FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR 2008-2009
Het Koninkrijk Dahomey en haar slavenhandel (1708-1740) Een analyse van de specifieke relaties tussen het koninkrijk Dahomey en de Nederlandse handelaars aan de Slavenkust vanaf 1708 tot 1740
Helena Van De Sompel 20041300 MASTERPROEF GESCHIEDENIS
Promotor:
Prof. Dr. Jean Sebastien Lecocq
Commissarissen: Prof. Dr. Michael Limberger Prof. Dr. Stefaan Smis
1
Voorwoord Ik heb dit onderwerp gekozen omdat mijn moeder geboren is in Ouidah (Benin). Zij heeft mij vele verhalen verteld over de geschiedenis van Benin, die mij altijd geboeid hebben. Door deze verhalen wilde ik nagaan wat de concrete gebeurtenissen waren in dit Afrikaanse koninkrijk. Graag zou ik ook enkele mensen willen bedanken die mij in deze moeilijke periode bijzonder gesteund hebben. Zonder hun hulp zou ik het nooit tot een goed einde hebben gebracht. In de eerste plaats wil ik mijn promotor Prof. Dr. Baz Lecocq bedanken die me een richting heeft gegeven waarin ik mijn onderzoek moest sturen. De suggesties die hij me heeft gegeven hebben veel bijgedragen tot de totstandkoming van mijn onderwerp. In de tweede plaats wil ik Joris Hoerée bedanken die mijn scriptie gelezen heeft, en mij de nodige opbouwende kritieken heeft gegeven. Hij gaf me eveneens nieuwe inzichten over het onderwerp. Ik wil ook mijn moeder Marie-Rose d‟Almeida bedanken die steeds bereid was om te luisteren naar wat ik te vertellen had over Dahomey. Daarnaast wil ik ook mijn vriend Koen bedanken die een onophoudelijke interesse toonde in de details van mijn onderwerp, en die mij gesteund heeft gedurende het hele schrijfproces. Ook een dankwoord voor mijn andere familieleden, vrienden en medestudiegenoten die hun onvoorwaardelijke steun hebben geboden gedurende dit jaar.
2
Inhoud Index: Bijlages ...................................................................................................................7 Hoofdstuk I: Algemene Inleiding .......................................................................................8 1.1
Inleiding ..............................................................................................................8
1.2 Onderzoeksvraag ......................................................................................................9 1.3
Status Quaestionis ................................................................................................9
1.4
Methodologische uitdagingen ............................................................................ 11
1.5 Onderverdeling van de masterproef ........................................................................ 12 Hoofdstuk II: Theoretisch Kader: Globalisering ............................................................... 14 2.1 Inleiding ................................................................................................................. 14 2.2 Het discours rond globalisering .............................................................................. 14 2.3 Globalisering in historisch perspectief .................................................................... 15
Debat rond globalisering: een nuttig en nieuw begrip? .................................... 15
2.5 Conclusie ............................................................................................................... 21 Hoofdstuk III: Geschiedenis van het koninkrijk Dahomey na 1700 .................................. 23 3.1 Inleiding ................................................................................................................. 23 3.2 Ontstaan en uitbreiding van het Koninkrijk Dahomey ............................................. 24
Mythisch verleden? ........................................................................................ 24
De troonsopvolging van Agaja in 1708 ........................................................... 26
Agaja.............................................................................................................. 27
De verovering van Allada ............................................................................... 30
Machtsuitbreiding naar de kust: Ouidah (Fida) .............................................. 32
3.3 Ontstaan van de Slavenhandel in het koninkrijk Dahomey ......................................35
3
De Slavenkust ................................................................................................ 35
Slavenhandel .................................................................................................. 37
Dahomey en haar slavenhandel tussen 1708-1750 ..........................................38
3.4 Het Koninkrijk Dahomey na de verovering van de Slavenkust: voortzetting of vernieuwing?................................................................................................................ 41 3.5 De politiek in Dahomey .......................................................................................... 42
De bedreiging van Oyo ................................................................................... 42
Onthoofding: een typisch Dahomees fenomeen? ............................................. 45
3.6 Conclusie ............................................................................................................... 48 Hoofdstuk IV: Historiografie van Dahomey en haar slavenhandel .................................... 49 4.1 Inleiding ................................................................................................................. 49 4.2 Discussies in de literatuur over Dahomey en haar slavenhandel .............................. 49
Abolitionisten en Anti-Abolitionisten in de bronnen ....................................... 49
Militarisme, Brutaliteit en Despotisme............................................................ 53
Welke visie krijgt de voorkeur: abolitionisten of anti-abolitionisten? .............. 54
4.3 Stellingen van Ade Akinjogbin gecontesteerd ......................................................... 57 4.4 Prekoloniaal kapitalisme in West – Afrika: prijsregulering in Dahomey ................ 59 4.5 Conclusie ............................................................................................................... 63 Hoofdstuk V: Het koninkrijk Dahomey en de Nederlanders ............................................. 66 5.1 Inleiding ................................................................................................................. 66 5.2 Relaties tussen de West-Afrikanen en de Nederlanders ...........................................68 5.3 Handelscontacten voor 1700 tussen Dahomey en de Nederlanders.......................... 71 5.4 De tweede West-Indische Compagnie aan de Slavenkust ........................................ 72 4
Inleiding ......................................................................................................... 72
Aanvallen op Fida (Ouidah, Hueda, Ouidah) en de Nederlandse factorij door
Agaja 73
Hendrik Hertogh en Agaja: een Nederlands-Dahomees conflict in Jaquin ....... 78
Jacobus Elet: een gezantschapsreis ................................................................. 85
Verovering van Jaquin door Agaja.................................................................. 92
Einde van de contacten tussen de WIC en Dahomey ....................................... 94
5.5 De Middelburgse Commercie Compagnie aan de Slavenkust.................................. 96 5.6 De Nederlandse Slavenhandel en Dahomey ............................................................ 99 5.7 Conclusie: De specifieke relaties tussen de Nederlanders en Agaja ....................... 101 Hoofdstuk VI: Algemene Conclusie ............................................................................... 103 6.1 Was de slavenhandel een middel of een doel voor Dahomey? ............................... 103 6.2 Hoe evolueerden de specifieke relaties tussen het koninkrijk Dahomey en de Nederlandse forten aan de Slavenkust vanaf 1708 tot 1740? ....................................... 105 6.3 Beperkingen en problemen ................................................................................... 106 Bibliografie .................................................................................................................... 108
Uitgegeven Bronnen ..................................................................................... 108
Onuitgegeven Bronnen ................................................................................. 108
Secundaire Literatuur .................................................................................. 109
BIJLAGES..................................................................................................................... 112
5
6
Index: Bijlages Kaarten Kaart 1: Westkust van Afrika Kaart 2: De Slavenkust Kaart 3: Migratie van de Aja en de Yoruba aan de Westkust van Afrika Kaart 4: Dahomey in de vroege achttiende eeuw Kaart 5: Kaart van Dahomey Kaart 6: Politieke kaart van Dahomey Kaart 7: Dahomey, verstopplaats Agaja Kaart 8: De reis van Jacobus Elet naar Dahomey Kaart 9: Factorijen aan de Slavenkust. Law Kaart 10: De handel in slaven aan de Slavenkust Afbeeldingen Afbeelding 1: Agaja Afbeelding 2: De koning van Dahomey Afbeelding 3: rituele onthoofding in Dahomey Afbeelding 4: opoffering, Dalzel Afbeelding 5: Gewoontes uit Dahomey, Dalzel
7
Hoofdstuk I: Algemene Inleiding 1.1 Inleiding
Het koninkrijk Dahomey bevond zich in West-Afrika en strekte zich uit over de drie huidige landen Togo, Benin en Nigeria. Het ontstaan ervan kadert in de dynamiek van de grotere staatkundige processen die typerend zijn voor die periode in West-Afrika (zoals de groei van de Yoruba-staten, Ghana en Mali, etc.,…). Dahomey is ontstaan in het binnenland van het huidige Benin in 1640 in Fon-gebied1. Het rijk heeft zich kunnen uitbreiden tot aan de Westkust van Afrika, via veroveringen in de eerste helft van de 18 de eeuw. Via de verovering van de kuststaat Ouidah2 kwam Dahomey in contact met de slavenhandel. De Europese slavenhandelaars hadden dit gebied de naam “de Slavenkust” gegeven. Ik heb gekozen voor dit onderwerp omdat de geschiedenis van West-Afrika mij boeit en Benin in het bijzonder door de persoonlijke band met het land. Vervolgens omwille van het feit dat de historiografie van Dahomey in haar kinderschoenen staat, en een academisch steuntje in de rug verdient. Het probleem van de historiografie van Dahomey is de éénzijdigheid van de historische bronnen. Het enige bronnenmateriaal dat mij ter beschikking stond was van Nederlandse origine: verslagen van de West-Indische Compagnie, verslagen van personeelsleden van de West-Indische Compagnie, militaire verslagen etc.,… Lokale bronnen, orale en andere bronnen van Dahomey zelf stonden voor mij niet ter beschikking- zo die er al zijn. Dit heeft tot gevolg dat het binnen deze scriptie onmogelijk is om een perspectief-vergelijking te maken tussen enerzijds dat Nederlandse perspectief en anderzijds dat van Dahomey. Dit is de eerste methodologische beperking van dit werk.
1
Zie Bijlages, Kaart 2. Uit: Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa (Oxford, Clarendon Press, 1991), 18. 2 Er zijn verschillende schrijfwijzen voor de voormalige staat Ouidah. De huidige schrijfwijze is Ouidah. De Britten hebben het meestal over Whydah en de Nederlanders over Fida. 8
1.2 Onderzoeksvraag
Het onderwerp van deze masterscriptie is het koninkrijk Dahomey en de slavenhandel tussen 1708 en 1740 met als casus de Nederlandse slavenhandel. De onderzoeksvraag van deze masterscriptie luidt als volgt “Hoe evolueerden de specifieke relaties tussen het koninkrijk Dahomey en de Nederlandse forten aan de Slavenkust vanaf 1708 tot in 1750”. Concreter betekent dit dat we zullen nagaan wie, wat waar en wanneer er zich veranderingen hebben voorgedaan in de specifieke bronnen die deze historische gebeurtenissen beschrijven. Een aantal vragen zal ik hierbij aan de hand van zowel bronnen als secundaire literatuur proberen benaderen. Hoe krijgen de Nederlanders macht aan de kust? Wat zijn de voorwaarden voor de Nederlanders om aan de Slavenkust handel te mogen voeren, ermee rekening houdende dat de Nederlanders nooit een poging hebben gedaan het gebied te veroveren. Hun enige doel was winstmaximalisatie te bereiken via de slavenhandel. Wat is de invloed van het Dahomese rijk op de onderlinge Europese verhoudingen aan de kust?
1.3 Status Quaestionis
De auteurs die over het koninkrijk Dahomey en de slavenhandel hebben geschreven, gebruiken over het algemeen dezelfde bronnen. Hierdoor is de stand van zaken van het onderzoek erg beperkt. Er zijn drie perspectieven waarbinnen de welke die bronnen gebruikt worden in de literatuur. In het eerste perspectief belicht men de slavenhandel als economisch gegeven over de handel, handelsconflicten. In dit perspectief wordt er vooral nadruk gelegd op de economische gevolgen die de slavenhandel heeft veroorzaakt bij de Europeanen. Het tweede perspectief is de antikolonialistische visie, die de negatieve invloed van de slavenhandel op de Afrikaanse maatschappijen onderzoekt. Een derde mogelijk perspectief is deze van de koninkrijken zelf. Waarin beschreven wordt hoe die koninkrijken gebruik maakten van de rivaliteit van de handelsmaatschappijen voor hun eigen doeleinden. Dit derde perspectief heb ik echter niet kunnen aanwenden wegens te kort aan bronnen.
9
De literatuur rond het onderwerp begint bij de beschrijving van Le Herissé uit 1911 L‟Ancien Royaume du Dahomey. Dit boek is een belangrijk vertrekpunt geweest voor de geschiedschrijving over Dahomey. Elke auteur die schrijft over Dahomey heeft dit boek gebruikt. Vermoedelijk omdat het een belangrijk vertrekpunt is om het Koninkrijk Dahomey te onderzoeken. Een tweede boek dat gebruikt wordt in alle literatuur is het boek van de antropoloog Karl Polanyi Dahomey and the Slave Trade. An Analysis of the Archaic Economy uit 1966. Hij heeft weliswaar oog voor de gevolgen van de slavenhandel voor de maatschappijen, maar doet dit vanuit een zuiver economisch perspectief. Vervolgens volgt het opmerkelijke werk van Ade Akinjogbin uit 1967, Dahomey and its Neighbours 1708-1818. Het is een Nigeriaanse auteur die duidelijk schrijft vanuit een antikolonialistisch perspectief. Volgens hem zijn het de handeldrijvende Europese landen die de koning van Dahomey in de val lokken van de slavenhandel. Die visie wordt gedeeld door Basil Davidson, die algemeen gekend is als de recente vader van de Afrikaanse geschiedschrijving, en die duidelijk vertrekt vanuit een antikolonialistisch perspectief. Andere interessante auteurs zijn: Patrick Manning die in zijn basiswerk de klemtoon legt op de economische positie van Dahomey en haar slavenhandel. Robin Law heeft een uitgebreid repertorium geschreven over Dahomey, de Slavenkust, Ouidah, Allada en Oyo. Hij geeft kritiek op de antikolonialistische perspectieven en wijst meer op de interne krachten die een rol speelden in de betrokkenheid van Dahomey in de slavenhandel. Henk den Heijer schreef in 2001 Naar de Koning van Dahomey. Het journaal van de gezantschapsreis van Jacobus van Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in 1733. In dit boek geeft hij een inleiding op de transcripties die hij maakte van correspondentiebrieven tussen Hendrik Hertogh, oppercommies van de tweede WestIndische Compagnie en Jan Pranger, directeur-generaal van de tweede West-Indische Compagnie (WIC). Dit is het enige boek dat de relatie tussen Dahomey en de Nederlanders uitgebreid bestudeert.
