Provincie Limburg & de Limburgse Streektafels
Een socio-economische analyse VDAB Studiedienst 2013
Provincie Limburg en de Limburgse Streektafels Midden-Limburg West-Limburg Zuid-Limburg Noord-Limburg Maasland
Een socio-economische analyse
VOORJAAR 2013
LIMBURG Inhoudstafel
3-5 6-8 9 - 11 12 - 14 15 - 18 19 - 24 25 - 26 27 - 31 32
Demografie Arbeidsmarkt Werkende bevolking Werkgelegenheid Vacatures Werkloosheid - de nwwz Conjunctuur De dienstverlening van de VDAB Besluit
-2-
DEMOGRAFIE Bevolking: aantal, structuur en vergrijzing In 2011 bedroeg de totale bevolking in Limburg ongeveer 847.000 personen. Sinds 2000 is de bevolking er met 7,1% toegenomen, wat 0,6 procentpunten meer is dan het Vlaamse gemiddelde. De groei situeert zich echter uitsluitend in de oudere lee0ijdsgroepen van de bevolking; er is zelfs een daling bij de jongste lee0ijdsgroepen (zie figuur 1). Figuur 1: Totale bevolking
Alle Limburgse regio’s kenden globaal een groei, maar er zijn grote verschillen in de lee0ijdsgroepen. De bevolking nam het sterkst toe in West-Limburg, waar de jongste lee0ijdsgroep nog een beperkte s6jging kent. Enkel in Noord-Limburg steeg de lee0ijdsgroep tussen 15 en 24 jaar in aantal, maar de jongste daalt er veel forser dan elders. In Zuid-Limburg is de s6jging van de oudste lee0ijdsgroep rela6ef beperkt gebleven het voorbije decennium, maar dat is voornamelijk omdat de bevolking daar in 2000 al sterk vergrijsd was. Midden-Limburg en het Maasland blijven in globo in de buurt van het Limburgs gemiddelde.
-3-
Provincie Limburg
Bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering - Bewerking VDAB Studiedienst Tot 2011: vaststellingen Vanaf 2012: prognose
DOORSTROMINGSCOEFFICIENT Wat betekent deze indicator? De doorstromingscoëfficiënt gee0 de verhouding weer van de poten6ële in- en uitstroom op de arbeidsmarkt, afgaand op de verhouding tussen de jonge en oude lee0ijdscategorieën. In dit rapport is gekozen voor de ra6o tussen de bevolking van 20 tot 29 jaar en de bevolking van 55 tot 64 jaar. Andere ra6o's zijn mogelijk. Belangrijk is dat beide lee0ijdsgroepen goed gedefinieerd zijn en eenzelfde klassebreedte (in lee0ijdsjaren) hanteren. Als de coëfficiënt groter is dan 100 wil dit zeggen dat de lee0ijdsklassen die de arbeidsmarkt zullen verlaten meer dan volledig vervangen worden door jonge instromers. Omgekeerd duidt een coëfficiënt lager dan 100 erop dat de bevolkingsstructuur de vervanging van ui@reders niet volledig zal kunnen opvangen door jonge intreders.
De voorbije 10 jaar is de doorstromingscoëfficiënt (DC) in Vlaanderen onder de 100 gezakt, en is de vervanging van de arbeidskrachten demografisch gezien niet langer gegarandeerd. Uit prognoses van het Federaal Planbureau blijkt bovendien dat de dalende trend zich het komende decennium zal blijven doorze@en. Figuur 2 Doorstromingscoëfficiënt
In Limburg is de situa6e nog een beetje onguns6ger met een DC die 3 punten onder het Vlaamse gemiddelde ligt. De vergrijzing zal het komende decennium overal verder uitdiepen, en in Limburg zal ze zelfs harder toeslaan dan gemiddeld in Vlaanderen (zie figuur 2). Wel zijn er aanzienlijke regionale verschillen: Zuid-Limburg is het sterkst vergrijsd, en ook het Maasland zit een stuk onder het Limburgse gemiddelde. In Noord-Limburg is de DC momenteel een frac6e guns6ger dan gemiddeld, en lijkt de evolu6e zich minder drama6sch te ontwikkelen (in 2000 stond DC er nog op gelijke hoogte met Zuid-Limburg). Sinds 2011 is de DC van Midden- en West-Limburg ook onder kantelwaarde 100 gezakt; de vergrijzing lijkt er sneller te verlopen dan verwacht.
-4-
AFHANKELIJKHEIDSRATIO Wat betekent deze indicator? De a9ankelijkheidsra:o is de verhouding tussen de bevolking buiten beroepsac6eve lee0ijd (0-19 jaar en 60plus) en de bevolking op beroepsac6eve lee0ijd (20-59 jaar). Deze verhouding meet dus de druk van de inac6eve bevolking op de poten6ële beroepsbevolking. Een ra6o kleiner dan 100 wil zeggen dat er meer personen op beroepsac6eve lee0ijd zijn dan personen buiten beroepsac6eve lee0ijd, wat guns6g is. Een onguns6ge verhouding inac6ef-ac6ef zet de sociale zekerheid onder druk, want een vergrijzende samenleving kan rekenen op een meerkost voor o.a. de we@elijke pensioenen en de gezondheidszorg, die door de huidige werkende genera6e moet gefinancierd worden (repar66estelsel). Naast de zuiver demografische aGankelijkheidsra6o is het ook mogelijk om de huidige reële druk op de werkende bevolking te berekenen via de verhouding tussen de effec6ef werkenden en de niet-werkenden. Dit noemen wij de ne@o aGankelijkheidsra6o. De aGankelijkheidsra6o blij0 in Limburg een stuk onder het Vlaamse gemiddelde, wat guns6g is (zie figuur 3). De druk op de ac6eve bevolking zal de komende decennia wel sterker toenemen dan gemiddeld, zodat het uiterst belangrijk is dat de bevolking op beroepsac6eve lee0ijd ook lang genoeg ac6ef blij0. Er is weinig verschil tussen de Limburgse Streken wat betre0 deze indicator. De ne@o aGankelijkheidsra6o ligt in Limburg echter boven het Vlaamse gemiddelde, ondanks de betere demografische structuur: er zijn 133 niet-werkenden voor elke 100 werkenden. Vooral in Midden-Limburg en het Maasland is de druk van de niet-werkenden een stuk hoger dan gemiddeld. Dit komt door het socio-economisch profiel van beide streken (zie verder) Figuur 3: A ankelijkheidsra o
-5-
Provincie Limburg
ARBEIDSMARKT Werkenden, werkzoekenden en inac:even In Limburg waren er in 2011 ruim 520.000 personen tussen 20 en 64 jaar, de beroepsac6eve lee0ijd. Hun posi6e op de arbeidsmarkt is minder guns6g dan gemiddeld in Vlaanderen: ze wordt in globo gekenmerkt door een rela6ef lage werkzaamheidsgraad en een rela6ef hoge werkloosheidsgraad (zie figuur 4). Zuid-, Noord– en West-Limburg kunnen nog min of meer gelijke tred houden met het Vlaamse gemiddelde, in tegenstelling tot Midden-Limburg en het Maasland. Figuur 4: Werkloosheidsgraad en werkzaamheidsgraad (2011)
