UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2002-2003
DETERMINANTEN VAN DE FINANCIËLE CRISIS IN TURKIJE
Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van Licentiaat in de Economische Wetenschappen
Mustafa Disli
Onder leiding van: Prof. Dr. Rudi Vander Vennet
Toelating tot bruikleen, “Ondergetekende Mustafa Disli bevestigt hierbij dat onderhavige scriptie mag worden geraadpleegd en vrij mag worden gefotokopieerd. Bij het citeren moet steeds de titel en de auteur van de scriptie worden vermeld.”
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2002-2003
DETERMINANTEN VAN DE FINANCIËLE CRISIS IN TURKIJE
Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van Licentiaat in de Economische Wetenschappen
Mustafa Disli
Onder leiding van: Prof. Dr. Rudi Vander Vennet
Dankwoord Eerst en vooral zou ik mijn promotor prof. dr. Rudi Vander Vennet willen bedanken omdat hij mij de kans gegeven heeft dit eindwerk bij hem te maken. Ondanks zijn drukke agenda was hij steeds bereid om mij met raad en daad bij te staan. Waarvoor hartelijk dank. Ook wil ik Demir Ali Köse, projectmedewerker aan de KAHO St.-Lieven, willen bedanken voor het meermaals nalezen en voor zijn hulp bij het opmaken van dit werk. Speciaal dank voor Yasemin Türker Kaya, onderzoeker aan de Banking Regulation and Supervision Agency, voor haar bijdrage bij het empirische gedeelte. Wie ik zeker nier mag vergeten zijn mijn ouders. Zij hebben mij de mogelijkheid gegeven mijn studies aan te vatten en hebben mij in goede en slechte tijden steeds bijgestaan. Daarvoor mijn grootste dank. Tot slot wil ik iedereen bedanken die op een of andere manier hebben bijgedragen tot het verwezenlijken van dit werk.
Mustafa Disli Mei 2003
Inhoudstabel Lijst met figuren......................................................................................................................... II Lijst met tabellen.......................................................................................................................IV Inleiding.......................................................................................................................................1 Hoofdstuk 1 Economische liberalisatie.......................................................................................3 1.1 Liberalisering en economische performantie .....................................................................4 1.2 Budgettaire instabiliteit....................................................................................................10 1.3 Inflatie in Turkije .............................................................................................................14 1.4 De banksector...................................................................................................................16 1.5 Besluit ..............................................................................................................................22 Hoofdstuk 2 De belangrijkste punten van het IMF 2000 programma.......................................23 2.1 Macro economische doelstellingen..................................................................................23 2.2 Budgettair beleid..............................................................................................................24 2.3 Monetair en wisselkoersbeleid.........................................................................................25 Hoofdstuk 3 Munt- en bankcrisis in Turkije .............................................................................28 3.1 November 2000 Crisis .....................................................................................................32 3.2 Februari 2001 Crisis.........................................................................................................47 3.3 Besluit ..............................................................................................................................49 Hoofdstuk 4 Empirisch onderzoek............................................................................................50 4.1 Selectie van probleemratio’s............................................................................................51 4.2. Opstellen van de crisis-index..........................................................................................61 4.3 Verificatie van de crisis-index.........................................................................................63 4.4 CRISIS-scores en de probabiliteit om opgenomen te worden in het depositogarantiefonds.......................................................................................................................................64 4.5 Besluit ..............................................................................................................................65 Hoofdstuk 5
Besluiten............................................................................................................66
Referenties..................................................................................................................................V Bijlage 1 ....................................................................................................................................XI Bijlage 2 .................................................................................................................................. XII
I
Lijst met figuren Hoofdstuk 1 Economische liberalisatie Figuur 1: Import/ BNP(%) Figuur 2: Export/BNP(%) Figuur 3: Correlatie tussen de groei in het BNP en de kapitaalbalans Figuur 4: Jaarlijkse CPI-inflatie Figuur 5: Total loans/ Total Assets Figuur 6: Total loans/ Deposits Figuur 7: (Overheidseffecten + repoposities)/Totale activa Figuur 8: Vreemde valuta passiva – Vreemde valuta (in miljoenen dollars) Figuur 9: (Vreemde valuta P–Vreemde Activa) / TA (in miljoenen dollars) Figuur 10: Duty Loss Stock of State Banks, 1990-2000 in % van het BNP
Hoofdstuk 3 Munt- en bankcrisis in Turkije Figuur: 11 Netto instroom van kapitaal (in miljoenen Amerikaanse dollars) Figuur 12: Dalende interesten Figuur 13: Het overstijgen van de depeciatievoet door de inflatie Figuur 14: Consumentenkredietenvoorrad van depositobanken (in miljarden dollars) Figuur 15: Evolutie van de exporten en de importen (in miljarden dollars) Figuur 16: Evolutie van de handelsbalans en lopende rekening (in miljoenen dollars) Figuur 17: Open deviezen posities van de banksector in percentage van EV + netto-inkomen Figuur 18: Istanbul Stock Exchange 100 Index (januari 1996-november 2000) Figuur 19: Toenemende rentespreads in de secundaire markten vanaf september
Hoofdstuk 4 Empirisch onderzoek Figuur 20: Standard Capital Ratio Figuur 21: (Shareholders' Equity + Total Incoem)/ (Total Assets + Contingencies and Commitments) Figuur 22: FX Position/ Shareholders' Equity Figuur 23: Net Working Capital/ Total Assets Figuur 24: Liquid Assets/ Total Assets Figuur 25: Fx Liquid Assets/ Fx Liabilities Figuur 26: Total Loans/ Total Assets II
Figuur 27: Non-performing loans/ total Assets Figuur 28: Permanent Assets/ Total Assets Figuur 29: Fx Assets/ Fx Liabilities Figuur 30: net income/ number of branches Figuur 31: Provision for loan losses/ total Loans Figuur 32: Provision for Loan losses/ total Assets Figuur 33: Securities/ Total Assets Figuur 34: Securities/ loans Figuur 35: Net Income/ Average Total Assets Figuur 36: Net income/ Average Equity Figuur 37: Net Income/ Average Share In Capital Figuur 38: InterestIncome After Provision/ Average total Assets Figuur 39: Non interest Income/ non interest expenses Figuur 40: total income/ total expenditure Figuur 41: interest income/ total income Figuur 42: non interest income/ total income Figuur 43: Interest Income/ Interest Expenses Figuur 44: interest expenses/ total expenses Figuur 45: non interest expenses/ total expenses
III
Lijst met tabellen Hoofdstuk 1 Economische liberalisatie Tabel 1: Werkloosheid, onderwerkloosheid (%); groei in BNP, industrie, private investeringen en in private consumptie Tabel 2: Werkgelegenheid in de 3 sectoren Tabel 3: Betalingsbalans in miljarden dollars Tabel 4: PSBR, deficits van het geconsolideerde budget, deficits van staatseconomische ondernemingen, gemiddelde samengestelde interest van binnenlandse schulden en gemiddelde looptijd van de schulden. Tabel 5: Overheidsschuld in percentage van het BNP Bron: Turkish Treasury Tabel 6: Geconsolideerde budget (in procent van het BNP) Tabel 7: Totale Activa/ BNP van de banksector Tabel 8: Concentratie in de banksector Tabel 9: Ratio uitleningen < 1j naar de private sector/ totale uitleningen naar de private sector Tabel 10: Dominantie van de overheidsbanken in de Turkse banksector
Hoofdstuk 2 Het IMF 2000 programma Tabel 11: Macro-economische doelstellingen van het programma.
Hoofdstuk 3 Munt- en bankcrisis in Turkije Tabel 12: Voorbeelden van Exchange Rate Based Stabilization Programma’s Tabel 13: Balans van de CB en de nachtrente in november crisis Tabel 14: Balans van de centrale bank, en nachtrentes in de 2e golf van aanvallen
Hoofdstuk 4 Empirisch onderzoek Tabel 15: Gebruikte Ratio’s in ons onderzoek Tabel 16: componenten van crisis98-rating index en referentiewaarden Tabel 17: De relatie tussen crisisscores en opgenomen worden in het garantiefonds
IV
Inleiding De Turkse financiële crisis in 2000/ 2001 was een herhaling van financiële drama’s zoals die zich afspeelden in Zuidoost Azië, Rusland, en Argentinië. In februari 2001 besloot de Turkse regering de lira te devalueren waardoor de bevolking in één klap armer werd. Met deze devaluatie raakte het financiële programma van de regering ontspoord en een aantal banken zijn hierdoor over kop gegaan. Onmiddellijk na de devaluatie moest de president van Bank of Turkey aftreden. Ook de reputatie van de regering onder leiding van premier Ecevit, een mastodont uit de Turkse politiek, stortte in elkaar. Bij de vervroegde verkiezingen in november 2002 kregen de coalitiepartijen serieuze klappen en konden geen van die partijen parlementszetels winnen. De onmiddellijke aanleiding tot de devaluatie was een hevige ruzie tussen president Sezer en premier Ecevit. De president verweet de premier, in de Nationale Veiligheidsraad, dat zijn regering de corruptie te weinig aanpakte waarop de premier onmiddellijk in een persconferentie uithaalde dat het land in een serieuze politieke crisis was verwikkeld. Dit was eigenlijk niet meer dan een vonk in een kruitvat omdat er eind 2000 al een ernstige liquiditeitscrisis was ontstaan in de banksector die op het laatste moment met de hulp van het IMF met veel moeite kon worden gedempt. Het IMF was tegen eind 1999 een groot aanpassingsprogramma overeengekomen met Turkije die over de periode 2000-2002 moest worden geïmplementeerd. Dit programma moest ervoor zorgen dat via een grote sanering in de budgettaire uitgaven de inflatie kon dalen. Een stabieler groeipad voor de Turkse economie zou ook de toetreding tot de Europese Unie enigszins kunnen vergemakkelijken. Het belangrijkste onderdeel van het IMF programma was de kruipende koppeling van de munt aan de dollar en de euro (crawling peg), wat dus betekende dat de toegestane aanpassingen van de wisselkoers van de lira beperkt waren. Een dergelijke aanpak kan bijzonder efficiënt zijn voor Turkije omdat het land een heel zwakke monetaire traditie heeft. Het probleem is echter dat inflatie een hoge mate van inertie vertoont omwille van de adaptieve inflatoire verwachtingen waardoor de reële effectieve wisselkoers zal appreciëren. De appreciatie van de munt zal met de daling van de interesten, volgens de ongedekte interestpariteitvoorwaarde, een grote verschuiving veroorzaken van de consumptie naar buitenlandse producten. Dit zal ervoor zorgen dat de lopende rekening
1
zodanig zal verslechteren waardoor die dan op zijn beurt tot speculatie op de munt zal leiden waardoor het vaste wisselkoersstelsel onder druk zal komen. Hoewel de interesten door de druk tot astronomische cijfers zullen toenemen, zal dit eenmaal er paniek is uitgebroken, de kapitaalvlucht niet afremmen waardoor de autoriteiten gedwongen zullen worden om de munt te laten zweven – dit wil zeggen devalueren. Deze thesis bestaat uit 5 hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk zullen we een historiek geven van de Turkse economie met daarbij aandacht voor de volatiliteiten in de economie na het liberaliseren van de kapitaalrekening, budgettaire problemen, inflatie en de distorties in de banksector. In hoofdstuk twee zullen we de voornaamste punten van het IMF 2000 – 2002 programma op een rijtje zetten. In het derde hoofdstuk zullen we de ontstane problemen in het jaar 2000 weergeven die uiteindelijk hebben geleid tot een devaluatie van de munt in februari 2001. In het vierde hoofdstuk zullen we op basis van 26 ratio’s nagaan welke de meest discriminerende ratio’s waren tussen lopende banken en banken die over de periode 1997-2002 gefaald hebben tot drie jaar voor de faling. Op basis van die discriminerende ratio’s zullen we dan een rating-index opstellen. We zullen ook de voorspellingskracht van die index verifiëren door de ratingwaarden van de banken in 1998 te vergelijken met de banken die in de periode 1999-2002 effectief zijn gefaald. We eindigen door de belangrijkste bevinden nog eens op een rijtje te zetten.
2
Hoofdstuk 1 Economische liberalisatie De liberalisatieprocessen die in de jaren tachtig en negentig door de opkomende markteconomieën werden doorgevoerd hadden als doelstelling te integreren met de globaliserende economische omgeving. Economische theorie leert ons dat financiële liberalisatie zorgt voor meer spaarmiddelen en de allocatie van die middelen efficiënter maakt, zodat er meer kan worden geïnvesteerd en dus meer economische groei kan worden gerealiseerd. Het openen van de economie voor buitenlands kapitaal en het toestaan aan de private sector om in de internationale markten te ontlenen maakt het immers mogelijk om hogere groeicijfers te realiseren zonder dat er daarvoor een hogere spaarquote in het binnenland vereist is. (Hallwood en MacDonald (1994, blz.341), Obstfeld (1998, blz. 2)) Volgens deze visies verhogen kapitaalinstromen dus de economische groei en de consumptie: buitenlands kapitaal kan worden ingezet om de investeringen te financieren en omdat banken competitief moeten blijven wegens de groeiende internationalisering zal liberalisering ook de efficiëntie verbeteren. (Weller, 1999, blz. 3) De instroom van internationaal kapitaal kan echter voor een substantieel deel bestaan uit korte termijn- of flitskapitaal die voor potentiële problemen zou kunnen zorgen in de ontwikkelingslanden. Grote instroom van korte termijn kapitaal stelt de beleidsmakers voor een groot dilemma omdat het de sleutelvariabelen in de economie zoals interesten en wisselkoersen kunnen doen afwijken van het lange termijn evenwicht. Ten tweede, en belangrijker, kunnen deze stromen elk moment omkeren. Wanneer dit dan op zijn beurt zou leiden tot munt- en bankcrisissen kan dit serieuze gevolgen hebben voor de output van het land.(Rottanak, 1999) Empirisch blijkt dat kapitaalstromen naar de groeilanden volatiel van aard zijn en aanleiding geven tot een snelle monetaire expansie, inflatiedruk en toenemende tekorten op de lopende rekening wegens de appreciatie van de reële effectieve wisselkoers. Calvo, Leiderman, en Reinhart (1996) bekeken de effecten van kapitaalinvoer op macroeconomische variabelen. Hun bevindingen ondersteunen dat kapitaalinvoer meer leidt tot appreciatie van de munt waardoor er problemen ontstaan op de lopende rekening. Weller (1999) bekeek empirisch voor 27 opkomende markteconomieën voor de periode 1973-1997 de invloed van financiële liberalisatie op de probabiliteit van crises. Hij kwam tot de bevinding dat liberalisering korte termijn kapitaalinvoer met zich meebrengt waardoor de
3
munt zal appreciëren die zorgt voor tekorten op de lopende rekening die dan op zijn beurt de bron vormt voor speculatieve aanvallen op de munt.
1.1 Liberalisering en economische performantie Turkije had een grote economische crisis aan het einde van de jaren zeventig. Oorzaken hiervan waren de beperkingen van het gevoerde importsubstitutiebeleid en de hiermee gepaard gaande betalingsbalansproblemen1 . Deze recessie gaf aanleiding tot een indrukwekkende ommekeer van het tot dan toe gevoerde politiek, wat de overschakeling betekende naar een markteconomie waarbij de export werd aangemoedigd (exportoriëntatiebeleid). Het aanpassingsprogramma (adjustment program) en het liberaliseringsbeleid werden gesteund door multilaterale organisaties zoals het IMF, OESO, de Wereldbank en ook door bilaterale crediteurs, voornamelijk de grootste landen van de OESO. Het programma had 5 doelstellingen (Uygur, 2000, blz. 19): Het wou ten eerste de inflatie aanpakken zonder daarmee al te veel de economische activiteit te verstoren. De tweede doelstelling van het programma was het stimuleren van de export. Een derde doelstelling was financiële liberalisatie die het private sparen en investeren zou moeten verhogen. De vierde doelstelling was, meer op lange termijn gericht, het liberaliseren van de kapitaalrekening en het convertibel maken van de lira2 . Een laatste grote doelstelling was het verminderen van de overheidsrol in de economie door allerhande privatiseringen van staats economische ondernemingen. Kort na de liberalisering ontstane competitie tussen de banken om deposito’s aan te trekken werden de interestvoeten substantieel naar omhoog getrokken. Slechte aanwendingen van deze deposito’s en contractie van het monetaire beleid (de rente werd door de centrale bank verhoogd zodat de inflatie daalde waardoor de reële interesten nog meer toenamen) leidden 1
Van 1973-79 kende Turkije nooit eerder geziene investeringen gedreven door de publieke sector. Er werd hoofdzakelijk geïnvesteerd met de doelstelling de industrie te doen ontwikkelen. Macro-economische instabiliteiten keerden zich echter vanaf midden jaren zeventig terug, voornamelijk veroorzaakt door de hoge buitenlandse schulden van de overheid. Tegen het einde van de jaren 1970 kon Turkije haar schulden niet meer betalen en konden de industriële ondernemingen (hoofdzakelijk bestaande uit staatseconomische ondernemingen) geen grondstoffen meer kopen hetgeen betekende dat er geproduceerd werd onder de capaciteit (wegens een tekort aan internationale deviezen) waardoor er samen met politieke schermutselingen een ernstige economische crisis uitbarstte. (Ismihan et al.,2002, blz. 6) 2 “Convertibel valuta is valuta die zonder beperking van de monetaire autoriteiten tegen alle andere valuta kan worden omgewisseld”. (Declercq, 1996, blz. 395)
4
ertoe dat er in 1982 problemen ontstonden zodat de bankvergunningen van een aantal kleine en middelgrote banken herroepen werden. De centrale bank begon na deze crisis opnieuw de interesten op deposito’s te reguleren tot 1988. Naar aanleiding van de crisis werd in 1985 de Nieuwe Banken Wet van kracht die de 2e fase van het liberaliseringsproces vormde, zodat er een wettelijke basis ontstond voor prudentiële regulering en supervisie. In deze context zijn er minimale kapitaalvereisten van 8% (tegenover de risicogewogen activa) aangenomen, deposito verzekeringsfonds opgericht, standaard rapporteringsvormen, voorzieningsregels voor probleemkredieten en externe auditing werd wettelijk verplicht. Kapitaalbewegingen werden in 1989 geliberaliseerd en de lira werd in 1990 een convertibele valuta. (Alparslan et al. 1998) Gedurende de laatste 20 jaar was het gemiddelde jaarlijkse groei in termen van bruto nationaal product (BNP) niet laag en bedroeg het 3.8% over de periode 1981-2001. Het werd eerder
gekenmerkt
door
een
aanzienlijke
volatiliteit,
vooral
vanaf
1989.
Het
stabilisatieprogramma van januari 1980 werd aanvankelijk geprezen omwille van haar succesvolle transitie van importsubstitutie naar exportoriëntatie en stelde toen een groot voorbeeld aan de opkomende markteconomieën. Voor de periode 1981-88 bedroeg de gemiddelde jaarlijkse groei 5.2% met een standaardafwijking van 2.4%. Dit levert een variatiecoëfficiënt op van 0.46 3 =2.4%/5.2%. Na 1988 was de gemiddelde groei aanzienlijk lager door de toegenomen volatiliteiten. Over de periode 1989-2001, na de liberalisering van de kapitaalrekening, bedroeg de gemiddelde groei van het BNP 2.9% met een standaardafwijking van 6.9%. In deze periode bedroeg de variatiecoëfficiënt 2.4 wat dus een aanzienlijke toename was in de volatiliteit tegenover de vorige periode. De volatiliteit in de groei van het BNP is ook te merken in de onderstaande tabel. Naast het BNP hebben we ook de werkloosheid, onderwerkloosheid, industriële groei en de twee private componenten van het BNP, namelijk private investeringen en private consumptie, weergegeven. (tabel 1) Tabel 1: Werkloosheid, onderwerkloosheid (%); groei in BNP, industrie, private investeringen en in private consumptie
Jaar 1981-88 3
Groei BNP 5,21
Private Werkloos- Onderwerk Industriële Investering Private heid loosheid groei en consumptie 7,31
Hoe kleiner de variatiecoëfficiënt, hoe dichter de waarden dus liggen bij het gemiddelde (minder volatiliteit).
