NEDERLANDS JURISTENBLAD
SLAVERNIJ EN SLAVENHANDEL: VERBODEN, MAAR NIET VOORBIJ ž Arbiters en aansprakelijkheid ž Hoge Raad en minderheidsopvattingen ž Niet-ontvankelijk verklaring OM bij overschrijding redelijke termijn P. 1692-1762 JAARGANG 88 28 JUNI 2013
10295532
26
WEET U HOE UW FINANCIËLE TOEKOMST ERUIT ZIET? Uw pensioen is natuurlijk erg belangrijk voor u! Maar wat zijn bijvoorbeeld de gevolgen van de voorgenomen wetswijzigingen? ,ŽĞnjŝĞƚƵǁĮŶĂŶĐŝģůĞƚŽĞŬŽŵƐƚĞŶĚŝĞǀĂŶƵǁŵĞĚĞǁĞƌŬĞƌƐĞƌƵŝƚ͍ En wat kan of moet u daar zelf aan doen? ŽǁŽƌĚƚƉĞƌϭũĂŶƵĂƌŝϮϬϭϰĚĞƉĞŶƐŝŽĞŶƌŝĐŚƚůĞĞŌŝũĚǀĞƌŚŽŽŐĚ van 65 naar 67 jaar. Ook worden per die datum de maximale ŽƉďŽƵǁƉĞƌĐĞŶƚĂŐĞƐĞŶĚĞĂĨŐĞůĞŝĚĞƉƌĞŵŝĞƐƚĂīĞůƐǀĞƌůĂĂŐĚ͘ Daar bovenop volgt per 1 januari 2015 een aanpassing van de premieovereenkomsten: die moeten vanaf dat moment gebaseerd njŝũŶŽƉŶĞƩŽƉƌĞŵŝĞƐƚĂīĞůƐ͘ ,ĞĞůǀĞĞůǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐĞŶĚƵƐĚŝĞŽƉƵĂŅŽŵĞŶĞŶǁĂĂƌƵǁĞůůŝĐŚƚ ŝĞƚƐŵĞĞŵŽĞƚ͘tĞůůŝĐŚƚ͘tĂŶƚŶŝĞƚŝĞĚĞƌĞǁĞƚƐǁŝũnjŝŐŝŶŐďĞƚĞŬĞŶƚ ĂƵƚŽŵĂƟƐĐŚĞĞŶǁŝũnjŝŐŝŶŐǀĂŶĚĞƉĞŶƐŝŽĞŶƌĞŐĞůŝŶŐ͘DŽĐŚƚĞŶĞƌǁĞů ǁŝũnjŝŐŝŶŐĞŶŶŽĚŝŐnjŝũŶ͕ĚĂŶŝƐŚĞƚǀĂŶŐƌŽŽƚďĞůĂŶŐĚĞnjĞŽƉƟũĚĚŽŽƌƚĞ voeren. Anders kan namelijk sprake zijn van een belaste aanspraak. EĂƚƵƵƌůŝũŬƐƚĂĂŶŽŶnjĞƐƉĞĐŝĂůŝƐƚĞŶĂůƟũĚǀŽŽƌƵŬůĂĂƌŽŵƵǁǀƌĂŐĞŶ ƚĞďĞĂŶƚǁŽŽƌĚĞŶ͘KĨƵǁƐƉĞĐŝĮĞŬĞƐŝƚƵĂƟĞŐŽĞĚƚĞďĞŬŝũŬĞŶ͘ŶĚĞ ŵŽŐĞůŝũŬŚĞĚĞŶǀŽŽƌƵnjĞůĨĞŶƵǁǁĞƌŬŶĞŵĞƌƐŚĞůĚĞƌĞŶƚƌĂŶƐƉĂƌĂŶƚ ƚŽĞƚĞůŝĐŚƚĞŶ͘EĞĞŵŐĞƌƵƐƚĐŽŶƚĂĐƚŵĞƚŽŶƐŽƉ͊
KWALITEIT VERZEKERD
CZ_XSRR_HVde#%!EZ]SfcXE!"$&*%#)#)Z_W`1^fedRVced_]www.mutsaerts.nl
Inhoud
1693
Prof. mr. T. Barkhuysen De Curaçaose Isla-raffinaderij als (Koninkrijks)probleem
Focus 1542
1694
Mr. P.B.C.D.F. van Sasse van Ysselt Slavernij en slavenhandel: afgeschaft, verboden, maar niet voorbij
Wetenschap 1543
1702
Prof. mr. W.H. van Boom Evert Dekker Arbiters en aansprakelijkheid Drie aandachtspunten bij herziening arbitragerecht
Focus 1544
1715
Mr. N. Vreede Is de tijd rijp voor terugkeer van de sanctie niet-ontvankelijkverklaring op overschrijding redelijke termijn?
Reacties 1546 - 1547
1717
Dr. H.J.R. Kaptein Reactie op ‘Heeft de Hoge Raad emoties?’ Mr. R.E. de Winter Naschrift
Rubrieken 1548-1572 Rechtspraak 1573 Boeken 1574-1584 Tijdschriften 1585-1592 Wetgeving 1593-1599 Nieuws 1600 Universitair nieuws 1601 Personalia 1602 Agenda
NEDERLANDS JURISTENBLAD
SLAVERNIJ EN SLAVENHANDEL: VERBODEN, MAAR NIET VOORBIJ
de CURAÇAOSE
ž Arbiters en aansprakelijkheid ž Hoge Raad en minderheidsopvattingen ž Niet-ontvankelijk verklaring OM bij
regering in het ISLA-
overschrijding redelijke termijn P. 1692-1762 JAARGANG 88 28 JUNI 2013
RAFFINADERIJ
26
DOSSIER best een (dreiging met een) ZETJE kan GEBRUIKEN Pagina 1693
1708
Mr. W.M. Limborgh De Hoge Raad en minderheidsopvattingen (dissenting/concurring opinions)
Opinie 1545
De ERVARING leert dat
10295532
Vooraf 1541
1718 1739 1740 1751 1756 1760 1762 1762
Van het artikel ‘Sociaal Akkoord en hervorming ontslagrecht’ van mr. D.M.A. Bij de Vaate dat in de vorige aflevering (NJB 2013/1490, afl. 25) is gepubliceerd is een versie met meer en uitgebreidere verwijzingen opgenomen in de elektronische uitgaves van het NJB (op www.njb.nl en www.kluwernavigator.nl)
Omslag: Mask © Graham Dean/Corbis
PARADOXAAL genoeg kwam in het laatste decennium een tamelijk PRAGMATISCHE REGULERING van de PROSTITUTIE tot stand en tegelijkertijd een STRENGERE benadering van MENSENHANDEL
Pagina 1700
Door de jaren heen zijn in binnen- en buitenland VERSCHILLENDE OPVATTINGEN ontwikkeld over de grondslag van AANSPRAKELIJKHEID en de hoogte van de aansprakelijkheidsdrempel voor ARBITERS
RECHTERS moeten vanuit hun FUNCTIE en TAAK de ruimte hebben om in zaken die aan hen zijn voorgelegd PUBLIEKELIJK KENBAAR te maken dat en waarom zij zich NIET in de meerderheidsUITSPRAAK kunnen vinden
Pagina1710
De HOGE RAAD kent veel gewicht toe aan de BESCHERMING die de VERJARINGSREGELS de verdachte bieden
Pagina 1715
Pagina 1703
ELEKTRONISCHE DETENTIE aan het begin van de straf is VAN DE BAAN
Pagina 1757
Er LIGT voor het EERST een (ontwerp)VOORSTEL voor PROVINCIALE herindeling
Pagina 1758
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maan-
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
den voor de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
pleging, Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
rechtssociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
en Europees privaatrecht, P.F. van der Heijden, internatio-
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
naal arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
Harm-Jan de Kluiver, ondernemingsrecht, Willemien den
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
Ouden, bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
en het recht der intern. organisaties, Ben Schueler,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migratierecht,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbinte-
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
nissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser,
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier,
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 30.
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de
Vooraf
1541
De Curaçaose Isla-raffinaderij als (Koninkrijks)probleem
26
Curaçao is sinds ‘10-10-10’ weliswaar een zelfstandig land binnen het Koninkrijk en kent een Caribisch Juristenblad, maar de problematiek rondom de Isla-raffinaderij rechtvaardigt aandacht in dit tijdschrift. Deze raffinaderij, die na overname van Shell eigendom is van de Curaçaose Staat en wordt verhuurd aan een Venezolaans bedrijf, is omstreden. Aan de ene kant is zij, als belangrijke onderneming en werkgever, een niet weg te denken factor in de Curaçaose economie. En dat al sinds vele decennia. Daarmee is de raffinaderij voor velen op het eiland – als gevolg van het vele affakkelen van productierestanten ook letterlijk – een lichtend baken. Aan de andere kant veroorzaken de verouderde installaties en het gebruik van zware oliesoorten serieuze milieu- en gezondheidsklachten. Klachten die worden verergerd door de vrijwel constante windstroom die zwaveldioxidegassen en fijnstofdeeltjes steeds dezelfde kant opvoert en doet neerslaan in een armere wijk. Uit een onderzoeksrapport volgt dat als gevolg van de uitstoot van de raffinaderij en twee andere op hetzelfde terrein aanwezige centrales jaarlijks mogelijk achttien doden zijn te betreuren. Zeker is dat gevolg echter niet. Daarnaast wordt melding gemaakt van vele aan deze uitstoot gerelateerde ziekten. Hoewel de uitkomsten van dit alarmerende onderzoek sinds 2005 bekend zijn, is er sindsdien door de regering geen noemenswaardige actie ondernomen. Dat was aanleiding voor de Stichting Schoon Milieu op Curaçao (SMOC) om via juridische procedures aan te sturen op actie. Uiteindelijk leidde dat niet tot het gewenste resultaat. De hoogste bestuursrechter oordeelde dat de regering (vooralsnog) niet handhavend tegen de Isla hoeft op te treden met betrekking tot de uitstoot van zwaveldioxide en fijnstof. De rechter in eerste aanleg had daartoe wel bevolen, maar zou het handhavingsverzoek te ruim hebben opgevat (GHvJ 28 mei 2012, LJN BX0658, CJB 2012/3, p. 156 e.v., m.nt. Rogier). De civiele rechter legde Isla op straffe van een dwangsom wel een verbod op om meer dan 80 microgram/m3 als jaargemiddelde bij te dragen aan de neerslag zwaveldioxide op een relevant meetpunt; een (immissie)norm die overeenkomt met het al heel oude milieuvergunningvoorschrift (GHvJ 12 januari 2010, LJN BK9395). Deze uitspraak is echter (nog) een tandeloze tijger gebleken. Overtreding van dit verbod is (technisch) namelijk moeilijk vast te stellen. Meerdere inrichtingen op het desbetreffende terrein dragen bij aan de vervuiling en het gaat ook nog eens om een moeilijk meetbaar jaargemiddelde. Bovendien is het zeer de vraag of de gestelde norm naar hedendaagse maatstaven voldoende is om milieu- en gezondheidsschade te voorkomen. Uiteindelijk heeft SMOC een klacht ingediend tegen het Koninkrijk bij het EHRM. Geklaagd wordt over schending van het recht op leven, een eerlijk proces, lichamelijke integriteit en milieu-informatie. Het is echter maar zeer de vraag of er – nog los van de lange duur daarvan – veel heil kan worden verwacht van de Straatsburgse procedure of een nieuwe rechtsgang op Cura-
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf.
çao. Er is inderdaad kritiek mogelijk op de hoogste bestuursrechter (met daarin twee leden vanuit de Nederlandse Raad van State). Zo werd een bestuurslid van SMOC met een technische achtergrond die samen met de advocaat van de stichting zonder een dergelijke achtergrond tijdens een van de zittingen het woord wilde voeren, naar de publieke tribune verwezen. Ook was er best ruimte geweest voor deze rechter het handhavingsverzoek ruimer op te vatten. Voorts kan de algemene informatievoorziening over de uitstoot als gebrekkig worden gekwalificeerd. De kern van het probleem – de vraag of uitstoot van zwaveldioxide en fijnstof al dan niet aanvaardbaar is – wordt daarmee echter niet geadresseerd. De (Straatsburgse) rechter kan daarover alleen oordelen wanneer er adequaat onderzoek beschikbaar is waaruit om te beginnen blijkt welke inrichting op het terrein wat bijdraagt aan de totale uitstoot. Daarnaast moet daaruit volgen welke totale uitstoot gelet op actuele wetenschappelijke inzichten aanvaardbaar is. Dan blijkt ook of het huidige milieuvergunningvoorschrift – waarmee Isla volgens een wel beschikbare rapportage niet in strijd handelt – aanpassing behoeft. Een dergelijk onderzoek ontbreekt tot nu toe, terwijl er wel serieuze klachten over milieu- en gezondheidsschade blijven binnenkomen. Onder die omstandigheden is het primair aan de regering van Curaçao om te zorgen dat het bedoelde onderzoek er snel komt. Zij moet haar burgers beschermen tegen gezondheidsrisico’s. De Curaçaose rechter kan daarbij mogelijk een stimulerende rol spelen wanneer SMOC of andere betrokkenen verzoeken om actualisatie van de vergunning en de regering daaraan voorbij zou gaan. Vervolgens moeten goed handhaafbare milieuvergunningvoorschriften worden opgesteld. Zo dient er, anders dan in de huidige vergunning, uit te worden gegaan van dagemissies en niet van een lastig meetbaar immissie-jaargemiddelde. Daarbij kan een termijn worden gegund waarbinnen aan de nieuwe normen moet worden voldaan. Zo kan rekening worden gehouden met bedrijfsbelangen en de tijd die het kost aanpassingen te doen in het productieproces. Tegelijk zou een milieudienst met voldoende expertise moeten worden opgetuigd die zorgt voor adequaat toezicht en handhaving. Een dergelijke dienst ontbreekt ondanks toezeggingen namelijk nog steeds. Hoewel minister Plasterk van Koninkrijksrelaties gelijk heeft als hij stelt dat het hier gaat om een autonome verantwoordelijkheid van het land Curaçao, zou Nederland wel bereid dienen te zijn op verzoek (technische) hulp te bieden. Daarop drong de Eerste Kamer onlangs terecht aan. Bovendien zou de minister ingrijpen vanuit het Koninkrijk op grond van artikel 43 van het Statuut niet moeten uitsluiten als de Curaçaose regering in gebreke blijft. Er zijn immers fundamentele rechten van inwoners van het Koninkrijk in het geding en de ervaring leert dat de Curaçaose regering in dit dossier best een (dreiging met een) zetje kan gebruiken. Tom Barkhuysen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1693
1542
Focus
Slavernij en slavenhandel: afgeschaft, verboden, maar niet voorbij Paul van Sasse van Ysselt1
Honderdvijftig jaar geleden werd de slavernij officieel afgeschaft in ons Koninkrijk. Maar de afschaffing van de slavenhandel en slavernij in de negentiende eeuw ten spijt duikt het fenomeen in vele landen, maar ook bij ons, nog steeds en in vele varianten de kop op. De Internationale Arbeidsorganisatie schat het aantal slachtoffers wereldwijd op zo’n 21 miljoen mensen. Dit artikel beoogt inzicht te geven in de uitdagingen waarvoor de overheid zich geplaatst ziet in de bestrijding van de mensenhandel als moderne vorm van slavernij. De internationale rechtsontwikkeling en de hardnekkigheid van het fenomeen worden bezien vanuit de historische achtergrond van de betrokkenheid van Nederland bij de voormalige slavenhandel, de aanloop naar de afschaffing van de slavernij en de nasleep daarvan.
1. Inleiding 150 jaar geleden, op 1 juli 1863, werd de slavernij afgeschaft in het Koninkrijk der Nederlanden. Die dag werden in de toenmalige kolonie Suriname zo’n 35 000 van de ruim 60 000 inwoners uit de slavernij verlost. Kanonschoten vanaf het fort Zeelandia kondigden hun nieuw verkregen vrijheid aan. Tegelijkertijd werden op de Antillen ongeveer 12 000 mensen van de 33 000 inwoners in vrijheid gesteld. Dat ging niet van de een op de andere dag. Bovendien kende de afschaffing van de slavernij in 1863
Legitimatie voor de Atlantische slavenhandel werd gevonden bij Hugo de Groots ‘Het recht van oorlog en vrede’ nog een overgangstermijn van tien jaar. Daarop volgden strafbaarstellingen van slavernij en slavenhandel in het Wetboek van Strafrecht in 1886, bepalingen die vandaag de dag nog steeds rechtskracht hebben, hoewel obsoleet. Dit laatste heeft lange tijd eveneens gegolden voor de verdragsrechtelijke verbodsbepaling die daarover is vastgelegd in art. 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijhe-
1694
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
den (EVRM). Hierin is pas de laatste jaren enige verandering gekomen. Tegelijkertijd is met name de laatste twee decennia een specifieke en meer eigentijdse vorm van slavernij en slavenhandel tot ontwikkeling gekomen: mensenhandel. Dit heeft mede geleid tot nieuwe verdragen, EU-regelingen en een uiterst complexe delictsomschrijving in het Wetboek van Strafrecht. Dit laatste heeft de Nationale Rapporteur Mensenhandel er in 2012 toe bewogen verschillende aanbevelingen uit te brengen, waaronder een specialisatie binnen de rechterlijke macht. De effectieve aanpak van mensenhandel vergt echter uiteraard meer dan dat. Dit artikel beoogt enig inzicht te geven in de uitdagingen waarvoor de overheid zich tegenwoordig geplaatst ziet in de bestrijding van de mensenhandel als moderne vorm van slavernij (paragraaf 5). Deze uitdagingen van de staat worden geplaatst in het licht van het juridisch instrumentarium dat is ontwikkeld in de 20e eeuw tot op heden, waarbij in het bijzonder wordt ingegaan op de plichten die op hem rusten, zoals pregnant blijkt uit recente Straatsburgse jurisprudentie (paragraaf 4). De internationale rechtsontwikkeling en de hardnekkigheid van het fenomeen worden voorts bezien vanuit de (constitutioneel) historische achtergrond van de betrokkenheid van Nederland bij de voormalige slavenhandel (paragraaf 2) en de aanloop naar de afschaffing van de slavernij en de nasleep daarvan (paragraaf 3).
2. Nederland en de slavenhandel De Nederlandse slavenhandel ging hand in hand met de beginperiode van de West-Indische Compagnie (WIC) sinds 1621. Het kapen van de Spaanse zilvervloot in 1628 maakte
het mogelijk dat er tussen 1630 en 1635 een belangrijk deel van Brazilië op de Portugezen kon worden veroverd. _De noodzaak voor arbeidskrachten op de suikerplantages aldaar bracht de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden ertoe om een eigen geregelde slavenhandel op te zetten. Deze kende een snelle start: tussen 1635 en 1645 werden vanuit Afrika 25 000 slaven naar Brazilië overgebracht die daar onder erbarmelijke omstandigheden te werk werden gesteld bij de veelal Portugese bezitters van suikermolens en -rietvelden. Aanvankelijk had de nog jonge Republiek de slavenhandel, die reeds door de Spanjaarden en Portugezen werd uitgevoerd, afgewezen. Handelsbelangen gingen echter de boventoon voeren. Van 1642 tot 1645 was sprake van een eerste ‘hoogconjunctuur’ toen gemiddeld 4000 slaven per jaar naar Nederlands Brazilië werden overgebracht. Na de Portugese opstand tegen het Nederlandse koloniaal gezag ging het snel bergafwaarts en koos de WIC in 1654 eieren voor haar geld, althans in Brazilië. De WIC zocht een nieuw afzetgebied. Zij verlegde haar koers eerst naar de Engelse en Franse eilanden in de Caribische Zee, vervolgens naar Curaçao. Dat werd door de Nederlandse kolonisten tot een van de belangrijkste doorvoerhavens in de regio gemaakt. Tussen 1658 en 1730 werden in totaal ongeveer 100 000 slaven via dit eiland verscheept naar Spaans Amerika. Ondertussen stuurden de Nederlandse slavenhandelaars hun schepen ook steeds vaker naar de vier Nederlandse plantagekolonisten op de noordkust van Zuid-Amerika, waaronder Suriname, dat was gaan uitgroeien tot het belangrijkste productiegebied van koffie en suiker. Het failliet van plantages bracht de slavenhandel vanaf 1775 in een neerwaartse spiraal, versterkt door de Vierde Engelse Oorlog (1780 - 1784) wegens de buitmaking van schepen. De genadeslag werd toegebracht met de Franse inval in de Bataafse Republiek in 1795. Overigens werd er ook slavenhandel gedreven in ‘de Oost’ door de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC); schattingen van de omvang van die handel liggen rond de half miljoen, ongeveer dezelfde orde van grootte als de Atlantische slavenhandel. Deze handel door de VOC is vaak onderbelicht gebleven vanwege conceptuele en methodologische problemen bij het onderzoek naar deze handel. Er was slavernij en slavenhandel, maar voornamelijk uit de eigen regio, veel minder dominant en veel minder bepalend.2 Legitimatie voor de Atlantische slavenhandel werd gevonden bij Hugo de Groots ‘Het recht van oorlog en vrede’ (1625), waarin De Groot slavenhandel niet afwees als instituut indien zij voortvloeide uit ‘rechtvaardige oor-
logen’ in bijvoorbeeld Afrika. Die oorlogen leverden slaven op en de overwinnaars hadden het recht hen als oorlogsbuit te verkopen aan de Europeanen. De klassieke verdediging van de slavenhandel en slavernij in de Republiek zou echter worden de Leidse dissertatio van de Afrikaanse slavenjongen en aspirant-dominee Capitein uit 1742. Daarin betoogde hij dat de slavernij niet strijdig was met de christelijke leer, omdat de lichamelijke vrijheid weliswaar ontnomen, maar de geestelijke vrijheid behouden zou blijven; een redenering die eerder door John Locke lijkt te zijn aangehangen.3
De Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing van de Slavernij telde in haar toptijd 700 leden 3. Afschaffing van slavenhandel en slavernij Aan het einde van de achttiende eeuw riep de slavenhandel in Europa steeds meer weerstand op. Daar was in Nederland weinig van te merken, waarschijnlijk omdat de handel sinds 1780 al op zijn retour was in Nederland, anders dan in Engeland, Frankrijk en Portugal.4 Dit neemt niet weg dat er wel degelijk debat werd gevoerd over de slavernij, zoals in de toenmalige Nationale Vergadering ten tijde van de Bataafse Republiek in 1797. Aanstichter van dat debat was de radicale republikein en abolitionist Pieter Vreede. Volgens hem moest het in die tijd opgekomen verlichte ideaal van gelijkheid ook worden toepast op slaven:5 ‘Zyn de zwarte bewoners van Afrika, menschen, of zyn zy het niet’? De volksvertegenwoordigers besloten niet met Vreedes oproep mee te gaan. Gevreesd werd voor economische schade en voor chaos en anarchie, zoals de slavenopstand in de Franse kolonie St. Domingue had uitgewezen in 1791 en de daarop volgende jaren;6 de grondwet kon en moest niet als stormram worden gebruikt om deze vraagstukken te beslechten, aldus Schimmelpenninck.7 De ‘Nederlandse’ slavenhandel zou pas worden verboden in 1814, bij koninklijk besluit;8 niet gedurende de meest revolutio-
Auteur
het aanvaarden van het ambt van hoogle-
tweemaal lid van de Raad voor Handel en
slavernij in 1794 en de onafhankelijkheid
1. Mr. P.B.C.D.F. van Sasse van Ysselt BA is
raar op het gebied van de Caraïbische
Koloniën.
van het eiland in 1804, dat zou voortbe-
werkzaam bij de Directie Constitutionele
geschiedenis aan de Universiteit Leiden op
4. P.C. Emmer, De Nederlandse slavenhan-
staan als Haïti. Een slavenopstand had ook
Zaken en Wetgeving van het Ministerie van
19 oktober 2007, p. 14.
del (1500-1850), Amsterdam-Antwerpen:
plaats gevonden in de Nederlandse kolonie
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
3. J. Israel, Revolutie van het denken: Radi-
Uitgeverij De Arbeiderspers, 2000, p. 185.
Berbice in 1763 en op Curaçao onder lei-
en is als gastdocent/-onderzoeker verbon-
cale Verlichting en de wortels van onze
5. Uitvoerig over de opkomst en betekenis
ding van Tula in 1795. Zij bleken slechts
den aan de Afdeling Staats- en bestuurs-
democratie, Franeker: Van Wijnen 2011, p.
van het gelijkheidsbeginsel mede in betrek-
tijdelijk succesvol.
recht van de VU Amsterdam. Deze bijdrage
31; J. Locke, Over het Staatsbestuur,
king tot de slavernij: S. Stuurman, Uitvin-
7. E. Hagen, President van Nederland.
is geschreven op persoonlijke titel.
Amsterdam: Boom 1988 (oorspr. 1690),
ding van de mensheid. Korte wereldge-
Rutger Jan Schimmelpenninck (1761-
i.h.b. paragrafen 22-24. Locke was mede-
schiedenis van het denken over gelijkheid
1825), p. 97-98.
Noten
eigenaar van de slavenhoudende kolonie
en cultuurverschil, Amsterdam: Bert Bakker
8. Koninklijk besluit van 13 augustus 1814.
2. G.J. Oostindie, Slavernij, canon en trau-
Carolina, aandeelhouder van de in slaven
2009; J. Israel (2011).
ma, Rede, in verkorte vorm uitgesproken bij
handelende Royal African Company en
6. Deze zou leiden tot de afschaffing van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1695
Focus
naire periode van de Nederlandse geschiedenis, maar – paradoxaal – tijdens de conservatieve restauratie daarna. Bovendien gebeurde dit onder grote druk van conservatief Engeland, dat de slavenhandel had afgeschaft in 1807 en dat Willem I in het zadel had geholpen en hem
1696
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
van onmisbare steun was geweest voor de gebiedsuitbreiding met de Zuidelijke Nederlanden in 1814.9 Er kwam wetgeving tot stand, steunend op een verdrag tussen Nederland en Engeland van 4 mei 1818 ter wering van de slavenhandel.10 De steeds scherper wordende ver-
bodsbepalingen tegen de slavenhandel leidden tot geen enkel protest bij de Nederlandse rederijen. Nederland kon de gunsten van Engeland winnen en economische belangen stonden nauwelijks nog op het spel. Zo kwam zonder gemor een einde aan drie eeuwen Nederlandse slavenvaart.11 Nederland werkte zelfs mee aan de oprichting van twee gemengd Engels-Nederlandse zeegerechtshoven, één in Sierre Leone en één in Suriname. Doel daarvan was de verantwoordelijken voor illegale slavenschepen te berechten. De gerechten waren echter geen groot succes.12 Met de afschaffing van de slavenhandel was de slavernij zelf nog niet afgeschaft in de toenmalige koloniën, laat staan uitgebannen. Dit is voor een belangrijk deel te wijten aan het ontbreken van een afschaffingsbeweging zoals die in Engeland, en vanaf 1788 ook in Frankrijk, aanwezig was (geweest). De Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing van de Slavernij telde in haar toptijd slechts 700 leden. De antislavernijbeweging moest vanuit het niets op gang komen, doordat de afschaffing van de handel van bovenaf was opgelegd. Aan de (debat)cultuur in die tijd lag het overigens niet. Over andere kwesties werd namelijk wel degelijk gedebatteerd in de samenleving en er kwamen soms zelfs grote protesten en petitiestromen op gang. In het bijzonder geldt dit voor de Aprilbeweging in 1853 die zou leiden tot de val van het toenmalige kabinet Thorbecke.13 Ook het zogenoemde cultuurstelsel in Nederlands-Indië was – dankzij Multatuli – onderwerp van debat. Van dergelijk debat was echter nauwelijks sprake met betrekking tot de afschaffing van de slavernij. Wel werd een staatscommissie ingesteld onder voorzitterschap van conservatief oud-minister van Koloniën J.C. Baud,14 met de opdracht een plan voor de vrijmaking van de slaven te ontwerpen. Dat plan verscheen in 1855 voor de slaven in Suriname en in 1856 voor slaven ‘op de West-Indische eilanden en in de bezittingen ter kuste van Guinea’.15 De plannen werden gevolgd door vier opeenvolgende wetsvoorstellen. Het duurde tot 1862 voordat de Staten-Generaal het vierde, door de liberale bewindspersoon J. Loudon ingediende, wetsontwerp tot opheffing van de slavernij in de toenmalige Nederlandse koloniën aanvaardde. De officiële afschaffing van de slavernij vond plaats tijdens het tweede kabinet Thorbecke onder koning Willem III op 1 juli 1863. Dat werd gevierd maar het in datzelfde jaar ingediende wetsvoorstel om ‘een paleis voor de beide Kamers’
der Staten-Generaal op te richten als ‘uiting der nationale dankbaarheid voor het in 1813 herwonnen volksbestaan’ lijkt minstens zo veel pennen en tongen in beweging te hebben gebracht.16 Wrang is echter vooral dat de afschaffing van de slavernij mede mogelijk werd gemaakt door de baten uit voornoemd cultuurstelsel uit Nederlands-Indië.17 Overigens kende de afschaffing van de slavernij in 1863 nog een overgangstermijn van tien jaar. Gedurende die periode mochten ex-slaven in ‘de West’ die op het veld hadden gewerkt, de plantagelandbouw niet verlaten, hoewel ze wel van werkgever konden wisselen en in het vervolg geld voor hun arbeid zouden ontvangen in plaats van loon in natura. In Suriname vond men al snel een goedkoop alternatief om aan arbeidskrachten te komen: voor een summier loon werden Javanen, Hindoestanen en Chinezen geworven als contractarbeider.18 Hoewel ook hun vervoer-, leef- en arbeidsomstandigheden vaak erbarmelijk waren, was van slavenhandel geen sprake meer.
4. Rechtsnormontwikkeling en Straatsburgse jurisprudentie De afschaffing van de slavernij en slavenhandel in de negentiende eeuw stond niet op zichzelf maar werd ondersteund door de strafbaarstelling van de slavenhandel. Dat gebeurde op 1 september 1886 in het toen nieuw ingevoerde Wetboek van Strafrecht (Sr). De verbodsbepaling was in essentie ontleend aan de bepaling over slavernij uit voormelde wetten uit 1818 en 1824. En artikel 274 van het huidige Wetboek van Strafrecht stelt nog steeds strafbaar “Hij die voor eigen of vreemde rekening slavenhandel drijft of opzettelijk daaraan middellijk of onmiddellijk deelneemt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie”. Dezelfde herkomst kennen de art. 275-277 Sr die betrekking hebben op verschillende handelingen met betrekking tot slavenschepen.19 Hoewel wordt gehandeld in mensen, in het bijzonder in de sfeer van prostitutie, wordt art. 274 Sr zelden of nooit meer toegepast.20 Het nieuwe art. 273f Sr is meer toegesneden op de moderne vormen van uitbuiting en mensenhandel, hetgeen overigens niet wegneemt dat de toepassing van het artikel de nodige problemen oproept zoals hierna zal blijken. De art. 275-277 Sr zijn dode letters geworden.21 In de twintigste eeuw kwamen ondertussen vele regelingen tot stand, lange tijd vooral op het terrein van de slavernij, maar vervolgens steeds meer en gedetailleer-
9. A. Zamoyski, De ondergang van Napole-
Aprilbeweging o.a. A. Houkes, Christelijke
Nederlandse koloniën, ’s-Gravenhage: Van
deling ervan tevens ontzetting plaatsvinden
on en het congres van Wenen, Amsterdam:
vaderlanders. Godsdienst, burgerschap en
Cleef 1855/56.
van het recht tot het bekleden van ambten
Uitgeverij Balans 2007, p. 140, 395; J. van
de Nederlandse natie (1850-1900), Amster-
16. J. Turpijn, Mannen van gezag. De uit-
of van bepaalde ambten, het dienen bij de
Zanten, Schielijk, Winzucht, Zwaarhoofd
dam: Wereldbibliotheek 2009, p. 25-46; I.
vinding van de Tweede Kamer (1848-
gewapende macht of het zijn van raadsman
en Bedaard. Politieke discussie en opposi-
de Haan, Het beginsel van leven en was-
1888), Amsterdam: Wereldbibliotheek
of gerechtelijk bewindvoerder.
tievorming (1813-1840), Amsterdam:
dom. De constitutie van de Nederlandse
2008, p. 82-89.
20. De site www.rechtspraak.nl (selectie
Wereldbibliotheek, p. 32-34.
politiek in de negentiende eeuw, Amster-
17. Vergelijk P.C. Emmer (2000), p. 205-206.
van uitspraken sinds 1999) levert geen
10. Wet van 20 november 1818, Stb, 39;
dam: Wereldbibliotheek 2003, p. 62-69.
18. H. Buddingh’, Geschiedenis van Surina-
relevante treffers op (zoektermen: 274,
Wet van 23 december 1824, Stb, 75; Stb.
14. Ingesteld bij Koninklijk Besluit van 29
me, Utrecht: Het Spectrum 1999, p. 212-220;
‘274 Sr’).
1818, 79.
november 1853, nr. 66.
P.C. Emmer (2000), p. 221-226. De contract-
21. Zie ook Tekst & Commentaar Strafrecht,
11. Vgl. P.C. Emmer (2000), p. 189-192.
15. Eerste en Tweede Rapport der Staats-
migratie vond plaats tot 1939; er zijn bijna
Handelingen met betrekking tot slavensche-
12. Zie P.C. Emmer (2000), p. 193-201.
commissie tot het voorstellen van maatre-
33 000 Javanen in Suriname aangevoerd.
pen bij: Wetboek van Strafrecht, Artikel 275
13. Uitvoerig over de betekenis van de
gelen ten aanzien van de slaven in de
19. Volgens art. 286 Sr kan wegens veroor-
[Schipper van slavenschip].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1697
Focus
der op het terrein van de ‘moderne’ mensenhandel. Voor Nederland trad op 7 januari 1928 in werking het Verdrag van Genève van 25 september 1921 inzake de slavernij22 en vervolgens het Aanvullend Protocol inzake de afschaffing van slavernij, de slavenhandel en met slavernij gelijk te stellen instellingen en praktijken.23 Inmiddels zijn dan de Geneefse Verdragen van na de Tweede Wereldoorlog en het Aanvullend Protocol daarbij in werking getreden. Ook in art. 4 van de Universele Verklaring voor de rechten van de mens uit 1948 en de daarop volgende mensenrechtenverdragen is het verbod op slavernij en slavenhandel opgenomen: in art. 8 van het Internationaal Verdrag voor burgerlijke en politieke rechten (IVBPR) en art. 4 EVRM met zoveel woorden, in art. 6 VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en in art. 35 VN-Verdrag inzake de rechten van het kind zijn de op die verdragen toegesneden vormen van mensenhandel, namelijk vrouwen -en kinderhandel, verankerd in gebodsnormen voor de lidstaten om maatregelen te treffen ter voorkoming ervan. Het VN-Verdrag inzake uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie maakt weliswaar geen expliciete verwijzing naar het verbod van slavernij, maar geeft uiteraard wel uitdrukking aan de morele en juridische afwijzing van een cruciaal element daarvan: racisme. De VN-wereldconferentie tegen racisme in 2001 veroordeelde slavernij als een der misdrijven tegen de menselijkheid, maar legde staten geen juridische
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in 2010 geconcludeerd dat mensenhandel valt onder de reikwijdte van artikel 4 EVRM verplichting tot compensatie voor slavernij uit het verleden op. Tot slot heeft slavernij een plaats gekregen in de strafbaarstellingen die zijn opgenomen in het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, namelijk als onderdeel van een wijdverbreide of stelselmatige aanval gericht tegen een burgerbevolking, art. 6 (genocide) en art. 7 (misdaden tegen de menselijkheid).24 Bijzondere aandacht verdient art. 4 EVRM, onder andere omdat dit lange tijd een slapend bestaan heeft geleid, maar sinds 2005 aan de orde is geweest in enkele markante zaken die van groot belang zijn voor de rechtsontwikkeling op dit terrein. Artikel 4 EVRM gebiedt dat niemand in slavernij of dienstbaarheid mag worden gehouden (lid 1) en dat niemand mag worden gedwongen dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten (lid 2). Art. 4 lid 3 EVRM somt enkele werkzaamheden op die niet worden aangemerkt als de in lid 2 genoemde dwangarbeid of verplichte arbeid. De definitie opgenomen in art. 4 EVRM keert terug in enkele specifieke internationale instrumenten ter bestrijding van de mensenhandel. Daar-
1698
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
bij is vooral van belang het in 2000 tot stand gekomen VN-Palermo Protocol25 en het in 2005 tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel.26 Het Verdrag van de Raad van Europa neemt het VN-protocol als uitgangspunt, maar is van toepassing op alle vormen van mensenhandel, behalve grensoverschrijdend ook nationaal, en al dan niet verband houdend met de georganiseerde misdaad. Met inachtneming van onder andere voornoemd VN-Protocol en het Verdrag van de Raad van Europa heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in 2010 geconcludeerd dat mensenhandel valt onder de reikwijdte van artikel 4 EVRM.27 Het hof heeft daarmee een nieuwe interpretatie gegeven aan art. 4 EVRM. Het begrip mensenhandel is weliswaar niet genoemd in art. 4 EVRM, maar het Hof wijst erop dat het EVRM een levend instrument is en naar hedendaagse opvattingen moet worden uitgelegd en dat mensenhandel ingaat tegen de geest en het doel van art. 4 EVRM.28 Daarmee is mensenhandel een ernstige mensenrechtenschending, namelijk die van een absoluut recht; op grond van art. 15, lid 2, EVRM zijn beperkingen van dat recht onder geen omstandigheden toegestaan, zelfs niet in tijden van oorlog of noodtoestand; het hof wijst daar nog maar eens fijntjes op.29 Een tweede aspect dat nieuw en van groot belang is aan deze uitspraak is dat het hof een aantal positieve verplichtingen van de lidstaten van de Raad van Europa formuleert met betrekking tot de aanpak van mensenhandel, waarbij het niet alleen gaat om strafbaarstelling, opsporing en vervolging, maar ook om preventie, bescherming van slachtoffers en internationale samenwerking.30 Cyprus noch Rusland had aan deze verplichtingen voldaan in het geval van de 20-jarige Russische Rantseva die onder verdachte en onopgehelderde omstandigheden om het leven kwam na een val van het balkon van een appartement in Cyprus, welk land zij was binnen gekomen met een visum om te werken als ‘artiest’ in de variétébranche, een sector die op Cyprus vaak als dekmantel voor prostitutie dient. Dit leidde naar het oordeel van het hof tot een schending van (onder andere) art. 4 EVRM door beide landen. Het hof gaat met deze uitspraak verder dan met zijn uitspraak in de zaak Siliadin vs. Frankrijk. 31 Daarin was sprake van een minderjarig en illegaal Togolees meisje dat als huishoudelijke hulp werkte bij een Franse particulier; een echtpaar liet haar jarenlang zonder pauzes, zonder betaling en tegen haar wil werken voor hen, wat haar angst om opgepakt te worden aanwakkerde. Onder deze omstandigheden overwoog het EHRM dat het slachtoffer was onderworpen aan dwangarbeid in de zin van art. 4 EVRM en dat zij in dienstbaarheid in de zin van dat artikel werd gehouden. Essentieel daarbij is volgens het hof – aansluiting zoekend bij het genoemde aanvullend Protocol inzake de afschaffing van Slavernij uit 1956 – dat het slachtoffer niet in staat was haar toestand te veranderen (par. 90). Van slavernij was geen sprake omdat het echtpaar niet in juridische zin het eigendom over het meisje uitoefende, aldus het hof. Het hof concludeerde ook hier tot schending van art. 4 EVRM maar tot de formulering van een plicht tot preventie kwam het hof dus nog niet. Een zaak die grote overeenkomst vertoont met de voorgaande betreft er een over de zussen C.N. en V. vs.– eveneens – Frankrijk.32 Ook hier oordeelde EHRM dat er
Paradoxaal genoeg kwam in het laatste decennium een tamelijk pragmatische regulering van de prostitutie tot stand en tegelijkertijd een strengere benadering van de mensenhandel – in het geval van de oudste zus C.N. – sprake was van schending van art. 4 EVRM. De twee zussen zijn na de burgeroorlog van Burundi naar Frankrijk gekomen. Daar zijn zij gaan inwonen bij hun oom/diplomaat en tante. De zussen waren verplicht om al het huishoudelijk werk te doen en te zorgen voor het gehandicapte kind van hun oom en tante. Zij konden het huis niet verlaten, hadden een vuile kamer zonder faciliteiten en werden regelmatig bedreigd met terugzending naar Burundi als zij klaagden over de situatie. De jongste zus (V.) had iets meer vrijheid: zij ging naar school en mocht na school haar huiswerk maken. Het hof oordeelt dat in het geval van de oudste zus (C.N.) sprake was van gedwongen arbeid (art. 4, lid 2 EVRM), omdat zij het werk niet vrijwillig en onder bedreiging van enige straf – de psychische angst die kan worden opgewekt door bedreigingen met terugzending naar Burundi – verrichtte.33 Het werk had een dusdanige omvang dat de oom en tante, als ze geen gebruik hadden gemaakt van C.N., daarvoor een betaalde kracht hadden moeten inschakelen. Bij C.N. is volgens het hof bovendien sprake van een gekwalificeerde vorm van dwangarbeid (dienstbaarheid/ horigheid, art. 4 lid 1 EVRM),34 nu het voor haar onmogelijk was haar toestand te veranderen, omdat zij bij stopzetten van het werk in een toestand van illegaliteit dreigde te belanden en zij bij gebrek aan opleiding nauwelijks kansen had op betaald werk elders. Ten aanzien van V. achtte het Hof geen sprake van een dergelijke onmogelijkheid. Haar geringere ‘economische arbeidswaarde’ achtte het hof relevanter dan de slechte leefomstandigheden en de bedreiging met terugsturen die wel degelijk ook haar troffen.35 Net als in het arrest Siliadin acht het Hof in deze zaak de strafrechtelijke bescherming in Frankrijk tekort te schieten. Het arrest is een bevestiging van de eerdere uitspraken. Dat ligt anders bij de uitspraak M. e.a. vs. Italië en Bulgarije. Die maakt duidelijk dat mensenhandel niet alleen tegen het licht van art. 4 EVRM moet worden gehouden, maar ook wordt gezien als een onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van art. 3 EVRM. Een (positieve) onderzoeksplicht naar mensenhandel vloeit niet alleen voort uit art. 4 – gezien het Rantsevarrest – maar ook uit art. 3 EVRM. In dit geval veroor-
deelde het hof Italië voor een schending van art. 3 EVRM vanwege de gebrekkige effectiviteit van het onderzoek door de Italiaanse autoriteiten naar de klacht dat de minderjarige M. herhaaldelijk was geslagen en verkracht in een villa.36 De klagers stellen dat zij naar Italië zijn gegaan na een belofte van werk maar dat daar niets van terechtkwam, en dat M. bedreigd werd en gedwongen om mee te doen aan berovingen en seksuele activiteiten toen ze in Italië verbleef. Hoewel deze feiten niet vast zijn komen te staan, kan het Hof niet uitsluiten dat de feiten zoals klagers die naar voren brengen, indien bewezen, mensenhandel hadden kunnen opleveren zoals in internationale verdragen gedefinieerd, ‘which undoubtedly also amounts to inhuman and degrading treatment under art. 3 of the Convention’ (par. 106). Aan een beoordeling van art. 4 EVRM komt het niet meer toe. In de meest recent EHRM-zaak C.N. (een andere dan in de zaak tegen Frankrijk) vs. Verenigd Koninkrijk betrof het, net als in zaken Siliadin en M., huishoudelijk werk; ook in deze zaak constateerde het Hof een schending van art. 4 EVRM wegens het daarin opgenomen verbod van ‘dienstbaarheid’.37 De betekenis van art. 4 EVRM en de uitleg daarvan door het EHRM is ook van belang voor de verbodsnorm in art. 5 EU-Grondrechtenhandvest (EU-GHV). Lid 1 en lid 2 daarvan zijn dezelfde als die van art. 4 EVRM. Volgens art. 52 lid 3 EU-GHV hebben zij dus dezelfde inhoud en reikwijdte als de betreffende norm in EVRM. Art. 5 lid 3 EUGHV (mensenhandel) vloeit volgens de toelichting bij het EU-GHV direct voort uit de menselijke waardigheid en houdt rekening met recente ontwikkelingen op het gebied van georganiseerde criminaliteit. Bezien moet worden hoe dit onderscheid tussen enerzijds lid 1 en lid 2 en anderzijds art. 5 lid 3 EU-GHV zich verhoudt tot de uitleg van art. 4 EVRM door EHRM. Nu het EHRM mensenhandel brengt onder de reikwijdte van dat artikel valt mensenhandel eveneens onder de reikwijdte van de met art. 4 EVRM overeenstemmende eerste twee leden van art. 5 EUGHV; art. 5 lid 3 EU-GHV lijkt dan zinledig geworden.
5. Mensenhandel Hiervoor is al gerefereerd aan de verwantschap tussen slavernij, slavenhandel en mensenhandel. Nationaal hebben
22. Trb. 1928, 26.
georganiseerde misdaad, Trb. 2001, 69.
30. EHRM Rantsev, par. 285-289.
36. EHRM 12 juli 2012, M. e.a. vs. Italië en
23. Trb. 1957, 118.
26. Trb. 2006, 99; Stb. 2009, 445.
31. EHRM 26 juli 2005, Siliadin vs. Frank-
Bulgarije, EHRC 2012/221, m.nt. Boot-
24. Het statuut werd van kracht op 1 juli
27. EHRM 7 januari 2010, Rantsev vs.
rijk, EHRC 2005/103, m.nt. Van der Velde.
Matthijssen.
2002.
Cyprus en Rusland, uitvoerig geannoteerd
32. EHRM 11 oktober 2011, C.N. en V. vs.
37. EHRM13 november 2013, C.N. vs.
25. Protocol inzake de preventie, bestrijding
– instemmend, hoewel op onderdelen kri-
Frankrijk, EHRC 2013/54, m.nt. Barentsen.
Verenigd Koninkrijk, EHRC 2013/73, m.nt.
en bestraffing van mensenhandel, in het
tisch – in NTM, NJCM-Bulletin, 2010, nr.5,
33. EHRM C.N. en V., par. 75-78.
Lestrade.
bijzonder van vrouwenhandel en kinderhan-
p. 510 e.v. (M. Boot-Matthijssen).
34. EHRM C.N. en V., par. 91-92.
del, tot aanvulling van het verdrag van de
28. EHRM Rantsev, par. 282.
35. Kritisch hierover: B. Barentsen in zijn
Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende
29. EHRM Rantsev, par. 283.
annotatie bij het arrest in: EHRC 2013/54.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1699
Focus
de oude en obsolete strafbepalingen inzake slavernij en slavenhandel in zekere zin plaats gemaakt voor het verbod op mensenhandel in art. 273f Sr dat in werking trad in 2005. Uitbuiting en de inbreuk op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer zijn de primaire factoren die de strafwaardigheid van de gedraging bepalen; het misdrijf is dan ook opgenomen in de titel ‘Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’. De verbodsbepaling is grotendeels gebaseerd op de hiervoor genoemde internationale afspraken in VN-, Raad van Europa- en EU-verband.38 Zij kent een aanzienlijke verruiming van de gedragingen die als mensenhandel strafbaar zijn. Naast seksuele uitbuiting zijn sindsdien ook andere vormen van uitbuiting strafbaar, namelijk op het terrein van arbeid en diensten en de gedwongen verwijdering van organen. De bepaling gaat terug tot 1911 toen de eerste strafbepaling in Nederland die zag op mensenhandel het licht zag: art. 250ter (oud) Sr. Dat had enkel nog betrekking op handel in vrouwen ten behoeve van de prostitutie. In 1927 werd de strafbepaling uitgebreid met handel in minderjarige jongens, waarna in 1994 de sekseneutrale term mensenhandel werd geïntroduceerd. In 2000 werd artikel 250ter Sr vervangen door art. 250a Sr – opgenomen in de titel ‘Misdrijven tegen de zeden’ – en werd ook het profiteren van mensenhandel strafbaar. In datzelfde jaar werd ook het algemeen bordeelverbod opgeheven. In 2002 volgde uitbreiding naar uitbuiting in de seksindustrie in brede zin (seksuele handelingen met en voor een derde tegen betaling) – en betrof deze dus niet meer uitsluitend de prostitutie (met een derde).39 Paradoxaal genoeg kwam in het laatste decennium dus een tamelijk pragmatische regulering van de prostitutie tot stand en tegelijkertijd een strengere benadering van de mensenhandel.40 De ontwikkeling van het arsenaal aan juridische documenten betekent niet dat daarmee het fenomeen mensenhandel makkelijk kan worden ingeperkt. Het verschijnsel blijft hardnekkig en moeilijk aan te pakken. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel wijst daar voortdurend op in haar jaarlijkse rapporten, laatstelijk in dat van 2012.41 Zij wijst er onder andere op dat ondanks de herhaaldelijk verhoogde strafbedreiging van het delict geen hogere straffen worden opgelegd, en sterker, het aantal vrijspraken in mensenhandelzaken relatief hoog is en zelfs stijgt. Het rapport geeft een aantal valkuilen weer bij de toepassing van het artikel die mogelijk (mede) verklarend zijn voor deze ontwikkeling en veelal te maken hebben met de complexiteit van art. 273f Sr.42 Voorts draagt het verschillende oplossingen aan voor de problemen die worden geschetst. Onder andere wordt de aanbeveling gedaan tot specialisatie en concentratie binnen de rechterlijke macht, alsook de ontwikkeling van oriëntatiepunten voor de straftoemeting door en voor de rechterlijke macht. Vanuit de rechterlijke macht is positief gereageerd op de wens tot specialisatie en concentratie; sinds 1 januari 2013 oordelen gespecialiseerde rechters en raadsheren in deze zaken.43 Toch zijn ook wel bedenkingen geuit op onderdelen van het rapport; de NRM zou teveel vertrouwen tonen in de werking van het strafrecht en de strafrechtspraak.44 In plaats van strafverhogingen en de aanscherping van OM-richtlijnen voor de straftoemeting zou beter het wetsartikel vereenvoudigd kunnen worden en (nader) onderzoek worden gedaan naar de redenen van de vele vrijspraken. Of een bestuur-
1700
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
lijke aanpak zoveel meer vruchten afwerpt is echter maar de vraag. Andere aanbevelingen tot verbetering van de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel zijn gedaan in het kader van de beleidsdoorlichting naar de inzet van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) bij de bestrijding ervan in de periode 2009-2011. Het doorlichtingsrapport concludeert dat de Kmar in de betreffende periode effectief de mensenhandel en -smokkel is tegengegaan, maar dat de doelmatigheid en doeltreffendheid van de Kmar op dit terrein verder kunnen worden verhoogd.45 Voorgesteld wordt om te bezien of de taken van de Kmar kunnen worden verruimd om zelfstandig mensenhandelonderzoeken in relatie tot het grensverkeer af te handelen, waardoor de opsporing van samenhangende mensenhandel- en smokkelzaken in één hand komen en de aanpak daardoor effectiever zou worden. Andere aanbevelingen sluiten aan bij al ingezette ontwikkelingen bij de Kmar en ‘ketenpartners’ en zien in het bijzonder op de ‘effectievere uitwisseling van informatie en innovatievere toepassingen in opsporingsmethodieken en informatieverga-
Het aantal vrijspraken in mensenhandelzaken is relatief hoog en stijgt zelfs ring’. In dit kader wordt ook een Profiling, Targetting en Tasking Centrum opgericht. Duidelijk mag zijn dat dit alles een legitiem doel kent, maar dat de uitwerking en vormgeving van deze maatregelen zullen moeten voldoen aan de proportionaliteit teneinde de eventueel in het geding zijnde grondrechten van derden te respecteren. Voorts zal de internationale samenwerking van de Kmar verder worden geïntensiveerd. In dit internationale speelveld is het nuttig en nodig te beschikken over data en analyses van het verschijnsel. Het EU-Grondrechtenagentschap heeft in zijn jaarprogramma 2013 aangekondigd die te gaan verzamelen en daar in 2013 en 2014 rapporten over uit te brengen.46
6. Slotoverwegingen Het verbod op slavernij, dienstbaarheid en dwangarbeid is helaas nog steeds actueel. De afschaffing van de slavenhandel en slavernij in de negentiende eeuw ten spijt, steekt het fenomeen in vele landen nog steeds, en in vele varianten, de kop op. Als moderne vorm van slavernij wordt wel gezien de mensenhandel. Die komt voor in verschillende economische sectoren; niet alleen in de seksindustrie en het huishoudelijk werk, ook in sectoren zoals de horeca en de land- en tuinbouw worden mensen uitgebuit.47 In een jaarrapport van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) wordt het aantal slachtoffers wereldwijd geschat op 20,9 miljoen.48 De getalsmatigheid hiervan overstijgt zelfs die van de oude slavernij en slavenhandel. Ondanks overeenkomsten, zoals uitbuiting, gebrek aan respect voor de menselijke waardigheid en
massaliteit, zijn er echter ook belangrijke verschillen tussen de twee generaties ‘slavernij en slavenhandel’: het funderende karakter voor wereldeconomieën in wording en het intrinsiek racistische karakter ontbreken tegenwoordig. Daarnaast is de ‘nieuwe slavernij’ niet zozeer gebaseerd op wettelijke erkenning of officieel bezit, maar eerder op andere gronden zoals contracten, schulden en/ of dreigementen; gronden, die overigens soms dicht tegen eigendom aangrenzen. Voorts is de betrokkenheid van de staat een geheel andere geworden: van rechtstreeks belanghebbende en uitvoerder in vroegere tijden tot medeverantwoordelijke voor de bestrijding van diverse vormen van ‘slavernij’ door particulieren heden ten dage. Ook anderszins is het verbod nog steeds actueel. Dan gaat het meer om de herinnering van en de omgang met ons verleden. Herdenking en (institutionele) erkenning nemen daarbij een belangrijke en zinvolle plaats in. Sinds paus Johannes Paulus II in 1991 in het voormalige slavendepot Gorée (Senegal) excuses aanbood ‘voor de zonden van christelijk Europa tegen Afrika’ volgden de spijtbetuigingen over de Atlantische slavernij elkaar op, van Amerikaanse, Europese en Latijns-Amerikaanse regeringsleiders
tot de Verenigde Naties en de Europese Unie.49 De Nederlandse regering sprak meermalen ‘diep berouw’ uit en richtte een Nationaal Monument op met een daaraan verbonden Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis (NiNsee). Provincies (Zeeland) en steden (Amsterdam, Middelburg, Rotterdam) volgden. Het slavernijverleden kreeg plaats in de nationale canon. Onderzoek, onderwijs, en museale presentaties van onder andere NiNsee beogen bij te dragen aan de erkenning van het slavernijverleden en de bewustwording, acceptatie en verwerking van het slavernijverleden. Vanwege de 150 jaar-herdenking worden behalve de jaarlijkse Nationale herdenking op 1 juli bij het Nationaal Monument en het daarop volgende Keti Koti festival in het Amsterdamse Oosterpark extra activiteiten georganiseerd, behalve door NinSee onder andere ook door de gemeente Amsterdam en de Stichting Herdenking Slavernij Verleden 2013. Wellicht biedt de feestvreugde tot slot aanleiding om de slavernij en de afschaffing daarvan in 1863 te vermelden in de handboeken staatsrecht, want daarin worden zij maar stiefmoederlijk bedeeld.
38. In EU-verband is relevant Richtlijn
(2012). Mensenhandel. Jurisprudentie
42. Nationaal Rapporteur Mensenhandel
specialiseren zich in mensenhandelzaken.’
2011/36/EU van 5 april 2011 inzake de
mensenhandelzaken 2009-2012. Een ana-
(2012), p. 39-40, 44 e.v., 73, 172. Zie over de
44. M. Malsch (2012).
voorkoming en bestrijding van mensenhan-
lyse, zie www.nationaalrapporteur.nl/publi-
achtergrond en de complexiteit van het wets-
45. Kamerstukken II 2012/13, 31 516, nr. 3.
del en de bescherming van slachtoffers
caties/jurisprudentie-mensenhandelzaken,
artikel alsmede de bewijstechnische en mate-
46. www.fra.europa.eu..
daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit
p. 19-20; M. Smit en M. Boot, Het begrip
rieelrechtelijke moeilijkheden bij de juridische
47. Zie hierover Nationaal Rapporteur Men-
2002/629/JBZ, PbEU 2011, L 101/1. Zie
mensenhandel in de Nederlandse context;
afwikkeling van mensenhandelzaken ook: A.
senhandel, Achtste rapportage mensenhan-
over de mogelijkheden voor rechtstreekse
achtergronden en reikwijdte, Justitiële
Beijer, Mensenhandel met het oog op seksue-
del, Den Haag 2010.
werking, conforme interpretatie en staats-
Verkenningen, Den Haag: Boom Juridische
le uitbuiting; de interpretatie van artikel 273f
48. ILO 2012, Global estimate of forced
aansprakelijkheid van deze richtlijn, o.a.: D.
