Handreiking sociaal woningbrandrisicoprofiel
Het maken van een sociaal woningbrandrisicoprofiel en effectief communiceren met je doelgroep
1
2
Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting
p. 5 p. 6
Inleiding I Aanleiding II Doelstelling III Inkadering
p. 9 p. 10 p. 12
Deel 1: Het opstellen van een sociaal woningbrandrisicoprofiel 1.1 Inleiding 1.2 Alvorens je begint: wat heb je nodig? 1.3 Het stappenplan voor het opstellen van een woningbrandrisicoprofiel Stap 1: Inventarisatie gegevens woningbranden Stap 2: Inventarisatie gegevens brandoorzaken Stap 3: Verzamelen van en koppeling met sociaal-demografische kenmerken Stap 4: Analyse en interpretatie resultaten: bepalen doelgroepen Stap 5: Visualiseren door middel van een sociaal woningbrandrisicokaart 1.4 Beheer en herijking
p. 19 p. 19 p. 21 p. 21 p. 23 p. 27 p. 35 p. 41 p. 41
Deel 2: Doelgroepgericht communiceren op basis van het sociaal woningbrandrisicoprofiel 2.1 Inleiding 2.2 Ontwikkelen van een communicatiestrategie in vijf stappen: Stap 1: Leer de doelgroep kennen Stap 2: Stel de communicatiedoelstellingen vast Stap 3: Bepaal de kernboodschap per doelgroep Stap 4: Bepaal de acties: middelen en kanalen Stap 5: Evalueer en stel bij
p. 46 p. 49 p. 50 p. 53 p. 57 p. 58 p. 65
Praktijkvoorbeelden
p. 66
Ter afsluiting
p. 71
Bijlage 1: E nkele verwijzingen naar internationale literatuur over de relatie tussen bewonerskenmerken en het risico op (woning)brand
p. 72
Voorwoord Beste lezer, Voor u ligt de handreiking ‘sociaal woningbrandrisicoprofiel en communiceren met risicodoelgroepen’. De handreiking is het resultaat van een meerjarig project bij Brandweer Amsterdam-Amstelland, gericht op het in beeld brengen van de zogenaamde risicohuishoudens binnen onze regio: wie zijn ze, waarom zijn ze een risicohuishouden en hoe kunnen we hen helpen om het risico op woningbrand te beperken? Ik vind dit zeer relevante vragen. Woningbrand beslaat een belangrijk deel van ons werk en de impact voor burgers in termen van letsel en schade is groot. Niet voor niets hebben we in de landelijke Strategische Reis het voorkomen van (woning)brand als speerpunt benoemd. Deze handreiking is geschreven om u deelgenoot te maken van onze ervaringen binnen dit meerjarige project: hoe hebben wij het aangepakt, wat waren de resultaten en wat hebben wij geleerd? In de regio Amsterdam-Amstelland hebben we nu, voor de stad Amsterdam, in beeld wie onze risicohuishoudens zijn en hoe wij hen kunnen benaderen. Deze kennis nemen we mee bij het bepalen van de risico’s in het regionaal brandrisicoprofiel en de projecten op het terrein van Brandveilig Leven. De praktijkwaarde van het sociaal woningbrandrisicoprofiel laat zich dus nu al gelden. De eerste resultaten zijn bemoedigend. Onze risicohuishoudens zijn niet vanzelfsprekend de uwe. Als u wilt weten wie in uw verzorgingsgebied de risicohuishoudens zijn, waar zij wonen en hoe u deze kunt benaderen, dan kunnen de stappen in deze handreiking u helpen om dit op een goede manier in beeld te brengen. Maar na het lezen van deze handreiking bent u er nog niet. Dit is geen receptenboek: er bestaat geen standaardwerkwijze voor het opstellen van een sociaal woningbrandrisicoprofiel noch het communiceren met risicodoelgroepen. Creativiteit, analyse en toewijding van onderzoekers én de vakmensen op straat zijn nodig om van doelgroepgerichte preventie een succes te maken. Commitment vanuit de korpsleiding of directie is daarbij cruciaal. Daarmee wil ik u niet waarschuwen of ontmoedigen, maar juist enthousiasmeren om met het sociaal woningbrandrisicoprofiel aan de slag te gaan. Het proces dat wij doorlopen hebben, was namelijk uitermate inspirerend en motiverend. We hopen dit met deze handreiking ook over te brengen op u! Het maken van de handreiking was niet mogelijk geweest zonder subsidie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het ministerie heeft ons uitstekend ondersteund en een woord van dank is dan ook op zijn plaats. Dit woord van dank geldt ook voor de begeleidingscommissie, met wie wij hebben kunnen spiegelen tijdens het totstandkomingsproces van de handreiking. Brandweer Amsterdam-Amstelland maakt onderdeel uit van Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland.
Ik kijk uit naar uw leerervaringen en de inzichten die uit uw sociaal woningbrandrisicoprofiel naar voren komen. Ik hoop dat we deze in de toekomst kunnen bundelen en delen zodat we, als brandweerkorpsen in Nederland nog beter worden in het voorkomen van woningbrand. Hierbij doen wij alvast een eerste aanzet. IJle Stelstra Sectormanager Expertise en Regie Brandweer Amsterdam-Amstelland
5
Samenvatting Als brandweer communiceren we steeds meer met burgers over woningbrandveiligheid. We delen onze kennis en ervaring over woningbrandveiligheid met hen zodat zij weten welke brandveiligheidsrisico’s er zijn en hoe zij zelf die risico’s kunnen wegnemen of beperken. Maar welke burgers hebben het meeste baat bij onze kennis en ervaring? En hoe brengen we de informatie zo goed mogelijk over het voetlicht? Vaak hebben we intuïtief wel een antwoord op deze vragen, maar ontbreekt het ‘harde bewijs’: namelijk de op feitelijke informatie gebaseerde inzichten over de samenhang tussen kenmerken van huishoudens en de frequentie van woningbrand. De handreiking legt stap voor stap uit hoe je een sociaal woningbrandrisicoprofiel maakt. Dit profiel geeft weer welke kenmerken van bewoners samenhangen met een verhoogde (of verlaagde) kans op woningbrand en vormt daarmee een belangrijke aanvulling op het regionale brandrisicoprofiel. Ook wordt in deze handreiking uitgelegd hoe het sociaal woningbrandrisicoprofiel gebruikt kan worden bij het gericht communiceren met specifieke doelgroepen over woningbrandveiligheid.
Deel 1: Het opstellen van een sociaal woningbrandrisicoprofiel In het buitenland zijn aanwijzingen gevonden dat de kans op een woningbrand niet voor iedereen gelijk is. Anders gezegd, sommige burgers hebben een grotere kans op een brand in hun woning dan andere burgers. De vraag welke groepen burgers dit zijn en waar dit verschil door veroorzaakt wordt, ligt aan de basis van het sociaal woningbrandrisicoprofiel. Een sociaal woningbrandrisicoprofiel koppelt sociaal-demografische kenmerken (zoals geslacht, leeftijd, huishoudsamenstelling enzovoorts) van huishoudens in het verzorgingsgebied aan de woningbranden over een bepaalde periode. Dit geeft zicht op waar en bij wie woningbranden plaatsvinden en of er sprake is van een lage, gemiddelde of verhoogde kans op woningbrand. Afhankelijk van de beschikbaarheid van gegevens over brandoorzaken en de effecten van woningbrand, geeft het sociaal woningbrandrisicoprofiel niet alleen inzicht in de relatie tussen brandoorzaken en de kenmerken van bewoners, maar laat ook de samenhang zien tussen bewonerskenmerken en de effecten van woningbrand (in termen van aantal slachtoffers, aard van de letsels en materiele schade). Aan de hand van ervaringen, opgedaan bij het ontwikkelen van het sociaal woningbrandrisicoprofiel voor de gemeente Amsterdam, legt deze handreiking uit hoe je een sociaal woningbrandrisicoprofiel opstelt en wat de overwegingen hierbij kunnen zijn. Ook wordt een stappenplan, inclusief tips en adviezen, gepresenteerd. Met dit stappenplan kun je zelf aan de slag om voor jouw verzorgingsgebied te achterhalen welke groepen burgers een verhoogde kans op woningbrand hebben, waar zij wonen en, bij beschikbaarheid aan gegevens over brandoorzaken, ook in hoeverre de brandoorzaken gerelateerd zijn aan bepaalde groepen burgers in jouw verzorgingsgebied. Het maken van een sociaal woningbrandrisicoprofiel is niet simpel een kwestie van een recept volgen. Het stappenplan is generiek van aard maar ieder brandweerkorps is uniek. Op niet alle korpsspecifieke problemen biedt deze handreiking kant-en-klare oplossingen. Het ontwikkelen van een sociaal woningbrandrisicoprofiel is een creatief en continu proces waaraan het stappenplan in deze handreiking richting kan geven.
7 Deel 2: Doelgroepgerichte communicatie gebaseerd op het sociaal woningbrandrisicoprofiel Vanuit onze kennis en ervaringen weten wij als brandweer dat woningbrand een enorme impact kan hebben op het leven van mensen. Daarom zijn wij als brandweer zo gemotiveerd om bewoners proberen te bewegen de risico’s op woningbrand zoveel mogelijk te beperken. De brandweer komt wanneer er brand is. Maar de brandweer kan geen brand voorkomen, ontdekt geen branden en is niet degene die melding maakt van brand. Daar ligt in de eerste plaats een rol voor de bewoners zelf. In Nederland hebben we geregeld dat bewoners grotendeels zelf bepalen in hoeverre zij maatregelen treffen (en in welke mate) om het risico op brand in de woning te beperken. Wij als brandweer doen ons best om bewoners te informeren over brandrisico’s en wat zij kunnen doen als het onverhoopt mis gaat. Het sociaal woningbrandrisicoprofiel kan aanleiding geven om de communicatie over woningbrandveiligheid af te stemmen op groepen huishoudens die, binnen het verzorgingsgebied, een hogere kans hebben op woningbrand. Dit noemen we doelgroepgerichte communicatie. Door met onze communicatieactiviteiten zo gericht mogelijk aan te sluiten bij de leefwereld en behoeften van doelgroepen, verhogen wij de kans dat onze boodschap over woningbrandrisico’s ontvangen en begrepen wordt. Hierdoor stellen wij bewoners in staat om zelf een afweging te maken over de maatregelen die ze willen treffen (bijvoorbeeld het ophangen van een rookmelder, het uitzetten van (stand-by) apparatuur, het veiliger gebruik van stekkerdozen, de aanschaf van een blusdeken enzovoorts) om het risico op woningbrand te beperken. Op die manier geven wij invulling aan onze ambitie en wettelijke taak om het aantal woningbranden en de gevolgen ervan te beperken. Zonder dat we de eigen verantwoordelijkheid van bewoners overnemen. Deel 2 van de handreiking helpt bij het verkrijgen van inzicht in de doelgroepen binnen het verzorgingsgebied en bij het maken van keuzes met betrekking tot de boodschappen en middelen die ingezet kunnen worden bij de communicatie met verschillende doelgroepen. Stap voor stap wordt uitgelegd welke activiteiten ondernomen kunnen worden om inzicht te krijgen in de risicodoelgroepen en welke overwegingen een rol kunnen spelen bij het bepalen van de kernboodschap en middelen. Deze stappen worden geïllustreerd aan de hand van denkbeeldige- en praktijkvoorbeelden. Ook wanneer er geen woningbrandrisicoprofiel gemaakt is, kan dit stappenplan helpen bij het geven van vorm en inhoud aan het doelgroepgericht communiceren.
Voor wie is deze handreiking? De handreiking is geschreven voor medewerkers van brandweerkorpsen en veiligheidsregio’s, die: – zich bezighouden met (onder meer) brandveilig leven, het brandrisicoprofiel en/of publiekscommunicatie. – vinden dat het belangrijk is om op basis van cijfers en feiten inzicht te krijgen in de relatie tussen de kans op woningbrand en kenmerken van bewoners; – willen weten waar huishoudens met een lage, hoge en gemiddelde kans op een woningbrand wonen in het verzorgingsgebied; – op een effectieve en efficiënte manier willen communiceren met de doelgroepen uit het sociaal woningbrandrisicoprofiel over woningbrandveiligheid.
8
Inleiding Leeswijzer
I. Aanleiding
De handreiking bestaat uit twee stappenplannen die geïllustreerd worden met praktijkvoorbeelden uit AmsterdamAmstelland. De bijbehorende praktijkvoorbeelden presenteren we steeds in blauwe kaders.
In het strategische visiedocument De Brandweer Over Morgen uit 2010 spraken de brandweerkorpsen in Nederland de ambitie uit om meer in te zetten op het voorkomen van woningbrand, en zo het aantal woningbranden, slachtoffers en schade te verminderen. In 2010 vonden in heel Nederland meer dan 5000 woningbranden plaats. Meer dan de helft (35) van de dodelijke slachtoffers bij brand viel bij woningbranden. Ook raakten in dat jaar 561 personen bij een woningbrand (ernstig) gewond. De totale schade door woningbrand bedroeg in 2010 57.6 miljoen euro.
Voor de leesbaarheid hebben we als redactie gekozen voor de we- en je-vorm. De handreiking is geschreven in de jevorm. In de praktijkvoorbeelden, wanneer het Amsterdam-Amstelland betreft, spreken we steeds in de we-vorm.
Burgers zijn in Nederland zelf verantwoordelijk voor het voorkomen van (woning)brand (zie kader). Maar ook de brandweer heeft volgens de wet een taak bij het voorkomen van woningbrand. Er is daarmee sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid, waarbij het primaat bij de burger ligt. De brandweer ziet voor zichzelf een rol weggelegd in het ondersteunen van burgers bij het voorkomen van woningbrand en het beperken van de gevolgen ervan. De brandweer is tenslotte expert op het gebied van brandveiligheid. Om adequaat invulling te kunnen geven aan deze rol is het belangrijk om inzicht te hebben in welke vorm en mate van ondersteuning burgers behoefte hebben. Zeker gezien de ambitie, uitgesproken in De Brandweer Over Morgen, om meer en vooral slimmer in te zetten op het voorkomen van (woning)brand.
Artikel 3 Wet veiligheidsregio’s ‘Tot de brandweerzorg behoort: het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt.’
Memorie van toelichting artikel 3 Wet veiligheidsregio’s ‘Met de begrippen voorkomen en beperken wordt onder meer gedoeld op de zorg van het college van burgemeester en wethouders om bij de in specifieke wetgeving geregelde verlening van vergunningen en de handhaving van de naleving ervan aspecten van brandveiligheid en brandpreventie mee te wegen.’
Nota van toelichting hoofdstuk 3. Besluit veiligheidsregio’s ‘De burger is zelf primair verantwoordelijk voor het voorkomen van brand. Een juiste aansluiting van brandgevaarlijke installaties en apparaten en het aanbrengen van rookmelders en brandmeldinstallaties is geen verantwoordelijkheid van de overheid. Het bestuur van de veiligheidsregio kan hierin adviseren doch kan deze verantwoordelijkheid niet overnemen. De normen in dit besluit hebben niet de strekking burgers te beschermen tegen vermogensschade.’
De Brandweer over morgen ‘De kern van de nieuwe doctrine is: de brandweer stimuleert het brandveiligheidsbewustzijn en de eigen verantwoordelijkheid. Daar zal de brandweer de komende jaren ook stevig op inzetten.’
9
10
11 De afgelopen jaren zijn in verschillende buitenlandse onderzoeken aanwijzingen gevonden dat woningbrand niet iedere burger in gelijke mate treft. Met name huishoudens uit lagere sociale klassen lijken vaker dan gemiddeld door een woningbrand te worden getroffen. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat sommige groepen in de samenleving vaker door een woningbrand overlijden. Onderzoek van het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (NIFV) laat zien dat een beduidend deel van fatale woningbranden plaatsvond bij ouderen en personen die niet of beperkt zelfstandig mobiel waren. Kortom, zowel de kans op woningbrand als de gevolgen ervan lijken niet voor alle groepen burgers in de samenleving hetzelfde te zijn. Dit inzicht is om twee redenen relevant voor de brandweer. In de eerste plaats kan het aanleiding zijn om bepaalde groepen burgers extra te stimuleren maatregelen te treffen om hun woningbrandveiligheid te vergroten, bijvoorbeeld door het geven van doelgroepgerichte voorlichting. Hoewel er binnen brandweerkorpsen wel ideeën bestaan over wie risicohuishoudens zijn en waar zij wonen, ontbreekt veelal het ‘harde bewijs’ dat een dergelijke doelgroepaanpak legitimeert. In de tweede plaats kan dit inzicht een waardevolle aanvulling zijn op het regionale brandrisicoprofiel dat de veiligheidsregio’s volgens de Wet veiligheidsregio’s verplicht zijn te maken. Het regionale brandrisicoprofiel baseert de brandveiligheidsrisico’s namelijk hoofdzakelijk op basis van de fysieke aard van de bebouwing en de omgeving. In samenhang met het sociaal woningbrandrisicoprofiel kan met het regionale brandrisicoprofiel beter worden bepaald hoe de brandweer het brandrisico kan beperken. De handreiking is geschreven om brandweerkorpsen te helpen om op basis van feiten en cijfers inzicht te krijgen in waar en bij wie woningbranden plaatsvinden. Door gegevens over de aard en locatie van incidenten in een gebied te koppelen aan gegevens over de huishoudens in dat gebied, kan bekeken worden in hoeverre er samenhang is tussen huishoudkenmerken en het aantal woningbranden en (voor zover beschikbaar) de oorzaken daarvan. Deze gegevens samen vormen een sociaal woningbrandrisicoprofiel: een weergave van de huishoudens in een bepaald gebied en de kans op woningbrand (zie ook kader ‘Kans versus effect).
II. Doelstelling De handreiking is in de eerste plaats bedoeld om brandweerkorpsen te helpen bij het maken van een sociaal woningbrandrisicoprofiel. De handreiking beschrijft een methodiek waarbij stap voor stap wordt uitgelegd hoe je een sociaal woningbrandrisicoprofiel maakt. Een sociaal woningbrandrisicoprofiel geeft inzicht in: – de sociaal-demografische en economische kenmerken (leeftijd, geslacht, huishoudsamenstelling, opleidingsniveau enzovoorts) van huishoudens en enkele kenmerken van hun woningen binnen een bepaald gebied; – het aantal woningbranden in dit gebied en waar mogelijk de oorzaken; – de kans om getroffen te worden door een woningbrand, op basis van de mogelijke samenhang tussen bewonerskenmerken en woningbranden in een gebied; – de (mogelijke) samenhang tussen kenmerken van bewoners en de oorzaken van woningbrand.