5
Jaar 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001
Groei BNP 1,6 9,4 0,3 6,4 8,1 -6,1 8,0 7,1 8,3 3,9 -6,1 6,3 -9,4
Private Werkloos- Onderwerk Industriële Investering Private heid loosheid groei consumptie en 8,6 5,4 4,6 1,7 -1 8 5,7 8,6 19,4 13,1 8 7,2 2,7 0,9 2,7 8,3 8,2 5,9 4,3 3,2 8,7 7,7 8,2 35 8,6 8 8 -5,7 -9,1 -5,4 7,5 7 12,1 17,9 4,8 6,5 6,7 7,1 12,1 8,5 6,7 6,1 10,4 11,9 8,4 7 6,1 2 -8,3 0,6 7,7 8,8 -5 -17,8 -2,6 6,6 7 6 15,9 6,2 8,5 6 -7,5 -35,1 -8,9
(1) Gemiddelde groei over de periode 1981-88 Bron: State Planning Organization en State Institute of Statistics
Ondanks het feit dat de werkloosheidscijfers contracyclisch én coïncedent 4 zijn aan de conjunctuurcycli blijkt uit bovenstaande cijfers dat de variaties in de werkloosheidscijfers niet de fluctuaties in het BNP volgen. Tot voor de crisis in 2001 was er zelfs een licht dalende trend in de werkloosheid. De werkloosheidscijfers in ontwikkelingslanden moet men echter met een korreltje zout nemen wegens de hoge graad van verborgen werkloosheid 5 , vooral in de landbouwsector. Zo bedroeg de totale werkloosheidsgraad 14.5% in 2001. In deze context kunnen we vermelden dat hoewel de landbouwsector steeds meer terrein verliest op het gebied van de werkgelegenheid, toch nog steeds één derde van de actieve bevolking tewerkgesteld is in de primaire sector. Op basis van de werkgelegenheidscijfers is ook te merken dat Turkse de industriële sector eigenlijk niet ontwikkeld is. (tabel 2) Tabel 2: Werkgelegenheid in de 3 sectoren Jaar 1988 1993 1997 2001
Landbouwsector 46% 42% 41% 36%
Industriële sector 16% 16% 18% 18%
Dienstensector 38% 42% 41% 46%
Bron: State Institute of Statistics
4
“Coïncedent: de keerpunten in de reeks vallen ongeveer samen met de keerpunten in de conjunctuurcycli”. (De Vijlder, 2002, blz. 128) 5 Verborgen werkloosheid kan worden gedefinieerd als “mensen die een werk hebben maar hun bijdrage tot de output héél laag zijn”. (Perkins et al., 2001, blz. 284)
6
Met de liberalisering was er een aanzienlijke toename in de export gestimuleerd door gesubsidieerde interesten, vermindering van de reële lonen, en het gevoerde competitieve wisselkoersbeleid. De ratio export/ BNP nam in de periode 1980-88 toe van 4.2% naar 12.8%.
Omdat
importliberalisatie
gradueler
werd
ingevoerd
uit
vrees
voor
betalingsbalansproblemen nam de ratio import/ BNP in mindere mate toe van 11.3% naar 15.8%. (figuur 1) Deze ontwikkelingen betekenden dus dat de balans op de lopende rekening aanzienlijk werd verbeterd in de jaren tachtig.
Figuur 1: Import/ BNP(%)
Figuur 2: Export/ BNP(%)
30,0
25,0
25,0 20,0
20,0 15,0
15,0 10,0
10,0
5,0
5,0
0,0
0,0
1980
1985
1988
1991
1994
1997
2000
1980
1984 1986 1988 1990
1992 1994 1996 1998
2000
Bron: State Planning Organization en State Institute of Statistics
Beleidsverandering vanwege de overheid naar het einde van de jaren tachtig toe had negatieve effecten op de externe balansen. Deze beleidsverandering hield een langzamere depreciatie van de nominale wisselkoers in en dus een reële appreciatie om de inflatie beter te kunnen bestrijden. Dit is ook duidelijk te merken in de bovenstaande figuren omdat het verschil tussen import/BNP en export/BNP aanzienlijk toenam post 1990 6 . (Ertugrul en Selçuk, 2001, blz. 7) Er waren 3 zeer grote contracties sinds de liberalisering van de kapitaalrekening in 1989 met de meest recente in de crisis van 2001. (tabel 1) Volgende vraag rijst dan op: waarom werden er heel hoge groeicijfers verwezenlijkt in 1990, 1993, 1995, 1996, en 1997 en waarom werden er negatieve groeicijfers verwezenlijkt in 1994, 1999, en in 2001?
6
Export/ BNP nam massaal toe in 2001 wegens het devalueren van de munt en de contractie van de economische activiteit (BNP ? ).
7
Agenor, McDermott en Prasad (1999) probeerden voor een groep ontwikkelingslanden, inclusief Turkije, te achterhalen welke de gestilleerde feiten waren die business cycli in die landen beïnvloedden. Ze bekeken de cross correlaties van BBP cycli (proxy, industriële productie) met de cycli van een aantal macro-economische variabelen zoals budgettaire variabelen, inflatie, geldhoeveelheid, kredieten, wisselkoersen en interestvoeten. De cycli worden, volgens hun resultaten, in Turkije vooral beïnvloed door reële lonen (+), inflatie (-), en kredieten naar de private sector (+)7 . Ontwikkelingen in export, import en betalingsbalans beïnvloedden niet enkel de groei maar ook de stabiliteit van de economie. Zo waren betalingsbalansproblemen van de overheid eind jaren 1970 de voornaamste oorzaak voor de crisis. In 1994 was het vooral de buitenlandse overheidsschuld de grote reden voor de aanleiding tot de crisis 8 . Kapitaaluitvoer wordt niet alleen veroorzaakt door negatieve signalen in het binnenland. Voor ontwikkelingslanden spelen besmettings- of contagioneffecten ook een grote rol. Zo werd Turkije in de tweede helft van de jaren negentig geconfronteerd met financiële crises in Zuidoost-Azië en in Rusland. Hoewel de Zuidoost Aziatische crisis weinig of geen directe invloed had op de reële economie omwille van de geringe handel met die landen, kreeg Turkije wel serieuze klappen te verwerken betreffende competitiviteit op de wereldmarkt door de devaluaties in die landen. Dit is ook te merken in tabel 3 indien men de handelsbalansen van 1997 en 1998 in beschouwing neemt. Wegens haar geografische ligging, veroorzaakte de aankondiging van de Russiche moratorium in 1998 een nog groter negatief effect op de Turkse economie. (Uygur, 2000, blz. 12) Op de onderstaande betalingsbalans is zo te merken dat in 1998 de portfoliobeleggers het land uitvluchtten. Voor opkomende markteconomieën spelen besmettingseffecten dus een heel grote rol omdat zij samen door de internationale beleggers als één grote markt worden gezien: indien een groeiland wordt getroffen door een crisis zullen de andere opkomende economieën ook worden getroffen door het kuddegedrag van beleggers. In 2000/ 2001 had Turkije te kampen met massale uitvoer van korte termijn kapitaal bij het verlies van geloofwaardigheid tijdens het uitvoeren van het programma.
7
Positieve tekens wijzen op een positieve correlatie, negatieve tekens wijzen op negatieve correlatie met de industriële productie-index. 8 Als gevolg van een groot tekort op de lopende rekening samen met een hoge buitenlandse overheidsschuld was de Turkse economie in een heel fragiele omgeving beland. De pogingen van de overheid om de interesten te controleren konden niet door de beugel waardoor de internationale kapitaalverschaffers hun kredieten niet vernieuwden.
8
Indien men de betalingsbalans nader zou bekijken zou men kunnen afleiden dat de crises vanaf de liberalisering van de kapitaalrekening geïnduceerd werden door een substantieel tekort van de lopende rekening het jaar voorafgaand aan de crisisjaren met als gevolg massale kapitaaluitvoer tijdens de crisisjaren (1994 en 2001). Voor de crisis van 1999 kan men als verklaring de contagion effecten en twee zware aardbevingen geven. Ook op te merken is dat na de liberalisering weinig directe investeringen werden gedaan. Men merkt op dat FDI steeds minder dan 1 miljard dollar bedroeg (behalve in 2001). Kapitaalbalans werd vooral gedomineerd door korte termijn kapitaal (dus een hoge mate van volatiliteit). (tabel 3) Tabel 3: Betalingsbalans in miljarden dollars 1993 Trade Balance -14,2 Other Goods&Services (+) 11,8 Tourism 4 Interest 1,1 Other Goods&Services (-) -7,8 Tourism -0,9 Interest -3,6 Private Unre Transfers (+) 3 Workers Remittances 2,9 A. CURRENT ACCOUNT BALANCE -6,4 Net Direct Investment 0,6 Net Portfolio Investment 3,9 Long Term Capital 1,4 Short Term Capital 3,1 B. CAPITAL ACCOUNT BALANCE 9 C. NET ERRORS AND OMMISIONS -2,2 CHANGES IN RESERVES (A+B+C) 0,3
1994 1995 1996 1997 1998 1999 -4,2 -13,2 -10,6 -15,4 -14,2 -10,4 11,7 16,1 14,6 21,3 25,8 18,7 4,3 5 5,7 7 7,2 5,2 0,9 1,5 1,6 1,9 2,5 2,4 -7,9 -9,7 -10,9 -13,4 -15,3 -14,8 -0,9 -0,9 -1,3 -1,7 -1,8 -1,5 -3,9 -4,3 -4,2 -4,6 -4,8 -5,5 2,7 3,4 3,9 4,6 5,6 4,8 2,6 3,3 3,5 4,2 5,4 4,5
2000 2001 -22,4 -4,5 22,3 17,9 7,6 8,1 2,8 2,8 -15 -13,9 -1,7 -1,7 -6,3 -7,1 5 3,6 4,6 2,8
2,6 0,6 1,2 -0,8 -5,1
-2,3 0,8 0,2 -0,1 3,7
-2,4 0,6 0,6 1,6 2,7
-2,6 0,6 1,6 4,8 0
2 0,6 -6,7 4 1,3
-1,4 0,1 3,4 0,3 1
-9,8 0,1 1 4,2 4,2
3,4 2,8 -4,5 -1,1 -11,3
-4,2
4,6
5,5
7
-0,8
4,9
9,6
-14,2
1,8
2,4
1,5
-1
-0,7
1,6
-2,8
-2,1
0,2
4,7
4,5
3,3
0,5
5,2
-3
-13
Bron: Periodical Reports: Quarterly Bulletin (Bank of Turkey)
De crises na de liberalisering van de kapitaalrekening werden dus vooral bepaald door de externe rekeningen. Dit is ook duidelijk in de onderstaande figuur waaruit blijkt dat de kapitaalbalans en de groei in het bruto nationaal product in hoge mate zijn gecorreleerd. Tussen 1991 en 2001 was er maar liefst een correlatie van 80%. (figuur 3)
9
15000
10 5
5000 2001
1999
1997
1995
1993
-5000
1991
0
-10000
0 -5
Groei BNP (%)
10000 dollars)
Kapitaalbalans (miljarden
Figuur 3: Correlatie tussen de groei in het BNP en de kapitaalbalans
-15000 -20000 Kapitaalbalans(miljard $)
-10 BNP groei(%)
Hoewel het liberaliseren van de kapitaalrekening in Turkije in het buitenland warm onthaald werd, voornamelijk door internationale instellingen, waren er significante bezwaren tegen de timing van deze maatregel. De financiële sector was immers niet voldoende ontwikkeld en de Turkse economie was niet stabiel genoeg om te kunnen afrekenen met de volatiele kapitaalstromen.
1.2 Budgettaire instabiliteit De financieringsbehoefte van de totale overheid (= Public Sector Borrowing Requirement, PSBR) bestaat uit 5 componenten (databank state planning organisation):
PSBR = geconsolideerd budget + deficits van staatseconomische ondernemingen + deficits van lokale overheden + deficits van extrabudgettaire fondsen + deficits sociale zekerheidsinstituties Met de invoering van het stabilisatieprogramma in 1980 had de Turkse overheid initieel veel vooruitgang geboekt betreffende het PSBR. Eind jaren 70 bedroeg die immers rond de 8%. Met de invoering van het programma werd er tijdens de periode 1981-88 gemiddeld jaarlijks een PSBR gerealiseerd van 4.5%. Nadien begonnen de deficits echter opnieuw toe te nemen.
10
Twee factoren hebben daarbij een rol gespeeld. Exportstimuli en macro-economische stabilisatie werden in een omgeving van dalende reële lonen verwezenlijkt om de competitiviteit te bewaren9 . Het populistische beleid keerde echter naar het einde van de jaren tachtig terug door de reële lonen en de subsidies van de landbouwers te verhogen. Ten tweede, omdat de overheid geen beroep meer deed op monetaire financiering, stegen de interesten op overheidsinstrumenten aanzienlijk. Men kan dus veronderstellen dat de liberalisering van de kapitaalrekening vooral bedoeld was om het overheidsdeficit te financieren met instroom van internationaal kapitaal zodat verdringing van private investeringen kon vermeden worden. (Akyüz en Boratav, 2002, blz. 4-5) De overheid zat hierdoor wel vast in een vicieuze cirkel. De interestbetalingen op overheidsschulden (die meestal korte termijn effecten waren) konden enkel worden gefinancierd door het opnieuw aangaan van schulden die ook een korte looptijd hadden (Ponzi-financiering) . Er kon echter nieuw korte termijn kapitaal worden aangeboden bij toenemende interesten vanwege de oligopolistische structuur van de kapitaalmarkt, waardoor ze nog meer lasten met zich meebrachten voor de overheid. (Demir, 2002, blz. 17 ) Andere belangrijke factoren bij de toename van interesten op overheidsinstrumenten waren dollarisatie, die het mogelijk de transactiekosten ferm omlaag te duwen en of het rendement te verhogen van beleggingen in vreemde valuta, en de hoge inflatiepremie. (Akyüz en Boratav, 2002, blz. 6) Tabel 4 toont aan dat een groot deel van de deficits van de publieke deficits (PSBR) afkomstig zijn van het geconsolideerde budget. Staatseconomische ondernemingen droegen substantieel bij tot de PSBR tot het midden van de jaren negentig. Deficits van de lokale overheden bedroegen ongeveer 0.3% van het BNP in recentere jaren.
9
De macht van de vakbonden werd immers serieus ingeperkt waardoor er minder druk was op de inkomensverdeling.
11
Tabel 4: PSBR, deficits van het geconsolideerde budget, deficits van staatseconomische ondernemingen, gemiddelde samengestelde interest van binnenlandse schulden en gemiddelde looptijd van de schulden. Gemiddelde Deficits Deficits van samengestelde Gemiddelde Jaar PSBR geconsolideerd overheidsinterest van looptijd van budget ondernemingen binnenlandse de schulden schulden 1 1 1 1981-88 4.5 2.7 2.4 1989 5.3 3.3 1.9 59.8 233 1990 7.4 3 3.8 54 236 1991 10.2 5.3 3.1 80.5 211 1992 10.6 4.3 3.3 87.7 211 1993 12 6.7 2.4 87.6 257 1994 7.9 3.9 1.4 164.4 119 1995 5 4 -0.2 121.9 206 1996 8.6 8.3 -0.5 135.2 195 1997 7.7 7.6 7.1 127.2 349 1998 9.4 7.3 1.4 122.5 233 1999 15.6 11.9 2.4 109.5 479 2000 12.5 10.9 1.8 38 410 2001 16.4 16 0.4 96.2 148 (1) gemiddelde over de periode 1981-88 Bron: State Planning Organization
Budgettaire deficits waren niet enkel hoog maar vertoonden ook een stijgende trend in de 2e helft van de jaren 1990. Men kan deze deficits vergelijken met de Maastrichtcriteria van 3% en zien hoe hoog ze wel zijn. In de periode 1999-2001 was de PSBR zelfs boven de 10%. Ongetwijfeld speelden hierin de budgettaire lasten van de aardbeving en de economische achteruitgang een grote rol. De grote budgettaire tekorten stapelden zich natuurlijk op waardoor de binnenlandse schuld een grote toename kende. De totale schuldratio kende het voorbije decennium een aanzienlijke toename. Vooral in het jaar 2001 kende het een spectaculaire groei door de crisis en de kapitalisatie van de (overheids-)banken. (tabel 5) Een groot probleem is dat Turkse overheidsdeficit via korte termijn middelen wordt gefinancierd. In 1996, was de gemiddelde looptijd van de overheidsobligaties op nieuwe uitgiftes gelijk aan 6.1 maanden. In 1997 bedroeg deze 11.6 maanden, 7.8 maanden in 1998 en 16 maanden in 1999. (tabel 4)
12
Tabel 5: Overheidsschuld in percentage van het BNP Binnenlandse schuld van de
Buitenlandse schuld van de
1
1997 1998 1999 2000 2001
schatkist 21.4 21.9 29.3 29 69.2
publieke sector2 25.2 24.5 27.6 30.6 47.3
(1) Schuldopbouw door uitgiftes van overheidsobligaties en schatkistcertificaten (2) Schuldopbouw door de totale publieke sector Bron: Turkish Treasury
Vanaf eind jaren tachtig, met uitzondering van 1993, hebben de beleidsmakers beslist om zo weinig mogelijk beroep te doen om deficits te financieren via de centrale bank (dus geen monetaire financiering). In onderstaande tabel merkt men dat vanaf 1997 de Turkse overheid geen middelen op korte termijn had geleend via de centrale bank. Dus dit betekende ontlenen van middelen via openmarktoperaties. Het ontlenen van het buitenland door de schatkist was steeds gelimiteerd. Vanaf 1994 ziet men dat de netto deficitfinanciering vanuit het buitenland omsloeg tot negatief wat dus betekent dat men de schulden tegenover het buitenland af begon te bouwen. De schatkist oefende een heel grote druk uit op de binnenlandse financiële markten, niet enkel om de deficits te financieren maar ook om de buitenlandse schulden af te bouwen. Het resultaat was dat de Turkse interesten heel hoog opklommen. Indien men naar de uitgavenzijde kijkt van het geconsolideerde budget, is het eerste wat ons opvalt dat maar liefst twee derde van de belastingsopbrengsten werden terugbetaald voor rentelasten in de recente jaren. (tabel 6)
13
Tabel 6: Geconsolideerde budget (in procent van het BNP) 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
INKOMSTEN Belastingsinkomsten Andere
17.59
19.16
17.75
18.04
19.56
21.87
24.03
26.47
28.47
13.23
15.12
13.80
14.98
16.14
17.24
18.91
21.10
22.16
4.36
4.05
3.94
3.06
3.42
4.63
5.12
5.37
6.31
UITGAVEN Niet interest uitgaven Interestuitgaven PRIMAIR SALDO BUDGETTAIR SALDO FINANCIERING Buitenlandse ontleningen (netto) Binnenlandse ontleningen (netto) Bank Centrale
24.29
23.08
21.78
26.31
27.19
29.15
35.89
37.40
44.49
18.46
15.41
14.44
16.31
19.44
17.61
22.19
21.12
21.61
5.83
7.67
7.33
10.00
7.75
11.54
13.69
16.27
22.88
-0.87
3.76
3.30
1.73
0.12
4.26
1.84
5.35
6.85
-6.70
-3.91
-4.03
-8.27
-7.63
-7.28
-11.866
1.05
-1.73
-1.03
-0.90
-1.52
-1.76
0.76
2.43
-2.48
5.26 2.65
5.64 1.33
4.78 1.21
9.36 1.53
8.52 0.00
8.60 0.00
12.44 0.00
7.01 0.00
12.93 0.00
Andere
-0.02
-0.17
-0.03
0.71
0.55
0.65
-1.28
0.91
7.56
-10.93
-16.03
Bron: State Planning Organization, Ministerie van Financiën
1.3 Inflatie in Turkije Door onder andere grote overheidsschulden wordt Turkije al meer dan 20 jaar gekenmerkt door hoge en chronische inflatie. Diverse desinflatiepogingen hebben niets uitgehaald. Kibritcioglu (2001, blz. 1-2) wijst erop dat de Turkse inflatie wordt geïnduceerd door de volgende oorzaken: hoge overheidsdeficits, monetaire financiering van de deficits (de overheid heeft echter steeds minder en minder gebruik gemaakt van dit kanaal, zie supra), hoge defensie-uitgaven, politieke instabiliteit en het hiermee gepaard gaande populistische beleid voor de verkiezingen, inflatieverwachtingen van de economische agenten, externe schokken zoals aardolieprijzen, en toename in de goederenprijzen van de publieke sector. Het is dus vooral de overheid die de bron vormt voor de hoge inflatiecijfers. In 1980 bedroeg de inflatie rond de 85%. Na de invoering van het desinflatieprogramma in 1980 was de inflatie gedaald en bedroeg ze voor de periode 1981-83 gemiddeld 30%. Maar
14
het gevecht was nog niet gewonnen en na de verkiezingen in 1983, begon de inflatie opnieuw toe te nemen. Na de verkiezingen in 1987 bedroeg de inflatie zelfs rond de 60%. In het crisisjaar 1994 nam de inflatie opnieuw toe tot boven de 100% waardoor er een nieuw desinflatieprogramma werd gevoerd om dit probleem aan te pakken. Hoewel het programma een kort leven kende werd de inflatie teruggedrongen tot 70 à 80%. Door de invoering van de Staff Monitoring Program (in samenwerking met het IMF) in 1999 daalde de inflatie tot 5560%, maar toch behoorden ze nog tot de hoogste van de wereld 10 . We moeten vermelden dat, hoewel Turkije te kampen had met hoge en chronische inflatie, de relatieve volatiliteit ervan minder was dan de volatiliteit in de groei en dat Turkije nooit hyperinflatie heeft gekend. (figuur 4) Figuur 4: Jaarlijkse CPI-inflatie 120 100 80 60 40 20
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
1990
1989
1988
1987
1986
1985
1984
1983
1982
1981
1980
0
Bron: OECD 2001
Er zijn verscheidene redenen waarom de Turkse overheid faalde om de inflatie te doen dalen (Uygur, 2000, blz. 36): Omwille van de zwakke credibiliteit in desinflatieprogramma’s was er geen vermindering in de inflatieverwachtingen. Omdat de inflatieverwachtingen enige vorm van inertie vertoonden waren de nominale en de reële interesten bovendien persistent. Omdat Turkije een officieus gedollariseerde land 11 is hebben de monetaire autoriteiten
10
De inflatie in 2000 was het laagste van de afgelopen 15 jaar. Dit was nog steeds ferm boven de doelstelling. (zie infra) 11 “Officieuze dollarisatie treedt op wanneer de inwoners van een land een groot deel van hun financieel vermogen in buitenlandse activa beleggen terwijl de vreemde munt niet als een wettig betaalmiddel wordt aanzien” (Schuler, 2000)
15
minder greep op de geldhoeveelheid in het land. Ondanks de hoge inflatiecijfers heeft Turkije nooit hyperinflatie (dit is meestal aangenomen als maandelijkse inflatie boven de 50%) gekend. Ook hier spelen de inflatieverwachtingen een grote rol. Ook al is de inflatie hoog, men kan de overtuiging hebben dat de inflatie niet boven een bepaalde grens zal uitkomen en dat de overheid dan meer restrictiever zal optreden. Als tweede reden kan worden gegeven dat er geen volledige indexatie is van de lonen. Ten derde, is monetaire financiering beperkt gebleven en als slot kunnen we de dollarisatie als argument boven halen.