Wat primaire bronnen betreft hebben we vooreerst onderzoek gedaan in de bronnen van de tweede West Indische Compagnie tussen 1674 tot 1793. Uit deze bronnencollectie gebruikten we de correspondentiebrieven van de West-Indische Compagnie tussen Jan Pranger, directeur-generaal in Elmina en Hendrik Hertogh, oppercommies in Jaquin. Deze
10
brieven zijn gedeeltelijk getranscribeerd door Henk den Heijer en een ander deel hebben we teruggevonden in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag 3. Soms gebruikten we ook Zeeuwse bronnen zoals die uit het archief van De Middelburgse Commercie Compagnie4. Vervolgens
onderzochten
we
de
reisverslagen
van
slavenhandelaars
Willem
Bosman(1698). William Snelgrave(1734) en Archibald Dalzel(1793). Ze bieden een interessante inkijk in de verhouding tussen de Nederlanders en de regeerperiode van vierde koning van Dahomey, namelijk Agaja.
1.4 Methodologische uitdagingen
De methodologische uitdagingen zijn verbonden aan het gebruik van de Nederlandse bronnen. De feiten worden beschreven vanuit een bepaalde perspectief. In dit geval gaat het over het perspectief van de correspondenten van de West-Indische Compagnie die hun visie op de gebeurtenissen waarin ze meespelen neerschrijven. Zoals reeds aangegeven is het Dahomey-perspectief niet toegankelijk geweest voor ons, waardoor we geen toegang hebben gekregen tot orale en geschreven bronnen in het archief van Dahomey. Dit is een sterke beperking van deze masterscriptie. We zijn er immers van overtuigd dat een evenwichtige geschiedschrijving van Dahomey de beide perspectieven nodig heeft. Niet om tot een eenheidsvisie (“wie est eigentlich gewesen ist5”) te komen, maar wel om recht te doen aan de perspectieven van alle betrokken partijen. Het vermoeden is allicht gewettigd dat het Dahomey-perspectief heel fel zou kunnen verschillen van dat van de Nederlanders. Er zijn voorbeelden van samenwerking tussen antropologen en historici die aangegeven dat de verschillen tussen lokale bronnen en niet-lokale bronnen heel groot kunnen zijn. Zij wijzen op een onverenigbaarheid tussen een insiders- en een outsiders
3
ARA Den Haag, WIC 109, WIC 110, WIC 138, WIC 139. De MCC voerde pas handel na 1750 en dit gebeurde niet met Dahomey maar in Elmina aan de Goudkust, waardoor de MCC minder besproken is in deze masterproef. 5 Geyl, Pieter, History: Politics or Culture? Reflections on Ranke and Burckhardt. (Princeton: Princeton University Press, 1990), 109. Dit is de uitspraak die Leopold von Ranke maakte met betrekking tot geschiedschrijving. Volgens hem moet men proberen zo juist mogelijk de geschiedenis weer te geven, zoals het werkelijk is gebeurd. Het is nu gebleken dat dit niet mogelijk is, omdat elke historicus vanuit een bepaalde perceptie geschiedenis schrijft. 4
11
perspectief6. Dit wil niet zeggen dat we vervallen in een post-modernistisch relativisme dat stelt dat er een oneindig aantal historiografische versies mogelijk zijn zonder dat men over criteria beschikt om de waarheidsgetrouwheid van de versies tegenover elkaar af te wegen. Integendeel menen we dat dat er wel degelijk een aantal minimale criteria kunnen worden aangegeven die ons moeten toelaten slechte geschiedschrijving te onderscheiden van goede7.
1.5 Onderverdeling van de masterproef
Het tweede hoofdstuk behandelt het theoretisch kader. In dit hoofdstuk wordt er ingegaan op welke manier men globalisering al dan niet een toepasselijke theorie is om dit onderwerp erin te kaderen. Er wordt in het theoretische kader ook ingegaan op het economische belang van de slavenhandel voor Dahomey. Er wordt in het derde hoofdstuk een overzicht gegeven van de geschiedenis van Dahomey. Dit overzicht is gebaseerd op secundaire literatuur onder meer van Robin Law, Ade Akinjogbin en Henk den Heijer. Eveneens is het gebaseerd op primaire bronnen geschreven door William Snelgrave, Archibald Dalzel en William Smith, slavenhandelaars en reizigers naar Dahomey. Dit overzicht is een beschrijvende analyse van de groei van Dahomey tot slavenexporteur vanaf de veroveringen van de toenmalige vorst Agaja in 1724. Er wordt in dit hoofdstuk een overzicht gegeven van de veroveringen van de kuststaten, de manier waarop de onderwerping gebeurde, en de invloed op de staat in Dahomey. Vervolgens wordt er een onderdeel gewijd aan de economische wijzigingen van Dahomey. Dit is weergegeven aan de hand van het boek van Karl Polanyi Dahomey and the slave trade en een kritiek op dit boek gegeven door Robin Law.
6
Hoeree, J. en W. Hoogbergen, “Oral History and Archival Data Combined: The Removal of the Saramakan Granman Kofi Bosuman as en Epistemological Problem”, Communication & Cognition 17, no. 2/3 (1984), pp. 245-289, 246-249. 7 Bijvoorbeeld diepgang van het bronnenonderzoek, controleerbaarheid van het onderzoek, herhaalbaarheid, eerlijkheid van het bronnenonderzoek etc.,… 12
In het vierde hoofdstuk staat een historiografisch overzicht van de literatuur rond Dahomey. Robin Law geeft in zijn artikel Dahomey and the Slave Trade: Reflections on the Historiography of the rise of Dahomey een uitgebreid overzicht van de belangrijkste auteurs die geschreven hebben over Dahomey en de belangrijkste verslagen van de tijdgenoten.
In het vijfde hoofdstuk wordt er een bronnenanalyse gemaakt van de Nederlandse bronnen. In deze bronnenanalyse staan een aantal citaten, die de machtsverhouding tussen de Nederlanders en de Dahomeanen aantonen. We willen aan de hand van literatuur en bronnen bewijzen op welke manier de WIC afhankelijk was van de slavenhandel met Dahomey. Was die afhankelijkheid groot, of wisten de Compagnieën op een andere manier hun slaven te verkrijgen buiten de staat Dahomey?
In het zesde hoofdstuk staat de conclusie beschreven. In dit hoofdstuk worden de vragen uit deze inleiding beantwoord. We hebben ervoor gekozen om de onderzoeksvraag en de bijvragen te beantwoorden in de algemene conclusie omdat het overzicht dan duidelijker is.
13
Hoofdstuk II: Theoretisch Kader: Globalisering
2.1 Inleiding
In deze masterproef wordt voornamelijk de nadruk gelegd op de politieke relaties tussen Dahomey en de Nederlanders na de verovering van de kuststaten door het koninkrijk (vanaf 1724). In dit opzicht is er minder ingegaan op de economische situatie van Dahomey, maar meer op de politieke moeilijkheden waarmee Dahomey en de WestIndische Compagnie te kampen krijgt door de slavenhandel. Waardoor we besloten hebben om het theoretisch kader een economische basis te geven, namelijk globalisering. Er is gekozen voor globalisering omdat dit een term is die regelmatig wordt gebruikt in hedendaagse literatuur. De manier waarop de term globalisering wordt gebruikt in d literatuur geeft de indruk dat globalisering een uniek proces is, ontstaan in de jaren 1970. We willen in de eerste plaats aantonen dat globalisering ouder is dan wordt gedacht, waardoor het gebruik van deze term niet altijd even nuttig blijkt.
2.2 Het discours rond globalisering
De onderzoeksvraag legt de kwestie van de globalisering open. De relatie tussen de Nederlanders en Dahomey kan aantonen dat er sprake is van economische verandering voor beide gebieden. Het onderwerp heeft betrekking op de Atlantische slavenhandel tussen het koninkrijk Dahomey en de Nederlandse handelaars in de 18de eeuw. Deze driehoekshandel heeft invloed uitgeoefend op drie verschillende continenten namelijk Europa, Afrika en Amerika. De vraag of er sprake is van globalisering bij het onderwerp van de slavenhandel tussen het Koninkrijk Dahomey en de Nederlandse handelaars in de 18de eeuw, hangt af van de startdatum en de definiëring van de term globalisering. De discussie met betrekking tot de startdatum van globalisering is een discussie die in de literatuur de laatste jaren is toegenomen. Wallerstein is een auteur die in deze literatuur rond globalisering regelmatig terugkomt. Hij heeft het niet direct over globalisering, maar eerder over het ontstaan van een wereld-systeem, waarin de interactie steeds sterker wordt tussen de verschillende werelddelen. Hij onderscheidt vervolgens een kern, periferie en
14
semi-periferie verhouding tussen de verschillende landen. Volgens Wallerstein ligt de oorsprong van dit wereld-systeem, zoals wij het nu kennen, in de zestiende eeuw 8. Er zijn een aantal argumentaties van verschillende auteurs die daar tegenin gaan, en anderen die hem daarin volgen. In deze masterscriptie is ervoor gekozen om de these van Wallerstein niet te gebruiken omdat we vinden dat die te eurocentrisch is.
Het is noodzakelijk om de term globalisering te verklaren om verder in te kunnen gaan op het concept, maar eenvoudig of eenduidig is het niet. Het is een term die nooit een objectieve definiëring kan hebben, elke definitie van globalisering is geladen en gaat uit van een bepaalde invalshoek. Globalisering houdt volgens ons de intensivering van contacten in tussen verschillende gebieden. Met deze intensivering bedoelen we dat er sterkere economische lange afstandscontacten gaan plaatsvinden. De versterking van deze contacten zorgt voor een vergroting van de globalisering. Hierbij merken we onmiddellijk op dat de interactie tussen de verschillende gebieden sinds 1970 enorm versneld is. Maar daarom verschilt ze in feite niet van de interactie tussen verschillende continenten in de 16de eeuw. Het uiteindelijke doel is de voortdurende accumulatie van kapitaal, op die manier kan men globalisering direct linken aan kapitalisme.
2.3 Globalisering in historisch perspectief
Debat rond globalisering: een nuttig en nieuw begrip?
De definitie van prof.dr. Rik Coolsaet stelt dat er sprake is van globalisering als de volgende fysieke en cognitieve componenten samen voorkomen. De fysieke component komt neer op een tijd/ruimte compressie namelijk de toename van de grensoverschrijdende communicatie van handels- en kapitaalstromen en van een verbetering op het gebied van transport en leidt tot een sterkere toename van interdependentie tussen regio‟s continenten en landen. De cognitieve component betekent dat men zich van dit proces bewust is, men gaat met andere woorden redeneren in cosmopolitische termen van een kleiner wordende wereld en men hanteert mondiale begrippen en concepten om de wereld als een 8
Wallerstein, Immanuel, World-Systems Analysis. An Introduction, (Durham and London: Duke University Press, 2007), 1. 15
interdependentie voor te stellen9. De globalisering heeft met andere woorden een economische basis, dat zich uitwerkt op cultureel, sociaal en demografisch vlak. Deze definitie voorziet de mogelijkheid om voor het Koninkrijk Dahomey en de Nederlandse slavenhandel te achterhalen in hoeverre we hier kunnen spreken over een vorm van globalisering.
Globalisering wordt op verschillende manieren geanalyseerd en er bestaan verschillende visies over globalisering. We hebben gekozen voor de interpretatie van Frederick Cooper omdat hij een korte en bondige uitleg geeft over de verschillende manieren waarop men het concept kan observeren. Frederick Cooper geeft een bepaald perspectief van de problemen die er zijn met een term als globalisering en een historisch onderzoek over Afrika. Er zijn twee problemen met het concept “globalization” ten eerste de “global” en ten tweede de “ization”. Het eerste deel van het concept impliceert dat het gaat over een systeem van inter-connecties over de gehele globe/wereld die voornamelijk door handel en informatie worden doorgegeven. Dit systeem houdt in dat het de gehele wereld beïnvloed. Het tweede deel van het concept impliceert dat dit werkelijk het geval is, en dat dit de “global age” is. Belangrijke vragen worden niet gesteld zoals wat zijn de limieten van de inter-connecties, niet alle gebieden worden beïnvloed door het kapitalisme, en de nood aan specifieke structuren en eisen om deze connecties te kunnen maken10. Wat er ontbreekt in de discussie rond globalisering, schrijft Cooper, is het historische belang van inter-connecties en een focus op de structuren en limieten van deze interconnecties. Het is noodzakelijk om de neiging te ontwijken die er geweest is om sociale, economische, politieke en culturele processen te analyseren alsof ze plaats hebben gevonden in nationale of continentale containers. De wereld is lange tijd - en is nog steeds - een plaats waar politieke en economische relaties ongelijk zijn 11. Volgens Cooper is het nodig dat Afrikanisten zich bewust zijn van het belang van territoriale contacten zowel binnen het continent, als buiten het continent ( Atlantische slavenhandel, contacten met de Islam…). De relevantie van deze geschiedenis vandaag ligt
9
Coolsaet, Rik, macht en waarden in de wereldpolitiek, (Gent: Academie Press, 2007), 5455. 10 Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? An African historian‟s concept”, African Affairs 100, ( 2001): pp. 189-213, 189. 11 Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for?”, 189. 16
niet in een vorm van assimilatie tussen het oude (koloniale) en het nieuwe (globale) vormen van contact, maar in de lessen dat het voorziet in het belang voor lange afstandsverbindingen12. Vandaag zijn er voorstanders en tegenstanders van het debat rond globalisering. Ze gaan er allebei vanuit dat dit proces realiteit is, en men is er ofwel voor ofwel tegen. Is het niet belangrijker om precies te definiëren waarover we aan het debatteren zijn, om het proces van inter-connectie beter te verstaan?