Kans versus effect In de handreiking worden bij het ontwikkelen van het sociaal woningbrandrisicoprofiel de effecten van brand, in termen van het aantal slachtoffers, de aard van het letsel en de materiele schade, niet meegenomen in de risicobepaling. En wel om twee redenen: 1 De nu beschikbare gegevens over effecten zijn schaars en nog onvoldoende nauwkeurig. 2 Door de kans op brand te beperken kunnen ook de potentiële effecten ervan worden beperkt, zo is de gedachte. Zodra (in de toekomst) wel betere gegevens beschikbaar zijn over de effecten van woningbrand, dan is het aan te bevelen om deze op te nemen in de analyse van de samenhang van woningbrand met bewonerskenmerken en daarmee onderdeel uit te laten maken van het sociaal woningbrandrisicoprofiel.
In de tweede plaats dient de handreiking brandweerkorpsen te ondersteunen bij het communiceren met groepen burgers die op basis van het sociaal woningbrandrisicoprofiel een verhoogde kans op een woningbrand hebben. De handreiking richt zich specifiek op de publiekscommunicatie vanuit de brandweer richting burgers over woningbrandveiligheid. En legt stap voor stap uit hoe je als brandweer de communicatieboodschap en het instrumentarium kunt afstemmen op verschillende groepen burgers.
Waarom een sociaal woningbrandrisicoprofiel? Met het opstellen van een sociaal woningbrandrisicoprofiel krijgen we een op feitelijke gegevens gebaseerd inzicht in de mogelijke samenhang tussen bewonerskenmerken en woningbranden. Omdat deze relatie per gebied kan verschillen, zal deze relatie per verzorgingsgebied in kaart gebracht moeten worden. Inzicht is van belang omdat woningbranden in Nederland in meer dan de helft van de gevallen veroorzaakt worden door menselijk gedrag. Als blijkt dat sommige groepen burgers een verhoogde kans hebben getroffen te worden door een woningbrand, dan kunnen we deze groepen gerichter informeren over woningbrandrisico’s en de maatregelen die ze kunnen nemen om de risico’s te beperken. Het sociaal woningbrandrisicoprofiel geeft handvatten bij het maken van doelmatig en doeltreffend communicatiebeleid met betrekking tot woningbrandveiligheid. – Doelmatig omdat een sociaal woningbrandrisicoprofiel het mogelijk maakt te bepalen of het nodig is om bepaalde groepen burgers meer aandacht te geven in de voorlichting, bijvoorbeeld wanneer blijkt dat bepaalde groepen burgers vaker getroffen worden door woningbrand dan andere groepen burgers. – Doeltreffend omdat een sociaal woningbrandrisicoprofiel het mogelijk maakt om de communicatieboodschap en het instrumentarium af te stemmen op groepen huishoudens met een verhoogde kans op woningbrand. Communicatieboodschap omdat het mogelijk is dat bepaalde brandoorzaken vaker voorkomen bij bepaalde groepen burgers. Voor deze groep burgers kan dan een communicatieboodschap gemaakt worden gericht op die specifieke brandoorzaak. Instrumentarium omdat bekend is dat niet alle huishoudens via hetzelfde communicatiekanaal te bereiken zijn. Sommige huishoudens zijn wellicht goed bereikbaar via een verenigingsblad, terwijl voor andere huishoudens een persoonlijke benadering via het zorgnetwerk beter kan werken. Zo kan een sociaal woningbrandrisicoprofiel de brandweer ondersteunen bij het invullen van haar taak om (woning) branden te helpen voorkomen. Het sociaal woningbrandrisicoprofiel vormt een aanvulling op het regionale brandrisicoprofiel, dat onderdeel is van het wettelijk verplichte risicoprofiel van de veiligheidsregio. Hierover meer in de volgende paragraaf.
12
13 III. Inkadering Focus op zelfstandige bewoners Deze handreiking richt zich op de communicatie vanuit de brandweer met zelfstandig wonende burgers die in staat zijn om zelf zorg te dragen voor hun woningbrandveiligheid. Burgers zijn immers volgens het Besluit veiligheidsregio’s zelf verantwoordelijk voor het voorkomen van brand in hun woning (zie ook kader op pagina 9). Zij nemen (al dan niet uit eigen keuze) de risico’s waardoor een brand kan ontstaan. En zijn in de mogelijkheid om dit risico te beperken. De brandweer kan burgers ondersteunen door zijn kennis over brandveiligheid met hen te delen. Tegelijkertijd maakt de eigen verantwoordelijkheid van burgers dat we als brandweer terughoudend moeten zijn bij het formuleren van ambities met betrekking tot het terugdringen van het aantal woningbranden, slachtoffers en schade. Immers, het is aan burgers zelf om te bepalen in hoeverre zij maatregelen treffen om het woningbrandrisico te beperken. Zij bepalen namelijk zelf welk woningbrandrisico zij aanvaardbaar vinden. De brandweer kan burgers aanspreken op hun verantwoordelijkheid en hen informatie geven over woningbrandrisico’s. Hoe beter we dit als brandweer doen, hoe beter burgers in staat zijn om te bepalen in hoeverre en hoe ze willen investeren in het beperken van brandrisico’s. Daarom ook beschrijven we in het tweede deel van de handreiking de inzet van doelgroepencommunicatie. Het sociaal woningbrandrisicoprofiel focust op zelfstandig bewoonde woningen. Dat betekent dat burgers die niet zelfstandig kunnen (zoals bewoners van verzorgingshuizen) of mogen wonen (bijvoorbeeld in gevangenissen), buiten het bereik van deze handreiking vallen. Deze mensen wonen in een omgeving waarin de verantwoordelijkheid voor brandveiligheid deels of geheel elders is belegd. Zo gelden voor verzorgingshuizen en gevangenissen allerlei bij wet opgelegde brandveiligheidseisen, met een andere rol voor bewoners en brandweer dan het geval is bij zelfstandig wonende burgers. Dat laat onverlet dat in het geval van zelfstandig wonende burgers met een eigen verantwoordelijkheid op het gebied van brandveiligheid, ook andere partijen, zoals fabrikanten of woningcorporaties belang kunnen hebben bij het vergroten van de woningbrandveiligheid. Inzicht in de relatie tussen bewonerskenmerken en het aantal woningbranden kan voeding geven aan gesprekken met dergelijke partijen.
Relatie tussen het sociaal woningbrandrisicoprofiel en het brandrisicoprofiel Een belangrijke factor bij het ontstaan van woningbrand is menselijk handelen. In meer dan zestig procent van de onderzochte woningbranden blijkt menselijk gedrag, door onwetendheid of door onoplettendheid, geleid te hebben tot risicovolle situaties en uiteindelijk tot een woningbrand. De handreiking gaat over het in kaart brengen van de relatie tussen woningbranden, onderliggende brandoorzaken en bewonerskenmerken. Behalve menselijk gedrag zijn er nog legio factoren die een rol kunnen spelen bij het ontstaan van een woningbrand en het verdere verloop ervan. Zoals de bouwaard van de woning en de aanwezigheid van preventieve en repressieve voorzieningen. Maar ook de snelheid waarmee de brandweer ter plaatse is, heeft invloed op het ontstaan of het verloop van de brand. Dergelijke potentiële risicofactoren, die voortvloeien uit de fysieke aard of omgeving van een object, worden in kaart gebracht in een brandrisicoprofiel, dat onderdeel is van het regionaal risicoprofiel. Iedere veiligheidsregio is verplicht tot het opstellen hiervan.
Risico’s die samenhangen met het gedrag van de bewoners worden niet standaard meegewogen in het brandrisicoprofiel. Het sociaal woningbrandrisicoprofiel vormt daarom een belangrijke aanvulling op het brandrisicoprofiel.
14
15
16
Deel 1 Het opstellen van een sociaal woningbrandrisicoprofiel
17
18
19 Sociaal woningbrandrisicoprofiel Amsterdam Een korte historie Brandweer Amsterdam-Amstelland doet sinds 2010 onderzoek naar de relatie tussen sociaal-demografische en economische kenmerken van bewoners en de kans op woningbrand. Aanleiding van dat onderzoek vormden anekdotes uit de uitrukdienst en verhalen uit het buitenland waaruit naar voren zou komen dat de kans op brand niet voor alle bevolkingsgroepen gelijk zou zijn. Brandweer Amsterdam-Amstelland heeft in 2010 en 2011 marketingbureau Experian opdracht gegeven om te achterhalen of er samenhang bestaat tussen bewonerskenmerken en de kans op woningbrand, met als doel een strategie te ontwikkelen ten behoeve van communicatie met huishoudens die een verhoogde kans op woningbrand hebben. Experian heeft een segmentatiesystematiek ontwikkeld waarin verschillende soorten en typen huishoudens worden onderscheiden op basis van sociaal-demografische en economische kenmerken. De hiervoor gebruikte gegevens zijn onder meer afkomstig van TNT Post, het Kadaster, CBS, Onderzoeksbureaus en Bevolkingsonderzoek. De gegevens worden periodiek geactualiseerd. Experian heeft alle woningbranden waarvoor Brandweer Amsterdam-Amstelland gealarmeerd is, gekoppeld aan subtypen huishoudens die in de regio Amsterdam-Amstelland woonachtig zijn. In 2011 is het resultaat van dit verkennende onderzoek gepubliceerd. Het verkennende onderzoek gaf een eerste aanwijzing dat de kans op woningbrand ook in Amsterdam-Amstelland gerelateerd kan worden aan bepaalde sociaal-demografische en economische kenmerken van huishoudens. Omdat Experian onze woningbrandgegevens koppelde aan reeds bestaande huishoudprofielen, die waren opgebouwd uit meerdere kenmerken, was niet af te leiden welk kenmerk nu precies samenhing met een verhoogd woningbrandrisico. Nader onderzoek was dan ook gewenst. Begin 2012 startte Brandweer Amsterdam-Amstelland met een nieuw onderzoek waarbij gebruik werd gemaakt van bewonersgegevens van de gemeente Amsterdam en waarbij volledig inzage is verkregen in de bewerking en statistische analyses van de gegevens. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid verstrekte in 2011 subsidie aan Brandweer Amsterdam-Amstelland om van deze nieuwe aanpak een handreiking te maken die na gereedkoming beschikbaar wordt gesteld en verspreid onder alle brandweerkorpsen in Nederland, zodat ook zij hiermee aan de slag kunnen gaan. In deze handreiking wordt de nieuwe aanpak beschreven en leerpunten geformuleerd.
1.1 Inleiding Wie aan de slag wil om een sociaal woningbrandrisicoprofiel te maken, moet beschikken over een aantal specifieke gegevens, kennis en vaardigheden en middelen. Vervolgens moet een aantal stappen doorlopen worden om het sociaal woningbrandrisicoprofiel op te stellen. In het onderstaande schema worden deze stappen weergegeven.
1. Inventarisatie gegevens woningbranden
2. Inventarisatie gegevens brandoorzaken
3. Verzamelen van en koppeling met sociaal-demografische kenmerken
4. Analyse en interpretetatie resultaten: bepalen doelgroepen
5. Visualiseren door middel van sociaal woningbrandrisicokaart
Dit hoofdstuk bestaat uit twee onderdelen. Allereerst: het stappenplan waarin puntsgewijs beschreven wordt hoe je een sociaal woningbrandrisicoprofiel maakt. Het stappenplan is te lezen op de linkerpagina’s van de handreiking. Ten tweede beschrijft dit hoofdstuk de ervaringen die Amsterdam-Amstelland heeft opgedaan bij het ontwikkelen van het sociaal woningbrandrisicoprofiel voor de gemeente Amsterdam. Deze ervaringen staan in de blauwe kaders.
1.2 Alvorens je begint: wat heb je nodig? Alvorens je aan de slag gaat met het verzamelen, controleren en bewerken van gegevens (of dit uitbesteed aan andere partijen, waarover later meer), is het verstandig eerst te inventariseren of je alle (noodzakelijke) ingrediënten voor het maken van een sociaal woningbrandrisicoprofiel bij elkaar kunt krijgen. Met ingrediënten bedoelen wij: gegevens, kennis/vaardigheden en middelen.
Welke gegevens heb je nodig? – G egevens over aard, locatie en datum van woningbranden in een vastgesteld gebied. Dit kunnen rapporten van bevelvoerders of officieren van dienst zijn maar ook woningbrandalarmeringen van de (regionale of interregionale) meldkamer. Het databestand kan meerdere jaren omvatten. Voor een betrouwbare statistische analyse moet het totale databestand uit ten minste 400 branden bestaan.* – Gegevens van de bewoners in het gebied gekoppeld aan een adres of postcode. Hoe specifieker de adresinformatie, des te nauwkeuriger een koppeling met brandgegevens mogelijk is. De gegevens kunnen aangevuld worden met kenmerken van de woningen (bijvoorbeeld, of het een koop- of huurwoning betreft). Deze gegevens kunnen afkomstig zijn van de gemeente(n) waarin het onderzoeksgebied ligt, of externe (marketing)bureaus. – Gegevens over de oorzaken van de woningbranden (zeer relevant bij het afstemmen van de communicatieboodschappen voor de doelgroepen).
* Volgens enkele geraadpleegde statistici is voor het opstellen van een sociaal brandrisicoprofiel een dataset nodig die tenminste uit 400 woningbranden bestaat.
20 Sociaal woningbrandrisicoprofiel Amsterdam Bepalen reikwijdte De eerste stap die we in Amsterdam-Amstelland doorliepen, was het verzamelen van de gegevens die aangaven waar de woningbranden binnen de regio hadden plaatsgevonden. Om die stap te zetten bepaalden we eerst de reikwijdte van het op te stellen woningbrandrisicoprofiel: stellen we een profiel op voor de gehele regio of een deel ervan? Omdat er veel data beschikbaar is over woningbranden binnen de gemeente Amsterdam, kozen wij ervoor om ons in dit onderzoek te beperken tot een sociaal woningbrandrisicoprofiel voor Amsterdam. Ook wilden we op korte termijn inzicht verkrijgen in een mogelijke samenhang tussen bewonerskenmerken en de kans op woningbrand.
21
1.3 Het stappenplan voor het opstellen van een woningbrandrisicoprofiel Stap 1: Inventarisatie gegevens woningbranden: aard, locatie en datum 1. Inventarisatie gegevens woningbranden
2. Inventarisatie gegevens brandoorzaken
3. Verzamelen van en koppeling met sociaal-demografische kenmerken
4. Analyse en interpretetatie resultaten: bepalen doelgroepen
5. Visualiseren door middel van sociaal woningbrandrisicokaart
Gegevensverzameling Na het bepalen van de reikwijdte, zijn we gaan nadenken over de gegevens die we nodig hebben voor het sociaal woningbrandrisicoprofiel. Om te beginnen hadden we gegevens nodig over woningbranden die binnen het geselecteerde gebied – Amsterdam – plaats hadden gevonden. Het ging hierbij specifiek om het adres waar een woningbrand had plaatsgevonden, dus de straatnaam en het huisnummer van de brandlocatie, en de datum en het tijdstip van de woningbrand. Vervolgens zijn we de woningbrandgegevens gaan verzamelen. Gegevens over waar woningbranden in Amsterdam hebben plaatsgevonden, verkregen we via de Alarmcentrale van Brandweer Amsterdam-Amstelland. Deze centrale heeft een digitaal bestand vervaardigd waarin de woningbrandalarmeringen in Amsterdam vanaf 2005 zijn vastgelegd. Een woningbrandalarmering hebben wij gedefinieerd als een alarmering van de eerste tankautospuit voor een (mogelijke) woningbrand op een bepaald adres inclusief de datum en tijdstip van de alarmering. De alarmeringsclassificaties waarop we ons gericht hebben waren: ‘binnenbrand wonen’, ‘brandgerucht’ (er is mogelijk sprake van een woningbrand) en ‘nacontrole’ (er is een woningbrand geweest maar deze is reeds geblust).
Welke kennis/vaardigheden zijn nodig? – Voor het koppelen en analyseren van de gegevens is statistische kennis noodzakelijk. Wanneer deze kennis binnen de eigen organisatie niet voorhanden is, zal deze moeten worden ingehuurd. Grotere gemeenten beschikken vaak over een dienst of afdeling bevolkingsonderzoek die ervaring heeft met het uitvoeren van statistisch onderzoek. Zij kunnen benaderd worden om de analyse uit te voeren en hierover te rapporteren (hier kunnen wel kosten aan verbonden zijn). – Veldkennis én kantoorkennis! Bij het verzamelen, verifiëren, interpreteren en analyseren van de data is de kennis van de manschappen en bevelvoerders essentieel. Door hun kennis en ervaring kan de data ‘verrijkt’ worden en kunnen de juiste conclusies aan de data worden verbonden. Beleidsmedewerkers en onderzoekers zijn sterk in het naar boven krijgen van deze kennis én het combineren van ‘harde’ (cijfers) en ‘zachte’ (praktijkervaring) informatie. De kracht schuilt in het samenbrengen van deze twee werelden. Probeer daarom bij het samenstellen van een projectof begeleidingsteam te zorgen voor een goede combinatie van ‘kantoorkennis’ (beleidsadviseurs, onderzoekers, projectmedewerkers) en ‘veldkennis’ (zoals manschappen, bevelvoerders, officieren).
Bepaal de reikwijdte Bepaal de omvang van het gebied waarvoor je het sociaal woningbrandrisicoprofiel maakt. Kijk je naar de woningbranden binnen één gemeente of neem je de regio als uitgangspunt? Houd bij het beantwoorden van deze vraag rekening met het volgende: – Voor het opstellen van een sociaal woningbrandrisicoprofiel heb je tenminste geverifieerde gegevens van 400 woningbranden nodig. Dit is een voorwaarde voor het kunnen uitvoeren van een betrouwbare statistische analyse. Je kunt ook meerdere jaren samennemen. Hoe meer woningbranden je meeneemt in de analyse, hoe nauwkeuriger het sociaal woningbrandrisicoprofiel wordt. – Hoe omvangrijker het gebied en daarmee het aantal branden, des te meer je de gebieden (gemeenten, wijken en buurten) binnen het verzorgingsgebied met elkaar kunt vergelijken. Wanneer je meer gebieden met elkaar vergelijkt, krijg je nauwkeuriger in beeld waar concentraties huishoudens met een verhoogde kans op woningbrand wonen.