De socio-economische posi6e van verschillende lee0ijdsgroepen op de arbeidsmarkt schept eenzelfde minder performant beeld, al doen de jongeren het wel goed in Limburg (zie figuur 5). Enkel in Midden-Limburg blijven ze onder het Vlaamse gemiddelde. De ouderen doen het overal minder goed, de middenlee0ijdsgroep kan enkel gelijke tred houden in Zuid- en Noord-Limburg. Figuur 5: Werkzaamheidsgraad volgens lee)ijd (2011)
-6-
Bron: Steunpunt WSE i.s.m. Departement WSE - Bewerking VDAB Studiedienst
Figuur 6: Werkloosheidsgraad volgens lee)ijd (2011)
Vooral de jongerenwerkloosheid is hoog in Limburg en zijn Streken, met uitzondering van Noord-Limburg (zie figuur 6). In Midden-Limburg en het Maasland is deze bijzonder hoog, net als de werkloosheid van de middenlee0ijdsgroep. In de andere Streken blij0 de werkloosheid van de middenlee0ijdsgroep zelfs onder het Vlaamse gemiddelde. De ouderen doen het bijna overal minder goed, al is het Maasland weer de uitschieter in nega6eve zin. Figuur 7: Werkzaamheidsgraad volgens geslacht (2011)
Beide geslachten zijn minder aan het werk, maar het verschil met Vlaanderen is dubbel zo groot bij de vrouwen (zie figuur 7). Ook hier zijn er grote regionale verschillen. De werkloosheidsgraad scherpt deze seksekloof verder: de Limburgse mannen hebben een lagere werkloosheidsgraad dan gemiddeld, terwijl de vrouwen een stuk boven het Vlaamse gemiddelde blijven (zie figuur 8). In Midden-Limburg en het Maasland is de situa6e het minst guns6g: beide geslachten hebben daar een werkloosheidsgraad die ver boven het Vlaamse en Limburgse gemiddelde uits6jgt. In de andere Streken doen de mannen het goed, in NoordLimburg zelfs zeer goed. De vrouwen in Zuid- en Noord-Limburg hebben een even hoge werkloosheidsgraad als gemiddeld in Vlaanderen, terwijl deze in West-Limburg wel erg hoog is.
-7-
Provincie Limburg
Figuur 8: Werkloosheidsgraad volgens geslacht (2011)
Figuur 9: Evolu e werkzaamheidsgraad (20-64 jaar)
Limburg hee0 de laagste werkzaamheidsgraad van de Vlaamse provincies. De evolu6e sinds 2003 is echter zeer gelijklopend met het Vlaamse gemiddelde. Na vele jaren met een con6nu s6jgende werkzaamheid, zorgde de recessie in 2009 voor een daling. In 2010 volgde onmiddellijk een eerste herstel, in Limburg tot net op het niveau van 2008. In 2011 wordt de s6jgende lijn verder doorgezet, met een werkzaamheidsgraad van 69,6%, en verkleint zelfs het verschil het Vlaanderen. Limburg kan zo weer omhoog kijken, al blij0 de centrale doelstelling van het werkgelegenheidsbeleid (een werkzaamheidsgraad van minstens 75), nog erg veraf. In 2012 belee0 de Vlaamse economie, en de Limburgse in het bijzonder, echter weer moeilijke 6jden, zodat een verder herstel mogelijk zal uitblijven.
-8-
WERKENDE BEVOLKING Sectoren: groo<e en groei Limburg hee0 een rela6ef weinig performante arbeidsmarkt: 691 op 1.000 inwoners op beroepsac6eve lee0ijd waren in 2010 aan het werk (zie figuur 10). Dat zijn er 25 minder dan gemiddeld in Vlaanderen. De groei vertoont de laatste jaren echter een hoger tempo dan het Vlaamse gemiddelde (zie figuur 11). De Limburgers werken meer in de secundaire sector, maar minder in de ter6aire. De tewerkstelling in de land- en tuinbouw is globaal even groot als gemiddeld. Ze zit geconcentreerd in Zuid-Limburg, en in mindere mate in Noord-Limburg en het Maasland. De schrale zand- en veengrond van Midden- en West-Limburg is weinig geschikt voor intensieve landbouw. De secundaire sector zorgt tradi6oneel voor een grote tewerkstelling onder de Limburgse bevolking, maar de tewerkstelling krimpt, al is het in mindere mate dan gemiddeld. Dankzij de aanwezigheid van Ford Genk en de toeleveringsbedrijven zorgt de ‘produc6e van transportmiddelen’ in de hele provincie voor een meer dan gemiddelde tewerkstelling. Ook de bouw floreert in bijna elke regio. De produc6e van bouwmaterialen kan daar zijn graantje van meepikken. Ook de hout- en meubelindustrie staat overal sterk, net als de metaalsector. In Midden- en Zuid-Limburg zorgen de andere secundaire sectoren voor een laag tot gemiddeld niveau van tewerkstelling. West-Limburg is de enige regio waar de chemiesector sterk staat (dankzij Tessenderlo Chemie en de nabije chemische industrie van de Antwerpse Kempen.) Bijzonder veel Noord-Limburgers werken in de metaalsector, waardoor ze de hoogste secundaire densiteit van Limburg hebben. Het Maasland kent ook een bloeiende tewerkstelling in de metaalsector, net als in de papiersector (Sappi Lanaken). De ter6aire sector is de motor van de Limburgse economie, net als elders in Vlaanderen: qua tewerkstelling is het de grootste sector, en ze kent een sterke groei. De dienstensector verscha0 minder personen dan gemiddeld werk in Limburg, maar de provincie lijkt bezig aan een inhaalbeweging met een groei die 0,9 procentpunten hoger ligt dan gemiddeld. Voorlopig komt echter geen enkele regio in de buurt van het Vlaamse gemiddelde. De enige dienstensector die duidelijk voor een meer dan gemiddelde tewerkstelling zorgt, is de uitzendsector, en deze bedient grotendeels de conjunctuurgevoelige secundaire sector. Al doen ook de ‘diensten aan personen’, met de dienstencheques, het rela6ef goed. De eerder perifere ligging in Vlaanderen, ver van Brussel en de andere grootsteden, beperken de tewerkstellingsmogelijkheden van de Limburgers. De Limburgers werken bijna evenveel als gemiddeld in de quartaire sector, en de groei is bijna even groot. De bevolking van Midden-Limburg kan de centrumfunc6e van de bipool Hasselt-Genk niet helemaal verzilveren. De inwoners van ZuidLimburg pendelen massaal naar het nabijgelegen Brussel en Leuven, vooral om er in de Openbare Besturen en de Gezondheidszorg te gaan werken. De Maaslanders en de West-Limburgers werken rela6ef weinig in de quartaire sector, maar deze laatste kent wel een sterkere groei, in tegenstelling tot de Maaslandse tewerkstelling. Noord-Limburgers hebben een voorkeur voor Maatschappelijke Dienstverlening.