1.4 De banksector Met de liberalisering vanaf 1980 onderging het financiële systeem structurele veranderingen. Samen met de deregulatiemaatregelen (vrije bepaling van interesten op kredieten en deposito’s,
liberalisering
van
deviezentransacties,
het
afschaffen
van
selectieve
kredietpraktijken) en het zich voortdurend aanpassen aan internationale standaarden zorgden ervoor dat het financiële systeem zich aan een zeer hoog tempo ontwikkelde. (Banking Regulation and Supervision Agency 12 (BRSA)) De vrije toegang tot de banksector van de buitenlandse banken en de groeiende internationalisering van het financiële systeem zorgden ervoor dat er serieuze vooruitgang werd geboekt in informatietechnologie (bankautomaten, telebankieren, internetbankieren, Electronic Fund Transfer System, SWIFT13 , enz.), in Human Capital, en in het aanbod van financiële diensten. Zo behoort de Turkse banksector tot de meest gesofisticeerde onder de groeilanden. (Celasun et al., 1999, blz. 37) De hervormingen hebben tot belangrijke veranderingen geleid in de banksector en op geaggregeerd niveau is de grootte van de banksector tegenover het BNP vergroot, waardoor men kan spreken van een financiële verdieping. In 1980 bedroeg de ratio totale activa/ BNP 31.4% (19 miljard dollar) en in 1999 bedroeg dezelfde ratio 92.2% (115 miljard USD)14 .
12
Zie onder Banking Sector Restructuring Program de volgende rapporten: ‘Towards a sound Turkish banking sector’ (mei 2001) en ‘Bank sector restructuring Program: Progress Report-V’ (november, 2002); www.bddk.org.tr 13 SWIFT is de grootste financiële betalingsnetwerk ter wereld. 14 Het feit dat er in het verleden geen inflatieboekhouding werd gedaan maakt het moeilijk om de absolute cijfers te vergelijken. Er werd beslist om vanaf 2001 rapporteringen te doen rekening houdend met de inflatie (zie Banks Association of Turkey: www.tbb.org.tr)
16
(tabel 7) Dit wijst op het toenemende belang van de banksector in de economie. Het aantal opererende banken bedroeg 43 in 1980 en in 2000 bedroeg het 79 15 .
Tabel 7: Totale Activa/ BNP van de banksector Jaar Totale Activa/ BNP 1980 31.4 1983 45.2 1987 55.2 1990 43.3 1993 52.9 1997 65.3 1999 92.2 2000 82.7 2001 92.7 Bron: Databank Banks Association of Turkey
Concentratie in de banksector kende een grote daling vanaf de liberalisering tot in 1998. Door de moeilijke internationale omgeving en de crisis in het binnenland gingen er een paar kleine en middelgrote ondernemingen over kop waardoor de concentratie opnieuw begon toe te nemen. De concentratie van de 5 grootste banken in termen van totale activa bedroeg zo 56% in 2001. (tabel 8) Ziraat Bank (overheidsbank) heeft de grootste bankactiva van de sector in handen. Tabel 8: Concentratie in de banksector 1990
1997
1998
1999
2000
2001
T.Assets
54
44
44
46
48
56
T.Deposits
59
47
49
50
51
55
T.Loans
57
46
40
42
42
49
Largest 5
Bron: Databank Banks Association of Turkey
Ondanks de positieve ontwikkelingen in de banksector in termen van technologische vooruitgang en dienstenaanbod begonnen banken zich steeds meer en meer te distantiëren van de traditionele bankactiviteiten (uitlenen van middelen naar de reële sector – aantrekking van deposito’s) wegens de hoge reële interesten. Het aandeel van kredietverstrekking/totale activa daalde van 47% in 1990 naar 25% in 2001 waardoor men kan spreken van crowding
15
2001 was een crisisjaar (o.a. getroffen door de devaluatie) voor de banksector zodat er nog maar 61 banken operationeel waren.
17
out van private investeringen. De ratio kredietverstrekking op deposito’s daalde van 84% naar 35%. (figuur 5 en 6) Figuur 5: Total loans/ Total Assets
Figuur 6: Total loans/ Deposits
Total loans/ Total Assets
Ratio loans/ Deposito's
0,5
0,9
0,45
0,8
0,4 0,35
0,7 0,6
0,3 0,5 0,25 0,4 0,2 0,15 0,1
0,3 0,2
0,05
0,1
0
0
Bron: Databank Banks Association of Turkey
De volgende factoren hebben een rol gespeeld in de daling van de financiële intermediatie functie van de banken (BRSA): Macro-economische instabiliteit met als kenmerken hoge en volatiele inflatie van de jaren negentig, de boom en bust cycli van de economische groei en de volatiliteit van kapitaal instromen hebben allemaal bijgedragen tot de onzekerheid en hebben hierdoor geleid dat men zich vooral oriënteerde op korte termijn. Zo kende het aandeel van korte termijn uitleningen naar de reële sector op de totale uitleningen naar de reële sector heel hoge cijfers. In het jaar 2000 bedroeg deze ratio 71% en in de voorgaande jaren was deze zelfs groter16 . (tabel 9) Tabel 9: Ratio uitleningen < 1j naar de private sector/ totale uitleningen naar de private sector 1997 87% 1998 83% 1999 76% 2000 71% 2001 52% Bron: Databank Banks Association of Turkey
16
In 2001was deze ratio tot 52% gedaald. Dit cijfer is echter vertekenend door de rantsoenering van kredieten van de banken wegens de macro-economische crisis.
18
Ten tweede zijn door de hoge deficits van de publieke sector en de hierdoor veroorzaakte toename in de interesten de kredietverlening verschoven naar de publieke sector. De posities van de banksector in overheidseffecten namen toe. Vanaf 1990 bedroegen de overheidseffecten binnen de balansen tegenover de totale activa rond de 10%. Een ander substantieel gedeelte werd echter gefinancierd via de repomarkt. Dit is een off-balance sheet item en neemt hoofdzakelijk posities in overheidseffecten die zelfs vanaf 1995 hoger waren dan de on-balance sheet posities in overheidspapieren17 . Dus de posities in overheidseffecten zijn stukken hoger dan indien we enkel naar de balans zouden kijken. (figuur 7) Figuur 7: (Overheidseffecten + repoposities)/Totale activa (overheidseffecten+repoposities)/ Totale activa 30 25 (%)
20 15 10 5 2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
0
Bron: Databank Banks Association of Turkey
Het feit dat de ratio interestinkomsten op overheidseffecten op totale interestinkomsten tussen 20% en 38% bedroeg sinds 1990 geeft ons voldoende inzicht betreffende het belang van de overheidseffecten voor de sector. Het verlies van vertrouwen in de Turkse lira als gevolg van de toenemende schuldvoorraad van de overheid en de hoge en volatiele inflatie zorgde ervoor dat er versnelde substitutie was van de lira. Naast de muntsubstitutie in het binnenland begonnen de banken steeds meer en meer internationaal te ontlenen wegens de hoge reële interesten op de overheidsinstrumenten en de appreciatie van de reële effectieve wisselkoers. (Ertugrul et al., 2001) Dit zorgde er natuurlijk voor dat het wisselrisico aanzienlijk toenam omdat de open posities in vreemde
17
“Repos – repurchase agreements zijn typisch op korte temijn verwezenlijkt – is het verkopen van een effect gecombineerd met een verbintenis om die effect terug te kopen.” Het onderpand dient om het kredietrisico te verlagen. Banken poolen aldus de rekeningen en handelen in de naam van hun cliènten. De repomarkt in Turkije heeft vooral zijn bestaan te danken aan de distorties in het belastingsstelsel. (IMF, 1998, blz. 38).
19
valuta een toename kenden. In de onderstaande figuur 8 is te merken dat de openposities in vreemde valuta 17.4 miljard was in het jaar 2000 18’19 . (zie ook figuur 9) Figuur 8: Vreemde valuta passiva – Vreemde valuta
Figuur 9: (Vreemde valuta P–Vreemde Activa) / TA
(in miljoenen dollars) 20000
12
18000
10
16000 14000
8
12000
6
10000 8000
4
6000 4000
2
2000
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1992
0
0
Bron: Databank Banks Association of Turkey
Een derde probleem zijn de distorties veroorzaakt door de overheidsbanken. De 5 overheidsbanken binnen de sector bezitten nog steeds boven de 30% van de totale activa. Deze banken werden gedwongen te spelen volgens de regels van het politiek mechanisme en niet volgens de regels van de markt. Ze moesten functies uitvoeren buiten de traditionele bankactiviteiten zoals steun geven aan de landbouwsector en kleine en middelgrote ondernemingen. De overheidsbanken werden dus vooral voor populistische doeleinden ingezet. (Turkish Treasury, 2001, blz. 5-6) Als resultaat, ondanks het feit dat de Turkse overheidsbanken 40% van de totale deposito’s in handen hadden, hadden ze slechts een marktaandeel van 30% van de kredietverstrekking naar de reële sector. In de onderstaande tabel is ook te zien dat de buitenlandse banken slechts een heel beperkt aandeel van de activa in handen hadden20 . (tabel 10)
18
De dalingen in open posities in vreemde valuta 1994 en 2001 hebben te maken met de financiële crisis. Onder zo een structuur heeft de Turkse economie speculatieve arbitragerentes geboden die soms zelfs boven de 100% waren gedurende de jaren 90. De arbitragewinsten worden als volgt berekend: ((1 + R)/ (1 + ER)) -1, R = rente op TL instrumenten, ER= depreciatie van de lira.Ondanks de depreciatie werden er reële winsten gemaakt van 100% in januari 1996; 60% in december 1998; 80% in maart 2001. Turkije is hierdoor een van de vooraanstaande groeilanden van financiële speculatie (Yeldan, 2002, blz.7- 8) 20 Een vierde groep banken (die niet werd weergegeven op de tabel) zijn de ontwikkelings- en investeringsbanken. Die banken konden zich net als de buitenlandse banken nooit echt ontwikkelen in Turkije. De voornaamste redenen waren hoge en volatiele inflatie en het beperkt aanbod van lange termijn middelen. Omdat ontwikkelings-en investeringsbanken zich niet voldoende konden ontwikkelen rijsden er zekere 19
20
Tabel 10: Dominantie van de overheidsbanken in de Turkse banksector 1990-1994 1995-2001 Jaarlijkse Publieke Private Buitenlandse Publieke Private Buitenlandse gemiddelden Banken banken banken banken banken banken Aandeel in totale 41.28 47.32 3.46 35.3 52.37 4.09 activa Aandeel in totale 46.38 51.72 1.92 40.06 52.48 2.77 deposito’s Aandeel in de kredietverstrekking 42.62 44.76 2.94 30.67 54.81 2.61 naar de private sector Bron: Databank Banks Association of Turkey
Het uitstellen van de schatkist om de verplichtingen aan de overheidsbanken af te lossen (duty losses) zorgden ervoor dat de overheidsbanken heel duur en massaal ontleenden wegens hun liquiditeitsbehoefte. Men kan stellen dat de overheidsbanken als een tweede schatkist fungeerden. Dit zorgde dan op zijn beurt voor een verstoring in het systeem onder de vorm van hoge interesten in de interbanken markt en op deposito’s. Figuur 10: Duty Loss Stock of State Banks, 1990-2000 in % van het BNP
18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 1990
1991
1992
1993
1994
Unsecuritized
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Securitized
Bron: Turkish Treasury
problemen op bij het financieren van middenlange en lange termijn behoeften van de reële sector. (Alparslan et al., 1998)
21
Een ander probleem betreft het risicobeheer. Er was immers geen onafhankelijke controlerend orgaan. De schatkist was belast met supervisie en enforcing. Na de crisis van 1994 werd er een ongelimiteerde depositogarantie ingevoerd. Dit werd echter niet expliciet afgeschaft door de instabiele internationale financiële omgeving in de tweede helft van de jaren negentig waardoor er moral hazard problemen ontstonden. (IMF, 1998, blz. 129) Onder druk van het IMF kwam er uiteindelijk een onafhankelijk toezichtsorgaan in september 2000, maar omwille van een gebrek aan expertise kon ze de crisis in november niet afwenden.
1.5 Besluit Na heel hoge groeicijfers te hebben gerealiseerd in de jaren tachtig kunnen we de jaren negentig op zijn minst als turbulent bestempelen. Boomfases werden er gevolgd door diepe contracties zodat de gemiddelde groei aanzienlijk lager uitviel. Het liberaliseren van de kapitaalrekening, dewelke eigenlijk een discussie op zich is, zonder de ontwikkeling van de financiële markten zorgde ervoor dat flitskapitaal meer en meer het economisch leven bepaalde. Hoge interesten, ontstaan door de hoge overheidsdruk op de financiële markten, zorgden ervoor dat banken grote arbitragewinsten boekten waardoor de banksector steeds meer afhankelijk werd van buitenlands kapitaal met alle risico’s van dien. Tot slot kunnen we ook vermelden dat de hoge schulden van de overheid ervoor zorgden dat de traditionele intermediatie-activiteiten van de banksector meer en meer werden uitgesloten waardoor er eigenlijk geen industriële ontwikkeling was in Turkije. Een dilemma waarmee de opkomende markteconomieën opgescheept zitten is het feit dat om lange termijn kapitaal aan te trekken de markten liquide zouden moeten zijn. Echter, de markten zijn niet liquide waardoor er geen lange termijn kapitaal kan worden aangetrokken zodat ze onderontwikkeld blijven.
22
Hoofdstuk 2 De belangrijkste punten van het IMF 2000 programma
21
Dit IMF 2000 programma moest uitgevoerd worden binnen een tijdsspanne van 3 jaar. Spil van het programma was de ‘kruipende koppeling’ van de Turkse munt aan de dollar en euro wat dus inhield dat de toegestane aanpassingen van de wisselkoers van de lira beperkt waren (crawling peg). Doelstelling van het programma is het reduceren van de inflatie door een strak budgettair beleid te volgen zodat de groei in een stabieler groeipad zat. In dit programma werd een wisselkoers als anker gebruikt om de inflatie te doen reduceren (cf. inflatie-invoer van het buitenland). Naast de koppeling van de munt werd het programma aangevuld met structurele en budgettaire hervormingen en werd het ondersteund door het IMF met een bedrag van ongeveer 4 miljard dollar. Deze steun was echter gebonden aan het al dan niet verwezenlijken van bepaalde doelwaarden op enkele kwantitatieve variabelen die performantie criteria werden genoemd.
2.1 Macro economische doelstellingen Om de inflatie te doen verminderen werd beoogd een strak budgettair beleid te voeren zodat er een drastische verbetering in de primaire overheidsbalans kon worden verwezenlijkt. Deze verbetering moest blijvend worden door structurele hervormingen, en er werd ook gepland om het privatiseringsbeleid te versnellen. Het primaire tekort moest omgebogen worden naar een overschot van 3.7% van het BNP voor de 3 opeenvolgende jaren (voor het jaar 2000 werd de doelstelling voor het primaire saldo gemaakt zonder rekening te houden met aardbevingsgerelateerde kosten die werden geschat 1.5% van het BNP te zijn). Structurele hervormingen hielden in: het uitvoeren en het inspecteren van transparantieverbetering, belastingshervorming, sociale zekerheid, privatiseringen, kapitaalmarkt en het banksysteem.
21
Voor een rigoureuze beschrijving verwijzen we naar de Letter of Intent van 9 december 1999 te vinden op de website van het IMF (IMF, 1999).
23
Een tweede belangrijke pijler in het programma was het gevoerde inkomensbeleid. In de publieke sector konden de nominale lonen voor de periode 2000-2002 slechts toenemen met de beoogde doelstellingen voor de inflatie. Anderzijds werden de subsidieprijzen voor de landbouwsector berekend op basis van de inflatiedoelstellingen. Voor de derde peiler: met het gevoerde wisselkoersbeleid werd gestreefd om de onzekerheid te doen verminderen door aan de economische eenheden lange termijn projecties te bieden. (tabel 11) Tabel 11: Macro-economische doelstellingen van het programma. BNP groeivoet jaar op jaar CPI-Inflatie (%) jaar op jaar WPI-inflatie (%) Tekort op de lopende rekening op/ BNP primaire balans/ BNP schuldratio van de overheid
2000 5.6 25 20 -1.8 3.7 57.9
2001 5.2 12 10 -1.6 3.7 56.6
2002 5.8 7 5 -1.5 3.7 54.6
Bron: Letter of Intent IMF 9 december 1999
Monetaire en wisselkoersmaatregelen hadden als doel transparant te zijn. Het programma had als doel de inflatie te verminderen tot onder de 10% tegen het einde van 2002. De 12 maandelijkse consumptieprijs-index-inflatie die in de jaren negentig een gemiddelde had van 80% (CPI; consumerprice index inflation) moest tegen eind 2000 dalen tot 25%. Groothandels-prijs-indexinflatie (WPI; wholesale price index inflation) moest tegen het einde van 2000 dalen tot 20%. De doelstellingen voor CPI- en WPI-inflatie tegen het einde van 2001 waren resp. 10 en 12%. Tegen het einde van 2002 waren de doelstellingen resp. (voor CPI- en WPI-inflatie) 5 en 7%.