Gegevens verzamelen Wanneer je de reikwijdte van het sociaal woningbrandrisicoprofiel hebt bepaald, kun je beginnen met het verzamelen van de benodigde gegevens over de woningbranden. Wat heb je daarbij nodig? Om te beginnen gegevens over aard, locatie en datum van woningbranden in het vastgestelde gebied. Het Geïntegreerd Meldkamer Systeem (GMS) waarin door de meldkamer alle alarmeringen worden geregistreerd is hiervoor de aangewezen bron. Eventueel aan te vullen met informatie uit rapporten van bevelvoerders of officieren van dienst en ook woningbrandalarmeringen van de (regionale of interregionale) meldkamer. Het databestand kan meerdere jaren omvatten. Voor een betrouwbare analyse moet het totale databestand uit ten minste 400 branden bestaan. Houd bij het verzamelen van de gegevens rekening met het feit dat je op zoek bent naar woningbranden die hebben plaatsgevonden bij bewoners die zelfstandig wonen. De focus ligt immers op de groep burgers waarvan mag worden verwacht dat zij zelf verantwoordelijkheid kunnen nemen voor de brandveiligheid in de woning. Een aantal brandweerkorpsen verzamelt (sinds kort) gegevens over de effecten van woningbranden in termen van: het aantal slachtoffers, de aard van de letsels en de omvang van de materiele schade. Als deze gegevens beschikbaar zijn, kunnen deze vanzelfsprekend ook verzameld en meegenomen worden bij het opstellen van het sociaal woningbrandrisicoprofiel. Hierdoor laat namelijk het sociaal woningbrandrisicoprofiel ook zien welke bewonerskenmerken samenhangen met een verhoogd effect van woningbrand. In deze handreiking wordt dit effect buiten beschouwing gelaten omdat de beschikbare gegevens over effecten schaars en vaak nog niet nauwkeurig genoeg waren.
22
23 Controle van de gegevens
Sociaal woningbrandrisicoprofiel Amsterdam Controle van de gegevens In het Geïntegreerd Meldkamer Systeem (GMS) worden alle alarmeringen geregistreerd. Dat zijn behalve daadwerkelijke branden ook veel loze meldingen. Daarom moest eerst vastgesteld worden of een alarmering een ‘echte’ brand betrof. We besloten om twee checks uit te voeren. Allereerst keken we naar de inzetduur van de eerste tankautospuit ter plaatse. Als criterium hielden wij 15 minuten aan. Anders gezegd, wanneer een tankautospuit langer dan 15 minuten was ingezet, concludeerden wij dat er daadwerkelijk sprake was geweest van een woningbrand. Deze 15 minuten zijn gebaseerd op de veronderstelling dat een tankautospuit minimaal 15 minuten nodig heeft om naar de brand toe te rijden, een bluspoging te ondernemen en vervolgens weer in te rukken. De tweede check was een extra controle van de alarmeringen met de classificatie ‘brandgerucht’ en ‘nacontrole’. We bestudeerden de dagrapporten van de bevelvoerders en officieren van dienst om waar mogelijk te achterhalen of er daadwerkelijk sprake was van een woningbrand. Uit de controle van de woningbrandalarmeringen kwam naar voren dat in veel gevallen huisnummertoevoegingen ontbraken of dat in verschillende bestanden verschillende huisnummers werden genoteerd. Dit was een probleem, omdat de koppeling van woningbranden en bewonerskenmerken op huishoudniveau plaatsvindt. Wanneer we een verkeerd huisnummer koppelen aan een woningbrand, worden dus de verkeerde bewonerskenmerken gerelateerd aan die woningbrand. Bij twijfel of een alarmering wel of geen woningbrand betrof hebben we geprobeerd om de gegevens uit GMS zoveel mogelijk te verifiëren aan de hand van dagrapporten van bevelvoerders en officieren van dienst.
De dataset met woningbrandgegevens In totaal verzamelden we over de periode 2005-2011 gegevens over 4431 geverifieerde woningbranden. Deze woningbrandgegevens hebben we in een spreadsheetbestand gezet. Alarmering
Postcode
Plaats
Straat
Brand woning
1011TV
Amsterdam
Rapenburg
Brandgerucht
1074AE
Amsterdam
Van Woustraat
Brand woning
1059BK
Amsterdam
Sassenheimstraat
Voorbeeld-spreadsheetbestand gevuld met woningbrandgegevens.
Nummer
Datum
Jaar
Tijd
Inzetduur
33
04-feb
2010
18.15
30 min
85-2
05-feb
2010
22.43
40 min
58
05-feb
2010
04.01
16 min
Nu gaan we de juistheid en volledigheid van de woningbrandgegevens controleren. Dit is een cruciale stap, omdat de juistheid en volledigheid van de gegevens in grote mate de kwaliteit van het sociaal woningbrandrisicoprofiel bepalen. – Stel voorafgaand aan de controle een protocol op met daarin selectiecriteria en de selectieprocedure. Bepaal van tevoren wanneer je een woningbrandalarmering wel of niet als een woningbrand aanmerkt en schrijf dit op. – Gebruik voor het controleren van de woningbrandgegevens, naast de informatie van meldkamer ook andere bronnen, zoals de dagrapporten van bevelvoerders en officieren van dienst. – Mocht je gaan werken met woningbrandalarmeringen, houd er dan rekening mee dat deze loos kunnen zijn geweest. Bepaal daarom een selectiecriterium zodat de ‘loze’ meldingen geëlimineerd kunnen worden. De inzetduur van een tankautospuit is een mogelijk selectiecriterium. – Wanneer je een digitaal bestand hebt met woningbrandgegevens en je gaat bepaalde woningbranden verwijderen (bijvoorbeeld omdat het na een controle lijkt te gaan om een buitenbrand in plaats van een binnenbrand), bewaar dan de verwijderde branden in een apart bestand zodat je deze later nog kunt raadplegen.
De dataset met woningbrandgegevens Wanneer je alle gegevens verzameld en gecontroleerd hebt, zet deze dan in een spreadsheet (Excel) zodat de gegevens gemakkelijk geanalyseerd kunnen worden. – Gebruik voor ieder informatie-element een aparte kolom (zet bijvoorbeeld de datum en het tijdstip van de woningbrand in een aparte kolom).
Stap 2: Inventarisatie gegevens brandoorzaken 1. Inventarisatie gegevens woningbranden
2. Inventarisatie gegevens brandoorzaken
3. Verzamelen van en koppeling met sociaal-demografische kenmerken
4. Analyse en interpretetatie resultaten: bepalen doelgroepen
5. Visualiseren door middel van sociaal woningbrandrisicokaart
De tweede stap bij het opstellen van het sociaal woningbrandrisicoprofiel is het verzamelen van gegevens over de oorzaken van de woningbranden die binnen het gekozen gebied hebben plaatsgevonden. Deze gegevens zijn van belang, omdat brandoorzaken inzicht kunnen geven in de reden(en) waarom bepaalde groepen huishoudens vaker dan gemiddeld brand hebben. Dit inzicht kan vervolgens gebruik worden in de communicatie naar deze groepen huishoudens.
24
25 Sociaal woningbrandrisicoprofiel Amsterdam Gegevensverzameling De oorzaken van woningbranden achterhaalden we op verschillende manieren. De belangrijkste informatie verkregen we van het Team Brandonderzoek (TBO) van Brandweer Amsterdam-Amstelland. TBO doet sinds 2010 onderzoek naar de oorzaken van woningbranden in de regio. Verder maakten we gebruik van de dagrapporten van bevelvoerders en officieren van dienst. In sommige gevallen geven deze rapporten namelijk ook informatie over de brandoorzaken. Omdat het TBO pas enkele jaren actief is, hebben ze ten opzichte van het totaal aantal woningbranden in onze dataset nog maar een beperkt aantal woningbranden onderzocht. We wisten dus van tevoren dat het lastig zou worden om in dit stadium significante verbanden te kunnen vinden. Desondanks vonden we het, met het oog op de toekomst, belangrijk om alvast brandoorzaken mee te nemen. Door de dataset ieder jaar aan te vullen met de brandoorzaken, kunnen we over een paar jaar namelijk wel accurate uitspraken doen over de mogelijke samenhang tussen brandoorzaken en bewonerskenmerken.
Categorieën brandoorzaken We maakten bij het administreren van de brandoorzaken onderscheid tussen vijf categorieën brandoorzaken die ook door het TBO worden aangehouden: ‘menselijk handelen’ (met subcategorieën zoals koken, roken of klussen), ‘technisch falen van apparatuur’ (met categorieën zoals falen van elektra of een gasonderdeel), ‘technisch falen van een installatie in een woning’, ‘brandstichting’ en ‘onbekend’ (met subcategorieën als gegevens onbruikbaar voor onderzoek of onzekerheidsmarge te hoog). We hebben er voor gekozen om zowel de categorie als de subcategorie aan het databestand met woningbrandgegevens toe te voegen.
Gegevensverzameling Bedenk waar je gegevens over brandoorzaken kunt vinden. Sommige brandweerkorpsen beschikken over een brandonderzoeksteam. Je kunt ook gebruik maken van de informatie uit de incidentrapporten van bevelvoerders en officieren van dienst. Het structureel onderzoeken van de oorzaak van woningbranden door de brandweer is iets dat pas sinds enkele jaren in Nederland plaatsvindt. Vaak zijn deze gegevens dan ook niet of slechts beperkt beschikbaar. Om een uitspraak te kunnen doen over een mogelijke relatie tussen woningbrandoorzaak en bewonerskenmerken, heb je tenminste 400 brandoorzaken nodig. Een dergelijk aantal oorzaken is nodig om een accurate en betrouwbare statistische berekening te kunnen maken. Mocht je niet aan dit aantal komen, dan nog is het verstandig om deze gegevens te verzamelen. Over een aantal jaar, wanneer meer woningbranden onderzocht zijn, is het waarschijnlijk mogelijk onderzoek te doen naar de relatie tussen brandoorzaken en bewonerskenmerken.
Categorieën brandoorzaken Brandoorzaken kunnen onderscheiden worden in verschillende categorieën. Een mogelijke indeling is het onderscheid tussen ‘menselijk handelen’, ‘technisch falen’ en ‘onbekende brandoorzaak’. Vervolgens kun je deze categorieën nader specificeren. Ook andere indelingen zijn vanzelfsprekend mogelijk. Hoe meer je de brandoorzaak verfijnt en dus meer categorieën onderscheidt, des te meer gegevens heb je nodig om betrouwbare analyses te kunnen doen. Menselijk handelen
Technisch - apparatuur
Technisch – woning
Brandstichting
Electra
Installatie
Koken
Gasonderdeel
Roken
Mechanisch
De dataset met woningbrandoorzaken
Kaarsen
Anders
In totaal was van 408 Amsterdamse woningbranden de oorzaak bekend. Deze hebben wij toegevoegd aan het spreadsheetbestand met woningbrandgegevens.
Klussen
Onbekend
Spelen met vuur Schoorsteen
Melding
Postcode
Plaats
Straat
Nr.
Brandoorzaak
Brand woning
1011TV
Amsterdam
Rapenburg
33
Menselijk handelen – koken
Brandgerucht
1074AE
Amsterdam
Van Woustraat
85-2
Technisch apparatuur – gas
Brand woning
1059BK
Amsterdam
Sassenheimstraat
58
Onbekend - gegevens onbruikbaar
Voorbeeld-databestand gevuld met woningbrandgegevens en brandoorzaak.
Oververhitting Anders Voorbeeld categorieën en subcategorieën brandoorzaken
De dataset met woningbrandoorzaken Voeg in een aparte kolom achter de betreffende woningbrand in het spreadsheetbestand de brandoorzaak toe. Maak hierbij onderscheid tussen de categorie brandoorzaak (‘menselijk handelen’) en de subcategorie (‘kaarsen’). Hierdoor kun je in de analysefase nauwkeuriger bepalen in hoeverre er een relatie bestaat tussen woningbrandoorzaak en bewonerskenmerken.
26
27 Sociaal woningbrandrisicoprofiel Amsterdam
Stap 3: Verzamelen van en koppeling met sociaal-demografische kenmerken
Het bepalen van de relevante bewonersgegevens De eerste vraag die we ons stelden was welke bewonersgegevens we wilden verzamelen. Aangezien er in Nederland nog maar beperkt empirisch onderzoek verricht is naar de (oorzakelijke) relatie tussen bewonerskenmerken en kans op woningbrand, besloten we om zoveel mogelijk beschikbare gegevens te verzamelen. Om vervolgens door middel van een correlatieonderzoek te bekijken welke bewonerskenmerken gerelateerd zijn aan de kans op woningbrand. Correlatieonderzoek is een vorm van onderzoek waarbij bestudeerd wordt in welke mate bepaalde variabelen (in ons geval woningbranden en bewonerskenmerken) met elkaar samenhangen. Wanneer een variabele positief gecorreleerd is aan een andere variabele (bijvoorbeeld huishoudgrootte en het aantal woningbranden), dan betekent dit dat de variabelen tegelijkertijd in dezelfde richting bewegen: als de een groter wordt (het aantal mensen in een huishouden), verandert de andere in dezelfde beweging (het aantal woningbranden). In andere woorden: wanneer de huishoudgrootte positief gecorreleerd is met het aantal woningbranden, dan betekent dit hoe groter het huishouden hoe meer woningbranden daar plaatsvinden. Een negatieve correlatie geeft aan dat de variabelen in tegengestelde richting bewegen: als de een groter wordt (bijvoorbeeld de hoeveelheid maatregelen die iemand getroffen heeft om woningbrand te voorkomen, wordt de ander kleiner (het aantal woningbranden). Er kan ook sprake zijn van geen correlatie. In dat geval vertonen twee variabelen geen samenhang met elkaar: als de ene variabele veranderd, blijft de andere hetzelfde. Uit een correlatieonderzoek kan géén oorzaak-gevolgrelatie worden afgeleid. We waren ons er bovendien van bewust dat bewonerskenmerken nooit in direct verband staan met de kans op woningbrand. Neem bijvoorbeeld de variabele ‘uitkering’. Er kan geen oorzakelijk verband zijn tussen uitkering en woningbrand, omdat het hebben van een uitkering zelf niet leidt tot het ontstaan van een woningbrand. Indirect zou er wel een relatie kunnen bestaan tussen uitkering en de kans op woningbrand: betoogd zou namelijk kunnen worden dat mensen met een uitkering meer in de woning verblijven, zodat de kans op brand (veroorzaakt door menselijk handelen) groter is dan bij mensen die overdag van huis zijn. Daarom hebben we bij de bewonerskenmerken die we konden krijgen nagedacht over de indirecte relatie die zou kunnen bestaan tussen het bewonerskenmerk en de kans op woningbrand. Deze hebben we voor onszelf opgeschreven. Ook zijn we nagegaan in hoeverre en hoe het bewonerskenmerk helpt bij het verkrijgen van inzicht in waar huishoudens wonen en hoe zij bereikt kunnen worden. De variabelen gezinssamenstelling en leeftijd van eventuele kinderen (in relatie tot de kans op woningbrand) zijn volgens ons bijvoorbeeld informatief, omdat huishoudens met kinderen effectief bereikt kunnen worden via kinderdagverblijven, gastouderbureaus, consultatiebureaus en scholen.
1. Inventarisatie gegevens woningbranden
2. Inventarisatie gegevens brandoorzaken
3. Verzamelen van en koppeling met sociaal-demografische kenmerken
4. Analyse en interpretetatie resultaten: bepalen doelgroepen
5. Visualiseren door middel van sociaal woningbrandrisicokaart
Nadat je de gegevens over woningbranden en brandoorzaken verzameld hebt, kun je de kenmerken van de bewoners uit het geselecteerde gebied gaan verzamelen.
Het bepalen van de relevante bewonersgegevens Er zijn verschillende typen bewonerskenmerken. Onderscheid kun je maken tussen demografische variabelen (bijvoorbeeld: leeftijd hoofd huishouden, geslacht, etniciteit, gezinsgrootteen samenstelling), socio-economische variabelen (bijvoorbeeld: opleiding, inkomen, werksituatie), woonomgeving variabelen (bijvoorbeeld eigendom woning) en levensstijlvariabelen (bijvoorbeeld mediavoorkeuren). Al deze verschillende typen kenmerken kunnen gerelateerd worden aan de kans op woningbrand, mits je natuurlijk beschikt over gegevens van deze kenmerken. Niet alle bewonerskenmerken kunnen echter even relevant zijn om te relateren aan de kans op woningbrand. Drie criteria kunnen je helpen bij het bepalen welke huishoudkenmerken je wilt koppelen aan de kans op woningbrand: – Is er een logisch verband te bedenken tussen een bewonerskenmerk en de kans op woningbrand of is er eerder onderzoek gedaan dat een verband heeft gevonden? – Helpt het bewonerskenmerk bij het identificeren van bepaalde groepen burgers? Anders gezegd, helpt het bewonerskenmerk bij het verkrijgen van inzicht in waar huishoudens wonen en hoe zij het beste bereikt kunnen worden? – Kun je (gemakkelijk) aan (betrouwbare) gegevens over bewonerskenmerken komen? Noteer waarom je bepaalde bewonerskenmerken wilt onderzoeken. Dit helpt je later bij het schrijven van de rapportage.