Uitgeverij/WODC 2007.
Sr, DD 2010 (60), p. 986 e.v.
labour Executive Summary, http://www.ilo.
Rijken, Doorwerking van richtlijnen in nati-
40. Vergelijk M. Malsch, Mensenhandel:
43. Zie o.a. http://www.rechtspraak.nl/
org/global/about-the-ilo/newsroom/news/
onaal strafrecht. Consequenties van de
het verwachte effect van strafverhogingen,
Actualiteiten/Nieuws/Pages/Nederland-eer-
WCMS_182109/lang--en/index.htm.
richtlijn mensenhandel in de rechtszaal,
TREMA, april 2013.
ste-ter-wereld-met-rechters-gespeciali-
49. G.J. Oostindie (2007), p. 5.
Strafblad, juli 2012, p. 207-215.
41. Nationaal Rapporteur Mensenhandel
seerd-in-mensenhandelzaken.aspx; Trouw,
39. Nationaal Rapporteur Mensenhandel
(2012).
19 oktober 2012, p. 6 ‘Ervaren rechters
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1701
Wetenschap
1543
Arbiters en aansprakelijkheid Drie aandachtspunten bij herziening arbitragerecht Evert Dekker en Willem van Boom1
De wettelijke regeling van arbitrage kent geen bepalingen voor eventuele aansprakelijkheid bij tekortschieten van het arbitrale tribunaal. Kan de arbiter of het arbitrage-instituut aansprakelijk worden gehouden volgens ‘gewone’ maatstaven, of bestaat er in ons recht zoiets als arbitrale immuniteit of een verhoogde aansprakelijkheidsdrempel? Over deze vragen is weinig bekend. Toch is het onderwerp juist nu actueel vanwege het aankomende wetsvoorstel tot herziening van het arbitragerecht. Dit artikel onderzoekt daarom in rechtsvergelijkend perspectief de reikwijdte van de aansprakelijkheid van arbiters en arbitrage-instituten. Besloten wordt met drie suggesties voor de wetgever.
1. Inleiding In onze arbitrage-wetgeving bestaan geen bijzondere regels voor de aansprakelijkheid van arbiters. De verhouding tussen de vernietigbaarheid van de arbitrale uitspraak en aansprakelijkstelling is ook ongeregeld. Omdat de regering binnenkort een wetsvoorstel ter herziening van het arbitragerecht zal indienen, is het dus relevant om te onderzoeken of en onder welke voorwaarden arbiters persoonlijk aansprakelijk gesteld kunnen worden en hoe een wettelijke regeling op dit punt zou kunnen luiden. Wij denken dat de wetgever op ten minste drie punten duidelijkheid moet verschaffen. Onze bijdrage is als volgt ingedeeld. Eerst zal aan de hand van de uitspraak Greenworld/Arbiters worden uiteengezet welke aansprakelijkheidsmaatstaf voor arbiters in Nederland geldt (par. 2). Daarna besteden wij aandacht aan de leer van arbitrale immuniteit (par. 3). Ook zal worden geanalyseerd in hoeverre het mogelijk is in de Verenigde Staten, Engeland en Frankrijk arbiters aansprakelijk te stellen (par. 4). De wijze waarop in deze rechtssystemen wordt omgegaan met aansprakelijkheidsvragen kan namelijk inspiratie bieden bij het inrichten van het Nederlandse systeem. Om alles in perspectief te plaatsen, staan we vervolgens stil bij de vernietiging van arbitrale vonnissen en de relevantie daarvan bij aansprakelijkstelling (par. 5). Dit alles leidt ons tot de stellingname dat bij de aanstaande herziening van het arbitragerecht op drie punten een regeling moet worden getroffen ten aanzien van de aansprakelijkheid van arbiters (par.6).
2. De status quo in Nederland In het arrest Greenworld heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op de vraag in hoeverre arbiters aansprakelijk gehou-
1702
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
den kunnen worden voor onzorgvuldig handelen.2 Deze zaak betrof een arbitrale procedure waarin een van partijen de arbitrale bevoegdheid betwistte vanwege het ontbreken van een clausule die tot arbitrage verplichtte. De arbiters verwierpen dit verweer, maar bij de burgerlijke rechter werd vervolgens met succes de vernietiging van het arbitrale vonnis gevorderd. Na deze vernietiging stelde de betreffende partij de arbiters en het arbitrage-instituut aansprakelijk voor de geleden schade. De arbiters zouden bewust bevoegdheid hebben aangenomen, waardoor inbreuk werd gemaakt op het recht van partijen het geschil te laten beslechten door de burgerlijke rechter, zo was de centrale stelling. De vorderingen werden in drie instanties afgewezen. De Hoge Raad oordeelt dat arbiters slechts in uitzonderlijke gevallen aansprakelijk gehouden kunnen worden. Een dergelijk uitzonderlijk geval kan zich na vernietiging van het arbitraal vonnis voordoen indien de arbiter, met betrekking tot de vernietigde uitspraak, opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld dan wel met kennelijk grove miskenning van een behoorlijke taakvervulling. De Hoge Raad verwijst in dat verband naar een vergelijkbare hoge drempel voor de persoonlijke aansprakelijkheid van de overheidsrechter (art. 42 Wet rechtspositie rechtelijke ambtenaren). Ook wijst de Hoge Raad er op dat het enkele feit van vernietiging nog niet met zich brengt dat sprake is van onbehoorlijke taakvervulling. Uit de uitspraak van de Hoge Raad volgt dus dat waar ‘gewone’ juridische dienstverleners zoals advocaten worden beoordeeld volgens de vergelijkingsmaatstaf van de ‘redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot’, voor arbiters net als voor overheidsrechters een verhoogde aansprakelijkheidsdrempel geldt.3 De rechtvaardiging voor deze hoge drempel is volgens de Hoge Raad gelegen in de wense-
lijkheid van ‘angstvrije arbiters’ die in vrijheid en onbevangenheid over het voorgelegde geschil oordelen.4 In Greenworld waren niet alleen de arbiters aansprakelijk gesteld maar ook het betreffende arbitrage-instituut. Om processuele redenen kwam de Hoge Raad niet toe aan de vraag of het arbitrage-instituut volgens dezelfde hoge drempel beoordeeld dient te worden. Wij denken dat naar geldend recht de verhouding tussen partijen en het arbitrage-instituut naar eigen inzicht kan worden ingericht en dat het dus een kwestie van uitleg is of het instituut zelfstandig verplichtingen op zich neemt, bijvoorbeeld om het arbitrale vonnis te doen wijzen door hulppersonen in de zin van art. 6:76 BW. De arbiters zelf zullen vermoedelijk als
De Hoge Raad oordeelt dat arbiters slechts in uitzonderlijke gevallen aansprakelijk gehouden kunnen worden opdrachtnemer in contractuele verhouding tot de partijen staan.5 Hoe de relatie tussen partijen en het instituut valt te kwalificeren, hangt er van af of het instituut rechtstreeks verbintenissen op zich heeft genomen tegenover de partijen bij de arbitrage. Ook dat zal een kwestie van uitleg zijn. Voor de inhoud van de zorg die het instituut heeft te betrachten, lijkt ons de grondslag minder belangrijk. Als het instituut bijvoorbeeld de verantwoordelijkheid heeft voor het bijhouden van een lijst van toegelaten arbiters, dan vloeit daaruit mogelijkerwijs de verplichting voort om zorgvuldigheid te betrachten bij het samenstellen van die lijst. Onzorgvuldigheid leidt dan tot zelfstandige aansprakelijkheid van het instituut, via art. 6:162 of art. 6:74 BW. Lastiger zijn natuurlijk de gevallen waarin de arbiters zélf (grove) fouten maken. Als de gangbare uitleg-criteria er op wijzen dat het instituut niet meer of anders doet dan het arbitrale werk faciliteren, dan zal een fout van arbiters niet zonder meer aan het instituut worden toegerekend in de zin van art. 6:76 BW.6 We zouden hier willen volstaan met de vaststelling dat het bovendien kan afhangen van de concrete fout die is gemaakt en of die fout gelegen is geweest
in een handeling die in de sfeer van de arbitrale werkzaamheden zelf moet worden gezocht of juist tot de kernverantwoordelijkheden van het instituut behoort.
3. Rechtsopvattingen over arbitrale immuniteit In Greenworld maakt de Hoge Raad een vergelijking met overheidsrechtspraak om tot een verhoogde aansprakelijkheidsdrempel te komen. Een dergelijke vergelijking is niet nieuw. Door de jaren heen zijn in binnen- en buitenland verschillende opvattingen ontwikkeld over de grondslag van aansprakelijkheid en de hoogte van de aansprakelijkheidsdrempel voor arbiters, waarbij die vergelijking een rol speelt. In de eerste plaats is er de ‘contract-theorie’ die men in continentale rechtsstelsels wel tegenkomt. Deze theorie gaat er vanuit dat een arbiter een dienst verleent op grond van een contract dat is overeengekomen tussen de arbiter zelf en de partijen die een geschil hebben.7 In het contract bepalen de partijen de rechten en plichten van de arbiter. Zo kan worden overeengekomen dat de arbiter zich onder bepaalde omstandigheden mag terugtrekken of dat een arbitragevonnis binnen een zekere termijn moet worden uitgesproken.8 Het tekortschieten in dergelijke verplichtingen kan tot aansprakelijkheid leiden.9 De grondslag is aldus te vinden in de zelfbinding door het aangaan van de dienstverleningsrelatie.10 In de tweede plaats is er de ‘status-theorie’, die men wel ziet in common law jurisdicties. Deze theorie gaat er vanuit dat een arbiter in de maatschappij een juridische functie vervult die vergelijkbaar is met de functie van een burgerlijke rechter.11 Het zou daarom gepast zijn een arbiter bescherming te bieden tegen mogelijke aansprakelijkstelling. In de regel resulteert dit in arbitrale immuniteit.12 De verlening van een dergelijke bescherming zou nodig zijn om de functie van arbitrage te behouden.13 Arbiters zouden zonder deze bescherming kunnen worden beïnvloed door het aansprakelijkheidsrisico. Alleen met deze bescherming zou onafhankelijkheid verzekerd zijn.14 Op beide theorieën is kritiek denkbaar. Zo zullen tegenstanders van de contract-theorie stellen dat immuniteit noodzakelijk is om de integriteit van het arbitrageproces te waarborgen – het is precies dat argument dat de Hoge Raad ook gebruikt. Tegenstanders van de status-theorie zullen stellen dat immuniteit vrijwel alle prikkels tot goede dienstverlening wegneemt en tot schrijnende situaties kan leiden. In de praktijk hebben de beide theorieën verschillende uitwerkingen gekregen. Interessant is dan ook
Approach for Arbitral Immunity’, Georgia
Auteurs
4. Zie voor de literatuur over de aansprake-
heden verricht die dienen ter ondersteuning
1. E. Dekker en prof. mr. W.H. van Boom
lijkheidsmaatstaf de verwijzingen in de concl.
van het werk van het instituut (het zal eer-
Law Review 2005, p.151.
zijn respectievelijk student en hoogleraar
OM bij het arrest Greenworld. Zie ook nog
der andersom zijn). Zie voor het werkings-
10. A.Tsakatoura, ‘The Immunity of Arbitra-
aan de Erasmus School of Law, Rotterdam.
M.W. Scheltema, ‘Opdracht en geschil, past
bereik van art. 6:171 BW, HR 18 juni 2010,
tors’, Inter-lawyer. Law firms directories
dat bij elkaar?’,TvA 2011, p. 51 e.v.
LJN BL 9596, NJ 2010, 389 (Sijm Agro).
2002.
Noten
5. Vergelijk voor bindend advies HR 15 juni
7. A. Redfern & M. Hunter, Law and Practi-
11. Redfern & Hunter 2009, p. 330; Rut-
2. HR 4 december 2009, LJN BJ7834, NJ
2012, LJN BW0727, RvdW 2012, 852.
ce of International Commercial Arbitration,
ledge 2005, p. 166.
2011, 131.
6. Overigens lijkt ons de buitencontractuele
London: Sweet & Maxwell 2009, p. 329.
12. Gaillard & Savage 1999, p. 560 e.v.
3. Vergelijk ook de verhoogde drempel zoals
toerekening via art. 6:171 BW niet snel aan
8. E. Gaillard & J. Savage, Fouchard Gaillard
13. M.A. Weston, ‘Reexamining Arbitral
die bij curatoren en Officieren van Justitie
de orde. Wij denken dat een non-profit
Goldman on International Commercial
Immunity in an Age of Mandatory and
gelden (HR 19 april 1996, LJN ZC2047, NJ
arbitrage-instituut niet snel een bedrijf is in
Arbitration, Den Haag: Kluwer Law Interna-
Professional Arbitration’, Minnesota Law
1996, 727 respectievelijk HR 11 oktober
de zin van art. 6:171 BW, nog daargelaten
tional 1999, p. 600.
Review 2004, p. 484.
1993, LJN ZC0360, NJ 1993, 165).
dat de arbiter vermoedelijk geen werkzaam-
9. P.B. Rutledge, ‘Toward a Contractual
14. Redfern & Hunter 2009, p. 330.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1703
Wetenschap
om te kijken hoe zij op verschillende manieren uitwerking hebben gekregen in andere rechtsstelsels. Hierna zal worden beschreven hoe de eerder genoemde theorieën zijn toegepast in de Verenigde Staten, Engeland en Frankrijk. Voor deze drie landen is gekozen omdat de grootste arbitrage-instituten in deze landen zijn gevestigd en deze dus als forum arbitri toonaangevend zijn.
4. Vergelijking met enkele andere landen 4.1 De Verenigde Staten Arbitrale immuniteit Al geruime tijd voorziet federaal recht (federal law) en deelstatelijk recht (state law) in de Verenigde Staten in immuniteit voor arbiters.15 Zo is in 1925 de Federal Arbitration Act (FAA) ingevoerd. In deze wet is geen regeling opgenomen over de mogelijkheid een arbiter aansprakelijk te stellen. Daaruit wordt a contrario afgeleid dat arbiters immuniteit
Common law landen brengen duidelijke beperkingen aan in de aansprakelijkheid van arbiters genieten.16 Arbitrale immuniteit werd op statenniveau voor het eerst erkend in Jones vs. Brown (1880),17 waarin werd geoordeeld dat arbiters ‘are in a certain sense a court’ en zij mede daarom dezelfde rechtsbescherming behoren te genieten als rechters.18 Immuniteit van rechters wordt al geruime tijd erkend in de VS met als ratio dat rechterlijke immuniteit onafhankelijkheid en onpartijdigheid garandeert.19 De gelijkstelling met rechters ziet men terug in de modelwet Uniform Arbitration Act (UAA): ‘’An arbitrator or
1704
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
an arbitration organization acting in that capacity is immune from civil liability to the same extent as a judge of a court of this State acting in a judicial capacity’’.20 Dit alles duidt erop dat men in de VS de status-theorie aanhangt. Toch is arbitrale immuniteit in de Verenigde Staten niet absoluut. Zo kunnen arbiters wel aansprakelijk worden gehouden voor schade die voortvloeit uit het te laat of niet uitspreken van een arbitraal vonnis21 of uit het zonder goede redenen terugtrekken uit de procedure.22 Verantwoordelijkheid arbitrage-instituten De vraag of de aansprakelijkheidsmaatstaven met betrekking tot arbitrale immuniteit ook van toepassing zouden zijn op institutionele arbitrage is een aantal keer aan de orde gesteld. Rechters oordelen over het algemeen dat arbitrale immuniteit zich tevens uitstrekt tot instituten die arbitrage faciliteren.23 4.2 Engeland Arbitrale immuniteit Ook in Engeland is er sprake van arbitrale immuniteit, maar er zijn wel duidelijk aanwijsbare verschillen met de VS. Art. 29 lid 1 Arbitration Act 1996 stelt dat een arbiter niet aansprakelijk kan worden gesteld voor handelingen die hij verricht in de uitvoering van zijn taakvervulling, tenzij de handeling is verricht in bad faith. Er is geen definitie opgenomen van bad faith.24 Verdedigd is dat onder bad faith handelingen kunnen vallen die frauduleus of met opzet zijn gepleegd.25 Voorts kan een arbiter op grond van art. 29 lid 3 Arbitration Act aansprakelijk worden gehouden ingeval van terugtreden zonder geldige reden.26 Verantwoordelijkheid arbitrage-instituten De Arbitration Act 1996 regelt ook institutionele arbitrage. Art. 74 stelt dat instituten die zijn gecontracteerd om arbiters aan te stellen, niet aansprakelijk zijn voor handelingen die zijn verricht ter uitvoering van deze taak, tenzij deze
handeling is verricht in bad faith. Opmerkelijk is dat immuniteit alleen kan worden verleend bij handelingen die betrekking hebben op het aanstellen van arbiters. Verdedigd is dan ook dat dit de consequentie zou kunnen hebben dat arbitrale instituten wel aansprakelijk kunnen worden gehouden wanneer zij bijvoorbeeld onvoldoende supervisie voeren of in het geheel geen arbiters aanstellen.27 4.3 Frankrijk Arbitrale immuniteit De eerder besproken common law landen brengen duidelijke beperkingen aan in de aansprakelijkheid van arbiters. Frankrijk benadrukt meer de contractuele basis van de relatie tussen partijen en minder de ‘quasi-rechterlijke’ functie van het arbiterschap.28 Dit verschil valt goed te plaatsen indien men bedenkt dat het gezag van de overheidsrechter en de rechtvaardiging voor overheidsinmenging met alternatieve geschilbeslechting zoals arbitrage in Frankrijk anders worden ‘beleefd’ dan in de VS en Engeland.29 Het idee dat een overheidsrechter een dienstverlener is en vergelijkbaar zou zijn met een arbiter, komt vermoedelijk niet zo snel op bij een Franse jurist. Wellicht verklaart dit dat arbitrage ‘slechts’ als contractuele dienstverlening wordt gezien.30 Dit heeft het resultaat dat een ruimere aansprakelijkheidsmaatstaf mogelijk is dan die welke voor de over-
heidsrechter zou gelden. Toch komt in de praktijk de maatstaf dicht in de buurt bij die welke we zagen in de VS en Engeland. Zo kan een arbiter aansprakelijk worden gehouden ingeval van opzet of grove nalatigheid (faute lourde).31 Onvoldoende voor aansprakelijkstelling is dat een partij het slechts inhoudelijk oneens is met de beslissing of ontevreden is over de kwaliteit van de arbitrale dienstverlening.32 Grove nalatigheid is in deze context gedefinieerd als een fout die zo groot is dat een redelijk denkend mens deze niet had kunnen maken.33 Verantwoordelijkheid arbitrage-instituten Nu de functie van arbiters in Frankrijk volgens de ‘contracttheorie’ wordt beoordeeld, rijst de vraag in hoeverre instituten die arbitrage faciliteren aansprakelijk kunnen worden gehouden. Zo kwam in de rechtspraak de vraag aan de orde of de ICC aansprakelijk kon worden gehouden voor schade die voortvloeide uit het feit dat zij haar eigen arbitragereglement niet had nageleefd. Deze vraag werd bevestigend beantwoord.34 De rechter oordeelde dat er een contractuele relatie bestond tussen de partijen en de ICC.35 Een verplichting die op het instituut rustte, was het verzorgen van een efficiënte en effectieve arbitrageprocedure.36 Verder moest er voldoende toezicht worden gehouden en diende het instituut zorg te dragen voor de selectie van onpartijdige arbiters. Nu deze verplichtingen verzaakt waren, kon het instituut aansprakelijk worden gehouden.37 Het moge dui-
15. Federal Arbitration Act 1947, 9 U.S.C.
Arbitrators!’, California Western Law
uitsluiten; zie art. 25 lid 1 sub b Arbitration
2009, p. 35. Vergelijk A. W. Rovine, Con-
Ch.1, sections 10-12, Uniform Arbitration
Review 1985, p. 564-589; D.R. Nolan &
Act 1996.
temporary issues in international arbitrati-
Act 1956, Revised UAA 2000.
R.I. Abrams, ‘Arbitral Immunity’, Industri-
27. R. Lord & S. Salzedo, Guide to the
on and mediation: The Fordham Papers
16. Corey v. N.Y. Stock Exch., Inc., 691 F.2d
al Relations Law Journal 1989, p. 251-
Arbitration Act 1996, London: Cavendish
2007, Leiden: Martinus Nijhoff Publishers
1205, 1211 (6th Cir 1982); International
252.
Publishing Limited 1996, p. 60.
2008, P. 242.
Medical Group Inc. vs. American Arbitrati-
22. Morgan Phillips, Inc. vs. JAMS/Endis-
28. Y. Derains & L. Kiffer, National Report
33. W. Tetley, ‘Good Faith in Contract Parti-
on Association, 312 F.3d 833, 844 (7th Cir
pute, L.L.C. (2006) 140 Cal.App. 4th 795.
for France (2010), in: J. Paulsson (ed), Inter-
cularly in the Contracts of Arbitration and
2002); Hawkings v. National Association of
M. Zimmerman, ‘Beware the Dangers of
national Handbook on Commercial Arbitra-
Chartering’, Journal of Maritime Law and
Securities Dealers Inc., 149 F.3d 330, 332
Arbitrators Morphing Into Mediators’,
tion (losbladige), Kluwer Law International
Commerce 2004, p. 561-616; Cour de
(5th Cir 1998).
World Arbitration and Mediation Report
2010, p. 34; J.L. Devolve, J. Rouche & G.
Cassation Civ. 1ère, 13 oktober 1953, Bull.
17. Jones vs. Brown, 6 N.W. 140 (Iowa
2006, Vol. 17:10, p. 318.
Pointon, French Arbitration Law and Practi-
n° 224.
1880); C. Hausmaninger, ‘Civil Liability of
23. Austern vs. Chicago Board Options
ce, Alphen aan den Rijn: Kluwer Law Inter-
34. Société Cubic Defense System vs.
Arbitrators-Comparative Analysis and Propo-
Exchange Inc., 898 F.2d 882, 884 (2nd Cir.
national 2009, p. 96.
Chambre de Commerce Internationale,
sals for Reform’, Journal of International
1990); Cort vs. American Arbitration Asso-
29. Gaillard & Savage 1999, p. 592.
Tribunal de Grande Instance de Paris 21 mei
Arbitration 1990, p. 15; G.B. Born, Internatio-
ciation, 795 F. Supp. 970, 972-73 (N.D. Cal
30. Gaillard & Savage 1999, p. 590.
1997, Revue de l’Arbitrage, p. 417. N.
nal Commercial Arbitration, Alphen aan den
1993); Boraks vs. American Arbitration
31. J.L. Devolve, J. Rouche & G. Pointon,
Blackaby e.a., Redfern and Hunter on Inter-
Rijn: Kluwer Law International 2009, p. 1655.
Association, 517 N.W.2d 771, 773 (Mich.
French Arbitration Law and Practice: A
national Arbitration, Oxford: Oxford Uni-
18. S. Roitman, ‘Beyond Reproach: Has the
App. 1994); Olson vs. National Association
Dynamic Civil Law Approach to Internatio-
versity Press 2009, p. 333.
Doctrine of Arbitral Immunity Been Exten-
of Securities Dealers, 85 F.3d 381, 382 (8th
nal Arbitration, Alphen aan den Rijn: Klu-
35. J.M. Lew, L.A. Mistelis & S.M. Kroll,
ded Too Far for Arbitration Sponsoring
Cir. 1996).
wer Law International 2009, p. 81-96; L.
Comparative International Commercial
Firms?’, Boston College Law Review 2010,
24. T. Carbonneau, ‘Comment on the 1996
Kiffer, ‘Comments on the Paris Court of
Arbitration, Deventer: Kluwer Law Interna-
p. 562.
United Kingdom Arbitration Act’, Tulane
Appeal Decision in SNF vs. International
tional 2003, p. 298; Y. Derains & L. Kiffer
19. Stump vs. Sparkman, 435 U.S. 349
Maritime Law Journal 2005, p. 142.
Chamber of Commerce’, Journal of Interna-
2010, p. 34.
(1978).J.Randolph Block, ‘Stump vs. Spark-
25. Gaillard & Savage 1999, p. 598; B.
tional Arbitration 2009, p. 579-589. Daar-
36. M.L. Moses, The Principles and Practice
man and the History of Judicial Immunity’,
Harris, R. Planterose & J. Tecks, The Arbi-
naast leidt ook déni de justice van de arbi-
of International Commercial Arbitration,
Duke Law Journal 1980, p. 879-925.
tration Act 1996: A Commentary, Cornwall:
ter (niet binnen de afgesproken termijn
New York: Cambridge University Press
20. Art. 14 (a) Revised Uniform Arbitration
Blackwell Publishing 2003, p. 163-164; M.
beslissen of weigering te beslissen) tot aan-
2012, p. 155.
Act 2000.
Rubino-Sammartano, International Arbitra-
sprakelijkheid. Zie Devolve, J. Rouche &
37. A. Redfern e.a., Law and Practise of
21. E.C. Ernst v. Manhattan Construction,
tion Law and Practice, Den Haag: Kluwer
Pointon 2009, p. 100.
International Commercial Arbitration,
Co., 551 F.2d 1026, 1033 (5th Cir. 1977);
Law International 2001, p. 359.
32. TGI Reims 27 September 1978, 482/77
London: Sweet & Maxwell Limited 2005, p.
Baar vs. Tigerman, 189 Cal. Rptr. 834,
26. Harris, Planterose & Tecks 2003, p. 164;
(Florange vs. Brissart et Corgie), zoals geci-
244; Rovine 2008, p. 234.
836 (1983); E. J. Olesen, ‘Baar vs. Tiger-
Gaillard & Savage 1999, p. 611. Overigens
teerd door E. Gaillard & J. Savage 1999, p.
man: An Attack on Absolute Immunity for
kunnen partijen aansprakelijkheid ex ante
590-591 en Devolve, Rouche & Pointon
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1705
Wetenschap
delijk zijn dat de Franse benadering op dit punt afwijkt van die welke in de VS en Engeland wordt gevolgd.38
5. Vernietiging en aansprakelijkheid 5.1 Aard en werking van vernietiging Wat leert het voorgaande nu voor een eventuele wettelijke regeling in ons land? In de drie jurisdicties worden arbiters volgens een bijzondere aansprakelijkheidsmaatstaf beoordeeld, die ofwel immuniteit inhoudt of daaraan grenst via opzet of grove nalatigheid. Voor de aansprakelijkheid van arbitrage-instituten geldt niet altijd deze maatstaf. Voordat we de gevonden resultaten kunnen beoordelen tegen de Nederlandse achtergrond, staan we stil bij het rechtsmiddel van vernietiging van de arbitrale uitspraak. Het immuniteitsvraagstuk kan naar onze mening namelijk niet los worden gezien van het gangbare rechtsmiddel van vernietiging. Over het algemeen bestaat in de verschillende jurisdicties een beperkt aantal gronden voor het vernietigen van een arbitraal vonnis. Deze gronden vallen grofweg uiteen in drie categorieën: bevoegdheidsgronden, procedurele gronden en feitelijke gronden. Vernietiging wegens onbevoegdelijk kennisnemen van het geschil kan zich voordoen indien een geldig arbitragebeding ontbreekt of de arbiter buiten de bevoegdheidsgrenzen gaat.39 Procedurele gronden omvatten bijvoorbeeld schending van fundamentele beginselen als hoor en wederhoor, motiveringsplicht of aantoonbare partijdigheid. 40 Feitelijke gronden zullen niet spoedig tot vernietiging aanleiding geven omdat vaststelling en waardering van feiten nu juist aan de burgerlijke rechter zijn onttrokken.41 Opgemerkt moet nog worden dat het in sommige landen mogelijk is van tevoren afwijkende afspraken te maken over vernietigbaarheid. In de VS is dit mogelijk maar niet in Engeland.42 In Frankrijk is het mogelijk de vernietigingsbevoegdheid contractueel uit te sluiten.43 In ons land lijken vernietigingsgronden van dwingend recht.44 Dat betekent dus in het licht van Greenworld vermoedelijk dat een aansprakelijkstelling van arbiters naar huidig recht niet een alternatief voor vernietiging kan zijn maar hooguit een ‘follow on’-actie. Wij schrijven hier uitdrukkelijk ‘vermoedelijk’ omdat de Hoge Raad zich in Greenworld alleen uitlaat over de aansprakelijkstelling die volgt op vernietiging. Wij sluiten niet uit dat er uitzonderingen denkbaar zijn (waarover hierna), maar als hoofdregel denken wij dat naar geldend recht vernietiging de eerste horde is die men moet nemen. Zou dat anders zijn, dan zou de situatie ontstaan dat het voor een teleurgestelde partij eenvoudiger kan zijn de arbiters aansprakelijk te stellen dan het arbitrale vonnis vernietigd te krijgen. Dat zou vermoedelijk geen recht doen aan de gedachte achter de hoge drempels voor vernietiging.45 In de Nederlandse context verdient aandacht dat er termijnen zijn waarbinnen vernietiging moet worden ingeroepen. Als we aannemen dat naar geldend recht eerst vernietiging moet plaatsvinden voordat men aansprakelijk kan stellen, dan moet de benadeelde én de vernietigingstermijn én de verjaringstermijn voor de aansprakelijkstelling (art. 3:310 BW) in acht nemen. Art. 1064 Rv geeft twee termijnen voor het instellen van een vordering tot vernietiging. De eerste termijn geeft drie maan-
1706
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
den na griffiedepot van het arbitrale vonnis voor het instellen van een vordering. De tweede termijn geeft drie maanden na betekening van het arbitrale vonnis met exequatur aan de veroordeelde partij.46 Kan het nu zo zijn dat wanneer een partij, na de genoemde termijnen van drie maanden, niet-ontvankelijk is in de vordering tot vernietiging, zelfs indien (bijvoorbeeld) omkoping van de arbiters aan het licht is gekomen? Het is een vraag die nog niet beantwoord is in de rechtspraak. In de literatuur bestaan uiteenlopende standpunten over termijndoorbreking bij arbitrale uitspraken in strijd met openbare orde en fundamentele beginselen.47 Deze doorbrekingsvraag is in het licht van Greenworld van groot belang voor eventuele vervolgacties tegen arbiters. Duide-
Het wetsvoorstel beperkt de mogelijkheden voor het instellen van een vordering tot vernietiging lijkheid over de vraag of aansprakelijkstelling altijd voorafgegaan moet worden door vernietiging – en zo ja, of overschrijding van de vernietigingstermijn onder omstandigheden verschoonbaar kan zijn – is daarom gewenst. 5.2 Het ontwerp-wetsvoorstel De vraag naar de verhouding tussen vernietiging en aansprakelijkstelling klemt temeer omdat in het in 2012 verspreide ontwerp-wetsvoorstel voor de herziening van het arbitragerecht in een aantal opzichten verandering van de vernietingsprocedure wordt voorgesteld. De vernietigingstermijn van drie maanden na griffiedepot van het arbitraal vonnis zal blijven bestaan. Neerlegging van het vonnis bij de griffie, ex art. 1058 lid 1 sub b, zal in de toekomst een optie worden onder art. 1064a lid 2 Rv (nieuw). De vernietigingsmogelijkheid tot drie maanden na afgifte van een exequatur zal vervallen. Indien partijen geen gebruik maken van de neerlegging zal de vernietigingstermijn vervallen drie maanden na verzending van het vonnis. Het wetsvoorstel beperkt dus de mogelijkheden voor het instellen van een vordering tot vernietiging. Voorts wordt voorgesteld om de vernietigingsgronden in te perken. Aan art. 1065 lid 4 Rv zal worden toegevoegd dat het niet houden aan de opdracht alleen tot vernietiging kan leiden indien dit van ernstige aard is. De ontwerp MvT laat verder weten dat hier alleen sprake van zal zijn indien de schending van substantiële betekenis is. Ook met deze wijziging lijkt de wetgever aan te willen sturen op een verdere begrenzing van de vernietigingsmogelijkheden. Het beperken van de vernietigingstermijn en de vernietigingsgronden zal ook gevolgen hebben voor partijen die de arbiter aansprakelijk willen houden. Als we ervan uitgaan dat vernietiging van het arbitrale vonnis ingangsvereiste is voor aansprakelijkstelling, dan wordt de aansprakelijkheidsdrempel naar
komend recht hoger. De vraag is of dat strookt met de bedoelingen van de wetgever.
6. Conclusie: drie suggesties voor het nieuwe arbitragerecht Op grond van het voorgaande menen wij dat het aankomende wetsvoorstel op drie punten duidelijkheid moet verschaffen en een voorziening zou moeten treffen: op het punt van de maatstaf voor de persoonlijke aansprakelijkheid van arbiters, de aansprakelijkheid van het arbitrage-instituut en op het punt van de verhouding tussen vernietiging en aansprakelijkheid. Allereerst de maatstaf voor persoonlijke aansprakelijkheid. Op dat punt laat de rechtsvergelijkende analyse zien dat de onderzochte rechtsstelsels verschillende uitgangspunten hanteren (‘contract-theorie’ vs. ‘status-theorie’). Ondanks dat verschil in uitgangspunt lijkt een hoge c.q. verhoogde drempel voor persoonlijke aansprakelijkheid gedeeld te worden. De verhoogde drempel in Greenworld lijkt dus goed aan te sluiten bij de ‘grote’ arbitrage-jurisdicties. Omwille van de rechtszekerheid in internationaal verband zouden wij willen aanraden om – als de wetgever de beslissing van de Hoge Raad onderschrijft – deze Greenworld maatstaf te codificeren.48 Het is bovendien aan te raden direct te regelen in hoeverre partijen een afwijkende regeling mogen treffen. De rechtsvergelijkende analyse laat namelijk uiteenlopende standpunten zien en het zou goed zijn als de wetgever uitsluitsel zou bieden over zowel de vraag of en in hoeverre uitsluiting van vernietiging mogelijk is, als over de vraag of afspraken gemaakt kunnen worden over aansprakelijkheid en de omvang daarvan. In de tweede plaats de aansprakelijkheid van het instituut. Rechtsvergelijking met Engeland en de Verenigde Staten leert dat arbitrage-instituten in dergelijke landen soms dezelfde rechten genieten als arbiters, terwijl de Franse benadering kennelijk meer aansprakelijkheidsrisico’s laat bestaan. Hoewel het om zeer uiteenlopende casus kan gaan – variërend van een instituut dat de post niet op tijd verstuurt tot het niet adequaat reageren op serieuze signalen over apert disfunctionerende arbiters – zou het goed zijn als de wetgever ook hier duidelijkheid schept.
Juist ook omdat internationaal gezien de toerekening van fouten van hulppersonen (art. 6:76 BW) en niet-ondergeschikten (art. 6:171 BW) in bepaalde opzichten uit de pas loopt, kan het voor de aantrekkelijkheid van Nederlands recht als lex arbitri goed zijn om in elk geval duidelijkheid te scheppen over de grenzen van die toerekening (alsmede over de contracteervrijheid op dit punt). In de derde plaats is er het vraagstuk van de verhouding tussen vernietiging en aansprakelijkstelling. De teneur van het ontwerp-wetsvoorstel lijkt te zijn dat napleiten zoveel als mogelijk moet worden voorkomen. Door zowel de termijnen voor vernietiging als de gronden voor vernietiging in te perken, wil de wetgever kennelijk het finale karakter van de arbitrale uitspraak verstevigen. In het verlengde daarvan is het dan logisch dat aansprakelijkstelling van de arbiter(s) in beginsel alleen kan volgen ná vernietiging van het arbitraal vonnis. Zou het namelijk mogelijk zijn om in plaats van vernietiging te vorderen, te grijpen naar het middel van aansprakelijkstelling, dan bestaat de kans op ‘concurrentie’ tussen rechtsmiddelen. Dat lijkt ons gezien de teneur van het ontwerp niet de bedoeling van de wetgever. Anderzijds moet ook worden onderkend dat als de verplichte vernietigingsroute tot een ‘valkuil’ verwordt die in de weg staat aan succesvolle aansprakelijkstelling, de regeling dan haar doel voorbij schiet. Het lijkt ons daarom aangewezen om de verhouding tussen vernietiging en aansprakelijkstelling te verduidelijken in de vorm van hoofdregel en uitzondering. Hoofdregel zou dan zijn dat eerst vernietiging moet plaatsvinden, en dat een uitzondering kan worden gemaakt voor gevallen waarin het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om de afwezigheid van vernietiging tegen te werpen (bijvoorbeeld bij ernstig wangedrag van de arbiter dat pas later aan het licht komt). Als de herziene arbitragewet op deze drie punten regels bevat, verduidelijkt dat de aansprakelijkheidspositie van arbiters, arbitrage-instituten en de verhouding tussen vernietiging en aansprakelijkstelling. Die duidelijkheid kan bijdragen aan de verdere verbetering van de aantrekkelijkheid van Nederlands arbitragerecht in de internationale concurrentie. En dat is precies een van de doelen van de herzieningsoperatie.
38. Opmerking verdient dat de Art. 40 ICC
for a Real ‘Danger Test’, Alphen aan den
gestaan dat in de arbitrageovereenkomst
45. Voor eenzelfde redenering bij bindend
Reglement 2001 (vergelijk art. 34 ICC
Rijn: Kluwer Law International 2009, p. 40.
verruiming van vernietigingsgronden en
advies, zie HR 15 juni 2012, LJN BW0727,
Reglement 1998) weliswaar een exoneratie-
Voor Nederland bijv.: HR 18 juni 1993, NJ
zodoende verruiming van de rechterlijke
RvdW 2012, 852 (r.o. 3.5.3).
clausule bevat ten behoeve van ICC, het
1994, 449 (Van der Lely/VDH); HR 25 mei
toetsingsmogelijkheden plaatsvindt (Hall
46. Zie nader GS Burgerlijke Rechtsvorde-
personeel en de arbiters, maar dat in de lite-
2007, NJ 2007, 294 (Spaanderman/Anova
Street Associates, L.L.C. v. Mattel, Inc., 552
ring, artikel 1064 Rv, aant. 2; T&C Burgerlij-
ratuur wordt aangenomen dat deze clausule
Food).
U.S. 576 (2008)). Zie ook A. W. Rovine
ke Rechtsvordering, commentaar op artikel
niet effectief is (Redfern e.a. 2005, p. 244;
41. Rubino-Sammartano 2001, p.869.
2008, p. 19.
1064 Rv.
Moses 2008, p. 148) of geen rechtsgevolg
42. M. Mcilwrath & J. Savage, International
43. Art. 1522 Code de procédure civile.
47. Bijv. Sanders 2001, p. 189; F.D. Von
toekomt voorzover de exoneratie verder
Arbitration and Mediation: A Practical
44. F.J.M. De Ly, ‘Kroniek Internationale
Hombracht-Brinkman, De rechter en Arbi-
gaat dan wettelijk is toegestaan (Lew, Mis-
Guide, Alphen aan den Rijn: Kluwer Law
arbitrage’, TvA 2008, 46; GS Burgerlijke
trage 1997-2009, Deventer: Kluwer 2009,
telis & Kroll 2003, p. 291).
International 2010, p. 331; D. Baizeau,
Rechtsvordering, artikel 1064 Rv, aant. 1.
p. 153; GS Burgerlijke Rechtsvordering,
39. Moses 2012, p. 205. Zie bijv. art. 1065
‘Waiving the Right to Challenge an Arbitral
Wij sluiten niet uit dat een nadere overeen-
artikel 1064 Rv, aant. 2.
lid 1 sub a Rv. en art. 68 lid 2 sub b Arbitra-
Award Rendered in Switzerland: Caveats
komst, gesloten ná het opkomen van de
48. We laten daarbij overigens in het mid-
tion Act 1996.
and Drafting Considerations for Foreign
vernietigingsgrond, die vernietigingsbe-
den of de verhoogde aansprakelijkheids-
40. Zie hierover Rubino-Sammartano 2001,
Parties’, International Arbitration Law
voegdheid kan uitsluiten, maar hier wordt
drempel voor arbiters wenselijk is. Die
p. 870; S. Luttrell, Bias Challenges in Inter-
Review 2005, p. 69. Opmerking verdient
vooral bedoeld de contractuele uitsluiting
vraag staat in deze bijdrage niet centraal.
national Commercial Arbitration: The Need
dat de U.S. Supreme Court niet heeft toe-
op voorhand.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1707
Focus
1544
De Hoge Raad en minderheidsopvattingen (dissenting/concurring opinions) Wouter Limborgh1 In dit artikel wordt de Hoge Raad opgeroepen een commissie in te stellen die onderzoek verricht naar en advies uitbrengt over de invoering van een stelsel van minderheidsopvattingen bij de Hoge Raad. De meest overtuigende argumenten voor de invoering van een stelsel van minderheidsopvattingen bij de Hoge Raad komen voort uit de taak van de rechter en het belang van publieke verantwoording. Daarnaast zullen minderheidsopvattingen waarschijnlijk een aanscherpend effect hebben op de motivering van de uitspraken van de Hoge Raad. Van zwaarwegende nadelen is geen sprake. Wel zijn er nog verschillende vragen die moeten worden beantwoord. Gelet op het vernieuwingsproces dat de Hoge Raad doormaakt, is het juist nu tijd dat er ook op dit punt daadwerkelijk stappen worden gezet.
1. Inleiding Over de wenselijkheid van de invoering van een stelsel van minderheidsopvattingen bij de Hoge Raad wordt al lange tijd gediscussieerd. Al in 1973 werd in preadviezen voor de NJV gepleit voor de introductie van zo’n stelsel.2 Sindsdien is over dit onderwerp veel gezegd en geschreven, zowel door voor- als door tegenstanders. Recent hebben de WRR3 en de president van de Hoge Raad4 zich nog in positieve zin over minderheidsopvattingen bij de Hoge Raad uitgelaten. Aan de hand van een bespreking van argumenten wordt in dit artikel betoogd dat het tijd is dat er concrete stappen worden gezet. Er moet een gezaghebbende commissie worden gevormd die de introductie van minderheidsopvattingen voorbereidt. Het initiatief voor het vormen van een dergelijke commissie zou bij de Hoge Raad zelf moeten liggen. Voor de duidelijkheid, onder een minderheidsopvatting wordt in dit artikel verstaan een geschreven, bij of in de uitspraak te publiceren, opinie van een of een aantal raadsheren, waarin wordt aangegeven dat en waarom hij (zij) zich niet in de door de meerderheid opgestelde uitspraak kan (kunnen) vinden. Een minderheidsopvatting kan de uitkomst van de zaak betreffen, maar ook enkel de argumenten die aan die uitkomst ten grondslag liggen.5
2. Beknopte achtergrond: common law en civil law Minderheidsopvattingen vinden hun oorsprong in de common law. Voor de plaats van minderheidsopvattingen
1708
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
in deze rechtstraditie bestaan verschillende argumenten en verklaringen.6 Zo spelen rechterlijke precedenten in de common law een grote rol. Common law is rechtersrecht.7 Wie wil weten wat het recht inhoudt dient de rechterlijke uitspraken dan ook als leidraad te nemen.8 Minderheidsopvattingen hebben in deze traditie een haast vanzelfsprekende plaats. Zij passen bij de idee van verantwoording door rechters aan de samenleving van de wijze waarop zij hun vergaande (rechtsvormende) bevoegdheden uitoefenen.9 In de civil law-traditie, waarvan het Nederlandse rechtsstelsel deel uitmaakt, hebben rechterlijke uitspraken van oudsher een andere status. Het recht ligt vast in geschreven wetten. Rechters moeten deze wetten in de aan hen voorgelegde gevallen toepassen. Zij zijn ondergeschikt aan de wet, zij vormen geen recht, maar vinden recht en passen dat gevonden recht toe op concrete gevallen.10 Vanuit deze achtergrond valt te verklaren dat rechterlijke uitspraken in de civil law-traditie niet uitgebreid hoeven te worden gemotiveerd en dat contra-argumenten veelal onvermeld en onbesproken blijven. Rechterlijke colleges spreken met één mond over een eenduidig recht. Voor minderheidsopvattingen is dan geen plaats. Er kunnen diverse andere verschillen worden genoemd die mede kunnen verklaren waarom minderheidsopvattingen juist in de common law zijn geworteld. Bijvoorbeeld dat in common law-landen de behandeling van rechtszaken veel meer mondeling van aard is dan in civil law-landen. In eerstgenoemde landen speelt het pro-
ces zich vooral af in de rechtszaal, dáár worden de argumenten uitgewisseld en bediscussieerd en dáár neemt de rechter veel van zijn beslissingen.11 Openbaar debat heeft een belangrijke plaats en binnen dat debat moet de rechter zijn taken uitvoeren. In die setting is het vanzelfsprekend dat de rechter zijn of haar beslissingen publiekelijk en op uitvoerige wijze verantwoordt. Bij minderheidsopvattingen wordt al snel gedacht aan de rechtssystemen van verre landen. Minder bekend is dat ook verschillende lidstaten van de Europese Unie een stelsel van minderheidsopvattingen kennen.12 Sterker nog, de lidstaten die geen enkele vorm van minderheidsopvattingen kennen, zijn in de minderheid. Naast Nederland gaat het dan om België,13 Frankrijk, Italië, Luxemburg, Malta en Oostenrijk.14 De achtergrond van het ontbreken van minderheidsopvattingen is vooral gelegen in de wijze waarop in deze landen invulling wordt gegeven aan het geheim van de raadkamer. Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk kennen wel een stelsel van minderheidsopvattingen.15 Deze opsomming maakt (ook) duidelijk dat minderheidsopvattingen weliswaar wortelen in de common law-traditie, maar dat de veronderstelling dat deze ook thans enkel in common law-landen een plaats kunnen hebben een misvatting is.16 De stelsels van minderheidsopvattingen zijn door de lidstaten op verschillende wijze ingevuld.17 In bepaalde lidstaten, zoals Denemarken,18 hebben alle rechters bijvoorbeeld de mogelijkheid een minderheidsopvatting te schrijven. In andere lidstaten is het publiceren van minderheidsopvattingen voorbehouden aan het constitutionele hof. In Ierland mogen rechters juist in alle zaken een minderheidsopvatting schrijven, behalve in constitutionele zaken.
3. De taak van de rechter en maatschappelijke verantwoording In de discussie over de introductie van minderheidsopvattingen bij de Hoge Raad wordt vaak aansluiting gezocht bij vermeende effecten van minderheidsopvattingen. Zo wordt wel betoogd dat minderheidsopvattingen tot gevolg zullen hebben dat de motivering van uitspraken scherper zal worden,19 dat de rechtspraak meer maatschappelijk gezag krijgt20 en dat de rechtsvorming wordt gestimuleerd.21 Opvallend is dat deze veronderstelde effecten, die verderop nog aan de orde zullen komen, niet of nauwelijks aansluiten bij de redenen die rechters hebben om in aan hen voorgelegde zaken een minderheidsopvatting te
De lidstaten die geen enkele vorm van minderheidsopvattingen kennen, zijn in de minderheid schrijven. Deze redenen zijn niet gelegen in het leveren van een bijdrage aan de rechtsvorming, of om het maatschappelijk gezag van de rechtspraak te verhogen. En de ‘dissente rechter’ beoogt met zijn of haar minderheidsopvatting evenmin te bewerkstelligen dat de meerderheidsuitspraak scherper wordt gemotiveerd. Dé reden waarom een rechter in een bepaalde zaak een minderheidsopvatting schrijft is betrekkelijk eenvoudig: hij of zij is het niet eens met de meerderheidsopvatting of is er van overtuigd dat de meerderheid een op zichzelf juiste beslissing ontoereikend motiveert.22 De eer-
Auteur
baarheid. Op zoek naar een hedendaagse
9. M. Kirby, a.w., p. 391-392.
a.w., p. 20-30.
1. Mr. W.M. Limborgh is advocaat bij Pels
interactie tussen rechtspraak en samenle-
10. Zie hierover: R. David & J.E.C. Brierly,
18. Zie voor een instructieve beschrijving
Rijcken & Droogleever Fortuijn en oud-
ving’, NJB 2013/196, afl. 4, p. 222-229.
a.w., p. 134 e.v.
van het beslissingsproces, inclusief minder-
medewerker van de Hoge Raad. Dit artikel
4. Hoge Raad der Nederlanden. Verslag
11. M. Kirby, a.w., p. 384-387. Zie ook: J.
heidsopvattingen, in het Deense hoogste
is op persoonlijke titel geschreven.
over 2012, p. 6, te vinden via www.recht-
Laffranque, ‘Dissenting opinion and judicial
gerecht: H. Zahle, ‘Judicial opinion writing
spraak.nl.
independence’, Juridica International 2003,
in the Danish Supreme Court (Højesteret)’,
Noten
5. Zie voor een vergelijkbare omschrijving:
p. 162-172, p. 164.
Scandinavian Studies in Law 1999-2012, p.
2. H. Drion & O. de Savornin Lohman, ‘De
W.M.E. Thomassen, ‘Het geheim van de
12. R. Raffaelli, Dissenting Opinions in the
559-577.
dissenting opinion in de rechtspraak’ (pread-
raadkamer en de dissenting opinion’, NJB
Supreme Courts of the Member States
19. Dit effect wordt bijvoorbeeld aange-
viezen), in: Handelingen der Nederlandse
2006/498, afl. 12, p. 686-690, p. 686.
(European Parliament Study), European
haald door de president van de Hoge Raad
Juristen-Vereniging 1973-I, p. 3-78. Deze
6. Zie voor een uitvoerige bespreking: M.
Union 2012, verkrijgbaar via: www.euro-
in: Hoge Raad der Nederlanden. Verslag
preadviezen betreffen overigens de wense-
Kirby, ‘Judicial dissent. Common law and
parl.europa.eu/studies.
over 2012, p. 6.
lijkheid van de introductie van minderheids-
civil law traditions’, Law quarterly review
13. Zie voor een pleidooi voor het invoeren
20. Zie bijvoorbeeld: J.E.J. Prins, H. Griffi-
opvattingen bij rechterlijke colleges en zijn
2007, p. 379-399.
van minderheidsopvattingen in België: B.
oen & D. Broeders, a.w., p. 98.
(dus) niet beperkt tot de Hoge Raad. Zie
7. Zie over de plaats van wetgeving in de
Nelissen, ‘Judicial loyalty through dissent or
21. Zie bijvoorbeeld: W.M.E.Thomassen,
ook: J.C.M. Leijten, ‘Consensus over de
common law: W.J. Zwalve, C.Æ. Uniken
why the timing is perfect for Belgium to
a.w., p. 687.
dissenting opinion?’, NJB 1973, p. 649-659.
Venema’s Common Law & Civil Law.
embrace separate opinions’, Electronic
22. Zie in dit verband p. 8 van de (uitge-
3. J.E.J. Prins, H. Griffioen & D. Broeders,
Inleiding tot het Anglo-Amerikaanse
Journal of Comparative Law 2011 (15.1),
schreven) lezing van rechter in de UK
‘Naar een transparante rechtspraak. Geen
vermogensrecht, Boom: Den Haag 2008,
p. 1-13, verkrijgbaar via www.ejcl.org.
Supreme Court B.F. Kerr (Lord Kerr of
glans zonder wrijving’, in: D. Broeders e.a.,
p. 58 e.v.
14. R. Raffaelli, a.w., p. 17-20.
Tonaghmore) van 8 oktober 2012 getiteld
Speelruimte voor een transparantere recht-
8. Zie over de ‘rule of precedent’: R. David
15. R. Raffaelli, a.w., p. 20-29.
‘Dissenting judgments. Self indulgence or
spraak (WRR-verkenning 26), Amsterdam:
& J.E.C. Brierly, Major legal systems in the
16. R. Raffaelli, a.w., p. 8. Zie ook: J. Laf-
self sacrifice?’, verkrijgbaar via www.
AUP 2013, p. 25-114. Zie ook: H. Griffioen
world today, Londen: Stevens & Sons 1985,
franque, a.w., p. 165.
supremecourt.gov.uk.
& J.E.J. Prins, ‘Rechtspraak en bekritiseer-
p. 376-382.
17. Zie voor deze verschillen: R. Raffaelli,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1709
Opinie
der genoemde effecten spelen geen rol van betekenis. Op het moment van schrijven van een minderheidsopvatting valt immers voor de dissente rechter helemaal niet te voorzien of zijn opvatting een bijdrage aan de rechtsvorming zal blijken te zijn, aanleiding zal vormen voor maatschappelijk debat of de meerderheid ertoe zal bewegen de uitspraak scherper te motiveren.23
Minderheidsopvattingen hoeven aan de vrije discussie in raadkamer niet in de weg te staan Uit de redenen die rechters hebben voor het schrijven van een minderheidopvatting vloeit een van de belangrijkste argumenten voor het invoeren van een stelsel van minderheidsopvattingen voort. Dit argument is dat rechters vanuit hun functie en taak de ruimte moeten hebben om in zaken die aan hen zijn voorgelegd publiekelijk kenbaar te maken dat en waar-
1710
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
om zij zich niet in de meerderheidsuitspraak kunnen vinden.24 Aan rechters is in onze samenleving een grote verantwoordelijkheid gegeven. Zij dienen de aan hen voorgelegde zaken op een rechtvaardige manier te beslissen.25 Zij passen niet alleen de wet toe, maar dragen ook bij aan de vorming en ontwikkeling van het recht. Het betrachten van rechtvaardigheid is niet alleen een collectieve, maar ook een individuele opdracht. Vanuit dit gezichtspunt is het niet acceptabel dat rechters een beslissing zouden moeten onderschrijven waar zij niet achter staan en dat zij hun eigen opvattingen en overtuigingen over een zaak die ter berechting aan hen is voorgelegd niet publiek mogen maken. Dit kan als een aspect van rechterlijke onafhankelijkheid26 worden gezien: minderheidsopvattingen dragen eraan bij dat rechters zich bij de uitoefening van hun functie slechts afhankelijk hoeven te voelen van hun eigen overtuigingen.27 Niet alleen vanuit het perspectief van de rechters is de introductie van minderheidsopvattingen belangrijk, maar ook vanuit dat van de maatschappij waarvan zij deel uitmaken. Uit het oogpunt van een goede, transparante uitoefening van bevoegdheden zou het in de democratische rechtsstaat een positieve ontwikkeling zijn als de
samenleving beter zicht zou krijgen op de argumenten van de rechters die een zaak hebben behandeld en beslist.28 Als er significante verschillen van opvatting bestaan, rust op rechters de verantwoordelijkheid deze verschillen publiek te maken.29 Dat brengt hun belangrijke maatschappelijke rol met zich. De gedachte van publieke verantwoording sluit
goed aan bij het recente, grotendeels overtuigende, pleidooi van de WRR om de bekritiseerbaarheid van de rechtspraak te vergroten. De WRR constateert terecht dat het werk van rechters politieker en maatschappelijk relevanter is geworden.30 Steeds vaker moet de rechter belangrijke maatschappelijke knopen doorhakken. Deze groeiende rol van de rechtspraak leidt, aldus de WRR, tot de wens van de maatschappij om beter zicht te krijgen op de achter een rechterlijke uitspraak liggende argumenten en afwegingen.31 Volgens de WRR kan de rechtspraak niet volstaan met het openbaar maken van de spelregels en de uitkomsten (de uitspraken). Burgers willen betrokken worden bij de gemaakte afwegingen. Daarom moet de rechtspraak, aldus nog altijd de WRR, haar eigen denken inzichtelijk maken en beter communiceren met de maatschappij.32 De WRR noemt de introductie van minderheidsopvattingen vanuit het perspectief van bekritiseerbaarheid de meest evidente stap vooruit, omdat minderheidsopvattingen ruimte geven voor een dieper inzicht in zowel de juridische argumentatie als de verschillen in inzicht.33 De taak van de rechter en het belang van publieke verantwoording vormen overtuigende argumenten voor de invoering van een stelsel van minderheidsopvattingen. Hoewel kan worden betoogd dat alle rechters die in meervoudige kamers zitting hebben minderheidsopvattingen moeten kunnen schrijven, is de invoering van dit instrument bij de Hoge Raad het meest waardevol. De uitspraken van de Hoge Raad dragen immers in de Nederlandse verhoudingen het grootste gewicht voor wetgeving, rechtswetenschap en praktijk.34 De bijzondere status van de Hoge Raad wordt onderstreept door het proces van modernisering waarin hij zich thans bevindt. Als gevolg van al doorgevoerde vernieuwingen kan de Hoge Raad in toenemende mate zaken selecteren en zich daardoor richten op de zaken die ‘er toe doen’.35 In de toekomst zal dit selectiesysteem kunnen doorgroeien naar een volledig (positief) verlofstelsel.36 Verder zal de nadruk sterker komen te liggen op de rechtsvormende taak van de Hoge Raad.37 De introductie van minderheidsopvattingen is in dit veranderingsproces een waardevolle en noodzakelijke volgende stap.
