elders voor. Het is ironisch dat de groepering die zieh het felst had uitgesproken tegen de 'collaborateurs' uiteindelijk partij leek te worden in botsingen tussen concurrerende stamhoofden. Onder de stamhoofden met wie de Apocu's betrekkingen aanknoopten, bevonden zieh enkele zeer machtige. Som- . migen van hen hadden evenzeer nauwe banden met het staatsapparaat als de 'collaborateurs' tegen wie de Apocu's zieh zo afzetten. In tegenstelling tot sommige andere organisaties kregen stamhoofden binnen de PKK echter nooit werkelijke invloed op bestuursniveau. Wel werd de keuze voor of tegen de Apocu's in toenemende mate mede bepaald door stamloyaliteiten. Sommige stammen sloten zieh in hun geheel aan bij de Apocu's of keerden zieh er in hun geheel tegen, zodat de strijd van de Apocu's steeds meer op een ordinaire stammenoorlog begon te lijken. Tegelijk waren de Apocu's verzeild in bloedige veten met rivaliserende organisaties, zowel Turkse als Koerdische. Veten met de laatste leken voor een belangrijk deel samen te hangen met pogingen elkaars aanhang af te pakken. In al deze conflicten vielen honderden doden. In het proces tegen de PKK dat in mei 1981 begon, werd deze organisatie de dood van niet minder dan tweehonderdvijftig mensen ten laste gelegd. Ook op politie en naar de streek gezonden militairen werden herhaaldelijk aanslagen gepleegd. De Apocu's riepen sommige delen van het platteland en enkele stadswijken uit tot 'bevrijde gebieden', waar de politie en concurrerende organisaties zieh niet konden wagen. In sommige gevallen genoten zij daar de spontane steun van de bevolking. Waar dat niet het geval was, namen zij hun toevlucht tot brute terreur. Veel van de sympathie die zij aanvankelijk vooral onder de arme lagen van de bevolking gekregen hadden, verspeelden zij daardoor of door het tegengeweld dat zij opriepen bij de overheid ende stamhoofden aan wie zij de oorlog verklaard hadden. Een deel van de bevolking vluchtte weg uit de streken die onder controle van de PKK standen. Het is al met al geen erg opwekkend be~ld dat de activiteiten van de Apocu's in Koerdistan te zien gaven. Zij werden bijna unaniem veroordeeld, zowel door Turks links als door de overige Koerdische organisaties. In sommige streken werden zij gevreesd en gehaat door de dorpsbevolking, in andere werden zij op handen gedragen en bewonderd wegens hun moed en omdat zij een eind hadden gemaakt aan de onderdrukking door landheren. De militaire operaties die direct na de staatsgreep begonnen, waren vooral tegen de Apocu's gericht. Duizen215
den leden en sympathisanten werden gearresteerd; in het voorjaar van r98r begon een massaproces waarbij een honderdtal doodstraffen werd geeist. In de volgende maanden hoorden tientallen andere Apocu's eveneens de doodstraf tegen zieh eisen. De processen tegen alle andere Koerdische organisaties vallen hierbij in het niet. De hardheid van het militaire optreden lijkt de Apocu's in de positie van martelaars te plaatsen, en hun weer iets van de sympathie van de bevolking terug te geven. Nog steeds vinden af en toe aanslagen op militairen plaats die door de bevolking, terecht of ten onr~chte, aan de Apocu's worden toegeschreven. Leiders van de PKK bevinden zieh nog op vrije voeten in het buitenland, onder meer in Libanon, en zij hebben aangekondigd de strijd in en buiten Turkije voort te zetten, in samenwerking met onder andere het Geheime Armeense Leger. Behalve met enkele hongerstakingen hebben zij in Europa tot dusver de aandacht getrokken met de bezetting van het Turkse consulaat in Berlijn. Over de huidige sterkte van hun aanhang in Turkije valt niets met zekerheid te zeggen. Hun rol lijkt echter niet uitgespeeld. DE REACTIE VAN DE OVERHEID OP HET KOERDISCH NATIONALISME