-9-
Provincie Limburg
Bron: Steunpunt WSE i.s.m. Departement WSE - Bewerking VDAB Studiedienst
SECTORALE DENSITEIT VAN DE WERKENDE BEVOLKING Wat betekent deze indicator? De densiteit is het aantal werkenden per 1.000 inwoners op beroepsac6eve lee0ijd. Dit vertoont dus een sterke gelijkenis met de manier op de werkzaamheidsgraad wordt berekend. Het is daarom zowel een indica6e van de hoogte van de globale tewerkstelling in een regio, maar ook in welke sectoren de inwoners rela6ef veel of weinig werken. Door rekening te houden met het aantal inwoners schept dit een meer genuanceerd beeld dan louter het aandeel van een sector binnen het totaal van een regio, en zo zijn interregionale vergelijkingen zinvoller.
Maasland
Ontspanning, cultuur en sport Openbare besturen Onderwijs Gezondheidszorg Maatschappelijke dienstverlening Overige dienstverlening Onbepaald
Noord-Limburg
Quartaire sector
Zuid-Limburg
Groot- en kleinhandel Transport, logistiek en post Horeca en toerisme Informatica, media en telecom Financiële diensten Zakelijke dienstverlening Uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling Diensten aan personen
West-Limburg
Tertiaire sector
Midden-Limburg
Dranken, voeding en tabak Textiel, kleding en schoeisel Grafische nijverheid, papier en karton Chemie, rubber en kunststof Vervaardiging van bouwmaterialen Metaal Verv. van machines en toestellen Vervaardiging van transportmiddelen Hout- en meubelindustrie Overige industrie Energie, water en afvalverwerking Bouw
Limburg
Totaal Primaire sector Secundaire sector
Vlaanderen
Figuur 10: Sectorale densiteit van de werkende bevolking (20-64 jaar; 2010)
716,2 12,6 149,5
690,7 12,5 170,3
674,9 5,5 153,1
689,7 8,2 181,4
717,1 22,8 151,4
711,4 14,6 202,0
655,9 13,0 180,8
17,3 6,4 5,8 17,2 5,0 15,3 11,8 9,9 5,1 1,7 8,1 45,9
15,0 3,1 5,2 15,7 9,0 26,0 9,2 20,5 6,8 1,8 6,5 51,5
12,4 2,8 4,9 11,7 6,8 24,8 7,6 21,5 7,1 1,6 7,8 44,0
17,7 2,6 4,8 27,9 10,7 18,2 13,1 17,0 5,6 1,1 6,5 56,2
12,3 2,7 4,2 13,6 6,7 14,9 6,9 24,7 5,1 1,2 6,7 52,6
17,6 4,1 4,9 15,2 10,2 45,9 13,1 14,7 9,8 3,8 5,9 56,8
18,0 3,6 8,4 11,7 13,3 31,4 6,4 23,1 7,0 1,3 4,6 52,0
325,2
285,1
292,7
290,4
299,8
270,0
259,0
110,3 40,9 28,7 19,7 23,1 64,6 25,4 12,5
97,8 35,6 27,5 12,4 14,7 54,8 29,3 13,0
97,7 34,6 27,9 15,4 15,2 59,5 29,9 12,5
99,0 36,9 23,4 13,7 14,9 59,0 29,5 14,1
105,2 41,7 25,1 13,2 18,0 56,3 26,3 14,0
91,6 32,0 33,3 9,4 12,6 51,2 28,0 11,9
92,2 30,9 28,5 7,4 10,8 42,4 34,4 12,4
227,2
220,7
221,4
207,9
241,0
223,0
201,2
9,3 55,3 61,8 41,2 54,0 5,6 1,7
8,5 52,8 61,8 38,2 55,0 4,5 2,0
8,6 51,5 63,5 41,5 50,6 5,7 2,3
8,7 52,4 58,9 31,2 52,8 3,8 1,8
7,7 66,7 61,9 45,5 53,8 5,3 2,1
8,8 45,3 63,4 35,9 66,3 3,3 1,9
8,9 42,6 59,7 32,2 54,2 3,5 1,8
Een rode kleur betekent dat een regio minstens 5% lager scoort dan Vlaanderen, een groene kleur 5% hoger.
- 10 -
Maasland
Ontspanning, cultuur en sport Openbare besturen Onderwijs Gezondheidszorg Maatschappelijke dienstverlening Overige dienstverlening
Noord-Limburg
Quartaire sector
Zuid-Limburg
Groot- en kleinhandel Transport, logistiek en post Horeca en toerisme Informatica, media en telecom Financiële diensten Zakelijke dienstverlening Uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling Diensten aan personen
West-Limburg
Tertiaire sector
Midden-Limburg
Dranken, voeding en tabak Textiel, kleding en schoeisel Grafische nijverheid, papier en karton Chemie, rubber en kunststof Vervaardiging van bouwmaterialen Metaal Verv. van machines en toestellen Vervaardiging van transportmiddelen Hout- en meubelindustrie Overige industrie Energie, water en afvalverwerking Bouw
Limburg
Totaal Primaire sector Secundaire sector
Vlaanderen
Figuur 11: Evolu e van de werkende bevolking (20-64 jaar, procentueel verschil tussen 2006 en 2010)
+1,1% -2,3% -1,0%
+1,3% -2,4% -0,7%
+1,1% -4,1% -1,2%
+1,7% -3,2% -0,3%
+1,3% -2,3% -0,7%
+1,5% -1,0% -0,4%
+1,1% -2,0% -1,0%
-0,4% -6,7% -2,9% -1,8% -0,1% -2,1% -2,6% -4,5% -2,2% -3,0% +2,5% +2,1%
-0,1% -8,6% -2,4% -1,0% -0,1% -2,2% -2,5% -3,0% +0,1% +1,2% +1,2% +1,9%
-0,3% -4,8% -3,4% -1,5% -0,7% -1,8% -5,8% -2,8% -2,1% +4,1% -0,2% +1,4%
+0,2% -3,7% -2,6% -1,5% -0,0% -0,1% -1,4% -4,5% -2,0% +2,2% +2,4% +2,3%
-2,2% -3,0% -1,7% +0,1% +0,4% -2,2% -7,7% -2,1% -0,1% +1,7% +2,6% +1,9%
+0,2% -13,1% -1,7% -0,7% -1,7% -1,2% +4,4% -4,6% +4,9% -1,2% +1,6% +2,0%
+2,3% -12,1% -1,9% -1,2% +2,0% -5,2% +3,0% -2,2% +0,4% +2,8% +0,4% +1,9%
+1,6%
+2,5%
+2,2%
+2,8%
+2,4%
+2,4%
+2,8%
+0,8% -0,0% +0,4% +0,3% -1,1% +6,8% +2,0% +2,7%
+1,4% +1,0% +0,6% +1,1% -0,7% +8,9% +2,3% +3,1%
+1,5% +0,8% +0,8% +1,5% -0,6% +7,7% +0,2% +3,3%
+2,0% +2,5% +0,2% +1,3% -0,7% +8,1% +2,0% +3,1%
+0,9% +0,7% +1,0% +0,9% -1,4% +10,1% +4,2% +2,5%
+1,4% -0,1% -0,5% +0,7% -0,4% +11,4% +1,7% +4,6%
+1,5% +1,8% +1,7% -0,0% +0,1% +7,7% +5,2% +2,2%
+1,8%
+1,7%
+1,5%
+2,2%
+1,6%
+2,2%
+1,2%
+2,2% +0,7% +1,7% +1,8% +3,1% +2,8%
+1,4% +0,6% +1,4% +2,2% +2,9% +2,9%
+1,5% +0,4% +1,5% +2,0% +2,0% +4,4%
+2,1% +0,5% +2,3% +2,8% +3,7% +0,3%
+2,3% +0,3% +1,4% +1,7% +3,1% +4,3%
+0,4% +1,3% +0,9% +3,2% +3,9% +1,4%
+0,5% +0,9% +0,6% +2,0% +1,8% +1,6%
Een rode kleur betekent dat de groei van een regio minstens 0,5 procentpunten lager is dan gemiddeld in Vlaanderen, een groene kleur 0,5 procentpunten hoger.
