kort
De situatie van de vrouw in Turkije: wet versus traditie Fatma Pehlivan sp.a-senator
Sinds de kemalistische revolutie met ‘de creatie van de nieuwe Turkse mens’ is de officiële geschiedschrijving over de positie van de vrouw in Turkije een vrijwel ononderbroken succesverhaal.1 Het belangrijkste wapenfeit dat steeds wordt aangehaald om het vrouwvriendelijke karakter van de Turkse republiek te onderstrepen, is de toekenning in 1934 van het algemeen vrouwelijk stemrecht en het recht voor vrouwen om zich kandidaat te stellen. Maar deze en andere progressieve wettelijke initiatieven die recentelijk werden doorgevoerd met het oog op de onderhandelingen tot aansluiting bij de EU hebben in de praktijk evenwel niet geleid tot een daadwerkelijke gelijkberechtiging van de Turkse vrouw. Het NGO Forum in het kader van de uitbanning van vrouwendiscriminatie (VN-vrouwenverdrag) is daar ook heel duidelijk over in zijn CEDAW-rapport2 voor Turkije: ‘Despite the positive legal changes, Turkey has not developed any national action plan and improved the implementation for the appropriate use of rights recognized in the laws.’ Het NGO Forum is zelfs de mening toegedaan dat de huidige machthebbers weigerachtig staan ten aanzien van de wettelijke gelijkheid van de vrouw. De Europese Commissie concludeert in haar evaluatierapport 20043 dat een nieuw burgerlijk wetboek en een strafwetboek inderdaad werden aangenomen en dat de regering stappen heeft ondernomen om de wettelijke hervormingen door te voeren. Maar inzake de situatie van de Turkse vrouw komt de commissie evenwel tot een ronduit negatieve conclusie. Er is nog steeds discriminatie en geweld tegen vrouwen en de eremoorden blijven een groot probleem. Samengevat, er is een fundamenteel probleem inzake de correcte toepassing van het
legislatieve werk, dat op zich baanbrekend mag worden genoemd. Een aantal obstakels beletten evenwel tot op vandaag de daadwerkelijke implementatie van de vele wettelijke initiatieven die de gelijkheid van de vrouw beogen. Het gaat onder meer over de tradities, gewoontes en religieuze ‘interpretaties’, de patriarchale familiestructuur, de stereotiepe rolpatronen en de economische afhankelijkheid. In deze bijdrage wil ik achtereenvolgens wat dieper ingaan op zes thema’s, die het voorwerp waren van kritische analyse door het NGO Forum in zijn zogenaamd Shadow Report, namelijk het gelijkheidsprincipe, de politieke participatie, huwelijk, familiale relaties en rolpatronen, geweld tegen vrouwen, onderwijs en educatie, en tewerkstelling. Gelijkheidsprincipe
Het gewijzigde artikel 10 van de Grondwet legt sinds verleden jaar de gelijkheid tussen man en vrouw grondwettelijk vast en bepaalt dat de staat verantwoordelijk is voor de naleving ervan. Het burgerlijk wetboek en strafwetboek werden respectievelijk in 2001 en 2004 geamendeerd met tal van bepalingen die de rechten van de vrouw wettelijk verankeren en haar fysieke en psychische integriteit beschermen. Tot daar het goede nieuws. De werkelijkheid laat echter een ander beeld zien van discriminatie, ongeletterdheid en familiaal geweld, vooral in oostelijk en zuidoostelijk Anatolië. In de praktijk blijkt immers een nogal grote kloof te blijven bestaan tussen de wet enerzijds en de implementatie anderzijds. Dit heeft verschillende oorzaken. Het Regular Report van de Europese Commissie vermeldt dat de wet ter oprichting van het ‘Directoraat-Generaal voor het Statuut en de Problemen van de Vrouwen’ nog steeds niet is aanvaard. Deze dienst is nochtans sinds
Samenleving en politiek, jg. 12/2005 nr. 6