Volgens Cooper is het moeilijk om de term
globalisering te gebruiken omdat die al snel ten opzichte van het lokale komt te staan. Cooper vindt dat we de historische veranderingen moeten analyseren aan de hand van concepten die minder veralgemenen13. Het eerste argument zou men the Banker‟s Boast kunnen noemen. Na het einde van de Sovjet Unie, de opkomst van Communistisch China op de kapitalistische markt, de druk van de VS etc.,… Deze veranderingen zijn een deel van het nieuwe argument om te spreken van een nieuw regime. Het is eveneens een argument dat betrekking heeft op discipline waarbij de wereldmarkt wordt gepercipieerd als een web van verschillende transacties waaraan de overheden aan onderhevig zijn. De rijke landen moeten welvaarstaten blijven en arme landen hoeven geen sociale uitbreidingen door te voeren, allemaal ten voordele van de geglobaliseerde economie.14 De volgende perceptie van globalisering is de Social Democrat‟s Lament. Deze mensen aanvaarden de globalisering zoals de bankiers het zien, maar in de plaats van het te zien als iets positiefs, maakt het volgens hen de situatie voor de mensheid nog erger. Volgens hen heeft de globalisering het sociale project ondermijnd, door de economische belangen voorop te stellen ten nadele van de politieke belangen. Volgens sommigen moet globalisering tegen gehouden worden, maar volgens anderen heeft globalisering al gewonnen en valt er weinig te doen behalve het betreuren van het einde van de natie-staat en de nationale vakbonden15. Het laatste argument van globalisering is the Dance of the Flows and the Fragments. Dit argument heeft de realiteit van globalisering aanvaard en eveneens het destabiliserende effect op nationale maatschappijen, maar kiest voor een andere aanpak. In plaats van de 12
Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? ” , 190-191. Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? ” ,190-192. 14 Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? ”, 193. 15 Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? ”, 192. 13
17
wereld te homogeniseren, zorgt de globalisering voor een verandering op lokaal vlak. Omdat de verschillende culturen zo vaak geconfronteerd worden met één bepaalde cultuur van buitenaf, gaat men de eigen cultuur meer appreciëren(vb. Het sentimentele belang dat migranten aan het thuisland hechten,..)16. Er zit iets in elk van deze concepten, maar wat er fout aan is, is dat deze concepten totaliserend en periodiserend zijn. Daarmee bedoelt Cooper dat de relatie tussen een gebied en de interactie vaak is gewijzigd doorheen de tijd, en dat elke verandering aandacht nodig heeft. (bvb. De invloed van de Oost Indische Compagnie op Nederland, Indonesië en Zuid –Afrika in de 16 en 17de eeuw)17. Er zijn een aantal onderzoekers die het begin van de globalisering in de tweede helft van de negentiende eeuw plaatsen „world capital markets were almost certainly as well integrated in the 1890s as they were in the 1990s18‟. Er wordt nu heel wat onderzoek gedaan naar de huidige specifieke patronen van productie, consumptie, nationale en internationale instituties, zodanig dat het allemaal in een “-ization” past. In de volgende paragraaf geeft Cooper het voorbeeld van migratie. Migratie is doorheen de 20 ste eeuw gestegen, maar dat wil niet zeggen dat de macht van de staat gedaald is. Het is nodig dat we deze institutionele mechanismen verstaan, en de global-metaphor is geen goede manier op dat mechanisme te verstaan19. De dood van de natie-staat en de welvaartstaat zijn heel erg overdreven. Er zijn nog nooit zoveel bronnen gecontroleerd door de overheden. In 1965 lag 25% van het BNP van OECD landen bij de overheid, in 1990s is dat gestegen tot 37%. De reden daarvoor – in tegenstelling tot wat de Bankers Boast en the Social Democrat‟s Lament beweren- is de politiek. Een voorbeeld is de manier waarop de wereld georganiseerd is. Zowel Frankrijk als Brazilië staan voor harde internationale competitie, in Frankrijk kan de welvaarstaat verdedigd worden binnen het politiek systeem, terwijl in Brazilië “globalisering” de meest “verstandelijke keuze” wordt20. Het is niet de bedoeling dat men terugkeert naar nationale of continentale invullingen van geschiedenis, wanneer men argumenten aanhaalt tegen globalisering. De vraag is of de 16
Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? ” , 193. Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for?”, 194. 18 Dennis, F. en Arturo G. , “Path dependence, time lags and the birth of globalisation: a critique of O‟Rourke and Williamson.”, European Review of Economic History 8: 81-108, (2004), 81. 19 Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for?”, 194. 20 Ibidem. 17
18
veranderingen van lange afstandsrelaties doorheen de tijd beter verstaanbaar zijn dan globalisering21? Globalisering is namelijk een term waar geen consensus over bestaat. Het kan zo breed gebruikt worden dat het alles omvat, waardoor het niks meer betekent. Het discours rond globalisering haalt zijn inspiratie uit de val van de Berlijnse muur waarbij er onterecht gedacht werd dat de barrières voor transnationale economische handel verdwenen waren. Zowel voor de voorstander als tegenstander van globalisering is het ideologisch kader het liberalisme. Politieke actoren en onderzoekers hebben een verschillende mening over de effecten, maar het enige dat het woord globalisering met zekerheid betekend is integratie, op planetair niveau22.
De geschiedenis van de lange afstandsrelaties is ouder dan de laatste 40 jaar, of sinds het ontstaan van het kapitalisme in Europa in de 16de eeuw. Een belangrijk bewijs hiervoor is de uitbreiding van het Mongoolse Rijk in de 14 de eeuw via handelsroutes23. Wat er wel nieuw is vanaf de 16 de en 17de eeuw, is de idee van een wereldbeeld, ontstaan onder invloed van de ontdekkingsreizen van de Portugezen en de Hollanders. Hierin speelt Afrika een belangrijke rol met de driehoekshandel tussen het continent, de Caraïben en Europa24. Men moet volgens Cooper nagaan op welke methode de productie is georganiseerd om op die manier de lange afstandsrelaties te begrijpen. Hierin volgt hij Marx die het belang benadrukte van de primitieve accumulatie van kapitaal in de 17 de en de 18de eeuw door middel van gedwongen arbeid namelijk slavernij. De groeiende productie ging hand in hand met de exploitatie van de arbeiders. Een wereldrijk dat zich uitbreidde, ging samen met het controleren van de andere 25. In zijn artikel vervolgt hij met een voorbeeld dat meer toepassing heeft op het onderwerp van deze masterscriptie. Hij schrijft het volgende: “African kings were vulnerable at home and found strength in their external connections. The slave trade meant different thing to different partners: for the African king it meant gaining resources (guns, metals, cloth and other goods with redistributive potential) by
21
Ibidem. Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? ”, 195. 23 Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? ”, 200. 24 Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for?”, 202. 25 Ibidem. 22
19
seizing someone else‟s human assets, not by facing the difficulties of subordinating one‟s own population. Raiding slaves from another polity and selling them to an outside buyer externalized the supervision problem as well as the recruitment problem. … This was, from the point of view of African participants in the process, the unintended consequence of the fatal intertwining: outlets for war captives created a new and insidious logic that began to drive the entire system of slave catching and slave marketing 26.”
Uit dit citaat verstaan wij dat Frederick Cooper gelooft dat de bedoeling voor de Afrikanen niet was om een bepaald wereld-systeem in stand te houden, maar slechts om hun eigen rijkdom groter te maken. Dit citaat geeft ons de indruk dat de Afrikaanse koningen, en in ons geval, de Dahomese koning, aan de slavenhandel deelnam om op die manier zijn koninkrijk rijker te maken. Ze werden daardoor gedwongen om aan slavenhandel te doen. Met deze interpretatie zijn we het gedeeltelijk eens. Het is inderdaad een feit dat de Dahomeanen en andere West-Afrikaanse staten en koninkrijken aan slavenhandel deden. De reden daarvoor was dat de vraag naar slaven door de Europeanen groter was dan de vraag naar andere goederen in deze specifieke gebieden. Het gevolg was dat het aantal rooftochten op slaven steeg, en dat er miljoenen mensen van West-Afrika naar Amerika onder gedwongen omstandigheden werden gebracht. Maar het is onjuist te beweren dat de staten bijna gedwongen werden om aan slavenhandel te doen. In de eerste plaats bestond slavernij reeds in het gros van de maatschappijen aan de Slavenkust en andere West-Afrikaanse gebieden. Ten tweede konden de staten blijven voortbestaan zonder de slavenhandel, dus ze waren zeker niet genoodzaakt om aan deze handel te participeren. Evenmin waren Afrikaanse koningen kwetsbaar zoals Cooper het beschrijft, maar ze waren uiterst rationeel in de beslissing die ze namen om de financiële situatie van hun koninkrijk te verbeteren. Volgens Cooper waren de mechanismen van de lange afstandsrelaties beperkt en toevallig in hun mogelijkheden om te kunnen veranderen. Volgens Cooper was het Atlantische systeem in de achttiende eeuw niet volledig systematisch noch kan men spreken over achttiende eeuwse globalisering27. Hiermee zijn we het niet eens, Cooper schrijft dat het moeilijk is om een consensus te vinden over het begrip globalisering, en hij schrijft dat het enige waarover iedereen het
26 27
Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? ”, 203-204. Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for? ”, 204. 20
eens is, de steeds sterker wordende interconnecties zijn. In dit opzicht, aan de hand van deze definitie is, het moeilijk om te beweren dat de achttiende eeuw niet bestaat uit globalisering. We vinden dat Cooper zichzelf tegenspreekt door deze uitspraak. Volgens Cooper is het correct dat het heden zeer sterk verschilt van het verleden, maar we hebben een meer verfijnt theoretisch apparaat nodig dan globalisering. Hij wil dat de term globalisering vervangen wordt door andere termen die minder misleidend zijn. Volgens hem is het gebruik van bepaalde woorden belangrijk om een bepaalde visie te verkrijgen over een concept. Daarom is het belangrijk een volwaardig alternatief te vinden voor dit container begrip28. In dit opzicht zijn we het eens met Frederick Coopers‟ theorie en vinden we dat een term als globalisering niet altijd even nuttig is. Als deze term enkel afhankelijk is van de definitie die men eraan geeft, dan kan ze voor elk mogelijk lange afstandscontact gebruikt worden, en verliest ze bijgevolg aan waarde. Het gebruik van globalisering voor de 18de eeuwse slavenhandel lijkt ons een aannemelijk concept, omdat de handelscontacten gebaseerd zijn op de voortdurende accumulatie van kapitaal.
2.5 Conclusie
Globalisering wordt regelmatig gebruikt in de hedendaagse literatuur, maar er wordt zelden een definitie aan gegeven. Het begrip is bijgevolg toepasselijk voor elke vorm van economische lange afstandscontacten. In dat opzicht gebruiken wij hier deze term. Het was onze bedoeling om aan te tonen dat globalisering geen nieuw concept is, maar een veranderende dynamiek kent. De dynamiek uit de achttiende eeuw met betrekking tot slavenhandel, verschilt niet zoveel van de huidige economische dynamieken. In beide gevallen is er sprake van de voortdurende accumulatie van kapitaal. Vervolgens is er in beide gevallen ook sprake van lange afstandscontacten die als doel hebben de economische samenwerking te versterken. Het is mogelijk om de globalisering als term toe te passen op het onderwerp van deze masterscriptie. De contacten die er geweest zijn tussen de Nederlanders en de inwoners van Dahomey waren gebaseerd op economische onderhandelingen. Er was sprake van interactie op economisch vlak; dat zich vervolgens uitwerkte op cultureel, sociaal en 28
Cooper, F., “What is the concept of Globalizationg good for?” , 212-213. 21
demografisch vlak. Deze invloeden gebeurden zowel voor de Nederlanders als voor de inwoners van Dahomey. De vraag of globalisering een nuttig begrip is in deze context krijgt een positief antwoord. Het is een manier van denken die ervoor zorgt dat men de wereld op een andere manier gaat benaderen. Het is belangrijk dat de grote dynamieken worden onderzocht, zonder de invloed van bepaalde factoren zoals natie-staten te negeren. Deze dynamieken kunnen bepaalde zaken aantonen, die men in de context van de staat of een continent niet altijd zou terugvinden. Het grootste nadeel dat globalisering bezit is het gebrek aan een behoorlijke definitie.
22
Hoofdstuk III: Geschiedenis van het koninkrijk Dahomey na 1700
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk geven we een overzicht van de geschiedenis van Dahomey vanaf de troonsbestijging van Agaja in 1708 tot aan het einde van zijn regentschap. De reden waarom voor deze korte periode is gekozen, is omdat vanaf die periode de slavenhandel een rol zal spelen in het koninkrijk. Deze periode is een zeer onrustige tijd voor Dahomey, met invallen van buurtstaten en problemen met de Europese nederzettingen aan de kust. Agaja kan zijn macht blijven consolideren, maar het gevolg is dat de slavenhandel sterk daalde en niet zo optimaal meer was als voorheen. Het koninkrijk Dahomey bevindt zich aan de Westkust van Afrika, meer bepaald in het gebied dat de Europeanen de naam Slavenkust gaven. De Slavenkust strekt zich uit vanaf de monding van de Volta rivier in het westen en ten oosten van het kanaal van Lagos29. Dit is in totaal ongeveer 200 km, hoewel er over de precieze grenzen dispuut bestond. De huidige landen die zich in dat gebied bevinden zijn Zuidoost Ghana, de Republiek van Togo en Benin en het Zuidwesten van Nigeria 30. Volgens de Europeanen bestond deze slavenkust uit Afrikanen die dezelfde linguïstische kenmerken hadden en dezelfde cultuur, het grootste aantal van de bevolking bestaat uit eenzelfde groep. Deze taalgroep was gekend als de Aja-Ewe31. Deze etnografische homogeniteit van de Slavenkust was niet absoluut. Er was een verschil met de meer Noordelijke bevolking de Yoruba, die andere linguïstische kenmerken heeft. Dahomey bezit een uitgebreid aantal bronnen, in vergelijking met andere West-Afrikaanse koninkrijken. In de zeventiende eeuw voordat Dahomey gekend was bij de Europeanen, schreef een Nederlander Willem Bosman Nauwkeurige beschrijving van de Guinese goudTand en Slavekust. Hij vermeldt Dahomey niet letterlijk, net als zijn Europese tijdgenoten. In de achttiende eeuw werd Dahomey een dominante macht in Aja beschreven door
29
Zie Bijlages, Kaart 2. Uit: Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa, (Oxford, Clarendon Press, 1991), 18. 30 Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, (Oxford, Clarendon Press, 1991), 33. 31 Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 22. 23
William Snelgrave, John Atkins, William Smith en Archibald Dalzel32. Veel van deze bronnen zijn geschreven ter bevestiging van een aantal vooroordelen over Afrika. Waardoor het moeilijk wordt om een objectieve en een accurate weergave van Dahomey terug te vinden in de reisbeschrijvingen die opgemaakt zijn voornamelijk door slavenhandelaars uit de 18de eeuw.