23. B.F. Kerr, a.w., p. 14.
power on behalf of the community’. Zie
32. H. Griffioen & J.E.J. Prins, a.w., p. 224.
80a RO de rechtspraak van de Hoge Raad,
24. B.F. Kerr, a.w., p. 15-16.
voor een tegengestelde opvatting: P.P.T.
33. J.E.J. Prins, H. Griffioen & D. Broeders,
bijvoorbeeld: HR 11 september 2012, LJN
25. Zie hierover de rede van G.J.M. Cor-
Bovend’Eert, Rechterlijke organisatie,
a.w.., p. 97-98.
BX0132.
stens bij zijn installatie als president van de
rechters en rechtspraak, Kluwer: Alphen
34. W.H.D. Asser, ‘Het geheim van de raad-
36. Zie hierover: M.A. Loth, ‘Beslissen te
Hoge Raad op 7 november 2008, verkrijg-
aan den Rijn 2008, p. 82-83.
kamer en de vrijheid van publicatie’, NJB
beslissen. Hoe de Hoge Raad zijn agenda
baar via www.rechtspraak.nl.
29. W.J. Brennan, ‘In defense of dissent’,
2006/499, afl. 12, p. 692. Hetzelfde kan
bepaalt’, in: A.G. Castermans e.a. (red.),
26. J. Laffranque, a.w., p. 169.
Hastings Law Journal 1986, p. 427-438, p.
overigens worden gezegd van de uitspraken
Het zwijgen van de Hoge Raad, Deventer:
27. B.F. Kerr, a.w., p. 22.
435. Zie ook: J. Alder, ‘Dissents in courts of
van de (overige) hoogste bestuursrechters.
Kluwer 2009, p. 3-16, p. 15.
28. In de woorden van voormalig rechter
last resort’, Oxford Journal of Legal Studies
35. Zie voor een beschrijving van dit type
37. Zie hierover p. 5-6 van de bijdrage van
in de Australische High Court Michael
2000, p. 221-246, waarin het democratie-
zaken de tekst van de toespraak van de
de president van de Hoge Raad, mr. G.J.M.
Kirby (a.w., p. 399): ‘It is important that
argument wordt verbonden met het bestaan
president van de Hoge Raad mr. G.J.M.
Corstens, aan een staatsrechtconferentie in
every day, and in every case, the conscien-
van ‘incommensurable disagreements’.
Corstens ter gelegenheid van de voorjaars-
2012 met de titel ‘De veranderende consti-
tious exercise of judicial power should be
30. H. Griffioen & J.E.J. Prins, a.w., p. 223.
vergadering van de NVvP van 5 juni 2009,
tutionele rol van de rechter’, verkrijgbaar
publicly, rationally and persuasively
Zie ook: J.E.J. Prins, H. Griffioen & D. Broe-
getiteld ‘Versterking van de cassatierecht-
via www.rechtspraak.nl.
demonstrated by those who temporarily
ders, a.w., p. 36-39.
spraak’, verkrijgbaar via www.rechtspraak.
enjoy the privilege of exercising that
31. H. Griffioen & J.E.J. Prins, a.w., p. 224.
nl. Zie over de concrete toepassing van art.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1711
Focus
4. Het geheim van de raadkamer Het meest gehoorde argument van tegenstanders van de introductie van minderheidsopvattingen bij de Hoge Raad is dat het publiceren van minderheidsopvattingen in strijd is met wat wel het geheim van de raadkamer wordt genoemd.38 In art. 7 lid 3 RO valt te lezen wat met dit geheim wordt bedoeld: een verplichting tot geheimhouding ‘van hetgeen in de raadkamer over aanhangige zaken is geuit’.39 De achtergrond van deze bepaling is dat rechters in raadkamer vrijelijk moeten kunnen spreken. Zij moeten tijdens de discussie onbelemmerd alle mogelijke argumenten en standpunten naar voren kunnen brengen en zo nodig van standpunt kunnen wisselen.40 De vrije discussie loopt averij op als raadsheren het risico lopen op een later moment publiekelijk op hun inbreng of opstelling te worden afgerekend. Ook de kwaliteit van de uitspraak – die op basis van de raadkamerdiscussie vorm krijgt – komt daarmee in gevaar. De meerwaarde van een vrije, onbelemmerde uitwisseling van standpunten en argumenten in raadkamer is evident. Hierin is echter geen overtuigend argument gelegen tegen de introductie van minderheidsopvattingen. Minderheidsopvattingen hoeven aan de vrije discussie in raadkamer namelijk niet in de weg te staan.41 Het geheim van de raadkamer behelst in de kern enkel een verbod op het geven van een verslag van de discussie in raadkamer. Als wordt overgegaan tot de introductie van minderheidsopvattingen bij de Hoge Raad, kan aan die kern worden vastgehouden. Ook voor minderheidsopvattingen geldt dan dat daarin (bijvoorbeeld) niet vermeld mag worden hoe de raadkamerdiscussie is verlopen en wie daaraan welke bijdrage had.42 Dit betekent dat de betreffende raadsheer ook niet uit de doeken mag doen welke bijdrage hij zelf aan het raadkamerdebat heeft geleverd.43 Vanzelfsprekend mag een raadsheer in zijn minderheidsopvatting wel argumenten gebruiken of weerleggen die ook tijdens de discussie in raadkamer aan de orde zijn geweest, zolang hij daar maar niet bij vermeldt wie de argumenten naar voren bracht en/of hoe daarover werd gesproken. Als in een minderheidsopvatting geen verslag van de raadkamerdiscussie mag worden gedaan, lopen de raadsheren ook geen risico publiekelijk op hun inbreng in die discussie te worden afgerekend. Natuurlijk kan een raadsheer er achteraf wel op worden aangesproken waarom hij in een bepaalde zaak de meerderheidsuitspraak heeft ondertekend of waarom hij juist een minderheidsopvatting steunde.44 Dat is echter een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Nu kan het immers voorkomen dat een raadsheer uitspraken van de Hoge Raad moet verdedigen waar hij niet achter staat, maar die hij noodgedwongen toch mede heeft moeten ondertekenen. Bij de hiervoor geschetste invulling blijft de functie van het raadkamergeheim volledig intact. Voor de introductie van minderheidsopvattingen bij de Hoge Raad is aanpassing van art. 7 RO – gelet op de bewoordingen van lid 3 – voorts niet nodig.45
5. Effecten van minderheidsopvattingen Voor- en tegenstanders haken vaak aan bij de vermeende effecten van minderheidsopvattingen. Aan de orde kwam
1712
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
al dat deze niet steeds aansluiten bij de redenen die rechters hebben om een minderheidsopvatting te schrijven. Dit neemt echter niet weg dat de effecten wel degelijk van belang kunnen zijn. Daarom zullen drie veronderstelde effecten kort worden langsgelopen. In de eerste plaats wordt wel betoogd dat minderheidsopvattingen effect hebben op het maatschappelijk gezag van de rechtspraak. Soms wordt een afname van dit gezag voorspeld.46 Tegelijkertijd wordt elders betoogd dat minderheidsopvattingen juist een positief effect op het maatschappelijk gezag van de rechtspraak hebben.47 Volgens de WRR is de mogelijkheid gezagsdragers te ondervragen en hun overwegingen na te gaan constitutief voor gezag.48 Door de invoering van minderheidsopvattingen zal de bekritiseerbaarheid van de rechtspraak worden vergroot. En daarmee stijgt haar maatschappelijk gezag. Weliswaar kan, aldus de WRR, het gezag van individuele rechters door minderheidsopvattingen enigszins worden ondermijnd, maar daar staat tegenover dat de rechtspraak als geheel juist aan gezag kan winnen ‘nu burgers die het in een belangrijke zaak oneens zijn met de uitspraak, via de dissenting opinion het gevoel krijgen dat zij niet alleen staan in hun afwijzing van die uitspraak’.49 Bij deze redenering kunnen vraagtekens worden gezet. Het effect van minderheidsopvattingen op het gezag van de rechtspraak – waaronder voor het gemak wordt verstaan het gezag van de uitspraak van de betrokken rechters, het rechterlijk college dat die uitspraak heeft
Minderheidsopvattingen vormen in toekomstige zaken ‘munitie’ voor advocaten genomen en de rechtspraak als geheel – kan moeilijk in algemene zin in kaart worden gebracht. Dit effect zal van geval tot geval kunnen verschillen. Zo zal in een belangrijke zaak met publieke belangstelling een minderheidsopvatting die in feite een frontale en/of persoonlijke aanval inhoudt op andere rechters het gezag van de rechtspraak kunnen schaden. Een voorbeeld is een rechter in de Australische High Court die zijn collega’s in een gevoelige zaak in een minderheidsopvatting verweet onderscheid te maken op basis van ras.50 Verder valt te denken aan een strafzaak die voor maatschappelijke commotie heeft gezorgd, bijvoorbeeld een zaak rond kindermisbruik, en waarin de Hoge Raad tegen de publieke opinie in de door de feitenrechter uitgesproken veroordeling terugdraait. Het is niet erg aannemelijk dat burgers zich in een dergelijke zaak gesterkt zullen voelen door de omstandigheid dat een of enkele raadsheren in een minderheidsopvatting hebben aangegeven zich ook niet in die uitkomst te kunnen vinden. Die omstandigheid kan de maatschappelijke ergernis of zelfs woede over de meerderheidsuitspraak net zo goed aanwakkeren. Onderkend moet worden dat minderheidsopvattingen een beeld van verdeeldheid kunnen oproepen dat het
De invoering van dit stelsel is juist mede aangewezen omdat de Hoge Raad aan rechtsvorming doet maatschappelijk gezag van de rechtspraak geen goed doet.51 De rechtspraak heeft dit voor een deel zelf in de hand. Door het geven van publieksvoorlichting over de werking van de rechtspraak – inclusief minderheidsopvattingen – kan sturing worden gegeven aan de maatschappelijke beeldvoming. In de tweede plaats wordt aan minderheidsopvattingen wel een positief effect op de rechtsvorming toebedacht. De gedachte is dan dat de in een minderheidsopvatting neergelegde redenering weliswaar de meerderheid nu nog niet overtuigt, maar wel een voorschot op de toekomst kan vormen. Minderheidsopvattingen vormen in toekomstige zaken, zo wordt verondersteld, ‘munitie’ voor advocaten.52 Het is mogelijk dat een minderheidsopvatting bijdraagt aan de vorming van het recht. Op zichzelf zou dat effect ook kunnen worden bereikt door in de motivering van de meerderheidsuitspraak (meer) ruimte te maken voor dissente opvattingen en argumenten. Minderheidsopvattingen garanderen echter dat de ruimte om die opvattingen en argumenten publiekelijk te ventileren ook steeds bestaat. De dissente raadsheer is daarvoor niet langer afhankelijk van zijn collega’s. Het effect van minderheidsopvattingen op de rechtsvorming moet niet worden overschat. Sommige voorstanders lijken zich minderheidsopvattingen voor te stellen als stuk voor stuk briljante juridische verhandelingen met weidse vergezichten die in de maatschappij als een bom inslaan. Dat beeld is niet realistisch. De meeste minderheidsopvattingen zullen naar verwachting – evenals het merendeel van de uitspraken van de Hoge Raad – geruisloos passeren. Slechts in een relatief klein aantal gevallen zal een minderheidsopvatting de aandacht en status kunnen genereren om de loop van het recht daadwerkelijk te beïnvloeden. Daarnaast moet ertegen worden gewaakt dat aanlei-
ding en gevolg door elkaar worden gehaald. Het argument zou niet moeten zijn dat een stelsel van minderheidsopvattingen moet worden ingevoerd om rechtsvorming door de Hoge Raad een impuls te geven. De invoering van dit stelsel is juist mede aangewezen omdat de Hoge Raad aan rechtsvorming doet. Door het recht te vormen en te ontwikkelen oefent de Hoge Raad een belangrijke maatschappelijke functie uit. Over die uitoefening dient de Hoge Raad maximale openheid naar de samenleving te betrachten. Minderheidsopvattingen vormen daarvoor het aangewezen instrument. In de derde plaats wordt verondersteld dat een minderheidsopvatting zal leiden tot scherpere motivering van de meerderheidsuitspraak.53 Dit effect is plausibel. Allereerst zal de meerderheid de eigen argumenten scherper kunnen opschrijven, omdat daarover geen consensus meer behoeft te worden bereikt.54 Daarnaast zullen de raadsheren die van de meerderheid deel uitmaken in hun uitspraak duidelijk willen aangeven waarom het in de minderheidsopvatting gepresenteerde alternatief niet of minder acceptabel is. Dergelijke uitleg zal de maatschappij ook van hen verwachten. Ook in die zin kan van een aanscherping van de motivering worden gesproken. Of deze effecten zich in de praktijk daadwerkelijk kunnen voordoen, is wel afhankelijk van de plaats die minderheidsopvattingen in het bestaande beslissingsproces krijgen. Uitspraken van de Hoge Raad komen, inclusief motivering, tot stand in raadkamer. Een minderheidsopvatting zal daarom in de huidige werkwijze alleen effect op de motivering van de meerderheidsuitspraak kunnen hebben, indien tijdens het raadkamerdebat al bekend is dat deze zal worden geschreven. Als een raadsheer pas na of aan het einde van het raadkamerdebat aangeeft een minderheidsopvatting te zullen schrijven, zal de motivering van de meerderheidsuitspraak niet meer kunnen worden aangescherpt.
38. Zie voor een nog altijd interessant
cassatie overigens (op andere gronden) niet
46. Zie: H. Broeksteeg, ‘Het geheim van de
cial civility’, Valparaiso Law Review 1994,
betoog over het geheim van de raadkamer
in stand gebleven: HR 13 december 2011,
raadkamer. Een waardevol bezit’, AA 2011,
p. 583-646, p. 637-644.
en minderheidsopvattingen: J.P. Fockema
LJN BU3447, NJ 2012, 366 m.nt. C.P.M.
p. 247-250, p. 248-249.
51. Zie ook: H. Broeksteeg, a.w., p. 248-
Andraea, Het geheim van de raadkamer.
Cleiren.
47. J.E.J. Prins, H. Griffioen & D. Broeders,
249. Zie voor een relativering van dit effect:
Beschouwingen over het bekend maken
43. Deze bijdrage behoeft niet overeen te
a.w., p. 98.
B.F. Kerr, a.w., p. 11.
van de gevoelens der minderheden in rech-
komen met de in de minderheidsopvatting
48. H. Griffioen & J.E.J. Prins, a.w., p. 224.
52. W.M.E. Thomassen, a.w., p. 687.
terlijke colleges, boekhandel De Vroede:
neergelegde lijn. Het kan bijvoorbeeld zijn
49. J.E.J. Prins, H. Griffioen & D. Broeders,
53. Zie bijvoorbeeld: W.M.E. Thomassen,
Utrecht 1934.
dat de dissente raadsheer juist naar aanlei-
a.w., p. 98.
a.w., p. 686. Ook de president van de Hoge
39. Het geheim van de raadkamer is voor
ding van de discussie in raadkamer zijn
50. High Court of Australia 2 februari 2009,
Raad wijst op dit effect: Hoge Raad der
de Raad van State neergelegd in art. 44
oorspronkelijke standpunt heeft ingewisseld
CLR 309, verkrijgbaar via www.austlii.edu.
Nederlanden. Verslag over 2012, p. 6, te
Wet op de Raad van State.
voor de in de minderheidsopvatting neerge-
aus. Zie ook het Australische krantenbe-
vinden via www.rechtspraak.nl.
40. W.D.H. Asser, a.w., p. 691.
legde conclusie en argumenten.
richt: ‘Kirby’s last dissent: my fellow judges
54. De WRR ziet het wegnemen van ‘de
41. Zie in dezelfde zin: J.E.J. Prins, H. Griffi-
44. Drion wijst nog op de mogelijkheid van
racially biased’, The Age 3 februari 2009,
verlamming van verplichte consensus’ (ook)
oen & D. Broeders, a.w., p. 98.
anonieme minderheidsopvattingen: C.E.
verkrijgbaar via www.theage.com.au. Zie in
als positief voor de rechtsvorming: J.E.J. Prins,
42. In de strafrechtspraak wordt aan het
Drion, ‘De Hoge Raad en dissenting opini-
verband met het risico van persoonlijke/
H. Griffioen & D. Broeders, a.w., p. 98.
raadkamergeheim wel een bredere invulling
ons. Het sprookje van het poldermodel’,
aanvallende minderheidsopvattingen
gegeven. Zie: Hof Leeuwarden 24 februari
NJB 2005, p. 519.
voorts: E. McGlynn Gaffney Jr., ‘The impor-
2010, LJN BL5431. Deze uitspraak is in
45. Anders: P.P.P.T. Bovend’Eert, a.w., p. 82.
tance of dissent and the imperative of judi-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1713
Focus
Er zal een stelsel moeten worden ontwikkeld dat is toegesneden op de wijze waarop de Hoge Raad in de Nederlandse maatschappij functioneert Ondanks deze kanttekening is het genoemde effect plausibel. Er mag namelijk vanuit worden gegaan dat als het tot de introductie van minderheidsopvattingen komt, er gekozen zal worden voor een stelsel waarin de meerderheid altijd de mogelijkheid heeft in de motivering rekening te houden met de omstandigheid dat een of enkele raadsheren een minderheidsopvatting schrijven.
6. Tijd voor concrete stappen De meest overtuigende argumenten voor de invoering van een stelsel van minderheidsopvattingen bij de Hoge Raad komen voort uit de taak van de rechter en het belang van publieke verantwoording. Daarnaast is waarschijnlijk dat minderheidsopvattingen een aanscherpend effect zullen hebben op de motivering van de uitspraken van de Hoge Raad. Van zwaarwegende nadelen is geen sprake. Het geheim van de raadkamer verzet zich in de kern genomen niet tegen minderheidsopvattingen. Wel kan als gevolg van de introductie van minderheidsopvattingen het gezag van de rechtspraak onder druk komen te staan. De rechtspraak kan dit negatieve effect echter via publieksvoorlichting beïnvloeden. De mogelijkheid van een negatieve publieke beeldvorming weegt in ieder geval niet op tegen de genoemde argumenten voor de invoering van minderheidsopvattingen. Er wordt al lange tijd gediscussieerd over minderheidsopvattingen bij de Hoge Raad. Gelet op het vernieuwingsproces dat de Hoge Raad doormaakt, is het juist nu tijd dat er ook op dit punt daadwerkelijk stappen worden gezet. Dit neemt niet weg dat er nog verschillende vragen moeten worden beantwoord voordat daadwerkelijk tot de invoering van minderheidsopvattingen kan worden overgegaan. Voorbeelden zijn er genoeg. Hoe passen minderheidsopvattingen binnen de huidige werkwijze van de Hoge Raad? Hoe verhouden minderheidsopvattingen zich tot de grote aantallen zaken die de Hoge Raad thans (nog) behandelt? Zijn er ervaringen in het buitenland waarbij kan worden aangeknoopt? Hoe kan worden voorkomen dat als
1714
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
gevolg van minderheidsopvattingen de doorlooptijden tot een ontoelaatbaar niveau stijgen? Zijn er zaken die zich niet voor minderheidsopvattingen lenen? Wat is de rol van de raadsheren die niet in de zetel zitten die over een zaak beslist, maar wel deel uitmaken van de betreffende kamer? Hoe kan het risico op persoonlijk getinte minderheidsopvattingen worden beperkt? En heeft een stelsel van minderheidsopvattingen invloed op de rol van het parket? Deze vragen maken duidelijk dat er niet simpelweg een buitenlands stelsel kan worden gekopieerd en evenmin van de Hoge Raad kan worden verwacht uit het niets met minderheidsopvattingen te gaan experimenteren. Er zal een stelsel moeten worden ontwikkeld dat is toegesneden op de wijze waarop de Hoge Raad in de Nederlandse maatschappij functioneert. Hoe nu verder? Aangesloten moet worden bij de wijze waarop de recente vernieuwingen bij de Hoge Raad tot stand zijn gekomen: er moet een gezaghebbende commissie worden ingesteld die onderzoek verricht naar en advies uitbrengt over de invoering van een stelsel van minderheidsopvattingen bij de Hoge Raad.55 De commissie dient breed te worden opgezet. Het zou goed zijn als in de commissie naast de Hoge Raad en zijn parket het ministerie, de advocatuur en de wetenschap vertegenwoordigd zouden zijn. Van belang is verder dat het advies van de commissie openbaar wordt gemaakt zodat dit onderwerp van publiek debat kan worden. Aan de hand van de aanbevelingen van de commissie kan aan het in te voeren stelsel nader invulling worden gegeven en kunnen de voorwaarden voor die introductie in het leven worden geroepen. Het initiatief voor het instellen van deze commissie zou niet bij de wetgever moeten liggen, maar bij de Hoge Raad zelf. Ik roep de Hoge Raad op dit belangrijke initiatief te nemen.
55. De basis voor de recente vernieuwingen
rechtspraak. Rapport van de commissie
is gelegen in het rapport van de commissie
normstellende rol Hoge Raad, Den Haag:
Hammerstein: Versterking van de cassatie-
2008, te vinden via www.rechtspraak.nl.
Opinie
1545
Is de tijd rijp voor terugkeer van de sanctie niet-ontvankelijkverklaring op overschrijding redelijke termijn? Nikki Vreede1 Op 17 juni 2008 oordeelde de Hoge Raad dat overschrijding van de redelijke termijn in strafzaken niet langer niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie tot gevolg kan hebben, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Daarbij kende de Hoge Raad veel gewicht toe aan de bescherming die de verjaringsregels, die in 2006 ten voordele van de verdachte tot kortere termijnen leidden, de verdachte bieden. Op 1 april 2013 zijn de verjaringsregels echter aangescherpt en de vraag is dan ook of de waarde die de Hoge Raad in 2008 toekende aan het beschermingsniveau van deze verjaringsregels nog actueel is.
O
p 1 april jl. is het Wetboek van Strafrecht gewijzigd in verband met de aanpassing van de regeling van de vervolgingsverjaring.2 Door deze wetswijziging verjaart het recht tot strafvordering niet meer voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld – dit gold eerst alleen voor misdrijven waarop een levenslange gevangenisstraf was gesteld – en voor de misdrijven omschreven in de art. 240b, lid 2, 243, 245 en 246, voor zover het feit is gepleegd ten aanzien van een persoon die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt. Daarnaast verjaren misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld door de wetswijziging nu pas na twintig jaar. Tot 17 juni 2008 kon overschrijding van de redelijke termijn volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad in uitzonderlijke gevallen leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.3 De Hoge Raad overwoog in zijn arrest van 17 juni 20084 echter dat indien hij tot de bevinding komt dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn dit niet langer kan leiden tot nietontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Voor niet-ontvankelijkverklaring is sindsdien – ook in uitzonderlijke gevallen – geen ruimte meer als sanctie op overschrijding van de redelijke termijn. In de toelichting op deze herijking van de regels omtrent de rechtsgevolgen van overschrijding van de redelijke termijn overwoog de Hoge Raad in r.o. 3.5.1. het volgende: “Daarbij verdient opmerking dat ook de verjaringsregels de verdachte bescherming bieden tegen inactiviteit van politie en/of justitie, welke bescherming is ver-
sterkt door de wijziging van art. 72 Sr (…), waardoor de termijn van verjaring ook na de stuiting van de verjaring aan een maximum is gebonden.” De Hoge Raad kent in zijn arrest dus veel gewicht toe aan de bescherming die de verjaringsregels de verdachte bieden. Door de recente wetswijziging en daarmee de verruiming van de verjaringstermijn – en in sommige gevallen zelfs afschaffing daarvan – komt de bescherming die de verjaringsregels te bieden hadden deels te vervallen. De vraag is dan ook of het gewicht dat de Hoge Raad in zijn arrest van 17 juni 2008 heeft toegekend aan het beschermingsniveau van de verjaringsregels nog actueel is. De bescherming die de verjaringsregels van art. 70 Sr bieden is aanzienlijk verminderd. Ook art. 72 Sr heeft aan betekenis ingeboet. Volgens deze bepaling is verjaring van misdrijven na stuiting aan een maximum gebonden, te weten een periode die gelijk is aan tweemaal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn. Voor de categorie misdrijven waarvoor de verjaringstermijn in zijn geheel is afgeschaft, geldt er (logischerwijs) ook geen maximum verjaringstermijn na stuiting. Deze categorie is door de inwerkingtreding van de wet
Auteur
572; Inwerkingtreding KB 13 december
1. Mr. N. Vreede is momenteel werkzaam
2012, Stb. 2012, 655.
als juridisch medewerkster bij Van Bavel
3. Zie o.a. HR 23 september 1980, NJ
Advocaten.
1981, 116; HR 7 april 1987, NJ 1987, 587; HR 3 oktober 2000, LJN AA7309; HR 9
Noten
januari 2001, LJN AA9372.
2. Wet van 15 november 2012, Stb. 2012,
4. Hoge Raad 17 juni 2008, LJN BD2578.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1715
Opinie
op 1 april 2013 alleen maar groter geworden. Door de aanscherping van de verjaringsregels is de bescherming die daarmee aan de verdachte geboden wordt, minder geworden en zou dienovereenkomstig ook minder gewicht hoeven te worden toegekend aan de regels bij overschrijding van de redelijke termijn. In uitzonderlijke gevallen zal daarom niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in verband met de overschrijding van de redelijke termijn gepast zijn, zeker in die gevallen waarin strafvermindering niet voldoende compensatie biedt. Ook vóór de aanpassing van de regeling van de vervolgingsverjaring werden er kritische kanttekeningen geplaatst bij de uitspraak van de Hoge Raad. In zijn noot bij het arrest vraagt Mevis zich af waarom de Hoge Raad tot het oordeel komt dat er geen gevallen meer denkbaar zijn waarin niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie een gepaste uitspraak is.5 Mevis benadrukt daarbij dat het al uitgangspunt was in vaste jurisprudentie van vóór het op 17 juni 2008 gewezen arrest dat niet-ontvankelijkheid alleen in bijzondere gevallen een passende sanctie is voor overschrijding van de redelijke termijn en dat strafvermindering als uitgangspunt genomen dient te worden. Daarnaast blijkt uit de jurisprudentie niet dat ontvankelijkheidsverweren in verband met overschrijding van de redelijke termijn dusdanig vaak en gemakkelijk gehonoreerd werden dat ingrijpen door de Hoge Raad noodzakelijk zou zijn geweest. Men kan zich dus afvragen waarom de Hoge Raad zijn overweging zo stellig heeft geformuleerd. Ook uit recente lagere rechtspraak blijkt dat er behoefte bestaat om in bijzondere gevallen het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren bij overschrijding van de redelijke termijn. Mevis benoemt dit al in zijn noot waar hij spreekt over ‘situaties waarin de rechter op grond van een bepaalde bijzondere omstandigheid zich dermate ergert aan de laksheid waarmee een strafzaak is behandeld dat die niet-ontvankelijkheid uitdrukkelijk als een rechterlijk uitroepteken kan worden beschouwd’.6 Hieronder bespreek ik een aantal recente uitspraken.
Rechtbank Breda 21 maart 2012, LJN BV9618 Rechtbank Breda oordeelt in deze zaak dat de strafvervolging in strijd is met beginselen van een goede procesorde, gelet op de exorbitante overschrijding van de redelijke termijn (9 jaar en 3 maanden), alsmede de grote onzekerheid voor de verdachte over zijn strafrechtelijk lot vanwege twee vervolgende instanties in Oostenrijk en Nederland. De zaak is volgens de rechtbank niet dusdanig complex dat dit een lange duur van de strafzaak rechtvaardigt en de verdediging heeft de procesduur niet onnodig vertraagd. De overschrijding van de redelijke termijn is met name te wijten aan het feit dat het Openbaar Ministerie (met name in Nederland) niet voortvarend heeft gehandeld. Zo heeft de officier van justitie verklaard dat het dossier op een bureau terecht is gekomen waardoor er een hele tijd niets mee is gebeurd; de verdachte is slechts eenmalig (in 2007) door de politie verhoord; en er waren slechts enkele getuigen die gehoord dienden te worden waarvoor te veel tijd is genomen door het Openbaar Ministerie. De rechtbank is derhalve van mening dat enkel strafvermindering de verdachte in de concrete omstandigheden van dit geval onvoldoende compensatie biedt, zodat slechts niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie gepast is.
1716
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
Rechtbank Amsterdam 5 april 2012, LJN BW4337 In deze zaak acht de rechtbank van belang dat niet enkel de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM zonder aanleiding verregaand is overschreden, maar dat de officier van justitie ook geen enkele goede reden naar voren heeft kunnen brengen waarom in twee periodes, tussen 2001 en september 2005 en tussen november 2005 en april 2012, geen enkele activiteit heeft plaatsgevonden. Volgens de rechtbank kan niet worden aangenomen dat verdachte, gelet op het tijdsverloop, nog in staat zal zijn een adequate verdediging te voeren. Deze omstandigheid valt hem niet aan te rekenen. De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk.
Rechtbank Utrecht 26 februari 2013, LJN BZ3942 Onder verwijzing naar HR 17 juni 2008 (LJN BD2578) overweegt de rechtbank dat overschrijding van de redelijke termijn in beginsel niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank is echter van oordeel dat in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak, op grond van bijzondere, bijkomende omstandigheden het voortzetten van de vervolging in strijd is met beginselen van goede procesorde en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Deze bijzondere omstandigheden zijn onder andere gelegen in het feit dat verdachte een jaar eerder voor een vergelijkbaar feit is veroordeeld waarbij de rechtbank benadrukt dat het in de rede had gelegen om het onderhavige feit gelijktijdig te behandelen, nu vast staat dat het onderhavige strafdossier toen reeds gereed was.
Conclusie Uit deze uitspraken kan worden afgeleid dat er binnen de rechterlijke macht behoefte bestaat om in uitzonderlijke gevallen, gelet op de concrete omstandigheden van het geval, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te kunnen verklaren. De onderliggende reden voor deze behoefte, of dit nu is gelegen in bestraffing van de laksheid van het Openbaar Ministerie of in het ontbreken van adequate compensatie door strafvermindering, doet er niet toe. Het is noodzakelijk dat de door de Hoge Raad geformuleerde uitgangspunten in zijn arrest van 17 juni 2008 herzien worden in die zin dat de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in uitzonderlijke gevallen weer mogelijk wordt. Zeker nu sinds 1 april 2013 de verjaringsregeling aangepast is en de door de Hoge Raad aangehaalde bescherming van de verdachte door deze regels niet meer actueel is. Zolang de Hoge Raad zijn uitgangspunten niet aanpast kan het Openbaar Ministerie (met succes) een beroep doen op het arrest van 17 juni 2008 en zal overschrijding van de redelijke termijn in een aantal gevallen niet voldoende gecompenseerd kunnen worden. Juist in die bijzondere omstandigheden moet de rechter de vrijheid hebben om een passende consequentie te kunnen verbinden aan een exorbitante overschrijding van de redelijke termijn. De argumentatie die de Hoge Raad aan zijn standpunt ten grondslag stelt is inmiddels door de wetgever ingehaald en niet meer concludent. 5. Hoge Raad 17 juni 2008, NJ 2008, 358, m. nt. P.A.M. Mevis. 6. Idem.
Reacties
1546
Reactie Hendrik Kaptein1
D
e Winters opwinding over des Hogen Raads ruime uitleg van art. 359a Sv. (in NJB 2013/1253, afl. 20) is niet onbegrijpelijk. Maar zijn remedie voor het probleem van onrechtmatig verkregen bewijs overtuigt evenmin. Onrechtmatig verkregen bewijs min of meer mee laten doen (Hoge Raad) zonder het op een andere manier te sanctioneren is net zo onaannemelijk als strikte uitsluiting er van (De Winter). Immers zonder meer mee laten doen betekent tenminste stilzwijgend instemming met onrechtmatig overheidshandelen, terwijl uitsluiting kan leiden tot misplaatste straffeloosheid (zie over dat dilemma en nog meer al
eerder Kaptein ed., Onrechtmatig verkregen bewijs, Ars Aequi, 2000). In ieder geval binnen de perken van Europese jurisprudentie is er een betere oplossing. Pak onrechtmatig optredende ambtenaren aan en vergoedt mogelijke schade door onrechtmatig verkregen bewijs anders dan door strafvermindering. Dat kan tegen onrechtmatig overheidsoptreden niet alleen in bewijsvergaring beter werken dan (gedeeltelijke) vrijwaring van sanctie voor overigens schuldige en strafwaardige verdachten. Bovendien wordt slachtoffers van delicten onverdiende straffeloosheid op grond van onrechtmatig overheidshandelen tegen ‘hun’ daders bespaard. 1) Art. 359a Sv. was en is een halfhartig compromis met (te) veel speelruimten. Schaf het gewoon af, regel dat alle vormverzuimen worden aangepakt bij de bron – in ieder geval door ambtelijk wangedrag in de strafvordering
zo goed mogelijk tegen te gaan – en straf alleen als de feiten, hoe ook gevonden, laten zien dat het zin heeft. Auteur 1. Dr. H.J.R. Kaptein is UHD aan de Universiteit Leiden.
1547
Naschrift Reiner de Winter Het is nog erger dan Kaptein schrijft: aan enige remedie kwam ik niet eens toe. Mijn betoog ging slechts over de theorieloze aanpak van de Hoge Raad, die wat mij betreft – vanwege dat gebrek aan theorie – niet overtuigt. Daar heb ik het bij gelaten. Ook Kaptein biedt overigens geen theorie, wél ideologie, maar dat is wat anders.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
bij voorkeur in de tekst zelf.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1717
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
op 28 april 2009 de beslissing vanwege
geven. In situaties waarin het noodzakelijk kan
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
mogelijk gevaar voor de gezondheid en het
zijn om kinderen uit huis te plaatsen is het
leven van de kinderen, nu het huis van de
niet mogelijk om een rechtsgrond te formule-
EHRM
1718
adoptieouders onvoldoende veilig was en een
ren die elke mogelijke voor het kind bedreigen-
Hof van Justitie EU
1719
strafrechtelijk onderzoek was gestart vanwe-
de situatie omvat. Nu de beslissing tot de
Hoge Raad (civiele kamer)
1720
ge vermoedens van kindermishandeling. Op
spoeduithuisplaatsing door twee rechterlijke
Hoge Raad (strafkamer)
1730
17 juni 2009 wordt door de rechtbank de
instanties was getoetst, acht het Hof de discre-
Hoge Raad (belastingkamer)
1733
adoptie van beide kinderen herroepen. Op 13
tionaire bevoegdheid redelijk en niet in strijd
Centrale Raad van Beroep
1735
augustus 2009 wordt deze beslissing door het
met art. 8 EVRM. De kinderbeschermingsauto-
College Beroep bedrijfsleven
1737
Hof van Moskou bekrachtigd. De strafrechte-
riteiten hadden de verantwoordelijkheid om
lijke procedure resulteert op 15 november
de belangen van de kinderen te bewaken. De
2010 in een sepot voor de adoptievader en in
beslissing tot een (spoed)uithuisplaatsing is
een veroordeling van de adoptiemoeder van-
door twee rechterlijke instanties getoetst en de
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
wege het in hulpeloze toestand achterlaten
adoptieouders hadden juridische bijstand in de
van een kind en het opzettelijk toebrengen
procedure en werden zodoende betrokken in
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
van lichte gezondheidsschade. Zij wordt ver-
het besluitvormingsproces en de gerechtelijke
kers van de Universiteit Leiden, de VU
oordeeld tot een vorm van taakstraf. Voor het
procedure. Het Hof concludeert op dit punt dat
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
overige wordt moeder vrijgesproken. Op 5
de beslissing tot (spoed)uithuisplaatsing niet
de bewerking is verzorgd door prof. mr. M.R.
maart 2010 wordt dit vonnis in hoger beroep
in strijd was met art. 8 EVRM.
(Mariëlle) Bruning (Universiteit Leiden). Alle
bekrachtigd. Tussen maart 2009 en juni 2010
Dit is anders voor de beslissing tot herroeping
uitspraken van het EHRM staan op www.
vindt geen enkel contact tussen ouders en
van de adoptie. Zodra kinderen uit huis zijn
echr.coe.int; een selectie verschijnt uiteinde-
kinderen plaats. Daarna geeft het weeshuis
geplaatst, ontstaat een positieve verplichting
lijk in Reports of Judgments and Decisions.
waar de kinderen zijn geplaatst toestemming
om maatregelen te treffen tot gezinshereni-
De uitspraken van kamers van het EHRM
voor wekelijkse omgang.
ging, waarbij de belangen van het kind zwaar
worden drie maanden na de uitspraakdatum
Op 12 juli 2011 verzoekt de adoptievader om
moeten worden gewogen. De rechterlijke
definitief, tenzij er intern appel wordt inge-
herstel van de adoptie, hoewel de nationale
beslissing tot herroeping van de adoptie was
steld bij de Grote Kamer van het Hof.
wet- en regelgeving hier geen mogelijkheid
bijzonder ingrijpend en vergaand aangezien
toe biedt. Dit verzoek wordt ondersteund door
het gezinsleven tussen de klagers en de kinde-
de kinderbeschermingsautoriteiten. De recht-
ren volledig werd ontnomen en onomkeerbaar
bank en het Hof concluderen echter dat deze
was. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden
mogelijkheid wettelijk niet bestaat en wijzen
mag een dergelijk drastische maatregel worden
het verzoek af. De adoptieouders dienen een
getroffen in het belang van de kinderen. Het
klacht in bij het EHRM op 21 januari 2010. Zij
vermoeden van kindermishandeling rechtvaar-
Art. 8 EVRM. Uithuisplaatsing geadopteerde
klagen dat de spoeduithuisplaatsing van hun
digde volgens het Hof de (spoed)uithuisplaat-
kinderen en herroeping adoptie; reputatie-
adoptiekinderen, de herroeping van de adop-
sing, maar niet de herroeping van de adoptie.
schade.
tie en het langdurige gebrek aan contact met
Deze beslissing was niet gegrond op enig des-
de kinderen na de uithuisplaatsing in strijd is
kundigenonderzoek naar de familiebanden
met art. 8 EVRM. Zij klagen ook over het feit
tussen klagers en de kinderen en hield geen
dat het ziekenhuis de media toegang heeft
rekening met enige schade voor de emotionele
gegeven om foto’s te maken van het verwonde
veiligheid en psychologische conditie van elk
jongetje en hem te interviewen zonder de toe-
kind als gevolg van het plotseling doorbreken
stemming van de ouders.
van deze familiebanden, in het bijzonder
1548 18 april 2013, appl. nr. 7075/10
(EVRM Art. 8) Ageyevy vs. Rusland
A. Feiten
gezien de leeftijd van de kinderen ten tijde van
Mevrouw en meneer Ageyevy uit Rusland adopteren in 2008 twee Russische kinderen,
C. Uitspraak van het Hof
deze beslissing. De nationale autoriteiten over-
een jongetje van bijna 3 en een meisje van
(Eerste Kamer: Berro-Levèvre, Trajkovska,
schreden hun beoordelingsruimte ten aanzien
anderhalf jaar. Op 20 maart 2009 vindt er
Laffranque, Sicilianos, Mose, Turkovic, Dedov)
van de beslissing tot herziening van de adoptie en dit levert een ongeoorloofde inbreuk op van
een incident plaats. De ouders vinden het jongetje bloedend naast de trap liggen met
Het EHRM wijst er allereerst op dat het gebruik
het recht op gezinsleven uit art. 8 EVRM.
brandwonden in zijn gezicht. Zij brengen
van vage normen als rechtsgrond voor een
Het gedurende lange tijd ontbreken van elke
hem naar het ziekenhuis en daar blijft hij
(spoed)uithuisplaatsing ‘bij wet is voorzien’
vorm van contact tussen de klagers en de kin-
voor behandeling. Als hij een week later naar
zoals bedoeld in art. 8 lid 2 EVRM omdat het
deren levert volgens het Hof ook een schen-
huis mag, worden door de kinderbescher-
hierbij gaat om de kwaliteit van de wet; dit
ding op van art. 8 EVRM. Het doorbreken van
mingsautoriteiten spoedmaatregelen getrof-
impliceert dat er een mogelijkheid moet
alle familiebanden door een herroeping van de
fen om de kinderen direct uit huis te plaat-
bestaan om vermeende willekeur bij de toepas-
adoptie is een drastische ingreep die door de
sen vanwege vermeende dreigingen voor de
sing van een maatregel van kinderbescher-
autoriteiten niet voldoende onderbouwd kon
gezondheid en het leven van de kinderen. De
ming te kunnen laten toetsen. Het Hof oor-
worden. Het maken en vastleggen van foto’s
beide kinderen worden uit huis geplaatst
deelt dat een wet waarin een ruime
van het jongetje met zijn verwondingen zon-
ondanks protest van de adoptieouders.
discretionaire bevoegdheid wordt geboden niet
der toestemming van de adoptieouders, het
per definitie in strijd is met het vereiste van
toestemming geven aan journalisten om hem
B. Procedure
voorzienbaarheid voor de burger, zolang de
te interviewen en verslag te leggen van zijn
De ouders vechten de beslissing tot uithuis-
reikwijdte van deze bevoegdheid en de manier
ongeluk met beeldmateriaal en het prijsgeven
plaatsing aan bij de rechter; deze bekrachtigt
van toepassing voldoende duidelijk zijn aange-
van de naam van het jongetje en zijn gezond-
1718
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
Rechtspraak
heidstoestand levert evenzeer een schending
Vrij verkeer van personen – Richtlijn
bevoegde nationale rechterlijke instantie tot
van art. 8 EVRM op, nu dit niet bij wet was
2004/38/EG – Besluit waarbij burger van de
de conclusie gekomen dat redenen van staats-
voorzien. Verder oordeelt het EHRM tot een
Unie toegang tot grondgebied van lidstaat
veiligheid zich verzetten tegen de bekendma-
schending van art. 8 EVRM ten aanzien van het
wordt ontzegd om redenen van openbare
king van de essentie van de tegen hem in aan-
falen van de Staat om onderzoek te doen naar
veiligheid – Artikel 30, lid 2, van die richtlijn
merking genomen bezwaren. Hierbij noemt
het prijsgeven van de informatie betreffende
– Verplichting om betrokken burger te infor-
de verwijzende rechter ook het beginsel van
de adoptiestatus van het jongetje zonder toe-
meren over redenen van dat besluit –
effectieve rechterlijke bescherming.
stemming, terwijl de ouders dit aanvochten.
Bekendmaking in strijd met belangen van
Tenslotte klaagden de ouders bij het EHRM
staatsveiligheid – Grondrecht op doeltreffen-
C. Uitspraak van het Hof
over een ongeoorloofde inbreuk op hun repu-
de rechterlijke bescherming
Het beperken van het delen van informatie
tatie en priveleven, nu de media veel informa-
om redenen van staatsveiligheid ziet het Hof
tie over hen en over het incident breed hadden
A. Feiten
als een uitzondering, die strikt worden uitge-
verspreid. Het Hof is er niet van overtuigd dat
ZZ bezit de dubbele, Franse en Algerijnse,
legd zonder daaraan de nuttige werking te
de media betrouwbare en nauwkeurige infor-
nationaliteit. Tussen 1990 en 2005 verbleef
ontnemen. Hierbij houdt het Hof rekening
matie heeft verschaft in overeenstemming
ZZ legaal in het Verenigd Koninkrijk. Nadat
met artikel 47 van het Handvest voor de
met de beroepsnormen van de journalistiek.
ZZ in augustus 2005 vanuit het Verenigd
Grondrechten (recht op een doeltreffende
Het incident is niet op objectieve wijze gepre-
Koninkrijk naar Algerije was gereisd, besloot
voorziening in rechte en op een onpartijdig
senteerd maar getracht is om het incident te
de Secretary of State om zijn verblijfsrecht in
gerecht). De uitleg van artikel 30 en 31 mag
overdrijven. Dit leidt tot de conclusie dat het
te trekken en hem de toegang tot het Ver-
geen afbreuk doen aan het beschermingsni-
recht van de adoptiemoeder op bescherming
enigd Koninkrijk te ontzeggen op grond dat
veau van artikel 47 Handvest.
van haar reputatie is geschonden en dit levert
zijn aanwezigheid het openbaar belang
Uitgangspunt is dat betrokkene het recht
een schending op van art. 8 EVRM.
schaadde. Toen hij wilde terugkeren naar het
heeft om kennis te nemen van alle bewijzen
Verenigd Koninkrijk, besloot de Secretary of
en opmerkingen die aan de rechter zijn voor-
D. Slotsom
State tot weigering van toegang om redenen
gelegd teneinde invloed uit te oefenen op
Het Hof concludeert dat voor wat betreft de
van openbare veiligheid. ZZ vecht dit besluit
zijn beslissing en daarover standpunten uit
herroeping van de adoptie, het ontbreken van
aan.
te wisselen. Als hiervan wordt afweken moet
enig contact tussen ouders en kinderen gedu-
In het kader van de procedure hadden ZZ en
een lidstaat voorzien in:
rende een lange tijd zonder dat dit bij de rech-
zijn persoonlijke raadslieden geen toegang
1) doeltreffende rechterlijke toetsing zowel
ter kon worden aangevochten, de acties die
tot alle gegevens waarop het besluit was
van het bestaan en de gegrondheid van de
het ziekenhuis bij de opname van het jongetje
gebaseerd. De informatie die ZZ niet kreeg
door de nationale autoriteit met het oog
nam zonder toestemming van de ouders, het
werd verstrekt aan speciale advocaten die op
op de staatsveiligheid aangevoerde rede-
bekend maken van de adoptiestatus van het
hun beurt ZZ geen gegevens mochten ver-
jongetje door de overheid en de reputatiescha-
strekken. De terechtzitting vond deels open-
de die de media hebben bezorgd sprake is van
baar en deels achter gesloten deuren plaats.
sing waarmee legitieme overwegingen van
een schending van art. 8 EVRM.
Tevens werd er een openbaar en een vertrou-
staatsveiligheid kunnen worden verzoend
welijk vonnis gewezen door de lagere rechter-
met de noodzaak om aan de justitiabele
lijke instantie.
genoegzaam te garanderen dat zijn proce-
nen, als van de wettigheid van het besluit 2) technieken en regels betreffende die toet-
Hof van Justitie van de Europese Unie
B. Prejudiciële vragen
den gehoord en het beginsel van hoor en
Deze rubriek is verzorgd door J. Hoogveld van
De verwijzende rechter (Court of Apeal) wijst
wederhoor, worden geëerbiedigd
de Directie Juridische Zaken, Afdeling Euro-
op richtlijn 2004/38 (de richtlijn vrij verkeer
pees Recht van het Ministerie van Buiten-
van personen). Hoofdstuk VI van deze richt-
Een rechter moet toegang krijgen tot alle
landse Zaken. De volledige uitspraken van
lijn bevat de bepalingen inzake beperkingen
redenen en bewijsmateriaal waarop de beslis-
het HvJ EU zijn beschikbaar via www.curia.
die de lidstaten aan het inreisrecht en het
sing is gebaseerd.
europa.eu.
verblijfsrecht van burgers van de Unie kun-
Indien die rechter oordeelt dat de staatsvei-
nen stellen om redenen van openbare orde,
ligheid zich niet verzet tegen mededeling
openbare veiligheid of volksgezondheid. Arti-
van de redenen, geeft hij de bevoegde natio-
kel 30, lid 2 luidt:
nale autoriteit de mogelijkheid de ontbreken-
1549
durele rechten, zoals het recht om te wor-
de redenen alsnog mee te delen. Doet de ‘Redenen van openbare orde, openbare veilig-
autoriteit dat niet, dan worden die redenen
heid of volksgezondheid die ten grondslag
buiten beschouwing gelaten door de rechter.
Grote kamer: V. Skouris, president, K.
liggen aan een besluit worden de betrokkene
Indien de staatsveiligheid zich wel verzet
Lenaerts, vicepresident, A. Tizzano, R. Silva
nauwkeurig en volledig ter kennis gebracht,
tegen het meedelen van de redenen, dan wordt
de Lapuerta, T. von Danwitz (rapporteur),
tenzij redenen van staatsveiligheid zich daar-
voortgegaan maar met minimale inmenging
G. Arestis, M. Berger en E. Jarašiūnas,
tegen verzetten.’
op het recht op doeltreffende rechterlijke
Arrest van 4 juni 2013, C-300/11
bescherming. De procedure moet zoveel moge-
kamerpresidenten, E. Juhász, J.C. Bonichot, De verwijzende rechter vraagt het EU-Hof of
lijk het beginsel van hoor en wederhoor waar-
deze bepaling vereist dat een rechter erop toe
borgen. Dit betekent volgens het Hof dat aan
moet zien dat de betrokken EU-burger in ken-
de belanghebbende hoe dan ook de essentie
nis wordt gesteld van de essentie van de tegen
van de redenen te worden meegedeeld.
ZZ vs. Secretary of State for the Home
hem in aanmerking genomen bezwaren, ook
Deze afweging geldt niet op dezelfde wijze
Department (C-300/11)
al zijn de autoriteiten van de lidstaat en de
voor het bewijsmateriaal dat de basis vormt
M. Safjan, D. Šváby en A. Prechal (Richtlijn 2004/38/EG, art. 30 lid 2)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1719
Rechtspraak
voor de redenen. In bepaalde gevallen kan de
sten, getuigt niet van miskenning van de
sten moet worden herberekend met een
bekendmaking van dat bewijsmateriaal
maatstaf en is niet onbegrijpelijk of ontoe-
(door de rechtbank gespecificeerde) veel lage-
immers op rechtstreekse en bijzondere wijze
reikend gemotiveerd. Dit geldt ook ten aan-
re overlijdensrisicopremie, en bepaald dat de
de staatsveiligheid schaden, doordat die
zien van de deelnemers die een formulier
KoersPlanovereenkomsten op die wijze moe-
bekendmaking het leven, de gezondheid of
hebben ingevuld waarop zowel de hoogte
ten worden nagekomen. In hoger beroep
de vrijheid van personen in gevaar kan
van de inleg als de hoogte van de spaarstor-
heeft het hof soortgelijke dicta gegeven en
brengen of specifieke door de nationale vei-
ting was vermeld. Het oordeel van het hof
voor recht verklaard dat Aegon zich schuldig
ligheidsautoriteiten gehanteerde onderzoeks-
dat Aegon (rechtsopvolgster van Spaarbe-
heeft gemaakt aan misleiding.
methoden kan onthullen, en er aldus ernstig
leg) de wijze van herberekening van de pre-
afbreuk aan kan doen, of zelfs kan beletten,
mie onvoldoende heeft bestreden, is niet
Hoge Raad
dat die autoriteiten ook in de toekomst hun
onjuist of onbegrijpelijk. 2. Verjaring. Voor
Onderdeel I is gericht tegen het oordeel van
taken vervullen.
zover de vorderingen gericht zijn op nako-
het hof dat partijen geen wilsovereenstem-
ming, zien zij klaarblijkelijk op uitkeringen
ming hebben bereikt over de hoogte van de
D. Slotsom
aan het einde van de looptijd van de over-
overlijdensrisicopremie en dat de Koers-
De nationale rechter moet erop toezien dat
eenkomsten, welke uitkeringen pas op dat
Planovereenkomsten in zoverre een leemte
indien de redenen die ten grondslag liggen
moment opeisbaar worden. In de feitelijke
vertonen. Bij de beoordeling van de klacht
aan een besluit tot beperking van het ver-
instanties heeft Aegon niet aangevoerd dat,
wordt vooropgesteld dat tussen partijen niet
blijfsrecht van een EU-burger, en het daarop
daarvan uitgaande, sprake is van verjaring.
ter discussie staat dat zij overeenkomsten hebben gesloten. In dat geval komt de vraag of
betrekking hebbende bewijsmateriaal, door de bevoegde nationale autoriteit aan de
(BW art. 3:307, 6:248 lid 1, 7:925)
die overeenkomst een leemte vertoont erop neer of ter zake van een onderdeel van die
betrokkene niet nauwkeurig en volledig bekend worden gemaakt, dit beperkt blijft
Aegon, adv. mrs. R.S. Meijer en A.M. van Aerde,
overeenkomst geen wilsovereenstemming
tot het strikt noodzakelijke, en dat aan de
vs. Stichting Koersplandewegkwijt c.s., adv. mr.
bestaat. Die vraag dient te worden beant-
betrokkene hoe dan ook de essentie van die
P.S. Kamminga.
woord aan de hand van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer
redenen op zodanige wijze wordt meegedeeld dat naar behoren rekening wordt
Feiten en procesverloop
redelijkerwijs aan de bepalingen van die over-
gehouden met de noodzakelijke vertrouwe-
In 1989-1998 heeft Spaarbeleg (rechtsvoor-
eenkomst mochten toekennen en op hetgeen
lijkheid van het bewijsmateriaal.
gangster van Aegon) KoersPlanovereenkom-
zij, mede gelet op de maatschappelijke kring
sten met het publiek gesloten. Het KoersPlan-
waartoe zij behoren en de rechtskennis die
product werd onder de aandacht van het
van hen kan worden gevergd, te dien aanzien
Hoge Raad (civiele kamer)
publiek gebracht door middel van een brochu-
redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
re. Nadat Spaarbeleg een inschrijfformulier
(HR 13 maart 1981, LJN AG4158, NJ 1981/625
G.C.C. Lewin, raadsheer in het gerechtshof
had ontvangen en geaccepteerd, zond zij aan
(Haviltex)). Het hof heeft zijn oordeel dat de
Amsterdam. De uitspraken zijn integraal in
de deelnemer een bevestigingsbrief, een
KoersPlanovereenkomsten een leemte verto-
te zien op www.rechtspraak.nl
KoersPlancertificaat, een exemplaar van de
nen onder meer hierop gebaseerd dat de over-
algemene voorwaarden en, vanaf 1996, de pro-
lijdensrisicopremie een wezenlijk onderdeel is
ductvoorwaarden. De deelnemer kreeg de
van de KoersPlanovereenkomsten. Daarbij
gelegenheid om binnen drie maanden koste-
heeft het niet alleen in aanmerking genomen
loos van de overeenkomst af te zien. In dat
dat de premie in het algemeen een wezenlijk
14 juni 2013, nr. 11/05049
geval werd de inleg terugbetaald. De brochure,
element is van de verzekering (art. 7:925 BW),
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T.
de bevestigingsbrief, het certificaat, de alge-
maar ook dat in de KoersPlanovereenkomsten
Heisterkamp, M.A. Loth en G. Snijders; A-G
mene voorwaarden en de productvoorwaar-
de hoogte van de premie bepalend is voor de
mr. L. Timmerman)
den werden jaarlijks door Spaarbeleg aange-
hoogte van de spaarstorting (‘communiceren-
LJN BZ3749
past. In 1998 zijn berichten in de media
de vaten’) en daarmee voor het te verwachten
verschenen naar aanleiding van een advies
beleggingsrendement. Het hof heeft vastge-
Spaarbeleg. In 1989-1998 heeft Spaarbeleg
van de Ombudsman Spaarkasbedrijf met
steld dat naarmate de spaarstorting lager is,
het beleggingsproduct KoersPlan gevoerd,
betrekking tot een klacht, inhoudende dat
het beleggingsrendement hoger dient te zijn
waarbij een deel van de inleg werd aange-
Spaarbeleg onvoldoende informatie had ver-
om het voorgespiegelde eindkapitaal te halen.
wend als overlijdensrisicopremie. Het hof
strekt over in rekening gebrachte overlijdens-
Deze overwegingen, die erop neerkomen dat
oordeelt dat voor de deelnemers niet duide-
risicopremies. Na overleg met diverse organi-
sprake is van een leemte ter zake van een
lijk was hoe hoog die premie was, dat hier-
saties heeft Spaarbeleg het KoersPlanproduct
wezenlijk onderdeel in de KoersPlanovereen-
over geen wilsovereenstemming bestond
herhaaldelijk aangepast. De in 2005 opgerich-
komsten, getuigen niet van miskenning van
en dat deze leemte in de overeenkomsten
te Stichting Koersplandewegkwijt (de Stich-
de hiervoor vermelde maatstaf en zijn niet
moet worden aangevuld doordat de in reke-
ting) heeft ook namens een groep deelnemers
onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd.
ning gebrachte premie wordt vervangen
overleg gevoerd met Spaarbeleg. Dat overleg
Het hof heeft geen aanleiding gezien om
door een op basis van een aanbeveling van
heeft niet geleid tot een minnelijke regeling.
anders te oordelen ten aanzien van de deel-
de Ombudsman Financiële Dienstverlening
In dit geding heeft de rechtbank op vorde-
nemers die een formulier hebben ingevuld
vastgestelde lagere redelijke premie. HR: 1.
ring van de Stichting c.s. voor recht verklaard
waarop zowel de hoogte van de inleg als de
Overeenkomst. Leemte. Maatstaf: Haviltex
dat tussen de deelnemers en Spaarbeleg geen
hoogte van de spaarstorting was vermeld.