- 11 -
Provincie Limburg
WERKGELEGENHEID Jobra:o, pendel en sectoren De data over werkende bevolking vertellen ons in welke sectoren de inwoners werken, de werkgelegenheid gee0 meer informa6e over de plaats waar de jobs zich bevinden. Immers, door de intensieve interregionale pendel werken veel mensen niet in de regio waar ze wonen. Vooral stedelijke centra zijn sociaal en economisch sterk met hun hinterland verbonden, en hun impact reikt veel verder dan de stadsgrenzen. Limburg hee0 een lagere jobra6o dan gemiddeld, en het verschil met Vlaanderen is zelfs groter dan bij de werkzaamheid van de bevolking (zie figuur 12). Enkel in de centrale regio Midden-Limburg zijn er bijzonder veel jobs - nota bene een van de regio’s met de laagste werkzaamheid en de hoogste werkloosheid. Figuur 12: Jobra o - aantal jobs per 100 inwoners op arbeidslee)ijd (15-64 jaar; 2007-2010)
Deze situa6e kan enkel verklaard worden door een intensieve interregionale pendel (zie figuur 13). De pendelbewegingen binnen de Limburgse Streken beves6gen deze stelling: enkel in Streek Midden-Limburg overtre0 de inkomende pendel de uitgaande. Het inkomende werkvolk is voornamelijk aQoms6g uit de andere Limburgse Streken. In deze regio’s staat het pendelsaldo zwaar in het rood, en is er dus veel meer uitgaande dan inkomende pendel. Voor West-, Zuid-, en Midden-Limburg zijn Brussel en Leuven de meest populaire bestemmingen buiten de provincie, vooral voor ter6aire en quartaire jobs. Vanuit Noord-Limburg wordt er ook intensief naar de aangrenzende Kempen en Nederland gependeld, voornamelijk voor secundaire jobs. Het Maasland kent eveneens een intensieve grensarbeid rich6ng Nederland. Limburg in zijn geheel hee0 eveneens een nega6ef penselsaldo (-42.000): er werken dus meer Limburgers buiten de provincie, dan er niet-Limburgers hun job in Limburg uitoefenen.
- 12 -
Bron: Steunpunt WSE i.s.m. Departement WSE - Bewerking VDAB Studiedienst
Figuur 13: Regionale in- en uitgaande pendel (2010)
De werkgelegenheid schetst dan ook een geheel ander beeld dan de werkende bevolking. In globo zijn er in Limburg veel minder jobs dan gemiddeld (zie figuur 14 en 15). In feite zijn er echter voornamelijk minder ter6aire jobs, zowel loontrekkend als zelfstandig, en dit geldt voor alle ter6aire subsectoren. Er zijn meer primaire en secundaire jobs, en iets minder quartaire dan gemiddeld. In Limburg is er een sterke concentra6e van de werkgelegenheid rond de bipool Hasselt-Genk. In alle hoofdsectoren zijn er daar rela6ef meer jobs (buiten de primaire), al is het overwicht in de quartaire sector het meest uitgesproken. In de andere regio’s ligt de densiteit van de jobs een stuk onder het Vlaamse gemiddelde. In West- en Noord-Limburg zijn er nog meer secundaire loontrekkende jobs dan gemiddeld, resp. dankzij de chemie- en de metaalsector. Zuid-Limburg hee0 als enige uitschieter de primaire sector, maar de rest van de hoofdsectoren genereert er minder jobs dan gemiddeld. Het Maasland is in globo het zwakke broertje qua werkgelegenheid.
SECTORALE DENSITEIT VAN DE WERKGELEGENHEID Wat betekent deze indicator? De densiteit is het aantal jobs per 1.000 inwoners op beroepsac6eve lee0ijd (20-64 jaar). Dit vertoont dus een sterke gelijkenis met de manier op de jobra6o wordt berekend. Het is daarom zowel een indica6e van de hoogte van de globale werkgelegenheid in een regio, maar ook in welke sectoren er rela6ef veel of weinig jobs aanwezig zijn. We maken een onderscheid tussen de loontrekkende en de zelfstandige werkgelegenheid. Bij deze laatste horen ook de jobs met het statuut ‘helper’.