2.2 Budgettair beleid De basisdoelstelling van het budgettaire beleid is het verwezenlijken van het primaire surplus van de publieke sector (publieke sector = het geconsolideerde budget, extrabudgettaire fondsen, lokale overheden, overheidsbedrijven, de centrale bank en de schulden aan de overheidsbanken) 22 . Het primaire surplus zou 3.7% van het BNP voor de 3 komende jaren moeten bedragen. Omdat desinflatie een tijdelijke stijging van de interestlasten met zich zou
22
IMF gebruikt een andere berekeningswijze voor de Public Sector Borrowing Requirement dan State Planning Organization.
24
meebrengen in het jaar 2000 werd er getracht om grotere privatiseringsinkomsten te realiseren om de groei van de schuldratio te beperken. Het belastingpakket dat goedgekeurd werd op 26 november 1999 zou het verwezenlijken van deze doelstellingen moeten vergemakkelijken. Dit pakket omvatte: (1) additionele inkomensbelasting en bedrijfsvoorheffing; (2) additionele belastingen op motorvoertuigen en eigendom; (3) extra belastingen voor het in bezit hebben van overheidseffecten; (4) extra belastingen op inkomsten uit deposito’s en repos; en (5) verhoging van de BTW tarieven. Om de ontleningen in de binnenlandse markt door de publieke te beperken zijn er voor het jaar 2000 privatiseringsinkomsten voorzien van minstens 7.6 miljard dollar. Het leeuwenaandeel
werd
verwacht
te
komen
uit
de
privatiseringen
van
de
telecommunicatiesector. Dit strak budgettaire beleid zou in 2001 – 2002 worden behouden met als doelstelling de ratio binnenlands schuld/ BNP minstens te stabiliseren. De ratio totale schuld/ BNP was verwacht te dalen voor de 3 komende jaren en werd ze als volgt geprojecteerd: voor 2000 58%, voor 2001 56.5% en 54.75% voor het jaar 2002.
2.3 Monetair en wisselkoersbeleid Het monetair en wisselkoersbeleid werd bestuurd uit twee overwegingen. Ten eerste, monetaire en wisselkoersontwikkelingen werden meer voorspelbaar gemaakt om de onzekerheid
te
vermijden.
Dit
werd
bereikt
door
de
wisselkoers
vooruitziend
(forwardlooking) te maken. Ten tweede, om rigiditeiten te vermijden op middellange termijn, bestond er een vooraf aangekondigde exit strategie van dit wisselkoersregime. Voor de periode 2000-2002, werd het wisselkoersbeleid onderverdeeld in 2 periodes. In de eerste 18 maanden zou de Centrale Bank de wisselkoers dagelijks aanpassen in overeenstemming met de geprojecteerde inflatiecijfers. De ankerkorf bestond uit 1 dollar en 0.77 euro. De toegestane aanpassingen van de wisselkoers van de lira waren beperkt en van te voren geprojecteerd voor de periode 2000-2002. In dit kader, zou de munt voor het jaar 2000 cumulatief met 20% depreciëren rekening die dus gelijk was met de doelinflatie voor de WPI.
25
De maandelijkse depreciatievoeten voor 2000 en het eerste kwart van 2001 waren als volgt: Januari, februari en maart (2000): 2.1% April, mei en juni (2000): 1.7% Juli, augustus en september (2000): 1.3% Oktober, november en december (2000): 1% Januari, februari en maart (2001): 2.1% Een graduele verandering naar een meer flexibelere wisselkoersstelsel zou beginnen vanaf 1 juli 2001. Men zou een symmetrische, progressief wijder wordende band introduceren rond de wisselkoers van de lira. Deze band zou per jaar 15% breder worden, gemeten van het ene uiteinde naar het andere. De bandbreedte zou dus tegen eind 2001 7.5% bedragen, 15% procent tegen het einde van juli 2002 en 22.5% tegen het einde van 2002. Dit was een belangrijk gegeven, omdat het betekende dat het programma een vooraf aangekondigde exit strategie had. Dit was nodig om de rigiditeiten te vermijden die eigen waren aan Exchange Rate Based Stabilisation – programma’s. Wat betreft het monetaire beleid van het programma, zou het totale bedrag van de binnenlandse kredietverlening van de centrale bank op het einde van elk kwartaal het niveau van december 1999 niet overschrijden, waarbij wel korte termijn fluctuaties werden toegestaan van 5% van het totale basisgeld aan het einde van het vorige kwartaal. De centrale bank die als volgt opereert (Yeldan (2001, blz. 5): Geldbasis = Internationale reserves + Binnenlandse kredietverlening, zou de monetaire expansie, door de opgelegde beperkingen op de binnenlandse kredietverlening, nu enkel mogelijk zijn door uitbreiding van internationale reserves. Dit betekent dat Turkije een quasi Currency Board stelsel had betreffende monetaire operaties. Binnen dit mechanisme is het monetaire beleid alleen afhankelijk van de richting van internationale re serves. M.a.w., de liquiditeitscreatie zou enkel afhankelijk zijn van het beschikbare buitenlands krediet. Het feit dat instroom van internationale deviezen leidt tot de expansie van de geldbasis betekende dat de centrale bank geen sterilisatiebeleid volgde. Op die manier was het verwacht dat de beschikbare liquiditeit binnen de economie afhankelijk zou zijn van interestsignalen die tevens door het marktmechanisme zou worden bepaald. Dus in vlot
26
opererende financiële markten werd het evenwicht als volgt verwezenlijkt: stijgende binnenlandse rente zou aanle iding geven tot toename van internationale reserves, terwijl dalende interesten zorgden voor kapitaaluitvoer. Anderzijds zou in 2001, parallel met de introductie van een graduele overgang naar een meer flexibelere wisselkoersstelsel ook meer flexibiliteit worden toegestaan aan de binnenlandse kredietverlening.
27
Hoofdstuk 3 Munt- en bankcrisis in Turkije De financiële crisis in Azië heeft opnieuw de aandacht getrokken van de relatie tussen munt en bankcrises. Indonesië, de Filippijnen en Thailand waren allemaal virtueel op hetzelfde moment door beide fenomenen getroffen. Eigenlijk is het voorkomen van de twin crises geen nieuw fenomeen en trof het bijvoorbeeld verscheidene Zuid-Amerikaanse landen eind jaren zeventig en tachtig (o.a. Uruguay, Brazilië en Argentinië) . In hun baanbrekend werk kwamen Kaminsky en Reinhart (1996) tot de bevinding dat het gezamenlijke voorkomen van munt- en bankcrises meer frequenter waren na de liberaliseringprocessen van de ontwikkelingslanden. De reden is dat na de liberalisering van het financiële systeem de verbanden tussen bankbalansen en de betalingsbalans van een land meer versterkt werden omdat de activa en passiva van banken vreemde valuta mochten bevatten. (Glick en Hutchison, 1999, blz. 1) Theoretisch kunnen munt en bankcrises elkaars oorzaak zijn, maar ze kunnen ook een gemeenschappelijke oorzaak hebben. Calvo (1995) geeft aan dat bankcrises muntcrises veroorzaken: een bankrun kan een aanval op de munt veroorzaken als de toegenomen liquiditeit geassocieerd met bank bailouts niet consistent is met een vaste wisselkoers. Dit is eigenlijk een andere weergave van het zogenaamde eerste generatiemodel van Krugman (1979). Krugman besteedde in een economie met een vast wisselkoersstelsel aandacht aan inconsistenties tussen het budgettaire beleid en de binnenlandse economische fundamenten. Bijvoorbeeld, overvloedig monetaire expansie nodig om de begrotingstekorten te financieren kan er toe leiden dat de centrale bank haar internationale reserves gaat verliezen en hierdoor haar mogelijkheid verliezen om de munt te ondersteunen. Monetaire financiering gaat ertoe leiden dat reserves geleidelijk zullen verminderen, en hierdoor een reden geven voor een speculatieve aanval op de munt. Dit zorgt er dan voor dat de munt niet meer te ondersteunen is waardoor men afstand moet doen van het vaste wisselkoersstelsel en overschakelen naar een vlottend wisselkoersstelsel. Een omgekeerde causaliteit gaat van muntcrises naar bankcrises via balanseffecten. Immers, grote open deviezen posities van banken kunnen voor problemen zorgen in de banksector als de munt onverwachts wordt gedeprecieerd. (o.a. Isik (2001, blz. 4), Demirgüç-Kunt et al.
28
(1998, blz. 85)). Ook al hebben banken hun muntrisico geminimaliseerd door kredieten te verschaffen in vreemde deviezen, dan nog kunnen ze in de problemen komen. Het muntrisico wordt dan immers gewoon verschoven naar de debiteurs van banken. Een plotse depreciatie van de munt zal er dan ervoor zorgen dat de kredietverliezen van de banken zullen toenemen en daardoor de winstgevendheid van de banken aantasten. (o.a. Demirgüç-Kunt et al., 1998, blz. 86) Krugman (1979, blz. 312) stelde dat speculatieve aanvallen tegenover de munt een ‘no-lose’ optie is zelfs indien de vrees dat de munt zal devalueren overbodig blijkt. In deze context kunnen we vermelden dat internationale beleggers de opbrengsten van hun, meestal korte termijn beleggingen in de opkomende markteconomieën als surpluswinsten zien. Indien de percepties negatiever worden beleggen ze die kapitaal terug in de industriële landen waar ze hun ‘normale’ winsten kunnen blijven realiseren. Rekening houdend met de empirische onregelmatigheden in die opkomende markteconomieën heeft financiële liberalisatie vooral, bewust of onbewust, in het voordeel van de Westerse beleggers gespeeld wegens heel rendabele diversificatiemogelijkheden. Waarom internationale beleggers op korte termijn beleggen komt in feite doordat de financiële markten in de opkomende markteconomieën niet liquide zijn. We kunnen dus stellen dat de neoliberale IMF strategie die het liberaliseren van de kapitaalrekening steeds aanmoedigde, eigenlijk niet verrassend, steeds gedoemd werden tot falen omdat de financiële markten in die economieën onderontwikkeld zijn23 . Kaminsky en Reinhart (1996) geven aan dat Exchange Rate Based Stabilization Programma’s een gemeenschappelijke oorzaak vormen van munt- en bankcrises. Het programma op zich is dus een crisisindicator. Sinds het einde van de jaren zeventig, het meest gebruikte beleid om de inflatie te stabiliseren in de ontwikkelingslanden betrof vooraf aangekondigde aanpassingen van de wisselkoers. Terwijl dit een efficiënte methode bleek om de inflatie te doen stabiliseren op korte termijn, induceren ERBS-programma’s meestal grote macroeconomische distorties die in vele omstandigheden hebben geleid tot het afschaffen van het anker. (Celasun, 2001, blz. 2) De ERBS-programma in Turkije werd net zoals in vele andere landen waar het programma werd uitgevoerd een grote mislukking en leidde tot een liquid iteitscrisis in de banksector in november 2000 en muntcrisis in februari 2001. 23
In plaats van belang te schenken aan de industrialisering in opkomende markteconomieën schenkt het IMF vooral aandacht aan de reductie van inflatie. Dit zal met de daling in de inflatiepremie zorgen voor een daling in de interesten waardoor de economie zou worden aangezwengeld. Dat de daling van interesten niet automatisch leidt tot een expansie blijkt duidelijk indien men de huidige economische conjunctuur in de Verenigde Staten en Europa in acht neemt.
29
De belangrijkste component van ERBS-programma’s is de vooraf aankondiging van een vermindering van de devaluatievoet of bevriezen van de wisselkoers. De ERBS-programma pakt inflatie aan door de wisselkoers als voornaamste anker te gebruiken, waarbij een land die geteisterd wordt door inflatie haar munt vastkoppelt aan een munt van een ander land die traditiegetrouw door weinig inflatie wordt gekenmerkt, d.i een land met een sterke monetaire traditie. Het grootste argument is dat door het invoeren van het anti-inflatoire regime door het koppelen van de munt, prijszetters in goederen, arbeids- en wisselmarkten hun inflatoire verwachtingen zullen aanpassen aan de inflatievoet in het ander land. (Königsberg, 1999, blz. 92-93) De volgende gestilleerde feiten geven van ERBS-programma’s geven in feite heel summier de aanloop tot de crisis in Turkije (o.a. Calvo en Vegh (1999, blz. 10-11): (i)
initiële toename in de economische activiteit in het bijzonder in BBP en consumptie, gevolgd door een abrupte daling van de activiteit;
(ii)
reële appreciatie van de lokale munt die leidt tot problemen in de handelsbalans en de lopende rekening;
(iii)
betalingsbalanscrises;
Eichengreen (2001) stelde dat er eigenlijk er maar twee landen waren die tot nu een ERBSprogramma tot een goed einde hebben gebracht: Polen en Israël. Hij stelt dat overheden typisch weigeren om de wisselkoers te verlaten uit vrees voor een verlies van credibiliteit. Maar hoe langer men vasthoudt aan de vaste wisselkoers, hoe meer fragiliteiten er zich binnen het financiële systeem ontwikkelen met het gekende desastreuze gevolg, namelijk devaluatie. (zie ook onderstaande tabel 12 overgenomen uit het werk van Calvo en Vegh (1997))
30
Tabel 12: Voorbeelden van Exchange Rate Based Stabilization Programma’s Programma Argentinië 1967 Uruguay 1968 Chileense Tablita
Begin en einddatum
Wisselkoersstelsel
Geëindigd met een crisis
maart 1967- mei 1970 juni 1968- december 1971 februari 1978- juni 1982 februari 1978- juni 1979 juni 1979- juni 1982
Vast Vast
ja ja
voorafgekondigde kruipende koppeling Vast
ja
voorafgekondigde kruipende koppeling voorafgekondigde kruipende koppeling wisselkoersbeleid had 4 fasen1
ja ja neen ja
Uruguay 1990
oktober 1978- februari 1982 december 1978- februari 1981 juli 1985-,,, juni 1985 - september 1986 juni 1985- maart 1986 maart 1986 - september 1986 februari 1986 - december 1994 december 1987 – december 1994 februari 1988 - december 1988 januari 1989 - november 1991 november 1991 – december 1994 december 1990 -
Convertibiliteitsplan
april 1991 -
Uruguayaanse Tablita Argentine Tablita Israel 1985 Austral (Argentinië)
Cruzado (Brazil) Mexico
(Argentinië)
Turkije 2000
Vast Kruipende koppeling Vast
ja ja
Vast2 voorafgekondigde kruipende koppeling vast met een band vast met een band met een dalende depreciatievoet currency board met een één op één pariteit tegenover $
januari 2000 - februari 2001
neen neen (programma duurt voor, wel een een grote crisis meegemaakt)3 ja
voorafgekondigde kruipende koppeling met een exit optie (1) In juli 1985 was shekel vastgekoppeld aan de dollar, in augustus 1986 was het vastgekoppeld aan een korf van munten, in januari 1989 werd er een band rondom een vaste centrale pariteit geïntroduceerd, en in december 1991 werd er overgeschakeld naar een band rondom een kruipende koppeling. (2) Koppeling volgde na enkele initiële devaluaties tussen 15 december en 29 februari 1988 (3) Naast de devaluatie van real, zorgde de appreciatie van de dollar ervoor dat er een groot competitiviteitverlies ontstond. Daarom beslist de Argentijnse regering om naast de dollar ook de euro op te nemen ter bepaling van haar wisselkoers. (Eichengreen, 2001, blz. 11) Bron: overgenomen van Calvo en Vegh (1997)
Deze verstorende dynamieken van ERBS programma’s worden in de literatuur weergegeven als ERBS-syndroom (Sobolev, 2000, blz. 3): een initiële expansie in economische activiteit grotendeels gefinancierd met de instroom van buitenlands kapitaal en vergezeld met een reële appreciatie van munt en groter wordende externe onevenwichten, is gevolgd door een betalingsbalanscrisis en een noodgedwongen devaluatie. Een speculatieve aanval op de munt wegens de groter wordende externe onevenwichten zal problemen brengen voor de banksector omdat de kredietboom vooral wordt gefinancierd met externe middelen. Wanneer kapitaal instromen omgeschakeld worden naar kapitaal
31
uitstromen en de aandelenprijzen een scherpe duik kennen, zal het banksysteem in elkaar storten (Kaminsky en Reinhart, 1996, blz. 6) Een terechte vraag zou zijn waarom Turkije een dergelijk programma heeft aangewend indien het in de geschiedenis heeft bewezen dat het op termijn verstorende dynamieken op gang brengt op de economie. Het antwoord daarop is dat niemand in zo’n korte tijdsspanne van 11 maanden een crisis verwachtte. Calvo en Vegh (1999) kwamen empirisch tot de bevinding dat in de eerste 2 jaren van ERBS-programma’s de groei significant boven de trendgroei was. Bovendien was er één fundamenteel verschil met de ERBS-programma’s toegepast in andere landen. Dat was de voorafgekondigde exit-strategie na 18 maanden van het wisselkoerspad (= toegestane aanpassingen van de wisselkoers van de lira tegenover de euro en de dollar) gezien de empirische onregelmatigheden betreffende het voorkomen van distorties. De voornaamste les die getrokken werd uit de voorgaande stabilisatieprogramma’s was immers het feit dat indien de wisselkoers meer flexibeler was naarmate het programma vorderde de outputverliezen konden worden bedwongen.