3.2 Ontstaan en uitbreiding van het Koninkrijk Dahomey Mythisch verleden?
Het ontstaan van Dahomey en de eerste vorsten die het rijk regeerden, zijn in orale tradities ingebed die pas in de negentiende en twintigste eeuw door koloniale bestuursambtenaren en antropologen zijn vastgelegd. In deze verhalen zijn feit en fictie moeilijk van elkaar te onderscheiden, maar toch zitten er kernen van waarheden in. 33 Het mythische verleden van het koninkrijk vinden we zowel in de bronnen, als in de mondelinge overlevering terug. Er bestaan verschillende verklaringen voor het ontstaan van Dahomey, één van de bekendste wordt hieronder uitgelegd. In de jaren twintig van de achttiende eeuw begon het geleidelijk tot de Europeanen op de Slavenkust door te dringen, dat zich in het binnenland een machtige staat aan het ontwikkelen was genaamd Dahomey. De naam van dit onbekende land dook voor het eerst op in een document uit 1716, waarin wordt vermeld dat de onderkoning van Agoeme, gelegen in de provincie Fon, tegen zijn vorst te Allada in opstand was gekomen34. Allada was oorspronkelijk de grootste en meest uitgestrekte staat. Uit mondelinge overlevering blijkt dat Dahomey is opgericht door een prins uit Allada die naar het Noorden migreerde na een dispuut over de troonopvolging in Allada. Het is waarschijnlijk opgericht tijdens het tweede kwartaal van de zeventiende eeuw35.
32
Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours 1708-1818, (Cambridge: University Press, 1967), I. 33 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey. Het journaal van de gezantschapsreis van Jacobus van Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in 1733, (Amsterdam: Walburg Pers, 2002), 65. 34 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 47. 35 Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 16. 24
Dahomey was niet de oorspronkelijke naam van het volk, maar van het paleis van Wegbada(Wegbaja), vermoedelijk de tweede vorst van het koninkrijk 36. De mythe gaat als volgt: Op zekere dag zou deze koning van een hoofdman grond hebben opgeëist voor de bouw van een nieuw paleis. De man genaamd Dan vond de eis van de vorst zo bespottelijk, dat hij Wegbaja de vraag stelde: “wilt u werkelijk een paleis op mijn buik bouwen”, waarbij de koning woedend werd en een paleis op de buik van Dan liet bouwen, namelijk „in de buik van Dan‟ ofte Dahomey37. Ten noorden van Allada lag het koninkrijk Dahomey met als hoofdstad Abomey 38. Voordat Dahomey zich had gevestigd bevond zich een andere bevolking op dat gebied namelijk de Aja. Dahomey wist de Aja te veroveren, en op die manier zijn macht te consolideren in het gebied. Volgens mondelinge overlevering zou een dispuut over de opvolging de oorzaak zijn voor het ontstaan van problemen bij de Aja omstreeks 162039. Volgens de overlevering is de eerste vorst van Dahomey Dogbagri, een afstammeling van Agasu. In 1625 stierf Dogbagri en er ontstaat een twist over de troonsopvolging, ditmaal tussen zijn zonen Dakodonu en Ganhesou. Dakodonu won de machtsstrijd en geldt in de orale traditie van Dahomey als stichter van dit koninkrijk. Onder zijn opvolgers Wegbada en Akaba groeide het rijk uit tot aan het machtige Oyo in het noorden en de Lama in het zuiden40.
Sommige auteurs beweren dat Dahomey afkomstig is van de Tado. Maar Robin Law twijfelt aan het waarheidsgehalte van de orale overleveringen die de dynastieke lijnen van Porto-Novo en Dahomey via Allada met Tado verbinden. 41 De dynastieke verbondenheid van Dahomey werd pas in 1863 opgetekend door Richard Burton. De beschrijvingen van Norris en Dalzel van de eeuw ervoor stemmen daar niet mee overeen. Law veronderstelt dat er sprake is geweest van een projectie achteraf bij het ontstaan van de Dahomese koningslegende over de afstamming van Allada, waarbij de vorst van Dahomey in de loop van de achttiende eeuw, legitimering zocht voor de verovering van Allada in 1724. Wanneer de legitimering eenmaal aanvaard was, dan konden de koningen van Dahomey
36
Over Wegbaja staat meer uitleg bij de Staat in Dahomey. Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 46-47. 38 Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 17. 39 Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours 1708-1818, 22-23. 40 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 48. 41 Law, Robin, The Kingdom of Allada, (Leiden, 1997), 113. 37
25
zich erop voorzien dat zij de rechtmatige opvolgers van het koninkrijk waren en dat de vorst van Allada aan hen schatplichtig zou zijn 42.
De ontstaansgeschiedenis van Dahomey rust op orale tradities die moeilijk te verifiëren zijn. Toch is het onjuist te stellen dat er wat betreft de vroege geschiedenis van Dahomey geen enkele historische lijn te trekken zou zijn. Zo is eerder betoogd dat het waarschijnlijk is dat er in de zestiende eeuw of vroeger een Aja staat op het westelijk deel van de Slavenkust heeft bestaan. Vanuit deze “oerstaat” moet, gezien de sterke taalverwantschap tussen verschillende volken op de Slavenkust, een volksverhuizing hebben plaatsgevonden die tot de stichting van verschillende nieuwe staten heeft geleid. Allada was gedurende de zeventiende eeuw de machtigste staat van deze Aja staten43. Veel gebieden op de Slavenkust waren aan Allada schatplichtig. Maar in de tweede helft van de zeventiende eeuw begon de macht van Allada te dalen en groeide het verzet van vazalstaten, waaronder Dahomey, tegen hun overheerser. Nadat in 1660 en 1716 vanuit Dahomey tweemaal toe tevergeefs was geprobeerd de macht van Allada over te nemen, deed Agaja 44, de vierde koning van Dahomey, in 1724 voor de derde keer een poging en dit maal met succes 45.
De troonsopvolging van Agaja in 1708
Sinds 1708 werd Dahomey steeds sterker, maar de opvolging van dit jaar is afwijkend aan de andere opvolgingen van de koningen. De mondelinge overlevering over de troonsopvolging zijn verwarrend, maar er is geen twijfel mogelijk dat Agaja zijn broer Akaba opvolgde. De officiële versie is gerelateerd aan die van Le Herissé, die beweert dat Akaba met zijn tweelingszus Ahangbe regeerde en dat deze afspraak goed werkte, omdat Ahangbe op de achtergrond bleef. Toen Akaba stierf ontstonden er problemen. Omdat zowel Ahangbe en Akaba kinderen hadden; zou het juister zijn om het koninkrijk te splitsen onder de zoons van deze tweeling. Om chaotische resultaten te vermijden werden
42
Law, Robin, The Kingdom of Allada, 113-114. Zie Bijlages, Kaart 3. Deze kaart toont de migratie van de Aja aan de Westkust van Afrika. Uit: Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours 1708-1818, 12. 44 Zie Bijlages, Afbeelding 1. Agaja. Uit: Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours 1708-1818, frontispiece. 45 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey. 48. 43
26
beide zonen van Ahangbe en Akaba vervangen door Dosu die later verkozen werd onder de naam Agaja46. Deze bewering zorgt ervoor dat vele vragen onbeantwoord blijven. Want als Ahangbe samen regeerde met haar broer, dan zou ze toch moeten gekwalificeerd zijn om de macht over te nemen na zijn dood, aangezien de mondelinge overlevering niet beschrijft dat ze op hetzelfde moment stierven. Dahomey bestaat ook uit een opvolging aan mannelijke zijde, dus zouden de zonen van Ahangbe niet aanvaard worden als rechtmatige troonopvolgers 47. Anatole Coissy verklaarde dit door uit te leggen dat Ahangbe gedurende een korte periode aan de macht is geweest in Dahomey, en toen ze stierf de zonen van Akaba nog te jong waren om de macht over te nemen in de staat. Dunglas, een andere historicus, is het daar mee eens en beweert dat Agaja als regent voor de zoon van Akaba aan de troon werd gebracht, maar de macht niet wilde opgeven wanneer de zoon oud genoeg was om aan de troon te komen. Maar zowel Coissy als Dunglas vergeten dat Akaba al oud was wanneer hij de macht op de troon overnam. Hij zou gedurende 20-28 jaar aan de macht zijn geweest. Hij zou dus kinderen moeten hebben die de leeftijd bereikt hebben om de macht over te nemen48. Wanneer men de bronnen erop bekijkt van Delisle die een gesprek had met Agaja in 1728 dan blijkt dat wanneer Agaja praat over zijn voorouders en hun prestaties, hij nooit Ahange vermeldde hij nooit. Het lijkt dus onwaarschijnlijk dat Ahangbe in Dahomey geheerst zou hebben voor Agaja. Waadoor het nog steeds niet duidelijk is waarom Agaja de macht heeft overgenomen in Dahomey49.
Agaja
De opvolging van Agaja kan misschien teruggevonden worden in de betekenis van zijn naam namelijk “no one throws into fire a green tree which is still standing50”. Dit zou betekenen dat Agaja een afstammeling is van de tweede vorst van het koninkrijk Dahomey namelijk Wegbada (Wegbaja) en dat men Agaja niet zomaar aan de kant mag schuiven. 46
Le Herissé, A., L'ancien royaume du Dahomey ; moeurs, religion, (Paris : Emile Larose, 1911), 15. 47 Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 60-61. 48 Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 61. 49 Ibidem. 50 Ibidem. 27
Daarenboven twijfelde men eraan of Akaba werkelijk de vader was van zijn kinderen en zouden Ahangbe‟s kinderen geen “raszuivere” Ahovi zijn. Daardoor is het makkelijker voor een kandidaat met een meer zekere “bloedlijn” om de macht over te nemen in de staat51. Agaja was de broer van Akaba, dus was hij de beste kandidaat om als heerser van het rijk te worden opgesteld. De keuze voor Agaja als koning in 1708 had grote gevolgen voor Dahomey. Hij was de meest beschreven en de meest bewonderde koning uit de achttiende eeuwse geschiedenis van Dahomey52. Hij werd onder meer beschreven door William Snelgrave en Archibald Dalzel. Snelgrave had Agaja gezien in 1727 en schreef dat hij dacht dat Agaja ongeveer 45 was, maar wanneer hij de troon besteeg zou hij zo‟n 35 zijn geweest dus in 1727 was hij vermoedelijk 55. Ook Archibald Dalzel had veel bewondering voor Agaja en schreef het volgende: “ Trudo53, considered as a conqueror, seems little inferior to any other of that class, which swoln the page of history. Like them he waded to glory, through an ocean of innocent blood; and like them experienced the vicissitudes of fortune. Yet he never once lost his magnanimity, nor wept, like Alexander, when his generals refused to follow him: he knew how to enforce obedience; and drove, when he could not lead, them to conquest. It is true, bred as the nation was to war, it seldom wanted such incitement. We shall find, in the course of this history, instances of an heroic spirit that would do honour to any nation54.”
Bij de troonsbestijging van Agaja bezat Dahomey de stad Abomey en ongeveer tussen tweeënveertig en tweeënzestig dorpen en steden in de omgeving. Als men rekening houdt met het feit dat in West-Afrika dorpen en steden dicht bij elkaar werden gebouwd, wil dit zeggen dat het over een klein gebied gaat. Het koninkrijk was niet zo groot als Allada of Ouidah55. Het mag dan nog niet zo een groot koninkrijk geweest zijn, het had wel een efficiënte organisatie. De monarchie was sterk gecentraliseerd, had controle over alle aanstellingen van de hoofdmannen en had een staand leger. Van zodra dat Agaja de troon 51
Ibidem. Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 62. 53 Dit is de naam die oorspronkelijk gegeven werd aan Agaja, zijn naam was Trudo Audati. Uit Law, R., “An Alternative text of Agaja of Dahomey‟s letter to king George I of Engeland 1726”, History in Africa, vol. 29 (2002), 257. 54 Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 18. 55 Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 62. 52
28
besteeg nam hij twee beslissingen die onmiddellijk aantoonden dat hij een militair genie was. Ten eerste wist hij een systeem van spionnen te installeren, de Agbadjigbeto, die hij naar elk dorp zond alvorens hij ten aanval overging. Ze dienen zichzelf voor te stellen als gewone handelaars en op die manier de lokale taal leren. Ze horen het militair potentieel van de dorpen te bestuderen, de specifieke goden kennen, en deze details doorgeven aan Agaja. De bedoeling was dat ze een pact sloten met de hoofdman van het gebied. Wanneer ze terugkwamen in Abomey haalden ze een aantal redenen op waarom ze vinden dat het gebied moet veroverd worden, als een vorm van propaganda. Ten tweede zette Agaja een militaire training op, dat zeer efficiënt was, maar dat niet volledig professioneel was “ every common soldier a boy at the public charge, in order to be trained up in hardship from the youth56”.