28
29 Sociaal woningbrandrisicoprofiel Amsterdam Het verzamelen van de bewonerskenmerken Voor het sociaal woningbrandrisicoprofiel van Amsterdam kozen we ervoor om te werken met de data en de expertise van de dienst bevolkingsonderzoek van de gemeente Amsterdam (Dienst Onderzoek en Statistiek). En wel om de volgende redenen. Allereerst wilden we de resultaten uit het voorgaande onderzoek van Experian valideren en waar mogelijk verfijnen. Daarom wilden we juist niet met data en expertise van Experian of andere commerciële aanbieders werken. Door gebruik te maken van combinaties van individuele bewonerskenmerken konden wij een meer specifiek profiel opstellen en deze vergelijken met andere data, waaronder data uit het regionaal brandrisicoprofiel en gegevens over fatale woningbranden. De tweede reden is dat we graag betere statistische technieken wilden gebruiken om de samenhang tussen woningbrand en bewonerskenmerken te bepalen. De Dienst Onderzoek en Statistiek bleek deze statistische technieken toe te kunnen passen. Derde reden is dat we gebruik wilden maken van de meest accurate data over bewonerskenmerken die beschikbaar zijn, namelijk gegevens van de gemeente. De Dienst Onderzoek en Statistiek beschikt over deze gegevens. En een laatste belangrijke reden was dat wij destijds met Experian gingen werken vanwege de veronderstelde mogelijkheid om de Nederlandse resultaten te kunnen vergelijken met de resultaten in het Verenigd Koninkrijk (waar Experian ook actief is voor diverse brandweerkorpsen). Het maken van deze vergelijking bleek echter niet mogelijk, omdat in het Verenigd Koninkrijk andere bewonersprofielen door Experian gebruikt worden (de bevolkingssamenstelling is daar ook wezenlijk anders). De volgende gegevens had de Dienst Onderzoek en Statistiek tot haar beschikking en zijn meegenomen in het correlatieonderzoek: etnische groepering Amsterdammers (Surinamers, Antillianen, Turken, Marokkanen, overige nietwesterse Amsterdammers, westerse Amsterdammers en autochtonen), de leeftijd van de hoofdbewoner en leeftijd van eventuele kinderen, geslacht van de hoofdbewoner, aantal personen in de woning, huishoudsamenstelling (inclusief aantal personen) en het leefbaarheidscijfer van de buurt. Omdat de Dienst Onderzoek en Statistiek ook enkele gebouwkenmerken beschikbaar had, besloten we deze mee te nemen in onze analyse. Het ging om gegevens als: bouwjaar, huur of koopwoning met onderscheid huurwoning sociaal of particulier, eengezinswoning of meergezinswoning, oppervlakte van de woning en de buurt waarin de woning staat. Gegevens over uitkeringen, WMO-indicatie en type werkverband wilden we ook graag relateren aan de kans op woningbrand, maar deze gegevens waren niet voorhanden. Het is ons niet gelukt om deze gegevens via een andere weg te verkrijgen.
Het verzamelen van de bewonerskenmerken Nadat je de lijst met de gewenste bewonerskenmerken hebt opgesteld, ga je op zoek naar een of meerdere partijen die deze gegevens kunnen leveren. Je hebt twee soorten partijen die (kunnen) beschikken over bewonersgegevens: marktpartijen en de gemeente. En meer in het bijzonder de gemeentelijke afdeling die bevolkingsgegevens verzamelt en beheert. – Marktpartijen: diverse commerciële spelers, waarvan Experian (Mosaic Huishouden), Acxiom (Personicx) en Motivaction de grote spelers in Nederland zijn, hebben zich gespecialiseerd in het in kaart brengen van verschillende groepen huishoudens in de Nederlandse samenleving aan de hand van bewonerskenmerken en voorkeuren. Dit wordt in marketingtermen geodemografische segmentatie genoemd. – Voordelen marktpartijen: sommige bureaus beschikken over mediavoorkeuren van burgers en kunnen koppeling maken met inkomen en opleidingsniveau van huishoudens. Kunnen bewonersdata op (zes-positie-) postcode leveren op gemeentelijke- of regionale schaal. Sommige aanbieders, waaronder Experian, bieden de mogelijkheid tot een directe koppeling tussen de database bewonerskenmerken en bijvoorbeeld GMS zodat na iedere nieuwe woningbrand het sociaal woningbrandrisicoprofiel verfijnd kan worden. – Nadelen marktpartijen: marktpartijen beschikken in sommige gevallen niet over gegevens van alle bewoners in een bepaald gebied en moeten daarom schattingen doen. Er zijn kosten verbonden aan het verkrijgen van deze gegevens. Een ander nadeel van marktpartijen is dat zij de woningbranden alleen kunnen koppelen met vooraf samengestelde bewonersprofielen (bijvoorbeeld de groepen ‘vrije denkers’ of ‘multiculturele doorzetters’ van Experian) die uit verschillende bewonerskenmerken (leeftijd, geslacht, opleiding enzovoorts) bestaan. Zo kent Experian bijvoorbeeld niet de groep ‘ouderen’. Deze groep is namelijk verdeeld over verschillende bewonersprofielen. Hierdoor is het met Experian niet mogelijk eenduidig te bepalen of de groep ‘ouderen’ een risicogroep vormt. – Gemeente: gemeentelijke afdelingen, bijvoorbeeld afdelingen die zich bezighouden met de registratie van persoonsgegevens en afdelingen die zich bezighouden met het publiceren van kengetallen en uitvoeren van statistisch onderzoek voor beleidsafdelingen, beschikken over datasets met gegevens over bewoners. Deze afdelingen kunnen in veel gevallen ook koppelingen maken tussen bestanden en de analyses (relatie woningbranden en bewonerskenmerken) uitvoeren. – Voordelen gemeentelijke dienst bevolkingsonderzoek: beschikt over relatief betrouwbare data (want in veel gevallen direct van de bron en dus niet van secundaire bronnen). In veel gevallen zal de data gratis of tegen een geringe vergoeding verkregen kunnen worden. – Nadelen gemeentelijke dienst bevolkingsonderzoek: kunnen in verband met privacy mogelijk niet alle bewonersgegevens vrijgeven. Wanneer woningbranden regionaal geanalyseerd worden, zullen in veel gevallen databestanden van meerdere gemeenten met elkaar vergeleken en gekoppeld moeten worden. Aan het verlenen van medewerking kan een intern besluitvormingstraject noodzakelijk zijn. De keuze welke partij je inschakelt hangt af van meerdere factoren, zoals: – het budget dat beschikbaar is (marktpartijen zijn veelal duurder dan de gemeentelijke dienst); – de keuze van bewonerskenmerken (marktpartijen beschikken in principe over meer bewonerskenmerken maar deze zijn wellicht niet allemaal relevant); – en het aantal gemeenten waarvoor het sociaal woningbrandrisicoprofiel wordt opgesteld.
30
31 Sociaal woningbrandrisicoprofiel Amsterdam Het koppelen en analyseren van de bewonerskenmerken en woningbranden We besloten de Dienst Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam te vragen om de koppeling en analyse van de gegevens te doen. Een belangrijke reden om voor deze partij te kiezen, was de beschikbare statistische analyse van deze dienst en de uitgebreide mogelijkheden die de dienst heeft om de data te analyseren. Bijkomend voordeel was ook dat de Dienst Onderzoek en Statistiek de bewonersgegevens in eigen hand kon houden. Wij verkregen namelijk geen inzage in de bewonerskenmerken op huishoudniveau. Doordat wij onze woningbrandgegevens aan de Dienst Onderzoek en Statistiek overdroegen, was de dienst in staat een koppeling op huishoudniveau te maken en vervolgens hierover globaal te rapporteren. Hierdoor bleef de privacy van huishoudens gewaarborgd. Aangezien de woningen waar geen woningbrand is geweest bekend zijn, kon de dienst nagaan welke woningen en bewoners (en hun kenmerken) relatief meer woningbranden hadden, dan je op grond van hun aandeel in de totale populatie van Amsterdam zou verwachten (voorbeeld: in de analyses is gekeken hoeveel procent van de woningen in Amsterdam huurwoningen zijn, en hoeveel procent van de woningen waar brand is geweest huurwoningen zijn. Als deze percentages sterk verschillen is er sprake van een verhoogde of verlaagde kans. Wanneer de kans dat een verschil in scores op toeval berust heel klein is, is er sprake van een significant verschil). Uit het correlatieonderzoek bleek dat de samenhang tussen bewonerskenmerken onderling alsmede met het aantal woningbranden groot is. De analyse is daarom verfijnd met behulp van een logistische regressieanalyse. Deze analysemethode maakt duidelijk in hoeverre iedere afzonderlijke variabele een significante bijdrage levert aan de mate van de kans op woningbrand.
Het koppelen en analyseren van de bewonerskenmerken en woningbranden Nadat je hebt bepaald wie je gaat vragen om de bewonerskenmerken beschikbaar te stellen, moet je bedenken wie deze gegevens gaat koppelen aan de verzamelde woningbrandgegevens en vervolgens de samenhang kan analyseren. Er zijn drie mogelijkheden: – Je vraagt de partij die de bewonersgegevens aanlevert. In veel gevallen is dit de gemakkelijkste en beste optie omdat zij de opbouw en beperkingen van hun data goed kennen. – Je vraagt een andere externe partij. Wanneer je besloten hebt om de data te verzamelen bij gemeentelijke diensten, kan het voorkomen dat zij niet over de capaciteit of expertise beschikken om de koppeling tussen de bewonerskenmerken en de woningbranden tot stand te brengen. Je zult dan op zoek moeten naar een andere externe partij die de koppeling en analyse gaat uitvoeren. Een optie is een commercieel onderzoeksbureau. Gemeentelijke diensten zullen hun data wellicht niet willen vrijgeven aan commerciële onderzoeksbureaus in verband met interne (privacy) richtlijnen. Een alternatief is om aan een (grotere) gemeente gelieerde onderzoeksafdeling te vragen de koppeling en analyse te doen. De Dienst Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam voert bijvoorbeeld ook voor gemeenten buiten de regio Amsterdam-Amstelland statistische onderzoeken en analyses uit, waarbij ze gebruik maakt van persoonsgegevens die zij krijgt aangeleverd door de opdrachtgever. Ook het Centrum voor Beleidsstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) kan (in opdracht) de koppeling tussen de bewonerskenmerken aangeleverd door gemeente(n) en woningbranden tot stand brengen en hierover rapporteren. – Je koppelt de gegevens zelf. Je kunt er ook voor kiezen om bij commerciële partijen databestanden met bewonersgegevens in te kopen en deze vervolgens zelf te koppelen met woningbranden. Dit vergt echter wel statistische kennis, statistische analysesoftware (SPSS) en tijd. Houd er rekening mee dat gemeentelijke diensten niet zonder meer hun data zullen afstaan aan de brandweer, waardoor deze optie niet altijd mogelijk is. Laat je informeren door de partij die de koppeling tot stand gaat brengen en de analyse uitvoert over hoe de koppeling tot stand wordt gebracht en welke analysetechnieken uitgevoerd gaan worden. – Hoe nauwkeuriger de koppeling van woningbrandgegevens met bewonerskenmerken gemaakt kan worden, hoe accurater het resultaat. Idealiter wordt de koppeling op huishoudniveau gemaakt. Dit houdt in dat de kenmerken van individuele huishoudens gerelateerd worden met de woningbranden. De koppeling kan ook gemaakt worden op postcodeniveau waarbij de kenmerken van bewoners op een (zes-positie-)postcode worden samengenomen en vervolgens gerelateerd worden aan de woningbranden. Dit laatste is minder nauwkeurig. Probeer daarom te inventariseren of een koppeling op huishoudniveau mogelijk is. Na de koppeling op huishoudniveau kan bij het maken van een risicokaart (uit privacyoverwegingen) wel weer op (zes-positie-)postcodeniveau gerapporteerd worden. – Vraag aan de partij die de koppeling gaat verzorgen om de woningbranden per jaar aan de bewonerskenmerken uit hetzelfde jaar te koppelen. Het kan namelijk mogelijk zijn dat de de persoon die ten tijde van de brand in de woning woonde inmiddels is verhuisd.
32
33
34
35 Sociaal woningbrandrisicoprofiel Amsterdam Interpretatie van de resultaten Uit de analyse van Dienst Onderzoek en Statistiek bleek dat de kans op brand in een woning in Amsterdam 0,17% per jaar is. Per bewonerskenmerk is vervolgens nagegaan of de kans op brand afwijkt van dit Amsterdamse gemiddelde. In onderstaande tabel worden de resultaten weergegeven.
Stap 4: Analyse en interpretatie resultaten: bepalen doelgroepen 1. Inventarisatie gegevens woningbranden
2. Inventarisatie gegevens brandoorzaken
3. Verzamelen van en koppeling met sociaal-demografische kenmerken
4. Analyse en interpretetatie resultaten: bepalen doelgroepen
5. Visualiseren door middel van sociaal woningbrandrisicokaart
Significante relaties tussen bewonerskenmerken en kans op woningbrand ten opzichte van de gemiddelde kans van 0,17% Bewonerskenmerk
Effect op de kans op een woningbrand
Westerse allochtone hoofdbewoner
15,7% lagere kans op een woningbrand
Autochtone hoofdbewoner
27% lagere kans op een woningbrand
Eenoudergezin
40% hogere kans op een woningbrand
Meer personen ingeschreven op adres
7,6% hogere kans op een woningbrand
Alleenwonenden
11,5% hogere kans op een woningbrand
0-11 jarige(n) in de woning
10,6% hogere kans op een woningbrand
12-17 jarige(n) in de woning
39,1% hogere kans op een woningbrand
Hoofdbewoner 65 jaar of ouder
21,2% lagere kans op een woningbrand
Bouwjaar 1991 of jonger
15,8% lagere kans op een woningbrand
Koopwoning
27,4% lagere kans op een woningbrand
Etagewoning
24,8% hogere kans op een woningbrand
Hoger dan gemiddelde buurtcijfer
16,1% lagere kans op een woningbrand
De getoonde effecten zijn cumulatief. Dit wil zeggen dat de kansen van de verschillende bewonerskenmerken met elkaar vermenigvuldigd kunnen worden. Om de nieuwe kans op woningbrand te berekenen, moeten deze kansen vermenigvuldigd worden met de standaardkans van 0.17%. Zo hebben eenoudergezinnen die in een etagewoning wonen 0.29% kans op een woningbrand (namelijk 1.400*1.248*0.0017= 0.0029). Dit is een percentuele toename van 70% (0.0029/0.0017). Indirect kan worden afgeleid dat niet-westerse Amsterdamse hoofdbewoners een verhoogde kans op woningbrand hebben, omdat zij niet behoren tot de groepen ‘Westerse Amsterdamse hoofdbewoner’ en ‘autochtone hoofdbewoner’ (beiden hebben een statistisch significante lagere kans op woningbrand). Hierbij is dus sprake van een indirect verband. Ook blijkt onder meer dat de kans op een woningbrand toeneemt als meer personen in de woning wonen. Een uitzondering is echter de groep alleenwonenden. Bij hen is juist de kans verhoogd. Een mogelijke verklaring is dat bij alleenwonenden de kans dat een fout gecorrigeerd wordt kleiner is. Een sociale huurwoning geeft indirect een verhoogde kans op een woningbrand, omdat het geen koopwoning is. Koopwoningen hebben immers een verlaagde kans. Er is geen significant verschil gevonden tussen particuliere en sociale huur.
Nadat de koppeling en analyse zijn uitgevoerd, kunnen de resultaten worden geïnterpreteerd en de doelgroepen bepaald.
Interpretatie van de resultaten De partij die de gegevens heeft geanalyseerd kan jou informeren en adviseren over hoe je de resultaten moet interpreteren. De volgende vragen zijn te gebruiken als richtsnoer bij het bespreken van de resultaten: – Zijn de gevonden relaties significant? Met andere woorden, kan ik uitsluiten dat ik tot deze resultaten kom op grond van toeval? – Hoe groot zijn de verschillen tussen de verschillende bewonerskenmerken? Zijn de verschillen substantieel of juist verwaarloosbaar klein? – Kan ik (zoals gewenst is) de effecten van de verschillende bewonerskenmerken bij elkaar optellen, zodat ik zelf risicogroepen kan samenstellen? – In hoeverre geven de resultaten aanleiding om over te gaan op een doelgroepgerichte benadering van bewoners? Ook wanneer er geen significante samenhang gevonden is tussen bewonerskenmerken en woningbrand, kan een doelgroepgerichte communicatiebenadering nog steeds te verkiezen zijn boven een generieke benadering. Met een doelgroepbenadering bereik je minder mensen in een keer, maar je vergroot wel de kans dat zij de boodschap ontvangen en begrijpen. Aangezien het sociaal woningbrandrisicoprofiel onder meer bedoeld is om gericht te kunnen communiceren met groepen bewoners, is het slim om vanaf deze stap iemand te laten meekijken die verantwoordelijk wordt voor de communicatie met de doelgroepen.
36
37 Relatie bewonerskenmerken en brandoorzaken Bepaal aan de hand van de uitkomst van de analyse of er een verband bestaat tussen een of meerdere bewonerskenmerken en een brandoorzaak. Je kunt dit doen door allereerst te kijken naar de relatie tussen bewonerskenmerken en de categorieën ‘menselijk handelen’, ‘technisch falen apparatuur’, technisch falen installatie’ en ‘onbekend’. Vervolgens kun je specifiek kijken of de subcategorieën die binnen deze categorieën vallen, gerelateerd zijn aan de kans op een woningbrand. Kijk daarbij niet alleen of er een relatie is maar ook hoe sterk de gevonden verbanden zijn en of deze significant zijn.