We hebben gezien dat de Turkse overheid in het Koerdische nationalisme steeds een ernstige bedreiging voor de staat gezien heeft. De grote opstanden van de jaren twintig en dertig werden met zware represailles beantwoord. Volgens Koerdische bronnen zouden daarbij tienduizenden Koerden zijn omgekomen, een cijfer dat moeilijk te controleren valt. Een aantal stammen werd naar West-Turkije gedeporteerd, en in hun woongebied werden Turkse immigranten uit de Balkan gevestigd. Volledige assimilatie en verturksing van de Koerden werd het doel van het overheidsbeleid. Hiertoe werd het Koerdisch op school en in de rechtszaal absoluut verboden. Alle andere aspecten van de Koerdische cultuur werden ook onderdrukt. Koerdische kleding, folklore, namen en zelfs het woord 'Koerd' waren taboe. Op school werden de kinderen onderwezen in de officiele geschiedopvatting die leert dat de Koerden eigenlijk de nakomelingen zijn van Turkse stammen die hun oorspronkelijke taal verleerd hebben. De idee achter dit alles was dat Turkije alleen dan een stabiele staat zou kunnen worden als alles wat zijn burgers van elkaar deed verschillen, zou verdwijnen. Dit beleid was niet gericht tegen Koerden als individu: wie zieh maar aanpaste, kon in principe de hoogste posities in de samenleving bereiken. Er waren echter tal van praktische moeilijkheden waardoor de kansen van Koerden aanzienlijk geringer waren dan die van andere staatsburgers. Oost-Turkije is immers veel armer dan de rest van het 216
land, er zijn veel minder scholen en er is zo goed als geen industrie. Volgens Koerdische nationalisten hebben Turkse regeringen altijd met opzet de ontwikkeling van hun woongebied tegengehouden, als represaille of om toekomstige afscheidingsbewegingen te voorkomen. Al vanaf het neerslaan van de eerste grote Koerdische opstand in 1925 hield het Turkse leger de Koerdische provincies onder extra zwaar toezicht. Naast de grote aantallen militairen die er werden gelegerd in verband met de nabijheid van de sovjetgrens werden er grote aantallen militaire politieposten in Koerdische dorpen ingericht om het doen en laten van de bevolking nauwlettend in het oog te houden. T oen in de jaren zestig het Koerdische nationalisme begon op te leven werd dit militaire toezicht aanzienlijk verscherpt. De regering was er duidelijk voor beducht dat de Koerdische opstand in Irak naar Turkije zou kunnen overslaan, vooral toen Barzani zijn successen in maart 1970 bezegeld zag met een vredesverdrag met de Iraakse regering. Commando-eenheden van het leger voerden toen razzia's uit in Koerdische dorpen, met de verklaring op zoek te zijn naar wapens. De bedoeling leek - op zijn minst - evenzeer intimidering van de dorpsbevolking te zijn. De commando's traden hierbij zo bruut op dat er zelfs in de Turkse pers en in het parlement tegen werd geprotesteerd. 17 Direct na de militaire interventie van 1971 werd in een aantal Koerdische provincies de staat van beleg afgekondigd. Ook in de volgende jaren vonden dergelijke commando-operatie's regelmatig plaats. Na de staatsgreep van 1980 schijnen zowel de intensiteit als de hardheid van deze razzia's aanzienlijk te zijn toegenomen. Volgens Koerden zijn er al vele tientallen doden bij gevallen. De jaren van verkapt militair bestuur (1971-1973) brachten niet alleen massale arrestaties van actieve Koerden, maar ook wetswijzigingen waarin Koerdische culturele en politieke activiteiten verder aan banden werden gelegd. In de grondwetsartikelen over de democratische vrijheden werden beperkingen opgenomen die 'separatistische' activiteiten en propaganda onmogelijk dienden te maken. 18 In de praktijk werd dat 'separatisme' zeer ruim geYnterpreteerd en vielen zelfs Koerdische alfabetiseringscursussen daaronder. De pogingen van Koerdische nationalisten hun cultuur te bewaren en nieuw leven in te blazen konden dus op weinig sympathie van de Turkse autoriteiten rekenen. Hoewel er geen wet is die publikaties in het Koerdisch en over Koerden verbiedt, werden toch alle Koerdische tijdschri&en al na enkele nummers verboden. In de jaren tussen het herstel van de parlementaire democratie in 1973 en het opnieuw afkondigen van de staat van beleg in 1979 slaagde men er toch in een groot aantal tijdschri&en te laten verschijnen. De regeringen hadden met zoveel 217