- 13 -
Provincie Limburg
Figuur 14: Sectorale densiteit van de loontrekkende werkgelegenheid (2010)
Een rode kleur betekent dat een regio minstens 5% lager zit dan Vlaanderen, een groene kleur 5% hoger. Er is minder zelfstandige ac6viteit in Limburg dan gemiddeld, maar deze is gelijkma6ger verspreid over de verschillende regio’s dan de loontrekkende werkgelegenheid. Al zorgt de fruitsector voor een opvallend surplus in Zuid-Limburg. Figuur 15: Sectorale densiteit van de zelfstandige werkgelegenheid (2009)
- 14 -
VACATURES Aantal, sector, evolu:e In 2012 ontving de VDAB in totaal 184.812 vacatures uit jet Normaal Economisch Circuit zonder Uitzend (NECzU). Daarvan kwamen er ruim 20.000 uit Limburg (10,9%). In absolute aantallen genereert de ter6aire sector ook in Limburg het meeste vacatures, maar rela6ef gezien komen er enkel meer dan gemiddeld uit de primaire sector (zie figuur 16). Meer dan een vijfde van alle Vlaamse vacatures uit de primaire sector komt van de arbeidsintensieve fruitsector in ZuidLimburg. De bouw genereerde een sterke vraag naar arbeidskrachten in alle regio’s. De groot- en kleinhandel en de zakelijke dienstverlening zorgen voor het grootste aantal vacatures in absolute cijfers. Ook de maatschappelijke dienstverlening en het onderwijs zorgen voor veel vacatures, al is dit rela6ef gezien minder dan gemiddeld in Vlaanderen. Figuur 16: Aantal door de VDAB ontvangen vacatures uit het NECzU in Vlaanderen en het aandeel van de regio’s t.o.v. Vlaanderen, per sector (2012)
Een rode kleur betekent dat een (sub)sectoraal aandeel minstens 30% lager is dan het totale aandeel t.o.v. Vlaanderen, een
- 15 -
Provincie Limburg
Bron: VDAB Studiedienst
Conform de werkgelegenheid in de verschillende regio’s genereren de bedrijven in Midden-Limburg de meeste vacatures, ruim 8.000 in 2012 (zie figuur 17). Vanuit West-Limburg ontving VDAB ongeveer de hel0 hiervan (3.900), gevolgd door ZuidLimburg (3.300) en Noord-Limburg (2.800). Het Maasland sluit de rij met 1.700 vacatures. De ter6aire sector genereert het grootste aantal vacatures (10.000), op ruime afstand gevolgd door de quartaire sector (5.200) en de secundaire sector (3.900). De primaire sector levert in vergelijking slechts een frac6e aan (685). Figuur 17: Aantal door de VDAB ontvangen vacatures uit het NECzU per Streek (2012)
In 2011 was de crisisdip van 2008 en 2009 helemaal achter de rug. Zowel op Vlaams niveau, als Limburg en bijna al zijn regio’s werden nooit zoveel vacatures ontvangen als in 2011. In 2012 ging het echter terug bergaf met het aantal vacatures (zie figuur 18).
- 16 -
De grootste dalingen worden opgetekend in de crisisgevoelige secundaire en ter6aire sectoren, een gevolg van de mindere economische conjunctuur. Figuur 18: Evolu e van de door de VDAB ontvangen vacatures uit het NECzU per Streek (1999-2012)
De daling van het aantal vacatures maakt de arbeidsmarkt iets minder krap, temeer omdat minder vacatures doorgaans gepaard gaan met meer beschikbare werkzoekenden. De spanning op de Vlaamse arbeidsmarkt neemt dus weer een beetje af met de s6jgende waarde op de indicator (zie figuur 19). De Limburgse arbeidsmarkt beschikt bovendien over vrij veel ademruimte in vergelijking met Vlaanderen: in alle Limburgse regio’s is de spanning lager dan gemiddeld in Vlaanderen. In het Maasland waren er van mei 2012 tot april 2013 meer dan 17 werkzoekenden beschikbaar per vacature. Figuur 19: Spanningsindicator: aantal werkzoekenden per openstaande vacature - trend (gem. laatste 12 maanden)
- 17 -
Provincie Limburg
Het aantal vacatures voor beroepsgroepen die op het einde van de maand open staan scheppen een divers beeld, zowel wat betre0 studievereisten, als jobprofiel en sector (zie figuur 20). Het grootste aantal lijken jobs met weinig studievereisten te zijn, zoals verkoper, schoonmaakpersoneel en lokaal ook de seizoensarbeid in de fruitpluk. Ook beroepen met een (hoog)technologisch/technisch profiel zijn sterk vertegenwoordigd, zoals ingenieur, informa6cus, technicus, metaalbewerker, elektricien en bouwarbeider. Verder zijn er beroepen met een ter6air profiel, waar vaak een specifieke studie of opleiding voor vereist is, zoals bureaubediende, hogere bedienden, kaderpersoneel. Voor een aantal beroepen moet men eerder specifieke vaardigheden onder de knie hebben, zoals hotel- en keukenpersoneel en vertegenwoordiger In de zorgsector is de nood aan verpleegkundigen en verzorgers nog steeds groot. In Midden-Limburg is er veel vraag naar hoger technisch personeel (technici, ingenieurs, informa6ci), commerciële beroepen (verkoper, vertegenwoordiger) en hogere ter6aire profielen. Voor hoogtechnologische beroepen is er ook rela6ef veel vraag in West-Limburg, net als voor verzorgende beroepen. In Zuid-Limburg is er een meer quartaire, zorggerichte oriëntering in de vraag, al is er ook veel vraag naar hotel– en keukenpersoneel. In Noord-Limburg was er veel vraag naar secundaire profielen als houtbewerker, metaalarbeider, technicus. In het Maasland bleven rela6ef veel vacatures voor bouwarbeiders open staan, net als vacatures voor hotel– en keukenpersoneel. Figuur 20: Top 15 openstaande vacatures op het einde van de maand per beroepsgroep - gemiddelde 2012
- 18 -
WERKLOOSHEID - DE NWWZ Aantal, evolu:e, kansengroepen In 2012 waren er gemiddeld 204.437 niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) in Vlaanderen. Daaronder 29.496 (14,4%) Limburgers. Bijna een derde van de Limburgse NWWZ woont in Midden-Limburg. De rest zit qua aantal vrij evenwich6g verspreid over de andere Streken: Zuid-Limburg herbergt een vijfde, West-Limburg en het Maasland een zesde, en NoordLimburg sluit de rij met een zevende van het totaal aantal NWWZ (zie figuur 21). Figuur 21: Aantal NWWZ in Limburg per Streek