Het definiëren en bepalen van de doelgroepen Een doelgroep is een groep mensen die één of meerdere gemeenschappelijke bewonerskenmerken deelt. Wij benoemen vier typen doelgroepen: – doelgroepen die een verhoogde kans op woningbrand hebben (bijvoorbeeld in het Amsterdamse geval de groep ‘Eenoudergezinnen’); – doelgroepen waarbij het effect van woningbrand groter is (dit kan alleen wanneer je gegevens over effecten van woningbrand hebt meegenomen in de analyse). Denk aan ouderen en kinderen, die volgens het NIFV relatief vaker door woningbrand overlijden; – doelgroepen met een verhoogd risico op woningbrand. Het risico is hierbij de weging tussen kans op woningbrand en de effecten (in termen van aantal slachtoffers, letsel en materiele schade). Neem bijvoorbeeld een groep met een verhoogde kans op woningbrand: de Eenoudergezinnen met jonge kinderen. Wanneer ook het effect van woningbrand wordt meegenomen, is het waarschijnlijk dat het risico groter wordt omdat jonge kinderen relatief vaker bij woningbrand komen te overlijden; – doelgroepen die niet noodzakelijkerwijs een verhoogd risico op woningbrand lopen, maar die wel behoefte hebben en/ of openstaan voor informatie vanuit de brandweer over woningbrandveiligheid. Bijvoorbeeld aan bewoners in een straat waar onlangs een woningbrand is geweest. Zoals in de inleiding al is aangegeven, richten we ons in de handreiking uitsluitend op doelgroepen die op basis van (sociaal-demografische en economische) kenmerken een verhoogde kans op woningbrand hebben. Dit laat onverlet dat je op verschillende manieren doelgroepen kunt definiëren. Wees je hiervan bewust wanneer je rapporteert over de gegevens. Wanneer uit het sociaal woningbrandrisicoprofiel blijkt dat bepaalde kenmerken van bewoners gerelateerd zijn aan een verhoogde kans op woningbrand, kun je de bewoners die deze kenmerken delen tot doelgroep benoemen. Je kunt er ook voor kiezen om meerdere kenmerken van bewoners samen te nemen, zodat je kleinere doelgroepen krijgt die beter van elkaar te onderscheiden zijn. Beperk jezelf in het aantal doelgroepen dat je kiest: – houd rekening met de omvang van de doelgroepen versus de grootte van de kans op woningbrand. Je kunt er voor kiezen om zeer specifieke doelgroepen te benoemen die een verhoogde kans op woningbrand hebben, maar die maar een klein deel uitmaken van de totale populatie binnen het verzorgingsgebied. Je kunt er ook voor kiezen om doelgroepen te benoemen die ook een verhoogde (maar minder hoge) kans op woningbrand hebben, maar die een groter onderdeel vormen van de totale populatie binnen het verzorgingsgebied. De keuze die je maakt hangt onder meer af van de wijze waarop je met deze doelgroepen wilt communiceren.
– bedenk dat er naast de groepen bewoners met een verhoogde kans op woningbrand ook groepen bewoners die géén verhoogde kans op woningbrand hebben tot doelgroep benoemd kunnen worden. Bijvoorbeeld groepen huishoudens waarbij het effect van een woningbrand groter is, zoals verminderd zelfredzamen. Wanneer je in het sociaal woningbrandrisicoprofiel ook gegevens over het effect van woningbrand hebt meegenomen, kun je dit laten meewegen bij het bepalen van de doelgroepen.
38
39 Sociaal woningbrandrisicoprofiel Amsterdam Relatie bewonerskenmerken en brandoorzaken
Het definiëren en bepalen van de doelgroepen
Van 408 woningbranden was de oorzaak van de brand bekend. Aangezien dit maar een klein deel van alle branden is, bracht de Dienst Onderzoek en Statistiek de vijf oorspronkelijke categorieën terug naar drie, namelijk: ‘menselijk handelen’, ‘technisch’ (oorspronkelijk was hier een onderscheid aangebracht tussen ‘technisch apparatuur’ en ‘technisch installatie’) en ‘brandstichting’. Uit de analyse blijkt dat bij sommige groepen personen of type woningen de ene oorzaak significant vaker voorkomt dan andere oorzaken. De volgende (significante) verbanden zijn gevonden.
Bij het bepalen van de doelgroepen hebben we uitsluitend gekeken naar de kans op woningbrand die gerelateerd is aan bepaalde bewonerskenmerken. Dit omdat we, zoals al eerder gemeld, op objectniveau nog onvoldoende betrouwbare gegevens konden verzamelen over de effecten van woningbrand.
Significante relaties tussen bewonerskenmerken en brandoorzaken (niet significante relaties zijn wegelaten) Bewonerskenmerk
Relatie met brandoorzaak
Allochtone hoofdbewoner
Bij deze groep wordt woningbrand 40% vaker veroorzaakt door menselijk handelen.
Vrouwelijke hoofdbewoner
Bij deze groep wordt woningbrand 39% vaker veroorzaakt door menselijk handelen dan bij mannelijke hoofdbewoners.
Mannelijke hoofdbewoner
Bij deze groep wordt woningbrand 2.3 keer vaker veroorzaakt door brandstichting.
Kinderen tussen 12-17 jaar ingeschreven op adres
Bij deze groep wordt woningbrand 3.5 keer vaker veroorzaakt door menselijk handelen en veel minder vaak door een technische of overige oorzaak.
Grootte woning
Hoe kleiner het oppervlakte van de woning, hoe vaker is menselijk handelen de oorzaak
Bouwjaar woning
In oudere woningen (woningen ouder dan 1993) wordt woningbrand 18% vaker veroorzaakt door menselijk handelen. Bij nieuwere woningen (bouwjaar > 1993) hebben woningbranden 30% vaker een technische oorzaak.
Huur/koopwoning
In sociale huurwoningen komt 70% minder vaak woningbrand voor veroorzaakt door een technische oorzaak. In sociale huurwoningen vindt 2,6 keer vaker woningbrand plaats veroorzaakt door brandstichting.
Bij het bepalen van de doelgroepen, kan gekeken worden naar de grootte van de kans. Er kan voor gekozen worden om enkele bewonerskenmerken bij elkaar te voegen, zodat er duidelijk afgebakende doelgroepen verkregen worden. Op basis hiervan kwamen we voor Amsterdam op de volgende doelgroepen: – Niet-westerse Amsterdammers; – Eenoudergezinnen met kinderen jonger dan 18 jaar; – Huurders van etagewoningen; – Bewoners van buurten met een lage leefbaarheidsscore.
40
41 Sociaal woningbrandrisicoprofiel Amsterdam Wij vroegen de Dienst Onderzoek en Statistiek na te gaan in welke Amsterdamse buurten, ten opzichte van het Amsterdams gemiddelde, verhoogde concentraties mensen wonen die op basis van hun kenmerken een verhoogde kans hebben op een woningbrand. En of zij dit konden weergeven in kaartjes met vier kleurcodes: groen (lager dan het stadsgemiddelde), geel (gemiddeld), oranje (hoger dan het stadsgemiddelde) en rood (veel hoger dan het stadsgemiddelde). Wanneer een buurt rood is, dan betekent dit dat er in die buurt naar verhouding veel mensen wonen die op basis van bewonerskenmerken een verhoogde kans hebben op woningbrand. Hier worden enkele voorbeelden gegeven.
Stap 5: Visualiseren door middel van een sociaal woningbrandrisicokaart 1. Inventarisatie gegevens woningbranden
2. Inventarisatie gegevens brandoorzaken
3. Verzamelen van en koppeling met sociaal-demografische kenmerken
4. Analyse en interpretetatie resultaten: bepalen doelgroepen
5. Visualiseren door middel van sociaal woningbrandrisicokaart
Een sociaal woningbrandrisicokaart visualiseert het sociaal woningbrandrisicoprofiel. Centraal onderdeel van de sociaal woningbrandrisicokaart is een topografische kaart die inzicht geeft in waar (ten opzichte van de gehele populatie) minder, gemiddeld of meer huishoudens wonen die bepaalde bewonerskenmerken bezitten die gerelateerd zijn aan een verhoogde kans op woningbrand. Hiermee wordt weergegeven in welke buurten verhoogde concentraties huishoudens wonen met een verhoogde kans op woningbrand. Afhankelijk van het aantal benoemde doelgroepen bestaat de sociaal woningbrandrisicokaart uit verschillende kaarten die per doelgroep aangeven waar de kans op een woningbrand naar verhouding lager, gemiddeld of hoger is. Het is ook mogelijk een sociaal woningbrandrisicokaart te maken waarin de dominante brandoorzaken in een bepaald gebied worden weergegeven en/of (indien deze zijn meegenomen bij het opstellen van het sociaal woningbrandrisicoprofiel) de effecten van woningbranden binnen het verzorgingsgebied. Aangezien we in deze handreiking niet zijn ingaan op de effecten van woningbranden, laten we deze mogelijkheid hier verder buiten beschouwing. Bedenk waarvoor je de woningbrandrisicokaart wilt gaan gebruiken. Dit bepaalt namelijk hoe je de woningbrandrisicokaart het beste kunt vormgeven. Kies je bijvoorbeeld voor een weergave op straatniveau, buurtniveau, wijkniveau, postcodeniveau, gemeentelijk niveau of regionaal niveau? Voor wie is de woningbrandrisicokaart bestemd? Is de kaart bedoeld voor bestuurders, de uitrukdienst of medewerkers die zich bezighouden met Brandveilig Leven? Stem de vorm en inhoud van de woningbrandrisicokaart af op degenen voor wie je hem maakt.
1.4 Beheer en herijking
Overzicht leefbaarheidsscore buurt (zoals gegeven door buurtbewoners): score per buurt t.o.v. stadsgemiddelde
Het sociaal woningbrandrisicoprofiel dient van tijd tot tijd, maar tenminste één keer in de vijf jaar, geactualiseerd te worden. Door bijvoorbeeld verhuizingen verandert de bevolkingsamenstelling en ook de kans op brand kan mettertijd veranderen (bijvoorbeeld dankzij de inspanningen van de brandweer). Het is belangrijk om het beheer van het sociaal woningbrandrisicoprofiel structureel te borgen in de organisatie. Onze aanbeveling is om het sociaal woningbrandrisicoprofiel onder te brengen bij de afdeling die ook verantwoordelijk is voor het brandrisicoprofiel. De verantwoordelijkheid voor het sociaal woningbrandrisicoprofiel zou eventueel ook belegd kunnen worden bij een afdeling die verantwoordelijk is voor Brandveilig Leven of bij preventie.
42
43 Sociaal woningbrandrisicoprofiel Amsterdam
44
Deel 2 Doelgroepgericht
communiceren op basis van het sociaal woningbrandrisicoprofiel
45
46
47 2.1 Inleiding In het eerste deel van deze handreiking lieten we zien welke stappen gezet moeten worden om te komen tot een sociaal woningbrandrisicoprofiel. Ter illustratie van deze stappen beschreven we de ontwikkeling van een sociaal woningbrandrisicoprofiel voor het verzorgingsgebied van de gemeente Amsterdam. Uit dit sociaal woningbrandrisicoprofiel kwamen verschillende kenmerken van bewoners naar voren die samenhangen met een verhoogde kans op woningbrand. Aan de hand van deze kenmerken zijn vervolgens doelgroepen benoemd: groepen bewoners die op basis van één of meerdere gemeenschappelijke kenmerken een verhoogde kans op een woningbrand hebben (voor Amsterdam: niet-westerse Amsterdammers, eenoudergezinnen met kinderen onder de 18, huurders van etagewoningen en bewoners in buurten met een lage leefbaarheidsscore).
Definities van doelgroep, communicatie en doelgroepgerichte communicatie Doelgroep: een groep mensen met één of meerdere gemeenschappelijke (sociaal-demografische en of economische) kenmerken. In deze handreiking staan de doelgroepen waarbij sociaal-demografische en of economische kenmerken samenhangen met een verhoogde kans op woningbrand centraal. Communicatie: het zenden en ontvangen van verbale (gesproken woorden, zinnen) en non-verbale (lichaamstaal, beelden enzovoorts.) codes. Doelgroepgerichte communicatie: het afstemmen van de communicatieboodschap, middelen en kanalen op een specifieke doelgroep.
Nu in kaart gebracht is welke groepen inwoners een verhoogde kans op woningbrand hebben, kan onderzocht worden hoe deze groepen er precies uitzien en op welke wijze zij het beste te bereiken zijn en met welke boodschap. Deel 2 van deze handreiking beschrijft in vijf stappen hoe je de doelgroepen leert kennen en hoe je doelgroepgericht kunt communiceren. Het helpt je bij het verkrijgen van nader inzicht in de doelgroepen binnen je verzorgingsgebied en bij het maken van keuzes met betrekking tot de boodschappen en middelen die je in kunt zetten bij de communicatie met deze groepen. Het stappenplan wordt geïllustreerd aan de hand van fictieve voorbeelden en praktijkervaringen die in Amsterdam-Amstelland zijn opgedaan bij de organisatie en uitvoering van het project brandveilige wijk AmsterdamZuidoost (onderdeel van het programma Brandveilig Leven). Daarnaast is ook een aantal praktijkvoorbeelden uit het land opgenomen.
Project Brandveilige wijk Amsterdam Zuidoost Begin 2012 startte Brandweer Amsterdam-Amstelland met het project ‘Brandveilig leven’ door een pilot uit te voeren in de wijk Amsterdam-Zuidoost’. Amsterdam-Zuidoost is een stadsdeel met een hoge concentratie niet-westerse Amsterdammers. Relatief vindt er vaak woningbrand plaats in deze wijk. Een van de middelen die werden ingezet bij deze pilot was het bezoeken van woningen. De bezoeken werden ondersteund met een publiekscampagne gericht op verschillende doelgroepen, woonachtig in deze wijk.
Doelgroepgerichte communicatie zonder sociaal woningbrandrisicoprofiel Ook wanneer er geen woningbrandrisicoprofiel is gemaakt, kan dit stappenplan je helpen bij het vorm en inhoud geven van doelgroepgerichte communicatie. Je kunt namelijk ook een doelgroepgerichte communicatieaanpak kiezen zonder dat je weet welke doelgroepen een verhoogde en verlaagde kans op woningbrand hebben. Bijvoorbeeld wanneer je ouderen of kinderen als doelgroep kiest, omdat deze groepen in het algemeen kwetsbaarder zijn wanneer er woningbrand uitbreekt. Een andere mogelijkheid is dat je een doelgroep kiest die behoefte heeft of open staat voor informatie over woningbrandveiligheid. Denk bijvoorbeeld aan de bewoners van een straat waarin recent een woningbrand heeft plaatsgevonden. Ook in deze en andere gevallen kan het stappenplan behulpzaam zijn bij het vormgeven van doelgroepgerichte communicatie.
Focus op risicobewustzijn en het delen van kennis Doel van de publiekscommunicatie vanuit de brandweer is het delen van onze brandweerkennis en ervaring met burgers, zodat zij (beter) weten wat de woningbrandrisico’s zijn en hoe zij de risico’s ervan kunnen beperken. Op die manier geven we als brandweer invulling aan onze ambitie en wettelijke taak het aantal woningbranden en de gevolgen ervan te beperken, zonder dat we de eigen verantwoordelijkheid van bewoners overnemen. Zoals ook in deel 1 al werd opgemerkt, moeten we ons als brandweer realiseren dat het aan burgers zelf is om te bepalen welke acties zij ondernemen. De brandweer spant zich in om hen, en liefst samen met andere partners zoals gemeenten en coöperaties, zo goed en gericht mogelijk te informeren over de risico’s die zij lopen en hoe zij deze kunnen voorkomen. Voor alle duidelijkheid: het gaat in deze handreiking primair om groepen burgers die zelfstandig wonen en in staat zijn zelfstandig maatregelen te treffen. Door de communicatieactiviteiten zo gericht mogelijk aan te laten sluiten bij de leefwereld en behoeften van doelgroepen, verhogen wij als brandweer de kans dat onze boodschap ontvangen en begrepen wordt. Op die manier stellen wij burgers in staat om een afgewogen beslissing te nemen over de maatregelen die ze willen treffen (bijvoorbeeld het aanschaffen van een rookmelder, blusdeken of sprinkler en het beperken van de kans op woningbrand door bijvoorbeeld het ontlasten van stekkerdozen en het uitzetten van de stand-by knop bij apparaten) om het risico op woningbrand te beperken.
48
49 Focus op doelgroepencommunicatie De focus ligt, zoals eerder gezegd op doelgroepencommunicatie. Vanzelfsprekend zijn er naast doelgroepencommunicatie nog andere manieren om onze ambitie (minder brand, slachtoffers en schade) te realiseren. Doelgroepencommunicatie moet dan ook gezien worden als onderdeel van een breed palet aan activiteiten die brandweerkorpsen (kunnen) ondernemen om woningbrandrisico’s te beperken. De toegevoegde waarde van doelgroepencommunicatie ten opzichte van traditionele vormen van publiekscommunicatie (massacommunicatie) is in potentie groot. Door doelgroepgerichte communicatie in te zetten verkrijgen we – via dit stappenplan - inzicht over hoe bewoners over woningbrandveiligheid denken, op welke wijze wij hen het beste kunnen bereiken, welke maatregelen zij bereid zijn te nemen om het woningbrandrisico te beperken en wie zij verantwoordelijk achten voor het beperken van dit risico. Hier kunnen wij als brandweer vervolgens onze activiteiten op het gebied van brandveilig leven op afstemmen.
2.2. Het ontwikkelen van een doelgroepencommunicatiestrategie in vijf stappen 1. Leer de doelgroep kennen
2. Stel de communicatiedoelstellingen vast
3. Bepaal de kernboodschap per doelgroep
4. Bepaal de acties: middelen en kanalen
5. Evalueer en stel bij
Om te komen tot een aanpak voor de communicatie met je doelgroepen zijn er vijf stappen te zetten:
Stap 1: Leer de doelgroep kennen Hoe meer kennis je van de doelgroep hebt, hoe beter je de kernboodschap, middelen en kanalen kunt afstemmen op de doelgroep. Onderzoek diepgaand door middel van het bestuderen van documentatie over de doelgroep en het houden van interviews met mensen in en om de doelgroep heen.
Stap 2: Stel de communicatiedoelstellingen vast Wat wil je bereiken met de doelgroepgerichte communicatie? Wanneer zijn je inspanningen geslaagd? Doelstellingen geven richting en sturing aan de activiteiten die je wilt ontwikkelen.
Stap 3: Bepaal de kernboodschap per doelgroep Kernboodschappen zorgen voor de ‘rode draad’ in je communicatie met doelgroepen. Je kernboodschap stem je af op de kennisbehoefte van de doelgroep.
Stap 4: Bepaal de acties: middelen en kanalen Je hebt je doelgroep in kaart gebracht. Je weet wat je wilt bereiken en hebt een kernboodschap geformuleerd. Nu worden deze ‘ingrediënten’ vertaald naar middelen en kanalen.
Stap 5: Evalueer en stel bij Door de resultaten van je inspanningen te monitoren, toets je of je op de goede weg bent: heb je bereikt wat je wilt bereiken? En wat is het effect van je inspanningen? Tussentijdse rapportages, een actuele planning en tijdspad, met daarin opgenomen evaluatiemomenten helpen hierbij.