47
kort
meer dan tien jaar werkzaam en het ontbreken van een wettelijk kader legt een duidelijke hypotheek op de werking ervan. Het NGO Forum van zijn kant wijst op het ontbreken van nationale actieplannen voor de toepassing van de wettelijke maatregelen, onder meer door het opzetten van langlopende educatieve programma’s die een mentaliteitsverandering beogen bij de bredere bevolking. Daarnaast ontbreekt het de justitiële kaders (rechters, procureurs, advocaten) aan de broodnodige kadervorming om de vele nieuwe wettelijke bepalingen te interpreteren en adequaat toe te passen en om zo een nieuwe jurisprudentie op te bouwen. Dit is ook het geval voor de politiediensten die bijvoorbeeld een sleutelrol te spelen hebben in de implementatie van de wet ter bescherming van de familie, maar daar blijkbaar niet in slagen. Daartegenover stellen de officiële instanties4 dat in alle provincies en districten van het land ‘Raden voor de Mensenrechten’ werden opgericht met verregaande bevoegdheden, als belangrijke instrumenten ter bestrijding van het geweld tegen vrouwen. Ze verwijzen ook naar trainingen voor veiligheidsdiensten, welzijnswerkers en andere beambten enerzijds en educatieve programma’s voor vrouwen en meisjes over hun legale rechten en maatregelen tegen het geweld op vrouwen. Daarmee is de lijst van ondersteunende maatregelen van overheidswege niet af. Wat opvalt is dat er tegenstrijdige geluiden te horen zijn van de overheid met haar succesverhaal aan de ene kant en het NGO Forum met een verregaande kritiek en de Europese Commissie met tal van kritische opmerkingen aan de andere kant. Op haar beurt vindt de Women for Women’s Human Rights (WWHR)5 dat de nieuwe strafwet fundamenteel is aangepast geworden als het resultaat van haar intensieve driejarige campagne (2002 - 2004) (Summary Outcome Report, WWHR). De WWHR gewaagt dan ook van een grote
48
Samenleving en politiek, jg. 12/2005 nr. 6
stap vooruit met niettemin toch nog zes resterende knelpunten. Het meest vernieuwende aspect van de aangepaste wet is wellicht de perceptie van de vrouw als een ‘autonoom individu’ en niet langer als ‘lid van een gemeenschap’. Deze laatste hoedanigheid was immers de uitdrukking van de patriarchale notie dat het vrouwelijk lichaam en seksualiteit toebehoorden aan de familie of de gemeenschap. Deze fundamenteel vernieuwende kijk op de integriteit van de vrouw zou op termijn van grote betekenis moeten zijn in de bestrijding van onder meer het nog steeds hardnekkige fenomeen van de ‘eremoord’. Politieke participatie
Na 72 jaar algemeen stemrecht voor vrouwen hebben deze nog steeds een grote achterstand in te halen in het aantal parlementairen, regeringsleden, gouverneurs en burgemeesters. De cijfers spreken voor zich. Bij de parlementsverkiezingen in 2002 waren slechts 24 vrouwelijke parlementsleden (4,36%) verkozen op een totaal van 550. Slechts één vrouwelijke minister maakt deel uit van de regering en dan nog met vrouwenaangelegenheden als enige bevoegdheid. Bij de lokale verkiezingen in 2004 waren de resultaten beduidend slechter: 19 vrouwelijke burgemeesters op een totaal van 3.216 (0,6%), 864 vrouwelijke gemeenteraadsleden op een totaal van 34.477 (2,5%) en 54 vrouwelijke provincieraadsleden op een totaal van 3.184 (1,7%). Mannen hebben dus duidelijk het overwicht in de democratische beslissingsstructuren van de Turkse republiek. Op korte termijn zal er, vrees ik, weinig of niets veranderen. Er wordt bijvoorbeeld absoluut geen werk gemaakt van quota om een minimum vrouwenvertegenwoordiging in de politieke structuren te garanderen. Daartegenover staat dat sommige politieke partijen de 10%-norm hanteren voor de vertegenwoordiging van