De geschiedenis van Dahomey tussen 1708 en 1724 is summier, het gaat hoofdzakelijk over de succesvolle oorlogen die Agaja gevoerd heeft tegen de naburige koninkrijken en dorpen. Één van zijn successen voor 1724 is waarschijnlijk de verovering van Didouma en Pobe, dat respectievelijk ten noordwesten en ten zuidoosten van Abomey ligt. Maar het grootste deel van die veroveringen zijn niet in bronnen beschreven 57. In 1714 had Dahomey evenveel macht als Allada en was de staat gekend bij de Europese handelaars. In 1717 wist Agaja zich te infiltreren in het politiek conflict dat ontstaan was tussen Ouidah en Allada. Hij wist Soso (de koning van Allada) te overtuigen dat Huffon(de koning van Ouidah) van de troon gestoten moest worden in Ouidah. Agaja verwachtte een snelle militaire actie, maar dit was Soso niet gewoon, en het gebeurde niet volgens het Ebi systeem58. Er kwam uiteindelijk geen militaire actie en Agaja heeft tien jaar gewacht alvorens Ouidah te veroveren59.
56
Snelgrave, William, A New Account of Some Parts of Guinea and the Slave Trade (London, 1734), 78. 57 Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 63. 58 Dit is het systeem dat gedurende lange tijd toegepast werd in Allada, maar het werd verstoord door de komst van Agaja. 59 Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 63-64. 29
De verovering van Allada Het bleef stil rond Dahomey tot in 1724, toen er een troonsopvolging was in Allada 60. Er was een conflict ontstaan tussen de twee kandidaten voor de troon namelijk Sozo en Hussar. Sozo weet de macht naar zich toe te trekken en de verslagen kandidaat Hussar ging uiteindelijk hulp vragen aan Agaja. Sozo, de nieuwe leider van Allada, was naar Huffon (de koning van Ouidah) gegaan om Huffon ervan te overtuigen dat als Agaja een oorlog beraamde tegen Allada, dat dit eveneens slecht zou zijn voor Ouidah. Maar Huffon weigerde te helpen. Hij geloofde dat wanneer Allada veroverd zou zijn door Agaja, de handel voor Ouidah enkel kon verbeteren61. Op 30 maart 1724 viel Agaja‟s leger Allada binnen. Er bleek weinig tegenstand te zijn tot dat de koning zich in de hoofdstad van Allada bevond, waar het paleis van de koning het eerste doelwit was. De nieuwe koning hielt de weerstand gedurende drie dagen aan, maar uiteindelijk werd de koning vermoord en zijn paleis in brand gestoken. Vervolgens werden de huizen van de hoofdmannen aangevallen. Bulfinch Lamb die er als ooggetuige was schrijft: “ When we went out there was scarce any stirring for bodies without heads, and had it rained blood, it could not have lain any thicker on the ground62”
Maar niet iedereen werd vermoord door het Dahomese leger, vele inwoners van Allada werden als slaven verkocht aan de Europese handelaars zoals aan Bulfinch Lamb. De kandidaat-koning die verslagen was en de hulp had gevraagd aan Agaja was samen met zijn volgelingen naar Ouidah gestuurd. Agaja nam de macht over in Allada, de oude hoofdstad van de Aja63. De verovering van Allada betekende het einde van het oude politieke Ebi-systeem van de Aja. De koning was vermoord, de hoofdstad was verbrand en de bevolking was ontbonden. De geest van de voorouders werd verbroken, waardoor de traditionele troonsopvolging niet langer kon voortbestaan. Agaja volgt volledig de lijn van de Wegbaja-dynastie. Macht in
60
Zie Bijlages, Kaart 4. Allada was het koninkrijk dat zich ten zuiden van Dahomey bevond. 61 Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 65. 62 Smith, William, A new Voyage to Guinea, (London, 1744), 171-189. 63 Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 65-66. 30
een staat werd meer doorgegeven door verovering dan door geboorte64. De Europeanen leverden hun bijdragen door de onenigheid aan te moedigen, volgens Akinjogbin.
Dahomey wist in 1724 vrij onverwacht het machtige Allada te veroveren, en slaagde er op die manier in zijn overheerser te verslaan. Hierover hebben menig historici zich het hoofd gebroken. Akinjogbin veronderstelde, zoals hierboven geschreven staat, dat de overwinning het gevolg was van de zwakke militaire organisatie van Allada. Allada‟s zwakte was niet kwantitatief te bepalen. Zij waren in staat om een groot leger te mobiliseren volgens diverse bronnen. Allada‟s zwakte kan dus niet vanuit kwantitatieve factoren worden verklaard. Het is zelfs zeer waarschijnlijk dat Dahomey in 1724 over een veel kleiner leger dan dat van Allada beschikte65. Het verschil in kracht zal vermoedelijk gelegen hebben aan de kwaliteit van beide legers. Zo kende Allada geen staand leger en geen centraal geleide militaire organisatie. Het leger van de koning van Allada was omvangrijk, maar was weinig betrouwbaar en gedisciplineerd. Het leger van Dahomey echter was op een geheel andere leest geschoeid. De kern ervan werd gevormd door een kleine maar goed getrainde en bewapende eenheid soldaten die permanent ter beschikking van de koning stond. In het journaal van Jacobus Elet vangen we een glimp van deze eenheid op toen hij bij zijn aankomst in de residentie van Agaja door een groep soldaten werd ontvangen. Daarnaast kende Dahomey een professioneel officierkorps dat rechtstreeks onder de macht van de koning viel en de niet geregelde troepen aanvoerde 66.
Volgens Henk den Heijer betekende de val van Allada niet meteen het einde van het koninkrijk. Akinjogbin schrijft dat dit het einde betekende voor de Aja, en daarenboven er geen continuïteit te bemerken valt tussen beide periodes. Den Heijer schrijft de keuze van Agaja opmerkelijk was, aangezien er aanwijzingen zijn dat hij Allada niet uit eigen beweging had aangevallen en veroverd, maar op uitnodiging van Hussar, de broer van koning Sozo, die hem daarvoor een grote som geld had betaald. 67Op deze wijze hoopte Hussar de troon van Allada op te eisen. Maar Agaja besloot niet Hussar (die voor Agaja te machtig zou zijn) aan de troon te laten komen, maar een zoon van Sozo als vorst te 64
Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 66. Heijer,den, Henk, Naar de Koning van Dahomey, 49. 66 Heijer,den, Henk, Naar de Koning van Dahomey, 49-50. 67 Law, Robin, “A neglected account of the Dahomian conquest of Ouidah (1727): The “Relation de la Guerre de Juda” of the Sieur Ringard of Nantes”. History in Africa, 15 (1988), 322-323. 65
31
benoemen. Hussar vluchtte daarop naar Ouidah(Ouidah) van waaruit hij de macht in Allada alsnog probeerde te veroveren. Wanneer Agaja in het noorden van zijn rijk vocht tegen Oyo, probeerde Hussar de macht over te nemen in Allada, maar werd later vermoord door Agaja. Hierna was het einde van Allada, Agaja liet een nieuwe stad bouwen in 1730. Wat er met de zoon van Sozo gebeurde is niet duidelijk. Uit brief van Hendrik Hertogh naar Jan Pranger uit september 1732 blijkt dat hij gevlucht zou zijn naar één van de kuststeden en in dit geval Jaquin 68.
De auteurs die geschreven hebben over Dahomey geven verschillende percepties weer over de verovering van Allada. Het is wel duidelijk dat zowel den Heijer als Akinjogbin geloven dat de instabiele politieke situatie in het koninkrijk Allada ervoor heeft gezorgd dat Agaja de macht kon overnemen in het koninkrijk. Daarenboven zal het politieke genie van koning Agaja eveneens een doorslaggevende rol hebben gespeeld in de verovering.
Machtsuitbreiding naar de kust: Ouidah (Fida) 69
Met de verovering van Allada had de koning van Dahomey een belangrijke schakel in de slavenhandel tussen het binnenland en de kust in handen gekregen. Toch zou Agaja niet rusten tot hij ook de kuststaten in zijn macht had. Er wordt sinds de jaren 1730 de vraag gesteld waarom Dahomey voortdurend aan machtsuitbreiding en gebiedsuitbreiding deed. Het eerste antwoord dat men hierop verkreeg was van William Snelgrave uit 1734. Volgens Snelgrave zou de koning van Dahomey de slavenhandel onder zijn beheer willen hebben, zodanig dat het rijk de handel volledig zou beheren, en de koning op die manier de Europeanen kon controleren70. Door de verovering van Ouidah zou Dahomey invloed kunnen uitoefenen op de import van vuurwapens en buskruit. Agaja zou na de verovering van Allada een gezant naar Ouidah(Ouidah) hebben gezonden om de koning van dat land vrij toegang tot de kust te vragen voor zijn slavenhandelaren. Toen de vorst van Ouidah zijn verzoek afwees, besloot Agaja deze kuststaat te veroveren. Snelgrave zijn verklaring voor de verovering door Agaja lijkt aannemelijk. Deze verklaring wordt ondersteund door Jacobus Elet die op 24 68
Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 51. Zie Bijlages Kaart 9. 70 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey. 52. 69
32
maart 1733 met Agaja een gesprek had over de heropbouw van een Nederlandse factorij te Jaquin. Uit zijn journaal blijkt dat de koning rechtstreekse en een omvangrijke mogelijke slavenhandel met Europeanen nastreefde 71.
Volgens Robin Law zou er te weinig nadruk zijn gelegd in de hedendaagse literatuur over de manier waarop de oorlog verliep. Er wordt genoeg aandacht gegeven aan de motieven van Agaja, maar niet hoe Ouidah zich al dan niet verzet heeft. Hedendaagse auteurs, zoals Henk den Heijer, gebruiken de bronnen van William Snelgrave om de oorlog uit te leggen, maar Snelgrave was geen echte ooggetuige aangezien hij vier weken na de gebeurtenissen in april 1734 toekomt72. Uiteindelijk komt het erop neer dat het falen van Ouidah meer het gevolg was van de goede militaire strategie van Dahomey dan de lafheid van de mensen uit Ouidah. De aanval van Dahomey kwam wel onverwacht, dus het lijkt interessant om te analyseren73. Jean-Baptiste Labat was de eerste die in 1730 een boek uitgaf waarin hij beschreef dat de bevolking uit Ouidah zich meer had verzet dan in de bronnen van William Snelgrave te merken is. Er is een ander manuscript dat nog minder is gebruikt, en dat een rechtstreekse getuigenis is van de verovering van Ouidah door Agaja namelijk “ Relation de la Guerre de Juda (Ouidah)”. Dit is geschreven door een Franse handelaar Sieur Ringard die in Ouidah was enkele dagen voor de aanval van Agaja in 1727 74. Hij geeft een beeld van de verovering van Ouidah dat in eerste opzicht weinig verschilt van de bijdrage van Snelgrave. Hij schrijft: “le meme soir je vis le Roy a qui je communiquay les nouvelles que j‟avois aprises de Dahomé, mais il ne fit qu‟en rire aussy bien que le Capne Asson qui etoit present.75”
Hieruit blijkt dat de koning van Ouidah de aanval van Dahomey met een korreltje zout nam, aangezien hij onmiddellijk begint te lachen. Dezelfde avond nog zou er een kanon uitbarsten van Dahomey. Huffon - koning van Ouidah - krijgt het verwijt van zijn onderdanen dat hij lag te slapen terwijl zijn buren een aanval op hen plande. Eenmaal dat 71
Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 52. Law, R., “A neglected account of the Dahomian conquest of Ouidah (1727): The “Relation de la Guerre de Juda” of the Sieur Ringard of Nantes”, History in Africa, 15 (1988), pp. 322-323. 73 Law, R., “A neglected account of the Dahomian conquest of Ouidah (1727)”, 324. 74 Law, R., “A neglected account of the Dahomian conquest of Ouidah (1727)”, 324-325. 75 Law, R., “A Neglected account of the Dahomian conquest of Ouidah”, 326. 72
33
Huffon besefte dat het een serieuze aanval was, stelde hij onmiddellijk een leger op. Vervolgens schrijft Ringard dat er een leger werd gevormd van 40 000 man door de koning van Ouidah, dat samen vertrokken was om te vechten tegen Dahomey 76.
Volgens
Snelgrave zou er minstens 100 000 man in het veld gestaan hebben, dat ligt dus heel wat hoger77. Vervolgens beschrijft Ringard dat de Whydianen een dapper volk waren, en dat ze dat reeds hadden bewezen in voorgaande oorlogen, wat heel opvallend tegengesteld is aan wat andere Europeanen schrijven over Ouidah78. Wat wel haaks op Snelgrave‟s veronderstelling staat dat Ouidah zich niet genoeg had verzet, is de mening van John Atkins, een voormalig personeelslid van de Royal African Company79. Zijn mening over de ontwikkeling op de Slavenkust was gebaseerd op een bezoek dat hij in 1721 aan Ouidah had gebracht. Een jaar na de verschijning van Snelgrave‟s boek over Guinea publiceerde Atkins a Voyage to Guinea, waarin hij beweerde dat Agaja Allada en de kuststaten had aangevallen om een eind aan de slavenraids te maken die deze staten in zijn land uitvoerden. Agaja wilde zo de ontwrichting van zijn land tegengaan en kon vanuit dat oogpunt, aldus Atkins, als een tegenstander van de slavenhandel beschouwd worden80. Een mooie gedachte, maar in de archieven is dat helemaal niet terug te vinden. Atkins‟visie kan daarom het best als een abolitionistische wensdroom worden aangemerkt, om aan te tonen dat de slavenhandel niet door Afrikaanse vorsten, maar Europese kooplieden werd aangewakkerd. Ondanks het gegeven dat juist onder de heerschappij van Dahomey zeer grote aantallen slaven vanaf de Slavenkust werd geëxporteerd, zijn er nog steeds historici die menen dat Agaja‟s veroveringen primair vanuit abolitionistische motieven waren voortgekomen. Zo suggereert Patrick Manning in Slavery and African Life dat de expansie van Dahomey, tot doel had de slavenexport aan banden te leggen ter voorkoming van de ontvolking van de Slavenkust. Dat dit nobele doel uiteindelijk niet werd gerealiseerd, lag niet aan de vorsten van Dahomey, maar aan de machthebbers van Oyo waaraan Dahomey schatplichtig was. Zonder slavenhandel was het jaarlijks tribuut aan Oyo niet op te brengen 81.