Het Limburgse aandeel is het voorbije decennium structureel gedaald: in 2000 bedroeg het nog 15,8%. De werkloosheid kende in Limburg dus een guns6ger evolu6e dan gemiddeld in Vlaanderen (zie figuur 22), maar bleek wel gevoeliger voor de conjuncturele golven: het aantal NWWZ steeg sterker bij een economische dip, en nam sterker af bij hoogconjunctuur . In de meeste Streken was de evolu6e eveneens guns6ger, al was dit het meest uitgesproken in het Maasland en WestLimburg. Figuur 22: Evolu e aantal NWWZ per regio (jaargemiddelden; 2000 = 100)
- 19 -
Provincie Limburg
Bron: VDAB Studiedienst jaargemiddelde 2012 tenzij anders vermeld
Het merendeel van de werkzoekenden behoren tot de categorie ‘WZUA’ (werkzoekenden met een uitkeringsaanvraag). In Limburg is dit aandeel opvallend groot t.o.v. het Vlaamse gemiddelde, en zijn er weinig ‘vrij ingeschreven’ en ‘andere’ NWWZ. Waarschijnlijk komt dit door de afwezigheid van een grootstad in Limburg (zie figuur 23). Figuur 23: NWWZ volgens werkzoekendencategorie
Sinds 2009 zijn er meer mannelijke dan vrouwelijke werkzoekenden in Vlaanderen, maar in Limburg is dit pas het geval sinds 2012. In Streek Midden-Limburg, Zuid-Limburg en het Maasland is er regionaal een mannelijk overwicht. Tijdens de recente crisis, die de mannen harder trof dan de vrouwen, waren de mannen in deze regio’s dan ook even in de meerderheid (2009 en 2010), maar met de herneming van de economie in 2011 herstelde zich de oude situa6e weer, maar niet voor lang dus. Het surplus aan vrouwelijke NWWZ is nog steeds uitgesproken in West- en Noord-Limburg. Figuur 24: NWWZ volgens geslacht
- 20 -
De genderkloof van de werkloosheidsgraad blij0 echter zeer uitgesproken is in Limburg (zie figuur 25). De mannelijke werkloosheidsgraad blij0 in Limburg nipt boven het Vlaamse gemiddelde, terwijl de vrouwelijke er meer als een punt boven zit. Regionaal zijn er sterke verschillen, maar deze liggen in de lijn van de globale werkloosheidsgraad. De genderkloof is dus aanwezig in alle regio’s, al is ze het grootst in Noord-Limburg, West-Limburg en het Maasland. Figuur 25: Arvastat-werkloosheidsgraad volgens geslacht
- 21 -
Provincie Limburg
De lee0ijdsverdeling van de NWWZ in Limburg wijkt licht af van het Vlaamse gemiddelde. De middenlee0ijdsgroep is er kleiner, en de jongste lee0ijdsgroep is groter (zie figuur 26). Wel zien we weer aanzienlijke regionale verschillen, vooral bij de oudste en de middenlee0ijdsgroep. In Zuid- en vooral Noord-Limburg is er een rela6ef grote groep oudere NWWZ, en een kleinere middenlee0ijdsgroep. In West- en Midden-Limburg is de jongste groep NWWZ vrij groot, en zijn er minder oudere NWWZ. Het Maasland blij0 kort bij het Limburgs gemiddelde qua lee0ijdsverdeling. Figuur 26: NWWZ volgens lee)ijd
Het is bekend dat de werkloosheidsgraad sterk verschilt voor de verschillende lee0ijdsgroepen (zie figuur 27). In Limburg blij0 deze voor de drie lee0ijdsgroepen boven het Vlaamse gemiddelde, net als de globale werkloosheidsgraad. Wel zijn er weer aanzienlijke regionale verschillen: Noord-Limburg blij0 volledig onder het Vlaamse gemiddelde. In Midden-Limburg is er een erg hoge jeugdwerkloosheid, in het Maasland doen vooral de ouderen het rela6ef slecht op de arbeidsmarkt. Figuur 27: Arvastat-werkloosheidsgraad volgens lee)ijd
- 22 -
In Limburg zijn er rela6ef weinig hooggeschoolde NWWZ, en ongeveer evenveel laaggeschoolde, en bijgevolg meer middengeschoolde werkzoekenden (zie figuur 28). Regionaal zien we echter weer opvallende verschillen: in West- en vooral NoordLimburg zijn er duidelijk minder laaggeschoolde NWWZ, en opvallend meer middengeschoolde. In het Maasland en MiddenLimburg zijn er opvallend meer laaggeschoolde NWWZ, en in het Maasland gaat dit gepaard met minder hooggeschoolde NWWZ. Figuur 28: NWWZ volgens studieniveau
Door de democra6sering van het onderwijs s6jgt de gemiddelde scholingsgraad in Vlaanderen. Als gevolg daarvan zijn er ook minder laaggeschoolde werkzoekenden dan in het begin van het vorig decennium, in alle Vlaamse regio’s (zie figuur 29). Opvallend is wel dat in jaren van economische hoogconjunctuur (tussen 2005 en 2008) het aandeel van de laaggeschoolde NWWZ een s6jgende tendens kende, een indica6e dat een aantal van hen uit de boot valt op de veeleisende Vlaamse arbeidsmarkt. Tijdens de recente crisis raakten ook veel hooggeschoolde schoolverlaters moeilijk aan een job, waardoor het aandeel van de laaggeschoolde NWWZ weer kon dalen. Figuur 29: Evolu e aandeel kansengroep ‘Laaggeschoolden’ in de NWWZ (jaargemiddelden)
- 23 -
Provincie Limburg
Het aandeel van de allochtonen in de totale popula6e NWWZ is het voorbije decennium sterk toegenomen in Vlaanderen, van 13,5% in 2000 tot 25,6% in 2012 (zie figuur 30). Limburg en de Streektafels kenden een gelijkaardige evolu6e, al zijn er sterke regionale verschillen in de aanwezigheid van deze kansengroep. Het aandeel van de allochtonen ligt in globo 2,3 procentpunten lager in Limburg dan gemiddeld. Er is een sterke concentra6e van allochtone NWWZ in West- en MiddenLimburg, die rela6ef meer allochtone werkzoekenden huisvesten dan gemiddeld in Vlaanderen. Ook het Maasland blij0 in de buurt van dit gemiddelde. In Zuid-Limburg is de allochtone aanwezigheid al een stuk minder, al kunnen we de laatste jaren wel spreken van een inhaalbeweging. In Noord-Limburg is hun aanwezigheid erg beperkt. Figuur 30: Evolu e kansengroep ‘Allochtonen’ in de NWWZ (jaargemiddelden)
Het aandeel van de personen met een arbeidshandicap (PmAH) kende in Vlaanderen en in alle regio’s een vrij sterk s6jgende tendens tot 2008 (zie figuur 31), o.a. door de guns6ge conjunctuur waar de PmAH minder van profiteren, een betere registra6e en het groeiende aantal ouderen in de popula6e NWWZ. De laatste jaren neemt hun aantal weer af, o.a. door een verandering in de defini6e (zie Arvastat). In Limburg zijn er rela6ef meer PmAH dan gemiddeld, en dit in alle regio’s. In Zuid-Limburg is hun aandeel opvallend groot. Figuur 31: Evolu e kansengroep ’Personen met een arbeidshandicap’ in de NWWZ (jaargemiddelden)
- 24 -