(zie hoofdtekst). Het oordeel van het hof
wilsovereenstemming bestond over de hoog-
Voor zover het middel daarover klaagt, mist
dat sprake is van een leemte ter zake van
te van de overlijdensrisicopremie en dat de
het doel. Naar het oordeel van het hof liet
een wezenlijk onderdeel in de overeenkom-
poliswaarde van de KoersPlanovereenkom-
het formulier de mogelijkheid open dat op
1550
1720
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
Rechtspraak
het daarin genoemde bedrag van de spaar-
gen. Aangezien deze weging van feitelijke
ren wegens door de faillissementen gederfd
storting nog een onbekend bedrag aan
aard is, kan zij in cassatie niet op juistheid
factorloon en gederfde rente. Zij incasseert
premie in mindering moest worden gebracht.
worden onderzocht. Voor zover de klachten
die bedragen uit betalingen die na de fail-
Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmer-
zijn gericht tegen de wijze waarop het hof de
lissementen nog op de factorrekeningen
king genomen dat aan de deelnemers tevens
overlijdensrisicopremie heeft herberekend,
van de beide vennootschappen zijn binnen-
administratie-, beheers- en aankoopkosten in
falen zij op grond van het navolgende. Het
gekomen. De curatoren betogen dat sprake
rekening werden gebracht.
hof heeft overwogen dat de Aanbeveling tot
is van verrekening en dat Fortis daartoe
Onderdeel II.C keert zich tegen de verwerping
uitgangspunt moet worden genomen bij de
niet bevoegd is. HR: Bij het in deze zaak in
van Aegons beroep op verjaring op de voet van
herberekening van de overlijdensrisicopre-
cassatie geldende uitgangspunt dat de vor-
art. 3:307 BW. Volgens Aegon was de vordering
mie, aangezien partijen geen grieven hebben
dering van Fortis tot voldoening van loon
opeisbaar in de zin van die bepaling op de dag
gericht tegen het desbetreffende (op de
en rente niet is versterkt door een pand-
van de betaling van de inleg. Bij de beoorde-
instemming van partijen gebaseerde) oordeel
recht, dient de vraag of Fortis betaling van
ling van deze klacht dient vooropgesteld te
van de rechtbank. Dit een en ander wordt in
haar vordering kan verkrijgen door verreke-
worden dat indien de rechter ingevolge art.
cassatie niet bestreden. Vervolgens heeft het
ning met de op de factorrekeningen ont-
6:248 lid 1 BW bepaalde rechtsgevolgen ver-
hof geoordeeld dat Aegon in hoger beroep de
vangen betalingen, ontkennend te worden
bindt aan een overeenkomst op grond van de
herberekening en de daaraan door de recht-
beantwoord.
redelijkheid en de billijkheid, hij een bestaan-
bank ten grondslag gelegde stellingen van de
de rechtsverhouding vaststelt (Parl. gesch.
Stichting c.s. onvoldoende heeft bestreden.
Boek 6, blz. 974). In geval van aanvulling van
Naar het oordeel van het hof had het voor de
een leemte in de overeenkomst door de rech-
hand gelegen dat Aegon haar betwisting van
Fortis, adv. mrs. R.P.J.L. Tjittes en J. den Hoed,
ter ontstaat dus niet een ‘nieuwe rechtstoe-
de door de rechtbank gemaakte herbereke-
vs. P.W. Schreurs en P.M.C. Brouns q.q., cura-
stand’, anders dan het hof heeft geoordeeld. De
ning inhoudelijk zou hebben onderbouwd
toren in de faillissementen van Favini Meers-
klacht is dan ook gegrond, maar kan niet tot
door aan te geven hoe hoog een redelijke
sen en Favini Apeldoorn, adv. mrs. P.J.M. von
cassatie leiden. De vorderingen van de Stich-
premie bij het KoersPlan dan wel had moe-
Schmidt auf Altenstadt en A. Knigge.
ting c.s., zoals toegewezen door het hof, zijn in
ten zijn en zou hebben aangegeven welke
de eerste plaats gericht op verklaringen voor
premie bij haarzelf of andere verzekeraars
Feiten en procesverloop
recht met betrekking tot de wijze waarop de
voor een vergelijkbaar risico bij een zelfstan-
Begin 2008 zijn Favini Meerssen en Favini
leemte in de overeenkomsten moet worden
dige risicoverzekering in rekening werd
Apeldoorn in staat van faillissement ver-
opgevuld en de wijze waarop in het verlengde
gebracht. Door dat na te laten heeft Aegon
klaard.
daarvan de poliswaarde van de desbetreffende
naar het oordeel van het hof de stellingen
Beide vennootschappen hadden een overeen-
overeenkomsten moet worden herberekend.
van de Stichting c.s. onvoldoende betwist.
komst van factoring met Fortis. Per faillisse-
Deze verklaringen voor recht hebben geen
Dat oordeel is niet onjuist of onbegrijpelijk.
mentsdatum had Fortis uit hoofde van de
betrekking op vorderingen tot nakoming van
Volgt verwerping.
factoring een vordering van € 5,9 miljoen op
een ‘verbintenis uit overeenkomst tot een
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
beide vennootschappen tezamen. Tot zeker-
geven of een doen’ in de zin van art. 3:307 BW,
zing. Hij geeft onder 3.4-3.5 rechtsregels over
heid hadden de vennootschappen voor een
zodat van verjaring op de voet van die bepa-
leemtes in overeenkomsten. Hij meent dat er
bedrag van € 11 miljoen aan handelsdebiteu-
ling geen sprake is. Voor zover de vorderingen
geen leemte was voor deelnemers die een for-
ren stil verpand aan Fortis. In de gefailleerde
voor het overige wel gericht zijn op een ver-
mulier hebben ingevuld waarop de hoogte
vennootschappen is nog enige tijd doorge-
oordeling tot nakoming van de overeenkom-
van de spaarstorting stond vermeld (3.20-
produceerd, waarbij in overleg met de curato-
sten, zien zij klaarblijkelijk op het doen van de
3.21). Voorts meent hij dat de klacht over ver-
ren de factorrekeningen zijn voortgezet. Op
verschuldigde uitkeringen aan het einde van
jaring slaagt en dat het verwijzingshof moet
deze rekeningen werd betaald, zowel door de
de looptijd van de overeenkomsten, welke uit-
onderzoeken of hetzij een grond voor verlen-
handelsdebiteuren van vóór het faillissement
keringen pas op dat moment opeisbaar wor-
ging van de verjaring bestaat, hetzij de verja-
als door nieuwe debiteuren. De vordering van
den. In de feitelijke instanties heeft Aegon niet
ringstermijn later is aangevangen op grond
Fortis uit hoofde van de factoring is in febru-
aangevoerd dat, daarvan uitgaande, sprake is
van de derogerende werking van de redelijk-
ari 2008 voldaan door incassering uit de
van verjaring ingevolge art. 3:307 BW.
heid en billijkheid (3.36-3.44).
betalingen die op de factorrekeningen waren
Onderdeel II.E is gericht tegen de invulling die het hof op grond van art. 6:248 lid 1 BW heeft gegeven aan de leemte in de Koers-
(Fw art. 37a, 53; BW art. 3:231, 3:239)
binnengekomen. In april 2008 heeft Fortis
1551
Planovereenkomsten, welke invulling leidt
uit de bedragen die verder op de factorrekeningen binnenkwamen, nog ruim € 82.000 geïncasseerd als wegens de faillissementen
tot de vaststelling van een redelijke premie
14 juni 2013, nr.11/05509
gederfde loon en rente. Fortis maakt aan-
van de overlijdensrisicoverzekering. Het hof
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
spraak op deze bedragen op grond van een
heeft zijn oordeel gebaseerd op de Aanbeve-
pens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G.
beding in de overeenkomst van factoring.
ling van de Ombudsman Financiële Dienst-
Snijders; plv. P-G mr. C.L. de Vries Lentsch-
In dit geding hebben de curatoren een ver-
verlening. Voor zover het onderdeel is gericht
Kostense)
klaring voor recht gevorderd dat Fortis haar
tegen de uitleg die het hof heeft gegeven aan
LJN BZ5663
vordering van ruim € 82.000 ter verificatie
de Aanbeveling, en de rol die het in dat ver-
dient aan te melden, met haar veroordeling
band heeft toegekend aan de zogenoemde
Faillissement. Verrekening. Stil pandrecht.
tot betaling van dit bedrag aan de boedel van
stichtingsakkoorden, missen zij doel. Het hof
Factoring. Twee vennootschappen waarmee
respectievelijk Favini Meerssen en Favini
heeft hetgeen partijen te dien aanzien heb-
Fortis een overeenkomst van factoring
Apeldoorn. De rechtbank heeft de vorderin-
ben gesteld en met producties onderbouwd,
heeft, gaan failliet. Fortis meent op grond
gen afgewezen. Het hof heeft de vorderingen
op gemotiveerde en begrijpelijke wijze gewo-
van een beding bedragen te kunnen vorde-
alsnog toegewezen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1721
Rechtspraak
Hoge Raad
dering geldt ook bij ontvangst van voor een
(WRO art. 19; BW art. 3:40 lid 1; Rv art. 419
De kernvraag in dit geding is of Fortis betaling
ander ontvangen gelden ingevolge een
lid 2)
van haar vordering tot voldoening van loon
rechtsverhouding van factoring.
en rente kan verkrijgen door verrekening met
Ingevolge art. 53 Fw kunnen ook vorderingen
Gemeente Horst aan de Maas, adv. mr. M.W.
de op de factorrekeningen ontvangen betalin-
die voortvloeien uit handelingen die vóór de
Scheltema, vs. A, adv. mr. M.E. Gelpke.
gen. Anders dan het hof heeft overwogen,
faillietverklaring met de gefailleerde zijn ver-
dient deze vraag te worden beantwoord aan
richt, in verrekening worden gebracht. De
Feiten en procesverloop
de hand van art. 53 Fw en is niet aan de orde
vordering tot voldoening van loon en rente
A is eigenaar van een perceel in het buiten-
of Fortis haar vordering kan verhalen op de
waarmee Fortis haar afdrachtverplichting heeft
gebied van de Gemeente. Omdat A op dit
aan haar stil verpande vorderingen. De pand-
willen verrekenen zou wellicht als een zodani-
perceel een woning wilde bouwen, is tussen
rechten zijn immers vervallen doordat de des-
ge vordering kunnen worden aangemerkt.
de Gemeente en A op 20 juni 2005 een over-
betreffende debiteuren hun schulden aan de
Hetgeen hiervoor is overwogen betekent ech-
eenkomst gesloten. Hierin is bepaald dat A
gefailleerde vennootschappen hebben betaald
ter dat in cassatie als vaststaand moet worden
een bedrag van € 89.957 aan de gemeente
op de daartoe bestemde rekening van Fortis,
aangenomen dat die vordering niet is versterkt
betaalt ten behoeve van de voorfinanciering
die de betalingen heeft ontvangen uit hoofde
door een pandrecht. De hiervoor onder (b) ver-
van de sloop van agrarische bedrijfsgebou-
van de voortzetting van de factorrekeningen
melde uitzondering op de hiervoor onder (a)
wen in het kader van de regeling Ruimte
en dus niet als executerende pandhouder, het-
weergegeven rechtspraak vindt juist haar
voor Ruimte.
geen ook eerst na mededeling van haar pand-
rechtvaardiging in de voorrangspositie van een
Bij besluit van 8 mei 2006 heeft het College
recht aan de schuldenaren mogelijk zou zijn
schuldeiser die zijn positie heeft versterkt met
van B&W op verzoek van A besloten vrijstel-
geweest. Op Fortis rustte dus in beginsel een
een stil pandrecht (vgl. het arrest van 17 febru-
ling te verlenen van het bepaalde in het
afdrachtverplichting. Deze verplichting is na
ari 1995, r.o. 3.4.3 en 3.5.2). Er is geen aanlei-
bestemmingsplan ten behoeve van het
het faillissement ontstaan. Bij de beantwoor-
ding om die uitzondering ook van toepassing
gebruik van de grond voor de bouw van een
ding van de hiervoor omschreven kernvraag
te achten voor zover de schuldeiser zijn positie
woning. Bij besluit van 4 januari 2007 is aan
dient voorts het volgende tot uitgangspunt.
niet op zodanige wijze heeft versterkt, ook niet
A een bouwvergunning verleend. A heeft
Het hof heeft geoordeeld dat de gefailleerde
indien hij voor andere vorderingen wel een stil
geweigerd het bedrag van € 89.957 te beta-
vennootschappen alleen zekerheden hebben
pandrecht heeft bedongen. Op het bovenstaan-
len. Hij meent dat sprake is van onaanvaard-
kunnen verstrekken voor vorderingen van
de stuit het middel in zijn geheel af.
bare doorkruising van de Wet op de Ruimte-
Fortis die vóór de faillietverklaringen zijn ont-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
lijke Ordening.
staan. Het middel bevat geen klacht tegen dit
sie van de plv. P-G.
In dit geding heeft de Gemeente betaling
oordeel, zodat daarvan in cassatie moet wor-
De plv. P-G volgt dezelfde redenering als de
gevorderd van het genoemde bedrag. De
den uitgegaan. Voorts heeft het hof overwo-
HR (onder 28). Zij schetst het juridische kader
rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het
gen dat de vordering van Fortis eerst na de
over stil pandrecht en verrekening onder 9-19
hof heeft het vonnis van de rechtbank
faillietverklaring is ontstaan. Onderdeel III
en over toekomstige vorderingen onder 25.
bekrachtigd.
richt diverse klachten tegen dit oordeel. Deze klachten falen op grond van hetgeen is vermeld in de conclusie van de plv. P-G. De beant-
1552
woording van de kernvraag, toegespitst zoals
Hoge Raad Het oordeel van het hof dat de voorwaarde van het betalen van het bedrag van € 89.957
hiervoor is vermeld, dient plaats te vinden
14 juni 2013, nr. 11/05731
geen onderdeel uitmaakt van het vrijstellings-
met inachtneming van het volgende.
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
besluit, geeft geen blijk van een onjuiste
(a) Verrekening op de voet van art. 53 Fw is
pens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en
rechtsopvatting en is alleszins begrijpelijk. Die
niet mogelijk indien de rechtstreekse oor-
M.V. Polak; A-G mr. L.A.D. Keus)
voorwaarde is immers bedongen in de over-
zaak van het ontstaan van de afdrachtver-
LJN BZ0520
eenkomst van 20 juni 2005. Vaststaat dat het
plichting aan de failliet ligt in rechtshande-
vrijstellingsbesluit zelf die voorwaarde niet
lingen van derden die na de faillietverklaring
Tweewegenleer. In geschil is de vraag of de
bevat. Dat in de ruimtelijke onderbouwing die
zijn verricht, zoals betaling door derden, en
Gemeente in het kader van de publiekrech-
bij het besluit behoort wel mede naar de over-
deze rechtshandelingen zelf geen verband
telijke ‘Ruimte voor Ruimte’-regeling door
eenkomst is verwezen, brengt niet mee dat de
houden met de vóór de faillietverklaring tus-
middel van een privaatrechtelijke bevoegd-
in die overeenkomst opgenomen betalingsver-
sen de gefailleerde en de schuldeiser tot
hedenovereenkomst een financiële vergoe-
plichting rechtens geacht moet worden deel
stand gekomen rechtsbetrekking. Zie onder
ding mocht bedingen voor het verlenen van
uit te maken van het besluit of dat het besluit
meer HR 10 januari 1975, LJN AB4313, NJ
een vrijstelling onder het bestemmingsplan
in die zin moet worden uitgelegd. Mede gelet
1976/249 (Postgiro) en HR 15 april 1994, LJN
ten behoeve van de bouw van een woning.
op het rechtszekerheidsbeginsel dient immers
ZC1335, NJ 1994/607 (Verhagen q.q./INB).
HR: 1. Vrijstellingsbesluit. Inhoud. Het oor-
uit het besluit zelf duidelijk te zijn welke voor-
(b) Uit HR 17 februari 1995, LJN ZC1641, NJ
deel van het hof dat de betalingsvoorwaar-
waarden daaraan zijn verbonden. Aldus is
1996/471 (Mulder q.q./CLBN) volgt evenwel
de geen onderdeel uitmaakt van het vrij-
voor de belanghebbende ook duidelijk of hij
dat een bankinstelling zich mag beroepen op
stellingsbesluit, geeft geen blijk van een
tegen het besluit bezwaar (kan en) moet
verrekening op de voet van art. 53 Fw ter
onjuiste rechtsopvatting en is alleszins
maken teneinde te voorkomen dat een
zake van girale betalingen die op een bij haar
begrijpelijk. 2. Novum in cassatie. De
bepaalde voorwaarde, zoals in dit geval de
aangehouden rekening van haar schuldenaar
Gemeente kan niet voor het eerst in cassa-
betalingsverplichting, als onderdeel van het
zijn gedaan en die zijn ontvangen op een
tie het standpunt innemen dat het verband
besluit formele rechtskracht verkrijgt. Onder-
tijdstip na diens faillietverklaring ter voldoe-
tussen slopen en bouwen niet op gemeen-
deel 1 faalt derhalve. In het licht van het voor-
ning van vorderingen waarop de bank een
telijk niveau maar op provinciaal niveau
gaande komt onderdeel 2 tevergeefs op tegen
stil pandrecht heeft verkregen. Deze uitzon-
beoordeeld moet worden.
het oordeel van het hof dat de formele rechts-
1722
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
Rechtspraak
kracht van het vrijstellingsbesluit niet beslis-
den uitgegaan, maar óók van de geldigheid
i. 6 februari 2003, waarbij de aangetekende
send is voor beantwoording van de vraag of
van de daaraan ten grondslag liggende
brief op 5 maart 2003 retour kwam met de
de Gemeente nakoming kan vorderen van de
bevoegdhedenovereenkomst, voor zover daar-
aantekening ‘niet afgehaald’ en de niet-aan-
in de overeenkomst opgenomen betalingsver-
in geïncorporeerd (3.11). Voorts meent hij dat
getekende brief niet retour is gekomen;
plichting. Die verplichting maakte immers,
het hof op ontoereikende gronden heeft aan-
ii. 8 april 2003, waarbij de aangetekende brief
volgens het tevergeefs bestreden oordeel van
genomen dat het betalingsbeding een ontoe-
op 2 mei 2003 retour kwam met de aanteke-
het hof, geen deel uit van het vrijstellingsbe-
laatbare doorkruising oplevert van de WRO
ning ‘niet afgehaald’ en de niet-aangetekende
sluit. Het onderdeel faalt.
(3.26-3.35).
brief op 9 mei 2003 retour kwam met de aantekening ‘postbus opgeheven’;
Onderdeel 4 kan evenmin tot cassatie leiden. De Gemeente heeft in de feitelijke instanties steeds het standpunt ingenomen dat haar
1553
iii. 23 april 2003 (waarna beide brieven retour kwamen op respectievelijk 12 mei en 9 mei met de aantekening ‘postbus opgeheven’);
planologische medewerking aan het bouwen van woningen in het buitengebied van de
14 juni 2013, nr. 12/00855
Het hiervoor bedoelde postbusnummer X is
Gemeente, door middel van het verlenen van
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
door A als postadres gebruikt vanaf het slui-
vrijstelling ingevolge art. 19 WRO en het
pens, M.A. Loth, C.E. Drion en G. de Groot;
ten van de overeenkomsten. A heeft tijdens
bedingen van een vergoeding van € 89.957,
A-G mr. J. Wuisman)
de comparitie van partijen in eerste aanleg
werd gerechtvaardigd doordat met die ver-
LJN BZ4104
verklaard via dit postadres huurfacturen te hebben ontvangen.
goeding de sloop van stallen in de Gemeente mogelijk werd gemaakt, zodat door toepas-
Ontvangstleer. Partijen bij een huurover-
In dit geding heeft A een verklaring voor
sing van de RvR-regeling een goede ruimtelij-
eenkomst komen overeen dat het terug-
recht gevorderd dat het recht van terugkoop
ke ordening op gemeentelijk niveau werd
kooprecht van de huurder vervalt, indien
niet is vervallen, met veroordeling van Cen-
gerealiseerd. De Gemeente kan niet voor het
de verhuurder drie aanmaningen heeft
tavos om mee te werken aan het effectueren
eerst in cassatie het standpunt innemen dat
moeten versturen ter zake van achterstalli-
van het terugkooprecht. Zij heeft daartoe aan-
het verband tussen slopen en bouwen niet
ge huurpenningen. In geschil is de vraag of
gevoerd dat van de drie door Centavos aan
op gemeentelijk niveau maar op provinciaal
drie door de verhuurder verstuurde aanma-
haar postbus gezonden aanmaningen slechts
niveau beoordeeld moet worden, aangezien
ningen de huurder hebben bereikt. HR:
één aanmaning haar heeft bereikt. De andere
zulks een (ander) feitelijk onderzoek zou ver-
Vooropstelling: zie hoofdtekst. De door het
aanmaningen hebben haar niet bereikt omdat
gen waarvoor in (en na) cassatie geen plaats
hof gestelde eis dat het voor de adressering
de postbus tijdelijk en buiten haar schuld
meer is. Het hof was ook niet gehouden een
gebruikte postbusadres door de geadres-
door TPG was geblokkeerd en derhalve buiten
dergelijk onderzoek buiten de stellingen van
seerde moet zijn aangewezen als adres
gebruik was. Volgens A is dus niet voldaan aan
de Gemeente om te verrichten.
waarop hij bereikbaar is, berust niet op de
de voorwaarde voor het vervallen van het
De ongegrondheid van de klachten van
wet. In beginsel moet worden aangenomen
terugkooprecht. De rechtbank heeft de vorde-
onderdeel 4 brengt mee dat het oordeel van
dat een schriftelijke mededeling die de
ringen afgewezen. Het hof heeft de vorderin-
het hof in stand blijft dat de Gemeente met
geadresseerde heeft ontvangen op een door
gen alsnog toegewezen op grond van zijn oor-
het sluiten van de overeenkomst van 20 juni
deze bij recente contacten met de afzender
deel dat geen sprake is geweest van drie
2005, en in het bijzonder met het daarin
gebruikt postbusadres, hem heeft bereikt.
aanmaningen die A hebben bereikt.
(BW art. 3:37 lid 3)
Hoge Raad
bedingen van een vergoeding van € 89.957, niet overeenkomstig de RvR-regeling en de planologische doelstellingen daarvan heeft
Bij de beoordeling van de klacht wordt het
gehandeld, en dat daarom in dit geval niet
Centavos, adv. mr. M. Ynzonides, vs. A, adv.
volgende vooropgesteld. Art. 3:37 lid 3 BW
voldaan is aan de eis dat het bedingen van
mr. S.M. Kingma.
houdt in dat een tot een bepaalde persoon
die vergoeding rechtstreeks verband houdt
gerichte verklaring, om haar werking te heb-
met het doel van de gemeentelijke vrijstel-
Feiten en procesverloop
ben, die persoon moet hebben bereikt. Met
lingsbevoegdheid. Het hof heeft op deze
In 2001 heeft A een bedrijvencomplex ver-
betrekking tot een schriftelijke verklaring
grond geoordeeld dat het bedingen van de
kocht aan (middellijke bestuurders van) Cen-
geldt als uitgangspunt dat deze de geadres-
financiële tegenprestatie voor het verlenen
tavos, en enkele panden in het bedrijvencom-
seerde heeft bereikt als zij door hem is ont-
van een vrijstelling in het onderhavige geval
plex van Centavos gehuurd. Voorts is
vangen. Het antwoord op de vraag wanneer
niet toelaatbaar is, waarmee het kennelijk
overeengekomen dat A een recht van terug-
kan worden gezegd dat een verklaring door de
bedoelt dat het beding nietig is. Dit oordeel
koop heeft van al het verkochte tegen een
geadresseerde is ontvangen, wordt noch in de
draagt zijn beslissing zelfstandig. Het betoog
bepaalde prijs. Bij aanvullende overeenkomst
wettekst noch in de daarbij behorende toelich-
van de Gemeente dat zij, anders dan het hof
is bepaald:
ting gegeven. Indien de ontvangst van de ver-
oordeelde, op zichzelf rechtsgeldig bij over-
“Indien A niet tijdig de huurpenningen
klaring wordt betwist, brengt een redelijke, op
eenkomst een vergoeding van € 89.957 kon
betaalt, zal Centavos telkens met een tus-
de behoeften van de praktijk afgestemde, uit-
bedingen, behoeft daarom geen behandeling.
senpoos van twee weken een aanmaning
leg mee dat de afzender in beginsel feiten of
Volgt verwerping.
mogen sturen. Indien Centavos drie aanma-
omstandigheden dient te stellen en zonodig
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
ningen heeft moeten sturen, vervalt het
te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring
zing. Hij acht het oordeel van het hof dat de
terugkooprecht.”
door hem is verzonden naar een adres waar-
betalingsverplichting geen onderdeel van het
Centavos heeft A meermalen aangemaand
van hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de
vrijstellingsbesluit uitmaakt, onvoldoende
wegens niet-tijdige betaling van de huurpen-
geadresseerde aldaar door hem kon worden
gemotiveerd (3.4). Hij meent dat de formele
ningen, onder meer:
bereikt, en dat de verklaring aldaar is aange-
rechtskracht met zich brengt dat niet slechts
bij aangetekende en niet-aangetekende brief,
komen. Als adres in vorenbedoelde zin kan in
van de geldigheid van dat besluit moet wor-
verzonden naar postbus X, op:
beginsel behoudens andersluidend beding
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1723
Rechtspraak
worden aangemerkt de woonplaats van de
miskend dat de twee-conclusie-regel ook in
deeld dat Beverslaap met deze stelling de
geadresseerde in de zin van art. 1:10 BW, dan
hoger beroep van een kort geding mee-
grondslag van haar vordering heeft gewijzigd.
wel, indien de mededeling een zakelijke kwes-
brengt dat een wijziging van de (grondslag
Het hof heeft hierbij miskend dat de twee-
tie betreft, het zakelijke adres van de geadres-
van de) eis bij pleidooi niet meer toelaatbaar
conclusie-regel van art. 347 Rv ook in hoger
seerde, en voorts het adres waarvan de afzen-
is, tenzij zich een van de in de rechtspraak
beroep van een kort geding meebrengt dat
der op grond van verklaringen of gedragingen
erkende uitzonderingen op die regel voor-
een wijziging van de (grondslag van de) eis bij
van de geadresseerde mocht aannemen dat
doet. Het hof had de wijziging ontoelaatbaar
pleidooi niet meer toelaatbaar is, tenzij zich
deze aldaar door hem kon worden bereikt,
moeten achten, nog daargelaten dat die ook
een van de in de rechtspraak erkende uitzon-
bijvoorbeeld diens postbus, e-mailadres of
niet was gedaan bij conclusie of akte ter rol-
deringen op die regel voordoet (vgl. HR 20
ander adres dat bij recente contacten tussen
le. 2. Opzegging duurovereenkomst. De door
juni 2008, LJN BC4959, NJ 2009/21 (Willem-
partijen door de geadresseerde is gebruikt.
het hof in aanmerking genomen omstandig-
sen/NOM), en HR 19 juni 2009, LJN BI8771, NJ
Het onderdeel stelt de vraag aan de orde of
heden brengen niet zonder meer mee dat
2010/154 (Wertenbroek q.q./Van den Heuvel)).
de door Centavos verzonden aangetekende
een zwaarwegende grond voor de opzegging
Het hof heeft echter niet vastgesteld dat zich
brieven van 8 en 23 april 2003 A hebben
aanwezig moet zijn. Die omstandigheden
een zodanige uitzondering voordoet en had
bereikt in de zin van art. 3:37 lid 3, eerste zin,
kunnen eventueel wel meebrengen dat een
de wijziging reeds hierom ontoelaatbaar moe-
BW. In dat verband is van belang dat deze
langere opzegtermijn in acht moet worden
ten achten, nog daargelaten dat de wijziging
brieven naar dezelfde postbus ten name van
genomen of dat een (schade)vergoeding aan-
ook niet was gedaan bij conclusie of akte ter
A zijn verzonden als de daaraan voorafgaan-
geboden moet worden.
rolle, zoals art. 130 lid 1 Rv voorschrijft. Door
de aanmaning van 6 februari 2003 die haar – naar de in cassatie onbestreden vaststelling
vervolgens (mede) op de gewijzigde grondslag (Rv art. 24, 130 lid 1, 347; BW art. 6:248)
van het hof – heeft bereikt. De aangetekende
het vonnis van de voorzieningenrechter te bekrachtigen, is het hof bovendien in strijd
brief van 8 april 2003 is echter, naar het hof
Auping, adv. mr. J.W.H. van Wijk, vs.
met art. 24 Rv buiten de grenzen van de
heeft vastgesteld, niet afgehaald en de aange-
Beverslaap, niet verschenen.
rechtsstrijd van partijen getreden. Onderdeel
tekende brief van 23 april 2003 is geretour-
9 is derhalve gegrond.
neerd aan de afzender wegens opheffing van
Feiten en procesverloop
Het hof heeft tot uitgangspunt genomen dat
de desbetreffende postbus. Volgens het hof is
Beverslaap exploiteerde sinds 2002 een bed-
de door Auping opgezegde distributieover-
op dit geval de uitzondering van art. 3:37 lid
denspeciaalzaak, waarin onder meer bedden
eenkomst een duurovereenkomst voor onbe-
3, tweede zin, BW niet van toepassing omdat
van Auping werden verkocht. Auping heeft
paalde tijd was. Of, en zo ja onder welke voor-
deze postbus niet door A aan Centavos is
de distributieovereenkomst met Beverslaap
waarden, een dergelijke overeenkomst
aangewezen als adres waarop zij bereikbaar
bij brief van 21 januari 2011 opgezegd tegen
opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud
is, en dit adres evenmin uit het Handelsregis-
31 juli 2011, met als reden dat de opzegging
daarvan en door de van toepassing zijnde
ter blijkt. Het onderdeel voert terecht aan dat
paste in een reorganisatie van het dealernet-
wettelijke bepalingen. Indien, zoals hier, wet
de door het hof gestelde eis dat de postbus
werk van Auping.
en overeenkomst niet voorzien in een rege-
door A moet zijn aangewezen als adres waar-
In dit kort geding heeft de voorzieningenrech-
ling van de opzegging, geldt dat de overeen-
op zij bereikbaar is, niet op de wet berust. Dit
ter op vordering van Beverslaap Auping bevo-
komst in beginsel opzegbaar is. De eisen van
brengt mee dat de bestreden arresten niet in
len om Beverslaap een distributieovereen-
redelijkheid en billijkheid kunnen in verband
stand kunnen blijven. Opmerking verdient
komst aan te bieden. Het hof heeft het vonnis
met de aard en inhoud van de overeenkomst
nog dat – eveneens anders dan het hof heeft
van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het
en de omstandigheden van het geval mee-
geoordeeld – in beginsel moet worden aange-
heeft daarbij met name van belang geacht dat
brengen dat opzegging slechts mogelijk is
nomen dat een schriftelijke mededeling die
Beverslaap voor een groot deel afhankelijk
indien een voldoende zwaarwegende grond
de geadresseerde heeft ontvangen op een
was van de omzet in Auping-producten, enig
voor de opzegging bestaat. Uit diezelfde
door deze bij recente contacten met de afzen-
gewicht gehecht aan de omstandigheid dat
eisen kan, eveneens in verband met de aard
der gebruikt postbusadres, hem heeft bereikt
partijen al 8,5 jaar zaken met elkaar hadden
en inhoud van de overeenkomst en de
als bedoeld in art. 3:37 lid 3, eerste zin, BW.
gedaan en marginaal meegeteld dat in de
omstandigheden van het geval, voortvloeien
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
daaraan voorafgaande jaren sprake is geweest
dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet
komstig de conclusie van de A-G.
van een zakenrelatie tussen Auping en de hui-
worden genomen of dat de opzegging
De A-G zet de ontvangstleer uiteen in 2.6.1-
dige bestuurder van Beverslaap.
gepaard moet gaan met het aanbod tot beta-
2.6.4 en geeft zijn oordeel onder 2.8.
ling van een (schade)vergoeding (vgl. HR 28
Hoge Raad
oktober 2011, LJN BQ9854, NJ 2012/685 (De
De gedingstukken laten geen andere conclu-
Ronde Venen/Stedin)). In dit licht geeft het
sie toe dan dat Beverslaap voor het eerst in
oordeel van het hof dat in dit geval sprake
de pleitnota in hoger beroep heeft gesteld dat
moet zijn van een voldoende zwaarwegende
14 juni 2013, nr. 12/01625
zij voldeed aan de kwalitatieve en kwantita-
grond voor de opzegging, blijk van een
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
tieve selectiecriteria van het selectieve distri-
onjuiste rechtsopvatting. De door het hof in
pens, C.A. Streefkerk, G. de Groot en M.V.
butiestelsel van Auping en op grond van het
aanmerking genomen omstandigheden bren-
Polak; A-G mr. L.A.D. Keus)
mededingingsrecht tot dat stelsel moet wor-
gen naar vorenstaande maatstaven niet zon-
LJN BZ4163
den toegelaten. Het hof heeft, door te onder-
der meer mee dat een zwaarwegende grond
zoeken of was voldaan aan de voorwaarden
voor de opzegging van de bestaande com-
Een beddenproducent zegt een distributie-
waaronder de overgang naar een ander distri-
merciële relatie aanwezig moet zijn. Die
overeenkomst met een beddenspeciaalzaak
butiestelsel een voldoende zwaarwegend
omstandigheden kunnen eventueel wel mee-
op. HR: 1. Twee-conclusie-regel. Wijziging
belang kan zijn om een bestaande distributie-
brengen dat een langere opzegtermijn in
van de grondslag van de eis. Het hof heeft
overeenkomst te beëindigen, kennelijk geoor-
acht moet worden genomen of dat een (scha-
1554
1724
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
Rechtspraak
1556
de)vergoeding aangeboden moet worden.
gekocht. Op 2 april 2007 is het aan hen over-
Onderdeel 1 is derhalve gegrond.
gedragen. Eerder op die dag is het verkochte
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
bezichtigd. Volgens een na de overdracht uit-
14 juni 2013, nr. 12/01825
komstig de conclusie van de A-G.
gebracht deskundigenrapport is het souter-
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp,
Ook de A-G meent dat het hof de twee-conclu-
rain totaal ongeschikt voor bewoning.
M.A. Loth, C.E. Drion en G. Snijders;
sie-regel heeft miskend (2.74-2.79) en dat de
In dit geding hebben O c.s. schadevergoeding
A-G mr. D.W.F. Verkade)
door het hof in aanmerking genomen
gevorderd, stellende dat M is tekortgeschoten
LJN CA2788
omstandigheden niet zonder meer meebren-
in zijn zorgplicht. De rechtbank heeft de vor-
gen dat een zwaarwegende grond voor de
dering afgewezen. Het hof heeft geoordeeld
Portretrecht. Tirion geeft het fotoboek ‘Johan
opzegging aanwezig moet zijn (2.7-2.13). Hij
dat op M de bewijslast rust van zijn stelling
Cruijff – De Ajacied’ uit, dat voornamelijk
meent dat het hof daarnaast mededingings-
dat hij op 2 april 2007 na de bezichtiging O
foto’s bevat uit de tijd dat Cruijff als voetbal-
rechtelijke regels heeft miskend (2.26-2.64).
c.s. heeft geadviseerd om niet mee te werken
ler voor Ajax uitkwam. Cruijff acht deze
aan de overdracht totdat alle opleverpunten,
publicatie een onrechtmatige inbreuk op
waaronder de natte muren, zouden zijn ver-
zijn portretrecht. HR: Vooropstelling: zie
holpen en, nadat alsnog een bouwkundig
hoofdtekst. Het feitelijke karakter van de
adviesbureau zou zijn ingeschakeld, duide-
beoordeling brengt mee dat het antwoord op
14 juni 2013, nr. 12/01762
lijkheid zou zijn ontstaan over de oorzaak en
de vraag of en in welke mate openbaarma-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
de aard van de bij de bezichtiging geconsta-
king van een niet in opdracht vervaardigd
pens, G. Snijders, G. de Groot en M.V. Polak;
teerde vochtproblematiek. Het hof heeft M
portret onrechtmatig is jegens de geportret-
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
bewijs opgedragen van deze stelling en tus-
teerde, niet in zijn algemeenheid is te geven.
LJN BZ5356
sentijds cassatieberoep opengesteld.
Wel kunnen op hoofdlijnen gevallen of
Opdracht. Zorgplicht. Kopers van woonruim-
Hoge Raad
heeft de door Cruijff aangevoerde omstan-
te (opdrachtgevers) stellen de door hen inge-
Vooropgesteld wordt dat het door het middel
digheden onvoldoende bevonden om aan te
schakelde makelaar aansprakelijk wegens
bestreden oordeel van het hof niet slechts een
kunnen nemen dat hij met de publicatie van
ondeugdelijke advisering bij de aankoop. De
bewijsopdracht betreft (zoals het geval was in
het fotoboek in een redelijk belang is
makelaar voert aan dat hij op de dag van de
HR 30 maart 2012, LJN BU3160, NJ 2012/582
geschonden. Dit oordeel geeft geen blijk van
beoogde overdracht van de woonruimte, na
(Ydo/Baljeu), r.o. 3.3.1), maar ook een eindbe-
een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbe-
de bezichtiging, de opdrachtgevers heeft
slissing bevat omtrent de bewijslast met
grijpelijk of ontoereikend gemotiveerd.
geadviseerd om niet aan de overdracht mee
betrekking tot de stelling van M. Dit volgt uit
te werken totdat alsnog duidelijkheid zou
zijn arrest van 7 februari 2012, waarin het hof
zijn ontstaan over de oorzaak en de aard van
heeft bepaald dat M tussentijds cassatiebe-
de bij de bezichtiging geconstateerde vocht-
roep kan instellen tegen zijn tussenarrest. Zou
Johan Cruijff, adv. mrs. L. Kelkensberg en
problematiek. Het hof draagt de makelaar
het hof in zijn tussenarrest geen bindende
R.P.J.L. Tjittes, vs. Tirion c.s., adv. mrs. R.S.
bewijs op van deze stelling en stelt tussen-
eindbeslissing hebben gegeven over de verde-
Meijer en A.M. van Aerde.
tijds cassatieberoep open. HR: 1. Cassatiebe-
ling van de bewijslast, dan had het immers de
roep. Ontvankelijkheid. Eindbeslissing. Het
gevraagde toestemming om tussentijds cassa-
Feiten en procesverloop
door het middel bestreden oordeel bevat een
tieberoep te mogen instellen geweigerd (vgl.
Het door Tirion uitgegeven fotoboek ‘Johan
eindbeslissing omtrent de bewijslast. 2.
HR 12 mei 1995, LJN ZC1726, NJ 1995/514 (Ste-
Cruijff - De Ajacied’ is op 5 november 2003 in
Bewijslastverdeling. De stelling van de
gehuis/Zoomer), r.o. 3.5). M is derhalve ontvan-
de handel verschenen. Het betreft een verza-
makelaar doet geen beroep op een bevrij-
kelijk in zijn cassatieberoep.
meling foto’s, vooral uit de tijd dat Cruijff als
dende omstandigheid, maar vormt een
De klachten zijn gegrond. De stelling van M
voetballer voor Ajax uitkwam.
onderdeel van zijn betwisting van de stel-
doet geen beroep op een bevrijdende
In dit geding heeft Cruijff gevorderd dat
ling van de opdrachtgevers dat de makelaar
omstandigheid, maar vormt een onderdeel
Tirion c.s. wordt bevolen de publicatie en ver-
in zijn zorgplicht is tekortgeschoten. Het is
van de betwisting door M van de stelling van
spreiding van het boek te staken en dat zij
derhalve in beginsel aan de opdrachtgevers
O c.s. dat M jegens hen in zijn zorgplicht is
worden veroordeeld tot schadevergoeding.
om aannemelijk te maken dat die betwis-
tekortgeschoten. Het is derhalve in beginsel
De rechtbank heeft de vorderingen afgewe-
ting ongegrond is.
aan O c.s., als onderdeel van de op hen rus-
zen. Het hof heeft het vonnis van de recht-
tende bewijslast van hun stelling dat M
bank bekrachtigd.
1555
belangen worden onderscheiden. Het hof
(BW art. 7:401; Rv art. 150, 399)
(Aw art. 21; EVRM art. 8, 10)
jegens hen in zijn zorgplicht is tekortgeschoten, om aannemelijk te maken dat die
Hoge Raad
M (de makelaar), adv. mrs. D. Rijpma en A.
betwisting ongegrond is (vgl. onder meer HR
Bij de beoordeling van het middel wordt het
van Staden ten Brink, vs. O c.s. (de opdracht-
15 december 2006, LJN AZ1083, NJ 2007/203
volgende vooropgesteld.
gevers), niet verschenen.
(NNEK/Mourik)).
(a) Ingevolge art. 21 Aw is openbaarmaking
Volgt vernietiging en verwijzing.
van een niet in opdracht vervaardigd portret
Feiten en procesverloop
De A-G concludeert tot niet-ontvankelijkver-
ongeoorloofd voor zover een redelijk belang
O c.s. hebben makelaar M opdracht gegeven
klaring van M in het cassatieberoep. Zij
van de geportretteerde zich tegen openbaar-
tot het verlenen van diensten bij de aankoop
meent dat het hof geen bindende eindbeslis-
making verzet. Deze norm richt zich niet
van woonruimte. In december 2006 hebben
sing heeft gegeven over de bewijslastverdeling
alleen tot de maker, maar evenzeer tot der-
O c.s. een souterrain te Amsterdam bezich-
(2.1). Ook zij acht de door het hof gehanteerde
den (HR 22 mei 1916, NJ 1916, p. 808).
tigd. Hierbij zijn vochtsporen geconstateerd.
bewijslastverdeling onjuist of onbegrijpelijk
(b) Een redelijk belang als bedoeld in art. 21
In januari 2007 hebben O c.s. het souterrain
(3.10-3.12).
Aw kan zowel zien op persoonlijke (privacy)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1725
Rechtspraak
belangen als op commerciële belangen.
vorderingen instellen, waaronder, naast scha-
in verhouding tot diens enkele verzet tegen
(c) Uit het recht op eerbiediging van de per-
devergoeding op grond van art. 6:162 BW,
openbaarmaking.
soonlijke levenssfeer, dat naar zijn inhoud
een verbod op (verdere) openbaarmaking
Juist bij de personen die door hun beroeps-
mede door art. 8 EVRM wordt bepaald, vloeit
(art. 3:296 BW in verbinding met art. 6:162
uitoefening bekendheid genieten, kunnen
voort dat indien door de openbaarmaking
BW of art. 21 Aw).
commerciële belangen gemoeid zijn bij de
van een portret op dit recht inbreuk wordt
(h) De beoordeling van de vraag of de gepor-
openbaarmaking van hun portret. Ook derge-
gemaakt, in beginsel sprake is van een rede-
tretteerde zich op de voet van art. 21 Aw
lijke belangen vinden onder art. 8 EVRM
lijk belang van de geportretteerde als
tegen openbaarmaking kan verzetten, vergt
bescherming en kunnen worden betrokken
bedoeld in art. 21 Aw dat zich tegen die
afwegingen met een in hoge mate feitelijk
in de afweging tegen het onder art. 10 EVRM
openbaarmaking verzet. Vgl. HR 1 juli 1988,
karakter en is dus beperkt vatbaar voor toet-
beschermde recht op vrijheid van menings-
LJN AB7688, NJ 1988/1000 (Vondelpark) en
sing in cassatie.
uiting en informatievrijheid. Welk gewicht
HR 2 mei 1997, LJN ZC2364, NJ 1997/661
Uit het voorgaande volgt dat een geportret-
aan het door de geportretteerde gestelde
(Discodanser).
teerde zich kan verzetten tegen het zonder
commerciële belang in een gegeven geval
(d) De beoordeling van de vraag of openbaar-
zijn toestemming openbaar maken van zijn
toekomt, is afhankelijk van de omstandighe-
making jegens de geportretteerde onrechtma-
(niet in opdracht vervaardigd) portret voor
den van het geval. Is bij een geportretteerde
tig is, vergt een afweging in het kader van het
zover hij daarbij een redelijk belang heeft
met verzilverbare populariteit enkel sprake
door art. 8 EVRM beschermde recht op eerbie-
waarvoor het recht van meningsuiting en
van een zodanig belang en is geen sprake
diging van de persoonlijke levenssfeer en van
informatievrijheid in de gegeven omstandig-
van omstandigheden die rechtvaardigen om
het door art. 10 EVRM beschermde recht op
heden moet wijken. In een zodanig geval is
aan dat belang voorbij te gaan, dan kan bij de
vrijheid van meningsuiting en informatievrij-
openbaarmaking van het portret in beginsel
beoordeling een belangrijke rol spelen of een
heid, welke afweging met inachtneming van
onrechtmatig en geldt als uitgangspunt dat
redelijke vergoeding is aangeboden. Wat in
alle bijzonderheden van het gegeven geval
publicatie kan worden verboden. Niet geldt
dit verband als een redelijke vergoeding
ertoe strekt na te gaan welk van de betrokken
als uitgangspunt dat voor openbaarmaking
heeft te gelden, zal moeten worden vastge-
belangen het zwaarst weegt (vgl. HR 21 janua-
steeds voorafgaande toestemming van de
steld aan de hand van de omstandigheden
ri 1994, NJ 1994/473 (Ferdi E.)). Bij deze afwe-
geportretteerde is vereist. Ook uit de recht-
van het geval. In ieder geval zal de vergoe-
ging kunnen van belang zijn de persoon van
spraak van het EHRM bij art. 8 EVRM – onder
ding recht moeten doen aan de mate van
de geportretteerde, de plaats en de wijze van
meer EHRM 7 februari 2012, nrs. 40660/08
populariteit of bekendheid van de geportret-
totstandkoming van de afbeelding, de aard en
en 60641/08, LJN BW0604 (Caroline von
teerde en in overeenstemming dienen te zijn
mate van intimiteit waarin de geportretteerde
Hannover II) en EHRM 15 januari 2009, nr.
met de waarde van het exploitatiebelang van
is afgebeeld, het karakter van de afbeelding,
1234/05, LJN BI0375, NJ 2009/524 (Reklos)
de geportretteerde in het economisch ver-
de context van de publicatie, de juistheid van
– kan niet een dergelijk absoluut verbods-
keer. Indien vaststaat of onbetwist is dat een
de overige in de publicatie verstrekte informa-
recht van de geportretteerde worden afgeleid.
redelijke vergoeding is aangeboden (en
tie, alsmede het maatschappelijk belang, de
Het feitelijke karakter van de beoordeling
bescherming van privacy-belangen niet aan
nieuwswaarde of informatieve waarde van de
brengt mee dat het antwoord op de vraag of
de orde is), zullen in beginsel bijkomende
openbaarmaking hiervan.
en in welke mate openbaarmaking van een
omstandigheden nodig zijn voor het oordeel
(e) Ook personen die bekendheid of publieke
niet in opdracht vervaardigd portret onrecht-
dat openbaarmaking jegens de geportretteer-
belangstelling genieten, mogen legitieme
matig is jegens de geportretteerde, niet in
de onrechtmatig is. Deze omstandigheden
verwachtingen hebben als het gaat om de
zijn algemeenheid is te geven. Wel kunnen
zullen door de geportretteerde gemotiveerd
eerbiediging van hun persoonlijke levens-
op hoofdlijnen de volgende gevallen of
gesteld dienen te worden. Gedacht kan bij-
sfeer (vgl. EHRM 24 juni 2004, nr. 59320/00,
belangen worden onderscheiden.
voorbeeld worden aan de situatie dat de
LJN AQ6531, NJ 2005/22 (Caroline von Hanno-
Voor zover gericht op de bescherming van
publicatie afbreuk doet aan of schadelijk is
ver I)). Daarbij komt dat de aan art. 8 EVRM
privacy-belangen is het portretrecht een per-
voor de wijze waarop de geportretteerde zijn
te ontlenen bescherming niet is beperkt tot
soonlijkheidsrecht waaraan in de regel een
bekendheid wenst te exploiteren.
privé-activiteiten, maar ook mogelijk is ten
zwaarwegend gewicht zal toekomen. Dit
Het hiervoor overwogene brengt mee dat het
aanzien van professionele of zakelijke activi-
geldt vooral ten aanzien van geportretteer-
middel faalt voor zover het zich keert tegen
teiten (vgl. EHRM 5 oktober 2010, nr. 420/07,
den die geen publieke bekendheid genieten,
de verwerping van het betoog van Cruijff dat
LJN BP3541, NJ 2011/566 (Köpke) en EHRM 16
in die zin dat zij openbaarmaking van hun
publicatie van foto’s als de onderhavige niet
december 1992, nr. 13710/88, LJN AD1800, NJ
portret in beginsel niet behoeven te dulden.
mag plaatsvinden zonder dat de daarop afge-
1993/400 (Niemietz)).
Ten aanzien van personen die door hun
beelde persoon daartoe toestemming heeft
(f) De in art. 21 Aw neergelegde norm brengt
beroepsuitoefening bekendheid genieten,
gegeven en dat het portretrecht aanspraak
voorts mee dat geportretteerden niet behoe-
geldt evenwel dat de openbaarmaking van
geeft op een exclusief exploitatierecht. Voor
ven toe te laten dat hun in de uitoefening
foto’s die deze beroepsuitoefening betreffen
zover in het middel een genuanceerder ‘zelf-
van hun beroep verworven populariteit com-
en zijn gemaakt in voor het algemeen
beschikkingsrecht’ wordt bepleit, in die zin
mercieel wordt geëxploiteerd door openbaar-
publiek toegankelijke plaatsen, tot op zekere
dat de geportretteerde zich tegen openbaar-
making van hun portretten, zonder dat zij
hoogte inherent is aan hun beroepsuitoefe-
making kan verzetten indien een afweging
daarvoor een vergoeding ontvangen. Het
ning en de daarmee gemoeide bekendheid
van de betrokken belangen daartoe aanlei-
meedelen in de voordelen van deze exploita-
en belangstelling van het publiek. Indien de
ding geeft, geldt dat het hof dit niet heeft
tie is een redelijk belang in de zin van art. 21
openbaarmaking de beroepsuitoefening van
miskend. Het hof voorts niet miskend dat de
Aw. Vgl. HR 19 januari 1979, LJN AC6461, NJ
een daardoor bekende geportretteerde
geportretteerde een verbod kan verkrijgen
1979/383 (‘t Schaep).
betreft, komt derhalve in de regel groot
(indien de openbaarmaking onrechtmatig is),
(g) In geval van onrechtmatige openbaarma-
gewicht toe aan factoren als algemene
ook als het (enkel) gaat om de bescherming
king kan de geportretteerde verschillende
nieuwswaarde en informatie aan het publiek
van een commercieel belang. De overwegin-
1726
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
Rechtspraak
gen van het hof komen erop neer dat het hof
Het oordeel van het hof is onbegrijpelijk.
Kinderalimentatie. Verschrijving. De recht-
de door Cruijff aangevoerde omstandigheden
Het door het hof genoemde bedrag betreft
bank gaat bij haar berekening van de kin-
onvoldoende heeft bevonden om aan te kun-
kennelijk het saldo van alle in de verdeling
deralimentatie per abuis uit van 185.000
nen nemen dat hij met de publicatie van het
te betrekken posten.
Zwitserse franc aan jaarlijkse consumptieve bestedingen, in plaats van € 185.000. Niette-
fotoboek in een redelijk belang is geschonden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen,
(Wet RO art. 79; BW art. 1:99)
min bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank. HR: Niet kan worden gezegd
geven deze overwegingen geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat het hof de com-
De man, adv. mr. B. Fresco, vs. de vrouw, niet
dat de beslissing van het hof berust op de
merciële belangen van Cruijff niet (voldoen-
verschenen.
verschrijving die de rechtbank heeft gemaakt.
de) heeft meegewogen en aldus een onjuiste maatstaf zou hebben aangelegd bij de toet-
Feiten en procesverloop
sing aan het begrip ‘private life’ in de zin van
Partijen zijn in 1989 in algehele gemeen-
art. 8 EVRM, valt voorts niet uit het arrest af
schap van goederen gehuwd.
te leiden. Waar door Cruijff onvoldoende was
In dit geding heeft de rechtbank de echt-
De vrouw, adv. mr. J. van Duijvendijk-Brand,
toegelicht dat het aanbod van Tirion niet
scheiding uitgesproken, daarbij partnerali-
vs. de man, adv. mr. H.J.W. Alt.
redelijk was, kon hij zich, bij gebreke van ove-
mentatie vastgesteld en bepaald dat partijen
rige relevante omstandigheden, die naar het
nadere inkomensgegevens dienden over te
Feiten en procesverloop
kennelijk oordeel van het hof niet door hem
leggen. Bij eindbeschikking heeft de recht-
Partijen, die de Nederlandse nationaliteit
waren gesteld, niet tegen de exploitatie van
bank de partneralimentatie nader vastge-
hebben, zijn in 1992 in Zwitserland in
zijn populariteit door openbaarmaking van
steld en de wijze van verdeling van de
gemeenschap van goederen gehuwd. Uit het
het fotoboek verzetten. De beoordeling – die
goederengemeenschap bepaald. In hoger
huwelijk zijn vier nog minderjarige kinderen
een sterk feitelijk karakter heeft en dus in
beroep heeft het hof de partneralimentatie
geboren. De man en de vrouw wonen in
cassatie slechts in beperkte mate kan worden
anders vastgesteld en de man veroordeeld
Zwitserland en oefenen gezamenlijk het
onderzocht – is verder niet onbegrijpelijk of
om aan de vrouw een bedrag van € 35.524 te
gezag over de kinderen uit.
ontoereikend gemotiveerd, ook niet in het
voldoen ter zake van overbedeling met
In dit geding heeft de man de rechtbank ver-
licht van de in het middel aangehaalde stel-
betrekking tot de recreatiewoning.
zocht de echtscheiding uit te spreken. De
lingen over, onder meer, het ontbreken van
(Rv art. 31; Wet RO art. 79; BW art. 1:404)
vrouw heeft een zelfstandig verzoek gedaan
nieuwswaarde of van een artistiek oogmerk
Hoge Raad
om nevenvoorzieningen, waaronder kinderali-
van de foto’s. De foto’s hebben betrekking op
De beslissing van het hof ter zake van over-
mentatie. De rechtbank heeft de echtschei-
het professionele functioneren van Cruijff en
bedeling is onbegrijpelijk. De rechtbank heeft
ding uitgesproken en onder meer bepaald dat
vormen een illustratie van zijn voetbaltalent.
immers, in hoger beroep onbestreden, vast-
de man 1.292 Zwitserse francs (CHF) netto per
Het fotoboek ontleent daaraan naar het oor-
gesteld dat de recreatiewoning, die aan de
maand per kind zal betalen. De vrouw heeft
deel van het hof in belangrijke mate zijn
man is toebedeeld, gelet op de daaraan ver-
de rechtbank verzocht om verbetering van de
informatieve waarde voor het in voetbal
bonden hypothecaire lening een onderwaar-
beschikking op de grond dat de rechtbank bij
geïnteresseerde publiek. Dat het hof zich van
de heeft van € 10.975. Het door het hof
vergissing is uitgegaan van CHF 185.000 per
dit oordeel niet heeft laten weerhouden door
genoemde bedrag van € 35.524 betreft ken-
jaar aan consumptieve bestedingen, aange-
de omstandigheid dat de tekst in het boek
nelijk het door de rechtbank ten laste van de
zien dit bedrag hoger behoort te zijn, namelijk
een ondergeschikte rol speelt, is niet onjuist
man vastgestelde saldo van alle in de verde-
€ 185.000. De rechtbank heeft de verzochte
of onbegrijpelijk. De omstandigheid dat de
ling te betrekken posten; nu het hof op twee
verbetering geweigerd. Naar het oordeel van
belangen van Tirion c.s. bij openbaarmaking
andere punten grieven van de man tegen
de rechtbank is weliswaar sprake van een ken-
van het fotoboek, zoals Cruijff stelt, enkel
onderdelen van genoemd saldo van € 35.524
nelijke verschrijving, te weten het hanteren
commercieel van aard zijn, behoefde het hof
gegrond heeft bevonden, maar nog geen
van een onjuiste munteenheid, maar is deze
ten slotte niet tot een andere beoordeling of
nieuw saldo heeft bepaald doch de beslissing
fout niet voor eenvoudig herstel vatbaar. Het
weging te brengen.
ter zake van de verdeling van de huwelijksge-
hof heeft de beschikking van de rechtbank
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
meenschap heeft aangehouden, zal de Hoge
bekrachtigd.
sie van de A-G.