andere problemen te kampen dat de strenge controle op de pers verslapte. Een maandblad, dat in het Turks verscheen, maar tevens enkele culturele pagina's in het Koerdisch bevatte, hield het drie jaar uit voor het definitief verboden werd. Van andere tijdschriften, die zieh iets minder voorzichtig uitdrukten, werd ieder nummer dat uitkwam vrijwel onmiddellijk in beslag genomen. 19 Iets dergelijks overkwam ook veel linkse publikaties regelmatig, maar de controle op de Koerdische pers bleek toch veel restrictiever. In december 1978, nahet bloedbad van Kahramanmara~, werd in de provincies waar het politieke geweld de ernstigste vormen had aangenomen, de staat van beleg afgekondigd. Koerdische provincies waren daar nauwelijks bij, maar in de loop van 1979 werd de staat van beleg geleidelijk uitgebreid tot bijna geheel Koerdistan-voornamelijk onder druk van de militaire leden van de Nationale Veiligheidsraad, die zieh erg bezorgd toonden over het Koerdische nationalisme. Alle legale verenigingen die werden verdacht van contacten met een van de Koerdische organisaties werden gesloten en veel leden werden gearresteerd. Dit leidde tot een toename van ondergrondse activiteiten en een versterking van de meest radicale onder de Koerdische organisaties, waaronder de hierboven genoemde Arbeiderspartij van Koerdistan ofwel Apocu's. Het geweld nam nu ook in Koerdistan st~rk toe, zowel in de vorm van veten tussen diverse politieke groeperingen (net als elders in Turkije) als in de vorm van direct tegen de staat gerichte activiteiten, zoals aanslagen op politiemensen en militairen. De generaals beantwoordden dit onmiddellijk na de staatsgreep van september 1980 met grootscheepse militaire operaties in gebieden waar Koerdische guerrillastrijders vermoed werden, massale arrestaties en intimidatie van de bevolking. VOORUITZICHTEN
Het is duidelijk dat het huidige militaire bewind van plan is het Koerdische nationalisme met wortel en tak uit te roeien en Koerdistan te pacificeren, zoals Atatürk en inönü in de jaren dertig met succes hadden gedaan. Het valt echter te betwijfelen of zij daarin zullen slagen, tenzij de Koerdische provincies permanent onder streng militair toezicht blijven staan. Nationalistische ideeen zijn niet langer beperkt tot een kleine elitegroep, maar gemeengoed geworden onder brede lagen van de bevolking. Door de toegenomen binnenlandse migratie worden veel Koerden regelmatig geconfronteerd met discriminatie. Zo vinden Koerden bijvoorbeeld minder gemakkelijk werk in West-Turkije dan Turken. Tienduizenden Koerden, van wie velen met een middelbare of 218
universita1re opleiding, zijn actief of passief betrokken geweest bij Koerdische organisaties. Deze mensen kunnen niet blijvend uit de samenleving weggehouden worden. Vroeg of laat zal de Turkse overheid zieh wel gedwongen zien aan althans enkele Koerdische eisen tegemoet te kamen. Anderzijds lijkt het verlangen naar afscheiding van Turkije, dat de laatste jaren onder Koerden groter werd, wel erg irreeel. Twee miljoen Koerden leven in Turkijes niet-Koerdische provincies. Bovendien zijn de Koerdische provincies economisch zo sterk op de rest van Turkije georienteerd dat onafhankelijkheid nauwelijks mogelijk lijkt. De geografische ligging vormt een even ernstige belemmering voor zelfstandigheid. Turks Koerdistan heeft geen toegang tot zee, en afscheiding van Turkije zou daardoor noodzakelijkerwijs afhankelijkheid van een van de buurlanden betekenen. Er zijn omstandigheden denkbaar waaronder een of meer buurlanden er belang bij hebben Turkije te destabiliseren en daartoe een Koerdische beweging steunen. Volledige a'fscheiding zal echter hun belangen niet dienen. De Koerden van Irak hebben dit al eens ervaren toen de sjah hun beweging steunde en hen liet vallen toen hij zijn doel bereikt had. Irak lijkt op het ogenblik een soortgelijk spel te spelen met de Iraanse Koerden. De Turkse generaals menen in alle Koerdische activiteiten de hand van de Sovjetunie te zien. Een echte oplossing van het Koerdische vraagstuk lijkt voorlopig niet in zieht. Vanuit de verte lijkt een middenweg zo redelijk: culturele gelijkstelling, stimulering van de economie van Oost-Turkije en eventueel bestuurlijke decentralisering. Veel Koerden zouden daar waarschijnlijk genoegen mee nernen, rnaar voor de Turkse rnilitairen en politici zal deze oplossing onacceptabel blijven.