CONJUNCTUUR Collec:eve ontslagen en economische werkloosheid De bedrijven hebben de verplich6ng om in geval van een collec6ef ontslag (door herstructurering, herloca6e,…) dit aan VDAB te melden (sociale interven6eadviseurs en tewerkstellingscel). Door de economische crisis piekte het aantal ontslagen in Vlaanderen in 2009 en 2010, maar in de loop van 2011 koelde dit aantal weer af. De opnieuw tanende conjunctuur en enkele grote collec6eve ontslagen, voornamelijk in Limburg, drijven het aantal weer omhoog in 2012 (zie figuur 32). In Limburg explodeert het aantal ontslagen werknemers in 2012, wat uiteraard veel te maken hee0 met Ford Genk. Maar ook buiten de produc6e van transportmiddelen waren er vrij veel ontslagen: in 18 Limburgse bedrijven werd een collec6ef ontslag doorgevoerd of aangekondigd, waarbij meer dan 6.500 werknemers betrokken zijn, waarvan 4.300 bij Ford. Figuur 32: Aantal betrokken werknemers bij de collec eve ontslagen (trend: cumul laatste 12 maanden)
West-Limburg hee0 een overwicht in 2012 wat betre0 het aantal ontslagen waar de sociale onderhandeling volledig afgerond zijn in dit jaar (zie figuur 33). Zuid-Limburg en het Maasland bleven buiten schot. Figuur 33: Aandeel per Streek van het aantal betrokken werknemers bij de collec eve ontslagen uitgevoerd in Limburg in 2012
- 25 -
Provincie Limburg
Bron: Collec6eve ontslagen: VDAB Studiedienst Tijdelijke werkloosheid: departement WSE - bewerking VDAB Studiedienst
Vanaf januari 2010 loopt de ac6e Ac6verend Herstructureren bij de VDAB, waarbij de ontslagen werknemers na herstructurering of faillissement zo vlug mogelijk gepaste begeleiding krijgen in samenwerking met de outplacementkantoren. Met een snelle opvang van de getroffen werknemers beoogt men een soepele overgang naar een andere job te bekomen. In maart 2013 was 56,9% van de Limburgse werknemers 6 maanden na hun collec6ef ontslag alweer aan het werk1, 3,7 procentpunten meer dan het Vlaamse gemiddelde (zie figuur 34). Figuur 34: Uitstroom naar werk na een collec ef ontslag - doelstelling 7 in de beheersovereenkomst 2011-2015 van VDAB²
Tijdelijke werkloosheid omwille van economische redenen is een uiterst geschikt instrument voor ondernemingen om een 6jdelijke vermindering van het werkvolume op te vangen zonder werknemers te moeten ontslaan. Daarom gee0 het tevens een goede indica6e van het economische klimaat. Tijdens de crisis was de explosieve toename van de economische werkloosheid merkbaar in alle Limburgse regio’s, al was deze in Midden-Limburg nog meer uitgesproken dan in de rest van de provincie (zie figuur 35). De laatste 3 kwartalen is er terug een milde toename na de aQoeling in de loop van 2010 en 2011. Figuur 35: Economische werkloosheid - aantal personen (trend - gemiddelde laatste 4 kwartalen)
1
Me6ng van maart 2013, cohortes instroom van oktober 2011 tot september 2012
² BO = beheersovereenkomst, JOP = Jaarlijks Ondernemingsplan
- 26 -
DE DIENSTVERLENING VAN DE VDAB Resultaten begeleiding, opleidingen, IBO’s De VDAB sluit met de Vlaamse Regering een Beheersovereenkomst af, met daarin alle doelstellingen die de VDAB moet bereiken in de periode 2011-2015. Ook stelt de VDAB jaarlijks een Ondernemingsplan op, waarin de doelstellingen aangepast kunnen worden, aGankelijk van de omstandigheden (bv. de economische conjunctuur) en aangevuld worden met andere streefcijfers die niet in de Beheersovereenkomst zi@en. In dit rapport wordt er een overzicht gegeven van de meer arbeidsmarktgerichte doelstellingen en streefcijfers. De uitstroom naar werk van de jongeren vertoont sinds einde 2011 een gestaag delende tendens . In maart 2013 bedraagt de uitstroom in Limburg 58,8%, 1,2 procentpunten onder het Vlaamse gemiddelde (zie figuur 36). Figuur 36: Doelstelling 2: De uitstroom naar werk van werkzoekenden jonger dan 25 jaar (gemeten 12 maanden na in stroom in de werkloosheid)
Ook de middenlee0ijdsgroep vindt steeds moeilijker de weg naar de arbeidsmarkt (zie figuur 37). Het resultaat van Limburg (48,4%) ligt voor deze doelstelling 0,9 procentpunten onder het Vlaamse gemiddelde, zodat de doelstelling van het JOP 2013 niet behaald wordt. Figuur 37: Doelstelling 3: De uitstroom naar werk van werkzoekenden tussen 25 en 50 jaar (gemeten 12 maanden na instroom in de werkloosheid)
- 27 -
Provincie Limburg
Bron: VDAB Studiedienst
Het aandeel van de 50-plussers schoot de voorbije jaren omhoog door de zwakke uitstroom, de voortschrijdende vergrijzing, de s6jgende vrouwelijke arbeidsmarktdeelname en de uitbreiding van de registra6ebasis. Voorlopig houdt de uitstroom naar werk van de ouderen nog steeds stand ondanks de zwakke conjunctuur. Het resultaat van Limburg blij0 2,5 procentpunten onder het Vlaamse gemiddelde, waardoor einde maart 2013 de afstand tot de verhoogde doelstelling van het JOP 2013 (36%) aanzienlijk blij0. Deze resultaten liggen in lijn van de evolu6e van het aantal werkzoekende vij0igplussers. In tegenstelling tot de andere twee lee0ijdsgroepen kent het aantal ouderen nog een status quo (-0,8% op jaarbasis). De lee0ijdsgrens voor ac6vering schoof recent op tot 58 jaar. Figuur 38: Doelstelling 4: De uitstroom naar werk van werkzoekenden ouder dan 50 jaar (gemeten 12 maanden na in stroom in de werkloosheid)
De doelgroep NWWZ die tussen de 1 jaar en 2 jaar geleden werkloos werd, neemt onder invloed van de aanhoudend mindere conjunctuur ondertussen weer toe: in maart 2013 waren er 12,3% meer langdurig werkzoekenden dan een jaar voordien. De groep zeer langdurige NWWZ (meer dan 2 jaar werkloos) neemt ondertussen nog licht af (-0,8%). De afname situeert zich bij de 50-plussers die langer dan 5 jaar werkzoekend zijn. De herneming van de uitstroom na de vorige recessie is ondertussen volledig gedecimeerd. In maart 2013 bedraagt deze 13,5%, en daarmee lijkt de daling van de uitstroom te vertragen. Het resultaat van Limburg blij0 een frac6e onder het Vlaamse gemiddelde. Er is enige afstand tot de verlaagde doelstelling van het JOP (0,5 procentpunten). Figuur 39: Doelstelling 5: De uitstroom naar werk van werkzoekenden >1 jaar werkloos (gemeten 12 maanden na in stroom in stock langdurig wz)
- 28 -