76
Law, R., “A Neglected account of the Dahomian conquest of Ouidah”, 327. Ibidem. 78 Ibidem. 79 Ibidem. 80 Davidson, Black Mother. Africa and the Atlantic slave trade 1980, 3. 81 Law, R., “A Neglected account of the Dahomian conquest of Ouidah”, 327. 77
34
Aan deze discussie van het al dan niet abolitionistische karakter van Agaja is nog geen eind gekomen, maar Den Heijer gaat ervan uit dat Agaja erop uit was de kuststaten te veroveren om zo zijn machtspositie te versterken en de slavenhandel volledig te controleren. Over het al dan niet abolitionistische karakter van Agaja zijn we dieper ingegaan in het volgende hoofdstuk. Onze conclusie is alleszins dat Agaja eropuit was om de slavenhandel in zijn macht te hebben, en niet om ze af te breken.
3.3 Ontstaan van de Slavenhandel in het koninkrijk Dahomey
De Slavenkust
De Slavenkust strekt zich uit vanaf de monding van de Volta rivier in het westen en ten oosten van het kanaal van Lagos. De huidige landen zijn Ghana, Togo, Benin en Nigeria 82. De antropoloog Karl Polanyi trok de conclusie dat de Slavenkust, door zijn natuurlijke omgevingsfactoren, als het ware voorbestemd was om een grootschalige slavenhandel tot ontwikkeling te brengen. De bevolking was er talrijk en het vervoer van slaven naar de kust relatief eenvoudig. Zijn conclusie lijkt juist als we ons beperken tot de tweede helft van de zeventiende en de gehele achttiende eeuw, toen die ontwikkeling zich daadwerkelijk voor had gedaan, maar is onjuist als ook de voorgaande 170 jaar wordt meegeteld. Het is overigens de vraag of de klimatologische omstandigheden in aanvang wel zo gunstig waren voor grootschalige slavenhandel83. De natuurlijke omgeving van de Slavenkust bijvoorbeeld was minder ideaal en makkelijk om door te lopen dan Polanyi zijn lezers voorspiegelt. Op enige afstand van de kust bevond zich namelijk een uitgestrekt moerasgebied, sinds de 19 de eeuw de Lama genoemd 84. Daarenboven was savannegebied niet geschikter om slavenhandel te voeren dan dicht regenwoud. In tegendeel aan het kustgebied waren veel beconcurrerende staten en
82
Zie Bijlages, Kaart 2. Uit: Law, Robin, The Slave Coast of West Africa, 18. Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 11-12. 84 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 14-15. 83
35
verschillende etnische groepen die de handel moeilijker maakte 85. Dit kan aangetoond worden door de bronnenbeschrijving van Jacobus Elet. Hij beschrijft de manier waarop ze naar Abomey reizen, de hoofdstad van Dahomey. Het was niet de bedoeling dat ze zelf liepen, maar ze werden gedragen door de Afrikanen. Dit kan een dubbele betekenis hebben. Enerzijds kan het gaan om een vorm van respect die de Afrikanen hebben ten opzichte van de handelaars86, maar anderzijds kan het ook zijn dat het niet eenvoudig is om door de wegen te lopen voor iemand die het niet gewoon is 87.
De Europese slavenhandel met West-Afrika bestond langer dan de slavenhandel met Dahomey. Daarenboven startte de slavenhandel later dan de Goudhandel aan de Goudkust. De redenen voor de late start zijn vermoedelijk omdat ten eerste de Slavenkust aan natuurlijke bronnen ontbrak, waardoor Europeanen geen interesse toonde voor het gebied. Ten tweede steeg de vraag naar slaven in de kolonies sterk vanaf de tweede helft van de 17de eeuw. Van dan af aan kende de slavenhandel aan de Slavenkust een goede start. De Europeanen gingen forten bouwen aan de Slavenkust, om de handel op die manier sneller te doen verlopen88. Het volume van de slavenexport aan de Slavenkust tijdens de eerste helft van de zeventiende eeuw is klein. De Nederlanders gingen hun slaven halen in Allada in de late jaren 1630. Het aantal slaven bedroeg enkele honderden per jaar. De bronnen daarvoor werden bijgehouden in Elmina, het hoofdkwartier van de Nederlandse handelaars. In de volgende jaren steeg de export van de slaven steeds meer, maar het is pas van 1680 dat men kan spreken van een exponentiële stijging89. Op dat moment begon de handel zich meer en meer van Allada naar Ouidah te verplaatsen dat zich meer aan de kust bevond90. Het volume van de slavenhandel in Ouidah steeg verder tussen 1700 en 1710, wanneer de vraag van de Nederlanders in de kolonies steeds groter werd.
85
Ibidem. Men kan zich de vraag stellen of het economische belang niet overheerst boven het sociale. Deze Nederlandse handelaars zijn een bron van inkomsten, en de koning zal beseffen dat men ze best goed behandelt. 87 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 147. 88 Zie Bijlages, Kaart 2. 89 Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 160-163. 90 Bijlages, Kaart 7. 86
36
Slavenhandel
De slavenhandel in Dahomey werd onderzocht door verschillende historici en antropologen, en één van de meest opmerkelijke is Patrick Manning. In een recensie van het boek Slavery, Colonialism and Economic Growth in Dahomey 1640-1960 van Patrick Manning, beschrijft de auteur van de recensie Paul Lovejoy dat Manning wil benadrukken welk gebied hij beschrijft. Manning behandelt het Koninkrijk Dahomey dat zich ten zuiden van het land Benin bevindt. Hierbij wil hij de nadruk leggen op het feit dat niet alleen Danhomé onderzocht wordt, maar het hele koninkrijk. Manning weet in zijn boek door middel van 39 tabellen een economisch overzicht te maken van de export in Dahomey. Hij maakt vergelijkingen met andere landen zoals de VS en Groot-Brittannië aan de hand van de uitvoer van basisgoederen. Een aantal historici hebben hierop kritiek geuit, omdat heel wat data materiaal ontbreekt om onderzoek te doen naar de economie van Dahomey 91. Volgens Lovejoy is Manning er desalniettemin in geslaagd om statistieken aan het historisch discours toe te voegen. Volgens Manning is de export van basisgoederen gestegen vanaf 1660 en blijven stijgen tot aan de eerste helft van de 18 de eeuw. Dit is eerst gebeurd door de slavenhandel en is later vervangen door palmolie en palmpitten. De basis van zijn onderzoek betreft met andere woorden de huishoudelijke economie92. Wat de slavenhandel betreft gaat Manning volgens Lovejoy het aantal slaven dat wordt uitgevoerd tussen 1690 en 1740 reduceren tot de etnische bevolking van de Aja. Hij legt de nadruk op de Aja bevolking, terwijl Robin Law benadrukt in zijn boek over Oyo bevolking dat zonder hun bijdrage aan de slavenhandel, deze handel veel kleiner geweest zou zijn. Lovejoy stelt zich hierbij dan ook de vraag of het mogelijk is om de geïmmigreerde slaven die de Aja bevolking bezat ook te zien als Aja. Vervolgens onderzoekt Manning de demografische veranderingen en komt door middel van statistisch onderzoek dat de bevolking gedaald is door de slavenhandel. Verder vindt Lovejoy dat Manning een goede introductie geeft om na te gaan wat het
91
Manning, Patrick, “untitled” recensie van Slavery, Colonialism and Economic Growth in Dahomey, 1640-1960, door Paul Lovejoy, African Economic History, 1983, 247-248. 92 Manning, Patrick, Slavery, Colonialism and Economic Growth in Dahomey, 1640-1960, (Cambridge : Cambridge university press, 1993), 2-6. 37
conflict is tussen de huishoudelijke economie enerzijds en tussen de externe invloeden anderzijds (zoals de vraag naar slaven) 93.
Dahomey en haar slavenhandel tussen 1708-1750
De slavenhandel voor Dahomey kende zijn start vanaf de veroveringen van de gebieden aan de Slavenkust. Deze verovering startte bij de vorst Agaja, die een groot gebied aan de kust van het huidige Benin, binnen zijn machtspositie wilde zetten. Agaja slaagde erin zijn invloed tot aan het kustgebied uit te breiden en zo zijn greep op de slavenhandel te versterken94. Tussen 1710 en 1730 veroverde Dahomey de koninkrijken Weme, Allada en Ouidah en verwoeste Jakin (Jaquin) en nam de plaats in van Allada als dominante macht aan de slavenkust 95. In 1724 zal Agaja de Slavenkust proberen veroveren; de eerst val Allada vervolgens Ouidah. Dit betekende het einde van het oude systeem “ebi” van sociale en politieke hierarchie tussen de adja-yoruba bevolking. Er zullen wel nog steeds opstanden zijn in Ouidah, maar de definitieve overname van Ouidah gebeurt dan toch in 173096. Volgens Karl Polanyi was er in Dahomey geen private handel, enkel de handel gevoerd door de overheid en de handelaars in dienst van de koning. Dit is in tegenstelling tot nieuw onderzoek dat gevoerd is door Robin Law. Hij wil aantonen dat het commerciële monopolie van de Dahomese Koning, een mythologisch fenomeen is. Hoewel de vorsten uit Dahomey in grote schaal deelnamen aan de Atlantische handel, hadden ze er nooit de controle over, behalve in de jaren 1780 en in de jaren 185097. Akinjogbin beweert dat na 1730 enkel Agaja in Dahomey slaven verkocht aan de Europeanen 98. 93
Manning, Patrick, “untitled” recensie van Slavery, Colonialism and Economic Growth in Dahomey, 1640-1960, door Paul Lovejoy, African Economic History, 1983, 247-250. 94 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 5-6. Juist op het moment dat de politieke onrust op de slavenkust door de expansie van Dahomey toenam, begon de WIC haar handelsactiviteiten uit te breiden. 95 Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 17. 96 Albert Van Dantzig, Les Hollandais sur la cote de Guinée. A l‟époque de l‟essor de l‟Ashanti et du Dahomey 1680-1740, (Paris :Société Française d‟Histoire d‟outre-mer, 1980), 199. 97 Law, R., “A neglected account of the Dahomian conquest of Ouidah (1727): The “Relation de la Guerre de Juda” of the Sieur Ringard of Nantes”, History in Africa, 15 (1988), pp. 322-323. 98 Akinjogbin, Ade, Dahomey and its neighbours 1708-1818, 103. 38
Coquery-Vidrovitch is het daar mee oneens, en beweert dat de Dahomese koning in theorie een monopolie heeft over de handel, maar in de praktijk was dit slechts formeel. De koning zou zelfs niet veel met de slavenhandel te maken hebben gehad, hij zorgde er wel voor dat zijn handelaars hun plicht vervulden. Volgens Argyle zou de koning wel direct deelgenomen hebben aan de handel, maar waren er ook particulieren die aan de handel deelnamen99. De bewering van Argyle lijkt de meest aannemelijke, de koning zal wel vaak aan de handel hebben geparticipeerd, maar er zullen zeker ook particuliere handelaars in het koninkrijk geweest zijn. Het Koninklijke gezag over de slavenhandel van Dahomey leek zeer sterk op het gezag dat zowel in Ouidah als in Allada bestond. De koning werd betaald door de Europese handelaars, voor toestemming om handel te mogen voeren. De koning kreeg ook een exportbelasting op elke verkochte slaaf, wat zo‟n vier à vijf dollar betrof per slaaf in de negentiende eeuw. Maar er is geen bewijs dat de koning de enige was die handel voerde, aangezien hij een exportbelasting kreeg en aangezien hij betere prijzen kreeg (wat impliceert dat er andere slavenhandelaars in Dahomey waren) 100. Dit geloof in de commerciële monopolie van de koning is gebaseerd op een verkeerde interpretatie van Le Herissé‟s boek L‟Ancien Royaume de Dahomey dat is uitgegeven in 1911. Le Herissé schrijft dat de koning een monopolie had op oorlogsgevangenen maar niet op de handel in slaven. Op het einde van een veldtocht werden de soldaten verplicht om hun gevangen te verkopen aan de koning tegen een nominale prijs. De koning gebruikte ze dan voor mensenoffers; ze werden tewerkgesteld in de landbouw; hij gaf ze weg als giften aan anderen of hij verkocht ze aan de Europese handelaars. Le Herissé is wel duidelijk dat de militaire ondernemingen niet de basis waren voor de slaven in Dahomey. Slaven werden ingevoerd vanuit het binnenland, en deze slaven werden niet verhandeld door de koning, maar door de onafhankelijke slavenhandelaars 101. William Snelgrave, een tijdgenoot van Agaja beschrijft dit in zijn boek. “ The king, at the time we were present, ordered the captives of Tuffou to be brought into court: which being accordingly done, he chose himself a great number out of them to be sacrificed to his fetiche or Guardian Angel; the others being kept for Slaves for his own 99
Law, R., “ Royal Monopoly and the private enterprise in the Atlantic Trade: the case of Dahomey” Journal of African History, 4(1977) pp. 555-577, 560. 100 Law, R., “ Royal Monopoly and the private enterprise in the Atlantic Trade”, 561. 101 Ibidem. 39
use, or to be sold to the Europeans. There were proper Officers who received the Captives from the Soldiers hands, and paid them the value of twenty shillings sterling for Every Man…102”
Na de verovering van Ouidah door Agaja werden er officiers aangesteld die de handel met de Fransen, de Britten en de Portugese handelaars in Ouidah controleerde. Zij zouden verantwoordelijk geweest zijn voor de handel met de Europeanen. De naam van deze officieren was Yevogan of “Chief of the White Men”, deze term werd eerder al gebruikt door Allada en Ouidah. In 1746 was er een verdere reorganisatie doorgevoerd door de opvolger van Agaja, Tegbesu. Het was de bedoeling van Tegbesu om de slavenhandel meer
in handen van de vorst te krijgen, maar de officiers bleven illegaal slaven
verhandelen voor eigen rekenschap. Niet veel later werd de Yevogan niet langer aangesteld om de slaven te verhandelen, maar ze waren enkel nog verantwoordelijk om de invoerbelasting te verzamelen voor de koning 103. De twee grootste groepen die slaven aanvoerden waren de Mahi en Oyo, het waren zelden Dahomeanen. De slaven werden door de oorlogen met Oyo tussen 1727 en 1748 minder ingevoerd aan de kust van Dahomey, waardoor er in die periode een daling in slaven ontstond, maar vanaf de stabilisering van de politieke situatie met Oyo, kon de slavenhandel weer hervatten104. De vorsten van Dahomey lieten niet toe dat de handelaars uit het hinterland rechtstreeks handel voerden met de Europese handelaars in Ouidah, hierin was de vorstelijke dominantie wel duidelijk te merken, meer dan in Allada of Ouidah. De slaven die afkomstig waren uit het hinterland moest men verkopen aan de Dahomese handelaars die de slaven op hun beurt verkochten aan de Europeanen 105. Uit deze uitéénzetting voornamelijk gebaseerd op de bevindingen van Robin Law uit 1977 blijkt dat de macht van de vorsten in Dahomey tot 1740 met betrekking tot de slavenhandel niet zo groot was als aanvankelijk werd gedacht. De gevangen uit een oorlog waren het volledige bezit van de vorst, maar de slaven werden met tussenpersonen verder verhandeld. Er waren eveneens particulieren die handel voerden in slaven zonder de tussenkomst van de koning. Dit is belangrijk om na te gaan op welke manier de staat in Dahomey werkzaam
102
Snelgrave, William, A new account of some parts of Guinea and the Slave Trade, ( London 1734, reprinted 1971), 561. 103 Law, R., “ Royal Monopoly and the private enterprise in the Atlantic Trade”, 563-564. 104 Ibidem. 105 Law, R., “ Royal Monopoly and the private enterprise in the Atlantic Trade”, 565. 40
was. Dit bepaald het monopolie van de staat en de manier waarop de koning zijn macht wist te consolideren. De macht van de koning in Dahomey was minder groot dan vaak terug te vinden is in de reisverslagen van de Europese slavenhandelaars, maar het blijft een zekerheid dat Dahomey een monarchie is waarbij de macht van de koning direct invloed heeft op de staat. Het antwoord op de vraag of de slavenhandel een positief economisch effect had op Dahomey kan mijn bijgevolg positief beantwoorden.