219
fundamentalistische hoek, en: Metin Toker, So/da ve sagda vurus,anlar ('Zij die botsen, links en rechts'), Ankara r97r (kemalistisch). r9. Voor iets uitvoeriger beschrijvingen van de pogroms, zie Motief 5de jaargang, nr. 2. [februari r979], p. r7, en 'Een religieuze minderheid in Turkije: De Alevieten', Begrip Moslims-Christenen, nr. 49, [maart/april r980]. 20. Een overzicht waaruit duidelijk de groeiende toenadering van Turkije tot de rest van de islamitische wereld blijkt, is 'Turkey and Islamic countries', p. 44r-445 in Turkish Daily News' Turkey Almanac r98P, Ankara. 2.I. In I979 ging nog49 procent van de Turkse export naar EG-landen en slechts 13 procent naar het Midden-Oosten; gedurende de eerste vier maanden van 1981 waren die percentages 30 (EG), repectievelijk 33 (Midden-Oosten) geworden (The Economist, u-9-198I ). Deze verschuiving kamt echter voor een belangrijk deel voor rekening van de oorlog tussen Iran en Irak, en zal dus van tijdelijke aard zijn. Het aantal geregistreerde Turkse arbeiders in het Midden-Oosten bedraagt circa no.ooo (675 .ooo geregistreerde arbeiders in West-Europa). Bijna de helft hiervan werkt in Libie. Libie, Irak en Saoedi-Arabie zijn Turkijes belangrijkste handelspartners in het Midden-Oosten. 6. KOERDEN EN KOERDISCH NA TIONALISME IN TURKIJE l. Dit betreft de door Barzani's zoons geleide Democratische Partij van Koerdistan - Voorlopig Leiderschap. 2.. Onder andere volgens een reportage uit Hakkari in Arab News Oidda), I-I0-8I. 3. Binnen het soennisme volgen de Koerden echter een andere school van interpretatie van de islamitische wet (namelijk de sjafiitische) dan de Turken (die de hanafitische school volgen). 4. De beste werken over de yezidi's en hun religie zijn: Th. Menzel, 'Ein Beitrag zur Kenntnis der Jeziden' in Hugo Grothe, Meine Vorderasienexpedition r906 und r907, Band 1, Leipzig l9II, p. LXXXIX-CCXI, en R. Lescot, Enquete sur /es Yezidis de Syrie et du Djebel-Sindjar, Beiroet 1938. 5. Over de 'Armeense gruwelen' bestaat veel literatuur, maar die is doorgaans sterk propagandistisch van aard. Een redelijk evenwichtige behandeling geeft de (Armeense) historicus R.G. Hovanissian in diens Armenia on the road to independence r9r8, Berkeley/Los Angeles r969. De Turkse visie wordt gegeven door Stanford J. Shaw en Ezel Kural Shaw in History of the Ottoman Empire and Modern Turkey, vol. II, Cambridge/Londen r977. Zie ook: G. Dyer, 'Turkish "falsifiers" and Armenian "deceivers": Historiography and the Armenian massacres', in Middle Eastern Studies I2. [1977], p. 99-rn7. 6. Over de Syrisch-orthodoxen en hun huidige situatie in Oost-Turkije zie: Gabriele Yonan, Assyrer heute, Hamburg 1978, en Christian minorities of Turkey, Report produced by the Churches' Committee on migrant workers in Europe, Brussel r979. Een uitstekende studie over een andere ('Oostsyrische') christelijke minderheid in Koerdistan, die nu vrijwel verdwenen is in het Turkse deel, is: John Joseph, The Nestorians and their muslim neighbours, Princeton I96I.