Raad de zaak terugwijzen.
De A-G geeft onder 4.1-4.15 inleidende
Volgt vernietiging en terugwijzing.
Hoge Raad
beschouwingen over het portretrecht en over
De A-G concludeert tot vernietiging en afdoe-
Onderdeel C klaagt dat onbegrijpelijk is waar-
de cassatietoets.
ning door de Hoge Raad zelf. Zij merkt op dat
om het hof de bijdrage heeft gehandhaafd op
het ernaar uitziet dat het hof abusievelijk het
CHF 1.292 netto per maand per kind, hoewel
per saldo verschuldigde bedrag wegens over-
de vrouw het hof had gewezen op een vergis-
bedeling heeft aangezien voor het ter zake
sing in de berekening van de rechtbank. Bij de
van de toedeling van de recreatiewoning ver-
beoordeling van dit onderdeel wordt voorop-
schuldigde bedrag (2.3).
gesteld dat uit de beschikking van het hof
1557 14 juni 2013, nr. 12/02027
niet blijkt dat het is uitgegaan van een bedrag
(Mrs. C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders; A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
aan consumptieve bestedingen van
LJN BZ4183
1558
Boedelscheiding. Overbedeling. Het hof ver-
14 juni 2013, nr. 12/03004
€ 185.000 wegens consumptieve bestedingen
oordeelt de man tot betaling van een
(Mrs. C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en
enige rol heeft gespeeld bij de bepaling van de
bedrag ter zake van overbedeling met
C.E. Drion; A-G mr. F.F. Langemeijer)
behoefte. Bovendien is het door het hof
betrekking tot een recreatiewoning. HR:
LJN CA3157
bepaalde bedrag van CHF 1.237 per kind per
CHF 185.000. Uit zijn overwegingen volgt niet dat het door de man genoemde bedrag van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1727
Rechtspraak
maand lager dan het door de rechtbank
Curaçao (hierna respectievelijk: perceel I en
uit afgeleid dat het Kadaster een hem toere-
bepaalde bedrag van CHF 1.292 per kind per
perceel II). De hypotheek op perceel I is in
kenbare fout heeft gemaakt. Het hof heeft
maand. Daarbij verdient opmerking dat het
2002 doorgehaald. Perceel II is bij notariële
echter de hierboven weergegeven – wezenlijke
hof niet de vrijheid had om het bedrag van
akte van 14 februari 2003 in eigendom overge-
– verweren van het Kadaster niet kenbaar in
CHF 1.237 toe te wijzen, aangezien alleen de
dragen aan derden. In verband met de finan-
zijn beoordeling betrokken en aldus zijn beslis-
vrouw hoger beroep had ingesteld, terwijl
ciering door die derden heeft SBC een recht
sing onvoldoende gemotiveerd.
bovendien de man zich ook in hoger beroep
van eerste hypotheek bedongen op perceel II.
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
bereid had verklaard het bedrag van
Bij notariële akte van 14 april 2003 is een recht
komstig de conclusie van de A-G.
CHF 1.292 per kind per maand te betalen.
van hypotheek ten behoeve van SBC gevestigd
De A-G wijst op het risico dat in cassatie geoor-
Gelet op al het bovenstaande kan niet worden
op perceel II. Bij de afwikkeling van de over-
deeld wordt zonder voldoende zicht op de
gezegd dat de beslissing van het hof berust op
dracht van perceel II in 2003 is met de sinds
plaatselijke gebruiken en inzichten (4.6.2).
de verschrijving die de rechtbank heeft
1996 op dat perceel rustende hypotheek van
gemaakt en daarom onbegrijpelijk is.
MCB geen rekening gehouden. Daardoor is de
Volgt verwerping.
vordering van MCB niet uit de verkoopop-
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
brengst voldaan en is de hypotheek van MCB
zing. Hij meent dat het hof ten minste had
op perceel II blijven rusten. SBC heeft daardoor
14 juni 2013, nr. 12/03027
moeten motiveren waarom, ondanks de ver-
geen recht van eerste hypotheek verkregen,
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
gissing van de rechtbank, de berekening geen
maar een recht van tweede hypotheek. Op 15
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en
aanpassing behoefde (2.13)
januari 2003 heeft een medewerker van de
M.V. Polak; A-G mr. J. Spier)
notaris met het oog op de vestiging van de
LJN BZ5721
1560
hypotheek van SBC op perceel II de ‘eerste inza-
1559
ge’ gedaan bij het Kadaster. Hij heeft daarvoor
Curaçao. Zorgplicht notaris. Met het oog op
het door het Kadaster gehouden ‘E-register’
de vestiging van een hypotheek raadpleegt
14 juni 2013, nr. 12/03010
geraadpleegd. In de rubriek‘Aanmerkingen’ van
een notaris het E-register, maar niet het
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spa-
het E-register was aangetekend dat de hypo-
B-register, van het Kadaster op Curaçao. Op
pens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en M.V.
theek van MCB was doorgehaald. Het Kadaster
grond van een daar aangetroffen aanteke-
Polak; A-G mr. J. Spier)
heeft op 14 april 2003 de ‘her-inzage’ en op 15
ning gaat de notaris ervan uit dat een oudere
LJN BZ5723
april 2003 de ‘na-inzage’ gedaan en aan de
hypotheek op het perceel inmiddels is door-
notaris meegedeeld dat zich geen wijzigingen
gehaald. Dat oudere hypotheekrecht blijkt
Curaçao. Zorgplicht Kadaster. Met het oog op
in de rechtstoestand van perceel II hadden
echter nog te bestaan. Daardoor verkrijgt de
de vestiging van een hypotheek raadpleegt
voorgedaan na het moment van eerste inzage.
bank niet de gewenste eerste hypotheek,
een notaris het E-register, maar niet het
In dit geding heeft SBC schadevergoeding
maar een tweede hypotheek. De bank vordert
B-register, van het Kadaster op Curaçao. Op
van het Kadaster gevorderd. Het gerecht in
schadevergoeding van de notaris. Het hof
grond van een daar aangetroffen aanteke-
eerste aanleg heeft de vordering toegewezen.
wijst die toe. HR: Vooropstelling: zie hoofd-
ning gaat de notaris ervan uit dat een oude-
Het hof heeft het vonnis van het gerecht
tekst. Het oordeel van het hof dat de van een
re hypotheek op het perceel inmiddels is
bevestigd.
notaris te verwachten zorgvuldigheid eiste dat het onderzoek zich ook uitstrekte tot
doorgehaald. Dat oudere hypotheekrecht blijkt echter nog te bestaan. Daardoor ver-
Hoge Raad
(verificatie in) het B-register, getuigt niet van
krijgt de bank niet de gewenste eerste hypo-
Het middel klaagt dat het hof niet is ingegaan
een onjuiste rechtsopvatting. Niet kan wor-
theek, maar een tweede hypotheek. De bank
op een aantal verweren die het Kadaster heeft
den gezegd dat het oordeel onbegrijpelijk of
vordert schadevergoeding van het Kadaster.
gevoerd. Samengevat komen die verweren erop
ontoereikend gemotiveerd is, ook niet indien
Het hof wijst die toe. HR: Motiveringsplicht.
neer dat de doorhaling van een hypotheek
daarbij wordt betrokken dat het afwijkt van
Het Kadaster heeft het verweer gevoerd dat
diende te worden vermeld in het B-register,
de opvatting van de deskundige.
de notaris uit de aantekening waarop de
alsmede in het E-register onder ‘Aantekeningen
notaris stelt te zijn afgegaan, niet de conclu-
en doorhaling’ en niet, zoals in onderhavige
sie heeft kunnen trekken dat de eerste hypo-
zaak het geval was, op een andere pagina van
theek was doorgehaald. Het hof heeft dit –
het E-register onder ‘Aanmerkingen’, waarop de
A (de notaris), adv. mr. J.W.H. van Wijk, vs. N.V.
wezenlijke – verweer niet kenbaar in zijn
notaris stelt te zijn afgegaan. De notaris kon
De Spaar en Beleenbank van Curaçao (SBC),
beoordeling betrokken en aldus zijn beslis-
volgens het Kadaster uit de desbetreffende
adv. mrs. D. Rijpma en M.S. van der Keur.
sing onvoldoende gemotiveerd.
aantekening in het E-register niet de conclusie
(BWNA art. 3:16, 6:162)
trekken dat de hypotheek van MCB op perceel
Feiten en procesverloop
II was doorgehaald. Volgens het Kadaster
In 1996 is aan MCB een recht van eerste hypo-
volgde uit het E-register alleen dat het recht
theek verleend op twee percelen grond op
Stichting Kadaster en Openbare Registers
van hypotheek wat betreft perceel I was door-
Curaçao (hierna respectievelijk: perceel I en
Curaçao, adv. mrs. A.E.H. van der Voort
gehaald en niet – zoals het hof heeft geoor-
perceel II). De hypotheek op perceel I is in
Maarschalk en Y.A. Wehrmeijer, vs. N.V. De
deeld – dat dit recht ter zake van perceel II was
2002 doorgehaald. Perceel II is bij notariële
Spaar en Beleenbank van Curaçao (SBC),
doorgehaald. Het middel treft doel. Het hof
akte van 14 februari 2003 in eigendom over-
adv. mrs. D. Rijpma en M.S. van der Keur.
heeft vanaf zijn eerste tussenvonnis als vast-
gedragen aan derden. In verband met de
staand aangenomen dat in de rubriek ‘Aanmer-
financiering door die derden heeft SBC een
Feiten en procesverloop
kingen’ van het E-register was aangetekend dat
recht van eerste hypotheek bedongen op per-
In 1996 is aan MCB een recht van eerste hypo-
het recht van hypotheek op perceel II was
ceel II. Bij notariële akte van 14 april 2003 is
theek verleend op twee percelen grond op
doorgehaald en heeft in zijn eindvonnis hier-
een recht van hypotheek ten behoeve van SBC
(BWNA art. 6:162; Wet RO art. 79)
1728
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
Rechtspraak
gevestigd op perceel II. Bij de afwikkeling van
dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk of
de aan A toebehorende aandelen in Ongo B.V.,
de overdracht van perceel II in 2003 is met de
ontoereikend gemotiveerd is, ook niet indien
van welke vennootschap A enig aandeelhou-
sinds 1996 op dat perceel rustende hypotheek
daarbij wordt betrokken dat het daarin is afge-
der en bestuurder was. Bij een op 18 januari
van MCB geen rekening gehouden. Daardoor
weken van de opvatting van de door hem
2011 gehouden buitengewone algemene ver-
is de vordering van MCB niet uit de verkoop-
benoemde deskundige. Het hof behoefde zich
gadering van aandeelhouders van Ongo
opbrengst voldaan en is de hypotheek van
niet van zijn oordeel te laten weerhouden door
heeft A besloten tot ontbinding van Ongo
MCB op perceel II blijven rusten. SBC heeft
een in 2003 bestaand gebruik onder de nota-
met ingang van diezelfde datum. Deze ont-
daardoor geen recht van eerste hypotheek
rissen op Curaçao waarop het middel zich
binding is op 31 januari 2011 ingeschreven
verkregen, maar een recht van tweede hypo-
beroept, inhoudende dat in een geval als het
in het handelsregister.
theek. Op 15 januari 2003 heeft een medewer-
onderhavige bij de eerste inzage werd volstaan
In dit geding heeft de rechtbank op verzoek
ker van de notaris met het oog op de vesti-
met raadpleging van het E-register. Voorts
van B bepaald dat de in beslag genomen aan-
ging van de hypotheek van SBC op perceel II
volgt uit het deskundigenbericht dat een nota-
delen in Ongo zullen worden verkocht en
de ‘eerste inzage’ gedaan bij het Kadaster. Hij
ris op Curaçao niet ervan mag uitgaan dat het
overgedragen overeenkomstig de door de
heeft daarvoor het door het Kadaster gehou-
Kadaster, na de ‘eerste inzage’, bij de her-inzage
rechtbank geformuleerde bepalingen
den ‘E-register’ geraadpleegd. In de rubriek
en de na-inzage het B-register raadpleegt. Waar
omtrent de termijn en de wijze van verkoop.
‘Aanmerkingen’ van het E-register was aange-
de notaris aldus een zeker risico neemt met
Het hof heeft de beschikking van de recht-
tekend dat de hypotheek van MCB was door-
betrekking tot de juistheid van de verkregen
bank grotendeels bekrachtigd. Het hof heeft
gehaald. Het Kadaster heeft op 14 april 2003
gegevens, heeft dit niet tot gevolg dat de
het standpunt van A verworpen dat de moge-
de ‘her-inzage’ en op 15 april 2003 de ‘na-inza-
gevolgde gedragslijn geacht moet worden over-
lijkheid dat aandelen worden verkocht van
ge’ gedaan en aan de notaris meegedeeld dat
een te stemmen met de hoge mate van zorg-
een rechtspersoon waarvan uiteindelijk zal
zich geen wijzigingen in de rechtstoestand
vuldigheid die een notaris in deze dient te
komen vast te staan dat die (bij gebrek aan
van perceel II hadden voorgedaan na het
betrachten (vgl. HR 22 maart 1996, LJN
baten) reeds niet meer bestond, in de weg
moment van eerste inzage. In het ‘B-register’
AD2514, NJ 1996/668 (Kromjongh/Van Dijk)).
staat aan toewijzing van het verzoek van B.
stond de hypotheek van MCB vermeld.
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
In dit geding heeft SBC schadevergoeding van
sie van de A-G.
Hoge Raad
de notaris gevorderd. Het gerecht in eerste
De A-G gaat onder 5.3.1 in op de koloniale
Anders dan het middel betoogt, is het arrest
aanleg heeft de vordering toegewezen. Het hof
regeling uit 1868 betreffende de registers van
HR 27 januari 1995, LJN ZC1631, NJ 1995/579
heeft bij tussenvonnis een deskundige
het Kadaster en onder 5.6 op de onderzoeks-
(Adjuncten/Söderqvist), r.o. 4.7, waarin is over-
benoemd en bij eindvonnis het vonnis van
plicht van de notaris.
wogen dat het oordeel van het bestuur of de
het gerecht bevestigd. Het hof heeft geoordeeld, in afwijking van de bevindingen van de deskundige, dat de notaris alle registers A tot
vereffenaar van een ontbonden rechtspersoon
1561
en met F had behoren te raadplegen.
over de aanwezigheid van baten vatbaar is voor toetsing door de rechter, niet beperkt tot de aanvrage van een faillissement. Ook in
14 juni 2013, nr. 12/03802
andere procedures waarin in geschil is of een
Hoge Raad
(Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp, M.A.
ontbonden rechtspersoon over baten beschikt,
Bij de beoordeling van het middel wordt het
Loth, G. Snijders en M.V. Polak;
kan de rechter het oordeel van het bestuur of
volgende vooropgesteld. Op de notaris rust in
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
de vereffenaar van deze rechtspersoon dat zij
zijn hoedanigheid, uit hoofde van zijn taak bij
LJN BZ4096
geen baten (meer) heeft, op juistheid onderzoeken. Het hof heeft dan ook terecht geoordeeld
het verlijden van een akte, een zwaarwegende zorgplicht ter zake van hetgeen nodig is voor
Beslag op aandelen. Ontbonden rechtsper-
dat het in de onderhavige procedure aldus kon
het intreden van de rechtsgevolgen die zijn
soon. Nadat executoriaal beslag is gelegd op
beslissen en dat daartoe niet de procedure van
beoogd met de in die akte opgenomen rechts-
aandelen in een vennootschap, wordt de ven-
art. 2:23c lid 1 BW behoefde te worden gevolgd.
handelingen (HR 28 september 1990, LJN
nootschap ontbonden. Op verzoek van de
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
AC0095, NJ 1991/473 (Credit Lyonnais/T.) en HR
beslaglegger bepaalt de rechter daarna dat de
sie van de A-G.
20 december 2002, LJN AF0198, NJ 2003/325
in beslag genomen aandelen zullen worden
De A-G bespreekt onder 2.8 de regel dat een
(Zürich/X)). Deze zorgplicht geldt ook voor de
verkocht en overgedragen. HR: Niet alleen in
rechtspersoon die op het tijdstip van de ont-
notaris op Curaçao. Dit brengt mee dat, zoals
de procedure die volgt op de aanvrage van
binding geen baten heeft, ophoudt te bestaan
ook het hof heeft overwogen, van de notaris
een faillissement, maar ook in andere proce-
en geeft onder 2.10-2.12 haar oordeel over de
bij een recherche als de onderhavige een hoge
dures waarin in geschil is of een ontbonden
zaak.
mate van zorgvuldigheid mag worden ver-
rechtspersoon over baten beschikt, kan de
wacht. Uitgaande van hetgeen hiervoor is
rechter het oordeel van het bestuur of de ver-
vooropgesteld, getuigt het oordeel van het hof
effenaar van deze rechtspersoon dat zij geen
dat de van een notaris te verwachten zorgvul-
baten (meer) heeft, op juistheid onderzoeken.
digheid tegen de achtergrond van art. 3:16 BWNA en het toepasselijke Besluit, PB 1868 no.
14 juni 2013, 12/04163 (Rv art. 474g; BW art. 2:19 lid 4 en 5, 2:23c)
17, in het onderhavige geval eiste dat het onderzoek zich ook uitstrekte tot (verificatie
1562 (Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, M.A. Loth, C.E. Drion en M.V. Polak;
A, adv. mr. M.E. Bruning, vs. B, niet verschenen.
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent) LJN BZ5666
in) het B-register, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Voor het overige kan dit oordeel, als
Feiten en procesverloop
verweven met waarderingen van feitelijke
Op grond van een arrest van 7 juli 2009 dient
Huurprijs. Doorbrekingsjurisprudentie. De
aard, in cassatie slechts op begrijpelijkheid
A € 110.000 te betalen aan B. Op 23 juli 2010
kantonrechter vernietigt een uitspraak
worden onderzocht. Niet kan worden gezegd
heeft B executoriaal beslag doen leggen op
van de huurcommissie over huurprijsver-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1729
Rechtspraak
laging op grond van zijn overweging dat
de verlaging van de huurprijs, in het licht
een of meer uit de schuldsaneringsregeling
artikel 7:254 BW in dit geval buiten toe-
van de concrete feiten en omstandigheden,
voortvloeiende verplichtingen is tekortge-
passing dient te blijven wegens strijd met
tot een resultaat zou leiden dat strijdig is
schoten, alleen dan reden mag zijn om hem
art. 1 Eerste Protocol EVRM. Het hof past
met de door V ingeroepen bescherming van
de ‘schone lei’ te onthouden indien de tekort-
de doorbrekingsjurisprudentie toe en
zijn eigendomsrecht op de voet van art. 1
koming hem kan worden toegerekend. Het
beoordeelt het hoger beroep inhoudelijk.
Eerste Protocol EVRM. Dit onderzoek heeft de
hof heeft derhalve ten onrechte geoordeeld
HR: Het hof heeft miskend dat de kanton-
kantonrechter geleid tot het oordeel dat de
dat het tijdens de schuldsanering doen ont-
rechter niet buiten het toepassingsgebied
verlangde huurprijsverlaging in strijd zou
staan van de nieuwe schuld van € 5.443, wel-
van art. 7:246-265 BW en de huurprijswet-
komen met art. 1 Eerste Protocol EVRM. Op
ke tekortkoming volgens het hof niet aan
geving is getreden.
grond daarvan heeft de kantonrechter de
verzoeker kon worden toegerekend, aan ver-
uitspraak van de huurcommissie vernietigd
lening van de ‘schone lei’ in de weg stond.
en bepaald dat de huurprijs per 1 maart
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
2004 gehandhaafd blijft op € 1.033 per
komstig de conclusie van de A-G.
V (de verhuurder), adv. mr. G.R. den Dekker,
maand. In een en ander ligt besloten dat de
De A-G bespreekt de maatstaven voor verle-
vs. H c.s. (de huurders), niet verschenen.
kantonrechter niet buiten het toepassingsge-
ning van de schone lei onder 2.2.1.
(BW art. 7:254, 7:262 lid 2; EVRM EP art. 1)
bied van art. 7:246-265 BW en de huurprijs-
Feiten en procesverloop
wetgeving is getreden. Het hof heeft het
H c.s. huren sinds 1988 woonruimte te
vorenstaande miskend. De Hoge Raad kan
Hoge Raad (strafkamer)
Amsterdam. V is sinds 2002 eigenaar van
zelf de zaak afdoen.
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
het pand waarvan de woning deel uitmaakt.
Volgt vernietiging van het arrest van het hof
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
Op verzoek van H c.s. heeft de voorzitter van
en bekrachtiging van het vonnis van de kan-
straf(proces)recht Radboud Universiteit
de huurcommissie bij uitspraak van 26 april
tonrechter, overeenkomstig de conclusie van
Nijmegen.
2004 geoordeeld dat het voorstel van H c.s.
de A-G.
tot verlaging van de huurprijs van € 1.033
De A-G bespreekt de huurprijsverlagingsproce-
tot € 761 per maand met ingang van 1
dure onder 3.4-3.6 en de doorbrekingsjuris-
maart 2004, redelijk is. Bij uitspraak van 12
prudentie onder 2.3.
juli 2004 heeft de huurcommissie het hiertegen door V ingestelde verzet ongegrond verklaard.
1564 4 juni 2013, nr. 10/04665 P
1563
In dit geding heeft V gevorderd dat de kan-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, J. de Hullu en J. Wortel) (na conclusie van A-G mr. J. Silvis, strekken-
tonrechter de uitspraak van de huurcommis-
14 juni 2013, nr. 13/00728
de tot vernietiging en tot terugwijzing dan
sie van 12 juli 2004 vernietigt, althans H c.s.
(Mrs. A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G.
wel verwijzing; adv. mr. R.J. Baumgardt,
niet-ontvankelijk verklaart in het verzoek tot
Snijders; A-G mr. J. Wuisman)
Spijkenisse)
huurprijsverlaging, althans de huurprijs vast-
LJN BZ7459
LJN BX4604
van de huurcommissie van 12 juli 2004 ver-
Schuldsanering. Schone lei. Tekortkoming.
Voordeelsontneming. Geen terugwerkende
nietigd en bepaald dat de huurprijs per 1
Toerekening. HR: De omstandigheid dat de
kracht art. 36e lid 7 Sr inzake hoofdelijke
maart 2004 gehandhaafd blijft op € 1.033 per
schuldenaar in de nakoming van een of
aansprakelijkheid voor gezamenlijke beta-
maand. Hiertoe heeft de kantonrechter over-
meer uit de schuldsaneringsregeling voort-
lingsverplichting.
wogen dat verlaging van de huurprijs in het
vloeiende verplichtingen is tekortgescho-
onderhavige geval strijd oplevert met art. 1
ten, mag alleen dan reden zijn om hem de
Eerste Protocol EVRM, zodat artikel 7:254 BW
‘schone lei’ te onthouden indien de tekort-
buiten toepassing dient te blijven. Het hof
koming hem kan worden toegerekend.
stelt. De kantonrechter heeft de beslissing
heeft geoordeeld dat het rechtsmiddelenverbod van art. 7:262 lid 2 BW is doorbroken,
Inleiding: Voordeelsontneming. Het gerechtshof heeft
(Fw art. 354, 356 lid 2, 358 lid 1 en 2)
omdat de kantonrechter buiten het toepassingsgebied van art. 7:246-265 BW en de
(Sr art. 36e)
het vonnis van de rechtbank bevestigd waarbij aan betrokkene de plicht is opgelegd om
Verzoeker, adv. mr. J.C.J. Smallenbroek.
huurprijswetgeving is getreden, en het heeft
ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel € 1.123.000 aan de Staat te betalen.
de huurprijs alsnog per 1 maart 2004 vastge-
Procesverloop
Het (tweede) middel klaagt dat de rechtbank
steld op € 849 per maand.
In dit geding heeft de rechtbank aan het
betrokkene ten onrechte in de strafzaak
einde van de termijn van de op verzoeker
hoofdelijk heeft veroordeeld tot betaling van
Hoge Raad
van toepassing verklaarde schuldsanerings-
het bedrag hetgeen zij en haar mededader
Het oordeel van de kantonrechter moet aldus
regeling geoordeeld dat de schuldsanerings-
als wederrechtelijk voordeel hebben genoten,
worden begrepen dat hij ervan is uitgegaan
regeling dient te worden beëindigd zonder
terwijl art. 36e lid 7 Sr ten tijde van de beslis-
dat het onderhavige geval wordt bestreken
verlening van de ‘schone lei’. Het hof heeft
sing nog niet in werking was, zodat het hof
door de huurprijswetgeving, zoals vervat in
het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
het vonnis van de rechtbank ten onrechte heeft bevestigd.
art. 7:246-265 BW, de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en het Besluit huur-
Hoge Raad
prijzen woonruimte. Vervolgens heeft de
Uit het wettelijk stelsel van de schuldsane-
Hoge Raad, onder meer:
kantonrechter, gegeven de toepasselijkheid
ring, meer in het bijzonder art. 354, 356 lid 2
2.2. In de door het Hof bekrachtigde beslis-
van de huurprijswetgeving op het onderhavi-
en 358 lid 1 en 2 Fw, volgt dat de omstandig-
sing van de Rechtbank van 18 maart 2009 is
ge geval, onderzocht of de door H c.s. verlang-
heid dat de schuldenaar in de nakoming van
bepaald dat het totale door de twee verdach-
1730
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
Rechtspraak
ten verkregen wederrechtelijk voordeel door
van het EHRM noodzakelijk is met het oog
verbaal voor zover inhoudende een niet ter
de verdachte moet worden betaald “behou-
op rechtsherstel.
terechtzitting afgelegde de verdachte belastende verklaring niet zonder meer ongeoor-
dens voor zover dit reeds door of namens een ander is betaald.”
(Sv art. 457, 465)
loofd en in het bijzonder niet onverenigbaar met art. 6, lid 1, en lid 3, aanhef en onder d,
2.3. Bij de op 1 juli 2011 in werking getreden Wet van 31 maart 2011, Stb. 171, is aan art.
Inleiding:
EVRM. Van ongeoorloofdheid is geen sprake
36e Sr het huidige zevende lid toegevoegd,
Herzieningsaanvraag in de zaak-Vidgen. Deze
indien genoemde gelegenheid heeft ontbro-
waarin is bepaald dat de rechter bij het
is gebaseerd op de naar aanleiding van een
ken, doch die verklaring in voldoende mate
vaststellen van wederrechtelijk verkregen
klacht van de aanvrager gedane uitspraak
steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit
voordeel ter zake van feiten die door twee of
EHRM 10 juli 2012, nr. 29353/06 (Vigden/
steunbewijs zal betrekking moeten hebben
meer personen zijn gepleegd kan bepalen dat
Nederland), waarin is vastgesteld dat art. 6
op die onderdelen van de hem belastende
deze personen hoofdelijk dan wel voor een
lid 1 en lid 3 aanhef en onder d EVRM zijn
verklaring die de verdachte betwist.
door de rechter te bepalen deel aansprakelijk
geschonden in de procedure die tot de ver-
(ii) Van onverenigbaarheid als bedoeld onder
zijn voor (nakoming van) de betalingsver-
oordeling van klager heeft geleid.
(i) is in ieder geval geen sprake indien de verdediging – na het nodige initiatief – in enig
plichting. Voordien kende het Nederlandse recht niet
Hoge Raad, onder meer:
stadium van het geding, hetzij op de terecht-
een zodanige bepaling, terwijl in HR 7
4. Beoordeling van de aanvraag
zitting hetzij daarvoor, de gelegenheid heeft
december 2004, LJN AQ8491, NJ 2006/63 is
Op de door de Advocaat-Generaal in zijn con-
gehad om een dergelijke verklaring op haar
beslist dat de maatregel tot ontneming van
clusie vermelde gronden is de aanvraag
betrouwbaarheid te toetsen en aan te vech-
wederrechtelijk verkregen voordeel ertoe
gegrond, zodat als volgt moet worden beslist.
ten door de persoon die de verklaring heeft
strekt de betrokkene het voordeel te ontne-
5. Beslissing
afgelegd als getuige te (doen) ondervragen.
men dat hijzelf daadwerkelijk wederrechtelijk
De Hoge Raad:
Van die gelegenheid is geen sprake indien de
heeft verkregen, zodat (naar de toenmalige
verklaart de aanvraag tot herziening
op verzoek van de verdediging opgeroepen
stand van de wetgeving) onjuist is de opvat-
gegrond;
en ter terechtzitting verschenen getuige
ting dat de in art. 36e Sr bedoelde betalings-
vernietigt de uitspraak waarvan herziening
heeft geweigerd antwoord te geven op de
verplichting kan worden opgelegd tot het
wordt gevraagd;
hem gestelde vragen: dan heeft de verdachte
volledige bedrag dat een betrokkene en zijn
beveelt voor zover nodig de opschorting of
niet het bij art. 6 lid 3 onder d EVRM voorzie-
mededader tezamen hebben verkregen zon-
schorsing van de tenuitvoerlegging van voor-
ne recht kunnen uitoefenen die getuige te
der dat behoeft te worden vastgesteld welk
meld arrest van het Gerechtshof;
(doen) horen omtrent diens niet ter terecht-
deel daarvan in het vermogen van de betrok-
verwijst de zaak op de voet van art. 472, eer-
zitting afgelegde, belastende verklaring. Daar-
kene is gevloeid.
ste lid, in verbinding met art. 471 Sv naar het
op heeft de Hoge Raad met het oog op het
2.4. Dat betekent dat het Hof een gemotiveer-
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.
EHRM 15 december 2011 in de zaak Al-Khawaja and Tahery tegen het Verenigd Konink-
de beslissing had behoren te nemen omtrent het deel van de opbrengst van de ten laste
A-G Machielse, onder meer:
rijk, nrs. 26766/05 en 22228/06, NJ 2012/283
van de betrokkene en haar mededader bewe-
8. De aanvraag tot herziening is ontvankelijk.
twee uitzonderingen geformuleerd:
zenverklaarde feiten dat daadwerkelijk door
Weliswaar dateert de uitspraak van het
(a) de omstandigheid dat de verdachte niet
de betrokkene is genoten. Nu die beslissing
EHRM van 10 juli 2012 en is de aanvraag
het bij art. 6, derde lid aanhef en onder d,
ontbreekt, is het opleggen van de betalings-
gedateerd op 8 november 2012, maar redelij-
EVRM voorziene recht heeft kunnen uitoefe-
verplichting niet toereikend gemotiveerd.
ke uitleg van het tweede lid van art. 465 Sv
nen om een op verzoek van de verdediging
2.5. Het middel treft doel.
brengt naar mijn mening mee dat onder ‘de
opgeroepen en ter terechtzitting verschenen
uitspraak van het Europees Hof voor de Rech-
getuige te (doen) horen omtrent diens niet
ten van de Mens’ dient te worden verstaan de
ter terechtzitting afgelegde, de verdachte
uitspraak die overeenkomstig de in art. 44
belastende verklaring omdat die getuige wei-
EVRM vervatte regels onherroepelijk is
gert antwoord te geven op de hem gestelde
geworden.
vragen, staat niet in de weg aan het gebruik
9. De herzieningsaanvraag is voorts gegrond.
van die verklaring voor het bewijs indien aan
4 juni 2013, nr. 12/05222 H
Gelet op dit arrest van het EHRM is herzie-
de verdachte met het oog op zijn wens die
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink en V. van
ning immers noodzakelijk met het oog op
verklaring op haar betrouwbaarheid te toet-
den Brink)
rechtsherstel.4 Hoewel de tenlastegelegde 104
sen, een aan de eisen van een behoorlijke en
(na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
kilogram verdovende middelen inmiddels
effectieve verdediging beantwoordende com-
strekkende tot gegrondverklaring en tot
ruim elf jaar geleden is onderschept, meen ik
pensatie is geboden voor het ontbreken van
verwijzing; adv. mr. G. Meijers, Amsterdam)
dat de zaak op grond van art. 471 Sv dient te
de mogelijkheid tot daadwerkelijke ondervra-
LJN CA1782
worden verwezen naar een gerechtshof, ten-
ging van de getuige, waarbij de wijze waarop
einde deze opnieuw te behandelen. Een nieu-
een zodanige compensatie zal kunnen wor-
Herziening wegens EHRM-uitspraak in
we feitelijke behandeling lijkt aangewezen,
den geëffectueerd afhangt van de omstandig-
zaak-Vidgen. Rechtsmiddeltermijn art. 465
uiteraard met inachtneming van het arrest
heden van het geval, en voorts
lid 2 Sv: onder ‘de uitspraak van het Euro-
van het EHRM aan de hand waarvan de Hoge
(b) ingeval een getuige weigert antwoord te
pees Hof voor de Rechten van de Mens’
Raad inmiddels bij arrest van 29 januari
geven op de hem gestelde vragen en er komt
dient te worden verstaan de uitspraak die
20135 het volgende, deels herziene toetsings-
op grond van objectieve gegevens in rechte
volgens de in art. 44 EVRM vervatte regels
kader uiteen heeft gezet:
vast te staan dat deze weigering het gevolg is
onherroepelijk is geworden. Aanvraag is
(i) In het licht van het EVRM is het gebruik
van een ernstige bedreiging door of van de
gegrond nu herziening gelet op het arrest
voor het bewijs van een ambtsedig proces-
zijde van de verdachte, heeft de verdachte het
Volgt vernietiging en terugwijzing.
1565
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1731
Rechtspraak
1566
recht om deze getuige (nader) te (doen)
aldaar niet verschijnt en verdere oproeping
horen prijs gegeven.
zinloos is gebleken, staat het de rechter vrij
(iii-1) Afhankelijk van de omstandigheden
de in het opsporingsonderzoek afgelegde ver-
4 juni 2013, nr. 12/02012 B
van het geval, zoals de aard van de zaak en
klaring voor het bewijs te bezigen.
(Mrs. A.J.A. van Dorst, H.A.G. Splinter-van
de omstandigheid of en in hoeverre het ten-
Beziging voor het bewijs van de belastende
Kan, J. Wortel, N. Jörg en V. van den Brink)
lastegelegde feit door de verdachte wordt
en niet getoetste getuigenverklaring bij een
(na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
ontkend, kunnen beginselen van behoorlijke
ontoereikende uitoefening van het ondervra-
strekkende tot vernietiging en verwijzing;
procesorde meebrengen dat het openbaar
gingsrecht zal veelal een bezwaarlijke combi-
adv. mr. C.W. Noorduyn, ’s-Gravenhage)
ministerie bepaalde personen als getuige ter
natie zijn. Hoe kan immers in het licht van
LJN BZ0004
terechtzitting dient te dagvaarden of op te
het recht op een eerlijk proces en uitoefe-
roepen dan wel dat de rechter zodanige dag-
ning van het ondervragingsrecht alsnog de
Beklag aangaande beslag (art. 552a Sv):
vaarding of oproeping ambtshalve dient te
niet getoetste verklaring tot het bewijs wor-
inbeslaggenomen gegevensdragers en ver-
bevelen bij gebreke waarvan processen-ver-
den gebezigd, terwijl voldoende steunbewijs
schoningsrecht advocaat. In beginsel is het
baal voor zover inhoudende de door die per-
voor het betwiste deel ontbreekt? Bewijs-
aan de advocaat om te bepalen of inbeslag-
sonen in het opsporingsonderzoek afgelegde
kwesties als deze zijn evenwel zodanig verwe-
genomen gegevensdragers gegevens bevat-
verklaringen niet tot het bewijs kunnen wor-
ven met afwegingen van feitelijke, per zaak
ten die onder zijn verschoningsrecht vallen.
den gebezigd.
verschillende aard, dat van de nadere zaaks-
In casu beroept de advocaat van klaagster
(iii-2) Het onder (iii-1) overwogene zal in
gewijze motivering zal afhangen in hoeverre
zich in een – in ander verband geschreven
ieder geval gelden indien een ambtsedig
die verklaring (alsnog) in doorslaggevende
– brief op haar verschoningsrecht. Indien
proces-verbaal, inhoudend een in het opspo-
zin ten laste van verdachte voor het bewijs
de beklagrechter die brief niet toereikend
ringsonderzoek afgelegde belastende verkla-
heeft kunnen meewegen. Daarom neem ik
acht voor de beoordeling van de vraag of
ring van een persoon, het enige bewijsmid-
aan dat de Hoge Raad – in lijn met de juris-
bestanden inbeslaggenomen zijn die object
del is waaruit verdachtes betrokkenheid bij
prudentie over unus testis nullus testis6 –
zijn van verschoningsrecht, zal hij de
het tenlastegelegde feit rechtstreeks kan vol-
niet op voorhand iedere beziging voor het
betrokken advocaat als belanghebbende in
gen en die persoon nadien door een rechter
bewijs zal hebben willen uitsluiten.
de gelegenheid moeten stellen zich dien-
is gehoord en ten overstaan van deze die
10. In de onderhavige zaak speelt eenzelfde
aangaande uit te laten.
verklaring heeft ingetrokken of een op
afweging een rol bij mijn conclusie tot ver-
essentiële punten ontlastende nadere ver-
wijzing. Het EHRM heeft reeds over de huidi-
klaring heeft afgelegd, dan wel heeft gewei-
ge bewijsconstructie geoordeeld dat de belas-
gerd te verklaren omtrent de feiten en
tende verklaringen het enige en beslissende
Inleiding:
omstandigheden waarover hij eerder ver-
bewijs zijn voor verdachtes – opzettelijke –
In verband met een strafrechtelijk onderzoek
klaard heeft. Indien dit is geschied ter gele-
betrokkenheid bij het transport. Een nieuwe
tegen [A] inzake oplichting van banken voor
genheid van een verhoor van de bedoelde
feitelijke behandeling van de zaak in hoger
een bedrag van 125 miljoen euro, heeft bij
persoon door de rechter-commissaris
beroep zou evenwel tot voldoende steunbe-
klaagster, zijnde de accountant en belasting-
behoort deze persoon ter terechtzitting in
wijs kunnen leiden en in het licht van een
adviseur van [A], een doorzoeking plaatsge-
eerste aanleg en in geval van appèl ook ter
goede rechtsbedeling lijkt mij die weg derhal-
vonden waarbij – zoals in raadkamer is
terechtzitting in hoger beroep als getuige te
ve aangewezen. Ik neem daarbij mede in aan-
vastgesteld – digitale gegevens in beslag zijn
worden gedagvaard of opgeroepen, opdat de
merking dat blijkens het arrest van het
genomen, bestaande uit images van de harde
rechter zich door eigen waarneming van de
gerechtshof waarvan herziening wordt ver-
schijf van medewerker [betrokkene 1] en 4
getuige een oordeel zal kunnen vormen
zocht in de onderhavige zaak sprake is
usb-sticks van medewerker [betrokkene 1],
omtrent de betrouwbaarheid van diens ver-
geweest van bedreigingen van getuigen en
integrale kopieën van klantmappen met de
klaringen dan wel omtrent de redenen van
hun naasten.
naam [A] en [betrokkene 5], een kopie van
diens weigering aldaar een verklaring af te
11. Mijn conclusie is dat de Hoge Raad na
een klantmap met de naam [B] S.A., kopieën
leggen. Bedoelde persoon zal eveneens ter
gegrondverklaring van de aanvrage de zaak
van homedirectories van de medewerkers
terechtzitting in hoger beroep als getuige
met het oog op rechtsherstel op de voet van
[betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3]
moeten worden opgeroepen indien hij ter
art. 471 Sv zal verwijzen naar een ander hof.
en [betrokkene 4], evenals kopieën van de
terechtzitting in eerste aanleg voor het
12. Ik concludeer dat de Hoge Raad de
e-mailbestanden van [betrokkene 1], [betrok-
eerst is teruggekomen op zijn eerder in het
aanvrage gegrond zal verklaren en de zaak
kene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4].
voorbereidend onderzoek afgelegde verkla-
zal verwijzen naar het Gerechtshof ‘s-Herto-
Blijkens het proces-verbaal van de behande-
ring dan wel heeft geweigerd een verklaring
genbosch opdat de zaak op de voet van art.
ling in raadkamer hebben de raadslieden van
af te leggen.
471 Sv opnieuw zal worden behandeld en
de klaagster aldaar aangevoerd dat door de
In HR 29 januari 2013, LJN BX5539 lijkt de
afgedaan.
digitale inbeslagneming ook geheimhouders-
Hoge Raad de uitspraak van het EHRM in de
(Sv art. 98, 125l, 218 en 552a)
stukken, te weten documenten afkomstig van
zaak van aanvrager te beperken tot de uitoe-
4. Kamerstukken II 2000/01, 27726, nr. 3, p. 5.
en gericht aan een advocaat, in beslag zijn
fening van het onder (ii) uiteengezette
5. 5 HR 29 januari 2013, LJN BX5539.
genomen. In de uitgebreide pleitnota wordt
ondervragingsrecht. Geen andere invulling
6. O.a. HR 5 oktober 2010, NJ 2010/612 m.nt. Borgers en
uiteengezet welke stukken waarom onder het
lijkt te worden gegeven aan de voorts geci-
HR 6 maart 2012, NJ 2012/252 m.nt. Schalken.
verschoningsrecht van de advocaat van
teerde regel iii-3 onder 6.3.3 in HR 1 februari
klaagster vallen. Daarbij wordt onder meer
1994, LJN AB7528, NJ 1994/427:
verwezen naar stukken, waaronder een brief
(iii-3) Indien in de onder (iii-2) omschreven
van een advocaat van klaagster aan een
gevallen een getuige, die ter terechtzitting is
andere advocaat, waarin wordt gemeld: ‘Van-
opgeroepen, hetzij aldaar verschijnt, hetzij
af 14 januari 2008 is frequent door medewer-
1732
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
Rechtspraak
kers van ons kantoor gecorrespondeerd met
zocht op een wijze waarbij het verschonings-
jaar 2006. Dit gedeelte is daarbij niet onder
(oud) medewerkers van [klaagster]. Deze
recht van de advocaat niet in het gedrang
de deelnemingsvrijstelling gebracht en het
correspondentie valt onder het verschonings-
komt (vgl. HR 20 februari 2007, LJN AZ3564).
resterende bedrag van de uitkering wel. De aanslag is opgelegd conform de aangifte. De
recht van mij en mijn kantoorgenoten.’ Het (eerste) cassatiemiddel klaagt dat de recht-
Volgt vernietiging en terugwijzing naar de
Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar
bank heeft verzuimd te beslissen op het
rechtbank.
van 5 juni 2010 de aanslag verminderd. 3.1.5. Vervolgens is bij ambtshalve gegeven
namens de klaagster gevoerde verweer dat de
beschikking van 29 juni 2010 de in de aan-
inbeslaggenomen gegevensdragers bestanden bevatten die onder verschoningsrecht
Hoge Raad (belastingkamer)
slag begrepen belastbare winst verminderd.
van de advocaat van de klaagster vallen.
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs.
Hierbij is ervan uitgegaan dat van de divi-
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
denden een bedrag van € 8.726.724 is toe te
Hoge Raad, onder meer:
Instituut Tilburg van de Tilburg University en
rekenen aan de resultaten van F LLC en G LLC
3.3. De Rechtbank heeft niet beslist op het
werkzaam bij het Ministerie van Financiën.
in 2006. Na deze vermindering is de aanslag vennootschapsbelasting 2007 van belangheb-
namens de klaagster gevoerde en door voormelde brief gestaafde verweer dat de inbeslaggenomen gegevensdragers bestanden
1567
bende vastgesteld op een belastbaar bedrag van € 7.226.515. 3.2. De Rechtbank heeft geoordeeld dat op de
bevatten die onder het verschoningsrecht van de advocaat van de klaagster vallen. Het
14 juni 2013, nr. 11/04538
aan 2006 toerekenbare dividenden de deelne-
oordeel van de Rechtbank dat de inbeslagne-
(Mrs. Overgaauw, Bavinck, Sterk en Fierstra;
mingsvrijstelling niet van toepassing is.
ming rechtmatig is, is mitsdien in zoverre
na conclusie Wattel tot gegrondverklaring
Daartoe heeft zij onder meer geoordeeld dat
ontoereikend gemotiveerd.
van het beroep in cassatie)
de compartimenteringsleer ook geldt als het
3.4. In dit verband wordt voorts het volgende
LJN BY1244
deelnemingsvrijstellingsregime wijzigt als gevolg van een wetswijziging (zogenoemde
overwogen. De aard van de bevoegdheid tot verschoning
Overgangsrecht; rechtsvinding. Wettekst
regelcompartimentering).
van een advocaat brengt mee dat het in
vs. parlementaire geschiedenis. Constituti-
De Rechtbank heeft in dat verband overwo-
beginsel aan de advocaat is om te bepalen of
onele positie rechter. Bij gebrek aan daar-
gen dat uit de in onderdelen 4.6 en 4.7 van
inbeslaggenomen gegevensdragers gegevens
toe strekkend wettelijke overgangsbepa-
haar uitspraak weergegeven passages uit de
bevatten die onder zijn verschoningsrecht
ling geen compartimentering als
geschiedenis van de totstandkoming van de
vallen. Diens standpunt daaromtrent dient
overgangsregeling, niettegenstaande dat
onderhavige bepaling blijkt dat de wetgever
door de bij het voorbereidend onderzoek
de wetgever dat blijkens de wetsgeschiede-
uitdrukkelijk heeft beoogd de door de Hoge
betrokken functionarissen te worden geëer-
nis wel uitdrukkelijk voor ogen stond.
Raad ontwikkelde compartimenteringsleer
biedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel
Hoofdregel van onmiddellijke werking.
van toepassing te doen zijn op de wetswijzi-
erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist
Het is niet aan de rechter om in afwijking
ging per 1 januari 2007. De wetgever is, naar
is. Daarbij doet niet ter zake of de gegevens-
van de nieuw geldende wettekst de vóór
het oordeel van de Rechtbank, klaarblijkelijk
dragers zich bij de advocaat zelf of bij diens
die wijziging geldende wetsbepaling te
van mening dat regelcompartimentering
cliënt bevinden (vgl. HR 2 maart 2010, LJN
blijven toepassen met betrekking tot voor-
past binnen de strekking van de deelne-
BJ9262, NJ 2010/144).
delen toerekenbaar zijn aan tijdvakken
mingsvrijstelling van artikel 13 van de Wet.
In het onderhavige geval, waarin een door-
van voor die wetswijziging.
Ook indien ervan wordt uitgegaan dat in de jurisprudentie van de Hoge Raad waarnaar
zoeking heeft plaatsgevonden op het kantoor van de klaagster, heeft de klaagster aange-
(Wet Vpb 1969 art. 13)
de wetgever verwijst, regelcompartimentering niet eerder aan de orde is geweest,
voerd dat zich onder het inbeslaggenomene mailcorrespondentie bevindt ten aanzien
Hoge Raad, onder meer:
brengt dit de Rechtbank niet tot een ander
waarvan haar advocaat, blijkens een in raad-
“3.1.1. Belanghebbende houdt in het onder-
oordeel. De wijzigingen van de bepaling met
kamer overgelegde brief, zich beroept op
havige jaar 49 percent van de aandelen in [F
ingang van het onderhavige jaar dwingen
haar verschoningsrecht. Indien de beklag-
LLC] en 49 percent van de aandelen in [G
evenmin tot een andere uitleg van de deelne-
rechter die brief niet toereikend acht voor de
LLC]. Deze vennootschappen zijn opgericht
mingsvrijstelling op het punt van de
beoordeling van de vraag of bestanden inbe-
naar het recht van de Verenigde Arabische
compartimenteringsleer, zodat – aldus de
slaggenomen zijn die object zijn van verscho-
Emiraten en aldaar gevestigd.
Rechtbank – nog steeds ervan moet worden
ningsrecht, zal hij de betrokken advocaat als
3.1.2. In de periode van 1 januari 2006 tot en
uitgegaan dat de deelnemingsvrijstelling
belanghebbende in de gelegenheid moeten
met 31 december 2006 was, onder het toen
ertoe strekt de vrijstelling toepassing te doen
stellen zich dienaangaande uit te laten.
geldende artikel 13 van de Wet, de deelne-
vinden voor de voordelen die zijn ontstaan
Voor de waarheidsvinding mag onderzoek
mingsvrijstelling niet van toepassing op de
in het tijdvak waarin de vrijstelling heeft
worden gedaan aan inbeslaggenomen voor-
hiervoor in 3.1.1 vermelde deelnemingen.
bestaan.
werpen teneinde gegevens voor het straf-
3.1.3. Per 1 januari 2007 is, als gevolg van de
3.3. De middelen keren zich onder meer
rechtelijk onderzoek ter beschikking te krij-
inwerkingtreding van de Wet Werken aan
tegen de hiervoor in 3.2 vermelde oordelen.
gen. In computers opgeslagen gegevens zijn
Winst, de deelnemingsvrijstelling wel van
De Hoge Raad stelt voorop dat indien de
daarvan niet uitgezonderd. In aanmerking
toepassing op de hiervoor in 3.1.1 vermelde
wetgever bij wijziging van een wetsbepaling
genomen dat computerbestanden zich naar
deelnemingen.
in de wijzigingswet geen overgangsbepaling
hun aard niet gemakkelijk lenen voor afzon-
3.1.4. Op 17 december 2007 hebben F LLC en
opneemt, moet worden uitgegaan van de
derlijk onderzoek dient gewaarborgd te zijn
G LLC een dividend betaalbaar gesteld. In de
hoofdregel van onmiddellijke werking van
dat de inbeslaggenomen gegevensdragers op
aangifte vennootschapsbelasting 2007 is
de gewijzigde bepaling. In de wet waarbij
de voet van art. 125l Sv zullen worden onder-
hiervan een gedeelte toegerekend aan het
artikel 13 van de Wet is gewijzigd ontbreekt
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1733
Rechtspraak
een dergelijke overgangsbepaling, zodat de
1568
mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
per 1 januari 2007 geldende tekst van artikel 13 van de Wet met ingang van die dag toe-
14 juni 2013, nr. 12/03630
3.3. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de
passing dient te vinden op voordelen die op
(Mrs. Feteris, Schaap, Van Loon, Koopman
wetgever de wijziging van artikel 14 van de
of na die dag worden gerealiseerd. Daaraan
en Groeneveld; na conclusie Wattel tot
Wet BRV heeft kunnen laten terugwerken tot
doet niet af dat de wetgever blijkens de
ongegrondverklaring van het beroep in
en met 15 juni 2011 zonder het verbod van
toelichting bij deze wetswijziging ervan is
cassatie)
discriminatie te schenden. Hiertegen richt
uitgegaan dat compartimentering zou
LJN BZ7857
zich het middel. 3.4.1. Bij de beoordeling van het middel moet
plaatsvinden, in die zin dat voor zover voordelen uit deelneming toerekenbaar zijn aan
Terugwerkende kracht tot 15 juni 2011
worden vooropgesteld dat wetswijziging naar
belastingtijdvakken vóór 1 januari 2007 de
tariefsverlaging in de overdrachtsbelasting
haar aard meebrengt dat onderscheid wordt
tot dan geldende tekst daarop nog toepas-
voor woningen – welk maatregel (eerst) bij
gemaakt tussen gevallen die zich hebben
sing zou vinden. Bij afwezigheid van over-
persbericht van 1 juli 2011 was aangekon-
voorgedaan vóór dan wel na het tijdstip met
gangsmaatregelen die afwijken van de
digd –vormt geen discriminatie van de
ingang waarvan de nieuwe regeling van toe-
hoofdregel van onmiddellijke werking is het
gevallen vóór 15 juni 2011.
passing is. Een dergelijk onderscheid kan in beginsel niet als discriminatie worden aange-
niet aan de rechter om in afwijking van de nieuw geldende wettekst de vóór die wijzi-
(Wet BRV art. 14; Belastingplan 2012, art.
merkt. Anders zou de wetgever de mogelijk-
ging geldende wetsbepaling te blijven
XXXVIII; EVRM art. 14 en Twaalfde Protocol;
heid worden ontnomen om wetten in te voe-
toepassen voor zover voordelen toereken-
IVBPR art. 26)
ren of te wijzigen, bijvoorbeeld naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen of
baar zijn aan tijdvakken van voor die wetswijziging. De middelen slagen in zoverre
Hoge Raad, onder meer:
gewijzigde beleidsinzichten (vgl. EHRM 8 juli
en behoeven voor het overige geen behande-
“3.1.1. Op 28 januari 2011 heeft belangheb-
1986, nr. 9006/80, Lithgow en anderen tegen
ling.
bende een appartementsrecht gekocht voor
het Verenigd Koninkrijk, Series A no. 102,
3.4. Op grond van het hiervoor in 3.3 overwo-
een koopprijs van € 415.000.
punt 187).
gene kan de uitspraak van de Rechtbank niet
3.1.2. Op 14 juni 2011 is het appartements-
3.4.2. De Rechtbank heeft dan ook terecht
in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak
recht aan belanghebbende geleverd. Ter zake
vooropgesteld dat het de wetgever in begin-
afdoen. (…)”
van deze verkrijging heeft belanghebbende
sel vrij staat een lastenverlichting door te
op aangifte een bedrag aan overdrachtsbelas-
voeren en de ingangsdatum daarvan te bepa-
Opmerkingswaardig: direct reactie van
ting voldaan naar een tarief van zes percent,
len, ook als daarbij sprake is van terugwer-
Staatssecretaris van Financiën (‘wetgeven per
zijnde € 24.900.
kende kracht.
persbericht’)
3.1.3. Bij persbericht van 1 juli 2011 is
3.4.3. Gelet op de uitlatingen van minister-
Nog diezelfde middag is een persbericht uit-
bekend gemaakt dat het kabinet ter bevorde-
president Rutte op 17 juni 2011, vermeld in
gevaardigd door de Staatssecretaris van
ring van het eigenwoningbezit en om het
onderdeel 2.2 van de conclusie van de Advo-
Financiën waarin wordt aangekondigd, kort
vertrouwen in de woningmarkt te versterken
caat-Generaal, kon de wetgever in redelijk-
gezegd, dat de compartimenteringsleer wet-
heeft besloten dat het tarief van de over-
heid besluiten aan de onderhavige wetswijzi-
telijk zal worden vastgelegd met ingangsda-
drachtsbelasting voor woningen voor een
ging terugwerkende kracht te verlenen.
tum 14 juni 2013 (terugwerkende kracht):
periode die ingaat op 15 juni 2011 wordt ver-
De wetgever heeft de verlaging van het tarief
“Compartimentering bij de deelnemingsvrij-
laagd van zes naar twee percent.
niet laten terugwerken tot 17 juni 2011, de
stelling wordt wettelijk geregeld. Staatssecre-
3.1.4. De wettelijke grondslag hiervoor is
dag waarop minister-president Rutte de
taris Weekers van Financiën komt hiervoor
nadien opgenomen in de Wet van 22 decem-
zojuist bedoelde uitlatingen deed, maar tot
binnenkort met een wetswijziging.
ber 2011 houdende wijziging van enkele
15 juni 2011. De keuze voor dat verschil van
De staatssecretaris doet dat naar aanleiding
belastingwetten en enige andere wetten
enkele dagen is in het hiervoor in 3.1.3 ver-
van een arrest van de Hoge Raad op 14 juni
(Belastingplan 2012), Stb. 2011, 639. Ingevol-
melde persbericht, noch tijdens de parlemen-
2013. Hierin gaf de Hoge Raad aan dat wan-
ge artikel XVI, onderdeel C, van die wet is aan
taire behandeling van het Belastingplan
neer de wetgever wil compartimenteren ten
artikel 14 van de Wet op belastingen van
2012 toegelicht. Hoewel een dergelijke toe-
gevolge van een wetswijziging dat bij wet
rechtsverkeer (hierna: de Wet BRV) een twee-
lichting de voorkeur had verdiend, brengt
moet zijn vastgelegd.
de lid toegevoegd waarin het onder 3.1.3
het ontbreken daarvan niet mee dat sprake is
Het arrest leidt tot een verlies van 200 mil-
genoemde lagere tarief is geregeld. Op grond
van discriminatie. In dit geval is de wetgever
joen voor de schatkist. Om dit te voorkomen
van artikel XXXVIII, lid 1, aanhef in verbin-
gebleven binnen de hem op dit gebied toeko-
zal staatssecretaris Weekers op korte termijn
ding met lid 2 van die wet is deze wijziging
mende ruime beoordelingsmarge door het
een wetsontwerp aan de ministerraad voor-
op 1 januari 2012 in werking getreden en
overgangstijdstip te bepalen op de helft van
leggen. Nadat de Tweede en Eerste Kamer het
werkt zij terug tot en met 15 juni 2011.
de desbetreffende maand. Het verbod van
voorstel behandeld en goedgekeurd hebben,
3.2. Voor de Rechtbank was in geschil of de
discriminatie gaat niet zo ver dat de wetge-
zal de wet met terugwerkende kracht ingaan
beperking van de terugwerkende kracht van
ver gehouden zou zijn nog verdere terugwer-
per 14 juni 2013.” (http://www.rijksoverheid.
de wijziging van artikel 14 van de Wet BRV
kende kracht te verlenen.
nl/ministeries/fin/nieuws/2013/06/14/wets-
tot 15 juni 2011 in strijd is met het verbod
3.4.4. In het onderhavige geval bestaat daar-
ontwerp-compartimentering-deelnemings-
van discriminatie zoals dat is neergelegd in
om geen aanleiding om een uitzondering te
vrijstelling-in-de-vennootschapsbelasting.
internationale verdragen, met name artikel
maken op het hiervoor in 3.4.2 omschreven
html)
26 van het Internationaal verdrag inzake
beginsel.
burgerrechten en politieke rechten (hierna:
3.5. De Rechtbank heeft dan ook terecht
IVBPR) en artikel 14 van het Europees ver-
geoordeeld dat geen sprake is van een schen-
drag tot bescherming van de rechten van de
ding van artikel 14 EVRM of van artikel 26
1734
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
Rechtspraak
IVBPR. Van een schending van artikel 1 van
vermeld dat appellant in de kliniek een
inrichting of tbs-inrichting plaatsvindt.
het Twaalfde Protocol bij het EVRM is even-
basisinkomen (zak- en kleedgeld) van onge-
Deze personen kunnen wel een beroep doen
min sprake. Het middel faalt daarom.”
veer € 225 per maand heeft en dat hij dat
op bijstand. De rechtbank heeft terecht vast-
inkomen zal behouden totdat hij een baan
gesteld dat appellant niet tot één van de in
gevonden heeft en dat appellant ook wat
het Besluit omschreven categorieën van
Centrale Raad van Beroep
betreft de zorgverzekering nog collectief ver-
personen behoorde.