50
51 Stap 1: Leer de doelgroep kennen 1. Leer de doelgroep kennen
2. Stel de communicatiedoelstellingen vast
3. Bepaal de kernboodschap per doelgroep
4. Bepaal de acties: middelen en kanalen
Organisatiegraad – In hoeverre (en hoe) heeft de doelgroep zich georganiseerd? Denk aan wijk- en buurtplatforms, vrijwilligersorganisaties, verenigingen van eigenaren, bewonerscommissies, huurdersverenigingen, enzovoorts. – In hoeverre zijn deze organisaties in staat om hun achterban c.q. de doelgroep te bewegen? 5. Evalueer en stel bij
Om gericht te kunnen communiceren met de doelgroep, is kennis van en inzicht in de doelgroep binnen je verzorgingsgebied essentieel. Het sociaal woningbrandrisicoprofiel geeft een goed beeld van de sociaal-demografische en economische kenmerken van de doelgroep. Afhankelijk van de gegevens die in het sociaal woningbrandrisicoprofiel zijn opgenomen, zal dit beeld nog verder moeten worden aangevuld. De volgende vragen helpen bij de verdere verdieping over de doelgroepen. De volgende vragen kunnen je helpen bij de verdere verdieping over de doelgroep. Sociaal-demografische en economische kenmerken – Wat zijn de standaardvariabelen (leeftijd, geslacht enzovoorts)? – Hoe ziet de samenstelling van de huishoudens binnen de doelgroep eruit? – Hoe ziet de inkomensbandbreedte van de doelgroep eruit? – Welke verschillende culturele achtergronden heeft de doelgroep? – Hoe taalvaardig is de doelgroep? – Wat zijn veelvoorkomende beroepen binnen de doelgroep? Sociale structuur – Hoe betrokken zijn de mensen in de doelgroep bij hun leefomgeving? – Hoe hecht is de doelgroep? In hoeverre zijn er veel sterke, onderlinge relaties? Leefstijl en interesses – In hoeverre is de doelgroep thuis benaderbaar? – Wat zijn populaire sociale activiteiten van de doelgroep? – Welke gewoonten met betrekking tot eten en koken heeft de doelgroep? – In hoeverre kan er een bepaalde vorm van brandgevaarlijk gedrag aan de doelgroep gerelateerd worden (denk bijvoorbeeld aan roken en koken).
Mentaliteit – In hoeverre heeft de doelgroep vertrouwen in formele gezagsdragers? – Welke maatschappelijke waarden en normen vindt de doelgroep belangrijk? – Welke verwachtingen leven er bij de doelgroep ten aanzien van de overheid in het algemeen en woningbrandveiligheid in het bijzonder? Je kunt deze vragen op verschillende manieren beantwoorden. Algemene informatie kan worden ingewonnen via internet. Ook documentatie van het Sociaal Cultureel Planbureau en het Centraal Bureau voor de Statistiek kunnen behulpzaam zijn. Professionals die regelmatig met je doelgroep in aanraking komen, kunnen je helpen bij het verder in kaart brengen van de doelgroep. Denk bijvoorbeeld aan eerstelijnsmedewerkers en beleidsmedewerkers van gemeenten (waaronder ook stadsdelen), GGD, politie, woningbouwcorporaties, gezondheidsorganisaties, welzijnswerk, maatschappelijk werk (zoals MEE), Bureau Jeugdzorg, WMO-loket, organisaties die inburgeringscursussen verzorgen enzovoorts. Ook bij de kazernes is informatie te halen over de doelgroepen in het verzorgingsgebied. Onderzoek ook of collega’s banden hebben met de doelgroep en ga bij hen te rade. Natuurlijk kan ook de doelgroep zelf je helpen. Treed in contact met leden en/of bezoekers van buurtplatforms, wijkverenigingen, sportverenigingen, huurdersverenigingen, vrijwilligersorganisaties, carnavalsverenigingen, spilfiguren in de wijk, eigenaren van koffiehuizen, muziekverenigingen, kerkgemeenschappen, moskeeën, enzovoorts. Kijk op plekken waar je doelgroep woont. Wat is er aan ontmoetingsplekken, bijvoorbeeld koffiehuizen, buurtcafés, huisartsenpraktijken. Overweeg om een aantal woningbezoeken af te leggen en daarmee kennis op te doen over de doelgroep. Ook interviews en straatenquêtes bij de plaatselijke supermarkt kunnen bijdragen aan het verwerven van inzicht over de doelgroep. Denk na of je zelf mensen in je privénetwerk kent die tot een doelgroep behoren. Soms kom je in je privéleven ook in contact met je doelgroep zonder dat je daar misschien bewust van bent. Wanneer je doelgroep bijvoorbeeld eenoudergezinnen is, zou je bijvoorbeeld informatie kunnen verzamelen tijdens ouderavonden op school of bij peuterspeelzalen. Bedenk dat je niet alles zelf hoeft te doen. Schakel bijvoorbeeld bij het onderzoeken van je doelgroep de hulp in van stagiaires en studenten van middelbare scholen, hogescholen en universiteiten. Zij kunnen bijvoorbeeld helpen bij het afnemen van interviews op straat of het doen van een literatuuronderzoek. Eerstelijnsorganisaties kunnen mogelijk ook een rol spelen bij het verzamelen van informatie over je doelgroep. Wellicht kun je aansluiten bij gemeentelijk bevolkingsonderzoek. Gemeentelijke diensten voeren soms bevolkingsonderzoek uit en wellicht kunnen zij bepaalde vragen vanuit de brandweer opnemen in hun vragenlijst.
52
53 Wanneer je anderen onderzoek laat doen naar de doelgroep, bereidt hen dan goed voor. De volgende tips kunnen je hierbij helpen: – Bij interviews: stel van tevoren een protocol op met vragen. Bedenk dat de vraag in grote mate het antwoord stuurt. Wanneer je bijvoorbeeld aan bewoners gaat vragen of ze brandveiligheid belangrijk vinden, dan zullen ze bijna altijd met ‘ja’ antwoorden. Dit is immers een sociaal gewenst antwoord. Vraag daarom door. Leg bewoners verschillende risico’s voor en vraag welke risico’s het grootst zijn en welke het meest moeten worden beperkt. Vraag ook aan bewoners in hoeverre ze bereid zijn hiervoor te betalen. Mensen uit je doelgroep kunnen het lastig vinden om vragen die betrekking hebben op henzelf goed te beantwoorden. Stel daarom vragen als ‘hoe zouden we uw beste vriend, vriendin of buurman het beste kunnen benaderen om onze boodschap over woningbrandveiligheid duidelijk te maken?’ – Bij vragenlijstonderzoek: maak de vragenlijst niet te lang, maximaal 15 vragen. Test de vragenlijst eerst alvorens je deze gaat gebruiken. Stel geen directe vragen over etniciteit of inkomen: dit ervaren bewoners over het algemeen als onprettig.
Pilot Brandveilige wijk Amsterdam-Zuidoost Amsterdam-Zuidoost kent tal van nationaliteiten en gemeenschappen. Om te weten te komen welke nationaliteiten en gemeenschappen in gemeenschappen in dit stadsdeel wonen, zijn gesprekken gevoerd met medewerkers van het stadsdeel. In overleg met het stadsdeel werd gekozen om naast een generieke communicatieaanpak ook aparte aandacht te geven aan Surinamers en Ghanezen. Vanuit het stadsdeel kon contact gelegd worden met vertegenwoordigers van deze twee groepen en werden ‘lokale helden’ (ook wel spilfiguren genoemd) benaderd om inzicht te krijgen in de doelgroep. Deze ‘lokale helden’ beschikten over een groot eigen netwerk en hebben aanzien in hun groep. Deze personen stonden welwillend tegenover de activiteiten van de brandweer en waren graag bereid hun kennis over de doelgroep te delen. Ook een aantal stakeholders, waaronder voorzitters van huurdersverenigingen, werd benaderd voor een interview om informatie over de doelgroep te verkrijgen. Hierdoor werd veel waardevolle informatie verkregen over de leefgewoonten, organisatiegraad, mentaliteit en sociale structuren binnen de doelgroep. Daarnaast leverden de interviews met de spilfiguren een aantal inzichten op hoe de doelgroep het beste bereikt kon worden. Enkele voorbeelden: – Het inzetten van een jeugdgroep die regelmatig bij elkaar komt en activiteiten voor de buurt uitvoert. De kinderen in deze jeugdgroep kunnen flyers uitdelen. – In Zuidoost worden regelmatig kookbijeenkomsten georganiseerd. Daarnaast wordt er eenmaal per week een vrouwensoos georganiseerd die door ongeveer 50 vrouwen bezocht wordt. Deze bijeenkomsten kunnen gebruikt worden om het onderwerp brandveilig leven (en vooral brandveilig koken) onder de aandacht te brengen. Bijvoorbeeld door voorlichting van een preventist. – Er worden diverse nieuwsbrieven uitgegeven binnen de wijk. Deze nieuwsbrieven worden door bewoners zelf gemaakt en verspreid. In de nieuwsbrief kan aandacht worden besteed aan brandveilig leven. – Verschillende wijken hebben een eigen Facebookpagina. De beheerders van deze pagina’s kunnen gevraagd worden, bijvoorbeeld via de spilfiguren, om informatie over brandveiligheid te posten op de pagina. – Er worden diverse buurtfeesten per jaar georganiseerd. Deze buurtfeesten worden goed bezocht, gemiddeld zo’n 250 bewoners per feest. De brandweer zou een activiteit kunnen organiseren tijdens een buurtfeest waarmee aandacht gevraagd wordt voor brandveilig leven.
Stap 2: Stel de communicatiedoelstellingen vast 1. Leer de doelgroep kennen
2. Stel de communicatiedoelstellingen vast
3. Bepaal de kernboodschap per doelgroep
4. Bepaal de acties: middelen en kanalen
5. Evalueer en stel bij
Wat wil je precies bereiken met doelgroepgerichte communicatie? En wanneer wil je dit gerealiseerd hebben? Het formuleren van doelstellingen geeft richting en sturing aan de activiteiten die je wilt ontwikkelen. Daarnaast helpt het straks bij het beantwoorden van de vraag of de inspanningen het gewenste effect hebben gehad. Op basis van stap 1 heb je meer inzicht gekregen in de doelgroep. Daardoor kun je beter formuleren wat je wilt bereiken (en hoe).
Wat is het probleem en welke oplossing hoort hierbij? De vraag wat je precies wilt bereiken met doelgroepgerichte communicatie is afhankelijk van de oorzaak van het verhoogde risico op woningbrand van je doelgroep. Heeft dit te maken met: brandonveilig gedrag, kapotte apparaten, of zaken in en om het huis? Wanneer in het sociaal woningbrandrisicoprofiel kenmerken van bewoners gekoppeld zijn aan brandoorzaken, kun je hierop mogelijk al een antwoord geven. In de meeste gevallen, zo weten we uit bestaand onderzoek, worden woningbranden veroorzaakt door menselijk gedrag. Wanneer dit ook voor jouw doelgroep geldt, kun je hen hiervan bewust maken in de hoop dat het gedrag verandert. Als uit het sociaal woningbrandrisicoprofiel blijkt dat mogelijk niet het gedrag, maar andere factoren hoofdzakelijk verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van woningbrand, dan kun je ervoor kiezen om in te zetten op het beperken van de gevolgen van woningbrand (bijvoorbeeld door bewoners te bewegen een rookmelder aan te schaffen, een vluchtplan te oefenen, een cursus te volgen, enzovoorts). Het kan ook zijn dat het sociaal woningbrandrisicoprofiel wel inzicht geeft in de doelgroepen, maar nog onvoldoende in de oorzaken. Je zult dan algemene doelstellingen moeten formuleren. Bijvoorbeeld: minstens de helft van mijn doelgroep weet wat de belangrijkste brandoorzaken zijn en hoe zij de risico’s hiervoor kunnen beperken. Of: minstens de helft van mijn doelgroep weet dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het nemen van maatregelen om het risico op woningbrand te beperken.
Nulmeting of vooronderzoek Voor het formuleren van realistische doelstellingen is inzicht in de brandoorzaken alleen niet voldoende. Je wilt bijvoorbeeld ook weten in hoeverre de doelgroep al maatregelen genomen heeft en in hoeverre ze bereid is om dit (nog verder) te doen. Dit is te achterhalen door het (laten) uitvoeren van een nulmeting (kwantitatief door middel van een vragenlijst) of door het doen een vooronderzoek (kwalitatief door middel van interviews) onder de doelgroep.
54
55 Aanvullend op de vragen bij stap 1, kunnen de volgende vragen je helpen bij het opzetten van een nulmeting of kwalitatief onderzoek en (vervolgens) het formuleren van realistische doelstellingen. Risicobewustzijn – Hoe denkt de doelgroep over woningbrandveiligheid? – Wat weet de doelgroep over veelvoorkomende brandoorzaken? – In hoeverre heeft de doelgroep een verhoogd risico (=kans en effect) op woningbrand en welke factoren liggen hier mogelijk aan ten grondslag? Wie acht de doelgroep verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen? – Wat verwacht de doelgroep van de overheid (c.q. brandweer)? Risicobeperking – In hoeverre is de doelgroep in staat om maatregelen te treffen om het risico te beperken? – In hoeverre neemt de doelgroep maatregelen om het risico te beperken en zo ja welke? Risicoacceptatie – In hoeverre wil de doelgroep investeren in woningbrandveiligheid? – In hoeverre staat de doelgroep open voor informatie over woningbrandveiligheid?
Formuleer doelstellingen SMART Wanneer aan de hand van de voorgaande vragen meer inzicht is verkregen, kun je de doelstellingen gaan formuleren. Een methode om deze zo concreet mogelijk te maken, is de SMART methode. SMART staat voor: Specifiek: hier gaat het om antwoord op W-vragen: om wie gaat het, wat willen wij bereiken, waarvoor en waarom. Fictief voorbeeld: Surinamers in Amsterdam-Zuidoost weten dat koken de belangrijkste brandoorzaak is en hoe ze dit risico kunnen beperken. Meetbaar: Fictief voorbeeld: 60% van de Surinamers in Amsterdam-Zuidoost weet dat koken de belangrijkste brandoorzaak is en hoe ze dit risico kunnen beperken. Aanvaardbaar: dit deel van de doelstelling beschrijft de haalbaarheid van datgene wat je wilt bereiken en of er draagvlak voor is van de organisatie zelf. Fictief voorbeeld: Uit algemeen onderzoek is bekend dat bewoners een redelijke hoge risicoacceptatie hebben ten aanzien van woningbrand. Kennelijk vindt een aanzienlijke minderheid het niet zo belangrijk om te investeren in woningbrandveiligheid. Wanneer 60% van de doelgroep weet wat de belangrijkste oorzaak van brand is en hoe dit risico kan worden beperkt, is dit aanvaardbaar. Realistisch: stel hierbij de vraag of de doelstelling wel realistisch is voor de organisatie. Kan het inderdaad waar gemaakt worden? En zijn de inspanningen die voortvloeien uit deze doelstellingen wel te doen? Zo niet, pas dan de doelstelling aan. Of verscherp het. Fictief voorbeeld: Uit een nulmeting blijkt dat op dit moment 50% van de Surinamers in Amsterdam-Zuidoost weet dat koken de belangrijkste brandoorzaak is en hoe ze dit risico kunnen beperken. De ambitie om dit te verhogen naar 60% lijkt realistisch. Tijdgebonden: hiermee maak je de doelstelling af. En je zorgt er zo voor dat je binnen een bepaalde termijn iets bereikt wilt hebben. Fictief voorbeeld: Binnen 3 jaar weet 60% van de Surinamers in Amsterdam-Zuidoost dat koken de belangrijkste brandoorzaak is en hoe ze dit risico kunnen beperken.
Focus op kennis en houding Let op dat de doelstellingen gericht zijn op de kennis en houding van bewoners ten aanzien van brandveiligheid, en minder op de gedragsverandering zelf (vloeit er uit voort). Vanuit de brandweer kunnen wij namelijk veel doen om bewoners te informeren over woningbrandveiligheid, maar uiteindelijk bepalen bewoners zelf in hoeverre zij het risico op woningbrand accepteren en welke maatregelen ze willen treffen. Door het overbrengen van onze kennis hopen we als brandweer op het vergroten van het risicobewustzijn, zodat bewoners de intentie ontwikkelen om in actie te komen en vervolgens ook daadwerkelijk hun gedrag veranderen (dat wil zeggen minder brandgevaarlijk gedrag vertonen of brandpreventieve voorzieningen aanschaffen). We weten echter uit onderzoek dat een intentie om gedrag te veranderen niet altijd leidt tot die verandering.
56
57 Stap 3: Bepaal de kernboodschap per doelgroep
Pilot Brandveilige wijk Amsterdam-Zuidoost Doordat er nog niet volledig inzicht was in de specifieke brandoorzaken, werd voor de pilot Amsterdam-Zuidoost een algemene kernboodschap geformuleerd, met daarbij de pay off: ‘Samen Brandveilig’. De kernboodschap bracht tot uitdrukking dat mensen ook zelf verantwoordelijk zijn voor hun brandveiligheid. De brandweer kan namelijk geen brand voorkomen. Wel kunnen we bewoners informeren over de risico’s en adviseren over de te nemen maatregelen. Belangrijk onderdeel van de kernboodschap was het communiceren over een handelingsperspectief: wat kunnen bewoners zelf doen om de brandveiligheid te verhogen? In AmsterdamZuidoost kozen we ervoor om de focus te leggen op rookmelders en het vluchtplan. In alle uitingen kwam deze geformuleerde boodschap terug. Daarnaast werden ook boodschappen ontwikkeld voor ouders met kinderen (spelen met lucifers). Ook deze werden meegenomen in de campagneuitingen. De campagne is landelijk ontwikkeld door het Communicatienetwerk van Brandweer Nederland en kan vertaald worden naar de eigen lokale situatie.
Miquel Verweij, Amsterdam Zuidoost
1. Leer de doelgroep kennen
2. Stel de communicatiedoelstellingen vast
3. Bepaal de kernboodschap per doelgroep
4. Bepaal de acties: middelen en kanalen
5. Evalueer en stel bij
Kernboodschappen vormen het ‘hart’ van je communicatie-inzet. Zij bevatten de informatie die noodzakelijk is voor het bereiken van de in stap 2 geformuleerde doelstellingen. Je kunt pas kernboodschappen maken als je kennis hebt van de doelgroepen die je wilt bereiken (stap 1). Je kernboodschap vloeit logischerwijs voort uit je communicatiedoestellingen. Het formuleren van een heldere boodschap is essentieel. In de kernboodschap staat wat je van de doelgroep weet en wat je van hen wilt. Het schrijven van een heldere kernboodschap kost tijd. Een goede manier is te beginnen met het beleggen van een brainstormsessie. Nodig verschillende mensen uit en bedenk met elkaar welke boodschap je wilt meegeven op basis van de gestelde doelen. Betrek hierbij eventueel een (externe) communicatieadviseur die ervaring heeft bij het formuleren van kernboodschappen.