vrouwelijke politici in de partijorganen. Deze norm vertaalt zich dan wel niet in de samenstelling van de verkiezingslijsten. De politieke partijen zijn dan ook niet geneigd om rekening te houden met de eisen van de vrouwenorganisaties, onder meer de eis voor een verplichte aanwezigheid in politieke organen van beide geslachten volgens de 30%-regel. Huwelijk, familiale relaties en rolpatronen
Met het nieuw burgerlijk wetboek, dat van kracht is sinds 1 januari 2002, werd de zelfstandigheid en de positie van de vrouw binnen zowel het huwelijk als de maatschappij verstevigd. De minimumleeftijd om te huwen werd gebracht op 18 jaar (voordien was dit 17 jaar voor jongens en 15 jaar voor meisjes). Binnen het huwelijk zijn man en vrouw gelijk. Een van de belangrijkste wijzigingen is de gemeenschappelijke aanwinst van goederen binnen het huwelijk als nieuwe standaard. Een minpunt daarbij is echter dat de wet geen terugwerkende kracht heeft en de nieuwe standaard niet van toepassing is voor reeds gehuwde vrouwen, aldus volgens het NGO Forum 11 miljoen vrouwen in de kou latend. De wettelijke gelijkheid tussen man en vrouw is slechts een eerste, maar noodzakelijke stap in een proces van mentaliteitsverandering dat wellicht nog een paar generaties werk zal vragen, meer bepaald in oostelijk en zuidoostelijk Anatolië, waar feodale sociale structuren overheersend zijn, gelegitimeerd door eeuwenlange traditie en religie. De ondergeschikte positie van vrouwen en meisjes ten aanzien van mannen en jongens blijft het rolmodel. Zelfs in de grote steden, waar het kerngezin het dominante gezinstype geworden is, blijven patriarchale denkpatronen en gewoontes een hardnekkig bestaan leiden. Het burgerlijk huwelijk biedt de vrouw een beschermend kader. In het patriarchale fami-
liemodel wordt deze bescherming omzeild in 53% (cijfer van 2001) van de gevallen door het koppel eenvoudigweg officieel niet te laten huwen. Er wordt in hoge mate nog steeds (niet officieel dus) gehuwd op jonge tot zeer jonge leeftijd.6 Aangezien vele koppels burgerlijk niet officieel gehuwd zijn, kan er ook geen sprake zijn van een scheiding waarbij de rechten van de vrouw zijn gegarandeerd. Ongeletterdheid en economische afhankelijkheid doen de rest. Dit alles maakt de vrouw nagenoeg volledig afhankelijk van de grootfamilie waarbinnen zij gehuwd is. Een vooruitstrevende wetgeving, hoe goed ook bedoeld, verandert daar vandaag weinig of niets aan. Begeleidende maatregelen in het kader van permanente educatie zullen noodzakelijk blijken om op termijn emancipatorische effecten teweeg te brengen. Geweld tegen vrouwen
In het Shadow Report wordt geweld tegen vrouwen breed gedefinieerd en geïllustreerd met een lange lijst van soms ontstellende gewelddaden tegen vrouwen: eremoord, polygamie, sterilisatie, gedwongen huwelijk, verkrachting, opsluiting zonder eten, verbod om met de schoonvader of andere mannen binnen de familie te praten, enzovoort. De driejarige campagne van de WWHR heeft in hoge mate gescoord bij het amenderen van de nieuwe strafwet voor de bescherming van de lichamelijke en seksuele integriteit van de vrouw. De belangrijkste verwezenlijking is, zoals reeds gezegd, de gewijzigde opvatting dat seksuele misdaden in de nieuwe strafwet geklasseerd worden onder het label van misdaden tegen individuen/seksuele integriteit i.p.v. misdaden tegen de maatschappij/familie. De vrouw wordt daarmee, althans wettelijk, baas over haar eigen lichaam. Andere belangrijke wijzigingen zijn onder meer: verkrachting binnen het huwelijk wordt strafbaar, wat niet het geval was in