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
zekerd zal blijven via de kliniek. Bij brief van
4.3. Appellant heeft aangevoerd, zo begrijpt
van der Ham, vice-president van de Centrale
9 maart 2010 heeft de casemanager gemeld
de Raad, dat artikel 13, eerste lid, aanhef en
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
dat Justitie niet de kosten van inrichting van
onder a, van de WWB in zijn geval buiten
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
de woning vergoedt.
toepassing moet worden gelaten omdat
Raad van Beroep.
1.3. Bij besluit van 2 maart 2010, na bezwaar
hiermee in strijd met artikel 26 van het
gehandhaafd bij besluit van 5 oktober 2010
Internationaal Verdrag inzake burgerrech-
(bestreden besluit), heeft het college deze
ten en politieke rechten (IVBPR) een onge-
aanvraag afgewezen. Daaraan heeft het colle-
rechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt
ge ten grondslag gelegd dat appellant op
tussen degenen die proefverlof genieten en
12 juni 2013, nr. 11/6728 WWB
grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en
personen, zoals appellant, aan wie transmu-
(mrs. Roelofs, Kooijman, Van Straalen)
onder a, van de WWB geen recht op bijstand
raal verlof is verleend. Beide categorieën
LJN CA1021
heeft omdat hem rechtens zijn vrijheid is
personen wonen gedurende de tbs zelfstan-
ontnomen. Appellant behoort evenmin tot
dig buiten de tbs-inrichting en beide verlo-
Bijzondere bijstand voor tbs-er met trans-
één van de in het Besluit extramurale vrij-
ven zijn erop gericht dat de betrokkene in
muraal verlof. Onderscheid met tbs-er met
heidsbeneming en sociale zekerheid (Besluit)
de maatschappij terugkeert. Volgens appel-
proefverlof. Geen verboden onderscheid.
genoemde categorieën personen op wie arti-
lant dienen zowel degenen die proefverlof
Strijd met verbod van willekeur en verbod
kel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de
genieten als degenen aan wie transmuraal
van ongelijke gevallen.
WWB niet van toepassing is.
verlof is verleend in aanmerking te komen
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de
voor bijzondere bijstand voor de kosten van
(WWB art. 13 lid 1 aanhef en onder a; Besluit
rechtbank het beroep van appellant gegrond
inrichting van hun woning.
extramurale vrijheidsbeneming en sociale
verklaard, het bestreden besluit vernietigd en
4.4. Onder verwijzing naar het arrest van de
zekerheid)
bepaald dat de rechtsgevolgen van het ver-
Hoge Raad van 25 september 2009, LJN
nietigde besluit in stand blijven. Daartoe
BH2580, moet bij de beoordeling van deze
heeft de rechtbank overwogen dat het college
beroepsgrond worden vooropgesteld dat arti-
het beroep van appellant op het gelijkheids-
kel 26 van het IVBPR niet iedere ongelijke
Overwegingen
beginsel ongemotiveerd heeft verworpen
behandeling van gelijke gevallen verbiedt,
1. Appellant is op 8 mei 2002 door het
maar dat het college, na daartoe in de
maar alleen die welke als discriminatie moe-
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch veroordeeld tot
gelegenheid te zijn gesteld, de motivering
ten worden beschouwd omdat een redelijke
een gevangenisstraf voor de duur van drie
van het bestreden besluit op toereikende
en objectieve rechtvaardiging ervoor ont-
jaar en zes maanden en ter beschikkingstel-
wijze heeft aangevuld.
breekt. Hierbij verdient opmerking dat op
ling met verpleging van overheidswege (tbs).
3. Appellant heeft zich op de hierna te
het gebied van de sociale zekerheid aan de
In het kader van de tbs verblijft appellant
bespreken gronden tegen de aangevallen uit-
wetgever in het algemeen een ruime beoor-
sinds 21 september 2005 in de Van der Hoe-
spraak gekeerd voor zover de rechtbank heeft
delingsvrijheid toekomt bij de beantwoor-
venkliniek te Utrecht (kliniek). De Staatsse-
bepaald dat de rechtsgevolgen van het ver-
ding van de vraag of gevallen voor de toepas-
cretaris van Justitie heeft het hoofd van de
nietigde bestreden besluit in stand blijven.
sing van die verdragsbepaling als gelijk
kliniek een machtiging verleend om appel-
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
moeten worden beschouwd en of, in het
lant op grond van artikel 50, eerste lid, van
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat aan
bevestigende geval, een objectieve en redelij-
de Beginselenwet verpleging ter beschikking
appellant ten tijde hier van belang rechtens
ke rechtvaardiging bestaat om die gevallen
gestelden (Bvt) transmuraal verlof te verle-
zijn vrijheid was ontnomen. Dat betekent dat
niettemin in verschillende zin te regelen.
nen vanaf 9 oktober 2008. In het kader van
artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van
Indien het niet gaat om een onderscheid op
het transmuraal verlof heeft appellant met
de WWB in beginsel aan verlening van
basis van aangeboren kenmerken van een
ingang van 31 december 2009 een woning
bijstand in de weg stond.
persoon, zoals geslacht, ras en etnische
aan de [adres] te [woonplaats] gehuurd.
4.2. In artikel 13, derde lid, van de WWB in
afkomst, dient het oordeel van de wetgever
1.2. In verband met de verhuizing naar deze
samenhang met het Besluit is voorzien in
daarbij te worden geëerbiedigd, tenzij het
woning heeft appellant op 8 januari 2010 op
een aantal uitzonderingen op de uitsluiting
van redelijke grond ontbloot is.
grond van de Wet werk en bijstand (WWB)
van het recht op bijstand van degenen aan
4.5. Zoals de Raad eerder heeft overwogen
een aanvraag ingediend om bijzondere bij-
wie rechtens hun vrijheid is ontnomen. Zo
(CRvB 6 november 2007, LJN BB7267), komen
stand voor de kosten van inrichting van de
is in artikel 1, aanhef en onder b, van het
blijkens de geschiedenis van de totstandko-
woning. Een casemanager van de kliniek
Besluit een uitzondering gemaakt voor
ming van artikel 13, eerste lid, aanhef en
heeft bij brief van 7 januari 2010 de aanvraag
degenen die proefverlof als bedoeld in arti-
onder a, van de WWB personen aan wie rech-
van appellant toegelicht. Hij heeft te kennen
kel 51, eerste lid, van de Bvt genieten. Het-
tens hun vrijheid is ontnomen, niet in aan-
gegeven dat appellant in de nieuwe woonsi-
zelfde geldt voor vijf andere in artikel 1 van
merking voor algemene en bijzondere bij-
tuatie nog lange tijd begeleid zal worden
het Besluit omschreven categorieën perso-
stand omdat in de noodzakelijke kosten van
door de kliniek en dat de vaste kosten zoals
nen, waarbij de verdere tenuitvoerlegging
het bestaan van deze personen wordt voor-
huur, gas, licht en dergelijke door de kliniek
van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemen-
zien door het ministerie van Justitie. Met
worden betaald. Verder heeft de casemanager
de maatregel buiten een penitentiaire
deze bepaling wordt beoogd om dubbele
1569
(….)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1735
Rechtspraak
betaling uit collectieve middelen te voorko-
het kader van de structurele terugkeer van de
artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de
men. Naar vaste rechtspraak is deze doel-
betrokkenen naar de maatschappij buiten de
WWB ook ter beschikking gestelden aan wie
stelling rechtens aanvaardbaar en is het mid-
tbs-inrichting plaatsvindt. De uitzondering
transmuraal verlof was verleend in aanmer-
del van uitsluiting in zijn algemeenheid
op de uitsluiting van het recht op bijstand is
king werden gebracht voor bijzondere bijstand
geëigend om deze doelstelling te bereiken.
in het leven geroepen om de resocialisatie
in de kosten van woninginrichting. Aan die
4.6. Op de uitsluiting van het recht op bij-
van degenen die proefverlof genieten te
praktijk is pas in augustus 2010 een einde
stand wordt in het Besluit een uitzondering
bevorderen. Bovendien draagt de Staat tij-
gemaakt. Volgens het college verhindert een
gemaakt voor degenen die proefverlof
dens het proefverlof de kosten van levenson-
en ander niet dat aan appellant het bepaalde
genieten, maar niet voor degenen aan wie
derhoud niet meer en is van een situatie van
in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van
transmuraal verlof is verleend. Beide vor-
dubbele betaling uit collectieve middelen
de WWB wordt tegengeworpen. De Raad volgt
men van verlof hebben gemeen dat het ver-
geen sprake. Destijds is er welbewust voor
het college hierin niet. Het moet er, gelet op
lof geheel buiten de tbs-inrichting wordt
gekozen om geen uitzondering op de uitslui-
het verhandelde ter zitting, voor worden
doorgebracht, maar er bestaan ook verschil-
ting van het recht op bijstand te maken voor
gehouden dat het college ten tijde hier van
len. De tekst van artikel 51, eerste lid, van de
het zogeheten woonverlof, dat maximaal zes
belang de vaste gedragslijn volgde dat ter
Bvt maakt duidelijk dat een voorwaarde
maanden kon duren. In de toelichting op de
beschikking gestelden aan wie transmuraal
voor het verlenen van proefverlof is dat het
met ingang van
verlof is verleend, ondanks het bepaalde in
verantwoord is de ter beschikking gestelde
1 juli 2005 ingevoerde wijziging van artikel
artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de
bij wijze van proef in de maatschappij te
50 van de Bvt (Kamerstukken II 2004/05,
WWB in aanmerking kunnen komen voor bij-
doen terugkeren. Voorwaarde voor het verle-
29 413, nr 7, blz. 4) wordt opgemerkt dat het
zondere bijstand voor de kosten van woning-
nen van verlof als bedoeld in artikel 50, eer-
transmuraal verlof is te vergelijken met het
inrichting. Het gaat hier om een buitenwette-
ste lid, van de Bvt, waaronder transmuraal
woonverlof, zij het dat er geen maximum-
lijke begunstigende vaste gedragslijn. Het
verlof is begrepen, is dat het verantwoord is
duur aan verbonden is. De introductie van
college had op de aanvraag van appellant een
de ter beschikking gestelde tijdelijk de
het transmuraal verlof heeft geen aanleiding
besluit dienen te nemen dat met die vaste
inrichting te doen verlaten. De wetgever
gegeven tot een wijziging van het Besluit.
gedragslijn in overeenstemming was. Door in
gaat er kennelijk van uit dat bij het proef-
4.8. Gelet op wat onder 4.6 en 4.7 is overwo-
het geval van appellant zonder meer van zijn
verlof de betrokkene bij wijze van proef in
gen kan niet worden gezegd dat, voor zover
vaste gedragslijn af te wijken heeft het college
de maatschappij terugkeert, maar dat dit bij
artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit
in strijd gehandeld met het verbod van wille-
transmuraal verlof nog niet het geval is. Blij-
een ongelijke behandeling van gelijke geval-
keur en het beginsel dat gelijke gevallen gelijk
kens de geschiedenis van de totstandko-
len schept, de keuze van de wetgever van
moeten worden behandeld.
ming van de met ingang van 1 juli 2005
redelijke grond is ontbloot. De door de case-
4.10. De rechtbank heeft hetgeen onder 4.9 is
ingevoerde wijziging van artikel 50 van de
manager in zijn onder 1.2 genoemde brief
overwogen niet onderkend. De aangevallen
Bvt (Kamerstukken II 2004/05, 29 413, nr 7,
van 9 maart 2010 genoemde omstandigheid
uitspraak voor zover aangevochten dient dan
blz. 4) valt de ter beschikking gestelde tij-
dat Justitie in feite niet de kosten van
ook te worden vernietigd. De Raad dient aan-
dens het transmuraal verlof onder de volle-
woninginrichting vergoedt, maakt dat niet
sluitend te bezien welk vervolg aan deze uit-
dige verantwoordelijkheid van de tbs-inrich-
anders. Dat de kliniek zijn financiële verant-
komst wordt gegeven. In dit geval kunnen de
ting die toezicht kan houden op de
woordelijkheid voor de voorziening in de
rechtsgevolgen van het door de rechtbank
betrokkene. Bij het proefverlof houdt de
noodzakelijke kosten van het bestaan ten
reeds vernietigde bestreden besluit niet op
reclassering toezicht op de ter beschikking
opzichte van degene aan wie transmuraal
een andere dan de door de rechtbank gehan-
gestelde. Het toezicht door de tbs-inrichting
verlof is verleend niet volledig waarmaakt
teerde grond in stand worden gelaten en kan
tijdens transmuraal verlof is intensiever dan
of kan waarmaken, betekent niet dat in
de Raad evenmin zelf in de zaak voorzien
het toezicht van de reclassering tijdens het
plaats van de kliniek het college daarvoor
omdat nader onderzoek zal moeten worden
proefverlof. Uit de wetsgeschiedenis kan
verantwoordelijk is. Dat is slechts anders
verricht. Het college zal op grond van de
niet worden afgeleid dat op de verantwoor-
indien zich zeer dringende redenen als
bevindingen van dit nadere onderzoek moe-
delijkheid van de tbs-inrichting voor de ter
bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB
ten bezien of appellant recht heeft op bijzon-
beschikking gestelde aan wie transmuraal
voordoen. Tussen partijen is niet meer in
dere bijstand voor de kosten van woningin-
verlof is verleend, een uitzondering wordt
geschil dat daarvan in het geval van appel-
richting. Gelet daarop bestaat aanleiding het
gemaakt voor de voorziening in de noodza-
lant geen sprake was. Het voorgaande bete-
college op te dragen een nieuwe beslissing
kelijke kosten van het bestaan. Blijkens de
kent dat de onder 4.3 weergegeven beroeps-
op bezwaar te nemen.
toelichting op een wijziging van het Regle-
grond geen doel treft.
ment verpleging ter beschikking gestelden
4.9. Appellant heeft verder aangevoerd dat het
(nota van toelichting, blz. 5, Stb. 2005,400)
college in strijd heeft gehandeld met het
worden in de fase van transmuraal verlof de
gelijkheidsbeginsel. Hij heeft er in dat ver-
re-integratiemogelijkheden in de maat-
band op gewezen dat het college in een groot
15 mei 2013, nr. 12/5659 WW-W e.a.,
schappij beproefd en wordt geoefend onder
aantal gevallen aan ter beschikking gestelde
(mrs. Van Male, Zeijen, Korte)
toezicht van de tbs-inrichting.
die transmuraal verlof genieten bijzondere
LJN CA3217
4.7. De uitzondering op de uitsluiting van
bijstand heeft verleend voor de kosten van
het recht op bijstand voor de ter beschikking
woninginrichting. Het college heeft ter zitting
Verzoek om wraking van de wrakingska-
gestelden die proefverlof genieten is blijkens
desgevraagd erkend dat in de periode dat
mer, misbruik.
de toelichting op het Besluit (nota van toe-
appellant de aanvraag om bijzondere bijstand
lichting, blz. 3 e.v.; Stb. 2000, 53) met name
indiende in met die van appellant vergelijkba-
ingegeven door de gedachte dat de ten uit-
re gevallen structureel verkeerde beslissingen
voerlegging van de laatste fase van de tbs in
werden genomen in die zin dat in strijd met
1736
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1570
(Awb art. 8:18 Awb) (….)
Rechtspraak
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak
onpartijdig te zijn. Dit geldt ook voor de
op het verzoek op grond van artikel 8:15 van
leden van de wrakingskamer. Waar het niet
College van Beroep voor het bedrijfsleven
de Algemene wet bestuursrecht gedaan door
vervangen van mr. Zeijen de grond was voor
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A.
[A. te B.] (verzoeker)
het standpunt van verzoeker dat de wra-
Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden
kingskamer onbevoegd is om het wrakings-
auditeur bij het College.
Zitting hebben: mr. R.M. van Male, als voor-
verzoek te behandelen, volgt uit het voren-
zitter, en mr. J.P.M. Zeijen en mr. O.L.H.W.I.
staande dat het verzoek om wraking van de
Korte, als leden van de meervoudige kamer
(leden van de) wrakingskamer dient te wor-
Griffier: H.J. Dekker
den afgewezen.
Ter zitting zijn verschenen:
3. De Raad is van oordeel dat verzoeker ken-
Mrs. Aerts, Smorenburg en Van den Berk
Verzoeker.
nelijk misbruik heeft gemaakt van zijn pro-
LJN CA0804
1571 CBb 23 april 2013 AWB 10/618
cessuele recht om wraking van de leden van De Raad van bestuur van het Uitvoeringsin-
de wrakingskamer te verzoeken. Hij heeft
Bevoegdheid officiële dierenarts Voedsel-
stituut werknemersverzekeringen, vertegen-
aan dat verzoek gronden ten grondslag
en Warenautoriteit (VWA); achterwege laten
woordigd door mr. H.B. Heij.
gelegd, waarvan het hem op grond van de
contra-expertise; zorgvuldigheid; motive-
uitspraak van 30 juli 2012, LJN BX3207, op
ring; tussenuitspraak; finale geschilbe-
Mr. H.G. Rottier, mr. M. Greebe en mr. C.C.W.
een eerder door hem ingediend verzoek om
slechting; bestuurlijke lus; inhoud
Lange (de behandelende rechters) hebben
wraking van de wrakingskamer volstrekt dui-
herstelbesluit; schade.
laten weten niet in de wraking te berusten
delijk moet zijn geweest, dat die in dit geval
en dat mr. Greebe namens hen gebruik
niet tot een andere uitspraak zou leiden. Er is
(Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Euro-
maakt van de gelegenheid te worden
dientengevolge onmiskenbaar sprake van
pees Parlement en de Raad van 29 april 2004
gehoord.
misbruik van recht. Om deze reden zal wor-
houdende vaststelling van specifieke voor-
den bepaald dat een volgend verzoek om
schriften voor de organisatie van de officiële
Verzoeker heeft zijn standpunt toegelicht.
wraking van de wrakingskamer niet in
controles van voor menselijke consumptie
Verzoeker heeft tijdens de zitting verzocht
behandeling zal worden genomen.
bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB L 139, van 30 april 2004, hierna: Verorde-
om vervanging van het lid Zeijen en heeft vervolgens tevens de wrakingskamer
4. Tijdens de zitting heeft verzoeker als
ning), art. 2, 5 + bijl. I; Regeling. Regeling
gewraakt. Na schorsing is het onderzoek
gronden voor zijn verzoek om wraking van
vleeskeuring (Stcrt. 2005, nr. 250, blz. 26,
gesloten. De volgende mondelinge uitspraak
de behandelende rechters – kort weergege-
zoals nadien gewijzigd) art. 3, 4, 10; In het
is gedaan.
ven – aangevoerd dat de behandelende rech-
Mandaatbesluit LNV Voedsel en Waren Auto-
ters onbevoegd waren, omdat op de website
riteit van de Minister van Landbouw, Natuur
Beslissing
van de Raad niet is terug te vinden dat deze
en Voedselkwaliteit van 15 december 2005
De Centrale Raad van Beroep
rechters in deze samenstelling zijn aangewe-
(Stcrt. 2005, nr. 245 blz. 19, art. 7.)
zen. Daarnaast zijn volgens verzoeker het A, te B, vs. de Staatssecretaris EZLI
-wijst het verzoek om wraking van de wra-
vooronderzoek en beslissingen die daarin
kingskamer af;
zijn genomen niet transparant en ongemoti-
-wijst het verzoek om wraking van de behan-
veerd en is op zitting ook geen transparantie
Het beroep richt zicht tegen de handhaving
delende rechters af;
gegeven. Tot slot hebben mrs. Rottier en
in bezwaar van een keuringsbesluit. Bij de
-bepaalt dat een volgend verzoek om wra-
Greebe eerder uitspraken gedaan in zaken
keuring is het vlees van drie karkassen van
king van de wrakingskamer, ook in eventuele
van verzoeker op basis van een wijze van
runderen ongeschikt verklaard voor mense-
volgende zaken waarin verzoeker partij is,
rechtsvinding waarmee hij zich niet kan ver-
lijke consumptie. Bij herkeuring betrof deze
wegens misbruik van recht niet in behande-
enigen.
ongeschiktverklaring nog het vlees van twee van deze drie karkassen. Herkeuring en keu-
ling zal worden genomen; -bepaalt dat een volgend verzoek om wra-
5. Deze gronden zijn te herleiden tot reeds
ring is verricht door (verschillende) officiële
king van de behandelende rechters in de
eerder aangevoerde gronden die in eerdere
dierenartsen van de (toenmalige) Voedsel- en
zaken 12/5659 WW, 12/6028 WW,
uitspraken gemotiveerd zijn weerlegd. Hier-
Warenautoriteit (VWA).
13/1246 WW en 11/2496 WW niet in behan-
bij verwijst de Raad naar zijn uitspraken van
Appellant voert aan dat niet duidelijk is of de
deling zal worden genomen.
22 juli 2010, LJN BN2579, en 2 augustus 2012,
bedoelde officiële dierenarts bevoegd is tot
LJN BX3207. Hij maakt die motiveringen tot
het nemen van dergelijke besluiten. Verder
de zijne.
voert appellant aan dat het vlees van de kar-
Deze beslissing is uitgesproken in het open-
kassen van de runderen ten onrechte is afge-
baar. Zij is gebaseerd op de volgende overwe6. Omdat de thans aangevoerde gronden in
keurd. Hijzelf en de door hem meegebrachte
essentie dezelfde zijn als die welke in de in 5
deskundige hebben bij de keuring geen afwij-
1. Het enkele feit dat verzoeker de President
genoemde gedingen naar voren zijn gebracht
kende geur van de karkassen geconstateerd.
van de Raad om ontslag van mr. Zeijen heeft
met betrekking tot mrs. Rottier en Greebe is
Bovendien betwijfelt appellant de juistheid
verzocht, maakt niet dat deze op objectieve
de Raad van oordeel dat, door dit nu weer te
van de gang van zaken. De afgekeurde kar-
gronden niet onpartijdig moet worden
doen, sprake is van misbruik van recht. Om
kassen betreffen runderen en zijn halfbroers
geacht, dan wel dat diens partijdigheid op
die reden zal een volgend verzoek om wra-
van de twee andere dieren, die bij de (her)
objectieve gronden redelijkerwijs kan worden
king van de behandelende rechters niet in
keuring wel zijn goedgekeurd. Alle dieren
vermoed.
behandeling worden genomen.
zijn onder dezelfde omstandigheden gevoerd
gingen:
2. De leden van de Raad worden geacht
en gehuisvest. Hetzelfde geldt voor vier die-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1737
Rechtspraak
ren die enkele weken eerder zijn goedge-
het vlees van een karkas voor menselijke
een concessie verleend aan Qbuzz voor het
keurd voor menselijke consumptie. Het
consumptie, maar dat laat onverlet dat de
verzorgen van het openbaar vervoer in de
karkas, dat bij de keuring meteen is goedge-
officiële dierenarts, met inachtneming van
regio Utrecht vanaf 8 december 2013. De regio
keurd en waarbij dus een andere geur moet
de mening van een andere deskundige, tot
Utrecht gunde de concessie aan Qbuzz, omdat
zijn waargenomen dan bij de afgekeurde
een ander besluit betreffende de keuring
Qbuzz de economisch meest voordelige
karkassen, was niet meer aanwezig waardoor
kan komen. Deze motivering van verweerder
inschrijving deed. De inschrijvingen zijn
appellant de mogelijkheid is ontnomen om
acht het College dan ook niet draagkrachtig.
getoetst door een beoordelingscommissie van
een vergelijkend onderzoek uit te voeren.
Nu verweerder appellant de mogelijkheid van
vijf leden. Appellante, OV Utrecht, die nu het
Appellant meent dat hem ten onrechte de
het laten verrichten van een contra-expertise
openbaar vervoer in de Regio Utrecht ver-
mogelijkheid om een contra-expertise te
heeft onthouden, zonder hiervoor een gegron-
zorgt, heeft bezwaar gemaakt tegen de gun-
laten verrichten is onthouden. De herkeuring
de reden aan te voeren, is het bestreden
ning en, na ongegrondverklaring daarvan,
van de afgekeurde karkassen is gebeurd door
besluit, waarbij de keuringsbesluiten zijn
beroep ingesteld bij het College. Appellante
een collega van degene die in eerste instantie
gehandhaafd, in strijd met artikel 3:2 Awb en
heeft aangevoerd dat QBuzz ongeldig heeft
de karkassen heeft gekeurd. Dit is volgens
artikel 7:12, eerste lid, Awb tot stand gekomen.
ingeschreven omdat zij materieel heeft aange-
appellant geen onafhankelijke keuring. Tot
In het belang bij een spoedige beëindiging
boden dat niet aan de eisen voldoet. Volgens
slot stelt appellant verweerder aansprakelijk
van het geschil ziet het College aanleiding
OV Utrecht bestond de ongeldigheid van de
voor de door hem geleden schade. Ondanks
verweerder op te dragen de gebreken in het
bieding hierin dat Qbuzz (onder andere) met
een toezegging van de VWA dat appellant, als
bestreden besluit, voor zover mogelijk, te
drie elektrische bussen had ingeschreven.
juridisch eigenaar, de afgekeurde karkassen
herstellen.
Appellante heeft daarbij gewezen op het
mocht ophalen, zijn de karkassen in opdracht
Aangezien de karkassen inmiddels zijn
(gewijzigde) eerste lid van artikel 35 van het
van de VWA vernietigd.
vernietigd, is het niet meer mogelijk deze
Programma van Eisen (PvE), waarin staat dat
aan een (contra) expertise te onderwerpen
bussen op reguliere ritten moeten voldoen
Het College stelt voorop dat de officiële die-
teneinde vast te stellen of ze destijds op
aan Verordening (EG) 582/2011 van de Com-
renartsen van de VWA volgens de toepasselij-
inhoudelijk juiste gronden zijn afgekeurd.
missie van 25 mei 2011. Deze Verordening
ke regelingen bevoegd waren de beslissingen
Verweerder zal dan ook moeten onderzoeken
ziet op brandstofmotoren. Appellante meent
over (her)keuringen te nemen. Het College
of het mogelijk is het bestreden besluit te
dat BRU met deze wijziging bewust gekozen
overweegt verder dat dit geding betrekking
voorzien van een deugdelijke motivering
heeft voor gebruik van uitsluitend materieel
heeft op de ongeschiktverklaring van de kar-
waarom in dit geval geen contra-expertise
voorzien van brandstofmotoren. Elektrische
kassen voor menselijke consumptie. Het aan-
hoefde plaats te vinden. Daarbij moet in aan-
bussen kunnen niet aan alle eisen van de
gevoerde over de gemaakte afspraken over
merking worden genomen dat de enkele
Verordening voldoen. Dat maakt de inschrij-
het ophalen van de karkassen en de door het
omstandigheid dat uit de ter zake geldende
ving van QBUZZ volgens appellante ongeldig.
niet nakomen van die afspraken geleden
regelgeving volgt dat alleen een officiële die-
Het College volgt appellante hierin niet. De
schade kan geen rol spelen bij de beoordeling
renarts een besluit kan nemen betreffende
wijziging van het betreffende artikel in het
daarvan. Hierin ligt dan ook geen reden voor
de (on)geschiktverklaring van het vlees van
PvE was erop gericht de oude emissiewaarden
een gegrond verklaring van het beroep.
een karkas voor menselijke consumptie, niet
aan te passen aan de meest recent vastgestel-
De stellingen van appellant dat van zijn
draagkrachtig is. Indien verweerder tot de
de Verordening. Het moet volgens het College
kant geen afwijkende geur is geconstateerd
conclusie komt dat aan het besluit geen
voor de redelijk geïnformeerde en zorgvuldige
bij de karkassen en ook zijn overige argu-
deugdelijke motivering ten grondslag kan
inschrijver duidelijk zijn geweest dat verweer-
menten, bieden zonder nadere onderbou-
worden gelegd, zal hij zich moeten buigen
der de bestekseis van artikel 35 PvE niet zo
wing onvoldoende aanknopingspunten om
over de door appellant gestelde schade. Het
ingrijpend heeft willen wijzigen dat behalve
te twijfelen aan de juistheid van de inhoud
College wijst partijen in dit verband op de
aan de emissiewaarden, ook aan de andere
van de (her)keuringsbesluiten en de wijze
mogelijkheid dat zij onderling tot een oplos-
eisen van de Verordening moest zijn voldaan.
waarop deze tot stand zijn gekomen. In
sing komen. Het College draagt verweerder
De elektrische bussen van Qbuzz voldoen aan
zoverre faalt het beroep. Verweerder heeft
op om binnen zes weken na verzending van
de (bij)gestelde emissiewaarden en mochten
appellant echter ten onrechte de mogelijk-
deze uitspraak het bestreden besluit in over-
dus meedoen aan de inschrijving. De andere
heid onthouden een contra-expertise te
eenstemming te brengen met artikel 7:12
argumenten van appellante hadden betrek-
laten verrichten. Volgens appellant is hem
Awb dan wel een ander besluit daarvoor in
king op de beoordeling van de inschrijvingen
deze geweigerd op de gronden dat ingevolge
de plaats te nemen en, het herstelde dan wel
door de beoordelingscommissie. Volgens het
de Verordening alleen de officiële dierenarts
vervangende besluit aan het College toe te
College maken die argumenten niet duidelijk
een besluit kan nemen over de af- of goed-
zenden.
dat, gegeven de toepasselijke beoordelingsystematiek, waaraan ook appellante zich
keuring van het vlees van een karkas, alsmede dat de Regeling vleeskeuring voorziet in de mogelijkheid van herkeuring. Gelet op
1572
sproken, concrete verzoek van appellant om
CBb 2 mei 2013 13/99
een contra-expertise te laten verrichten, is
Mrs. Winter, Eggeraat, Van Dorst
het College van oordeel dat het herkeurings-
LJN BZ9205
besluit niet zorgvuldig tot stand is geko-
OV Regio Utrecht vs. het dagelijks bestuur
men. Verweerder betoogt weliswaar terecht
van Regio Utrecht (BRU); tevens partij QBuzz
dat uit de regelgeving volgt dat alleen een officiële dierenarts een besluit kan nemen
Na het volgen van de openbare aanbeste-
betreffende de (on)geschiktverklaring van
dingsprocedure, heeft BRU op 8 oktober 2012
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
beoordelingscommissie niet door verweerder had kunnen worden gevolgd.
het ter zitting door verweerder niet weer-
1738
heeft geconformeerd, het oordeel van de
Boeken
Meesterlijk
Publiciteit van Jurisprudentie
Gerard Spong 40 jaar (cassatie)advocaat Ter gelegenheid van zijn 40-jarig jubileum is deze bundel samengesteld en aan Gerard Spong aangeboden. De bundel bestaat uit veertig arresten, voortgekomen uit door Gerard Spong ingediende cassatieschrifturen. Deze arresten worden ingeleid door leden van de Hoge Raad, raadsheren, rechters, wetenschappers en advocaten. De enige voorwaarde die werd gesteld aan de auteurs is dat de inhoud van hun bijdrage betrekking heeft op ervaringen met Spong als advocaat of op belangwekkende rechtsvragen die dankzij zijn cassatiemiddelen aan bod kwamen. De talloze cassatiemiddelen die Gerard Spong heeft geproduceerd zijn onmogelijk in één boek samen te vatten. Desalniettemin leidt deze jubileumbundel de lezer door bijna veertig jaar rechtsontwikkeling die door de schrifturen van Spong is beïnvoed en geeft het een indruk van de ‘meestelijke’ werkwijze van Spong en zijn prikkelende opvattingen over het strafrecht. Zo typeert Ybo Buruma zijn werk als een ‘virtuoze combinatie van (welhaast idealistische) gedrevenheid en ambachtelijke kwaliteit’. Tom Schalken schrijft dat in het werk van Spong de beginselen van de rechtsstaat centraal staan: ‘Hij verdedigt die steeds met passie, vooral met het doel de schijnheiligheid van autoriteiten te ‘ontheiligen’ en de hypocrisie van de dienaren van het recht te ontmaskeren’. Peter Plasman schrijft: ‘Tijdens alle gelegenheden samen met Gerard Spong heb ik hem [...] nimmer op enig spoor van slijtage kunnen betrappen. Het is de combinatie van 40 jaar ervaring, de deskundigheid en gave van het woord aan de ene kant en het onverminderde enthousiasme van de beginnende stagiaire aan de andere kant die het voor Gerard mogelijk maakt keer op keer te excelleren als Neerlands beste.’ Jan-Hein van Dijk, Ilse van der Meer en Sidney Smeets (red.)
Dit boek is geschreven naar aanleiding van het honderdjarig bestaan van de Nederlandse Jurisprudentie. Het is gewijd aan de historische ontwikkeling van de rechtspraakverzameling in Europa. De auteurs behandelen de publicatie van jurisprudentie-uitgaven in de Romeinse tijd, in Italië na de receptie van het Romeinse recht en de opkomst van het canonieke recht, in Frankrijk, Nederland en Duitsland, zowel voor als na de codificaties en in Engeland, voor en na de Judicature Acts van 1873 en 1875. Per land besteden zij aandacht aan de rechtspraakuitgaven zelf en het verband tussen het geheim van de raadkamer en het al dan niet motiveren van rechterlijke uitspraken enerzijds en de opkomst van jurisprudentieverzamelingen anderzijds. De auteurs staan eveneens, vooral voor de periode na de codificaties in de continentale landen, stil bij een aantal bijzonderheden die samenhangen met de wijze van publicatie van rechtspraak, zoals de stijl van een hof, de selectiecriteria voor het opnemen van een rechterlijke uitspraak in een verzameling, het annoteren, het anonimiseren van uitspraken, de spanningsverhouding tussen openbaarheid en privacy, alsmede de opkomst van Europese rechtspraak en digitalisering. Prof. mr. W.J. Zwalve en prof. mr. C.J.H. Jansen
Kluwer 2013, 496 p., € 45 ISBN 978 90 1311 773 8
Kluwer 2013, 532 p., € 62,50 ISBN 978 90 1310 840 8
De strafrechtelijke bestrijding van namaakproducten Over de strafbare verspreiding van vals merk en vals werk Vaak worden geschillen over intellectuele eigendom beslecht met het civiele recht. Maar er zijn ook situaties denkbaar waarin het strafrecht het gewezen middel voor handhaving is. Dit boek gaat over de verspreiding van vals merk en vals werk en het onderzoek begeeft zich op het snijvlak van strafrecht en intellectuele eigendomsrecht. Nederlandse strafbaarstellingen bieden mogelijkheden om verspreiding van namaakproducten te vervolgen. De auteur (werkzaam bij Stichting Brein) richt zich in deze studie op de vraag of meerdere strafbaarstellingen van toe-
passing kunnen zijn op één geval van namaakverspreiding en of dit een adequate bestrijding van namaakproducten met zich meebrengt. Zij gaat, onder meer aan de hand van de jurisprudentie, uitgebreid in op het verspreidingsdelict van artikel 337 van het Wetboek van Strafrecht en op de delictsbestanddelen van artikel 31a van de Auteurswet. Wat is het doel en de strekking van deze bepalingen? Welke belangen worden beschermd? Is samenloop mogelijk? Volgens de auteur biedt de Nederlandse wetgeving voldoende mogelijkheden om namaak op adequate wijze te bestrijden maar kan die effectiever worden ingezet. mr. Vivianne Vermeulen Celsus juridische uitgeverij 2013, X + 82 pagina’s, € 26,50 ISBN 978 90 8863 114 6
Ideas in Conflict International Law and the Global War on Terror This book describes the transformation of international law and sovereignty in the post-war world. It imparts the causes and consequences of the rise of non-state actors’ importance in international law and focuses on human rights and terrorism as two examples of this phenomenon. After World War II international law transformed itself radically. Human rights took a central role in the post-war world as the legitimator of States and as a key objective of the international system as one of the steps to prevent another global war. State sovereignty likewise transformed from an absolute, indivisible, and ultimate power of states, and only states, into relativized and transferable quanta of state power which in turn were partially parcelled upward to international organizations, downward to sub-state public law actors, and outward to private law actors. Terrorism is one of the latest challenges posed to the international system by non-state actors. Eric Engle Eleven International Publishing 2013, 320 p., € 90 ISBN 978 94 9094 791 0
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1739
1573
Tijdschriften
1574
Bedrijfsjuridische berichten
Algemeen Ars Aequi Nr. 127, juni 2013 KwartaalSignaal – In deze KwartaalSignaal worden de volgende rechtsgebieden besproken: Belastingrecht, Bestuurs(proces) recht, Bouwrecht, Burgerlijk recht, Constitutioneel recht, Consumentenrecht, Criminologie, Economisch recht en intellectuele eigendom, Europees privaatrecht, Europees recht, Faillissementsrecht, Financieel recht, Gezondheidsrecht, Internationaal privaatrecht, Mededingingsrecht, Mediarecht, Mensenrechten, Ondernemingsrecht, Personen-, familie- en jeugdrecht, Rechtseconomie, Rechtsfilosofie en rechtstheorie, Rechtsgeschiedenis, Rechtssociologie, Straf(proces)recht, Telecommunicatierecht,
1575 Burgerlijk (proces) recht Ars Aequi 62e jrg. nr. 6, juni 2013 Mr. J.E. Jansen Over de erfelijkheid van bezit, goede en kwade trouw. Kan de bona fide erfgenaam van de mala fide erflater een verkrijgende verjaring beginnen? – Wat gebeurt er als een bona fide erfgenaam een goed verkrijgt van een mala fide erflater? Naar het voorbeeld van het Romeinse en Franse recht bepaalt het BW dat de kennis en wetenschap van de erfgenaam niet ter zake doen: hij volgt op in het mala fide bezit van de erflater en begint dus geen verkrijgende verjaring ex art. 3:99 BW. Naar Duits recht is de erfgenaam beter af: bij bona fide verkrijging van het bezit door erfopvolging begint hij verkrijgend te verjaren. Aan de hand van een rechtshistorische en rechtvergelijkende analyse wordt in dit artikel onderzocht of de Nederlandse wetgever dit Duitse voorbeeld moet volgen.
1740
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
Nr. 12, juni 2013 Mr. E.M. van Orsouw, Bb 2013/36 De klachtplicht is dood, leve de klachtplicht! – In 2007 is een vijftal arresten gewezen ‘waarin de Hoge Raad op een aantal punten duidelijk heeft gemaakt hoe het nou zit met die klachtplicht’ zoals neergelegd in art. 6:89 BW (dat in zijn algemeenheid van toepassing is op verbintenissen) en 7:23 BW (dat speciaal ziet op koopovereenkomsten). De afgelopen jaren is niet alleen over de klachtplicht veel rechtspraak verschenen van zowel de Hoge Raad als van lagere rechters, maar is ook in de literatuur veel gezegd en geschreven over de klachtplicht. De grenzen zijn verkend en inmiddels een stuk duidelijker geworden. Wat dat betreft is de gelijkenis met de omkeringsregel groot. In deze bijdrage stelt schr. het arrest HR 8 februari 2013, LJN BY4600 centraal, omdat in dit arrest niet alleen de Hoge Raad een aardige inventarisatie geeft van zijn eerdere rechtspraak over de klachtplicht, maar ook omdat in dit arrest een aspect van de klachtplicht aan de orde komt dat voor de praktijk van groot belang is. Het betreft de vraag of de schuldeiser die (zeer) lang wacht met klagen na het moment dat hij bekend werd met het gebrek of het moment dat hij met dit gebrek bekend had moeten worden, in principe tegen de harde sanctie van schending van de klachtplicht (het verval van alle rechten) loopt of dat dit genuanceerder ligt.
Beslag en Executie in de Rechtspraktijk Nr. 4, 2013 R.H.C. Jongeneel Schieten op een bewegend doel – Schr. behandelt enige vragen die kunnen rijzen rond bewijsbeslagen in niet intellectuele eigendom (IE)zaken, zoals: wat is bewijsbeslag eigenlijk? Hoe werkt het verbod op fishing expeditions in het kader van art. 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) door in bewijsbeslagen? Kunnen bestanden op een smartphone ook ‘bepaalde gegevens’ zijn die onder een bewijsbeslag vallen? Wat is het rechtsgevolg bij digitale gegevens die zijn gewist?
Schr. meent dat de wettelijke regels moeten worden aangepast aan de technologische ontwikkelingen. L.P. Broekveldt Op zoek naar de grenzen van beslag op toekomstige vorderingen – In hoeverre kunnen (vorderingen ter zake van) geldsommen, die pas na het gelegde beslag ontstaan en worden verschuldigd ook onder dat beslag vallen? Naar aanleiding van arresten van de Hoge Raad uit 2007 en 2012 gaat schr. in op deze en andere vragen rond beslag op toekomstige vorderingen. Een andere vraag die in deze zaken speelde, was of onder het beslag ook die bedragen vallen die eerst na het beslag in de rekening-courant van de beslag-debiteur (moeten) worden bijgeschreven (gecrediteerd). In praktijk blijkt het niet altijd even eenvoudig om vast te stellen of er sprake is van een doorlopende rechtsverhouding én of de vorderingen die in de toekomst in dat kader ontstaan rechtstreeks daaruit voortvloeien.
Tijdschrift voor vergoeding personenschade 16e jrg. nr. 2, 2013 Dr. N.A. Elbers, prof. mr. A.J. Akkermans Epidemiologische inzichten in het effect van letselschadeafwikkeling op herstel en de zoektocht naar mogelijkheden voor verbetering – Uit internationaal epidemiologisch onderzoek blijkt dat de letselschadeprocedure een negatief effect heeft op het herstel van slachtoffers. Schrs. doen verslag van dit onderzoek en van een door henzelf verrichtte meta-analyse van internationaal onderzoek naar het verband tussen de betrokkenheid in een procedure voor schadevergoeding en mentale gezondheid. Achtereenvolgens komen aan de orde de belastende aspecten van de letselschadeafwikkeling, de belastende rol van de betrokken professionele partijen en cliëntvriendelijke letselschadeafwikkeling. Schrs. geven belangenbehartigers, verzekeraars en behandelende sector aanwijzingen voor mogelijke verbeteringen van de afwikkeling. De branche is in beweging en in de praktijk zijn er goede initiatieven. Schrs. vinden het alleen jammer dat veel van deze initiatieven de pilotfase niet
Tijdschriften
ontstijgen, mogelijk door het feit dat te veel gedacht wordt in kosten en te weinig in baten. De epidemiologische onderzoeksmethode kan naar hun mening hierin verandering brengen door inzichtelijk te maken dat veranderingen een positief effect hebben op slachtoffers en daarmee op de schadelast. Prof. mr. J. Legemaate Heeft de opneming van zorgstandaarden in een wettelijk register gevolgen voor de juridische betekenis van die standaarden? – Een hulpverlener moet bij zijn werkzaamheden de ‘professionele standaard’ in acht nemen. De Tweede Kamer heeft op 5 februari 2013 een wetsvoorstel aangenomen, waarin wordt voorzien in de opname van zorgstandaarden in een wettelijk register. Schr. onderzoekt wat de gevolgen hiervan zijn voor de positie en betekenis van deze standaarden of voor de positie van zorgaanbieders. Eerst wordt het voorstel besproken, gevolgd door de ontstane vraagen discussiepunten. Hierbij wordt onder meer ingegaan op het begrip ‘professionele standaard’, de verschillende bestaande standaarden en op de mogelijke aansprakelijkheid voor een ‘slechte’ standaard. Schr. sluit af met een aantal conclusies. Zoals dat het wetsvoorstel de bestaande juridische status van een standaard niet verandert en dat het opnemen van een standaard in het openbare register uitsluitend betekenis heeft in termen van transparantie; het heeft geen gevolgen voor de rechtskracht en juridische positie van die standaard.
WPNR 144e jrg. nr. 6976, 25 mei 2013 Mr. J.J. Dammingh Het boetebeding bij de koop van een woning – In overeenkomsten worden regelmatig boetebedingen opgenomen. Bij de koop van een woning wordt in de praktijk vaak gebruik gemaakt van de NVM-koopakte. In deze koopakte is zowel in art. 10.2 als in art. 10.3 een boetebeding opgenomen. Onduidelijk is echter hoe deze bedingen zich tot elkaar verhouden. Schr. gaat in op dit onderwerp en op de vraag of de rechter een boete op grond van art. 10 van de NVM-koopakte moet matigen als de koper daar-
door in ernstige financiële nood kan geraken. Schr. concludeert dat art. 10 van de NVM-koopakte moet worden aangepast, zodat niet langer beide boetes worden verbeurd. Cumulatie van deze boetes leidt namelijk tot buitensporige uitkomsten. Door aanpassing van de koopakte wordt bovendien de onduidelijkheid weggenomen over de vraag of deze boetes naast elkaar kunnen worden gevorderd. Mr. dr. M.M.G.B. van Drunen Kan een opstalrecht, gevestigd voor kabels en leidingen ten behoeve van meerdere nutsvoorzieningen, worden overgedragen voor zover dit op één nutsvoorziening betrekking heeft? – Op grond van art. 5:20 BW behoort de eigendom van een netwerk toe aan de bevoegde aanlegger of diens rechtsopvolger. Vóór de invoering van deze bepaling werd de goederenrechtelijke gerechtigdheid van netwerkbedrijven meestal geregeld door middel van een opstalrecht. Soms is een nutsbedrijf eigenaar van verschillende soorten netwerken, bijvoorbeeld van een elektriciteits- en een gasnetwerk. Een opstalrecht wordt dan soms breed omschreven, zodat het kabels en leidingen van beide soorten netwerken omvat. In dit artikel gaat schr. in op de vraag of een opstalrecht, dat is gevestigd voor kabels en leidingen, wordt overgedragen voor zover dit betrekking heeft op één nutsvoorziening. Voor de nutssector is het uiteraard praktisch als deze vraag positief kan worden beantwoord. Schr. komt echter tot de conclusie dat het gesloten goederenrechtelijke stelsel een dergelijke afsplitsing van bevoegdheden van een opstalrecht niet mogelijk maakt.
WPNR 144e jrg. nr. 6977, 1 juni 2013 Ir. M. de Koe MRICS Erfpacht op de juiste waarde getaxeerd – De laatste jaren heeft de waardering van erfpacht in het landelijk gebied veel discussie opgeleverd. Zo is onder andere in de Tweede Kamer gediscussieerd over de erfpacht van Staatsbosbeheer op de Waddeneilanden. Erfpachtdes-
kundigen hebben verschillende visies en hanteren verschillende waarderingsmethoden, wat de rechtspraktijk niet ten goede komt. In dit artikel wordt vanuit een juridische benadering een waarderingsmodel voor grond in erfpacht beschreven. Hij hanteert twee belangrijke juridische uitgangspunten: de beperking van het genot van de erfpachter en de splitsing tussen grond en opstal. Hiermee hoopt schr. de waarderingspraktijk bij erfpacht meer op één lijn te brengen. Schr. gaat daarbij in op de depreciërende invloed van de erfpachtvoorwaarden en de problematiek van de splitsing tussen grond en opstal. De gangbare fictie, dat de waarde van het erfpachtrecht en de blote eigendom gelijk zijn aan de waarde van volle eigendom, moet worden herzien. Mr. M.M.C. van Moosdijk Het verrijkingsbeginsel en de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie – Het leerstuk van de aansprakelijkheid van de Europese Unie is gebaseerd op art. 340 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het vereiste van onrechtmatig handelen is nog steeds het uitgangspunt, maar de open norm uit art. 340 VWEU biedt de mogelijkheid om ook andere gronden voor niet-contractuele aansprakelijkheid te erkennen. In deze bijdrage gaat schr. nader in op de plaats van het verrijkingsleerstuk in de door het Hof van Justitie ontwikkelde normering van de nietcontractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie. Schr. zet daarbij eerst de voorwaarden uiteen voor niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie voor onrechtmatig handelen en de mogelijkheid van aansprakelijkheid van de Europese Unie voor rechtmatig handelen. In de zaak Masdar/Commissie heeft het Hof de werkingssfeer van art. 340 VWEU uitgebreid. Burgers kunnen sinds dit arrest de Europese Unie ook aansprakelijk stellen in gevallen waarin onvoldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht heeft plaatsgevonden, maar wel sprake is van een ongerechtvaardigde vermogensverschuiving. De niet-contractuele aansprakelijkheid uit ongerechtvaardigde verrijking moet in de toekomst door het Hof nader worden uitgewerkt.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1741
Tijdschriften
WPNR 144e jrg. nr. 6978, 8 juni 2013 Mr. R.E. Brinkman Fideicommis en plaatsvervulling – In dit artikel over het fideicommis besteedt schr. aandacht aan problemen die spelen wanneer niet alleen primaire, maar ook subsidiaire verwachters tot de nalatenschap van de insteller worden geroepen. De vraag is welke personen als verwachters rechten en bevoegdheden kunnen uitoefenen. Ook rijst de vraag wat de positie is van personen die successievelijk als verwachters tot de nalatenschap worden geroepen. Schr. is van mening dat een subsidiaire verwachter geen recht en dus geen bevoegdheden heeft zo lang de overgang op de eerste verwachter nog niet heeft plaatsgevonden. De bezwaarde hoeft daarmee alleen jegens de primaire verwachter zijn verplichtingen na te komen. Dit roept een aantal vragen op, bijvoorbeeld hoe de subsidiaire verwachter weet kan krijgen van zijn positie en of de subsidiaire verwachter opnieuw om verantwoording kan vragen over de verstreken jaren. Mr. L.P. Broekveldt Hypotheekakte ook als executoriale titel: Hoge Raad beantwoordt eerste prejudiciële vraag – Het komt regelmatig voor dat een hypothecaire schuldeiser niet volledig kan worden voldaan uit de executieopbrengst van de onroerende zaak. Wat de restvordering betreft, is het voor de schuldeiser het meest eenvoudig als hij over een executoriale titel kan beschikken en daarmee beslag kan laten leggen. De vraag is of een hypotheekakte als executoriale titel voor de hypothecaire schuldeiser kan dienen. In het arrest Rabobank/Visser uit 1992 heeft de Hoge Raad een aantal vereisten geformuleerd waaraan een hypotheekakte van een bankhypotheek moet voldoen, wil deze als executoriale titel kunnen dienen. In het arrest Rabobank/Donselaar van 8 februari 2013 heeft de Hoge Raad deze eisen naar aanleiding van een prejudiciële vraag gepreciseerd: de bankhypotheek moet aan zwaardere eisen voldoen dan bij het vestigen van een rechtsgeldige bank- of krediethypotheek. Het moet gaan om een concrete vordering die voldoende bepaalbaar is. In een ‘gewone’ notariële akte moet heel precies de grondslag worden
1742
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
opgenomen, omdat niet kan worden teruggevallen op een boekenclausule. Het is volgens schr. in dit geval het beste om de volledige overeenkomst in de akte op te nemen.
wordt dat een nadere verfijning van de nieuwe regels nodig is.
1576
Handels- & economisch recht
1577
Bedrijfsjuridische berichten Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 142e jrg. nr. 7005, 13 juni 2013 Mr. I.M. de Groot, WFR 2013/748 Verrassende ontwikkelingen omtrent de onzakelijke lening – Op 25 november 2011 heeft de Hoge Raad een aantal belangrijke arresten gewezen omtrent het fenomeen ‘onzakelijke lening’. Alhoewel in deze arresten relevante vragen zijn beantwoord, hebben ze tevens aanleiding gegeven tot nieuwe vragen. In maart 2013 heeft de Hoge Raad meer duidelijkheid geschapen over de waardering van de rentevordering, het ontstaan van een onzakelijke lening na verloop van tijd en de onzakelijke borg-/garantstelling. In deze bijdrage zet schr. eerst de hoofdlijnen van de op 25 november 2011 gewezen arresten kort uiteen. Vervolgens behandelt schr. een drietal nieuwe ontwikkelingen, waarbij tevens wordt ingegaan op de verhouding tot de jurisprudentie van 25 november 2011. Mr. G. van Ginkel, mr. M.E.C. Noumans, mr. dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn, WFR 2013/756 Het nieuwe Witteveenkader in de IB-sfeer – Met ingang van 1 januari 2015 wordt een nieuw fiscaal pensioenkader (IB (inkomstenbelasting)-Witteveenkader) van toepassing voor ondernemers en resultaatgenieters die verplicht deelnemen in een beroepspensioenregeling of in een bedrijfstakpensioenfonds. Daar waar de fiscaliteit rondom een pensioenregeling in de loonbelastingsfeer gedetailleerd is geregeld, geldt dat niet voor ondernemers en resultaatgenieters in de inkomstenbelasting die in een verplichte pensioenregeling deelnemen. In deze bijdrage staat centraal in hoeverre het nieuwe kader in de IB-sfeer dezelfde normeringen en grenzen kent als de LB (loonbelasting)-sfeer. Geconcludeerd
Nr. 12, juni 2013 Mr. M.F. Noome, Bb 2013/35 Verschoningsrecht advocaat in dienstbetrekking – Sinds het arrest van het Hof van Justitie in Akzo Nobel/Commissie van 14 september 2010 bestond onduidelijkheid over de vraag of een bedrijfsjurist die ook advocaat is (de advocaat in dienstbetrekking of Cohen-advocaat) zich kan beroepen op een verschoningsrecht met betrekking tot tussen hem en zijn cliënt-werkgever gevoerde gesprekken en gewisselde correspondentie. Onlangs wees de Hoge Raad een arrest waarmee een einde werd gemaakt aan die onduidelijkheid. Mr. H. Koster, Bb 2013/38 De Hoge Raad over aansprakelijkheid bij maatschappen – Recent heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de aansprakelijkheid van advocaten die hun bedrijf uitoefenen met behulp van een maatschap. In het arrest HR 15 maart 2013, LJN BY7840 geeft de Hoge Raad een helder overzicht van deze lastige materie. Schr. gaat in deze bijdrage in op deze uitspraak.