Ik berg
lucifers
veilig op voor mijn kinderen. En u? Amsterdam-Amstelland
Het kan zijn dat het sociaal woningbrandrisicoprofiel wel inzicht heeft gegeven in de doelgroepen maar nog onvoldoende in de oorzaken. Dit kan betekenen dat je de kernboodschappen algemeen moet houden. Pas als ook de oorzaken bekend zijn kun je nog verder gaan differentiëren en eventueel per doelgroep kernboodschappen formuleren. Is dat (nog) niet mogelijk, kies dan voor een centrale boodschap die je aan je doelgroep zou willen vertellen. Een ander manier om een kernboodschap op te stellen is de kern beschrijven in een aantal steekwoorden. Ook dit kun je met meerdere mensen doen. Later kun je dit in sub-boodschappen verder uitwerken. Zorg dat de boodschap aansluit op de doelgroep en maak duidelijk wat je van de doelgroep verwacht door een handelingsperspectief te bieden. Wat wil je dat de doelgroep doet? Rookmelders ophangen, niet roken in bed? Vluchtplan maken? Maak het helder in je kernboodschappen en zorg dat deze niet voor verschillende uitleg vatbaar is. Dus zo helder en concreet mogelijk. In de verdere uitwerking naar concrete acties (stap 4), ga je de kernboodschap verder vertalen, bijvoorbeeld in een campagne. Maar altijd afgestemd op de doelgroep die je wilt bereiken.
58
59 Stap 4: Bepaal de acties: middelen en kanalen 1. Leer de doelgroep kennen
2. Stel de communicatiedoelstellingen vast
3. Bepaal de kernboodschap per doelgroep
4. Bepaal de acties: middelen en kanalen
5. Evalueer en stel bij
Op basis van de vorige stappen kun je nu gaan uitwerken hoe en op welke wijze je de doelgroep wilt gaan bereiken. Zet je ‘lokale helden’ (de spilfiguren van de doelgroep) in? Of brandweervoorlichters? Of toch via de klusjesman van de woningbouwvereniging of gemeente? Wat je kiest is mede afhankelijk van het beschikbare budget en menskracht. Informeer bij andere korpsen over bestaand materiaal. Mogelijk dat met kleine aanpassingen, gericht op de eigen lokale en regionale situatie, dit materiaal goed te gebruiken is. Vanuit verschillende landelijke netwerken (Brandveilig leven, communicatienetwerk COBRA) is al veel beschikbaar. Vanuit de voorgaande stappen heb je waarschijnlijk al een beeld gekregen via welke kanalen en met welke middelen je de doelgroep adequaat kunt bereiken. Ter gedachtevorming volgen hier nog een aantal suggesties welke kanalen (het medium) en en middelen geschikt kunnen zijn. – Via welke kanalen kan de doelgroep het beste bereikt worden? – Lokale media: In hoeverre leest de doelgroep wijk- of buurtkranten, huis-aan-huis folders enzovoorts? In hoeverre luistert de doelgroep lokale radiostations? In hoeverre kijkt de doelgroep lokale tv-zenders? – Digitale media: Van welke digitale media maakt de doelgroep veel gebruik? – Ontmoetingsplek: Waar komt de doelgroep geregeld samen? Waar doet de doelgroep boodschappen? Van welke overheidsloketten maakt de doelgroep gebruik? Hoe reist de doelgroep naar het werk? – Activiteiten: Welke gezamenlijke activiteiten onderneemt de doelgroep (al dan niet periodiek)? – Zelforganisatie: op welke wijze heeft de doelgroep zichzelf georganiseerd? Zijn er bijvoorbeeld verenigingen van eigenaren? Is er een buurt- of wijkplatform? Zijn er belangenverenigingen? Welke vrijwilligersorganisatie worden door de doelgroep onderhouden? – Eerstelijnsmedewerkers: in hoeverre maakt de doelgroep gebruik van eerstelijnshulp of zorg? Welke partijen komen er achter de voordeur van de doelgroep? – Intermediairs: Kun je als brandweer via intermediairs communiceren? Of is het slimmer om intermediairs als instrument in te zetten en als brandweer meer op de achtergrond te blijven? Wie heeft de meeste impact op je doelgroep? Het kanaal dat je kiest bepaalt in veel gevallen ook de middelen die je inzet. In sommige gevallen is het kanaal trouwens ook het middel. Er zijn grofweg drie verschillende soorten communicatiemiddelen te onderscheiden: 1 Betaalde middelen zoals: ontwikkelen van een campagne (die weer kan bestaan uit billboards, stoeptegelreclame, advertenties, gesponsorde programma’s); 2 Gratis middelen. Hier kun je denken aan free publicity door middel van persberichten, aanbieden van artikelen, interviews, enzovoorts; 3 Intermediairs: zoals ‘lokale helden’, klussenman, voorlichters enzovoorts.
De kracht schuilt wederom in de combinatie van deze middelen. Om inzicht te geven aan welke middelen je allemaal kunt denken, hieronder een korte lijst: – Persoonlijk gesprek – Huisbezoek met brandveiligheidsadvies – Bewonersavond – Buurtschouw – Spreekuur tijdens wijkplatformoverleg – Wijk- of buurtkrant – Nieuwsbrief, folder, flyers – Sociale media – Straatenquête – Brief – Persbericht – Billboards/posters/banners/abri’s – Stoeptegelreclame – Advertenties – Voorlichting na brand
Verschillende manieren van gedragsbeïnvloeding Grofweg vier methoden kunnen onderscheiden worden om gedrag te beïnvloeden en daarmee de risico’s op brand te verminderen: – De omgeving structureel veranderen en daarmee de gevolgen van gedrag veranderen. Met andere woorden: niet het gedrag verandert, maar wel het effect. Dat betekent ook dat het gedrag wordt geaccepteerd, maar het effect verandert. Bijvoorbeeld door het brandwerend maken van meubilair, het plaatsen van kookplaten die na bepaalde tijd zelf uitgaan. Maar ook wetgeving (bouwbesluit) is een belangrijk instrument voor het structureel veranderen van de omgeving. Zoals bijvoorbeeld het verplicht plaatsen van rookmelders, compartimentering in de bouw enzovoorts. – De omgeving veranderen, zodanig dat daarmee gedrag beïnvloed wordt en ander gedrag gestimuleerd. Zoals het stimuleren van mensen om meer te bewegen. Om dit te bewerkstelligen wordt de keuze tussen lift en trap makkelijker gemaakt door de lift langzamer te laten dalen en stijgen, zodat mensen ‘uit irritatie’ besluiten de trap te nemen. Door middel van onder meer normactivatie het gedrag onbewust beïnvloeden. Kenmerkend voorbeeld van deze methode is de pilot ‘Studenten’ die onderzoekbureau Tabula Rasa in opdracht van Brandweer Nederland (voorheen NVBR) uitvoerde. – Door middel van kennisoverdracht bewustwording vergroten en daarmee proberen een gedragsverandering in gang te zetten. Mede gelet op de gedeelde verantwoordelijkheid van burgers en overheden is deze wijze van gedragsbeïnvloeding de methode die de brandweer in de publiekscommunicatie hanteert en verder intensiveert door het inzetten van doelgroepencommunicatie.
60
61
62
63 Keuzes maken
Woningbezoek scoort hoog
In het ontwikkelen van de middelenmix per doelgroep zul je keuzes moeten maken: wat zet je in, wanneer en waarom. Je middelen zijn immers niet onbeperkt. Schema A geeft weer weer hoe bepaald kan worden welke middelen (en eventueel met behulp van andere partners) in per doelgroep inzet en hoe intensief je dit wilt doen.
Tijdens de woningbezoeken bij de pilot Brandveilige wijk Amsterdam-Zuidoost werden bewoners gevraagd of zij na enkele maanden een enquête zouden willen invullen. Via een e-mail kregen 259 bewoners deze enquête. Ruim 33% heeft deze beantwoord. Uit de antwoorden blijkt dat het woningbezoek met een gemiddeld rapportcijfer van 8,6 hoog scoorde. Bewoners ervaarden de persoonlijke benadering van de brandweer als prettig en vonden het zeer goed dat er aandacht aan woningbrandveiligheid werd besteed. Ook blijkt dat bijna 40% van de respondenten maatregelen heeft genomen naar aanleiding van het bezoek. En 50% gaf aan dat de kennis over brandpreventie was toegenomen.
Lage versus hoge kans op woningbrand
Resultaten pilot Brandveilige wijk Amsterdam-Zuidoost
huisbezoek (brandweer of via externe)
doelgroepgerichte informatie (al dan niet met behulp van externen)
algemene informatie
Hoeveelheid huishoudens Schema A. Intensiteit van de informatievoorziening
Een voorbeeld: een woningbezoek is een middel dat een intensieve inzet (in termen van tijd en capaciteit) van de brandweer vraagt. Slechts een beperkt aantal bewoners kunnen in korte tijd bereikt worden. Maar het is ook een middel dat bij uitstek geschikt is voor maatwerk: iedere bewoner krijgt informatie die specifiek op zijn situatie van toepassing is. Je kunt de keuze voor een middel mede bepalen door uit te gaan van de hoogte van de kans: groepen met de meeste kans op woningbrand krijgen de meest intensieve aandacht, terwijl andere groepen, met een gemiddelde of benedengemiddelde kans op andere, arbeidsextensievere wijzen geïnformeerd worden.
64
65 Pilot Brandveilige wijk Amsterdam-Zuidoost
Stap 5: Evalueer en stuur bij
Voor de pilot Brandveilige wijk Amsterdam-Zuidoost werden (mede op basis van onderzoekgegevens van het Team brandonderzoek van Brandweer Amsterdam-Amstelland) thematische on- en offline materialen ontwikkeld die via verschillende kanalen vervolgens zijn ingezet. De campagne roept niet op om een afspraak te maken voor een woningbezoek, maar wijst op brandveiligheid en de eigen verantwoordelijkheid van bewoners daarin (de campagne is landelijk ontwikkeld als tool. Deze kan door elk korps op maat toegepast worden). De campagne maakte gebruik van de volgende middelen: – poster A3 en A2, vijf verschillende met thema’s (het belang van rookmelders, koken/vlam in de pan/blusdeken, het gevaar van spelen met vuur, veilig vluchten en veilig gebruik elektrische apparaten), met daarop de lokale helden; – flyer A6, met de tien belangrijkste brandpreventietips; – pagina op website van buurtverenigingen; – advertenties in lokale nieuwsbrieven en kranten; – ABRI (posters in bushokjes); – en free publicity. Het beeld van de campagne is krachtig. Met een pakkende duidelijke tekst en een handelingsperspectief. De fotografie vond plaats op een herkenbare locatie in Amsterdam-Zuidoost met als model een van de vijf lokale helden. Dit om nog groter bereik van de boodschap te verkrijgen. Ook werd gebruik gemaakt van de verschillende eigen netwerken van de lokale helden ter verspreiding van het materiaal. En werden artikelen aan verschillende lokale (wijk)bladen aangeboden.
1. Leer de doelgroep kennen
2. Stel de communicatiedoelstellingen vast
3. Bepaal de kernboodschap per doelgroep
4. Bepaal de acties: middelen en kanalen
5. Evalueer en stel bij
Sophia A-Tjak-Hiwat, Amsterdam Zuidoost
De laatste en niet onbelangrijke stap is het evalueren van alle inspanningen. Zijn de doelstellingen gerealiseerd? Kloppen de kernboodschappen nog? En zijn de middelen/ kanalen wel de goede? Op basis van rapportages, monitoren en onderzoeken kun je tussentijds evalueren of de stappen die zijn gezet goed zijn of dat je moet bijsturen. Een kwartaal- of halfjaarlijks evaluatiemoment helpt hierbij.
Bij vlam in de pan doe ik er
een deksel op. En u?
Amsterdam-Amstelland
Andere suggesties die voor dit project werden bedacht en deels ook uitgevoerd: – Plaatselijke kortingsacties op rookmelder door Gamma of andere bouwmarkten; – Piketpaaltjes: free publicity bijvoorbeeld aandacht voor 1000e woningbezoek in lokale krant en tv-zender; – Voorlichting na brand; (maar wel gericht op de doelgroep, zoals bijvoorbeeld voorlichting in koffiehuis of geen bijeenkomst maar woningbezoeken); – Verspreiden van informatiemateriaal daar waar veel groepen samenkomen; – Voorlichting op scholen; – Intensiever gebruik maken van de netwerken van de lokale helden, bijvoorbeeld een ‘brandweerkoor’ om daarmee free publicity te krijgen, voorlichting geven tijdens kookcursussen enzovoorts; – Ondersteunend aan de activiteiten zijn: Twitter, Facebook, website; – Ontwikkelen van relatiebeheersystemen; hierdoor kan een eigen netwerk worden opgebouwd van geïnteresseerden (waaronder stakeholders, lokale helden en bewoners zelf) die om de zoveel tijd een nieuwsbrief ontvangen over items als kerst, oudjaar, open haard en barbecuetijd.
Een evaluatie kan uit verschillende onderdelen bestaan. Afhankelijk van de communicatiedoelstellingen die zijn gesteld, bepaal je het bereik van de communicatie, het oordeel van de doelgroep en het effect van alle inspanning. – Bereik: hoeveel mensen van de doelgroep zijn bereikt? Je kunt dit op verschillende manieren achterhalen. Bijvoorbeeld door het aantal woningbezoeken te registreren. Of het aantal mensen te tellen dat naar een voorlichtingsbijeenkomst komt. – Oordeel: wat vindt de doelgroep van de doelgroepgerichte communicatie die is uitgevoerd. Wat is hun oordeel over de uitgevoerde activiteiten? Hebben ze verbetersuggesties? – Effect: in hoeverre zijn de communicatiedoelstellingen gerealiseerd? Je kunt een 1-meting houden waarin je dezelfde vragen stelt als in de 0-meting. Door de twee metingen te vergelijken kun je beoordelen in hoeverre er sprake is van een effect. Je kijkt dan bijvoorbeeld of mensen uit de doelgroep meer kennis hebben over brandrisico’s en beter weten hoe zij deze kunnen beperken. Beoordelen of er daadwerkelijk een gedragsverandering heeft plaatsgevonden (bijvoorbeeld het installeren van een rookmelder of het aanschaffen van een elektronische frituurpan), kan op twee verschillende manieren. Je kunt steekproefsgewijs vragen aan mensen uit de doelgroep of ze hun gedrag hebben aangepast naar aanleiding van doelgroepencommunicatie. Een betere maar arbeidsintensievere methode is om steekproefsgewijs woningbezoeken af te leggen, zodat beoordeeld kan worden in hoeverre de doelgroep daadwerkelijk iets met de communicatieboodschap heeft gedaan.
66
67
1. Injunctieve norm
Uit de praktijk
Uit de praktijk
Een voorbeeld van beïnvloeding onbewust gedrag: pilot studenten
Pilot Jeugd ‘kinderen als ‘communicatiekanaal’
‘Kunnen we risicogedrag onder studenten verminderen? En zo ja op welke wijze? Om dit te onderzoeken startte Brandweer Nederland de pilot ‘studenten’, gericht op beïnvloeding van onbewust gedrag.*
In opdracht van Brandweer Nederland werd een pilot uitgevoerd naar de effectiviteit van voorlichtingspakketten op basisscholen.
Brandonveilig of brandveiligheid belemmerend gedrag is bij studenten eerder norm dan uitzondering. Bij controles treft de brandweer vaak afgeplakte rookmelders, geblokkeerde vluchtwegen en doorgeluste stekkerdozen aan. Ook al worden studenten hierop aangesproken, bij een volgende controle worden vaak opnieuw onveilige situaties aangetroffen. Genoeg reden voor Brandweer Nederland om een pilot op te2. Descriptieve starten van norm om het effect te1. onderzoeken Injunctieve norm verschillende methoden om het gedrag van studenten te veranderen. Voor deze pilot werd gekozen om niet voorlichting als interventie in te zetten maar onbewuste beïnvloeding, omdat het vergroten van veiligheidsbewustzijn bij deze doelgroep lastig is. In ieder geval via voorlichting. Het onderzoeksbureau Tabula Rasa dat de pilot begeleidde richtte zich hierbij op het beïnvloeden van gedrag zonder dat mensen dit in de gaten hebben. Bijvoorbeeld door in te spelen op sociale normen. Mensen zijn van nature geneigd om hun gedrag aan te passen aan de meerderheid. Daarom zijn de ontwikkelde interventies erop gericht het gedrag van studenten onbewust te veranderen.
De kernvraag voor deze pilot luidde: wat is eigenlijk het effect van voorlichting op scholen?
Methodiek 2. Descriptieve norm Op basis van onderzoek werden drie kansrijke interventies ontwikkeld, gericht op het beïnvloeden van onbewust gedrag. Deze werden vertaald naar een praktisch middel (een sticker) dat in de pilot is gebruikt. Het experiment vond plaats in studentenhuizen in Rotterdam, Utrecht en Nijmegen. Elke stad kreeg een eigen interventie toegewezen die gericht was op afgeplakte rookmelders (Rotterdam) of geblokkeerde vluchtroutes (Utrecht en Nijmegen). De werking van de interventies werd bepaald met behulp van een scorelijst die tijdens huisbezoeken werd ingevuld door brandweermedewerkers. Elk huis werd tweemaal bezocht. Er werden ook huizen bezocht waar geen sticker was geplaatst. Zij dienden als controlegroep.
In verschillende regio’s wordt voorlichting over brand gegeven via een voorlichtingspakket. In andere regio’s komt de brandweer langs om voorlichting te geven. Gekeken werd in deze pilot naar het effect van beide methodes werden op de kinderen. En ook welke methode meer effect had: het voorlichtingspakket of voorlichting van de brandweer zelf. Bovendien werd onderzocht of ook kennis, bewustzijn en gedrag van ouders via de kinderen kan worden beïnvloed (‘boodschappers’). De pilot richtte zich via het basisonderwijs op de jeugd.