255
7. Zie mijn artikel 'The Christians of Eastern Turkey, the state and the local power structure', in Christian Minorities of Turkey (vergelijk noot lo), waarin uitvoeriger op de samenwerking tussen stamhoofden en officiele gezagsdragers wordt ingegaan. 8. De politieke rol van deze religieuze leiders en hun betekenis voor het Koerdische nationalisme in de eerste fasen daarvan worden uitvoerig behandeld in: M.M. van Bruinessen, Agha, Shaikh and State: on the social and political organization of Kurdistan, proefschrift, Utrecht 1978, p. 249-352. 9. Zie voor deze opstand: Van Bruinessen, Agha, Shaikh and State, p. 378-406; R. W. Olson en W.F. Tucker, 'The Sheikh Sait rebellion in Turkey [1925 ]',in Die Welt des Islams, NS 18 [1978], p. l95-2n. lO. Deze vroege periode van het Koerdische nationalisme wordt uitvoeriger behandeld in: W. Jwaideh, The Kurdish nationalist movement: its origins and development, proefschrift Syracuse University, 1960; Derek Kinnane, The Kurds and Kurdistan, Londen 1964; Hasan Arfa, The Kurds, Londen 1966; Chris Kutschera, Le mouvement national kurde, Parijs 1979; en Van Bruinessen, Agha, .Shaikh and State, p. 353-406. II. Voor een - zij het wat oppervlakkige - analyse van regionale factoren in de verkiezingsuitslagen in Turkije zie: Paul J. Magnarella, 'Regional voting in Turkey', in The Muslim World 57 [1967], p. 224-234, 277-287. 12. Een eerste tijdschrift verscheen al in 1958 in Diyarbakir: Ueri Yurt. Na 1960 volgden: Dicle-Ftrat [1962], Diele kaynagt [1962 ?], Deng [1963], Roja Newe [1963 ?], Denge Taze [1966], Yeni Akt~ [1966]. In de jaren zeventig kwam een groot aantal nieuwe tijdschriften uit, legaal en illegaal, in het Turks, in het Koerdisch en tweetalig. l 3. Zie over de Koerdische beweging in Irak: 1. Ch. Vanly, Le Kurdistan irakien, entite nationale, Neuchätel 1970; Kutschera, Le mouvement national kurde; Sa'ad Jawad, Iraq & the Kurdish question I958-I970, Londen l98r. 14. De volledige tekst van deze resolutie is onder meer te vinden bij: 1. Ch. Vanly, Die nationale Frage türkisch-Kurdistans, KOMKAR-Publikation 4, Frankfort 1980, p. 84-85. l 5. De teksten op de meegevoerde spandoeken spreken voor zichzelf: 'Geen politieposten maar schalen!' 'Beschaving voor het Westen, achterlijkheid voor het Oosten. Waar komt dat door?' 'Voor het Westen wegen en fabrieken, voor het Oosten commando's en politieposten.' 'Nationaal inkomen: Manisa: 2350 TL, Aydin : 2500 TL' (twee westelijke provincies) Hakkari: 250 TL' (twee oostelijke provincies). 'Agri : 500 TL, Naar: 1. Be~iki;:i, Dogu Anadolu'nun Düzeni ('Hoe het met Oost-Turkije gesteld is'), 2de druk, Ankara 1970, p. 438-450, waar ook de tekst van toespraken tijdens deze betogingen wordt weergegeven. 16. Aldus de oprichtingsverklaring van de PKK, begin 1979· Een samenvatting van het PKK-programma en andere desbetreffende documenten is te vinden in Kurdistan News and Comment no. 4, Kurdistan Solidarity Committee, Londen, herfst 1980.
17. Vanly, Die nationale Frage, p. 76-84. De DDKO boden president Sunay een
rapport aan over het commando-optreden. Een uittreksel daarvan is in vertaling te vinden in: The Kurds of Turkey and Human Rights, Kurdistan Committee, Amsterdam 1981, p. 22-24. 18. De wetswijzigingen worden besproken in een rapport van de Internationale Commissie van Juristen: 'The rule of law in Turkey and the European Convention on Human Rights', in The Review no. lO (juni 1973 ). Zie ook The Kurds ofTurkey and Human Rights, p. 6-rr, waar ook nog andere wetten besproken worden. 19. Voor voorbeelden, zie The Kurds ofTurkey and Human Rights, p. 12-16 en bijlagen 5 en 6.
257