Markt & Mededinging 16e jrg. nr. 3, mei 2013 Mr. C.E. Schillemans, mr. C.E.E. Zois Remedies in concentratie- en antitrustzaken: convergentietrend? – In dit artikel worden remedies in de concentratie- en antitrustpraktijk van de Europese Commissie en de Autoriteit Consument & Markt besproken, waarbij in het bijzonder wordt onderzocht of een mogelijke convergentietrend is waar te nemen tegen de achtergrond van recente verstrekkende remedies van structurele aard in antitrustzaken. Convergentie tussen concentratie- en antitrustremedies is volgens schrs. beperkt tot specifieke gevallen van
Tijdschriften
uitsluitingsproblemen, en dan met name in de energiesector. Verdergaande convergentie valt volgens hen niet snel te verwachten, mede gelet op het proportionaliteitsbeginsel.
Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht Nr. 3, juni 2013 Prof. dr. V. Colaert De MiFID-geschiktheidsbeoordeling: naar een beter georganiseerde kennis van cliënt én product (deel 2) – Het geschiktheidsbeoordelingsproces bestaat uit twee fasen. In de eerste fase wordt de nodige informatie ingewonnen, waarna deze informatie in de tweede fase wordt geëvalueerd. Over de fase van informatie-inwinning zijn bij de inwerkingtreding van de Markets in Financial Instruments Directive (MiFID) en de Uitvoeringsrichtlijn veel vragen gerezen. Onduidelijk was onder andere hoeveel informatie moet worden opgevraagd, in hoeverre van de cliënt verkregen informatie moet worden gecontroleerd en hoelang informatie ‘houdbaar’ is. Door (het toenmalige) Committee of European Securities Regulators en de Europese Commissie was reeds richting gegeven omtrent enkele punten. De ESMA (European Securities and Markets Authority)-Richtsnoeren bevestigen deze grotendeels en werken een en ander verder uit. Deze richtsnoeren lopen gedeeltelijk vooruit op een wijziging in het MiFID II-voorstel. In verband met de verslagplicht voorziet het voorstel tot art. 25 lid 5 MiFID II met name dat de beleggingsonderneming bij het verstrekken van beleggingsadvies dient te specificeren hoe het verstrekte advies beantwoordt aan de individuele kenmerken van de cliënt. Drs. R. Zwitser Verzekerbaar belang in de handelskoop – Bij het aangaan van een verzekeringsovereenkomst moet het verzekerbaar belang van de overeenkomst aanwezig zijn, wil de (levens)verzekering geldig tot stand komen. Eenmaal geldig tot stand gekomen, mag de polis verhandeld en ook verpand worden. Dit bracht in de VS een industrie tot stand van bedrijven die levensverzekeringspolissen opkopen en daarvoor geld aantrekken van het publiek middels het uitschrijven van obligatieleningen. Volgens Michael
Sandel is op dit moment Wall Street bezig met het opzetten van een securitisatiesysteem rond levensverzekeringspolissen. Ook Credit Suisse heeft een soort van securitisatiesysteem ontwikkeld om van levensverzekeringen een goed investeringsinstrument te maken voor beleggers. Het mogelijk moreel verwerpelijke aspect van het gokken op de dood van een medemens raakt hierdoor op de achtergrond. Ook naar Nederlands recht moet bij het sluiten van een levensverzekering een verzekerbaar belang aanwezig zijn. Voldoende is een ideëel belang, waarbij met name aan een familierelatie of andere relatie tussen belanghebbende en verzekerde wordt gedacht. De wetgever heeft het Engels recht met betrekking tot de assignment van verzekeringen willen volgen. Dit is van belang, omdat het Engels recht van zeer groot gewicht is in het mondiale verzekeringsgebeuren. Wanneer is voldaan aan de eis van verzekerbaar belang, is duidelijk dat het niet om spel en weddenschap gaat. Partijen zijn dan volkomen vrij om de claimgerechtigdheid daar te leggen waar het hen het beste uitkomt, op voorwaarde dat het binnen de dekking van de verzekeringsovereenkomst valt. Mr. L. van Baren Documentair krediet en toepasselijk recht – De zekerheidsfunctie van het documentair krediet is niet alleen van groot belang voor het handelsverkeer in het algemeen, maar dient ook in het oog te worden gehouden bij het vaststellen van het toepasselijk recht op de diverse rechtsverhoudingen onder een documentair krediet. De zekerheidsfunctie van een documentair krediet blijft immers het beste gewaarborgd, wanneer geen onduidelijkheid bestaat over het toepasselijke nationale recht. In deze bijdrage wordt onderzocht op welke wijze het toepasselijk recht op de rechtsverhoudingen onder het documentair krediet dient te worden vastgesteld. Hierbij wordt vooral ingezoomd op de vraag naar het toepasselijk recht op de verhouding tussen de openende bank en de begunstigde. Eerst worden kort de functie en werking van een documentair krediet uiteengezet. Besproken wordt in welke situaties de rechter is gehouden om het toepasselijk recht op de rechtsver-
houdingen onder het documentair krediet vast te stellen. Ook wordt aandacht besteed aan de kwalificatie van de rechtsverhoudingen onder het documentair krediet en wordt uiteengezet op welke wijze de Engelse rechters het toepasselijk recht op de diverse rechtsverhoudingen hebben bepaald. Ten slotte wordt bekeken op welke wijze het toepasselijk recht op de rechtsverhoudingen onder een Letter of Credit (L/C) dient te worden bepaald en dan met name de verhouding tussen de openende bank en de begunstigde. Mr. D.B. Holthinrichs De vrije advocaatkeuze in rechtsbijstandverzekeringen en Richtlijn 87/344/EEG: keuze voor de verzekerde of verplichting voor de verzekeraar? – In deze bijdrage wordt een uitwerking gegeven van de discussie omtrent de vrije advocaatkeuze. De relevante Nederlandse wetgeving is het gevolg van een Europese richtlijn. In Richtlijn 87/344/EEG uit 1987 zijn de belangrijkste organisatorische en contractuele bepalingen van de rechtsbijstandverzekeraars geregeld. Schr. behandelt de context van deze richtlijn en de bedoeling van de Europese wetgever alsmede in hoeverre de Europese jurisprudentie leidt tot een ruime of beperkte vrije advocaatkeuze ter zake procedures. Schr. richt zich op de achtergrond van de richtlijn en niet die van de Nederlandse wet. Voor zover de Nederlandse wet afwijkt en in strijd komt met art. 4 lid 1 onder a van de richtlijn delft de Nederlandse regeling het onderspit. Om die reden heeft de Hoge Raad de kwestie door middel van prejudiciële vragen aan het Europees Hof van Justitie voorgelegd.
Rechtskundig Weekblad 76e jrg. nr. 41, 8 juni 2013 R. Jansen Het recht van terugkoop en wederovername in het Decreet Ruimtelijke Economie – (België) Het decreet van 13 juli 2012 houdende de ruimtelijke economie vervangt de vroegere expansiewetgeving in het Vlaamse Gewest. Eén van de belangrijke instrumen-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1743
Tijdschriften
ten voor de overheid om haar beleid te voeren bij de realisatie van bedrijventerreinen is het recht van terugkoop ingeval de koper van dergelijke terreinen zich niet aan de gestelde voorwaarden houdt. De werking van dit recht van terugkoop was nochtans gecontesteerd onder de vroegere wetgeving. Het nieuwe decreet probeert oplossingen aan te reiken voor de vroegere twistpunten in rechtsleer en rechtspraak. Op heel wat punten komt het nieuwe decreet aan de vroegere problemen tegemoet. Op enkele belangrijke punten, in het bijzonder het antwoord op de vraag of de bestemmingsvoorschriften de samenloop kunnen doorstaan, blijft het decreet te vaag.
Tijdschrift Overeenkomst in de Rechtspraktijk 4e jrg. nr. 4, juni 2013 Mr. T.J. de Graaf Het eindigen en beëindigen van agentuurovereenkomsten – In dit overzichtsartikel worden de meest voorkomende manieren besproken om agentuurovereenkomsten te laten eindigen en beëindigen. Een agentuurovereenkomst kan van rechtswege eindigen voor bepaalde tijd, het kan wegens dringende redenen worden opgezegd of ontbonden, en het kan worden ontbonden wegens een tekortkoming in de nakoming. Mr. drs. J.H.M. Spanjaard Dienstverrichters: Wat te doen? – In deze bijdrage staat schr. stil bij de Dienstenrichtlijn en de implementatie daarvan in het BW, de wisselwerking tussen de Dienstenrichtlijn en art. 6:234 BW en de problemen waarvoor art. 6:234 BW dienstverrichters stelt die in de praktijk gebruikmaken van algemene voorwaarden. Tevens bespreekt schr. het arrest van het Hof Arnhem van 11 december 2012, waarna wordt afgesloten met een signalering van innerlijke tegenstrijdigheid in art. 6:234 BW en aanbevelingen aan de praktijk, waarbij schr. oog heeft voor zowel de adviespraktijk als de procespraktijk. Mr. T.B.M. Kersten Stelplicht en bewijslast bij ontbindende en opschortende voorwaarden – Complexe transacties of intentieovereenkomsten leiden regelmatig tot een discussie over de juridische
1744
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
duiding van voorbehouden. De beoordeling van de vraag of een voorbehoud opschortend of ontbindend is of als louter potestatief moet worden beschouwd, betreft een eerste hobbel die moet worden genomen. Potestatief is het voorbehoud dat niet voldoet aan de vereisten die art. 6:21 BW aan een voorwaardelijke verbintenis stelt.
1578 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Ars Aequi 62e jrg. nr. 6, juni 2013 Prof. mr. D.J.G. Visser, mr. P. de Leeuwe Links en recht. De stand van zaken met betrekking tot hyperlinks en auteursrecht – Is hyperlinken aan te merken als een auteursrechtelijk relevante openbaarmaking? Zeer recent is deze vraag door de Nederlandse rechter tweemaal bevestigend beantwoord. In deze bijdrage wordt voornamelijk vanuit Europees perspectief nagegaan wat de juridische status van een hyperlink is.
1579 Jeugd-, relatie- & erfrecht WPNR 144e jrg. nr. 6976, 25 mei 2013 Mr. I. van der Kamp De rechterlijke toetsing van door partijen in het ouderschapsplan gemaakte afspraak ter zake kinderalimentatie – Sinds de inwerkingtreding van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding zijn ouders verplicht om bij hun verzoekschrift om echtscheiding een ouderschapsplan te overleggen. In deze bijdrage gaat schr. nader in op de rechterlijke toets van de door partijen in het ouderschapsplan gemaakte afspraak over de kinderalimentatie. Hierbij komt een uitspraak van de Hoge Raad van 24 november 1972 aan de orde, waarin de Hoge Raad oordeelde dat de rechter bij de vaststelling van de kinderalimentatie
zelfstandig oordeelt zonder gebonden te zijn aan hetgeen de ouders onderling hebben afgesproken. Ook recente jurisprudentie wordt besproken. Verder wordt omschreven aan welke (wettelijke) maatstaven de rechter de afspraken over kinderalimentatie dient te toetsen. Een praktisch probleem hierbij is dat bij een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding geen mondelinge behandeling plaatsvindt. De rechter beschikt daardoor op het moment van toetsing niet over de financiële gegevens op basis waarvan de kinderalimentatie aan de wettelijke maatstaven kan worden getoetst.
1580 Mediation en herstelrecht Tijdschrift Conflicthantering 8e jrg. nr. 3, 2013 A. Brenninkmeijer Meer dan een burgerservicenummer. Over spanning en vertrouwen tussen burger en overheid – Veel van wat de overheid doet is ‘goed’. De Sociale Verzekeringsbank handelt bijvoorbeeld voor 99,9 procent rechtmatig. Toch onstaan – zeker als er iets bijzonders aan de hand is – vaak spanningen tussen de ‘systeemwereld’ van de overheid en de ‘leefwereld’ van mensen, die meer zijn dan hun burgersericenummer. Bij conflicten met de overheid in klacht- en bezwaarprocedures is het goed te weten waar die spanningen mogelijkerwijs zitten. Dit artikel gaat over het onderzoek van de Nationale Ombudsman, waarin die spanningen zijn blootgelegd. D. Allewijn Onze defensieve overheid – De overheid zit, met al haar machtsvertoon, in het defensief. Logisch: in alle formele procedures wordt zij beschuldigd van ‘onrechtmatig’, ‘onbehoorlijk’, ‘onzorgvuldig’ of ‘willekeurig’ gedrag of ‘machtsmisbruik’. En nooit mag de overheid de burger eens flink de waarheid zeggen. Dus trekt zij zich terug op haar
Tijdschriften
defensieve stellingen: ‘Regels zijn nu eenmaal regels’. Wie beweging wil creëren, moet de overheid verleiden haar defensieve stellingen te verlaten. Daarvoor is nodig dat de burger stopt met beschuldigingen en verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen gedrag en positie. Een bijeenkomst bij een neutrale derde, zoals een comparerende bestuursrechter of een mediator, is daarvoor een geschikte gelegenheid. Aan de hand van zijn ervaringen met een rollenspel voor bestuursrechters en mediators maakt schr. daarover enkele nadere bepalingen. Mr. drs. A. Verburg De nieuwe zaaksbehandeling van de bestuursrechter – ‘De machinerie van de bestuursrechtspraak knarste al langer, maar halverwege het eerste decennium van deze eeuw bleek groot onderhoud echt onvermijdelijk.’ Dit leidde in 2010 tot de invoering van de zogeheten ‘nieuwe zaaksbehandeling’. Wat inhoudt dat een zaak na binnenkomst binnen een gering aantal weken op zitting wordt geagendeerd en dat de rechter zich concentreert op de kern van het conflict, ook als dit het juridische geschil overstijgt. Schr. geeft de ins en outs van deze nieuwe werkwijze van de bestuursrechter. J. van Kreveld, J. Roelfsema Efficiënt en definitief: maatwerk bij de Raad van State – De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zet zich sterk in voor effectieve en definitieve geschilbeslechting. Om het gebruik van de instrumenten die de Awb daarvoor geeft verder te intensiveren, is twee jaar geleden het ‘Programma maatwerk’ gestart. In dit artikel worden de veranderingen in de werkwijze van de Afdeling geschetst. Mr. I. Janssen Het initiatiefwetsvoorstel mediation: more is less? – Zeer recent is de consultatieronde over drie initiatiefwetsvoorstellen aangaande mediation gesloten. De voorstellen betreffen de aanpassingen van een aantal wetten. In deze bijdrage behandelt schr. één van de voorstellen: het initiatiefwetsvoorstel tot invoering van de Wet registermediator. Schr. geeft op hoofdlijnen de inhoud van dit wetsvoorstel weer en
de motieven die aan het initiatief ten grondslag liggen. Ook schuwt hij niet een aantal van zijn belangrijkste bezwaren tegen het wetsvoorstel te noemen.
1581 Omgevingsrecht Nederlands Tijdschrift voor Energierecht 12e jrg. nr. 2, mei 2013 Mr. M.J.M. Linssen-van Dellen De aansluiting van offshore windparken op het net. Actuele ontwikkelingen in Duitsland – Als gevolg van de kernramp in Fukushima zijn in Duitsland enkele kerncentrales stilgelegd en wordt in de periode 2015 tot 2020 de rest van de nog werkende centrales uit bedrijf genomen. Dit heeft gevolgen voor de stabiliteit van het Duitse elektriciteitsnet en leidt onder meer tot uitbreiding van alternatieve energie waaronder windparken op zee. De Duitse Energiewet (Energiewirtschaftgezetz (EnWG)) is op 28 december 2012 gewijzigd, waarbij onder meer paragraaf 17 Absatz 2a EnWG is komen te vervallen. Hierin werden de rechten en plichten van de windparken en Transmission System Operators (TSO’s) geregeld. Schr. bespreekt de wetswijzigingen van de EnWG en de gevolgen hiervan voor de producenten van windenergie. Met deze wijzigingen is de als knelpunt ervaren onbeperkte aansprakelijkheid van de TSO’s ten opzichte van de aangesloten windparken weggenomen en een betere coördinatie tussen de bouw van de windparken en de aanleg van netten op zee gerealiseerd. Prof. mr. dr. M.M. Roggenkamp, H.K. Müller LL.M. De regulering van offshore windenergie sinds 2008. Een offshore processie van Echternach? – In 2008 publiceerde de Vereniging voor Energierecht (NeVER) een preadvies over wet- en regelgeving voor windenergie op zee. Hierin werd een analyse gegeven van het toenmalige juridische kader en zijn een aantal
voorstellen en aanbevelingen gedaan. Schrs. bespreken de ontwikkelingen sinds 2008 en bezien of met betrekking tot de regulering van offshore windenergie vooruitgang is geboekt. Eerst behandelen schrs. het preadvies met het daarin geschetste juridische kader en aanbevelingen gevolgd door het proces van regulering, waarbij aandacht is voor de Waterwet, de invoering van het concessiestelsel, de financiering van wind op zee, het Nationaal Waterplan en de tracés van aanlandingskabels. Voor wat betreft de regulering van offshore windenergie luidt de conclusie dat er niet veel is gebeurd. Bezien moet worden of de doelstelling van 16% hernieuwbare energie in 2020 kan worden gehaald. Schrs. hopen dat niet wordt overgegaan tot snelle en onvoorzichtige keuzes wanneer deze deadline nadert.
Tijdschrift voor Omgevingsrecht Nr. 2, juni 2013 Mr. W.J. Bosma Het omgevingsplan en de omgevingsvergunning: de voor de praktijk belangrijkste ruimtelijke instrumenten van de Omgevingswet – Aan de hand van de toetsversie van de Omgevingswet van februari 2013 beoordeelt schr. de ruimtelijkeordeningsinstrumenten in het wetsvoorstel. In het bijzonder wordt aandacht besteed aan het omgevingsplan en de omgevingsvergunning. Daarnaast komen ook het projectbesluit, de algemene regels en de provinciale omgevingsverordening aan bod. Mr. dr. M.A.A. Soppe, mr. J. Gundelach, mr. drs. H. Witbreuk En weer een moderniseringsslag ... Of vormt de Omgevingswet dan toch het eindstation voor een eigentijds m.e.r.-systeem? Uiteenzetting van de belangrijkste wijzigingen in de m.e.r.-regelgeving ingevolge de Omgevingswet – Aan de hand van de toetsversie van februari 2013 beoordelen schrs. de opname van de m.e.r. (milieueffect-rapportage)-regelgeving in het voorstel voor de nieuwe Omgevingswet. Het wetsvoorstel wordt vergeleken met de bestaande nationale en Europese regelgeving en het voorstel van de Commissie tot wijziging van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1745
Tijdschriften
de m.e.r.-richtlijn. Zowel het toepassingsbereik als de inhoud van de plan- en project-m.e.r. komt aan bod. Mr. dr. H.J.M. Havekes, mr. W.J. Wensink Omgevingswet waterproof? – Eind februari verscheen de toetsversie van de concept-Omgevingswet met bijbehorende algemene en artikelsgewijze toelichting. Schrs. bespreken en beoordelen dit voorontwerp vanuit het perspectief van het waterbeheer en de positie van de waterbeheerder. De bestaande Waterwet, waarin de beheerder nu zijn juridisch instrumentarium vindt, vormt daarbij een belangrijke toetssteen.
1582 Sociaal Recht Praktijkblad Salarisadministratie 14e jrg. nr. 9, 14 juni 2013 mr. P.J. van Alten Informeer als nieuwe werkgever goed over arbeidsvoorwaarden. Proeftijdbeding bij overgang werknemers – Overname van personeel is doorgaans een risico voor de verkrijgende werkgever. Dat geldt ook voor een proeftijdbeding dat is opgenomen in een cao, zoals in een uitspraak van het Hof Den Bosch aan de orde komt.
1583 Staats- & bestuursrecht Overheid en Aansprakelijkheid Nr. 2, 2013 Prof. mr. B.J. van Ettekoven e.a., O&A 2013/3 Overheidsaansprakelijkheid anno 2013: de stand van de rechtsontwikkeling – Dit artikel biedt een overzicht van de voornaamste ontwikkelingen op het gebied van de overheidsaansprakelijkheid in de rechtspraak en wet-
1746
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
geving gedurende de periode 2008 tot 2013. Achtereenvolgens gaan schrs. in op ontwikkelingen ten aanzien van de competentieverdeling tussen de burgerlijk rechter en bestuursrechter, aansprakelijkheid voor onrechtmatige besluiten, aansprakelijkheid voor schending van de redelijke termijn, overige aansprakelijkheden wegens onrechtmatige daad (falend toezicht en opstalaansprakelijkheid), aansprakelijkheid uit rechtmatige daad (nadeelcompensatie en planschade), overheid en contractenrecht, de invloed die uitgaat van het Europees recht en het EVRM, en de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de overheid. Op hoofdlijnen is de tendens van het overheidsaansprakelijkheidsrecht een terughoudende. Zo is de civiele rechter nog steeds tamelijk terughoudend bij het aanvaarden van overheidsaansprakelijkheid. De conclusie van schrs. is dat de slinger in het overheidsaansprakelijkheidsrecht nog steeds in de richting gaat van het gezichtspunt: ‘Ieder draagt in beginsel zijn eigen schade’.
Rechtskundig Weekblad 76e jrg. nr. 42, 15 juni 2013 C. de Koninck, mr. P. Flamey, mr. J. Bosquet De uitvoering van overheidsopdrachten na het KB van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken – (België) In het Staatsblad van 14 februari 2013 verscheen het Koninklijk Besluit (KB) van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken. Dit KB vervangt integraal op korte termijn het KB van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken, en de als bijlage bij dat besluit opgenomen Algemene Aannemingsvoorwaarden (AAV). In deze bijdrage wordt het KB van 14 januari 2013 aan een onderzoek onderworpen en worden de verschillen met de regelgeving in het KB van 26 september 1996 en de AAV geduid.
RegelMaat 28e jrg. nr. 3, 2013 Thema: Proportionaliteit als toetsingsmaatstaf – Dit themanummer spitst zich toe op de betekenis van het proportionaliteitsbeginsel als toetsingsmaatstaf voor de wetgever. Deze maatstaf is zeer algemeen. Hij kan relevant zijn in veel en erg uiteenlopende situaties. Door zijn algemeenheid is hij vaak voor meerderlei uitleg vatbaar. De politieke en juridische dimensies zijn daarbij niet altijd even makkelijk te onderscheiden. In dit themanummer staat de betekenis van het proportionaliteitsbeginsel vanuit het perspectief van de wetgever centraal. M.Tj. Bouwes Het proportionaliteitsbeginsel in het wetgevingsbeleid – Schr. geeft een analyse van het proportionaliteitsbeginsel als rechtsbeginsel en de betekenis daarvan voor de wetgever. Schr. betoogt dat de wetgever zich onvoldoende bewust is van het feit dat, ondanks het toetsingsverbod van art. 120 Grondwet, zijn politieke afwegingen bij de totstandkoming van wetten wel degelijk door de rechter kunnen worden getoetst. Achtereenvolgens bespreekt schr. ter ondersteuning van deze conclusie proportionaliteit als rechtsbeginsel, het Integraal Afwegingskader voor beleid en regelgeving en het transparanter maken van het politieke besluitvormingsproces, de proportionaliteitstoets bij geldboetes en de coherentie van het wettelijk stelsel als wegingsfactor. R.H. van Ooik Evenredigheid in het EU-recht – Schr. gaat nader in op het evenredigheidsbeginsel als toetsingsmaatstaf bij het uitvaardigen van regelgeving door instellingen van de Europese Unie. Hiertoe bespreekt schr. eerst het evenredigheidsbeginsel volgens het Europees recht en de verhouding van dit beginsel met de beginselen van de toedeling van bevoegdheden en subsidiariteit. Vervolgens wordt onderzocht wie tijdens de totstandkoming van regelgeving invloed hebben op de beslissing of Europese regelgeving evenredig is en wordt de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie over de toetsing van Europese regelgeving aan het evenredig-
Tijdschriften
heidsbeginsel geanalyseerd. Volgens schr. toetst het Hof Europese regelgeving minder vergaand aan het evenredigheidsbeginsel dan wanneer het toetsing van nationale regelgeving betreft. Derhalve moeten volgens schr. nationale parlementen ook de bevoegdheid krijgen om de proportionaliteit van een voorgenomen Europese wettelijke maatregel te beoordelen. L.F.M. Verhey, M.W. Raijmakers Artikel 8 EVRM: proportionaliteit en verwerking van persoonsgegevens – Schrs. onderzoeken hoe de toets uitpakt bij de verwerking van persoonsgegevens. De proportionaliteitstoets is complex, zodat het volgens schrs. van belang is inzicht te krijgen hoe deze toets in de praktijk wordt toegepast in zowel wetgeving als rechtspraak en hoe de toetsen in beide domeinen zich tot elkaar verhouden. Hiertoe wordt eerst het juridisch kader geschetst, waarbij art. 8 EVRM centraal staat. Vervolgens bezien schrs. op welke wijze het EHRM toetst als het gaat om de verwerking van persoonsgegevens, gevolgd door de manier van toetsen door de Nederlandse rechter aan het Europese juridische kader. De conclusie is dat het Straatsburgse Hof met de proportionaliteitstoets tal van beginselen van gegevensbescherming inleest in art. 8 EVRM die niet uit de tekst van het artikel zijn af te leiden. Hierbij wordt slechts sporadisch aansluiting gezocht bij Europese wetgeving ter zake. Op nationaal niveau verricht de Nederlandse wetgever de proportionaliteitstoets soms door expliciete toetsing in het kader van art. 8 EVRM, maar vaak is dat ook niet het geval. W.J. Witteveen
Radbruch over afweging van belangen en terugwerkende kracht – Burgers moeten van tevoren weten wat voor regels er gelden. Het verbod op terugwerkende kracht zorgt ervoor dat burgers niet achteraf aan regels worden onderworpen waarvan zij geen weet hadden. Maar als het gaat om het corrigeren van onrechtvaardige situaties of wanneer het in het voordeel is van de burgers, is het toepassen van terugwerkende kracht wel toegestaan. Minimumeis is dan wel dat de beslissing op duidelijke gronden moet zijn genomen. Schr. onderzoekt of dat ook altijd lukt. Aan de hand van de herziening ten nadele en de terugwerkende kracht bij belastingwetgeving bespreekt schr. het conflict tussen gerechtigheid en rechtszekerheid. Hierbij wordt nader ingegaan op het rechtstheoretische kader voor het afwegen van belangen zoals ontworpen door de rechtsfilosoof Gustav Radbruch.
1584 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Ars Aequi 62e jrg. nr. 6, juni 2013 Mr. J.W. Ouwerkerk, Mr. R.H. Hermans Slachtoffers in de strafrechtspleging en de keerzijde van een sentimenteel debat – Slachtoffers hebben inmiddels een stevige positie in het strafproces verworven. Dat is een positief gegeven, maar met een keerzijde. ‘In naam van het slachtoffer’ kan namelijk de tegenstelling tussen slachtoffers en daders worden vergroot. Dat
is niet waarvoor het strafrecht is bedoeld, zo stelt de stichting Mens en Strafrecht. Mr. L.G. de Graaf Tijd slijt? De wenselijkheid van afschaffing van de vervolgingsverjaring van jegens minderjarigen gepleegde zedenmisdrijven – In dit artikel wordt de wenselijkheid van afschaffing van de vervolgingsverjaring van jegens minderjarigen gepleegde zedenmisdrijven onderzocht. Er wordt met name ingegaan op de (on)mogelijkheid van het vergaren en waarderen van bewijs waar het gaat om (tientallen) jaren geleden gepleegde zedenmisdrijven. Aan bod komen onder meer de aan zedendelicten inherente bewijsproblematiek, de rechtspsychologische theorie van hervonden herinneringen en een rechtspraakonderzoek. Bovendien worden enkele principiële argumenten besproken.
Bedrijfsjuridische berichten Nr. 12, juni 2013 Drs. R.M.D. de Groot, Bb 2013/37 De impact van de Amerikaanse anticorruptie wet Foreign Corrupt Practices Act op Nederlandse natuurlijke en rechtspersonen – De Amerikaanse Foreign Corrupt Practices Act (FCPA) bestaat sinds 1977, maar het aantal veroordelingen is de laatste jaren fors toegenomen. Ook buitenlandse bedrijven, waaronder Nederlandse, ontkomen niet aan vervolging. Zo trof Philips in april 2013 een schikking vanwege een omkopingsschandaal in Polen. Een goede aanleiding om stil te staan bij de relevantie van de FCPA voor Nederlandse personen en bedrijven.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1747
Wetgeving
Verzamelbesluit Bibob Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Registratie schoolverzuim Inwerkingtreding 1585 - Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van de Wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Leerplichtwet 1969, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onder meer het vereenvoudigen van de procedure voor verzuimmelding (Stb. 2009, 334) – Dit artikel treedt in werking met ingang van 1 juli 2013. Hiermee is voor scholen en instellingen in het bekostigd primair onderwijs (po), (voortgezet) speciaal onderwijs ((v) so), en bekostigd en niet-bekostigd voortgezet onderwijs (vo) en beroepsonderwijs- en volwasseneneducatie (bve), de plicht om in- en uitschrijvingen van leerlingen en studenten te melden aan gemeenten komen te vervallen. Inwerkingtreding was tot op heden uitgesteld op het verzoek van gemeenten om daarmee te wachten tot de invoering van de plicht voor instellingen in het bve om een locatiecode toe te voegen aan de set studentgegevens die wordt geleverd aan het Basisregister onderwijs (Bron). Op 1 januari 2013 is de Wet van 21 mei 2012 tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met het invoeren van een locatiecode (Stb. 2012, 354) in werking getreden; om die reden is nu – op het eerstvolgende vaste verandermoment – ook artikel I, onderdeel B, in werking getreden. Inwerkingtredingsbesluit van 31 mei 2013, Stb. 2013, 204
1748
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1586 - Besluit houdende enkele aanpassingen van het Besluit Bibob, het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens, het Besluit politiegegevens, het Besluit controle op rechtspersonen, het Besluit omgevingsrecht, het Besluit strategische goederen en het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken in verband met de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob (Verzamelbesluit evaluatie en uitbreiding Wet Bibob) – Dit besluit bevat wijzigingen van een zevental algemene maatregelen van bestuur. De wijzigingen hangen samen met de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob. Deze wet strekt enerzijds tot verbetering van de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) en anderzijds tot uitbreiding van de reikwijdte van de wet met nieuwe sectoren van economische bedrijvigheid (vastgoedsector, export van strategische goederen en diensten, vuurwerksector). Het doel van de Wet Bibob is het voorkomen dat – met het aangaan of continueren van een rechtsrelatie met een wederpartij – georganiseerde criminaliteit wordt gefaciliteerd en dientengevolge de integriteit van de overheid wordt beschadigd. In de context van de (toepassing van de) Wet Bibob zijn de artikelen II en III van dit besluit van meer inhoudelijke aard en de artikelen I en IV t/m VII van technische aard. De artikelen II en III (wijziging van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens en van het Besluit politiegegevens) zien op uitbreiding van de gegevensverstrekking door justitie, politie en de Minister van Veiligheid en Justitie aan bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak ten behoeve van het ‘eigen onderzoek’ in het kader van de Wet Bibob naar de integriteit van de wederpartij. Voorts wordt het bestuursorgaan niet langer als incidentele maar als vaste gebruiker aangemerkt met betrekking tot de verstrekking van gegevens uit het systeem van de Wet controle op rechtspersonen van de (beoogde) wederpartij. Het verzamelbesluit creëert een eenduidig regime voor het opvragen van gegevens van de (beoogde) wederpartij voor zover
het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak het opvragen van deze gegevens noodzakelijk acht voor het uitvoeren van een Bibobonderzoek ter zake van het aangaan of het continueren van een rechtsrelatie in de sectoren die kwetsbaar zijn voor criminele beïnvloeding. De (beoogde) wederpartij kan een natuurlijk persoon zijn (bijvoorbeeld een eenmanszaak), maar ook een rechtspersoon, of een samenwerkingsverband van meerdere natuurlijke personen (bijvoorbeeld een vennnootschap onder firma). De rechtstreekse verstrekking van strafrechtelijke gegevens geldt niet de personen in de zakelijke omgeving van betrokkene als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder c, van de Wet Bibob. In de huidige Wet Bibob is het – ingrijpende en vaak complexe – onderzoek naar de betrokkenheid bij gepleegde strafbare feiten van personen in de zakelijke omgeving van betrokkene aan het Landelijke Bureau Bibob opgedragen. Dit besluit alsmede de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob treden in werking op 1 juli 2013. Besluit van 7 juni 2013, Stb. 2013, 205 (Kamerstukken 32 676)
4-MA op lijst Opiumwet 1587 - Besluit houdende wijziging van lijst I, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing op deze lijst van 4-methylamfetamine (4-MA) – In verband met recente dodelijke incidenten met amfetamine waarin naast amfetamine ook het toxische middel 4-methylamfetamine (4-MA) is aangetroffen en daaropvolgend onderzoek, wordt dit middel toegevoegd aan lijst I van de Opiumwet. Dit was reeds gebeurd bij een tijdelijke ministeriële regeling van 13 juni 2012 (in het kader van een spoedprocedure op grond van artikel 3a lid 5 van de Opiumwet) maar die wordt nu door een (vereiste) amvb vervangen. Inwerkingtreding met ingang van 15 juni 2013. Besluit van 31 mei 2013, Stb. 2013, 207
Wetgeving
Recidiveregeling SZWwetgeving Inwerkingtreding 1588 - Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit van 28 januari 2013, houdende wijziging van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens en het Besluit SUWI in verband met de aanscherping van het sanctiebeleid van de SZW-wetgeving (Stb. 2013, 30) – Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 10 juni 2013, Stb. 2013, 210
Beperking ziekteverzuim vangnetters Gewijzigde inwerkingtreding 1589 - Besluit tot wijziging van het besluit van 13 oktober 2012 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters – In het derde lid van het enige artikel van het besluit van 13 oktober 2012 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van bovengenoemde wet (Stb. 2012, 483 en Stb. 2012, 464) was onder meer geregeld dat de onderdelen van de wet die verband houden met de introductie van een arbeidsverledeneis in de Ziektewet in werking zouden treden met ingang van 1 januari 2014. Met haar brief van 11 april 2013 heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over de afspraken die binnen de Stichting van de Arbeid zijn gemaakt en die zijn vastgelegd in Perspectief voor een sociaal én ondernemend Nederland (het sociaal akkoord). In deze brief heeft het kabinet onder meer aangegeven dat de voor 2014 voorgenomen arbeidsverledeneis in de Ziektewet niet wordt ingevoerd. Dit wordt geëffectueerd door de wijziging van het inwerkingtredingsbesluit. Het derde lid van het enig artikel van het genoemde besluit is zo aangepast, dat de onderdelen van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters die betrekking hebben de arbeidsverledeneis niet meer genoemd worden. Inwerkingtredingsbesluit van 6 juni 2013, Stb. 2013, 214
Nieuwe wetsvoorstellen ABP: schrapping aanwijzing privaatrechtelijke lichamen 1590 - Wetsvoorstel (12-6-2013) tot wijziging van de Wet privatisering ABP in verband met het schrappen van de aanwijzingsbevoegdheid om een privaatrechtelijk lichaam als lichaam waarvan de werknemers deelnemen in de Stichting Pensioenfonds ABP aan te wijzen – Dit wetsvoorstel strekt ertoe de mogelijkheid te schrappen om het personeel in dienst van een privaatrechtelijk lichaam (B3-lichaam) als overheidswerknemers aan te wijzen. In de Wet privatisering ABP (WPA) worden drie categorieën van overheidswerknemers onderscheiden: 1. Zij die werkzaam zijn bij publiekrechtelijke lichamen; 2. Zij die werkzaam zijn bij privaatrechtelijke onderwijsinstellingen; 3. Zij die werkzaam bij een door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen privaatrechtelijk lichaam (BV, NV, stichting, vereniging enz.). Kortweg ‘B3-lichamen’ naar artikel B3 uit de in 1996 vervallen ABP-wet. In het verleden was de aanwijzingsmogelijkheid bij privatisering de enige mogelijkheid voor aansluiting bij het ABP. Bovendien kon personeel van een B3-lichaam zich vanwege de in Nederland verplichte bedrijfstakpensioenindeling niet aansluiten bij een (bedrijfstak)pensioenfonds in de marktsector. De werknemers van een B3-lichaam kunnen echter sinds enkele jaren ook deelnemen bij een ander (verplicht gesteld) pensioenfonds, of er kan worden deelgenomen bij het ABP op basis van een vrijwillige aansluiting. Er is geen noodzaak meer om tot een aanwijzing van een B3-lichaam over te gaan. De afgelopen jaren is er nog slechts een enkele aanwijzing op verzoek gedaan. Er zullen geen nieuwe B3-lichamen meer worden aangewezen en de aanwijzingsbevoegdheid kan uit de WPA worden geschrapt. Kamerstukken II 2012/13, 33 658, nrs. 1-3
1591
Vervolgstukken Verruiming aansprakelijkheid voor minderjarigen Eindverslag (18-6-2013) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Het wetsvoorstel verruimt de aansprakelijkheid van ouders en voogden voor gedragingen van minderjarigen in de leeftijd van veertien jaar. Kamerstukken I 2012/13, 30 519, F
Drugs- en vuurwapencriminaliteit Eindverslag (11-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie in verband met de verruiming van de kring van ambtenaren, belast met de opsporing van de in deze wetten strafbaar gestelde feiten, alsmede van enkele andere wettelijke voorschriften van strafvorderlijke aard. Kamerstukken I 2012/13, 32 012, D
Positie advocatuur in de rechtsorde Brief van de Staatssecretaris van VenJ (17-6-2013) over het wetsvoorstel tot aanpassing van de Advocatenwet, de Wet op de rechtsbijstand en de Wet tarieven in burgerlijke zaken in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde. – Brief ter toezending van de reacties op de consultatie op de Wet positie en toezicht advocatuur. Kamerstukken II 2012/13, 32 382, nr. 15
Cliëntenrechten zorg Brief van de minister van VWS (10-62013) en vierde nota van wijziging (19-6-2013) bij het wetsvoorstel houdende regels ter bevordering van de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de zorg. – Brief met de Transponeringstabel behorend bij de derde nota van wijziging Kamerstukken II 2012/13, 32 402, nrs. 36 en 37
Regierol gemeente bij veiligheidsbeleid Brief van de Minister van VenJ (4-62013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de versteviging van de regierol
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1749
Wetgeving
van de gemeente ten aanzien van het lokaal veiligheidsbeleid. – Brief over het voornemen tot intrekken van het wetsvoorstel. Kamerstukken II 2012/13, 32 459, nr. 13
Vreemdelingentoezicht
verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen in verband met het verbeteren van de identiteitsvaststelling van de vreemdeling. Kamerstukken I 2012/13, 33 192, C
Voorlopig verslag (18-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht.
Wet basisregistratie personen
Kamerstukken I 2012/13, 32 528, B
Kamerstukken I 2012/13, 33 219, C
Remigratiewet
Afschaffing hechtenis als Vw 2000-sanctie bij EU-burgers
Nadere memorie van antwoord en eindverslag (18-6-2013) bij en over het wetsvoorstel tot wijziging van de Remigratiewet. Kamerstukken I 2012/13, 33 085, E en F
Beginselenwet AWBZ-zorg Nader verslag (17-6-2013) over het wetsvoorstel houdende bepalingen ter versterking van de zeggenschap en bescherming tegen geweld in de zorgrelatie van cliënten in de AWBZzorg. Kamerstukken II 2012/13, 33 109, nr. 11
Collectieve afwikkeling massaschade Memorie van antwoord (13-6-2013) en eindverslag (18-6-2013) bij en over het wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Faillissementswet teneinde de collectieve afwikkeling van massavorderingen verder te vergemakkelijken. Kamerstukken I 2012/13, 33 126, C en D
Versterking bestuur pensioenfondsen Brieven van de Staatssecretaris van SZW (29-5-2013 en 17-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten in verband met versterking van het bestuur bij pensioenfondsen en enige andere wijzigingen. – Brief inzake plenaire behandeling van het wetsvoorstel en over o.m. het beloningsbeleid bij pensioenfondsen. Kamerstukken II en I 2012/13, 33 182, nr. 52 en B
Biometrie in de Vreemdelingenwet Memorie van antwoord (13-6-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in
1750
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
Memorie van antwoord (17-6-2013) bij het wetsvoorstel houdende nieuwe regels voor een basisregistratie personen.
Nota van wijziging (13-6-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden. Kamerstukken II 2012/13, 33 286m nr. 6
Beslagtitel strafrecht t.b.v. slachtoffer Eindverslag (18-6-2013) over het wetsvoorstel tot aanpassing van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de uitvoeringswet Internationaal Strafhof in verband met de introductie van de mogelijkheid conservatoir beslag te leggen op het vermogen van de verdachte ten behoeve van het slachtoffer. Kamerstukken I 2012/13, 33 295, D
Auteurscontractenrecht Nader verslag (13-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de versterking van de positie van de auteur en de uitvoerend kunstenaar bij overeenkomsten betreffende het auteursrecht en het naburig recht. Kamerstukken II 2012/13, 33 308, nr. 7
Financiering terrorisme Voorlopig verslag (18-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafrecht BES, en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het financieren van terrorisme. Kamerstukken I 2012/13, 33 478, A
Novelle verhuurderheffing Nadere memorie van antwoord (17-62013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verhuurderheffing. Kamerstukken I 2012/13, 33 515, D
Kwaliteit hoger onderwijs Nadere memorie van antwoord (14-62013) en eindverslag (18-6-2013) bij en over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enkele andere wetten in verband met de uitvoering van diverse maatregelen, aangekondigd in de Strategische Agenda Hoger onderwijs, Onderzoek en Wetenschap. Kamerstukken I 2012/13, 33 519, C en D
Nieuwe stembiljetten en centrale telling Brief van de Minister van BZK (10-62013) over het wetsvoorstel met tijdelijke regels voor experimenten met stembiljetten en een centrale stemopneming. – Brief met het Ontwerpbesluit behorend bij het wetsvoorstel. Kamerstukken II 2012/13, 33 573, nr. 8
Maximering pensioenen Brieven van de Minister van Financien (7 en 14-6-2013) en nader verslag (18-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de loonbelasting 1964, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met de aanpassing van het fiscale kader voor oudedagsvoorzieningen. – Aanbieding afschrift brief van de Autoriteit Financiële Markten inzake de actuariële berekening en brief over de toezichtsaspecten Stichting van de Arbeid bij de aanpassing van het Witteveenkader. Kamerstukken II 2012/13, 33 610, nrs. 10 t/m 14
Fiscale verzamelwet 2013 Verslag (14-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten. Kamerstukken II 2012/13, 33 637, nr. 5
Wetgeving
1592
Nota’s, rapporten & verslagen Toezicht terugkeer Brief van de Staatssecretaris van VenJ (30-5-2013) met een reactie op de aanbevelingen uit het jaarverslag over 2012 van de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer (CITT). – Het oordeel van de commissie over de wijze waarop het terugkeerproces in Nederland uitgevoerd wordt, sterkt de bewindsman in het vertrouwen om vast te houden aan het beleid ter zake: het optreden teneinde het vertrek van een vreemdeling die niet (langer) in Nederland mag verblijven te effectueren moet humaan, integer en correct verlopen, maar tegelijk ook met resultaat. De boodschap die daarbij afgegeven wordt, is dat niet in het illegaal verblijf van de vreemdeling berust wordt en dat zo nodig tot gedwongen terugkeer wordt overgegaan, maar dat dit integer en humaan gebeurt. Het oordeel van de commissie toont aan dat Nederland dit doet op een evenwichtige wijze die recht doet aan de bijzondere omstandigheden rondom een gedwongen uitzetting. De zorgen van de commissie ten aanzien van het gebruik van het model M118 en de overdracht van medische gegevens binnen de terugkeerketen worden gedeeld. Begin 2013 is opdracht gegeven tot het met voorrang digitaliseren van het model binnen het project keteninformatisering. In de reactie op het rapport van de Inspectie is aangegeven op welke wijze het goede gebruik van het model gewaarborgd wordt. Bijzondere aandacht verdient hierbij de overdracht van medische gegevens binnen de vreemdelingenketen. Geborgd moet worden dat het medisch dossier van een vreemdeling die vanuit een politiecel wordt geplaatst in een detentiecentrum wordt overgedragen aan het detentiecentrum. De aanbeveling om de beslissing over (voortgezet) verblijf en ongewenst verklaring vóór de TBS behan-
deling te laten plaatsvinden verdient nadere beschouwing. De aanbeveling om de verlofregeling TBS en het beleidskader Long Stay Forensische zorg specifiek aan te passen zodat ze meer aansluiten bij het vreemdelingenbeleid, zal ook nader worden onderzocht. De bewindsman staat ook positief tegenover de aanbeveling om meer te participeren in FRONTEX-charters. Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1673
Tutsi’s uit Congo Brief van de Staatssecretaris van VenJ (4-6-2013) over zijn besluit een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor asielzoekers van Tutsiafkomst die gevlucht zijn uit de Democratische Republiek Congo. – De situatie in het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC) is al sinds lange tijd zorgwekkend. Daarom wordt de situatie in het oosten van de DRC (de provincies Noorden Zuid-Kivu en de regio’s Haut- en Bas-Uélé) aangemerkt als een situatie zoals beschreven in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn (situatie van algemeen geweld die zodanig is dat een ieder die terugkeert, louter op basis van zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling). Omdat de situatie in overige delen van het land, met name in de hoofdstad Kinshasa, veel rustiger is, geldt er thans een vestigingsalternatief in Kinshasa voor personen afkomstig uit de 15c-gebieden in het oosten. Het valt echter niet uit te sluiten dat de oplaaiende gevechten in het oosten invloed hebben op de bejegening van Tutsi’s elders in het land, omdat zij als rebellen worden beschouwd. Daarom vindt de staatssecretaris het niet langer verantwoord om een vestigingsalternatief in Kinshasa tegen te werpen aan Tutsi’s uit de gebieden waarvoor een 15c-kwalificatie geldt. Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1674
Antecedenten van vreemdelingen uit herkomstland Brief van de Staatssecretaris van VenJ (4-6-2013) waarin hij ingaat op de vraag of door het koppelen van systemen gegevens over door vreemdelingen in het land van herkomst gepleegde strafbare feiten kunnen worden getraceerd. – Tevens wordt ingegaan op de vraag
of in incidentele zaken via IND-liaisons in herkomstlanden nadere informatie kan worden ingewonnen. Er bestaatm geen nationaal of supranationaal informatiesysteem met gegevens over door derdelanders in het land van herkomst gepleegde strafbare feiten. Er zijn wel twee Europese gegevensbestanden die informatie bevatten over vreemdelingen in relatie tot onder meer niet in Nederland gepleegde strafbare feiten, dat zijn het Schengen Informatie Systeem (SIS) en het European Criminal Records Information System (ECRIS). Het SIS noch het ECRIS bevat informatie over de door een vreemdeling (niet EU-burger) gepleegde strafbare feiten in het land van herkomst. De IND-ILO’s zijn niet bevoegd om opsporings- en handhavingstaken te verrichten en kunnen daarom niet worden ingezet om strafrechtelijke informatie te achterhalen. Nederlandse politie-liaisons in het buitenland kunnen alleen strafrechtelijke informatie over vreemdelingen opvragen als daar een direct opsporingsbelang mee is gemoeid. Alleen KMar-liaisons worden ingezet om informatie over strafbare feiten van vreemdelingen op te vragen bij de autoriteiten van de landen die tot hun werkgebied behoren. Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1676
Toelating onderzoekers en studenten EU Brief van de Minister van BuZa (31-52013) met een fiche inzake een Richtlijn inzake toelating onderzoekers, studenten en andere categorieën. – Het voorstel regelt een meer uniforme toelatingsprocedure voor toelating en verblijf van onderzoekers, studenten, scholieren in uitwisselingsprogramma’s, betaalde en onbetaalde stagiairs, vrijwilligers en au pairs. De scholieren, onbetaalde stagiairs en vrijwilligers waren optioneel opgenomen in de richtlijn 2004/114/EG betreffende de voorwaarden inzake toelating en verblijf van onderdanen van derde landen voor studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk (studentenrichtlijn) maar worden in dit voorstel als verplichtend opgenomen. Voor de toelating van onderzoekers is de richtlijn 2005/71/EG betreffende de voorwaarden inzake toelating en verblijf van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1751
Wetgeving
onderdanen van derde landen voor wetenschappelijk onderzoek (onderzoekersrichtlijn) van toepassing. Deze richtlijn wordt in het voorstel voor de nieuwe richtlijn geïncorporeerd. Betaalde stagiairs en au pairs zijn nieuwe categorieën. Naast algemene voorwaarden zijn per categorie aparte voorwaarden voor toelating en verblijf geformuleerd. Onderzoekers, studenten en betaalde stagiairs mogen in een tweede lidstaat onderzoeken/studeren/stage lopen op basis van een notificatie wanneer het verblijf niet langer duurt dan zes maanden. Voor een langer verblijf mag de tweede lidstaat een nieuwe verblijfsvergunning vereisen. Voor onderzoekers en studenten die deelnemen aan een EU-programma worden de regels voor intra-EU mobiliteit soepeler. Het voorstel voor de richtlijn waarborgt een aantal rechten, met name op het gebied van gelijke behandeling. Onderzoekers en studenten krijgen het recht om na afloop van het onderzoek/de studie gedurende 12 maanden werk te zoeken in de desbetreffende lidstaat, die zo hooggekwalificeerd en geïntegreerd arbeidsaanbod beter kan binden. De mogelijkheden voor studenten om tijdens de studie te werken worden eveneens uitgebreid van 10 tot 20 uur per week, waarbij overigens de arbeidsmarktsituatie mag worden betrokken. De beslistermijn bedraagt maximaal 60 dagen en voor onderzoekers en studenten in EUprogramma’s 30 dagen. De toets op subsidiariteit is wat betreft Nederland deels positief en deels negatief. De toets valt positief uit voor onderzoekers, studenten en betaalde stagiairs. De grensoverschrijdende dimensie ontbreekt echter geheel bij scholieren, onbetaalde stagiairs, vrijwilligers en au pairs. Voor deze categorieën valt de subsidiariteitstoets negatief uit. Hetzelfde geldt voor de proportionaliteitstoets. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1626
Openbare akten Brief van de Minister van BuZa (31-52013) met een fiche inzake een Verordening vereenvoudigde aanvaarding van bepaalde openbare akten in de Europese Unie. – Het Commissievoorstel vervangt voor twaalf openbare akten, waaronder m.b.t. geboorte, overlijden, huwe-
1752
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
lijk, adoptie, burgerschap, woonplaats en nationaliteit, de vereisten van legalisatie en apostillering door het uitgangspunt van wederzijdse erkenning, waardoor administratieve formaliteiten en onnodige bureaucratie worden teruggedrongen en het vrij verkeer van burgers en bedrijven in de EU wordt vergemakkelijkt. Dat moet ook volgens de Commissie leiden tot een reductie van vertaalkosten, een coherenter juridisch kader voor de aanvaarding van de in een ander EU-land afgegeven akten alsmede bijdragen tot een effectievere opsporing van fraude met en vervalsing van openbare akten. Het voorstel ziet alleen op het vrij verkeer van akten, en nadrukkelijk niet op de wederzijdse erkenning van de materiële gevolgen of inhoud van in het buitenland afgegeven akten van de burgerlijke stand. De echtheid van openbare akten die tussen de lidstaten worden gebruikt, wordt gewaarborgd door administratieve samenwerking op basis van het informatiesysteem interne markt (IMI), dat in 2008 is ingesteld. Het voorstel bevat ook meertalige EUmodelformulieren inzake geboorte, overlijden, huwelijk, geregistreerd partnerschap alsmede rechtsvorm en vertegenwoordiging van een vennootschap of andere onderneming. Het gebruik hiervan wordt facultatief, maar eenmaal gebruikt hebben ze dezelfde formele bewijskracht als nationaal opgestelde openbare akten. Het subsidiariteitsoordeel is positief en ook ten aanzien van de proportionaliteit heeft Nederland een positieve grondhouding. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1628
Coffeeshopbeleid Brief van de Minister van VenJ (29-52013) over het coffeeshopbeleid. – Het ingezetenencriterium maakt per 1 januari 2013 onderdeel uit van het landelijk kader van het Nederlandse gedoogbeleid, de Aanwijzing Opiumwet. Hiermee is het ingezetenencriterium onderdeel geworden van het landelijke gedoogbeleid coffeeshops. Uitgangspunt is dat het lokale bestuur het coffeeshopbeleid – binnen het landelijke kader – vaststelt en de regie voert. De handhaving van het ingezetenencriterium geschiedt in overleg met betrokken gemeenten en zo nodig
gefaseerd. De minister zegt toe voor het zomerreces te koemen met een tussenstand over de invulling van de handhaving (lokaal maatwerk) in de coffeeshopgemeenten in Nederland. Kamerstukken II 2012/13, 24 077, nr. 309
Informatieverstrekking over en aan belastingplichtigen Brief van de Staatssecretaris van Financiën (30-5-2013) over het informeren van belastingplichtigen door lidstaten wanneer over hen informatie wordt verstrekt aan het buitenland. – In juni 2012 (Kamerstuk 33 246, nr. 7) berichtte de Staatssecretaris dat de in de WIB opgenomen procedure om belanghebbenden voorafgaand aan de verstrekking van informatie aan verdragspartners in staat te stellen de verstrekking op te schorten (de zogenoemde kennisgeving-vooraf) nader bestudeerd zou worden. Toen is ook toegezegd dat in dat verband ook gekeken zou worden naar eventuele kennisgevingsprocedures van belangrijke verdragspartners van Nederland. In deze brief wordt uitvoering aan deze toezeggingen gegeven. De ontwikkelingen op het gebied van informatie-uitwisseling op belastingterrein zijn mondiaal in een stroomversnelling geraakt. Niet alleen zijn inmiddels wereldwijd meer dan 1000 overeenkomsten gesloten die uitwisseling tussen overheden mogelijk maken. Ook is er een duidelijke tendens waarneembaar richting automatische uitwisseling van informatie op belastingterrein, zowel binnen als buiten de EU. Binnen de EU ligt er de recente aankondiging van Luxemburg om het bankgeheim verder in te perken en over te gaan tot automatische uitwisseling van informatie over spaartegoeden per 1 januari 2015. De WIB verplicht – op een aantal uitzonderingssituaties na – bij internationale inlichtingenuitwisseling op verzoek en spontane inlichtingenuitwisseling om degene van wie de inlichtingen afkomstig zijn voorafgaand aan het verstrekken van de inlichtingen de mogelijkheid te geven zich tegen de inlichtingenverstrekking aan de buitenlandse verdragspartner te verzetten. Degene van wie de inlichtingen afkomstig zijn, hoeft niet degene te zijn op wie de inlichtingen betrekking hebben. De wet geeft degene van wie de inlichtingen afkomstig
Wetgeving
zijn, tien dagen de tijd om bezwaar te maken en de voorzieningenrechter te vragen om de uitwisseling op te schorten. De kennisgeving-vooraf wordt alleen verzonden bij gegevensuitwisseling op verzoek en spontaan en uitsluitend nog inzake directe belastingen. Nederland verstrekt echter al jarenlang grote aantallen directe belastinggegevens aan verdragspartners op automatische wijze (automatische bulkverstrekking). Bij automatische inlichtingenverstrekking worden geen kennisgevingenvooraf verzonden, maar wordt in de Staatscourant de overeenkomst gepubliceerd op basis waarvan Nederland met een verdragspartner automatisch inlichtingen gaat uitwisselen. Uit het onderzoek naar vergelijkbare kennisgevingsprocedures (vooraf) bij de belangrijkste uitwisselingspartners van Nederland blijkt dat in die landen, met uitzondering van Duitsland en de Verenigde Staten, geen kennisgeving vooraf wordt verzonden. De staatssecretaris heeft het voornemen om de kennisgevingvooraf ook in Nederland af te schaffen. Een wijziging van de WIB hiertoe zal dit najaar worden voorgesteld in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2014. Kamerstukken II 2012/13, 25 087, nr. 53
Grensarbeiders Brief van de Staatssecretaris van Financiën (22-5-2013) over fiscale problemen van grensarbeiders. – Naar aanleiding van de motieBashir (Kamerstuk 33000-XB, nr. 21) wordt ingegaan op de fiscale aspecten van de grensarbeidersproblematiek. Aan de orde komen daarbij de Duitse Rente van de Deutsche Rentenversicherung, de Duitse belastingvrijstelling van de Duitse Rente in verband met dwangarbeid, de Duitse tegemoetkoming (Zulage) van de DRV’s voor de premie AWBZ en bijdrage Zvw over de Duitse Rente, ABPpensioenen en Duitse belastingheffing, de verdragsverklaring vrijstelling inhouding loonbelasting/ premie volksverzekeringen, de keuzeregeling voor buitenlandse belastingplichtigen, het tweejaarlijks overleg uitvoering compensatieregelingen, de uitbreiding van de termijn voor bijzondere compensatieregeling bij ontslag, de gevolgen van de Wet ULB voor personen die onder een buiten-
lands ziektekostenstelsel verzekerd zijn, de 150 kilometergrens van de 30%-regeling en de nieuwe belastingverdragen met Duitsland en België. Kamerstukken II 2012/13, 26 834, nr. 36
Bestuurlijke informatie justitiabelen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (28-5-2013) waarbij hij het eindonderzoek ‘Doelbereik van de Pilot BIJ’ aanbiedt betreffende de uitkomsten van de evaluatie van de pilot ‘Bestuurlijke Informatie Justitiabelen’ (BIJ) en het advies ‘beter richten!’ van de Raad voor Sanctietoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). – Naar aanleiding van de wens van burgemeesters om tijdig geïnformeerd te zijn over de terugkeer in de maatschappij van plegers van ernstige geweld- en zedendelinquenten is er een pilot gestart met meerdere informatiestromen opdat de burgemeesters naast het einde van een vrijheidsbenemende straf (beëindiging PI) ook een melding ontvangen bij verloven uit een Penitentiaire Inrichting (Vrijhedenbeleid Penitentiaire Inrichtingen), verlof TBS met dwangverpleging en verlengbare PIJ. Het eindonderzoek brengt in kaart in hoeverre burgemeesters van mening zijn dat zij met de aan hen verstrekte justitiële gegevens via de Justitiële Informatiedienst (Justid) en de adviezen van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) de openbare orde en veiligheid beter kunnen waarborgen. Het eindonderzoek laat zien dat burgemeesters zich door het tijdig verkrijgen van de informatie beter kunnen voorbereiden op mogelijke risico’s en dat zij, waar nodig, maatregelen kunnen treffen op het terrein van openbare orde en veiligheid. De RSJ stelt vast dat de gesprekspartners overwegend positief zijn over BIJ. Het eindonderzoek en het advies geven voldoende inzicht in de werking van de informatiestroom om het verstrekken van informatie aan de burgemeesters ter handhaving van de openbare orde en veiligheid structureel voort te zetten en derhalve over te gaan naar de beheer- en exploitatiefase. De onderzoeken zijn als bijlage bij de brief gevoegd.