Methodiek Het onderzoeksbureau Tabula Rasa ontwikkelde twee vragenlijsten: één voor leerlingen en één voor ouders. Hiermee werden op vier verschillende scholen leerlingen (uit groep 7/9) en hun ouders bevraagd. Dit gebeurde voorafgaand aan een van de voorlichtingsmethodes en een aantal weken daarna. Ook op vier scholen waar geen voorlichting werd gegeven (controlegroepen) werden vragenlijsten afgenomen. Verder werden als check op de betrouwbaarheid van de resultaten van de vragenlijsten een aantal ouders per school geïnterviewd.
Resultaten
Uitkomst Twee van de geteste interventies bleken effectief: De sticker, die uitgaat van hoe anderen vinden dat het niet moet. En een sticker die laat zien hoe de meeste anderen het doen. Deze sticker scoorde het meeste effect: studenten lieten de hoofdentree en extra vluchtroutes vaker vrij.
De uitkomst: beide methoden zijn effectief. Zowel het lespakket ‘Brááánd!!! als voorlichting door de brandweer hebben effect op leerlingen. Gunstig bijeffect was dat kinderen hun ouders gingen motiveren om te investeren in woningbrandveiligheid. Met andere woorden, door kinderen te informeren over woningbrandveiligheid en hen te enthousiasmeren om de ouders aan te spreken op hun verantwoordelijkheid, kun je als brandweer via de kinderen de ouders op een effectieve manier bereiken.
* Zie voor meer informatie over de resultaten van deze pilot op: Brandweer Nederland/brandveiligleven.
Zie voor meer informatie over de resultaten van deze pilot op: Brandweer Nederland/brandveiligleven.
68
69 Uit de praktijk
Uit de praktijk
Voorlichting na brand
Woningbezoeken in Amersfoortse ‘prachtwijken’
Een intensief voorlichtingsmiddel dat goed blijkt aan te slaan is het bezoeken van een wijk of straat na het uitbreken van een brand. In 2011 voerde Brandweer Amsterdam-Amstelland een pilot uit in Amsterdam-west. De voorlichting werd op informele wijze gegeven door brandwachten in uitrukpak. De pilot (inclusief het onderzoek) werd gedaan in samenwerking met onder andere Veiligheid NL (voorheen Stichting Consument en Veiligheid) en het ministerie van Veiligheid en Justitie (destijds ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Uit het onderzoek springen drie resultaten in het oog.
Amersfoort is de gemeente waar de brandweer al lange tijd werkt met huisbezoeken. Hierover is inmiddels een handreiking verschenen: ‘Handboek veilig wonen’.* Hierin worden de kennis en ervaringen beschreven die de afgelopen jaren in Amersfoort zijn opgedaan. De reacties van de bewoners op de woningbezoeken zijn positief.
Resultaten – Voorlichting over brandveiligheid is zowel effectief zonder brand als na een brand. Voorlichting na een brand is iets effectiever dan zonder brand. Door de voorlichting neemt de kennis over brandveiligheid toe. Bewoners zijn zich meer bewust van het gevaar van brand en zij nemen maatregelen om de brandveiligheid in de eigen omgeving te verhogen. – Voorlichting door een brandweerman/ -vrouw in uitrukpak is effectiever dan voorlichting door iemand zonder uniform. – In wijken met een hoger brandrisico (onder andere oude huurwoningen) werken reguliere communicatiemiddelen zoals brieven, posters en persberichten niet. Het inzetten van buurtnetwerken en spilfiguren is noodzakelijk om de inwoners te bereiken. Dit sluit aan op de eerste stap in het hier beschreven stappenplan om kennis op te doen van de te bereiken risicodoelgroepen.
Wel blijkt dat inwoners zich meer bewust zijn van brandgevaarlijke situaties. Ook elders in het land wordt het middel ‘woningbezoeken en het plaatsen van rookmelders’ ingezet. Zoals bijvoorbeeld in de regio Twente waar huisbezoeken afgelegd worden waarbij het accent ligt op het geven van brandveiligheidsadviezen en plaatsen van rookmelders. Het handboek beschrijft gedetailleerd op welke wijze de brandweer systematisch de brandveiligheid in woningen kan controleren en te verbeteren. De methode vergroot tevens het brandveiligheidsbewustzijn van bewoners en zorgt ervoor dat men sneller kan vluchten en beperkt de schade in geval van brand. Het handboek bevat veel nuttige tips en adviezen voor zowel beleidsmakers als degenen die de woningbezoeken uitvoeren. Meer informatie over de Amersfoortse aanpak is te vinden op de site van Brandweer Nederland/brandveilig leven.
HANDBOEK VEILIG WONEN
Voor deze manier van voorlichten is een handleiding ontwikkeld: ‘Brandveilig leven in de praktijk; voorlichting over brandveiligheid’. Deze is te downloaden via de site van Brandweer Nederland/brandveilig leven. De handleiding bevat nuttige voorbeelden en tips over het inzetten van voorlichting na brand en op welke wijze. Draaiboeken en voorbeeldbrieven zijn eveneens opgenomen. COMMUNITY SAFETY IN AMERSFOORT
[1]
70
71 Uit de praktijk
Ter afsluiting
Landelijk project Brandveilig Leven van Brandweer Nederland
In toenemende mate ontwikkelen brandweerkorpsen initiatieven en projecten op het gebied van brandveilig leven. De voorliggende handreiking is hiervan een voorbeeld. Om de kennis en ervaringen die worden opgedaan niet verloren te laten gaan is het belangrijk dat de brandweerkorspen deze projecten structureel borgen. Zo heeft Brandweer Haaglanden net als Brandweer Amsterdam-Amstelland een programma Brandveilig Leven opgezet om het onderwerp te verankeren in de organisatie. En Brandweer Flevoland heeft brandveilig leven geborgd door het onder te brengen bij de afdeling Crisisbeheersing. Waar het ook wordt ondergebracht, het onderwerp brandveilig leven beperkt zich niet tot een afdeling of team alleen, het raakt de gehele organisatie.
Het ministerie van Veiligheid en Justitie subsidieert al vanaf de start het landelijke project Brandveilig Leven van Brandweer Nederland. Een aantal voorbeelden uit het land zijn opgenomen in deze handreiking. Alle projecten die in dit kader zijn en worden opgezet, zijn terug te vinden op de site van Brandweer Nederland/ brandveilig leven.
Geen nood bij brand! Veiligheid in de zorg
Nulmeting
1e gesprek Introductie
2e gesprek Keuze voor GNBB
Convenant
NEE
Regelgericht werken
JA Veiligheidsexpeditie uitvoeren Beoordelen ontruimingsplan
Pilot ouderen en minder-redzamen: Geen nood bij brand! Veiligheid in de zorg. Samen met Veiligheid NL (voorheen Stichting Consument en Veiligheid) werd in deze pilot het effect onderzocht van een bestaande methode, namelijk ‘Geen nood bij brand’. Bij deze methode werkt de brandweer samen met instellingen aan het verbeteren van de veiligheid in plaats van controles en het opleggen van besluiten. De methode blijkt een belangrijke stap te zijn om interventies te plegen op het gedrag van ouderen en de medewerkers van de instelling zelf.
Opstellen expeditie verslag
Expeditieverslag
Brandveilig Leven vraagt een bijdrage van iedereen in de organisatie: van de meldkamer, die essentieel is voor een goede registratie van incidentgegevens, tot de manschappen die hun verzorgingsgebied als geen ander kennen en het onderwerp naar buiten toe moeten uitdragen. Het management dat de juiste randvoorwaarden moet scheppen en haar contacten bij andere maatschappelijke partners, organisaties en gemeenten kan inzetten zodat gezamenlijk de woningbrandveiligheid wordt verbeterd.
Inzet middelen: a. stroomschema b. presentatie GNBB c. convenant tekst d. vragenlijst e. expeditielijst f. fototoestel g. ontruimingsplan h. (programma) doelgroepmiddag i. e-learning module j. nieuwsbrief, publicatieborden etc. k. masterplan brandveiligheid l. (aanvullen met GNBB) auditen/ of VMS m. nulmetinglijst n. eindmetinglijst
3e gesprek Terugkoppeling uitslag
Doelgroepen-middag
Ontruimings oefeningen uitvoeren / inzet elearning
-
Table Top + Personeel + Cliënten
Verslagen oefeningen
Inzet e-learning continue proces
Communicatie richting personeel en cliënten continue proces
4e gesprek Terugkoppeling oefeningen / aanzet MP
Opstellen Masterplan Brandveiligheid maatwerk
Masterplan brandveiligheid
5e gesprek Auditsystematiek/ VMS aanvullen met GNBB
audits/VMS aanvullen met GNBB maatwerk
Audit / VMS aangevuld met GNBB
audit
Eindmeting
Eindgesprek Evaluatie
bijstelling
Werkend Veiligheidsvolgsysteem Nazorg n.a.v. auditresultaten continue proces
verbeterpunten
Campagne Brandweer Flevoland ‘Brandveilig leven in beweging’.
= gesprekken tussen instelling en brandweer = activiteiten georganiseerd door de brandweer = verslaglegging door brandweer voor instelling = geen deelname GNBB, geen samenwerking, meer regelgericht dan resultaatgericht = praktische uitwerking loopt naast de contacten onderling
Geen nood bij brand! in schema geeft aan hoe het traject loopt van het begin tot het eind. Met die kanttekening dat bijvoorbeeld ook halverwege kan worden ingestoken, maar ook in een andere volgorde kan worden gewerkt. Dat is afhankelijk van de afspraken die de instelling en de brandweer samen maken. Basis voor deelname aan het project is een wederzijdse voorbereiding zoals een actuele gebruiksvergunning en een staande bhv-organisatie voor de instelling en voor de brandweer een training Zorg in beeld. www.geennoodbijbrand.nl
In 2012 ontving Brandweer Flevoland de Jan van der Heijden innovatieprijs 2012 voor de campagne over brandveilig leven. Doel van de campagne is brandveiligheid onder de aandacht te brengen van de burgers. De grootschalige campagne is multimediaal ingestoken met (ook interne) h a n d l e i d i n g filmpjes, advertenties, busreclame enzovoorts. Meer informatie is te vinden op de site van Brandweer Nederland: http://www.brandweernederland.nl/publish/pages/20958/brandweer_boekje_ bvl.pdf.
Vanuit de ervaringen opgedaan tijdens de ontwikkeling van deze handreiking willen wij hierbij in het bijzonder wijzen op het belang van een goede datahuishouding. Hoe beter we gegevens verzamelen en registeren, hoe beter we in staat zijn om de woningbrandveiligheid te vergroten. Dit vraagt inzet en betrokkenheid van iedereen binnen het korps. De beschikbaarheid en betrouwbaarheid van gegevens laat nu soms nog te wensen over. Het sociaal woningbrandrisicoprofiel laat zien hoe belangrijk goede data zijn en wat je er mee kunt. Gebruik het sociaal woningbrandrisicoprofiel vooral ook als voorbeeld waarmee je kunt duidelijk maken hoe belangrijk goede data zijn en hoe deze kunnen bijdragen aan het verhogen van de effectiviteit van alle brandweerinspanningen. Ook op landelijk niveau wordt gewerkt aan het verbeteren van de informatievoorziening over (woning)branden en de brandweer. Onder andere in het project Verbeteren Brandweerstatistiek, waarin het Centraal Bureau voor de Statistiek, Brandweer Nederland, de Vakvereniging Brandweervrijwilligers en het ministerie van Veiligheid en Justitie gezamenlijk aan werken. Wij hopen dat deze handreiking je geïnspireerd heeft om met het sociaal woningbrandrisicoprofiel en doelgroepencommunicatie aan de slag te gaan.
risicobeheersing Brandweer Flevoland:
0165
[email protected]
Flevoland
voor br a ndw eer kor psen NDVEILIG LEVEN EVOLAND HET THEMA BRA ZET. OVER HOE BRANDWEER FL E OP DE KAART HEEFT GE IN DE EIGEN ORGANISATI
72
73 Bijlage 1 Enkele verwijzingen naar internationale literatuur over de relatie tussen bewonerskenmerken en het risico op (woning)brand Liu, Y., Holland, A.E., Mack, K., Diekman, S. (2011). Disparities in the prevalence of smoke alarms in U.S. households: conclusions drawn from published case studies. Journal of Safety Research. 42, 409-413. Uit dit literatuuronderzoek blijkt onder meer dat het percentage werkende rookmelders bij risicohuishoudens substantieel lager is dan bij nietrisicohuishoudens. Jackson, M., Wilson, J., Akoto, J., Dixon, S., Jacobs, D.E., Ballesteros, M.F. (2010). Evaluation of fire-safety programs that use 10 year smoke alarms. Journal of Community Health. 45, 543-548. De onderzoekers concluderen op basis van een literatuuronderzoek onder meer dat de kans om bij een woningbrand om het leven te komen gerelateerd is aan socioeconomische status van huishoudens, de aanwezigheid van een rookmelder en het bouwjaar van de woning.
Corcoran, J., Higgs, G., Rohde, D., Chhetri, P. (2011). Investigating the association between weather conditions, calendar events and socio-economic patterns with trends in fire incidence: an Australian case study. Journal of Geographic Systems. 13, 193-226. In dit onderzoek werd de relatie onderzocht tussen weersomstandigheden, bijzondere evenementen, kenmerken van bewoners en het aantal (woning)branden. Het laagst aantal branden vindt volgens de onderzoekers plaats tussen 01.00 uur en 06.00 uur ‘s nachts. De kans op brand was hoger in sociaal achtergestelde buurten. De kans op woningbrand in deze achtergestelde buurten werd versterkt wanneer de buitentemperatuur hoger was.
DiGuiseppi, C., Roberts, I., Wade, A., Sculpher, M., Edwards, P., Godward, C., Pan, H., Slater, S. (2002). Incidence of fires and related injuries after giving out free smoke alarms: cluster randomized controlled trail. Britisch Medical Journal. 325, 1-4. De onderzoekers concluderen dat de kans op een woningbrand samenhangt met de socio-economische kenmerken van burgers. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat het uitdelen van alleen rookmelders tamelijk zinloos is, omdat burgers deze niet ophangen. Ook van het aanbod om de rookmelder gratis te installeren, wordt volgens de onderzoekers weinig gebruik gemaakt. De onderzoekers raden overheden die rookmelders willen uitdelen daarom aan om de rookmelder zelf te installeren en deze regelmatig te controleren. Bruck, D., Thomas, I.R. (2011). Community-based research on the effectiveness of the home smoke alarm in waking up children. Fire and Materials. De onderzoekers onderzochten in hoeverre kinderen wakker worden en in actie komen na het horen van het geluid van een rookmelder. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat kinderen onder de tien jaar als verminderd zelfredzaamheid beschouwd moeten worden, omdat zij bij het horen van het vluchtsignaal niet in actie komen en besluiten door te slapen. Mulvaney, C., Kendrick, D., Towner, E., Brussoni, M., Hayes, M., Powell, J., Robertson, S., Ward, H. (2008). Fatal and nonfatal injuries in England 1995-2004: time trends and inequalities by age, sex and area deprivation. Journal of Public Health. 31, 154-161. Uit dit onderzoek blijkt dat roken de meest dodelijke brandoorzaak is. Relatief veel slachtoffers bij woningbrand vallen in de groepen met ouderen, personen met een fysieke of cognitieve beperking, personen die medicatie gebruiken, groepen met lage inkomens en groepen met weinig social contact. Bishai, D., Lee, S. (2010). Heightened risk of fire deaths among older African Americans and Native Americans. Public Health Reports. 125, 406-413. Uit dit Amerikaanse onderzoek blijkt native Americans en African Americans een hoger risico lopen op een woningbrand dan andere etnische groepen. Dit geldt met name voor de ouderen (55+) uit deze twee etnische groepen. De onderzoekers zoeken de verklaring in het type woning waarin veel van deze etnische groepen wonen.
De campagne Brandveiligheid is ontwikkeld door Brandweer Gooi en vechtstreek.
74
75 Colofon Brandweer Amsterdam-Amstelland Deze handreiking is gerealiseerd dankzij een subsidie van het ministerie van Veiligheid en Justitie
Brandweer Amsterdam-Amstelland bedankt de begeleidingscommissie voor haar bijdrage aan de totstandkoming van de handreiking. In de begeleidingscommissie namen deel: Heleen de Goeijen, opdrachtgever namens Ministerie van Veiligheid en Justitie, senior beleidsmedewerker; Rob Baardse, hoofd preventie, Zorg & Kwaliteit van leven, Nederlandse Brandwonden Stichting; Tom Kievit, projectleider Brandveilig Leven, Veiligheidsregio Haaglanden; Marcel van Galen, hoofd Risicobeheersing Brandweer Flevoland/ projectleider Brandveilig Leven, Brandweer Nederland; Kees Doorakkers, projectleider Brandveilig Wonen, Veiligheidsregio Brabant- Zuidoost; Piet van der Vlist, Veiligheidsregio Utrecht; IJle Stelstra, sectormanager Expertise en Regie en opdrachtgever namens de korpsleiding Brandweer Amsterdam-Amstelland; Ricardo Weewer, lector Brandweerkunde NIFV en plaatsvervangend commandant Brandweer Amsterdam-Amstelland; Annette de Wolde, hoofd Communicatie Brandweer Amsterdam-Amstelland en lid netwerk COBRA (Communicatienetwerk Brandweer Nederland). Beeldmateriaal: Vijf voorbeelden van een woningbrandrisicokaart; vervaardigd door de Dienst Onderzoek & Statistiek, Gemeente Amsterdam Ter illustratie beeldmateriaal van de verschillende wijken van Amsterdam, op basis van de vijf voorbeelden. En enkele voorbeelden van brandoorzaken. Fotografie: Jaap Wals, Martin Luijendijk (foto trap), Robby Hiel (brand grachtenpand) en Brandweer AmsterdamAmstelland. Overig beeldmateriaal: behorend bij de (praktijk)voorbeelden. Vormgeving: Oud.Zuid Ontwerp, Dieren Drukwerk: Rikken Print, Gendt Maart 2013, versie 1.1
76