3.4 Het Koninkrijk Dahomey na de verovering van de Slavenkust: voortzetting of vernieuwing?
Het is moeilijk na te gaan op welke manier de slavenhandel invloed heeft uitgeoefend op Dahomey. De bronnen die voorhanden zijn dateren voornamelijk uit periodes waarin de slavenhandel al langer gevestigd is, waardoor het moeilijk is om hiervan een vergelijkende analyse te maken106. Het is wel mogelijk om de religieuze, politieke en sociale instituties van Alladah en Ouidah te analyseren voor de verovering van Dahomey in 1720, om op die manier na te gaan of Dahomey sterk verschilt van de andere staten die zich daar voorheen hadden gevestigd. Volgens Akinjogbin is de continuïteit van Allada met Dahomey zeer minimaal gebleven. Dahomey zou een nieuw systeem hebben opgericht dat het einde betekende voor het Ebi systeem dat sinds de Aja opgericht was in Allada, waaraan abrupt een einde komt 107. De landbouw aan de Slavenkust in de zeventiende en achttiende eeuw was sterk beïnvloed door de slavenhandel. Omdat men nieuwe groenten en fruit begon te cultiveren, die zowel afkomstig waren uit Europa, als uit Amerika (zoals de zoete aardappel) 108. De handel aan de Slavenkust bestond voornamelijk uit zout en vis naast slaven met de Europeanen. Het belang van de handel wordt benadrukt in het boek van Willem Bosman uit 1699 waarin hij beschrijft dat de markten aan de Slavenkust zeer goed georganiseerd waren 109. 106
Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 16. Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 66. 108 Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 36-44. 109 Willem Bosman, Nauwkeurige beschrijving van de Guinese goud-Tand en Slavekust,, nevens alle desselfs landen, koningrijken en Gemene Besten van de Zeeden der inwoonders, hun godsienst, regeering en regtspleeging, oorlogen, trouwen, begraven, enz. (Amsterdam , 1737), 139. 107
41
Volgens Robin Law heeft Dahomey een nieuwe politieke orde geplaatst aan de Slavenkust. Autoriteit werd van dan af aan gevestigd door verovering en niet door erfenis. De nadruk ligt hier op de absolute macht van de koning over zijn onderdanen. Deze interpretatie van Dahomey kan weliswaar een kritiek verkrijgen aangezien dat er te weinig nadruk gelegd wordt op religie. Maar men zou kunnen suggereren dat Dahomey de religie slechts gebruikte als een vorm van manipulatie en controle over de bevolking 110.
3.5 De politiek in Dahomey
In Dahomey was koninklijke autoriteit expliciet gedefinieerd in territoriale termen en bestond de onderverdeling meer uit patrimoniale dan uit een patriarchale hiërarchie. In Dahomey was soevereiniteit gelijkgesteld aan eigendomsrechten, Dahomey was bijvoorbeeld het eigendom van de koning 111. De inwoners van het gebied waren bijgevolg in het bezit van de koning 112. De uitbreiding van Dahomey heeft ervoor gezorgd dat het tribale systeem vervangen werd door een koninkrijk113. Doordat de koning in het bezit was van de inwoners van zijn land, had hij bepaalde rechten zoals het opeisen van landbouwgoederen, dochters, … Volgens Robin Law blijkt wel dat deze staatsstructuur geen volledige vernieuwing was van de voorgaande structuren in bijvoorbeeld de koninkrijken Ouidah en Allada 114.
De bedreiging van Oyo
Na de veroveringen van Agaja waren er een aantal omliggende buurstaten die zich verzet hadden tegen de politieke veranderingen door zijn verovering. Deze politieke verandering kwam er doordat Agaja het Ebi Systeem ging verwerpen. Hij kreeg weerstand omdat dit systeem veel aanhangers had. Deze tegenstand kwam vooral van Oyo omdat zij voelden 110
Law, R.,“My head belongs to the king: on the political and ritual significance of decapitation in pre-colonial Dahomey”, The Journal of African History, 30(1989), 399400. 111 Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 70. 112 Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 70. 113 Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 72. 114 Ibidem. 42
dat hun macht in het gebied daalde. Hun koninkrijk was dan ook gegroeid tot een groot rijk dat gezag had over Nupe en Borgu. Sinds de jaren 1680 kregen Oyo tribuut van de Aja en dus eveneens van Allada. Het was een machtige staat met een machtig leger, maar ondanks deze kracht hebben Oyo het Ebi systeem nooit opgegeven115. De diplomatische overeenkomst tussen Oyo en Dahomey na de verovering van Allada door Agaja in 1724 is niet gekend. De voorwaarden voor tribuutbetaling van Agaja zullen niet voldaan hebben aan de eisen van Oyo, want op 14 april 1726 vallen Oyo Agaja aan. Agaja hoopt dat hij kans maakt om te winnen tegen het machtige rijk, door zijn recente verovering van Allada. Maar het Oyo leger vermoorde een groot deel van de soldaten en bracht ze tot slavernij. Abomey werd in brand gestoken en Agaja vluchtte samen met zijn vrouwen en lijfwachten in het struikgewas om te overleven. Oyo die geloofden dat Agaja nu wel zijn lesje zou geleerd hebben, keerden terug huiswaarts116. Deze moeilijkheden hadden Agaja niet ontmoedigd, integendeel hij begon na de invallen van Oyo met de verovering van Ouidah. Hij berekende dat hij genoeg militaire kracht had om met de kleinere naburige staten te vechten. Hij had ingezien dat hij de koning van Oyo geschenken moest geven, om een oorlog te vermijden. Maar hij kreeg tegenstand van de prinsen van Ouidah, Weme en Allada die naar het Oyo rijk gingen om een gevecht uit te lokken tegen Agaja. Het gevolg was dat op 22 maart 1728 het Oyo leger naar Dahomey ging. Agaja begroef zijn schatten en verbrande al voorraden en het rantsoen dat het leger zou kunnen gebruiken. Hij vond geen Europeanen om bij te vluchten en vluchtte in het bos117. Het Oyo leger was verplicht om tegen eind april 1728 te vluchten uit Dahomey 118.
Maar dit waren niet de enige problemen die Agaja zou moeten overwinnen. Door zijn afwezigheid aan de kust, meer bepaald in Ouidah, zagen de Europese handelaars hun kans om de macht van Huffon, de voormalige koning van Ouidah te herinstalleren. De Dahomeanen hadden drie aanvallen gedaan op Ouidah, en het was pas bij de laatste aanval dat ze hun macht consolideerden in de kuststaat. In juli 1728 besefte Agaja dat hij niet alleen rekening moest houden met Oyo, maar ook met de Europeanen. Hun weerstand was niet goed georganiseerd, maar kon dat in de toekomst wel worden als Agaja dat niet tegenhield. 115
Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 81-82. Ibidem. 117 Zie Bijlage VI, Kaart 6. Uit: Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 93. 118 Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 82-84. 116
43
Agaja werd vervolgens zeer diplomatisch en ging de Fransen (die de koning van Ouidah het meest hadden aangemoedigd) vleien door te beweren dat zij de dapperste Europeanen waren, wiens vriendschap kostbaar voor hem was. Hij wist de vriendschap van de Fransen te overwinnen, maar zorgde ervoor dat er een diplomatisch conflict ontstond. Agaja ging bij de Portugese kapitein Antonio de Pinto zeggen dat hij de Fransen niet vertrouwde, omdat hij vreesde dat de Fransen een plot tegen hem zouden uitwerken. Daarop gaf de directeur van het Franse fort antwoord dat de Fransen het koninkrijk Dahomey beschouwden als hun vrienden en dat ze Oyo, Ouidah en Allada als de vijand beschouwden. De Franse koning had dan meer schepen gezonden naar Ouidah na de verovering door Dahomey om zo hun vriendschap aan te tonen 119. Dit is wat Agaja net wilde. Hij wilde een stabilisering van de problemen met de Europeanen, en wist dit op diplomatische wijze te verkrijgen. Op die manier was zijn handel beschermd en had hij de mogelijkheid om zijn macht nog meer uit te breiden, met de steun van de Fransen achter zich.
Maar de aanvallen van Oyo waren nog niet aan een eind gekomen. In 1729 vanaf januari tot mei werd Dahomey aangevallen door Oyo. Oyo bleven langere tijd aanvallen voeren op Dahomey en Agaja verzwakte telkens opnieuw. Daarenboven hielpen de Fransen niet zoals ze beloofd hadden en Agaja werd opnieuw vernederd door de Europeanen. Op 23 april 1729 had Huffon de Europeanen gevraagd om zich te verzetten tegen Dahomey en de macht te terug te winnen in Ouidah. De Portugezen hadden elke samenwerking geweigerd, terwijl de Britten Huffon aanmoedigde om de macht te heroveren. Maar Oyo waren verplichten om zich terug te trekken uit Dahomey omdat de oogst uitgeput was in mei 1729. Een maand later ging Agaja de macht weer stabiliseren in Ouidah en vluchtte Huffon naar Popo120. Hoewel Agaja de forten aan de kust weer onder zijn macht kon krijgen, vertrouwde hij de Europeanen niet langer om te vechten tegen Oyo. Bij nieuwe aanvallen van Oyo in 1730 aanvaarden ze de geschenken die Agaja aan hen wilde geven ter waarde van 600 slaven. Maar al snel bleek dat het Dahomese leger in een hinderlaag gebracht werd. Oyo hadden niet de intentie om weg te gaan, integendeel ze gingen in de buurt van Abomey een vestiging zetten, waarop Agaja besloot om te vluchten uit Abomey en alles te evacueren.
119 120
Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 84-86. Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 86-87. 44
Agaja besloot op dat moment dat Allada de hoofdstad werd van Dahomey en niet langer Abomey121. In de Nederlandse bronnen wordt Oyo ook vermeld als zijnde een machtig volk waarmee Dahomey te kampen krijgt. “… mitsgaders de magtige koning Oijo te proponeeren en te verzoeken, na alvorens door hunne dienaars presente te hebben gezonden, ten dien eijnde dat ze hem koning Dahome met een groote krijgsmacht overvallen, zijn land verdistrueeren en hem daaruit verjagen zouden122.
Het is merkwaardig dat na al deze aanvallen van Oyo, Dahomey is blijven bestaan. De oorzaak hiervoor is niet alleen de vooruitziende plannen van Agaja, maar ook door de onsamenhangende situatie van de aanvallers. De samenwerking tussen de Europeanen en Huffon was wel effectief, maar ze hebben nooit samengewerkt met Oyo om hun macht te versterken123. Het is duidelijk dat in een periode van 4 jaar Agaja heel vaak heeft moeten vluchten, de bronnen spreken niet meer van een rijke en vrijgevige sterke man tussen 1726 en 1730. Agaja was sterk verarmd, zijn gouden kledingstukken die Bulfinch Lamb nog had bewonderd waren verbrand of verkocht aan Oyo koningen. Vanaf 1730 was Dahomey verplicht om tribuut te betalen aan Oyo.
Onthoofding: een typisch Dahomees fenomeen124?