3.1 November 2000 Crisis Het jaar 1999 was er één om snel te vergeten omdat de Turkse economie een contractie kende van 6.7% in termen van BNP. De oorzaken waren tegenvallende toerisme inkomsten, 2 grote aardbevingen in Bolu en Marmara en heel hoge reële interesten. Op 30 november 1999 veranderde Moody’s, ondanks het tegenvallende jaar, toch de Turkse vooruitzichten van stabiel naar positief24 . Er waren 2 belangrijke redenen voor dit initiële optimisme: ten eerste, de verwachtingen in verband met de komst van een nieuw stabilisatieprogramma en ten tweede de positieve verwachtingen met betrekking tot de Turks-Europese relaties in de vooruitzichten van de Helsinki Conferentie. In de eerste helft van december 1999 werden deze verwachtingen ingelost toen Turkije een Letter of Intent ondertekende met het IMF en op 10-11 december kreeg Turkije de officiële status van kandidaat lidstaat voor de uitbreiding van de Europese Unie. Zo begon Turkije met hoge moed en positieve verwachtingen het jaar 2000. (Alper, 2001, blz.54)
24
Zie de website van Moody’s: www.moodys.com
32
De economie kreeg positieve netto kapitaal invoer van 12.6 miljard dollar gedurende de eerste 10 maanden van 2000 wat de steun voor het programma aangaf. (figuur 11) Deze zorgden voor een stijging in de internationale reserves van de centrale bank en financierden de tekorten op de lopende rekening tot het uitbreken van de crisis in november. De vastberadenheid van de overheid ter implementatie van het programma, de sterke steun van het IMF aan het programma en de verwachtingen dat het IMF ter hulp zou komen schieten in geval van moeilijkheden hebben een belangrijke rol gespeeld in het aantrekken van buitenlands kapitaal. Deposito’s in vreemde valuta waren fors toegenomen omdat de interesten op buitenlandse deviezen globaal niet veranderden en rond de 10 à 13% varieerden (voor termijndeposito’s van een jaar) terwijl de depositorentes op de TL een forse terugval kenden wat betekende dat er op die manier een verhoging ontstond van het wisselrisico van de banken. (Periodical Reports: Quarterly Bulletin; Bank of Turkey) Figuur 11: Netto instroom van kapitaal (in miljoenen Amerikaanse dollars) 4000 3000 2000 1000
okt/01
jul/01
apr/01
jan/01
okt/00
jul/00
apr/00
jan/00
okt/99
jul/99
apr/99
-1000
jan/99
0
-2000 -3000 -4000 Bron: Periodical Reports: Quarterly Bulletin (Bank of Turkey)
Meer dan 90% van de netto-kapitaalinvoer door niet inwoners was in termen van schuldencreatie, met FDI en portefeuille inflows die slechts 1.5 miljard uitmaakten van de 15.2 miljard $ netto private kapitaalinvoer. 3 items maakten meer dan 80% uit van de totale netto kapitaalinvoer: internationale uitgifte van overheidsobligaties (5.7 miljard dollar), korte termijn kredieten van buitenland (3.6 miljard dollar), en lange termijn kredieten (3.2 miljard dollar). (Akyüz en Boratav, 2002, blz. 16) Dit betekende dus dat er een substantiële toename
33
was in de currency mismatch omdat de internationale beleggers weinig in TL beleggingen maakten. Met het mechanisme van de ongedekte interestpariteit 25 , aankondigingseffecten van het programma en de met kapitaalinvoer veroorzaakte liquiditeit in het financiëel systeem namen de interesten sterk af omdat er geen sterilisatiebeleid werd gevoerd 26 . Dit betekent aldus dat de yield curve 27 naar beneden werd verschoven, verlaging van rentelasten en dus het dalen van het defaultrisico die dan opnieuw de kapitaalstromen aanzwengelt. De interesten met andere woorden kenden een undershooting. (Alper, 2001, blz. 56) Deze ontwikkelingen werden met enthousiasme onthaald omdat vroegere stabilisatiepogingen er niet in slaagden de interesten te doen dalen ondanks beperkte successen betreffende desinflatie. (IMF, 2000, blz. 46) Een ander belangrijke factor bij het dalen van interesten was de agressieve positie-inname van sommige banken met de verwachtingen dat de interesten zouden dalen. Met die verwachtingen hadden de banken grote hoeveelheden overheidseffecten gekocht waardoor de prijzen toenamen en waardoor de interesten dus nog meer afnamen. Geannualiseerde interesten op de 3 maandelijkse SKC bedroegen rond de 39% tussen januari-november 2000. (Financial Markets Data, Bank of Turkey) De scherpe daling in de interestlasten zorgde ervoor dat de overheid in het jaar 2000 een hogere primaire overschot (2.7%) bereikte dan het programma target (2.2%) en was de voorname factor bij het bedwingen van de schuldaccumulatie. De centrale bank had reserves opgebouwd tot 23,4 miljard USD28 , wat hoger was dan de programma targets voor het einde van de jaar. Onder het niet sterilisatiebeleid betekende dit een aanzienlijke expansie in de binnenlandse liquiditeit, de netto buitenlandse activa nam toe met 53% en de geldbasis nam toe met 46% tussen februari en midden november 2000. Samen met de shift in overheidsontleningen van binnenlandse naar internationale markten hielp dit de rentes reduceren wat vervolgens de geaggregeerde vraag zou stimuleren. (Akyüz en Boratav, 2002, blz. 16)
25
Ongedekte interestpariteit: rente Turkije = internationale rente + verwachte depreciatievoet van de TL. Aangezien er een vermindering is in de depreciatievoet en door het volgen van een voorafgekondigde depreciatievoet wordt de wisselrisico aanzienlijk gereduceerd en zal de Turkse rente alsook volgens de gelijkheid moeten dalen. 26 De centrale bank nam een passieve rol voor haar rekening met de quasi currency board stelsel. 27 “De yield- of rendementscurve wordt gevormd door een reeks [resterend looptijd, rendement]- koppels, gerangschikt volgens resterende looptijd.” (De Vijlder, 2002, blz. 37) 28 Eind oktober 2000 bedroegen de totale reserves van de centrale bank 1.606* 1016 TL terwijl de nominale wisselkoers op 31 oktober 2000 TL/USD = 685775 bedroeg. (Statistical Data, Bank of Turkey)
34
Figuur 12: Dalende interesten 250 3 maandelijkse depositorente
200 150
Jaarlijkse Samengestelde rente overheidsinstrumente n
100 50
sep/01
mei/01
jan/01
sep/00
mei/00
jan/00
sep/99
mei/99
jan/99
0
Bron: Centrale Bank Turkije; State Planning Organization
Gedurende het jaar 2000 werden de programmadoelstellingen voor de nominale wisselkoers, netto-binnenlandse kredietverlening van de centrale bank en primaire overschotten in het budget allemaal verwezenlijkt. Desondanks bleken de prijzen meer inertie te vertonen dan verwacht. De gerealiseerde 12 maandelijkse inflatie in termen van CPI bedroeg 39% in 2000. De inflatiedoelstellingen werden dus met ongeveer 15% overschreden. Akyüz en Boratav (2002, blz. 14-15) wezen er op dat inertie in de inflatie voornamelijk werd veroorzaakt door de volgende 3 factoren: (i) er trad een trade off op tussen de budgettaire stabilisatie en de inflatie: reductie van de verliezen van overheidsbedrijven vereiste een toename in de collectieve prijzen; (ii) loonstijgingen in de publieke sector overschreden de doelstellingen wegens de collectieve overeenkomsten vóór de implementatie van het programma, terwijl de loontoenames in de private sector nog steeds door achterwaartse indexatie werden beïnvloed; (iii) bepaalde componenten van de CPI zoals de huurprijzen stegen meer dan de inflatietargets. Gegeven het feit dat het vooraf bepaalde pad voor de nominale wisselkoers werd gevolgd, resulteerde dit in de appreciatie van de reële effectieve wisselkoers. Omdat WPI-inflatie in lijn moest blijven met de aangekondigde depreciatie hebben we in de onderstaande figuur (figuur 13) de afwijkingen van die 2 grootheden weergegeven. Zoals men ziet werden er enkel inflatiecijfers onder de target verwezenlijkt tijdens de vakantiemaanden. Het 12 maandelijkse WPI inflatie oversteeg de toegestane aanpassingen van de wisselkoers van de lira met ongeveer 15%.
35
Figuur 13: Het overstijgen van de depeciatievoet door de inflatie 7
35
6
30
5
25
maandelijks e WPI inflatie
4
voorgechrev en devaluatie
3 2
20
10 5
0
0 3
5
7
9
11
Cumulatiev e Depreciati e
15
1
1
Cumulatiev e WPIinflatie
1
3
5
7
9 11
Bron: WPI-inflatie : OECD 2001; toegestane aanpassingen aan de wisselkoers van de lira: Letter of Intend IMF 9 december 1999
De appreciatie van de reële effectieve wisselkoers zorgde ervoor dat Turkije minder prijscompetitief werd. Daarbovenop werd deze verergerd door 3 negatieve externe factoren: (1) appreciatie van de dollar tegenover de euro zorgde ervoor dat haar gewicht in de korf toenam waardoor de exporten een bijkomende klap kregen. De versteviging van de dollar tegenover de euro begon al reeds vanaf de invoering ervan. De ECB verklaarde dat deze ontwikkelingen voornamelijk te wijten waren aan de wijzigingen in de respectieve conjunctuurvooruitzichten voor de Verenigde Staten en het eurogebied en het beter dan verwachte prestatie van de Amerikaanse economie in de nasleep van de wereldwijde financiële crisis tijdens de tweede helft van 1998. (Jaarrapport ECB, 1999, blz. 43) In het jaar 2000, door de sterke vooruitgang in de VS van de productiviteit wegens de investeringen in de technologiesector bleef de euro dalen tegenover de dollar en bereikte zo haar dieptepunt tegenover de dollar (0.8252 = $/ €). (Jaarrapport ECB, 2000, blz. 59) (2) de graduele toename in de federal funds rate tot 6.5% om de Amerikaanse economie af te koelen kan als een crisindicator worden beschouwd indien men het werk van Eichengreen en Rose (1998) in acht neemt. Deze kwamen tot de bevinding dat de bankcrises in opkomende markteconomieën voor de periode 1975-92 voorafgegaan werden door stijgende interesten in de industriële landen29 .
29
Toenemende interesten in de industrielanden heeft een negatief effect voor opkomende markteconomieën omdat internationale beleggers lagere opportuniteitskosten hebben indien ze ‘thuis’ beleggen en dat de kredietrisico in die opkomende markteconomieën toenemen.(Eichengreen en Rose, 1998, blz. 11)
36
(3) prijzen in de ruwe olie namen toe van 17.8 dollar per vat in januari 2000 tot 28.5 dollar per vat eind 2000. Dit betekende naast een slecht nieuws voor de inflatie-targets ook nog slecht nieuws voor de lopende rekening. (Alper, 2001, blz. 66) Door de uitzonderlijk lage interesten en de reële appreciatie van de munt werd er een sterke vraaggeoriënteerde
economische
herstel
gerealiseerd
zoals
in
de
meeste
ERBS-
30
programma’s . De banken boden bovendien hoge volumes kredieten aan vaste interestvoeten. Zo namen de investeringen en consumptie substantieel toe dat er voor zorgde dat na een scherpe contractie in 1999 de economie groeide met maar liefst 6.3% in termen van BNP. Er was een boom in vaste kapitaalvorming die met meer dan 16% toenam (OECD, 2001, blz.135). Figuur 14: Consumentenkredietenvoorrad van depositobanken (in miljarden dollars) 31 8 7 6 5 4 3 2 1 dec/00
nov/00
okt/00
sep/00
aug/00
jul/00
jun/00
mei/00
apr/00
mrt/00
feb/00
jan/00
99
98
97
96
0
Bron: Centrale Bank van Republiek Turkije
Samen met de appreciatie van de munt en de toenemende olieprijzen namen de importen met 35% toe, terwijl de exporten slechts met 7% toenamen. Het handelsdeficit verdubbelde en bereikte zo 22.4 miljard Amerikaanse dollar die dus voornamelijk het gevolg was van een toename in de importen eerder dan een afname in de exporten. De tekorten op de lopende rekening namen toe tot een ongeziene 5% van het BBP, wat bijna het drievoudige was dan de voorafgekondigde programma doeleinden.
30
Het feit dat ERBS-programma’s gekarakteriseerd worden door een initiële boomfase is één van de belangrijkste redenen betreffende de populariteit van dit soort programma’s. 31 Gegevens waren enkel beschikbaar in TL zodat we het moesten omrekenen naar de Amerikaanse dollar via de nominale wisselkoers op het einde van elk jaar voor de peiode 96-99 en op het einde van elke maand in 2000.
37
Figuur 15: Evolutie van de exporten en de importen (in miljarden dollars) 6 5 4 exporten
3
importen
2 1
11/2000
9/2000
7/2000
5/2000
3/2000
1/2000
11/1999
9/1999
7/1999
5/1999
3/1999
1/1999
0
Bron: OECD 2001
Figuur 16: Evolutie van de handelsbalans en lopende rekening (in miljoenen dollars) 1500 1000 500 Lopende Rekening
nov/00
sep/00
jul/00
mei/00
mrt/00
jan/00
nov/99
sep/99
jul/99
mei/99
-1000
mrt/99
-500
jan/99
0
Handelsbalans
-1500 -2000 -2500 -3000 Bron: Periodical Reports: Quarterly Bulletin (Bank of Turkey)
Calvo (1996, blz. 3-4) geeft een formule weer ter bepaling van de steady state houdbare tekort op de lopende rekening: CAD8 < ? . b8 waarbij:
CAD8
=
steady
state
houdbare
tekort
op
de
lopende
rekening,
b8 = schuldratio die meestal rond de 80% wordt aangenomen (assumptie die Calvo aanneemt dat internationale beleggers meer afkeriger worden indien men deze graad overschrijdt) en ? = gemiddelde jaarlijkse groei van een land voorstelt.
38
Voor de periode 1981-2001 bedroeg het gemiddelde jaarlijkse groei 4.3% in termen van BNP. Dit betekende dat volgens de formule van Calvo het houdbare tekort van Turkije rond de 3.4% bedroeg. Dornbush (2001, blz. 3) beweerde dat indien de tekorten op de lopende rekening 4% van het BNP overschrijdt dat land in een rode zone belandt en elk moment een speculatieve aanval op de munt mag verwachten. Indien men deze beweringen van 2 vooraanstaande economisten in acht neemt dan was Turkije in de tweede helft van 2000 al in een instabiele externe toestand. Met betrekking tot structurele hervormingen rezen er ook problemen op. De overheid verbond zich ertoe om 64 extrabudgettaire fondsen te sluiten. Uiteindelijk werden er slechts 27 gesloten. Normaal gezien zouden er ook tegen het einde van maart 2000 de namen van het bestuur van de nieuwe onafhankelijke toezichtsorgaan, Banking Regulation ansd Supervision Agency, voor de banksector bekend gemaakt worden om in augustus operationeel te worden. Dit werd niet gedaan maar uitgesteld tot 31 augustus, 5 maanden erna. Deze vertraging leidde tot de verspreiding van het gerucht dat de overheid het bestuur van het nieuwe orgaan zodanig trachtte te manipuleren dat er een credibiliteitsverlies ontstond. (Özatay en Sak, 2002, blz. 20) Gedurende het jaar 2000 begonnen de instabiliteiten zich ook in de politiek meer en meer te profileren. Er ontstonden hevige discussies tussen MHP (Nationalistische Actiepartij) en ANAP (Vaderland Partij) in verband met de privatiseringen van Turk Telekom en Turkish Airlines omdat MHP gekant was tegen de inkrimping van de overheidsbelangen. Zo werden de privatiseringsinkomsten in het jaar 2000 met 1.5% van het BBP fel onder de IMF targets (3.5% van het BNP) gerealiseerd. Ook de relaties met de Europese Unie vertroebelden door de beslissing om een autonome Europese interventieleger op te richten in de nabije toekomst. Na de oorlog in ex-Joegoslavië had men in Europa hiervan de noodzaak ingezien. In 2000 was er ook een dispuut met Griekenland in verband met het schenden van het luchtruim. Een rechtszaak tegen de ‘Partij van de Deugdzaamheid’ (REFAH Partisi) wegens het niet sche iden van kerk en staat zorgde voor onrust in het land omdat die partij veel aanhangers had. (Hristov, 2001) De gezondheid van premier Ecevit baarde eveneens zorgen en er deden de geruchten de ronde dat MHP dit als een kans zag om een premier uit eigen huis te leveren. (Gökkent et al., 2001, blz. 8) 32 Een ander belangrijke kwestie betrof de banksector. Juist voor de invoering van het 20002002 programma, op 31 november 1999, werden er 6 banken overgenomen door het
32
Zie ook Önis (2002)
39
depositogarantiefonds. Op 30 september 2000 werden er nog eens 2 opgenomen. Toen er ook rechtszaken werden geopend tegen het bestuur van de 5 opgenomen banken werden er voortdurend speculaties gemaakt welke de volgende bank zou zijn33 . Zo kreeg men de indruk dat het systeem zich in nog grotere problemen bevond dan gedacht. Bovendien bleek dat de banksector zich niet hield aan de wettelijke bepalingen. Een belangrijk onderdeel van de risico’s was dus geconcentreerd in de banksector. Ze werd immers gekenmerkt door een hele hoge maturity mismatch, currency mismatch en de duty losses van de staatsbanken (zie ook infra). Voor de invoering van het stabilisatieprogramma limiteerde de overheid het bovenplafond van die open posities naar 20% van het eigen vermogen + netto-inkomen. Banken konden deze limiet enkel overstijgen mits een storting van 8% reserves aan de centrale bank. In juni 2000 had de overheid de reserve vereisten verhoogd naar 100% indien de limiet werd overschreden. Vanuit economisch standpunt was er dus geen enkele reden om de limiet te overschrijden. In de banksector werd deze regel echter nooit toegepast. Immers volgens onze berekeningen bedroegen de open deviezen posities in het 3e kwartaal van 2000 van de banksector 20744 miljoen dollar terwijl het maximum eigenlijk 2045 miljoen dollar mocht bedragen34 . Deze ratio open deviezen posities/(eigen vermogen + netto-inkomen) bedroeg maar liefst boven de 200% in plaats van 20%! (figuur 17) De banken beweerden dat ze de open deviezen posities via forward contracten hadden gedekt en deze op de buitenbalansactiviteiten noteerden. Met het uitbreken van de crisis werd het duidelijk dat hun statements niet juist waren. (Uygur Ercan, 2001,blz 15-16) Figuur 17: Open deviezen posities van de banksector in percentage van EV + netto-inkomen 250% 200% 150% 100% 50% 0% 1996
1997
1998
1999
sep/00
Bron: Eigen berekeningen (data afkomstig van Banks Association of Turkey)
33
Onderzoek naar de criminele praktijken onder de code-naaam “Thunderstorm” keeg massaal de aandacht van
40
Hoewel de internationale reserves van de centrale bank fors werden toegenomen waren deze niet voldoende om de korte termijn externe schulden te dekken. In het vierde kwartaal van 2000 bedroeg de ratio korte termijn externe schulden op de internationale reserves, die volgens Rodrik en Velasco (1999) als de meest robuuste crisisvoorspeller wordt beschouwd, 1.47 in Turkije. (Uygur, 2001, blz. 21) Rodrik en Velasco (1999) vinden dat de landen die een hogere waarde hebben dan 100% voor die ratio de probabiliteit om een crisis mee te maken verdrievoudigd! In Zuidoost Azië hadden de landen Indonesië, Maleisië, Filippijnen en Thailand voor die ratio voor het uitbreken van de crisis (d.i. 2e kwartaal van 1997) respectievelijk de waarden 1.75, 0.61, 0.85 en 1.45. Dit wijst erop dat Turkije steeds in een risicovolle omgeving zat. (Bustelo, 2000, blz. 21) De aandelenmarkt kreeg vanaf mei 2000 rake klappen met als gevolg een scherpe daling in de waarde van de ISE-100. Na een trendmatige groei in 1999 kende het met de aankondiging van het stabilisatieprogramma een scherpe groei betreffende de marktwaarde door de positieve verwachtingen en de dalende interestvoeten. (figuur 18) Hier moest de centrale bank iets aan gedaan hebben want in een zodanig korte tijdspanne zoveel toenemen in marktwaarde wijst duidelijk op irrational exuberance. Het probleem is echter de aversie die een niet kordate én krachtige centrale bank bezit om de bubble aan te pakken wanneer al haar effecten positief zijn en alle partijen er baat bij hebben. Figuur 18: Istanbul Stock Exchange 100 Index (januari 1996-november 2000) (US$, 1986 = 100)
de media.
41
Bron: Emre Alper (2001, blz. 62)
Dat er spanningen waren in de Turkse economie vanaf september 2000 is ook duidelijk wanneer we de rendementen van de 10 jaarlijkse Turkse Eurobonds 35 vergelijken met Amerikaanse 10 jaarlijkse overheidsobligaties in de secundaire markt beiden met looptijd tot en met 2007. (figuur 19) Het verschil in rendementen kan ook worden opgevat als een risicopremie op de Turkse Eurobond. Toenemende rentespreads op de internationale markten, aldus Obstfeld en Rogoff (1995), kunnen worden beschouwd als een predictor voor een muntcrisis. Met de aankondiging van het 2000-2002 programma kende de interest op de 10 jaarlijkse Eurobond een daling van rond de 150 basispunten. Het rendement op de Amerikaanse overheid sobligatie kende toen een toename zodat we kunnen spreken van een daling in de risicopremie op de Turkse instrumenten. Tot het begin van september werd deze daling volgehouden. Vanaf midden september begon de risicopremie opnieuw toe te nemen. Dit kwam wegens het publiceren van open deviezen posities van banken, tekorten op de lopende rekening en tege nvallende inflatieresultaten in die periode. De rendementen en risicopremies bedroegen op 7 september resp. 9.88% en 3.91%, op 22 september 10.66% en 4.67% en op 25 oktober stegen ze tot resp. 11.77% en 6%. (Uygur, 2001, blz. 19-20) Figuur 19: Toenemende rentespreads in de secundaire markten vanaf september
Bron: Uygur Ercan (2001, blz. 20)
34 35
Voor de data verwijzen we naar de databank ‘Banks in Turkey’ van Banks Association of Turkey. Uitgifte van overheidsobligaries in vreemde valuta.