De uitstroom naar werk van werkzoekenden uit de kansengroepen kent een gelijkaardige evolu6e als de andere uitstroomme6ngen: na het dieptepunt van begin 2010 ging de aanslui6ng met de arbeidsmarkt terug in s6jgende lijn, tot de nieuwe trendbreuk einde 2011. De dalende trend diept in 2012 verder uit en zet zich ook in 2013 verder door, zodat de verlaagde doelstelling van het JOP 2013 (19%) voorlopig niet bereikt wordt (zie figuur 40). De uitstroom ligt in Limburg 0,3 procentpunten lager dan gemiddeld. De neerwaarts gerichte trend lijkt wat af te vlakken, al is er niet onmiddellijk een teken van volledig herstel, aangezien er nog steeds een daling op jaarbasis is van de maandresultaten, nu al 19 maanden op rij. Figuur 40: Doelstelling 6: De uitstroom naar werk van werkzoekenden uit de kansengroepen (gemeten 6 maanden na instroom in stock)
Een opleiding blij0 zorgen voor goede kansen op werk: 65,1% van de Vlaamse ex-cursisten is 6 maanden na een competen6eversterkende ac6e terug aan het werk. In Limburg ligt de uitstroom na opleiding bijna een procentpunt lager dan gemiddeld: 64,2% (zie figuur 41). De afstand tot de doelstelling van het JOP 2013 bedraagt in Limburg bijna 6 procentpunten. Figuur 41: Doelstelling 12: De uitstroom naar werk na competen eversterkende ac es (gemeten 6 maanden na het einde van een ac e)
- 29 -
Provincie Limburg
De VDAB bereikte bijna 63.000 cursisten voor een of meerdere competen6eversterkende ac6es in de loop van 2012. 15% van hen kwam uit Limburg (zie figuur 42). De cursisten volgen het vaakst een opleiding in de social profit (verpleegkunde, verzorging, opvoeder), en deze opleidingen bieden een uitstekend perspec6ef op werk (zie figuur 43). Ook de opleidingen binnen de ter6aire sector (bureau6ca, talen, ICT) zijn populair, vooral in Zuid-Limburg. Opleidingen binnen de sectoren schoonmaak, logis6ek en vervoer worden in Limburg meer gevolgd dan gemiddeld. De uitstroom naar werk van de schoonmaakopleidingen ligt echter duidelijk lager dan gemiddeld. Figuur 42: Unieke cursisten per Streek en opleidingssector (periode januari-december 2012)
Figuur 43: Uitstroom naar werk per sector (2012)
- 30 -
In 2012 behaalde Limburg als enige provincie de doelstelling inzake het aantal opgestarte IBO’s. Met 2.287 IBO’s werd het objec6ef ruim overschreden. In de bouwsector was veruit de grootste vraag naar opleidingen op de werkvloer (634 IBO’s), gevolgd door de sector produc6e van transportmiddelen (250). Verwacht kan worden dat deze laatste in de toekomst minder vraag zal genereren. Ook de klein– en groothandel, het garagewezen en toerisme en horeca zijn sectoren met een aanzienlijke vraag naar IBO’s. Figuur 44: Evolu e aantal IBO’s in Limburg
- 31 -
Provincie Limburg
BESLUIT Kansen en bedreigingen Provincie Limburg kent een lagere werkzaamheid en een hogere werkloosheid dan gemiddeld in Vlaanderen. Er is minder werkgelegenheid, al blij0 dit in wezen beperkt tot de ter6aire sector. De tewerkstelling hee0 wel een hoger groeitempo, al staat deze onder druk door de neergang van de automobielindustrie. De vijf Streektafels hebben elk hun eigen socio-economisch profiel:
Streek Midden-Limburg Midden-Limburg is op socio-economisch vlak het kloppend hart van de provincie. Er is veel werkgelegenheid in de drie grote hoofdsectoren, meer dan 123.000 jobs op een totaal van 325.000 in Limburg (38%). Uit alle Limburgse Streken wordt dan ook intensief naar Midden-Limburg gependeld. Maar de bipool Hasselt-Genk hee0 ook dezelfde problemen als de andere centrumsteden: een hoge werkloosheid, vooral onder de laaggeschoolde jongeren. De werkgelegenheid in de secundaire sector spitst zich voornamelijk toe op de metaalsector en de produc6e van voertuigen. Deze industrie is echter erg conjunctuurgevoelig en onderhevig aan zware interna6onale concurren6e. In 2010 liet de secundaire sector een verlies van 900 jobs optekenen, het merendeel in genoemde sectoren, ondanks instrumenten als de economische werkloosheid waar de bedrijven in Midden-Limburg gre6g gebruik van hebben gemaakt. De uitzendsector deed het in 2010 weer iets beter dan in 2009 (+1.100 jobs), maar de nakende slui6ng van Ford Genk betekent opnieuw een grote klap voor de Limburgse industrie. De ter6aire subsectoren kenden een sterke groei in 2010, er kwamen 2.200 jobs bij, een toename van bijna 5%. De quartaire werkgelegenheid bleef op hetzelfde niveau.
West-Limburg West-Limburg hee0 een secundair georiënteerde arbeidsmarkt, zowel wat betre0 de tewerkstelling als qua werkgelegenheid, met als lokale speerpunten de bouw en de chemiesector. Deze laatste hee0 het echter moeilijk om het aantal jobs op peil te houden. De intensieve pendel naar de aangrenzende regio’s zorgt verder voor een gemiddelde werkzaamheid onder de West-Limburgse bevolking, al is deze bij de vrouwen aan de lage kant.
Zuid-Limburg Er is rela6ef weinig werkgelegenheid in Zuid-Limburg, maar door de goede mobiliteit kan er vlot naar andere regio’s gependeld worden. Zo blij0 de tewerkstelling toch op peil. Getuige daarvan zijn de voor Limburg hoge werkzaamheid en lage werkloosheid. De arbeidsintensieve fruitsector gee0 een boost aan de Haspengouwse werkgelegenheid in de primaire sector, maar door de veelvuldige inzet van buitenlandse werkkrachten blij0 de impact op de plaatselijke tewerkstelling wat beperkter.
Noord-Limburg Ook in Noord-Limburg is de werkzaamheid hoog en de werkloosheid laag. De lokale werkgelegenheid is uitgesproken secundair georiënteerd, vooral de metaalsector is er sterk ontwikkeld. Toch is de werkgelegenheid globaal een stuk lager dan gemiddeld in Vlaanderen, wat gecompenseerd wordt door de massale pendel naar Nederland (vaak door ingeweken Nederlanders) en de aangrenzende regio’s.
Maasland De socio-economische gegevens scheppen een weinig rooskleurig beeld van het Maasland. Er is weinig werkgelegenheid, de jobra6o is het laagst van Vlaanderen. Door de perifere ligging en de beperkte openbare mobiliteitsvoorzieningen (geen rechtstreekse spoorverbinding rich6ng Midden-Limburg of Brussel), kan de uitgaande pendel dit onvoldoende opvangen. Het gevolg is een bijzonder hoge werkloosheid en lage werkzaamheid.
- 32 -