Recidive, pakkans en strafhoogte Brief van de Minister van VenJ (27-52013) over de aanpak van recidive, pakkans en strafhoogte. – Deze brief behandelt enerzijds de ontwikkeling van recidive, het verband daarvan met gedragsinterventies en de inzet op dergelijke interventies, en de discussie over de recidive bij werkstraffen waarover recent een kritisch artikel verscheen in het Tijdschrift voor Criminologie. Achtereenvolgens worden de volgende thema’s behandeld: De ontwikkeling van de recidive en het causale verband met gedragsinterventies; Of de werkstraf in verhouding tot de gevangenisstraf werkelijk zo effectief is als in eerder onderzoek is gesuggereerd; Hoe het zit met het ophelderingspercentage in het licht van niet alleen de geregistreerde maar ook ten opzichte van de feitelijk gepleegde criminaliteit; Is de stelling houdbaar dat in Nederland zwaar wordt gestraft? Wat betreft deze laatste vraag is de conclusie van de minister conclusie dat in ons land niet laag wordt gestraft, gegeven de aard van de criminaliteit waarvoor die straffen gegeven worden, en gezien de vergelijking met vele andere landen. Kamerstukken II 2012/13, 29 279, nr. 163
Geneesmiddelen Brief van de Minster van VWS (31-52013) over de toekomstbestendigheid en werking van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp). – Deze brief bevat een reactie op een onderzoek naar de werking en de toekomstbestendigheid van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp). Daarbij wordt ingegaan op de prijsvorming van geneesmiddelen in Nederland, de prijsvorming van geneesmiddelen in Noorwegen, de verschillen tussen het Noorse en het Nederlandse prijssysteem, ontwikkelingen in Europa, het onderzoek en de conclusies, de vragen uit eerder schriftelijk overleg over aanpassing van de Wgp, het Noorse rekenmodel met betrekking tot de Wgp, en herberekening van het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (Gvs). Kamerstukken II 2012/13, 29 477, nr. 245
Kamerstukken II 2012/13, 28 684, nr. 383
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1753
Wetgeving
Mantelzorg en erfbelasting Brief van de Staatssecretaris van Financiën (3-6-2013) ter aanbieding van zijn beleidsbesluit ‘Erfbelasting; Partnerregeling voor mantelzorgers’ (Stcrt. 2013, 14644). – Mede naar aanleiding van de uitspraak van Rechtbank Arnhem op 28 februari 2013, LJN BZ2247 is besloten om bij beleidsbesluit een overgangsregeling te treffen voor de toepassing van de partnerregeling voor mantelzorgers voor de erfbelasting voor de jaren 2010 en 2011. Voldoende is dat de erflater op het tijdstip van zijn overlijden een CIZ indicatie voor extramurale hulp had. Kamerstukken II 2012/13, 30 169, nr. 27
Taakstelling AIVD Brief van de Minister van BZK (3-62013) over de concrete invulling van de bezuinigingen waarbij de consequenties vanuit een visie op de taken en prioriteiten van de AIVD inzichtelijk worden gemaakt. – Naast versobering en efficiencymaatregelen is het onvermijdelijk de operationele activiteiten bij te stellen. De maatregelen op dit gebied betreffen een beperking van de inzet op rechts-, links- en dierenrechtenextremisme, een beperking van de inzet op de geheime Aanwijzing Buitenlandtaak, de aanwezigheid in het buitenland en het afbouwen van de eigen capaciteit van de operationele financial intelligence functie. Ook wordt bezuinigd op de dienstverlening en advisering op het gebied van informatiebeveiliging aan het Rijk. Het personeelsbestand zal met ongeveer 200 fte worden teruggebracht. Kamerstukken II 2012/13, 30 977, nr. 54
Nabestaandenwet Brief van de Staatssecretaris van SZW (30-5-2013) over de toegezegde hoofdlijnenbrief over de Algemene nabestaandenwet (Anw). – De staatssecretaris meldt dat zij in augustus een hoofdlijnenbrief aan de Kamer zal toezenden, waarin ook aandacht zal worden besteed aan de financiële effecten. Zij verwacht het wetsvoorstel eind 2013 te sturen. Kamerstukken II 2012/13, 30 982, nr. 13
Rubricering staatsgeheimen Brief van de Minister van BZK (31-52013) over de invulling van aanbeve-
1754
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
lingen van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) in het rapport ‘Rubricering van staatsgeheimen’. – Het toezichtsrapport (nr. 33 over de rubricering van staatsgeheimen) is als bijlage bij Kamerstuk 30977, nr. 47 toegezonden. De minister gaat in op de stand van zaken van het overleg tussen de AIVD en het Nationaal Archief over de (volledig geanonimiseerde) overbrenging van agenten- en informantendossiers en overige dossiers, de vaststelling van de openbare selectielijst waarin wordt aangegeven welke gegevens voor vernietiging en welke voor overbrenging in aanmerking komen en de uitvoering van de wettelijke plicht om een actief derubriceringsbeleid uit te voeren. Ook wordt jurisprudentie besproken over de vraag of het staatsgeheim rubriceren van informatie door de AIVD in zowel strafrechtelijke als bestuursrechtelijke procedures in overeenstemming is met de wettelijke eisen. Kamerstukken II 2012/13, 30 977, nr. 53
Rotterdam rules Brief van de Minister van VenJ (29-52013) over de stand van zaken van het verdrag ‘Rotterdam Rules’. – Met de Rotterdam Rules wordt gedoeld op het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de overeenkomsten voor het internationaal vervoer van goederen geheel of gedeeltelijk over zee (Trb. 2011,222). Tijdens de vergadering van het juridisch comité van de International Maritime Organization (IMO) van 15 tot en met 19 april jl. in Londen heeft Nederland als mede-initiator van de Rotterdam Rules plenair gevraagd welke landen van plan zijn te ondertekenen of te ratificeren. Op die vraag is alleen door Denemarken gereageerd. Denemarken heeft aangegeven te werken aan wetsvoorstellen betreffende ratificatie en implementatie van de Rotterdam Rules. Vervolgens is op 24 april jl. ambtelijk contact opgenomen met Duitsland, België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk om te weten te komen of en wanneer zij de Rotterdam Rules zullen ratificeren. België heeft aangegeven niet te verwachten dat zij een voortrekkersrol gaat spelen. Frankrijk heeft geant-
woord dat zij op dit moment niet bezig zijn met een proces van ratificatie van de Rotterdam Rules. Het proces is in Frankrijk opgeschort vanwege controverses tussen de betrokken partijen. Het Verenigd Koninkrijk heeft ons gezegd dat het de internationale reacties op het verdrag zal monitoren en dat het de Britse positie zal herzien als en wanneer andere grote maritieme en handelsnaties het verdrag daadwerkelijk gaan ratificeren. Duitsland heeft op dit moment nog geen concrete plannen. De reden hiervoor is dat Duitsland sinds zeer kort een eigen nieuw zeehandelsrecht heeft dat is gebaseerd op de Visby regels. De Rotterdam Rules zijn nog niet in werking getreden omdat op dit moment slechts twee landen hebben geratificeerd, te weten Spanje en Togo. De Rotterdam Rules treden pas in werking nadat 20 landen hebben geratificeerd. Kamerstukken II 2012/13, 31 409, nr. 53
Overbruggingsuitkering AOW Brief van de Staatssecretaris van SZW (31-5-2013) over de ‘Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW’. – De regeling voorziet in een overbruggingsuitkering voor mensen met een lopende VUT- of prepensioenuitkering op 1 januari 2013 die als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd inkomensverlies hebben. Conform het Sociaal Akkoord is de regeling toegankelijk voor mensen met een inkomen tot 200% van het wettelijk bruto minimumloon (en 300% voor paren). De tijdelijke overbruggingsregeling geldt tot en met ultimo 2018. Dit betekent dat de laatste instroom in de regeling zal plaatsvinden op 31 december 2018. De regeling is gepubliceerd in de Staatscourant van 10 juni 2013. Kamerstukken II 2012/13, 32 163, nr. 35
Jaarbericht OM Brief van de Minister van VenJ (7-62013) bij de aanbieding van het Jaarbericht OM 2012. – Het jaarbericht is als bijlage bij deze brief gevoegd. Het OM is er volgens de minister in geslaagd om de afgesproken doelstellingen uit het kabinetsprogramma Nederland Veiliger te realiseren. In 2012 zijn 850 georganiseerde criminele samenwerkingsverbanden aangepakt (+148%
Wetgeving
t.o.v. 2009), er is meer crimineel geld afgepakt (waarvan € 50 mln. als ontnemingsresultaat voor begroting V&J), het aantal overvallen is gedaald tot onder de 2000, onder andere door een stijging van het ophelderingspercentage en strafratio, de criminele jeugdgroepen zijn of worden integraal aangepakt, en er zijn meer dan 500 kinderpornozaken ingestroomd en afgehandeld. De positie van het slachtoffer staat centraal in alle zaken. Bij ernstige zaken voeren officieren van justitie persoonlijke gesprekken met slachtoffers en nabestaanden. Waar mogelijk ontvangen slachtoffers schadevergoeding. Op alle parketten zijn slachtofferloketten ingericht. Naast het behalen van gestelde resultaten dient het OM merkbare verbeteringen in te voeren op het gebied van efficiency en effectiviteit. In het kader daarvan heeft het OM een aantal grote programma’s lopen. Dit kabinet voert met ingang van 2013 een korting door op het budget van het OM van 8,9% in 2018. Tot slot worden in de brief nog enkele specifieke vragen over het OM beantwoord. Kamerstukken II 2012/13, 33 400 VI, nr. 109
Strafrecht in de toekomst Brief van de Minister en Staatssecretaris van VenJ (14-6-2013) over de ontwikkeling van het strafrecht in de toekomst. – Ter uitvoering van de motie-Engels c.s. (Kamerstuk 33 400, T) wordt deze notitie over de ontwikkeling van het strafrecht in de toekomst aangeboden. Vertrekpunt van de notitie is een beschrijving van de grondslagen en beginselen van de rechtsstaat en ons strafrecht. Vervolgens wordt ingegaan op de veranderde maatschappelijke context waarbinnen het strafrecht zich beweegt, waarna de beide bewindslieden ten slotte de rol schetsen die zij zien voor het strafrecht binnen deze maatschappelijke context. Rechtsstatelijke eisen en strafrechtelijke beginselen (die worden beschreven) vormen een belangrijk toetsingskader bij de verandering van wetgeving. Daarbij is van belang dat rechtsbeginselen een dynamisch karakter hebben en tot op zekere hoogte flexibel zijn, waardoor zij zich kunnen en ook moeten mee ontwik-
kelen met de samenleving. Het gaat in dezen om een gelijkmatig en geleidelijk proces; rechtsbeginselen kenmerken zich immers door bestendigheid omdat zij hun basis vinden in de moreel-ethische inzichten die binnen een rechtsgemeenschap algemeen worden aanvaard. Voorts geldt dat de inhoud van beginselen steeds moet worden bepaald binnen de samenleving waarin dat beginsel functioneert. De rechtsstatelijke eisen en strafrechtelijke beginselen vormen niet het enige toetsingskader bij het opstellen en toepassen van beleid en wetgeving. Veranderde opvattingen over leed en schade hebben bijvoorbeeld mede ten grondslag gelegen aan de herwaardering van het slachtoffer als actor binnen het strafproces en aan de keuzes voor ruimere strafrechtelijke aansprakelijkheid en hogere strafmaxima. Strafrecht is levend recht, dat voortdurend moet worden aangepast aan de samenleving waarin het functioneert en waarbij ook de publieke opinie een rol speelt. Het strafrecht kan niet los worden gezien van veranderde opvattingen over criminaliteit en de rol van de overheid. De opvattingen die leven in de samenleving vormen een belangrijke motor voor discussies en kunnen aandachtspunten op de politieke agenda zetten. Tegelijkertijd moet de wetgever verder kijken dan de publieke opinie alleen en ervoor waken dat substantiële wijzigingen elkaar al te snel opvolgen. Kamerstukken I 2012/13, 33 400 VI, G
Rechtsstatelijkheid EU Brief van de Minister van BuZa (28-52013) ter aanbieding van een brief van de voorzitter van de Europese Commissie, de heer Barroso. – De brief, die als bijlage is bijgevoegd, is een reactie op de brief die op 6 maart namens Duitsland, Denemarken, Finland en Nederland is gestuurd aan de heer Barroso over het opzetten van een EU rechtsstatelijkheidsmechanisme. Uit de brief: “A successful, new mechanism will have to be considered as legitimate and worthwhile by Member States, and a positive contribution to reform efforts. I believe we need to build this confidence over time. The Commission will in due time present its reflections on further instruments to
ensure compliance with EUfundamental values.” Kamerstukken II 2012/13, 33 551, nr. 20
Jaarverslag VenJ Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag 2012 van het Ministerie van VenJ. – De vaste cie. voor VenJ heeft vragen voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van VenJ over het Jaarverslag 2012 van het Ministerie van VenJ (Kamerstuk 33 605 VI, nr.1). De bewindslieden hebben deze vragen beantwoord bij brief van 5 juni 2013. Vragen en antwoorden zijn opgenomen. Kamerstukken II 2012/13, 33 605 VI, nr. 5
Vrij werknemersverkeer Brief van de Minister van BuZa (31-52013) met een fiche inzake een Richtlijn betreffende de uitoefening van rechten in het kader van vrij verkeer van werknemers. – Dit voorstel beoogt een betere en uniformere naleving van de rechten die het EU-recht verleent aan werknemers en hun familieleden die gebruikmaken van hun recht op vrij werknemersverkeer. Het voorstel bevat met name bepalingen om op nationaal niveau te zorgen voor rechtsmiddelen om ongerechtvaardigde beperkingen van het recht op vrij verkeer of discriminatie op grond van nationaliteit aan te vechten; vertegenwoordiging door organisaties bij juridische procedures mogelijk te maken; structuren/organen op te richten voor informatie, promotie en ondersteuning. Dit om migrerende werknemers bij te staan en de uit hoofde van EU-recht aan hen verleende rechten te bevorderen, te analyseren en te monitoren; informatie te verstrekken aan werkgevers, werknemers en andere belanghebbende partijen; de dialoog met relevante ngo’s en sociale partners te bevorderen. Het voorstel wijzigt de werkingssfeer van verordening (EU) nr. 492/2011 inzake het vrij verkeer van werknemers niet. De richtlijn is van toepassing op de volgende kwesties: toegang tot werkgelegenheid, arbeidsvoorwaarden, sociale en fiscale voordelen, vakorganisaties, opleidingen, huisvesting en onderwijs voor kinderen van werknemers. Het subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel is positief. Kamerstukken II 2012/13, 33 635, nr. 2
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1755
Nieuws
1593
Te weinig aandacht voor slachtoffers bij aanpak mensenhandel Aard mensenhandel in Nederland verandert Slachtoffers van mensenhandel in Nederland zouden eerst een hulpverleningstraject in moeten, voordat ze worden ondervraagd door de politie. Dat zal ertoe bijdragen dat er meer daders worden opgespoord, omdat veel slachtoffers die informatie nu niet durven te geven. Dat concluderen onderzoekers van INTERVICT, het instituut voor victimologie van Tilburg University, in een rapport over de behoeften van slachtoffers van mensenhandel in Nederland.
D
e huidige aanpak van mensenhandel in Nederland spoort niet met het verwerkingsproces van slachtoffers die net zijn ontsnapt aan hun uitbuiters, aldus het rapport ‘Mensenhandel: het slachtofferperspectief’, dat is gefinancierd door het Fonds Slachtofferhulp. Onderwerpen die pas later aan de orde zouden moeten komen, zoals medewerking
aan een proces tegen de daders of illegaal verblijf in Nederland, worden nu onmiddellijk en op een verplichtende manier aan de orde gesteld door politie en justitie. Maar veel slachtoffers van mensenhandel wantrouwen politie en justitie juist, zijn getraumatiseerd of worden bedreigd met represailles, wat hen belemmert hun (hele) verhaal vertellen. De vaststelling of iemand slachtoffer is zou dan ook niet door de politie moeten gebeuren, maar door teams van deskundige hulpverleners, tolken en rechercheurs die in eerste instantie gericht zijn op crisisopvang en hulpverlening, aldus de onderzoekers. Wanneer medewerking met de politie berust op een in vrijheid gemaakte keuze, zullen slachtoffers naar verwachting meer informatie geven.
Meer slachtoffers uit EU en Nederland De precieze omvang van het feno-
De aanpak van mensenhandel in Nederland spoort niet met het verwerkingsproces van slachtoffers die net zijn ontsnapt aan hun uitbuiters
meen mensenhandel in Nederland is onduidelijk en dient beter te worden onderzocht, stelt het rapport. Maar wel is duidelijk dat er steeds meer verschillende soorten uitbuiting en slachtoffers zijn, terwijl de aanpak van mensenhandel nog vooral gericht is op slachtoffers van seksuele uitbuiting zonder geldige verblijfstitel. Ongeveer een kwart van de geregistreerde slachtoffers is de laatste jaren onderhevig aan arbeidsuitbuiting en de groep slachtoffers zonder verblijfstitel neemt af, vooral door de uitbreiding van de Europese Unie. Daarnaast is er een grote groep Nederlandse slachtoffers van uitbuiting. De hulpverlening zou beter afgestemd moeten worden op deze diversiteit, zodat er minder slachtoffers tussen wal en schip vallen. Volgens de Nederlandse slachtoffers wordt er te gemakkelijk vanuit gegaan dat zij terug kunnen vallen op mantelzorg en dat de reguliere opvangplekken toereikend zijn. Het rapport ‘Mensenhandel: het slachtofferperspectief - een verkennende studie naar behoeften en belangen van slachtoffers mensenhandel in Nederland’ is uitgegeven door Wolf Legal Publishers.
1594
Eerder ingrijpen bij falend onderwijs De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap krijgt de bevoegdheid om te kunnen ingrijpen als er op een school ernstige problemen zijn met
1756
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
de onderwijskwaliteit. De ministerraad heeft ingestemd met een nota van wijziging die de uitbreiding van de aanwijzingsbevoegdheid regelt.
E
r ligt al een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer (33 472) op grond waarvan de minister schoolbesturen in het middelbaar
Nieuws
beroepsonderwijs en het hoger onderwijs opdrachten (‘aanwijzingen’) kan geven bij (financieel) wanbeheer. Voor scholen in het primair en voortgezet onderwijs bestaat deze mogelijkheid al. Recente ervaringen met onder andere Amarantis hebben geleerd dat uitbreiding van deze aanwijzingsbevoegdheid ook elders in het onderwijs gewenst is. Voorwaarde om te kunnen ingrijpen is dat bestuurders of toezichthouders ernstig nalatig zijn. Verder moeten de (onderwijskundige) problemen ook een bedreiging vormen
voor het vertrouwen in en het functioneren van het onderwijsstelsel en moeten eerst andere interventiemiddelen ingezet zijn. De minister kan onderwijsinstellingen nu al wel aangepast toezicht opleggen, een waarschuwing geven en bekostiging inhouden of opschorten maar een concrete opdracht geven om de onderwijskwaliteit te verbeteren kan nog niet. Dat verandert met deze nota van wijziging. Die regelt dat de minister straks een raad van toezicht of een bestuur kan opdragen concrete maatregelen te treffen die
gericht zijn op het opheffen van de misstand. Geven de toezichthouders of de bestuurders hieraan geen gehoor, dan staat ze een bekostigingssanctie te wachten. Verbetert de situatie nog niet, dan kan de minister de rechter verzoeken om bestuurders of toezichthouders te schorsen of te ontslaan. Dit extra slot op de deur wordt voor het gehele onderwijs geregeld in een aparte wetswijziging. Het wetsvoorstel is voor advies aan de Raad van State gezonden. De tekst wordt openbaar bij indiening bij de Tweede Kamer.
1595
Masterplan DJI aangepast na kritiek In totaal blijven zeven gevangenissen alsnog open, het aantal plaatsen elektronische detentie wordt met ruim 1200 plaatsen verminderd. Daarnaast blijft het dagprogramma van preventief gehechten overeind. Dat schrijft staatssecretaris Teeven in een brief van 19 juni j.l. aan de Tweede Kamer. Met deze aanpassing van het Masterplan komt Teeven tegemoet aan de kritiek die werd geuit op het plan dat hij op 22 maart aan de Kamer stuurde.
D
e aanpassingen werden mogelijk doordat Teeven 69 miljoen euro binnen zijn eigen begroting wist te vinden om de belangrijkste pijnpunten in het Masterplan te verzachten.
Gevangeniswezen Elektronische detentie (ED) aan het begin van de straf is van de baan. Daarmee wordt het aantal plaatsen ED teruggebracht van 2033 plekken naar 800. Hierdoor zijn ruim 1200 celplaatsen extra nodig. Dat heeft tot gevolg dat er acht gevangenissen open kunnen blijven, waarbij onder andere is gekeken naar de regionale spreiding van inrichtingen. De PI Te Roer (26 celplaatsen) wordt alsnog
gesloten. De penitentiaire inrichtingen die aan sluiting ontkomen zijn de PI Scheveningen, PI Zoetermeer, PI Almelo, PI Zuyderbos, PI Amerswiel, PI Hoogvliet, PI Norgerhaven en PI Esserheem. Verder zal er een nieuwe gevangenis worden gebouwd in Zaanstad en wordt een celcapaciteit van 482 plaatsen in Veenhuizen gegarandeerd. Er zal een business case worden opgesteld om te kijken hoe dat er exact uit gaat zien, bijvoorbeeld of nieuwbouw aan de orde is. Daardoor blijven Norgerhaven en Esserheem ten opzichte van het plan van 22 maart open. Doordat er minder inrichtingen dicht gaan, nemen ook de kosten af voor de afkoop van de gebouwen (van 485 miljoen euro naar 356 miljoen euro) en personeel (van 283 miljoen euro naar 259 miljoen euro). Het Masterplan sluit aan bij de eerder geïntroduceerde eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden. Door een systeem van promoveren en degraderen kunnen interne en externe vrijheden worden verdiend. De detentiefasering (waarbinnen gedetineerden in aanmerking komen voor verlof of werken buiten de inrichting) wordt conform de afspraken in het regeerakkoord afge-
schaft. In plaats daarvan komen gedetineerden op zijn vroegst in de laatste twaalf maanden voor de invrijheidsstelling in aanmerking voor elektronische detentie. Teeven denkt daarbij aan drie varianten van ED: licht, gemiddeld en uitgebreid. Hierin verschilt de mate van toezicht en het dagprogramma. Ook binnen deze drie varianten kunnen gedetineerden promoveren en degraderen.
Forensische zorg De brancheorganisaties GGZ Nederland, de VGN en de staatssecretaris hebben een convenant gesloten over de toekomst van de forensische zorg, waarin onder andere een besparing is voorzien van 107 miljoen euro per jaar. In de afgelopen weken hebben alle onderhandelingspartners nogmaals aangegeven achter dit convenant te staan. De tbs heeft te maken met een fors dalende vraag naar capaciteit. Deze capaciteitsbehoefte is het laagst bij de inrichtingen Veldzicht en Oldenkotte. De kliniek 2Landen was altijd al voorzien als tijdelijke capaciteit. Dit resulteert in de sluiting van Oldenkotte (2015), Veldzicht en 2Landen (2016). Het totaal aantal tbs-klinieken komt daarmee op tien.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1757
Nieuws
1596
Samenvoeging provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht Op 17 juni heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het herindelingsontwerp voor samenvoeging van de drie provincies gepubliceerd. Daarmee ligt er voor het eerst een (ontwerp)voorstel voor provinciale herindeling.
N
a jarenlange discussie over provinciale opschaling, heeft het kabinet het initiatief tot samenvoeging genomen. Afgelopen voorjaar heeft de minister van BZK vele gesprekken gevoerd met inwoners, volksvertegenwoordigers en bestuurders. De reacties zijn verzameld en meegenomen in het herindelingsontwerp. Op basis van de reacties is onder andere de ingangsdatum voor de nieuwe provincie verschoven naar 1 januari 2016 en wordt geïnventariseerd welke extra rijkstaken mogelijk nog aan de provincies kunnen
worden overgedragen. De samenvoeging van de drie provincies zorgt er volgens het kabinet voor dat grensoverschrijdende vraagstukken, zoals woningbouw, natuur en infrastructuur beter opgepakt kunnen worden. Dat geldt vooral voor de regio Amsterdam, Almere en Utrecht. De nieuwe provincie zal met een grotere schaal een sterke partner zijn voor de Europese Unie, de rijksoverheid, gemeenten, het (internationale) bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Omgekeerd hebben deze partners van de provincie baat bij de samenvoeging. Zo kunnen bijvoorbeeld natuurorganisaties en bedrijven die in alle drie de provincies belangen hebben straks terecht bij één loket. Omdat de reacties over de Noordoostpolder verdeeld waren heeft het kabinet besloten de Noordoostpolder voor nu integraal mee te nemen bij de samenvoeging. Na de terinzageleg-
ging zal het kabinet op basis van de reacties zijn standpunt opnieuw bezien. Wat betreft het Groene Hart weegt de samenvoeging van de drie provincies op dit moment zwaarder dan aanpassing van provinciegrenzen. In een later stadium kan wijziging van de provinciegrens alsnog in procedure worden gebracht.
Inspraak Vanaf 17 juni is het herindelingsontwerp in te zien bij de drie provinciehuizen, de gemeentehuizen in de provincies, het ministerie van BZK en digitaal op www.rijksoverheid.nl en www.internetconsultatie.nl. Iedereen kan van maandag 17 juni 2013 tot en met woensdag 16 oktober 2013 reageren op het herindelingsontwerp door een zienswijze in te dienen. Meer informatie over de procedure is te vinden op www.rijksoverheid.nl/ noordvleugelprovincie.
1597
Kinderen EU-burger kunnen recht op studie-financiering hebben De Centrale Raad van Beroep besliste in een tussenuitspraak van 18 juni 2013 dat een Letse dochter van een oorspronkelijk ook Letse moeder - die in Nederland werkt - op grond van Europese regels recht heeft op Nederlandse studiefinanciering. Het maakt daarbij niet uit dat de moeder Nederlandse werd en haar Letse nationaliteit opgaf. De Minister moet binnen zes weken een nieuw besluit nemen.
I
n de tussenuitspraak oordeelt de Centrale Raad van Beroep zoals de Rechtbank Arnhem al
1758
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
eerder deed - dat buitenlandse kinderen van EU-werknemers recht kunnen hebben op studiefinanciering. Dit is ook het geval wanneer de ouder van het kind Nederlander wordt en de oorspronkelijke nationaliteit opgeeft. In zo een situatie blijven de EU-regels die gaan over het recht op vrij verkeer van werknemers gelden. De niet-Nederlandse kinderen hebben daarom recht op Nederlandse studiefinanciering. Omdat de Minister studiefinanciering weigerde, geeft de Centrale Raad van Beroep in de tussenuitspraak de Minister
opdracht binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Nadat de Minister dat heeft gedaan, zal de Centrale Raad van Beroep dat nieuwe besluit beoordelen en einduitspraak doen. Het gaat in deze zaak om de dochter van een van oorsprong Letse vrouw die sinds 2005 in Nederland woont en werkt. De moeder werd Nederlandse en gaf haar oorspronkelijke Letse nationaliteit op. Haar Letse dochter vroeg voor een Nederlandse vervolgstudie op haar Letse studie in Nederland studiefinanciering aan. De Centrale Raad van
Nieuws
Beroep heeft nu bepaald dat de Europese regels over het vrij verkeer van werknemers ook voor die vrouw als EU-werknemer blijven
gelden. De vrouw moet dan ook gelijk worden behandeld met Nederlandse werknemers. Daarom krijgt haar in Nederland wonende
Letse dochter - net als Nederlandse studenten - studiefinanciering. Uitspraken LJN CA1129 en CA3078.
1598
Herinvoering partnerbeleid bij gezinshereniging Ook ongehuwde partners komen voortaan weer in aanmerking voor gezinshereniging. Dit staat in een besluit tot wijzing van het Vreemdelingenbesluit 2000 dat op 1 juni 2013 in werking is getreden.
P
er 1 oktober 2012 is de mogelijkheid van gezinshereniging met ongehuwde part-
ners vervallen als gevolg van een daartoe strekkende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 die tot stand is gekomen onder het vorige kabinet. Met deze wijziging werd beoogd meer objectieve zekerheid te verkrijgen omtrent de exclusiviteit en duurzaamheid van de relatie. Een huwelijksakte of akte van partnerschapsregistratie
was daartoe het enige geaccepteerde middel van bewijs. Het huidige kabinet wil partners vrij laten in hun keuze van de samenlevingsvorm. Partners kunnen in aanmerking komen voor gezinshereniging indien zij bij de IND kunnen aantonen dat zij een duurzame, exclusieve relatie hebben.
1599
Zorginstellingen onzorgvuldig met medische gegevens Zorginstellingen treffen onvoldoende maatregelen om ervoor te zorgen dat uitsluitend bevoegde medewerkers van ziekenhuizen, GGZ-instellingen of huisartsenposten toegang hebben tot digitale patiëntendossiers en andere medewerkers dus niet. Dit concludeert het College bescherming persoonsgegevens (CBP) na onderzoek bij negen zorginstellingen.
D
e onderzochte instellingen blijken onzorgvuldig om te gaan met de medische gegevens van hun patiënten en overtreden zo de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Medewerkers van een zorginstelling mogen alleen dán toegang krijgen tot patiëntgegevens als zij een behandelrelatie met de betreffende patiënt hebben of als de toegang noodzakelijk is voor de beheersmatige afwikkeling van de behandeling. Het CBP gaat er op basis van het onder-
zoek, nieuwe signalen en gesprekken met koepelorganisaties van uit dat de aangetroffen situatie op grote schaal voorkomt in de zorgsector. Zorginstellingen moeten volgens de wet technologische en organisatorische maatregelen treffen om onbevoegde toegang tot medische gegevens door medewerkers binnen een zorginstelling te voorkomen. Daarnaast moeten zij bijhouden (loggen) en controleren wie welke dossiers raadpleegt. Hiermee kan onbevoegde toegang worden opgespoord en kan een zorginstelling hier tegen in het geweer komen. Op dit moment zijn zowel de technologische en organisatorische maatregelen áls de logging en controle bij geen van de onderzochte instellingen zodanig dat uitsluitend bevoegde medewerkers toegang hebben tot patiëntgegevens en dat onbevoegde toegang kan worden achterhaald. `VIP’s’, bekende Neder-
landers, maar bijvoorbeeld ook leden van de Raad van Bestuur van de instelling zelf, hebben in de onderzochte instellingen vaak wél meer bescherming tegen onrechtmatige toegang tot hun medische gegevens. Deze bescherming komt op grond van de wet aan iedere patiënt toe. De onderzochte zorginstellingen moeten maatregelen nemen om de interne toegangsverlening tot patiëntendossiers en de controle beter te regelen. Als het CBP constateert dat de instellingen de overtredingen niet beëindigen, zal het CBP handhavend optreden. Het CBP zal mogelijk ook bij andere zorginstellingen onderzoek doen, zeker als over specifieke instellingen signalen zijn binnengekomen. Het rapport Toegang tot digitale patiëntendossiers binnen zorginstellingen is te vinden op cbpweb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1759
1600
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Noden en wensen Er moet nieuwe inhoud worden gegeven aan de centrale begrippen in de verzorgingsstaat: vrijheid, gelijkheid, solidariteit en sociale rechtvaardigheid. Aanleiding zijn de structurele en morele omstandigheden die drastisch zijn veranderd. Dit stelde socioloog prof. dr. mr. Kees Schuyt in zijn oratie Noden en wensen. De verzorgingsstaat gezien als een historisch fenomeen op maandag 24 juni 2013. Hij aanvaardde daarmee de prof. dr. J.A.A. van Doorn wisselleerstoel in de Faculteit der Sociale Wetenschappen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Wie iets wil zeggen over de toekomst en de noodzakelijke herinrichting van de naoorlogse Nederlandse verzorgingsstaat, zo stelt Schuyt vast, moet als een historicus terugkijken naar het ontstaan ervan. Ook een blik op de structurele opbouw en de verdere ontwikkeling zijn noodzakelijk. Het onderscheid tussen noden (basic needs and basic rights) enerzijds en wensen, verlangens en particuliere belangen anderzijds blijkt door de grote veranderingen in de maatschappij onontbeerlijk te zijn geworden. Volgens Schuyt zijn de structurele en morele omstandigheden van de verzorgingsstaat nu zo drastisch veranderd dat een nieuwe inhoud gegeven dient te worden aan de centrale begrippen vrijheid, gelijkheid, solidariteit en sociale rechtvaardigheid.
Promoties Het stemrechtloze aandeel Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van de Wet vereenvoudiging en flexibilisering BVrecht is in Nederland het stemrechtloze aandeel geïntrodu-
1760
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
ceerd. Rogier Wolf stelt in zijn proefschrift deze nieuwe rechtsfiguur centraal. Hij bespreekt de rechtspositie van de stemrechtloze aandeelhouder en betrekt daarbij de positie van houders van andere rechtsfiguren zonder stemrecht: de houder van een certificaat van aandeel met en zonder vergaderrecht, de houder van een participatiebewijs en de houder van een aandeel waarbij het stemrecht is overgedragen aan de vruchtgebruiker of pandhouder. Daarmee komt hij in zijn onderzoek tot vijf kapitaalverschaffers zonder stemrecht in de BV, die met elkaar worden vergeleken. Door middel van een literatuuren jurisprudentieonderzoek, onder meer betreffende de parlementaire geschiedenis, is de wettelijke regeling van het stemrechtloze aandeel en het certificaat met en zonder vergaderrecht en het daarbij behorende overgangsrecht kritisch tegen het licht gehouden. In zijn proefschrift stelt Wolf de verhouding van de kapitaalverschaffers zonder stemrecht tot de vennootschap, het bestuur van de vennootschap en de andere kapitaalverschaffers van de vennootschap met stemrecht in de algemene vergadering centraal. Hij onderzoekt door welke rechten, verplichtingen en normen die verhoudingen worden ingevuld en op welke wijze de kapitaalverschaffer zonder stemrecht hun rechten en belangen kunnen waarborgen. Na de inleiding wordt de voorgeschiedenis en de introductie van het stemrechtloze aandeel in Nederland besproken. In zijn proefschrift inventariseert Wolf mogelijke kapitaalparticipaties zonder stemrecht in de BV. Vervolgens komen de eerder genoemde verhoudingen aan de orde, waaronder de interne verhoudingen van de BV en daarmee het spanningsveld waarin de kapitaalverschaffer zonder stemrecht zich bevindt. Vervolgens worden de rechten van deze kapitaalverschaffers besproken. Daarna komt de open norm van de redelijkheid en billijkheid en de zorgplichten in relatie tot de kapitaalverschaffer zonder stemrecht aan de orde. Ook wordt aandacht besteed aan de afdwingbaarheid van hun rechten. Een van de conclusies is dat het stemrechtloze aandeel geen gemak-
kelijke rechtsfiguur is vanwege de vele beschermingsregels voor de stemrechtloze aandeelhouder. In voorkomend geval zal daarnaast moeten worden terug gevallen op de open norm van de vennootschappelijke redelijkheid en billijkheid en de in acht te nemen zorgplicht jegens de kapitaalverschaffer zonder stemrecht. De invulling van die open norm en de inhoud van die zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de aard van de rechtsfiguur zonder stemrecht. Niet uit te sluiten is dat indien in de flex-BV van de rechtsfiguren zonder stemrecht gebruik gemaakt wordt in de rechtspraak meer nadruk op de vennootschappelijke redelijkheid en billijkheid en zorgplicht jegens de kapitaalverschaffer zonder stemrecht komt te liggen. In het proefschrift zijn 22 aanbevelingen tot wijziging of interpretatie van de wet opgenomen. In de bijlagen zijn de voor- en nadelen van de diverse rechtsfiguren zonder stemrecht en aanbevelingen voor de praktijk opgenomen. Rogier Wolf promoveerde op 31 mei 2013 aan de Maastricht University. Zijn promotor was prof. mr. C.A. Schwarz. R.A. Wolf De kapitaalverschaffer zonder stemrecht in de BV Serie vanwege het Van der Heijden Instituut, deel 116, Kluwer 2013, 562 p., € 72,50 ISBN 978 90 1311 627 4
Het beperkte recht Sinds 1992 bevat ons Burgerlijk Wetboek een bepaling die omschrijft wat onder een beperkt recht wordt verstaan, artikel 3:8 BW: ‘Een beperkt recht is een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht, hetwelk met het beperkte recht is bezwaard.’ Het artikel geeft ons geen duidelijk richtsnoer omtrent de aard van het beperkte recht. Het omschrijft het beperkte recht als een recht dat aan de ene kant is afgeleid uit een meer omvattend recht, maar tegelijkertijd dit meeromvattende recht ook bezwaart. Het is daarmee een omschrijving waarin twee verschil-
Universitair Nieuws
lende basismodellen voor de constructie van het beperkte recht tot uitdrukking worden gebracht; twee modellen die elkaar bovendien als het ware doorkruisen. Wat is het beperkte recht nu eigenlijk precies? Is het een afgesplitst en overgedragen deel van de eigendom? Of is het een bezwaring of last die op de eigendom drukt? De meerduidigheid van artikel 3:8 BW nodigt uit tot een onderzoek naar de constructie van het beperkte recht. Hiertoe wordt in het eerste deel van dit proefschrift van Anne Mollema een rechtshistorische zoektocht ondernomen naar de verschillende opvattingen over de aard en constructie van het beperkte recht door tijd en plaats heen. Reeds in het Romeinse recht vindt men de sporen van de twee hierboven genoemde basismodellen terug. Het blijkt dat deze twee visies van het beperkte recht ook in de rest van de rechtsgeschiedenis steeds blijven opduiken, maar ook dat men – als men zich verder in de kwestie verdiepte – steeds opnieuw heeft moeten toegeven dat het model van de afsplitsing een te simpele voorstelling van zaken is, met veel didactische, maar veel minder dogmatische overtuigingskracht. Het tweede deel heeft betrekking op het moderne Nederlandse recht. Hierin worden een aantal recente goederenrechtelijke proefschriften – die nadrukkelijk aandacht besteden aan het algemene systeem van het vermogensrecht – geanalyseerd, om vervolgens tot een eigen opvatting te komen van het vermogensrechtelijke systeem en de plaats die het beperkte recht hierin inneemt. In deze opvatting wordt dit systeem teruggebracht tot in beginsel slechts één laag van vermogensbestanddelen, die het systeem eenvoudiger maakt en meer recht doet aan de realiteit. De gewoonte om eigendom en zaak met elkaar te vereenzelvigen speelt hierbij een belangrijke rol. Eigendom en beperkt recht op een zaak blijken in dit systeem niet te kunnen worden beschouwd als gelijksoortige ‘rechten op een zaak’. Het zijn begrippen die zich op een ander niveau bevinden en in die zin dus ook op kwalitatieve wijze van elkaar verschillen. Het beperkte recht op een zaak kan in dit systeem
daarom niet voorgesteld worden als een afgesplitst en overgedragen ‘stukje eigendom’. Op basis van deze rechtshistorische en rechtssystematische gronden wordt de opvatting gehuldigd dat het beperkte recht veeleer als een last moet worden beschouwd die de eigenaar op de eigendom legt en voor de beperkt gerechtigde een nieuw, eigensoortig recht schept dat daarvoor nog niet bestond. Deze opvatting zorgt er óók voor dat de mogelijke inhoud van het beperkte recht – waarover het derde en laatste deel van het onderzoek handelt – veel minder dogmatische beperkingen kent dan veelal wordt aangenomen. Zo valt bijvoorbeeld een belangrijk gevolg van de meeste modellen weg, namelijk dat binnen het kader van een beperkt recht slechts verplichtingen tot een dulden of een niet-doen kunnen worden opgelegd, en niet tot een doen. Aangezien het om meerdere redenen toch van belang is om enige grenzen te stellen aan de mogelijke inhoud van beperkte rechten, wordt ook naar die (nieuwe) grenzen gezocht. In die zoektocht wordt belangrijke inspiratie gevonden in de maatstaven die de jurisprudentie en de parlementaire geschiedenis hiervoor reeds – los van dogmatische modellen – ontwikkeld hebben. In de jurisprudentie en parlementaire geschiedenis gaat men namelijk al langere tijd veel soepeler om met de mogelijke inhoud van beperkte rechten, en hanteert men het criterium of deze inhoud wel ‘voldoende verband’ vertoont met het wezen van het beperkte recht in kwestie. Getracht wordt een hierop gebaseerde maatstaf verder uit te werken aan de hand van enkele in de jurisprudentie en parlementaire geschiedenis genoemde en in de praktijk veel voorkomende voorbeelden. Hierbij is ook geprobeerd te komen tot uitkomsten die goed passen in het stelsel van de wet en die aansluiten bij de wel in de wet geregelde gevallen, overeenkomstig het Quint/Te Poel-criterium. Uiteindelijk leidt dit alles tot een moderne, goederenrechtelijk georienteerde opvatting van het beperkte recht waarin weinig beperkingen hoeven te worden gesteld aan de mogelijkheden die (aankomende)
hoofd- en beperkt gerechtigden hebben om in hun goederenrechtelijke rechten, als integraal onderdeel daarvan, bevoegdheden en verplichtingen op te nemen. Dat voorkomt het gebruik van andere, omslachtige constructies en levert meer rechtszekerheid op. Bovendien wordt de discrepantie opgeheven tussen de gangbare dogmatische opvattingen inzake het beperkte recht en de manier waarop hiermee op een meer pragmatisch niveau (parlementaire geschiedenis, jurisprudentie) wordt omgegaan. Mollema promoveerde op 23 mei jl. aan de Universiteit Leiden. Haar promotor was prof. mr. W.G. Huijgen. A.F. Mollema Het beperkte recht. Een analyse van zijn theoretische constructie, zijn plaats in het systeem van het vermogensrecht en zijn mogelijke inhoud. Meijers-reeks, Uitgeverij BOXpress 2013 ISBN 978 90 8891 597 0 Publicatie in de serie Ars Notariatus (Kluwer) wordt verwacht in 2013.
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
1761
1601
Personalia
Advocatuur Johan Kleyn treedt toe als partner tot de Amsterdamse vestiging van Jones Day. Kleyn richt zich op ondernemingsrechtelijke advisering met het accent op corporate litigation, boardroom counseling en overnames. Als advocaat werkte hij behalve in Amsterdam ook in Londen en New York. Hij begeleidde in het verleden diverse nationale en internationale
1602
transacties, waaronder vijandige overnames. Per 1 juli 2013 versterkt Rik Geurts als partner de sectie IE & ICT van het NoordBrabantse Van Iersel Luchtman Advocaten. Na een loopbaan als onderzoeker bij het Institute for Law and Technology aan de Universiteit van Tilburg, ging Geurts aan de slag als advocaat bij een groot Nederlands advocatenkan-
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie naar
[email protected] sturen.
toor. Hij stond aan de wieg van nichekantoor QuestIE, waar hij zich toelegde op de advisering rond ICT-zaken. Geurts brengt zijn praktijk onder bij Van Iersel Luchtman Advocaten, zodat hij zijn cliënten voortaan ook op andere gebieden kan bedienen.
Agenda
06 09 2013 Europees Openbaar Ministerie
van de bijeenkomst is een eerste evaluatie van een overigens bij voorbaat omstreden voorstel.
Onder de titel ‘Criminal law protection of the European Union’s financial interests: a shared constitutional responsability of the EU and its Member States?’ organiseert het T.M.C. Asser Instituut een internationale conferentie over het deze zomer verwachte voorstel van de Europese Commissie tot oprichting van een Europees Openbaar Ministerie. Doel
Tijd: vrijdag 6 september van af 9.00 uur Plaats: T.M.C. Asser Instituut, Schimmelpennincklaan 20-22 te Den Haag Inlichtingen en aanmelding: via: www.asser.nl/events. aspx. Deelnemers betalen € 175 en bij registratie vóór 26 juli € 145, promovendi betalen € 75.
en Jeugdbescherming organiseert het congres ‘Zit ik hier wel goed?’, over de plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, terbeschikkingsgestelden en jeugdigen. Doel van dit congres is vanuit een beleidsmatig, praktisch en wetenschappelijk perspectief antwoord te krijgen op actuele vragen. Tijd: donderdag 21 november (tijdstip volgt nog)
21 11 2013 RSJ-congres
Plaats: Hotel theater Figi, Het Rond 2 te Zeist Inlichtingen en aanmelding: begin september start de
De Raad voor Strafrechtstoepassing
online inschrijving.
12 09 2013 IFR-symposium
NJB 2013/1433, afl. 23, p. 1556
Agenda kort
01 en 02 07 2013 Criminology Conference: Resistance
NJB 2013/872, afl. 16, p. 1104
NJB 2013/136, afl. 2, p. 146
01 07 t/m 05 07 2013 International Sports Law
19 09 2013 Tunnelvisie en tegenspraak
NJB 2013/1342, afl. 21, p. 1435
NJB 2013/1540. afl. 25, p. 1690
20 09 t/m 01 11 2013 Europees burgerschap
09 t/m 11 10 2013 Congres European Association of Health Law
NJB 2013/1433, afl. 23, p. 1555
NJB 2013/238, afl. 4, p. 285
NJB 2013/784, afl. 14, p. 942
26 t/m 30 08 2013 Children’s rights
07 10 2013 Causaliteit in letselschadezaken
NJB 2013/1249, afl. 19, p. 1309
06 09 2013 Europees Openbaar Ministerie NJB 2013/1602, afl. 26, p. 1763
1762
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-06-2013 – AFL. 26
04 10 2013 De onafhankelijke rechter Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
W W W . M A G N A C H A R T A . N L
4 UNIEKE LEERGANGEN
V E R Z E K E R I N G S R E C H T
LEERGANG BURGERLIJK PROCESRECHT
LEERGANG CONTRACTENRECHT
L E E R G A N G
S T A R T
A R B E I D S R E C H T
O K T O B E R
2 0 1 3
Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk Postbus 13346 | 3507 LH Utrecht | T 030 - 220 10 70 | F 030 - 220 53 27 E
[email protected]
VU Law Academy Betrokken op úw competentie
Najaarprogramma PO en VSO/PO cursussen 2013 Arbeidsrecht
Intellectuele eigendom
Pensioenrecht
Actualiteiten arbeidsrecht in het onderwijs** t 31 oktober t NOvA 4 PO Sociale zekerheidsrecht voor de arbeidsrechtpraktijk** t 12 november t NOvA 4 PO Procederen in de arbeidsrechtpraktijk*/** t 3 december en 10 december t NOvA 10 VSO/PO Ontwikkelingen in het ontslagrecht** t 4 december t NOvA 6 PO Flexibele arbeidskrachten** t 17 december t NOvA 4 PO N I E UW
Actualiteiten intellectuele eigendom** t 28 november t NOvA 4 PO
Actualiteiten fiscaal pensioenrecht*** t 21 november t NOvA 3 PO
Internetrecht
Personen- en familierecht
Actualiteiten, wetgeving en rechtspraak** t 17 oktober t NOvA 6 PO Privacybescherming in een digitale omgeving** t 29 oktober t NOvA 4 PO Het nieuwe telecommunicatierecht** t 6 december t NOvA 4 PO
Erfrecht voor de advocatuur** t 29 oktober en 5 november t NOvA 10 VSO/PO Verrekening en verdeling bij scheiding*** t 6 november t NOvA 6 PO Gesloten jeugdzorg: theorie, methodiek en praktijk**/*** t 19 november t NOvA 4 PO Vermogensrechtelijke gevolgen van echtscheiding** t 3 en 10 december t NOvA 10 VSO/PO Onderbewindstelling, curatele en mentorschap**/*** t 18 december t NOvA 4 PO
Overheidscontractenrecht*** t 10 oktober t NOvA 4 PO Actualiteiten bestuursrecht** t 31 oktober t NOvA 4 PO Actualiteiten onderwijsrecht*** t 14 november t NOvA 4 PO Bestuursprocesrecht voor de praktijk*/** t 14 en 21 november t NOvA 10 VSO/PO Actualiteiten huurrecht, woon- en bedrijfsruimten** t 21 november t NOvA 4 PO Actualiteiten Wet gemeenschappelijke regelingen** t 28 november t NOvA 4 PO Actualiteiten sportrecht** t 4 december t NOvA 4 PO N I EUW Actualiteiten bestuursprocesrecht** t 5 december t NOvA 4 PO Actualiteiten ambtenarenrecht*** t 10 december t NOvA 4 PO
Burgerlijk(proces)recht Contracteren in de praktijk*/** t 8 en 15 oktober t NOvA 10 VSO/PO Actualiteiten aansprakelijkheidsrecht*** t 10 oktober t NOvA 4 PO Actualiteiten aanbestedingsrecht**/*** t 5 november t NOvA 4 PO Actualiteiten burgerlijk(proces)recht en rechtspleging** t 5 november t NOvA 4 PO Actualiteiten onroerend goedrecht*** t 8 november t NOvA 4 PO Persoonlijke zekerheidsrechten*** t 15 november t NOvA 4 PO Actualiteiten goederenrecht** t 20 november t NOvA 4 PO Actualiteiten wet deelgeschillen**/*** t 3 december t NOvA 4 PO Beslag- en executierecht** t 11 december t NOvA 4 PO Effectief procederen in hoger beroep in civiele zaken** t 17 december t NOvA 4 PO Elektronisch contracteren** t 4 december t NOvA 4 PO
020-5986255
[email protected] www.vula.nl
Migratierecht Basisbegrippen van het Europees migratierecht** t 30 oktober en 6 november t NOvA 10 VSO/PO Actualiteiten vluchtelingenrecht** t 28 november t NOvA 6 PO Verblijfsvergunningverlening aan Turkse zelfstandig ondernemers** t 19 december t NOvA 4 PO N I E UW
Ondernemingsrecht Actualiteiten ondernemingsrecht** t 2 oktober t NOvA 4 PO International contracts and agreements** (in English) t 11 oktober t NOvA 4 PO Bestuurdersaansprakelijkheid in het nieuwe ondernemingsrecht**/*** t 15 oktober t NOvA 4 PO Actualiteiten huidige personenvennootschappen**/*** t 30 oktober t NOvA 4 PO Grondslagen en praktijk van het ondernemingsrecht*/** t 13 en 27 november t NOvA 10 VSO/PO Actualiteiten insolventierecht** t 19 november t NOvA 4 PO Wet financieel toezicht*** t 26 november t NOvA 6 PO Bedrijfsovername: contractuele en vennootschapsrechtelijke aspecten*/** t 4 en 11 december t NOvA 12 VSO/PO Financiering en herstructurering van ondernemingen*/** t 6 en 13 december t NOvA 10 VSO/PO Flex BV** t 12 december t NOvA 4 PO Opstellen en beoordelen van contracten** t 19 december t NOvA 6 PO
v r o e g b o e k k o r t in * g
¤40
tot 31 augustus 2013 t eenn k o r t iinn g * ttrr o u w e k la n te
¤15
n op de we bs it e *z ie vo or wa ar de * basis ** verdieping *** specialisatie
Straf(proces)recht Actuele ontwikkelingen straf(proces)recht** t 8 oktober t NOvA 4 PO Financieel-economisch strafrecht** t 31 oktober en 7 november t NOvA 10 VSO/PO Materieelrechtelijke verweren in standaard strafzaken** t 19 november t NOvA 4 PO N I E UW Actualiteiten jeugd(straf)recht, gesloten jeugdzorg en jeugd ggz** t 27 november t NOvA 4 PO Inleiding jeugdrecht en jeugdstrafrecht*/** t 10 en 17 december t NOvA 10 VSO/PO Hoger beroep in strafzaken**/*** t 12 december t NOvA 4 PO
Professionele Vaardigheden Strategisch schrijven in een juridische context* t 3 en 10 oktober t NOvA 10 VSO/PO Onderhandelen voor juristen*/** t 4 oktober t NOvA 6 PO Persoonlijke effectiviteit voor juristen: time management en stress management*/** t 24 oktober t NOvA 6 PO Praktische beroepsethiek voor juristen* t 1 november t NOvA 6 PO N I E UW Overtuigend pleiten* t 7 en 14 november t NOvA 10 VSO/PO English and Law* t 8, 15, 22, 29 november en 6, 13 december t NOvA 30 VSO/PO D Drogredenen en retoriek in het juridische debat** t 12 november t NOvA 6 PO S Succesvol coachen en aansturen in de juridische p praktijk: hoe doe je dat effectief in weinig tijd?* t 14 november t NOvA 6 PO N Non-verbale communicatie voor juristen* t 26 november t NOvA 4 PO Fr Framing en storytelling voor ervaren pleiters**/*** t 28 november t NOvA 6 PO N I E UW A Adequaat reageren en improviseren*/** t 18 december t NOvA 6 PO
wijzigingen onder voorbehoud
Bestuurs(proces)recht