Samenleving en politiek, jg. 12/2005 nr. 6
49
kort
de oude wetgeving; de strafvermindering voor moord op een buitenechtelijk kind wordt afgeschaft; patriarchale, waardegeladen begrippen zoals kuisheid, eer, fatsoen en schande zijn verwijderd; seksuele pesterijen op het werk worden strafbaar; de notie dat verkrachting en seksueel misbruik van kinderen zou kunnen gebeurd zijn met de instemming van het slachtoffer is verwijderd; verkrachting en ontvoering van een maagd of gehuwde vrouw als bezwarende feiten zijn weggevallen. De nieuwe strafwet maakt niet langer onderscheid tussen een maagd of niet-maagd, een gehuwde of ongehuwde vrouw; moord volgens gewoonterecht7 is in de nieuwe code een misdaad onder bezwarende omstandigheden geworden; strafvermindering voor verkrachters of ontvoerders die achteraf, om de eer van vrouw te redden, hun slachtoffer huwden, is verwijderd uit het strafwetboek. Er blijven zoals gezegd een zestal knelpunten over, waar de wetgever niet aan toe gekomen is om de strafwet volgens de verzuchtingen van de WWHR aan te passen, onder meer het probleem van de eremoorden en de praktijk van de maagdelijkheidstest. De recent opgerichte rechtbanken voor familiale kwesties zijn onvoldoende uitgerust in mensen en middelen om efficiënt te kunnen optreden en recht te spreken. Vrouwen die recht vragen zijn bovendien onvoldoende beschermd, omdat er geen zittingen achter gesloten deuren kunnen plaatshebben. Het zou onjuist zijn om het probleem van het geweld tegen vrouwen enkel en alleen in het oosten en zuidoosten van Anatolië te situeren. Uiteraard worden ook in het westen van het land gewelddaden gepleegd op vrouwen en dat in alle lagen van de bevolking. Uit onderzoekgegevens van 1998 blijkt dat 23% van de vrouwen uit de hogere middenklasse geconfronteerd geweest is met geweld. Echt verontrustend is evenwel dat niet minder dan
50
Samenleving en politiek, jg. 12/2005 nr. 6
63% van jonge vrouwen tussen de leeftijd van 15 tot 19 jaar huishoudelijk geweld goedpraatten.8 Vrouwen die geconfronteerd werden met geweld of met dreigingen tot geweld kunnen terecht in de acht9 opvangtehuizen die Turkije momenteel rijk is. Bovendien zijn alle acht gevestigd ten westen van Ankara. Er is dus geen enkel opvangtehuis te bekennen in het oosten en zuidoosten, waar de problemen het grootst zijn. Volgens de gemeentewet van 9 juli 2004 moeten gemeenten met meer dan 50.000 inwoners een opvangtehuis oprichten. De vrouwenbeweging eist onverminderd de oprichting van jaarlijks minstens drie opvangtehuizen. Dat er slechts een fractie van vrouwen die met een of andere vorm van geweld te maken hebben, geholpen worden, blijkt uit de cijfergegevens. In de periode 1995-2002 werden in totaal 3.139 vrouwen en 2.609 kinderen opgevangen en 541 vrouwen werden aan een job geholpen. Onderwijs en educatie
De cijfers in het Shadow Report spreken voor zich: in 2000 was nog steeds 19,4% van de Turkse vrouwen ongeletterd. Dit cijfer liep op tot 39% in oostelijk en zuidoostelijk Anatolië. Nog volgens hetzelfde rapport kunnen ongeveer 1,5 miljoen kinderen, waaronder een meerderheid meisjes, geen lagere school volgen. In het middelbaar onderwijs liggen de percentages op 74,3 voor de jongens en 57,2 voor de meisjes. Het gebrek aan motivatie en traditionele culturele waarden worden officieel als redenen voor de lage deelname aan het onderwijs aangehaald. De echte redenen van de grote uitval van meisjes zijn eerder te zoeken bij het thuishouden als hulp in het huishouden, meisjes op schoolleeftijd die reeds gehuwd zijn en het niet bestaan van geboorteaktes. Dat alles ondanks het feit dat in 1858 de eerste middelbare school voor meisjes werd opgericht, in 1869 meisjes bij wet wer-