42
De problemen in het jaar 2000 stapelden zich dus op: - tegenvallende inflatieresultaten - heel hoge tekorten op de handelsbalans en bijgevolg ook ongekende tekorten op de lopende rekening - politieke moeilijkheden rond de privatiseringen zodat de privatiseringsinkomsten lager uitvielen - verslechterende relaties met de EU - economische problemen in Argentinië - banken die zich niet hielden aan de wettelijke bepalingen en onderzoek naar criminele praktijken in de banksector. Al die problemen deden zich in de eerste 10 maanden van 2000 voor en waren ook determinerend voor de crisis in november. Het uitbarsten van de crisis, midden november, werd uiteindelijk veroorzaakt door het limiteren van kredietlijnen aan Demirbank (toen de zesde grootste private commerciële bank in termen van activa) door andere banken36 . In oktober 2000 werd Etibank opgenomen door het depositogarantiefonds. Dit zorgde ervoor dat Demirbank ook werd opgenomen in de zwarte lijst van de banken en uiteindelijk op 20 november niet kon lenen op de interbanken markt. Het was immers door iedereen bekend dat er een verborgen coalitie was tussen die twee zodat men alsook in de operationele mogelijkheden van Demirbank twijfelde (Uygur Ercan, 2001, blz. 16). Door het beperken van kredietlijnen deden ook de geruchten van vernietigende competitie (predatory competition) omdat de banken Demirbank zouden dwingen haar overheidseffecten aan koopjesprijzen te verkopen. De crediteuren verdedigden zich door te stellen dat het beperken van die kredietlijnen verantwoord was gezien het risicoprofiel van Demirbank. Demirbank begon immers meer en meer in problemen te komen door de toename in de interesten vanaf september. Het had immers een grote maturity mismatch wegens de hoge posities in overheidseffecten voornamelijk gefinancierd via de repomarkt.
36
Hoewel de faling in september van een filiaal van Bayindirbank in Roemenië (Banco Turco Romana) niet al te veel werd geproblematiseerd werd deze gebeurtenis als het begin van de Turkse crisis weergegeven door Dornbush (2001, blz. 7)
43
Demirbank was niet zomaar een bank want via de repomarkt had ze aan 5 miljard dollar overheidseffecten (of 18% van de totale verhandelbare overheidsschuld op het moment) in bezit. Het feit dat repo transacties een buitenbalans activiteit zijn kon voor een zekere graad de afhankelijkheid van die bank aan korte termijn financieringen verborgen houden. In september 2000 bedroeg de repofinanciering van Demirbank TL 2207 biljoen, terwijl de activagrootte TL 3163 biljoen bedroeg. (Gökkent et al., 2001, blz. 17) De niet liquide staat van Demirbank zorgde ervoor dat interesten op de financiële markten nog meer toenamen. Demirbank en andere middelgrote banken werden gedwongen, ook omdat de centrale bank aan de banken geen kredieten mocht verschaffen, om hun overheidspapieren met verlies te verkopen om de liquiditeit te bewaren gezien de toenemende kosten van de verplichtingen. Buitenlandse banken met posities in de overnightmarkten begonnen hun fondsen gezien ook de slechte toestand in de externe rekeningen en de toegenomen instabiliteit (uit vrees voor devaluatie) massaal terug te trekken na onregelmatigheden met Demirbank. Dit betekende dus dat de interesten verder toenamen zodat er twijfels ontstonden in de houdbaarheid van overheidsschulden en het verdere implementatie van het desinflatieprogramma. Deutsche Bank zou bijvoorbeeld op één dag aan 750 miljoen dollar overheidsinstrumenten hebben verkocht. (Uygur Ercan, 2001, blz. 17) Deze gebeurtenissen resulteerden in een ernstig liquiditeitstekort, druk op nachtrentes en rendementen op overheidspapier, toenemende spreads op Eurobonds, en een groeiende bankellende. Om de liquiditeit in het systeem te bewaren deed de centrale bank op 22 november afstand van de targets voor de netto-binnenlandse kredietverlening met het idee dat indien er voldaan werd aan de vraag van de niet-inwoners, de markten zouden kalmeren. In de onderstaande tabel ziet men dat de netto-binnenlandse kredietverlening van de centrale bank tussen 22 november en 30 november aanzienlijk toenam. Ondanks de injectie van liquiditeit waren de nachtrentes scherp toegenomen tot en met 3 digits omdat het de uitstroom van buitenlands kapitaal (verlies aan internationale reserves) niet kon compenseren zodat er een vermindering was in de geldbasis. Hoewel de centrale bank op 30 november aankondigde dat het geen kredieten meer zou verlenen, bleef ze liquiditeit verschaffen aan de banksector. Die aankond iging zorgde er wel voor dat de nachtrente toenam tot 873%. (tabel 13)
44
Tabel 13: Balans van de CB en de nachtrente in november crisis NDA (bio TL) NFA (bio TL) BASE Money Reserves (mio Overnight
15/11 16/11 17/11 20/11 21/11 22/11 23/11 24/11 27/11 28/11 29/11 30/11 1/12 4/12 5/12 6/12 7/12 8/12
-1828 -1873 -1866 -2035 -1992 -362 -1357 -498 -523 233 1162 1172 1094 1832 1707 1597 1096 1045
7092 7334 7273 7108 6959 5909 5950 5475 5258 4336 3649 3348 3422 2958 2812 3608 3608 3762
5264 5461 5407 5073 4967 5547 4593 4977 4735 4569 4811 4520 4516 4790 4519 4704 4704 4807
dollars)
Rate
24161 24520 24433 24185 23842 22263 22284 21583 21291 20080 19161 18820 18942 18299 18285 19267 19267 19624
81.4 73.7 34.4 45.5 66.5 110.8 85.5 115.1 80.5 184.5 160.8 315.9 873.1 782.5 363.5 119.6 119.6 94.7
NDA = Credit to public sector + government securities + credit to banking sector – public sector deposits + other NFA = Foreign assets – foreign exchange liabilities to non residents – foreign exchange liabilities to banking sector. Base money = net domestic assets + net foreign assets Reserves: international resreves Overnight rate is de gewogen gemiddelde enkelvoudige rente Bron: Bank of Turkey (overgenomen van Ozatay en Sak (2001))
Kapitaalvlucht kon enkel worden gestopt met de aankondigingen van de wereldbank (5 miljard dollar) en het IMF (10.4 miljard dollar waarvan 7.5 miljard dollar bestond uit Bijkomstige Reservefaciliteit 37 ) over bijkomstig steun op 6 december. De markten werden op hetzelfde moment ook gerustgesteld door de opname van Demirbank in het garantiefonds. Internationale en binnenlandse vertrouwen werd terug opgekrikt door de aankondiging van de schatkist van een volledige garantie op deposito’s en kredieten naar de banksector. (OESO, 2001, blz. 11)
37
Supplemental Reserve Facility is verstrekking van krediet met een korte looprijd voor landen in betalingsbalansproblemen. Het draagt een hoge rentevoet en zou voor Turkije in zeven betalingen worden vrijgegeven tot 15 november 2001. (OESO, 2001, blz. 20)
45
Wat als de voornaamste sterkte gezien werd van het programma bleek uiteindelijk compleet verkeerd te zijn ingeschat. Bij minder kapitaalinvoer moesten de interesten toenemen zodat de invoer van kapitaal opnieuw werd aangezwengeld. Dit bleek achteraf gezien totaal overhyped te zijn. Immers, een toename in de interesten werden eerder onthaald als een negatief signaal, als een teken van zwakte, de uitdrukking van een credibiliteitsprobleem en grotere lasten voor de budgettaire overheid. Hoe hoog de interesten ook worden, als éénmaal het vertrouwen weg is zullen de internationale kapitaalverschaffers het land verlaten. Stanley Fischer, toenmalige vicepresident van het IMF, bekritiseerde in 1994 de tekorten op de lopende rekening van Mexico en dat het gevaar vooral schuilde in het feit dat die tekorten vooral werden gefinancierd met portfoliobeleggingen: “… Those investment can turn around very quickly and leave Mexico with no choice but to devalue. Of course, an increase in Mexican interest rates can stabilize investor queasiness to some extent, but higher interest rates will set growth back further. And as the European and especially Swedish experience show. There may be no interest rate high enough to prevent an outflow and a forced devaluation” (Fischer, 1994, blz. 306) Dit doet vragen oprijzen waarom dat het IMF dan zo opdringerig was met een dergelijk programma voor Turkije?
46
3.2 Februari 2001 Crisis Turkije had in november 2000 de speculatieve aanval op de munt als volgt afgewenteld (i) met heel hoge interesten, (ii) met een groot verlies aan internationale reserves, en (iii) als belangrijkste met de steun van het IMF. Deze aanval op de munt zorgde er echter voor dat de positie van de Centrale Bank heel wat werd verzwakt en kon een soortgelijke aanval moeilijk opnieuw afwenden. Na de november crisis ontstond er een nieuw probleem: namelijk de inconsistentie tussen de interesten en de voorafgekondigde aanpassingen van de wisselkoers van de lira tegenover de euro en de dollar 38 . De overheid kon in januari bij de uitgiftes niet meer onder de 57% ontlenen en in de eerste uitgifte in februari nam de interest zelfs toe tot 70% (jaarlijkse samengestelde interest). Ofwel moesten de interesten dalen ofwel moest men afstand doen van het programma. De credibiliteit in het programma was dus volledig weg ondanks het grote steunpakket van het IMF ter waarde van 10,4 miljard dollar in december. Het banksysteem was immers na de onregelmatigheden in november steeds bewuster geworden dat de afbouw van de opendeviezen posities noodzakelijk was. Op vrijdag 19 februari 2001 was er een hevige discussie ontstaan tussen president Sezer en premier Ecevit in de Nationale Veiligheidsraad. President beschuldigde de premier ervan weinig tegen de corruptie te doen. Daarop deelde de premier aan de pers mee dat er een serieuze politieke crisis was in Turkije. Dit zorgde ervoor dat de nachtinteresten de dag daarop ongezien toenamen tot 2058 percent en op de 21 februari zelfs tot 4019%. (tabel 14) Een ander probleem was dat de overheid op 21 februari een grote schuldaflossing had ter waarde van 5.2 miljard dollar 39 en dat meer dan de helft van de begunstigden buitenlandse crediteuren waren. Met de hoge interesten twijfelde men in de mogelijkheden dat de schatkist haar schulden kon vernieuwen. Na de aankondiging van de premier was er een massale toevlucht van de banken naar vreemde valuta. Omdat die specifieke dag de financiële markten in de Verenigde Staten gesloten waren, kon niet volledig worden voldaan aan de opvragingen zodat het verlies aan reserves van 7.5 miljard dollar werd afgewenteld 40 . Maar 38
Voor het jaar 2001 had het programma een target opgesteld van 12% depreciatie tegenover de euro en de dollar. 39 Bank of Turkey 40 Op 20 februari waren aan 7.5 miljard dollar opvragingen. (Gökkent, 2001, blz. 20)
47
door het verlies aan reserves de 2 opeenvolgende dagen en de ongeziene interestniveaus dwong de centrale bank over te schakelen naar een vlottende wisselkoers op 23 februari. Met die aankondiging devalueerde de TL die dag van 685000 TL per dollar naar 958000 TL per dollar met alle negatieve gevolgen van dien voor de Turkse bevolking. Devaluatie van de lira zorgde ervoor dat banken met grote deviezenlasten over kop gingen. In 2001 werden er nog maar eens 8 banken overgenomen door het depositogarantiefonds. Tabel 14: Balans van de centrale bank, en nachtrentes in de 2e golf van aanvallen NDA 15/2 16/2 19/2 20/2 21/2 22/2 23/2 26/2 27/2 28/2
lira) -1754 -1547 -1626 -1300 868 2070 1560 1205 1659 2156
(bio NFA (bio lira) BASE Money Reserves (mio Overnight 6680 6649 6768 5687 3417 3373 4198 4046 3311 2915
4927 5102 5082 4387 4286 5443 5758 5251 4970 5071
dollars) 28217 27943 28105 26739 23207 23267 22581 21988 21699 21432
Rate 39.2 40.3 43.7 2057.7 4018.6 1195.3 568 102.1 100.2 100.1
NDA = Credit to public sector + government securities + credit to banking sector – public sector deposits + other NFA = Foreign assets – foreign exchange liabilities to non residents – foreign exchange liabilities to banking sector. Base money = net domestic assets + net foreign assets Reserves: international resreves Overnight rate is de gewogen gemiddelde enkelvoudige rente Bron: Bank of Turkey (overgenomen van Ozatay en Sak (2001))
Hiermee was de Turkse financiële crisis een typevoorbeeld van twin crises indien me de bevindingen van Kaminsky en Reinhart (1996) in acht neemt. Ze vonden dat banksector problemen typisch een muntcrisis voorafgaan en dat de muntcrisis een verdieping veroorzaakt in de bankcrisis waardoor een vicieuze cirkel wordt gecreëerd. Na die ontwikkelingen nam de man die naliet de opendeviezen posities van de banken krachtig te controleren, voorzitter van de centrale bank Gazi Erçel, maar die niet vergat zijn TL spaarboekje om te zetten in dollars vóór de depreciatie, noodgedwongen ontslag. Ook de regeringspartijen hadden volledig het fiat van de bevolking verloren. Bij de vervroegde verkiezingen op 3 november 2002 hadden geen van de coalitiepartijen parlementszetels
48
kunnen winnen, waardoor ze voor tenminste vier jaar uit het politiek toneel moesten verdwijnen.
3.3 Besluit Turkije, misleid door een exit optie, werd net zoals in vele andere landen die ERBS toepasten getroffen door: (i)
initiële toename in de economische activiteit in het bijzonder in BBP en consumptie, gevolgd door een abrupte daling van de activiteit;
(ii)
reële appreciatie van de lokale munt die leidt tot problemen in de handelsbalans en de lopende rekening;
(iii)
betalingsbalanscrises;
Het enige verschil was dat de instabiliteiten zich in een veel vroegere fase ontwikkelden. De tekorten op de lopende rekening, negatieve externe factoren en de agressieve positionering van banken in overheidsinstrumenten heeft in november 2000 de eerste speculatieve aanval op de munt veroorzaakt. Deze kapitaalvlucht kon uiteindelijk met de steun van het IMF bedwongen worden. De steun voor het programma was wel volledig weg. Wanneer de zaken verkeerd liepen bleek het currency board systeem niet meer te werken. Dat rentetoenames zou leiden tot het verhinderen van de kapitaalvlucht werd volledig verkeerd ingeschat. Door spanningen op politiek vlak kon een tweede golf van speculatieve aanvallen niet meer verdedigd worden zodat men gedwongen werd om de lira te devalueren.
49
Hoofdstuk 4 Empirisch onderzoek De banksector is de meest gereguleerde sector van de wereld omdat bankfalingen meer problematisch kunnen zijn voor de economische activiteit dan eender welke sector ook. Bankcrises verstoren het doorsluizen van kredieten naar deficitsectoren en verminderen dus de investeringen met alle gevolgen van dien voor de reële sector. Door falingen van zwakke banken kunnen zelfs de meest gezonde banken in problemen komen waardoor er een systematische crisis ontstaat. (Demirgüç et al., 1998, blz. 81) Er rust op de schouders van de controle autoriteiten dus een grote verantwoordelijkheid om zo goed mogelijk het onderscheid te maken tussen gezonde en zieke banken en dus ook zo snel mogelijk in te grijpen indien er twijfels bestaan over de gezondheid van een bank. Onze dataset is geheel afkomstig van de databanken van de Banks Association of Turkey (BAT). Wij hebben de dataset voor de periode 1994-2000 gebruikt41 . Ons empirisch onderzoek bestaat uit 3 delen. In deel 1 hebben we 26 ratio’s geanalyseerd van banken die in de periode 1997-2002 gefaald hebben. Met gefaalde banken bedoelen we banken die opgenomen zijn in het depositogarantiefonds. In het tweede deel hebben we op basis van de (volgens ons) meest discriminerende ratio’s tussen lopende en falende banken uit deel 1 een CRISIS-index opgesteld ter predictie van toekomstig falen of niet falen. In het derde en laatste deel zullen we ten slotte onze resultaten verifiëren. In ons onderzoek hebben we private Turkse commerciële banken, buitenlandse banken die in Turkije zijn opgericht, en banken die opgenomen zijn in het depositogarantiefonds beschouwd 42 . Zo waren er in de periode 1994-2000 van de 3 vermelde groepen in totaal tussen de 41 en 45 banken.
41
De gegevens voor de ratio’s in de databank van de Banks Association of Turkey zijn beschikbaar voor de periode 1992-2000 42 Van de overheidsbanken hebben we enkel Vakifbank in ons onderzoek opgenomen omdat zij het minst door de politieke besluitvorming wordt beïnvloedt. (Kaya, 2001, blz. 6) Buitenlandse banken met een filiaal in Turkije en ontwikkelings- en investeringsbanken hebben we ook niet opgenomen.
50
4.1 Selectie van probleemratio’s Ondanks de vele falingsmodellen bestaat er geen consensus over de verzameling van indicatoren die de gezondheid van banken kunnen weergeven en toekomstig falen kunnen voorspellen. (Gasbarro et al., 2002, blz. 11) Daarom hebben we 26 ratio’s uit de databank van Banks Association of Turkey onderzocht tot 3 jaar voor de faling en geverifieerd welke ratio’s het verschil uitmaakten tussen de falende en lopende banken. Op basis van die probleemratio’s is het uiteindelijke doel een CRISIS-index op te stellen ter predictie van bankfalingen. Vierentwintig van de zesentwintig ratio’s zijn afkomstig uit het ‘Ratios of the Turkish Banking System’ databank van BAT. De andere twee ratio’s, namelijk Securities/ Total Assets en ratio Securities/ loans hebben we gekregen van Yasemin Türker Kaya die als researcher in de Banking Regulation and Supervision Agency werkt omdat ze een CAMELS test had uitgevoerd voor Turkije. CAMELS is een verzameling van 6 componentenscores die worden berekend op basis van een aantal representatieve ratio’s: C staat voor Capital Adequacy, A staat voor Asset quality, M staat voor Management Quality, E voor Earnings, L voor Liquidity, en S staat voor Sensitivity to market Risk. CAMELS is een scoresysteem ontwikkeld door de Amerikaanse controleorganen die als hulp wordt gebruikt voor off-site bankonderzoek. Elke component krijgt een score van 1 tot 5 (van zeer goede toestand tot zeer slechte toestand) en op basis van die componentscores wordt er via een rekenkundig/ gewogen gemiddelde het uiteindelijke CAMELS-score bepaalt 43 . Onderstaande zesentwintig ratio’s hebben we voor alle gefaalde banken onderzocht. Wat we gedaan hebben is tot 3 jaar voor de faling de ratiowaarden van de gefaalde banken gepositioneerd ten opzichte van de nog lopende banken. Met die positionering hebben we dan berekend hoeveel procent van de lopende banken een hogere waarde hadden dan de waarde die de gefaalde bank had. In de periode 1997-2002 faalden er in Turkije 20 banken. Omdat de gegevens in de databank ‘Ratios of the Turkish Banking System’ enkel beschikbaar zijn voor de periode 1992-2000 hebben we voor Pamukbank die in 2002 had gefaald enkel de ratiowaarden twee jaar en drie jaar voor de faling tegenover de lopende banken kunnen positioneren. De posities van de ratiowaarden van Etibank (gefaald in 2000) tegenover de 43
Omdat de door haar opgestuurde data enkel tot en met het jaar 1999 volledig was, hebben we die twee ratio’s voor het jaar 2000 voor elk bank afzonderlijk via de bankbalansen berekend die beschikbaar zijn in de databank ‘Banks of Turkey’ van BAT voor het jaar 2000.