den toegelaten tot het lager onderwijs, vanaf 1914 hoger onderwijs voor meisjes werd georganiseerd en in 1924 het onderwijs aan de invloed van de religie werd onttrokken. De discrepantie tussen jongens en meisjes zet zich voort in het hoger onderwijs met 29,7% meisjes en 39,9% jongens. Studiebeurzen en andere stimuli gaan dan ook voor 74% naar jongens. Opmerkelijk is dat, niettegenstaande de meisjes lager scoren in de doorstroming naar het hoger onderwijs, vrouwen 33% uitmaken van het academisch personeel en 29% van het docentenkorps. Naast verdere wettelijke maatregelen, is er vooral een nood aan alfabetisering- en sensibiliseringcampagnes. Dat er ondanks de mentale weerstanden vooruitgang wordt geboekt, bewijst het project ‘Kom op, meisjes naar school’ van het Ministerie van Onderwijs. In 2004 steeg het aantal inschrijvingen in het lager onderwijs met liefst 20%.10 Het is vooral de weerstand bij de mannen die moet worden overwonnen. Ze moeten overtuigd worden van het nut van onderwijs voor hun dochters. Tewerkstelling
Met de nieuwe arbeidswet van 2003 en bijkomende wetswijzigingen in 2004 werd een aantal beschermende reguleringen voor de werkende vrouw ingevoerd. Dit betrof voorschriften inzake werktijd, overuren, zwangerschap en borstvoeding, nachtwerk, enzovoort. Daarmee is zowat alles gezegd, want ook hier laat een effectieve implementatie het om diverse redenen afweten. Het NGO Forum verwijt de overheid haar aarzelende, conservatieve houding om de discriminatie van de vrouw effectief te bestrijden. Zij ondervindt inderdaad nog tal van discriminaties bij het solliciteren naar en het uitoefenen van een beroep. In de landbouwsector11 zijn de vrouwen bijzonder kwetsbaar. Hierna volgen enkele voorbeelden van de problemen die vrouwen
ondervinden op de arbeidsmarkt. Sinds 1996 hoeft de vrouw geen formele toelating meer te krijgen van haar echtgenoot om te mogen werken. De traditie en het machtsoverwicht van het gezinshoofd maken nog steeds dat vele vrouwen afhankelijk blijven van de goedkeuring door hun echtgenoot. De zorg voor het huishouden rust vrijwel uitsluitend op de schouders van de vrouw, waarbij meer dan eens de zorg voor kinderen en echtgenoot als een religieuze plicht wordt voorgehouden. Het gebeurt ook nog regelmatig dat mannen, omwille van hun eergevoel, aan hun vrouwen verbieden om samen met mannen op de werkvloer te staan. Een aantal overwegend technische beroepen blijft exclusief voorbehouden aan mannen. In de bankwereld is het gebruikelijk dat vrouwen bij hun aanwerving verplicht worden om zich schriftelijk te engageren de eerste twee jaar geen kinderen te krijgen. Het principe van ‘gelijk loon voor gelijk werk’ is verre van algemeen aanvaard en toegepast. Carrièrekansen worden bemoeilijkt. Bij de economische crisissen van 1994 en 2001 werden de vrouwen als eersten massaal ontslagen, waarna zij terechtkwamen in circuits van onderbetaald en onbeschermd zwartwerk. Een apart probleem stelt zich bij kleinschalige (familiale) ondernemingen. Deze bedrijfjes zijn overwegend geregistreerd op naam van het gezinshoofd. De echtgenote werkt er meestal zonder enige vorm van eigen inkomen. Maar wanneer de zaak eenmaal rendabel wordt, werft de man personeel aan en stuurt hij zijn echtgenote opnieuw naar de haard. Vrouwen die zelfstandig een zaak willen opstarten, krijgen het extra moeilijk omwille van het gebrek aan eigen inkomen of bezittingen, waardoor zij zeer moeilijk of geen leningen bij de banken kunnen krijgen. In de agrarische sector vormen de vrouwen een meerderheid met 85 tot 90% van de onbetaalde werkkrachten binnen de fa-