51
lopende banken is enkel gedaan voor de jaren 1999 en 1998. In het jaar 1997 was Etibank immers nog in handen van de overheid. (tabel 15) Tabel 15: Gebruikte Ratio’s in ons onderzoek SOLVABILITEIT Ratio 1 standard capital ratio Ratio2 (shareholders' equity + total income)/ (total assets + contingencies and comm.) Ratio 3 FX position/ shareholders' equity LIQUIDITEIT Ratio 4 net working capital/ total assets Ratio 5 liquid assets/ total assets Ratio 6 FX liquid assets/ FX liabilities ACTIVA- EN MANAGEMENTKWALITEIT Ratio 7 total loans/ total assets Ratio 8 non performing loans/ total assets Ratio 9 permanent assets/ total assets Ratio 10 FX assets/ FX liabilities Ratio 11 net income/ number of branches Ratio 12 provision for loan losses/ total loans Ratio 13 provision for loan losses/ total assets Ratio 14 securities/ total assets Ratio 15 securities/ total loans RENDEMENT Ratio 16 net income/ average total assets Ratio 17 net income/ average equity Ratio 18 net income/ average share in capital Ratio 19 interest income after provision/ average total assets Ratio 20 non interest income/ non interest expenses Ratio 21 total income/ total expenditure Ratio 22 interest income/ total income Ratio 23 non interest income/ total income Ratio 24 interest income/ interest expenses Ratio 25 interest expenses/ total expenses Ratio 26 non interest expenses/ total expenses Bron: Banks Association of Turkey: Ratios in the Turkish Banking System
Voor een betere visuele weergave hebben we dan de ratioposities van de falende banken tegenover de lopende uitgezet op een scatterdiagram. Op deze manier kunnen we naast een beter zicht van de positionering van de gefaalde banken tegenover de lopende ook de globale trend van de posities volgen van drie jaar voor de faling tot één jaar voor de faling. De abscis geeft het aantal jaren vóór de faling weer terwijl de ordinaat aangeeft hoeveel procent van de lopende banken een hogere waarde hadden. De weergegeven punten bij t-1, t-2 en t-3 verwijzen elk afzonderlijk naar de 20 banken die in de periode 1997-2002 faalden. Een punt
52
in de figuur geeft weer hoeveel procent van de toen lopende banken een hogere waarde hadden voor die ratio dan een falende bank x-jaar voor de faling.
Solvabiliteit Voor de standard capital ratio ziet men dat de meeste lopende banken tot 3 jaar voor de faling een hogere waarde hadden dan de banken die faalden over de periode 1997-2002. Op t3 (3 jaar voor de faling) hadden gemiddeld 60% van de lopende banken een hogere waarde dan de banken die faalden. Eén jaar voor de faling hadden zelfs gemiddeld 80% van de lopende banken een hogere waarde Dit is conform aan onze verwachtingen. Deze ratio zullen we omwille van haar predictief karakter dan ook opnemen in onze index. De ratio (shareholders’ equity total income)/ (total assets + contingencies and commitment) zullen we ook in onze index opnemen omwille van dezelfde reden. Ondanks het feit dat 3 jaar voor faling gemiddeld het merendeel van de falende banken een hogere waarde hadden voor de ratio FX position/ shareholders’ equity dan de falende banken bleek het dat dit een jaar voor de faling niet het geval was (gemiddeld gezien hadden ongeveer 50% van de falende banken een hogere waarde voor deze ratio dan de lopende banken). Omwille van de grote overlapping hebben we afgezien om deze ratio op te nemen in onze CRISIS-index. (figuur 20-22)
Liquiditeit De ratio liquid assets/ total assets zullen we in onze index opnemen omdat gemiddeld gezien de meeste lopende banken (vooral één jaar voor de faling was dit het geval) een hogere waarde hadden dan de meeste falende. De ratio net working capital/ total assets kan ook als een crisisindicator worden bestempeld. Eén jaar voor de faling hadden gemiddeld 80% van de lopende banken een hogere waarde voor deze ratio dan de falende. De ratio FX liquid assets/ FX liabilities zullen we niet in onze index opnemen wegens de hoge overlapping tussen de ratiowaarden van lopende en falende banken. (figuur 23-25)
Activa- en managementkwaliteit De ratio non-performing loans/ total loans heeft een positieve helling. Dit betekent dat hoe meer naar het jaar van faling toe, hoe minder er gemiddeld gezien lopende banken zijn met een hogere waarde dan de falende banken. Dit is conform aan onze verwachtingen want
53
falende banken hebben typisch hogere probleemkredieten. Naast non-performing loans/ total loans zullen we ook net income/ number of branches opnemen in onze index opnemen. Omwille van de (volgens ons) grote overlapping tussen de waarden van falende en lopende banken zullen we de ratio’s total loans/ total assets, permanent assets/ total assets, FX assets/ FX liabilities, securities/ total assets, securities/ loans, provision for loan losses/ total loans, en provision for loan losses/ total asset niet in onze index opnemen. (figuur 26-34)
Rendement Net income/ average total assets, net income/ averag equity, net income/ average share in capital, en total income/ total expenditure zullen we in onze index opnemen gemiddeld gezien de meeste lopende banken hogere waarden hebben dan de falende voor die ratio’s. Overige ratio’s zullen we niet in onze index opnemen wegens een te hoge overlapping tussen ratiowaarden van lopende en falende banken waardoor ze geen predictief karakter voor falingen kunnen vertonen.(figuur 35-45)
54
Solvabiliteit Figuur 20: Standard Capital Ratio
Figuur 21: (Shareholders' Equity + Total Incoem)/ (Total Assets + Contingencies and Commitments)
100
100
80
80
60
60
40
40
20
20
0
0
t
t-1
t-2
t-3
t
t-1
t-2
t-3
Figuur 22: FX Position/ Shareholders' Equity 100
80
60
40
20
0 t
t-1
t-2
t-3
55
Liquiditeit Figuur 23: Net Working Capital/ Total Assets
Figuur 24: Liquid Assets/ Total Assets
100
100
80
80
60
60
40
40
20
20
0
0 t
t-1
t-2
t-3
t
t-1
t-2
t-3
Figuur 25: Fx Liquid Assets/ Fx Liabilities 100
80
60
40
20
0 t
t-1
t-2
t-3
56
Activa- en managementkwaliteit Figuur 26: Total Loans/ Total Assets
Figuur 27: Non-performing loans/ total Assets
100
100
80
80
60
60
40
40
20
20
0
0 t
t-1
t-2
t-3
t
t-1
t-2
t-3
Figuur 28: Permanent Assets/ Total Assets
Figuur 29: Fx Assets/ Fx Liabilities
100
100
80
80
60
60
40
40
20
20
0
0 t
t-1
t-2
t-3
t
t-1
t-2
t-3
Figuur 30: net income/ number of branches
Figuur 31: Provision for loan losses/ total Loans
100
100
80
80
60
60
40
40
20
20
0
0 t
t-1
t-2
t-3
t
t-1
t-2
t-3
57
Figuur 32: Provision for Loan losses/ total Assets
Figuur 33: Securities/ Total Assets
80
100
80
60 60
40 40
20
20
0
0 t
t-1
t-2
t-3
t
t-1
t-2
t-3
Figuur 34: Securities/ loans 100
80
60
40
20
0 t
t-1
t-2
t-3
58
Rendement Figuur 35: Net Income/ Average Total Assets
Figuur 36: Net income/ Average Equity
100
100
80
80
60
60
40
40
20
20
0
0 t
t-1
t-2
t-3
Figuur 37: Net Income/ Average Share In Capital 100
t
t-1
t-2
t-3
Figuur 38: InterestIncome After Provision/ Average total Assets 100
80
80
60
60
40
40
20
20
0 t
t-1
t-2
t-3
Figuur 39: Non interest Income/ non interest expenses
0 t
t-1
t-2
t-3
Figuur 40: Total income/ total expenditure 100
100
80
80
60
60
40
40
20
20
0
0 t
t-1
t-2
t-3
t
t-1
t-2
t-3
59
Figuur 41: interest income/ total income
Figuur 42: non interest income/ total income
100
100
80
80
60
60
40
40
20
20
0
0 t
t-1
t-2
t-3
t
t-1
t-2
t-3
Figuur 43: Interest Income/ Interest Expenses
Figuur 44: Interest expenses/ total expenses
100
100
80
80
60
60
40
40
20
20
0
0
t
t-1
t-2
t-3
t
t-1
t-2
t-3
Figuur 45: Non interest expenses/ total expenses 100
80
60
40
20
0 t
t-1
t-2
t-3
60
4.2. Opstellen van de crisis-index De gekozen 10 ratio’s zijn dus onderverdeeld in 4 componenten: solvabiliteit, liquiditeit, activa- en managementkwaliteit en rendement. Voor de methodologie ter opstelling van de CRISIS-index hebben we ons gebaseerd op Yasemin Türker Kaya (2001) die zoals eerder vermeld een CAMELS test had uitgevoerd voor Turkije 44 . Omdat de gekozen ratio’s tot 3 jaar voor de faling een verschillend karakter vertoonden tussen lopende en falende banken kunnen we ze elk als een predictor voor toekomstig bankcrisis beschouwen. Wij hebben deze ratio’s samengebundeld en één uiteindelijke score voor een bank toegekend. In de onderstaande tabel staan de referentiewaarden van de in onze CRISIS-Index opgenomen ratio’s voor het jaar 1998. Met referentiewaarden bedoelen we het rekenkundige gemiddelde van de ratiowaarden van de banken. Bij de berekening hebben we geen rekening gehouden
met
de
ratiowaarden
van
banken
die
opgenomen
waren
in
het
depositogarantiefonds. Voor het jaar 1998 hebben we de bovenste 4 waarden en de onderste 4 waarden niet opgenomen (trimmean) omwille van de hierdoor veroorzaakte mogelijke vertekening (samen ongeveer 20% van de beschouwde banken zijn dus niet opgenomen). In onderstaande tabel (tabel 16) hebben we de referentiewaarden van de in ons CRISIS-index opgenomen ratio’s weergegeven. Berekende gemiddelde waarden worden dus opgevat als referentiewaarden voor de ratio’s en de beoordeling van de ratio’s van de individuele banken gebeurt door een index op te stellen waarbij de referentiewaarde de waarde 100 toegekend krijgt. Bijvoorbeeld de referentiewaarde voor de Standard Capital Ratio bedroeg 15.6 in 1998. Indien een bepaalde bank voor die ratio de waarde 17.2 heeft bedraagt de score voor die ratio van die bank 113.2 (17.2/ 15.6 *100). Omdat hogere waarden voor deze ratio een hogere kans op niet-falen (positief gecorreleerd) betekent, wordt er voor de bank in kwestie van deze score 100 afgetrokken om de finale score voor deze ratio te bepalen. Deze bank zou dus voor deze ratio een positieve score van 13.2 hebben gekregen. Indien het verband negatief gecorreleerd zou
44
Het verschil met haar werk is dat wij uit 26 onderzochte ratio’s die ratio’s hebben uitgekozen met het meest discriminerende karakter tussen lopende en falende banken tot drie jaar voor de faling., terwijl zij die ratio’s heeft gekozen die belangrijk worden geacht voor de Turkse banksector en die belangrijk zijn volgens de theoretische literatuur. Bijgevolg zijn de opgenomen ratios aanzienlijk verschillend van mekaar. Een ander verschil is dat zij als referentiejaar 1997 heeft gebruikt.
61
zijn tussen de waarde van de betrokken ratio en niet-falingskansen, dan zou de score -13.2 (100-113.2) zijn45 . Nadat we voor elke ratio binnen een component de finale score hebben berekend wordt de rating van die component berekend op basis van het rekenkundige gemiddelde. Voor elke bank hebben we ratings van de ratio’s en van de hieruit afgeleide ratings van de 4 compone nten berekend. De banken krijgen dan op basis van de berekende ratings voor de componenten één finale score toegekend opnieuw via het rekenkundige gemiddelde. Banken met negatieve indexscores zullen door ons worden bestempeld als probleembanken waardoor ze door de controleorganen meer aandacht moeten krijgen omdat ze anders zouden falen. Tabel 16: componenten van crisis98-rating index en referentiewaarden Variabelen
Relatie
referentie waarde 98
Solvabiliteit (1) standard capital ratio
+
15.6
(2) shareholders’ equity + total income)/ (total assets
+
5.3
(3) Non performing loans/ total loans
-
2.8
(4) Net income/ number of branches
+
250
(5) liquid assets/ total assets
+
44
(6) net working capital/ total assets
+
5.4
(7) net income/ average total assets
+
4.4
(8) net income/ average equity
+
61.9
(9) net income/ average share in capital
+
90.4
(10) total income/ total expenditures
+
129.6
+ contingencies and commitments) activa- en managementkwaliteit
Liquiditeit
Rendement
Bron: Eigen berekeningen; data: Banks Association of Turkey: Ratios of the Turkish banking system
45
De ratiowaarde voor non-performing loans is negatief gecorreleerd met de kansen dat het bank niet zal falen.
62
4.3 Verificatie van de crisis-index On-site bankonderzoek is een dure aangelegenheid. Indien gezonde banken frequent worden onderzocht, worden er waardevolle (financiële) middelen verspild. Indien probleem banken niet vaak worden onderzocht, zou de waarschijnlijkheid tot falen toenemen wat de werking van het financiële systeem in het gedrang zou kunnen brengen. Controleautoriteiten hebben dus een methode nodig die banken vooraf classificeert als probleem banken of gezonde banken vooraleer er een onderzoeksteam naar het veld word gestuurd. (West, 1984, blz. 253) De opgestelde index is dus vooral bedoeld om zo goed moegelijk de sterkte/ zwakte van een bank weer te geven en op voorhand heel sterk de predictie van falen of niet falen maken. Zo kan men zich vooral concentreren op de volgens de index bestempelde probleembanken zodat er zo weinig mogelijk (financiële) middelen verloren gaan. De performantie van de door ons opgestelde index kan worden geverifieerd op basis van de in de toekomst opgenomen banken in het depositogarantiefonds. Op basis van de ratingscores van de 43 banken in 1998 hebben we in de onderstaande tabel de door ons bestempelde probleembanken vergeleken met banken die tussen 1999-2002 effectief zijn gefaald. Tabel 27: De relatie tussen crisisscores en opgenomen worden in het garantiefonds
Periode 1999-2002 Aantal banken SDIF= Garantiefonds
Opgenomen in SDIF Niet Opgenomen in SDIF Totaal
Volgens CRISISINDEX in 1998 Positieve Negatieve waarden Waarden 2 16
Totaal
18
7
25
20
23
43
18
In de periode 1999-2002 zijn er in totaal 18 banken opgenomen in het depositogarantiefonds. Van de 23 banken die volgens onze CRISIS-index negatieve waarden hadden in 1998 waren er 16 banken opgenomen in depositogarantiefonds. Dit betekent dat onze CRISIS-index voor 70% juiste predicties heeft gemaakt. 7 banken die volgens onze crisis index in 1998 een negatieve waarde kregen zijn niet opgenomen in het garantiefonds. Dit mag zeker niet worden beschouwd als een teken van zwakte van de door ons opgestelde index. We hebben
63
immers enkel zicht op die banken die werden opgenomen in het fonds. Turkse Bankenwet nummer 4398 artikel 14 stelt dat banken de maatregelen die ze moeten treffen in het kader van de gezondmaking van de bank niet openbaar mogen worden gemaakt. We hebben dus enkel inzicht in de banken die feitelijk zijn opgenomen in het depositogarantiefonds. Dit kan evengoed betekenen dat de banken die niet werden opgenomen in het garantiefonds en volgens onze index een negatieve waarde kregen, maatregelen moesten treffen van de controleorganen ter verbetering van de toestand van de bank. In de bovenstaande tabel hebben we te maken met 2 types van fouten, nl. type I en type II fouten. Een type II fout betekent dat banken die volgens onze index in 1998 als problematisch werden aanzien de daarop volgende periode niet werden opgenomen door het depositogarantiefonds. Type I fout betekent dat ondanks het feit dat onze INDEX een bank als gezond had geclassificeerd in de daarop volgende periode toch werd opgenomen in het depositogarantiefonds. Een type I fout wordt bij de beoordeling van de INDEX als belangrijker aanzien. Dit komt omdat de kosten van on-site bankonderzoek niet opwegen tegenover de kosten van het niet detecteren van een probleembank. Het type I fout van onze INDEX bedroeg 10% (= 2/ 20) wat als laag kan worden beschouwd.
4.4 CRISIS-scores en de probabiliteit om opgenomen te worden in het depositogarantiefonds In dit deel zullen we testen of onze finale scores van banken negatief gecorreleerd zijn met banken die opgenomen waren in het depositogarantiefonds. Ons afhankelijke variabele is dus een dummy variabele en krijgt dus de waarde 1 of 0 indien van de 43 banken, die in 1998 een score kregen, wel of niet effectief werden opgenomen in het depositogarantiefonds over de periode 1999-2002. Omdat de afhankelijke variabele een dummy variabele is zullen we een probit model toepassen46 . Ons onafhankelijke variabele is de ratingwaarde van de banken die in 1998 nog lopende waren. Onze resultaten tonen aan dat er wel degelijk een significante negatieve correlatie is. Dit betekent dus hoe hoger dat de ratingwaarden van de banken worden hoe lager de probabiliteit wordt om te falen. Omdat de z-statistiek minder is dan 46
OLS kunnen we niet gebruiken omwille van de volgende redenen (Gujarati, blz. 542-546) : (1) storingstermen zijn niet normaal verdeeld, maar binomiaal verdeeld; (2) storingstermen zijn niet homoscedastisch; (3) OLS is linair en er is niet voldaan aan 0 = E (Yi ¦ X) = 1; (4) R 2 is niet meer betrouwbaar.
64
1.96, is deze negatieve correlatie is ook significant. (de nulhypothese dat de coëfficiënt nul is wordt dus met 95% verworpen) 47 Dependent Variable: SDIF Method: ML-Binary Probit Sample (adjusted): 1 43 Variabele Coefficient Std.Error z-Statistic C -0.167 0.2066 -0.8117 INDEX -0.006 0.002684 -2.4799 McFadden R-squared 0.1459 Banken die gefaald hebben tussen 1999-2002 krijgen de waarde 1 Banken die niet gefaald hebben krijgen de waarde 0
Prob. 0.417 0.013
4.5 Besluit In dit deel hebben we op basis van 26 ratio’s, die publiek beschikbaar zijn op de website van de Banks Association of Turkey, de volgens ons meest discriminerende ratio’s uitgekozen tussen lopende en falende banken tot 3 jaar voor de faling. Deze ratio’s kunnen we daarom univariaat als typische predictors van bankcrises voor Turkije beschouwen. Deze ratio’s hebben we dan verzameld en één uiteindelijke score toegekend. Of deze early warning signaal betrouwbaar was hebben we geverifieerd door de scores in 1998 te vergelijken met de banken die effectief in de periode 1999-2002 hebben gefaald 48 . Het blijkt dat de door ons opgestelde CRISIS-index goede voorspellingen maakt. Van de 20 banken die onze index als gezond had bestempeld hadden er enkel twee gefaald in de daarop volgende periode. Dit betekent dat van de volgens onze INDEX gezond bestempelde banken er slechts 10% werden opgenomen in het garantiefonds in de daaropvolgende periode. Tot slot hebben we de CRISIS-scores van banken in 1998 en de kans om opgenomen te worden nagegaan via een probit-test. Wij kwamen hierbij tot de conclusie dat hoe hoger de scores van de banken waren in 1998 hoe minder er kans was om opgenomen te worden in het garantiefonds de daaropvolgende periode.
47
De significantie van de afzonderlijke componenten hadden we ook graag getest. Dit konden we tot onze spijt niet doen omdat er een hoge mate van multicollineariteit was tussen de componentscores. 48 Interessant zal zijn of de door ons opgestelde index in de toekomst (buiten de beschouwde sample) evengoed zal presteren.