Samenleving en politiek, jg. 12/2005 nr. 6
51
kort
miliebedrijven, alsook bij de groep van de seizoenarbeiders. Vrouwelijke olijfplukkers verdienen de helft van hun mannelijke collega’s. Het mag duidelijk zijn dat al deze vrouwen economisch totaal afhankelijk zijn van echtgenoot en familie. Conclusies
Waarnemers en betrokken partijen zijn het er vrijwel unaniem over eens dat de Turkse overheid de laatste jaren enorme inspanningen heeft geleverd met het invoeren van fundamentele hervormingen in de wetgeving. Ten eerste met de grondwettelijke verankering van het gelijkheidsprincipe en ten tweede met tal van aanpassingen aan de strafwet, het burgerlijk recht en de arbeidswetgeving. Dit is een noodzakelijke, maar geen voldoende stap gebleken om op korte termijn de maatschappelijk evenwaardige positie van de Turkse vrouw in de praktijk reeds te kunnen garanderen. Het formele wettelijke kader is wel aangepast, maar de noodzakelijke mentaliteitsverandering bij grote delen van de bevolking is vooralsnog niet gevolgd. Dit wordt een werk van lange adem dat slechts kans op slagen heeft als met de morele, financiële en logistieke steun van de Europese Unie een vertrouwensrelatie kan groeien tussen de overheid en de ngo’s in de gezamenlijke strijd tegen de eerder genoemde obstakels van tradities en gewoontes, patriarchale familiestructuren en stereotiepe rolpatronen. In dat opzicht moet de Turkse samenleving heropgebouwd worden. Noten 1/ Bakker R. e.a., Geschiedenis van Turkije, Uitg. Van Halewijck, Leuven, 1997 2/ The Executive Committee for NGO Forum on CEDAW-Turkey, Shadow Report on the 4th and 5th Combined Periodic Country
52
Samenleving en politiek, jg. 12/2005 nr. 6
Report for Turkey, November 2004. 3/ Commission of the European Communities, 2004, Regular Report on Turkey’s Progress Towards Accession, 6 October 2004. 4/ UKGY-I, November 2004. 5/ De Women for Women’s Human Rights (WWHR) is een autonome niet-gouvernementele organisatie, opgericht in 1993 in Turkije en internationaal erkend. In 1995 heeft de WWHR een educatief progamma opgestart aangaande de mensenrechten voor de Turkse vrouw. Het programma loopt nog steeds, verspreid over heel Turkije, en heeft in de voorbije 10 jaar meer dan 3.500 vrouwen bereikt. 6/ In de voorbije zes jaar werd in deze regio een onderzoek gevoerd naar de diverse aspecten van de positie van de vrouw: 16,09% was (niet officieel) gehuwd op 10 tot 14-jarige leeftijd, terwijl 64,69% dit was op 15 tot 19-jarige leeftijd. De kinderen werden in de meeste gevallen geregistreerd als kinderen van de schoonmoeder. 40,97% van de vrouwen verklaarde dat er sprake was geweest van een gedwongen huwelijk met een bloedverwant, bijvoorbeeld een neef. 7/ Moord volgens gewoonterecht is slechts een bepaalde vorm van eremoord. 8/ Voordracht van Anne-Brigitte Albrectsen op de hearing van het Europese Parlement, Brussel, 16 maart 2005. 9/ Dit cijfer komt uit het Shadow Report. In de voordracht van Anne-Brigitte Albrectsen was daarentegen sprake van 13 officiële opvangtehuizen. 10/Nochtans is er een wettelijke leerplicht tot de leeftijd van 14 jaar met vijf jaar lager onderwijs gevolgd door drie jaar middelbaar onderwijs. 11/Agrarische bedrijven met minder dan 50 werknemers vallen niet onder de nieuwe arbeidswet.