65
Hoofdstuk 5
Besluiten
De doelstellingen van dit werk waren de volgende: 1) Beschrijving van de economische ontwikkelingen na de eerste stappen in het liberalisatieproces in Turkije 2) Beschrijving van de ontwikkelingen in het jaar 2000 die tot de crisis hebben geleid. 3) Nagaan welke ratio’s zich onderscheidden tussen lopende en falende banken en het opstellen van een crisisindex. We zullen nu voor elk van deze punten onze besluiten geven. De geschiedenis van de Turkse economie over de laatste twintig jaar kan worden opgedeeld in twee perioden. In de eerste periode (1980-88) werden er door exportstimuli heel hoge groeicijfers gerealiseerd. Na de liberalisering van de kapitaalrekening begon flitskapitaal echter het Turks economisch leven te bepalen. Hoge inflatie, instabiele economie, en de grote druk van de overheid op de binnenlandse financiële markten zorgde ervoor dat de reële interesten een aanzienlijke toename kenden. Hoge interesten die het gevolg waren van een schaarste aan kapitaal en door de hoge premies (risico, inflatie, en wisselkoers) zorgden ervoor dat de budgettaire rekening nog verder verslechterden. Er was dus met andere woorden een vicieuze cirkel ontstaan waarbij de overheidsschulden als gevolg van de hoge interesten enkel konden worden betaald door het opnieuw aangaan van schulden zodat de druk op de financiële markten nog verder steeg. De banksector nam meer en meer afstand van haar traditionele activiteiten en nam meer en meer posities in overheidsinstrumenten. Dit zorgde ervoor dat er in de jaren negentig eigenlijk geen industriële ontwikkeling was in Turkije. De banksector was wel heel breekbaar geworden omdat het wegens de rendabele arbitrageactiviteiten steeds meer begon te ontlenen in het buitenland waardoor het gekenmerkt werd met maturity en curerncy mismatch. Het IMF 2000 programma gebruikte naast een sterke budgettaire discipline de wisselkoers als centrale element om de inflatie te doen reduceren. Zo zouden de reële interesten dalen waardoor de groei in de reële sector opnieuw duurzaam zou aantrekken. Het programma bleek in eerste instantie goed te werken. Interesten begonnen te dalen door de aankondigingseffecten, de ongedekte interestpariteit voorwaarde, en kapitaalstromen. Deze
66
zorgden op hen beurt dat er een grote boom was in de consumptie en dus ook in de economische activiteit. Het feit dat exchange rate based stabilization programma’s heel populair zijn kan door politieke factoren worden verklaard omdat het gekenmerkt wordt door boom-bust cycli. Een verschil met de ervaringen in andere landen is dat in Turkije de bust fase in een veel vroegere stadium was ontstaan. Instabiliteiten, die zich weerspiegelden in de interesten, begonnen immers al na negen maanden te keren voornamelijk als gevolg van de tekorten op de lopende rekening en vertragingen in de privatiseringen. Deze ontwikkelingen verhoogden natuurlijk de devaluatieverwachtingen van de economische eenheden. In november 2000 ontstond er zo een liquiditeitscrisis in de banksector. Enkele middelgrote banken, met daarbij Demirbank de meest problematische, die hoge posities hadden ingenomen in overheidsinstrumenten en deze voornamelijk hadden gefinancierd via de repomarkt konden door toenemende fundingskosten hun verplichtingen niet meer nakomen. Interesten kenden hierdoor een overshooting en buitenlands kapitaal begon zich massaal weg te trekken uit vrees voor een devaluatie. Dit laatste kon worden vermeden door het grote steunpakket van het IMF en de garanties van de toenmalige regering. De devaluatie van de lira bleek achteraf gezien enkel een uitstel te zijn maar geen afstel. Drie maanden na de crisis in de banksector zorgde een hevige discussie tussen president Sezer en premier Ecevit voor een massale uitvlucht van kapitaal zodat de centrale bank gedwongen werd om de lira uiteindelijk te laten zweven… Zo wees de Turkse ervaring nog maar eens op de gevaren om het monetaire beleid enkel in het teken te stellen van speculatieve kapitaalstromen omdat die gekenmerkt worden door een hoge volatiliteit en dus ook plotse massale kapitaalomkeringen wegens het kuddegedrag van de internationale beleggers. Voor wat betreft het opstellen van een crisisindex kunnen we het volgende stellen. Het was de bedoeling om een index op te stellen waarmee we kunnen voorspellen of banken al dan niet zullen falen. We zijn vertrokken van 26 ratio’s en hebben de tien meest discriminerende onder hen overgehouden. Uiteindelijk hebben we op basis van die tien een crisisindicator opgesteld. Dat de door ons opgestelde indicator een goede voorspellingskracht heeft blijkt uit het volgende. Slechts twee van de twintig banken die als ‘gezond‘ bestempeld werden (waarvan dus verwacht werd dat ze niet zullen falen) gingen over kop in de periode 19992002. Dit maakt amper 10 % uit van het aantal ‘gezonde’ banken. We kunnen dus stellen dat we in onze opzet geslaagd zijn en een goede indicator hebben opgesteld.
67
Referenties AKYÜZ, Yilmaz en Korkut BORATAV, 2002, ‘The making of the Turkish Financial Crisis’, Political Economy Research Institute, University of Massachusets Amherst, Paper voorbereid ter gelegenheid van een conferentie betreffende ‘Financialisation of the Global Economy’, United Nations Conference on Trade and Development; 43 http://www.umass.edu/peri/pdfs/fin_akyuz.pdf ALPARSLAN, Melike, KESKIN, Ekrem, ÖZTÜRK, Emin, SIRMACI, Sinan, TECIRLI, Asiye en Gülcan UNAL, 1999, ‘In its 40th year, The bank association of Turkey and the Turkish bankin system “1958 – 1997”’, Banks Association of Turkey, vertaald door Ersin Özince. URL:
ALPER, Emre, 2001, ‘The Turkish liquidity crisis of 2000: what went wrong...’, Russian and East European Finance and Trade, Vol. 37, nr. 6, blz. 51-71 URL: < http://www.econ.boun.edu.tr/papers/wp-01-11.PDF> AGENOR, Pierre-Richard, McDERMOTT C. John en Eswar S. PRASAD, 1999, ‘Macroeconomic Fluctuations in Developing Countries: Some Stylized Facts’, IMF Working Papers: WP/99/35; 45 URL: < http://www.imf.org/external/pubs/ft/wp/1999/wp9935.pdf> Banking Regulation and Supervision Agency, 2001, ‘Towards a sound Turkish banking sector’, Bank Sector Restructuring Program; 25. URL: Banking Regulation and Supervision Agency, 2002, ‘Bank sector restructuring Program: Progress Report-V’, Bank Sector Restructuring Program; 49 URL: BANKS ASSOCIATION OF TURKEY URL: BUSTELO, Pablo, 2000, ‘Novelties of financial crises in the 1990s and the search for new indicators’, Emerging Markets Review, Vol. 1, nr. 3, blz. 229-251 URL: CALVO, A. Guillermo, 1995, ‘Varieties of capital market crises’, Inter-American Development Bank: Working Paper 306; 22 URL: CALVO, A. Guillermo, 1996, ‘Why is ‘the market’ so unforgiving? Reflections on the tequilazo’; University of Maryland; 38 URL: < http://www.bsos.umd.edu/econ/ciecrp4.pdf> V
CALVO, A. Guillermo, LEIDERMAN Leonardo en Carmen M. REINHART, 1996, ‘Inflows of capital to developing countries in the 1990’s’, Journal of economic perspectives 10, 123 – 139 CALVO, A. Guilermo en Carlos A. VEGH, 1999, ‘Inflation stabilization and BOP Crises in developing countries’, National Bureau of Economic Research, Working Paper 6925; 91 URL: < http://papers.nber.org/tmp/52981-w6925.pdf> CELASUN, Oya, 2001, ‘Real Effects of Exchange Rate Based Stabilization: the role of nominal rigidities’, Department of Economics, University of Maryland, paper voorgesteld in de Internationale METU Conferentie, Ankara; 37 URL: CELASUN, Oya, DENIZER, Cevdet en Dong HE, 1999, ‘Capital Flows, Macroeconomic Management, and the Financial System: Turkey, 1989-97’, World Bank working papers: 2141; 58 URL: CENTRALE BANK VAN HET REPUBLIEK TURKIJE: Periodical Reports: Quarterly bulletin; Financial Markets Data: Treasury Auction; Statistical Data URL: DE CLERCQ, Marc, 1996, ‘Economie toegelicht’, Leuven/ Appeldoorn, Garant. DEMIR, Firat, 2002, ‘A failure story: politics, society and financial liberalisation in Turkey; the paths of retransformation in the post liberalisation era’, Paper voobereid ter gelegenheid van Annual Meeting of the European Public Choice Society; 60. URL:< http://polis.unipmn.it/epcs/papers/demir.pdf> DEMIRGUC-KUNT, Asli en Enrica Detriagache, 1998, ‘The determinants of banking crises in developing and developed countries’, IMF Staff Papers, Vol. 45, nr. 1; blz. 81-109 URL: DE VIJLDER, William, 2002, ‘Economische Bewegingsleer’, Financiële Economie, Universiteit Gent DORNBUSCH, Rudi, 2001, ‘A primer on emerging market crises’, Massachusetts Institute of Technology; 12 URL: < web.mit.edu/rudi/www/media/PDFs/crisesprimer.pdf> EICHENGREEN, Barry, 2001, ‘Crisis prevention and management: any new lessons from Argentina and Turkey?’, World Bank’s Global Development Finance 2002; 35 URL:
VI
EICHENGREEN, Barry en Andrew K. Rose, 1998, ‘Staying afloat when the wind shifts: external factors and emerging market banking crises’, NBER Working Paper No. 6370 URL: < http://www.nber.org/papers/w6370.pdf> ERTUGRUL, Ahmet en Faruk SELCUK, 2001, ‘A brief accout of the Turkish economy: 1980-2000’, Russian and East European Finance and Trade, Volume 37, blz.6-28. URL: Europese Centrale Bank (ECB), Jaarverslag 1999 URL: Europese Centrale Bank (ECB), Jaarverslag 2000 URL: GASBARRO, Dominic, SADGUNA, Made en Kenton Zumwalt, ‘The changing relationship between CAMEL ratings and bank soundness during the indonesian banking crisis’, Murdoch University, Bank of Indonesia; 28 URL: GLICK, Reuven en Michael HUTCHISON, 1999, ‘Banking and currency crises: how common are twins’, Center for pacific basin monetary and economic studies, Federal Reserve Bank of San Francisco: Working Paper PB99-07; 41 URL: GÔKKENT, G., MOSLARES, C. en R. AMIEL-SAENZ, 2001, ‘Failure of an exchange rate based stabilization plan in Turkey’, ISIK University Turkey URL: GUJARATI, N. Damodar, 1995, ‘Basic Econometrics’, McGraw-Hill International Series HALLWOOD, C. Paul en Ronald MAcDONALD (1994), ‘International Money and Finance’; Blackwell Publishers HRISTOV, Simeon, 2001, ‘The Crisis in Turkey’, Institute for Regional and International Studies (IRIS), Sofia; 18 URL: International Monetary Fund, 1998, ‘Recent economic developments and selected issues’, IMF staff country reports, nummer: 98/104 URL: International Monetary Fund, Country information, Letter of Intent, 9 december 1999. URL: International Monetary Fund, 2000, World Economic Outlook, mei 2000 URL:
VII
ISIK, Ihsan, 2001, ‘The 1994 economic crisis and its effects on commercial banks: an empirical investigation’, Istanbul Stock Exchange Quarterly Economics and Finance Review, Vol. 5; blz.31-74 ISMIHAN, Mustafa, KIVILCIM, Ö. Metin en Aysit TANSEL, 2002, ‘Macroeconomic instability, capital accumulation and growth: the case of Turkey 1963-1999’, Middle East Technical University, Economic Research Center Working Paper: 02/04; 27 URL: KAYA, Türker, Yasemin, 2001, ‘Türk bankacalik sektöründe CAMELS analizi’, (CAMELS analyse voor de Turkse banksector);, in Turks, Banking Regulation and Supervision Agency, Nummer 2001/06; 20 URL: < http://www.bddk.org.tr/turkce/yayinlarveraporlar/rapor/bddk/mspd/2001-6.pdf> KAMINSKY, L. Graciela en Carmen M. Reinhart, 1996, ‘The twin crises: the causes of banking and balance-of-payments problems’, International Finance Discussion Paper 544 (Washington: Board of Governors of the Federal Reserve System, March); 31 URL: KIBRITCIOGLU, Aykut, 2001, ‘Causes of inflation in Turkey: a literature survey with special reference to theories of inflation’, University of Illinois at Urbana-Champaign, Office of Research Working Paper, nummer 01-0115; 46 URL: < http://econwpa.wustl.edu/eps/mac/papers/0107/0107002.pdf> KÖNIGSBERG, Georg, 1999, ‘On the credibility of macroeconomic reform and stabilization policies – A game-theoretical perspective’, doctoraatsverhandeling, Universiteit Göttingen; 181 URL: KRUGMAN, Paul, 1979, ‘A model of balance of payments crises’, Journal of Money Credit and Banking 11, 311-325 MOODY’S, URL: OECD, Statistical Compendium, Edition 1# 2001 OECD, Economic Outlook No. 69, June 2001 OECD, 2001, ‘Policy Reassessment in light of the end-2000 financial crisis’, OECD Economic Surveys Turkey; 12 URL: < http://www.oecd.org/pdf/M00001000/M00001027.pdf> OBSTFELD, Maurice (1998). ‘The global capital market: benefactor or menace?’, National Bureau of Economic Research Working Paper: 6559; 29 OBSTFELD, Maurice en Kenneth ROGOFF, 1995, ‘The mirage of fixed exchange rates’, National Bureau of Economic Research, Working Paper, nr. 5191; 46 URL: < http://www.nber.org/papers/w5191.pdf>
VIII
ÖNIS, Ziya, 2002, ‘Domestic Politics versus global dynamics: towards a political economy of the 2000 and 2001 financial crises in Turkey’, Koç University; 34 URL: ÖZATAY, Fatih en Güven SAK, 2002, ‘The 2000-2001 financial crisis in Turkey’, Central Bank of Turkey en Ankara University; 39 URL: PERKINS, H.Dwight, RADELET, Steven, SNODGRASS, R.Donald, GILLIS, Malcolm en Michael ROEMER, 2001, ‘Economics of Development’, W.W. NORTON & COMPANY REPUBLIC OF TURKEY MINISTRY OF FINANCE URL: ROTTANAK, Keo, 1999, ‘Financial Crisis: What Role does Short-term Capital Play?’, Periscope, Volume 2 - nr.1 URL:< http://www2.iuj.ac.jp/periscope/paperV21F.htm> SCHULER, Kurt, 2000, ‘Basics of dollarisation’, Joint economic Staff Report, http://users.erols.com/kurrency/basicsup.htm SOBOLEV, V. Yuri, 2000, ‘Exchange-rate-based stabilization: a model of financial fragility’, IMF Working Paper, WP/00/122; 37 URL: < www.imf.org/external/pubs/ft/wp/2000/wp00122.pdf> STATE INSTITUTE OF STATISTICS URL: < http://www.die.gov.tr/ENGLISH/> STATE PLANNING ORGANISATION (TURKEY) URL: Turkish Treasury, Statistics URL: Turkish Treasury, 2001, ‘Strengthening the Turkish Economy: Turkey’s Transition Program’, Turkey’s Transition program; 34 URL: UYGUR, Ercan, 2000, ‘Recent macroeconomic developments and policies in Turkey’, United Nations Economic Commission For Europe; 59 URL:
IX
UYGUR, Ercan, 2001, ‘Krizden krize Türkiye: 2000 kasim ve 2001 subat krizleri’, Turkse Economische Institutie, Discussion Paper, 2001/1; 41 (in Turks) URL: WELLER, E. Christian, 1999, ‘Financial Crises after financial liberalization: exceptional circumstances or structural weakness?’, Center for European Integration Studies, Working Paper: B15; 30 URL:< http://www.zei.de/download/zei_wp/B99-15.pdf> WEST, Robert, Craig, 1984, ‘A factor analytical approach to bankcondition’, Journal of Banking and Finance 9 (1985) 253-266. North Holland YELDAN, Erinç, 2001, ‘On the IMF-directed disinflation program in Turkey: a program for stabilisation and austerity or a recipe for impoverishment and financial chaos?, Bagimsiz Sosyal Bilimciler, Iktisat Grubu (Onafhankelijke Sociale Wetenschappers – Groep financiële economie); 27 URL: YELDAN, Erinç, 2002, ‘Behind the 2000/ 2001 Turkish crisis: stability, credibility, and governance, for whom?’, Paper voorbereid ter gelegenheid van International Development Economics Associates in Chennai; 22 URL:
X
Bijlage 1 Formules gebruikt bij de berekening van de ratio’s (Banks Association of Turkey) : Liquid Assets = Cash + Due From Banks + Central Bank + Other Finan.Ins. + Interbank + Securities + Reserve Requirements Average Total Assets = (Total Assets(1st Year) + Total Assets(2nd Year)) / 2 Average Shareholders' Equity = (Shareholders' Equity(1st Year ) + (Shareholders' Equity(2nd Year) ) / 2 Average Share-in Capital = (Share-in Capital(1st Year) + Share-in Capital(2nd Year)) / 2 Contingencies and Commitments = Total Contingencies and Commitments- Other Contingencies and Commitments Net Working Capital = Shareholders' Equity + Total Income(Current + Previous) Permanent Assets except Affiliated Securities Total Income = Current Year's Income + Previous Years' Income Fx Position = Fx Liabilities - Fx Assets Total Income = Interest Income + Non-Interest Income Total Expenditures = Interest Expenses + Non-Interest Expenses Interest Income = Interest on (Loans + Securities Portfolio + Deposits in other Banks + Interbank Funds Sold) + Other Interest Income Interest Expenses = Interest on (Deposits + Non-Deposits Funds Borrowed) + Other Interest Expenses Non-Interest Income = Income from Commisions (net) + Inc.from Fx Transac.(net) + Inc.from Capital Market Transac.(net) + Other Non-Interest Exp. = Salary& Empl'ee Bene.+ Res.for Retire.Pay + Oth.Provi. + Taxes and Duties + Rent. Exp. + Depr.& Amort. + Other Other Non-Interest Expenses = Extraordinary Expenses + Other Provisions = Reserves for Retirement Pay + Provision for Loan Losses + Provisions for Taxes + Other Provisions Net Income(Loss) = Income Before Tax - Provisions for Income Tax
XI
Bijlage 2
indexscore -4.4 91.3 -41.8 10 3 -54.9 -73.7 176.9 160.3 11 -51.9 -14.8 -38.1 -38.3 -34.3 45.2 161.6 -46.9 -2554 -27.1 42.6 129 -110.6 15.6 86.5 -13.6 -72.6 -6 -67.3 63.9 -9.2 35.6 14.7
Vet = probleembank
Vet = banken die effectief
volgens
opgenomen zijn in het fonds
de index-score 1998
over de periode 1999-2002
Adabank AS Akbank TAS Alternatif bank AS Anadolubank Arap Türk Bankasi AS Bank Kapital Türk AS Bayindirbank AS Birlesik Türk Körfezbank AS BNP Ak Dresdnerbank AS Demirbank TAS Denizbank AS EGS Bankasi AS Egebank AS Eskisehirbankasi TAS Etibank AS Finans Bank AS HSBC Bank AS Iktisat Bankasi TAS Interbank Kentbank AS Koçbank AS MNG Bank AS Milli Aydin Bankasi TAS Osmanli Bankasi AS Oyak Bank AS Pamukbank TAS Sekerbank TAS Sitebank Sümerbank AS Tekstil bankasi AS Toprakbank AS Türk Dis Ticaret Bank AS Türk Ekonomi Bankasi
Adabank AS Akbank TAS Alternatif bank AS Anadolubank Arap Türk Bankasi AS Bank Kapital Türk AS Bayindirbank AS Birlesik Türk Körfezbank AS BNP Ak Dresdnerbank AS Demirbank TAS Denizbank AS EGS Bankasi AS Egebank AS Eskisehirbankasi TAS Etibank AS Finans Bank AS HSBC Bank AS Iktisat Bankasi TAS Interbank Kentbank AS Koçbank AS MNG Bank AS Milli Aydin Bankasi TAS Osmanli Bankasi AS Oyak Bank AS Pamukbank TAS Sekerbank TAS Sitebank Sümerbank AS Tekstil bankasi AS Toprakbank AS Türk Dis Ticaret Bank AS Türk Ekonomi Bankasi
XII
indexscore 213.2 -30.1 45.9 -23.8 16.8 -31.4 4 256.8 -12.5 -73.5
Vet = probleembank
Vet = banken die effectief
volgens
opgenomen zijn in het fonds
de index-score 1998
over de periode 1999-2002
Türk Sakura Bank AS Türkish Bank AS Türkiye Garanti Bankasi AS Türkiye Imar Bankasi AS Türkiye Is Bankasi AS Yasarbank AS Vakiflar Bankasi TAO Ulusal Bank TAS Yapi Kredi Bank AS Yurt ve Ticaret Bank AS
Türk Sakura Bank AS Türkish Bank AS Türkiye Garanti Bankasi AS Türkiye Imar Bankasi AS Türkiye Is Bankasi AS Yasarbank AS Vakiflar Bankasi TAO Ulusal Bank TAS Yapi Kredi Bank AS Yurt ve Ticaret Bank AS
XIII