De Europese handelaars die verslagen schreven over het koninkrijk, beschreven dat de bestraffing in Dahomey gebeurde door onthoofding. In de Dahomese traditie gaat het eerder om een ritueel dan om een politieke bestraffing. Volgens het ritueel werd men onthoofd na overlijden, het was geen voorrecht van de koning. Dit ritueel kan men terugbrengen tot een koning van Dahomey namelijk Wegbaja. Men is er niet zeker van de
121
Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 87. ARA Den Haag, WIC 139, Het Journaal van Jacobus Elet, 1733. 123 Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 90. 124 Zie Bijlages, Afbeelding 3. Rituele onthoofding. Uit: The History of Dahomy. An Inland kingdom of Africa. London: Frank Cass & co.ltd 1793, reprinted 1967. 122
45
hoeveelste koning Wegbaja werkelijk was, maar wat wel zeker was, is dat hij diegene was die een nieuw politiek systeem gevestigd heeft in de staat. Hij wordt door de Dahomese bevolking beschouwd als de eerste koning, voor het vestigen van het nieuwe systeem. Zijn voorganger Dakodonu was in de ogen van de bevolking slechts een kapitein. Volgens Robin Law is er geen twijfel mogelijk over het bestaan van Wegbaja, maar krijgt hij vaak mythische karakteristieken, omdat veel van de innovaties die hij heeft ingebracht in Dahomey niet nieuw waren, maar een voortzetting van de politieke cultuur uit die regio was. Wat wel nieuw was aan het systeem is de onthoofding van overleden personen. Deze onthoofding en het apart begraven van hoofd en lichaam, is een traditie van begraven die Ouidah gebruikte voor de verovering door Dahomey125. De Europese beschrijvingen over Dahomey uit de eerste helft van de 18 de eeuw tijdens de veroveringen door Agaja staan vol vermeldingen over het onthoofden van inwoners. Zowel Bulfinche Lamb als William Snelgrave en Hendrik Hertogh vermelden deze onthoofdingen in hun beschrijvingen. William Snelgrave schrijft: “ … and in our way saw two large stages, on which were heaped a great number of dead Men‟s Heads, that afforded nop leasing sight or smell. Our Interpreter told us, they were the Heads of four thousand of the Whidaws, who had been sacrificed by the Dahomés to their God, about three weeks before, as an acknowledgment of the great conquest they had obtain‟d126.”
Verder schrijft Snelgrave dat Agaja tegen hem had gezegd dat: “ The conquest of Whidaw could not be secured, till he had the King‟s Head; and he had already offered the People to restore them to their country, as soon as they should send him alive or dead to his camp127.”
125
Law, R., “My head belongs to the king: on the political and ritual significance of decapitation in pre-colonial Dahomey”, The Journal of African History, 30(1989), 400401. 126 Snelgrave, William, A New Account of some parts of Guinea and the Slave Trade, (London, 1734; reprinted 1971), 31-32. 127 Snelgrave, William, A New Account of some parts of Guinea and the Slave Trade, 65. 46
Ook in de Nederlandse bronnen komt de traditie van onthoofding in Dahomey voor. In Dahomey was het gebruikelijk krijgsgevangenen die niet als slaaf werden gebruikt of verkocht te onthoofden. Van elk slachtoffer nam men als trofee een kies die aan een ketting werd gehangen. “ En na verloop van een uur kwaamen te marscheeren ‟s konings lijf guarde, sterk 12 man, die over de schouwer behangen waaren met baktanden, zijnde van neegers die in den oorlog dood gebleeven, en had ieder neeger wel 6000 diergelijke tanden128.”
Deze hoofden van de vijand werden behouden voor rituelen en ceremonies. Ook in latere Europese reisverhalen van onder meer Richard Burton en Frederick Forbes wordt er geschreven over de onthoofding van vijanden door de koningen in de negentiende eeuw 129. De schedels werden in een architecturale monumenten gebruikt, in de vloeren van het paleis van de koning in Abomey of als decoratie op de muren 130. Er moet benadrukt worden dat deze rituelen van onthoofding niet louter de projecties waren van de Europese reizigers die het “exotisme” en het “barbarisme” van Dahomey wilden beschrijven, om op die manier de moraliteit van de slavenhandel te verdedigen. Dit was eveneens de perceptie van de Dahomese bevolking over hun eigen staat 131. Het ritueel van onthoofding was niet uniek aan de maatschappij van Dahomey. In een verslag over Allada uit de zeventiende eeuw staat er dat de troepen na een oorlog de vijand onthoofden. Dit werd ook in Ouidah gedaan voor de verovering door Agaja. Wat in Ouidah wel verschilde van Dahomey is dat de koning de hoofden van de vijand niet ging toeeigenen als persoonlijk bezit. De vernieuwing van Dahomey zit dus niet de praktijk van het onthoofden, maar veeleer in het behouden van de schedels om de schedels uit te stallen als persoonlijk bezit. Het is als het ware een recht van de koning om het hoofd van de vijand te gebruiken als zijn eigen bezit 132.
128
Heijer, den, Henk, Naar de Koning van Dahomey, 141. Law, R., “My head belongs to the king: on the political and ritual significance of decapitation in pre-colonial Dahomey”, The Journal of African History, 30(1989), 402403. 130 Zie Bijlagees, Afbeelding 3. 131 Law, R., “My head belongs to the king”, 404. 132 Law, R., “My head belongs to the king”, 404-406. 129
47
Het ritueel van onthoofding bestond wel degelijk in de maatschappij van Dahomey. Er moet wel steeds rekening worden gehouden met het feit dat de Nederlandse en andere reisverslagen vaak overdreven waren.
3.6 Conclusie
De 40 jarige geschiedenis( 1708-1740) die in dat hoofdstuk beschreven staat toont aan hoe ingewikkeld de situatie in Dahomey was. De manier waarop Agaja trachtte het volledige gebied in handen te hebben, wordt door de ooggetuigen zoals William Snelgrave en John Atkins soms op tegengestelde manieren besproken. Het is daarom moeilijk om een éénduidig en éénvoudig overzicht te schrijven van deze staat.
Het opvallende nadeel in de literatuur rond de geschiedenis van Dahomey is het tekort aan onderzoek aan de hand van mondelinge overlevering. Er wordt te vaak gebruik gemaakt van dezelfde bronnen, die elk op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. Hierdoor ontstaan er discussies tussen de auteurs over de oorzaken en gevolgen van de veroveringen door koning Agaja. Wij geloven dat Agaja het gebied veroverde om op die manier zijn greep op de slavenhandel te kunnen vergroten. Het is correct te beweren dat het verhandelen van slaven opgelegd werd door de Europeanen aan de Afrikaanse staten van de Slavenkust. Maar de keuze om eraan te participeren was niet omdat de koning werd onderdrukt door de Europese handelaars, wel integendeel. Agaja wist de Europeanen tegen elkaar te gebruiken om profijt te halen uit de handel. Wat de invloed van de slavenhandel betreft op Dahomey kunnen we het volgende concluderen. De politieke orde van de Slavenkust is door Dahomey gewijzigd, maar de economische situatie is vrij gelijklopend. De manier waarop er handel wordt gevoerd is niet veranderd, het is nog steeds de bedoeling om zoveel mogelijk slaven te verkopen tegen een zo hoog mogelijke prijs. De drang naar verovering is gegroeid onder invloed van de macht van de koning, die zich eveneens is vergroot.
48
Hoofdstuk IV: Historiografie van Dahomey en haar slavenhandel
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. In de eerste plaats uit een historiografisch overzicht van Dahomey. Zoals in het vorige hoofdstuk opvallend is, zijn er een aantal prominente auteurs die steeds terugkomen in de literatuur. Hieronder wordt daarvan een overzicht gegeven evenals de discussies die ontstaan zijn onder invloed van bepaalde auteurs over Dahomey. In de tweede plaats wordt er ingegaan op het economische belang van de slavenhandel, de waarde van een slaaf en de manier waarop men voor slaven diende te betalen in dit koninkrijk.
4.2 Discussies in de literatuur over Dahomey en haar slavenhandel Abolitionisten en Anti-Abolitionisten in de bronnen
De Europese 18de eeuwse bronnen van Dahomey gaven vaak een negatief beeld van het gebied. Het waren vooral de Britse slavenhandelaars die in hun reisverhalen en verslagen beschreven hoe gruwelijk en slecht het koninkrijk wel niet was. Deze negatieve perceptie moet men ook verstaan vanuit de idee dat het vaak ging om de legitimering van de slavenhandel. In de Britse literatuur vind je enerzijds de anti-abolitionisten (Archibald Dalzel, William Snelgrave, Robert Norris) die redenen zochten om de slavenhandel te legitimeren en anderzijds de abolitionisten ( John Atkins) die het einde willen van de slavenhandel133. Deze negatieve perceptie van Dahomey veranderde drastisch in de twintigste eeuw door de etnografische studies van de staat van Dahomey. De werken van Auguste Le Herissé (1911) en de Amerikaanse antropoloog Melville Herskovits (1938). Hoewel ze er nog steeds vanuit gaan dat Dahomey over een despotisch karakter beschikt, gaan ze positiever
133
Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750. The impact of the Atlantic slave trade on an African society (Oxford: University Press, 1991), 1-2. 49
zijn wat betreft de administratieve efficiëntie van het koninkrijk. De verandering in evaluatie werd ook verder gezet door Karl Polanyi (1966) en de Nigeriaanse historicus Ade Akinjogbin (1967), zij gaan allebei innovatieve syntheses toevoegen aan oudere verklaringen134. Zij geloven dat Dahomey een absolutistische en administratief efficiënte staat is. Volgens Karl Polanyi was het doel van Dahomey om de controle van de Europese mogendheden te minimaliseren, om op die manier de sociale instituties van de maatschappij te kunnen behouden. Akinjogbin beweerde dat Dahomey een effectieve structuur wilde maken van de politieke orde onder invloed van de slavenhandel. Maar volgens Robin Law voldoen deze werken niet omdat ze ontbreken aan documentatie. Zo gaan ze er allebei van uit dat Dahomey een nieuwe politieke structuur heeft in vergelijking met de voorgaande periode 135. De historiografie van het koninkrijk Dahomey, dat uitgroeide tot de machtigste staat aan de Slavenkust van West-Afrika in de vroege 18de eeuw is zeer uitgebreid. Tijdens de achttiende en de negentiende eeuw was Dahomey één van de best bekende Afrikaanse staten in Europa136. Europeanen kwamen pas in contact met Dahomey vanaf de reisverhalen van de Engelse handelaar Bulfinch Lamb, die gevangen genomen was door de Dahomeanen. Een aantal belangrijke werken werden uitgegeven doorheen de achttiende eeuw namelijk William Snelgrave(1734), Robert Norris, Archibald Dalzel(1793). Het werk van Archibald Dalzel gaat over de periode van Agaja waarbij Allada veroverd werd. Het boek van Norris is een geschiedenis van Tegbesu, de opvolger van Agaja 137. Vanaf de jaren twintig van de achttiende eeuw waren er in Groot-Brittannië discussies over het al dan niet afschaffen van de slavenhandel. Hierbij is het belangrijk te melden dat het grootste aantal van de schrijvers van de bronnen over Dahomey slavenhandelaars waren. Dalzel, Snelgrave en Norris waren alle drie voorstanders van de slavenhandel, hun bijdrages zijn bijgevolg in functie geschreven van deze optiek, namelijk het verdedigen van de moraal van slavenhandel. Dit is volgens Law niet verrassend, maar wat wel
134
Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 3. Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 4. 136 Law, R., “Dahomey and the Slave Trade: Reflections on the Historiography of the rise of Dahomey.”, Journal of African History, 27(1986): 237. 137 Law, R.,“Dahomey and the Slave Trade”, 241-242. 135
50
verrassend is, is dat de polemiek over Dahomey en de slavenhandel tot vandaag een punt van discussie is138. Volgens Snelgrave zou Dahomey in 1727 Allada en Ouidah veroverd hebben omdat het koninkrijk op die manier kon deelnemen aan de slavenhandel. Dit baseert Snelgrave op een uitspraak die Agaja had gedaan tegen de Portugese handelaars, in die uitspraak verklaart hij dat “it was preventing him from trading with the Europeans 139”. Ook in andere bronnen vindt men terug dat Agaja handel wilde voeren met de Europeanen. Bulfinch Lamb vermeldt in een brief uit 1724 dat Agaja zegt dat hij wil dat er schepen komen naar een plek om slaven te verhandelen en dat enkel een koning als hij zich daarmee kan bezighouden140.
Een andere bron uit de achttiende eeuw is die van de abolitionist John Atkins. Deze bron geeft een andere perceptie op de verovering van Dahomey. Volgens Atkins zou Agaja genoodzaakt zijn om aan slavenhandel te doen, buiten zijn wil 141. Verder beschrijft Atkins dat de slavenhandel gedaald is vanaf de verovering van Ouidah door Dahomey. De antiabolitionisten bevestigen dit, maar beweren dat de oorzaak van deze daling, de onwetendheid van Dahomey is. Hieruit blijkt dat het beeld van de abolitionist Atkins, dat Agaja tegen de slavenhandel, was niet te kloppen. De idee dat Agaja tegen de slavenhandel was werd in de jaren 1960 weer opgewekt door Basil Davidson en Ade Akinjogbin. Volgens Davidson is Dahomey gesticht als een verdediging in het binnenland tegen slavenraids die daar regelmatig voorkwamen. Akinjogbin beweert dat Dahomey Allada veroverde als protest tegen de slavenhandel142. Volgens Davidson zou de koning van Dahomey erin geslaagd zijn om de schaal van export te doen dalen in het gebied, en het destructieve gevolg van de slavenhandel aan te pakken143. Akinjogbin schrijft
138
Law, R. , “Dahomey and the Slave Trade”, 243. Law, R., “Dahomey and the Slave Trade: Reflections on the Historiography of the rise of Dahomey.”, Journal of African History 27 (1986): 244. 140 Law, R., “Dahomey and the Slave Trade: Reflections on the Historiography of the rise of Dahomey.”, Journal of African History 27 (1986): 244. 141 Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 244-246. 142 Ibidem. 143 Law, R. ,“Dahomey and the Slave Trade”, 247. 139
51
“Secondly it is clear that the reasons drove the Dahomeans away from Allada also made them oppose the slave trade. Although before 1727, references to Dahomey were few and far between, yet it is known that in 1670/1 and again in 1687 they barred the way to the Allada slave raiders who where going into the interior to procure captives. There was no suggestion that the Dahomeans wanted to act as middlemen. On each occasion, the raiders came back without slaves bought or caught144.” Hieruit kan men concluderen dat deze auteurs uit de jaren 1960 ervan overtuigd waren dat Agaja niet aan slavenhandel wilde doen, maar het deed uit noodzaak, voor het voortbestaan van de staat. Het probleem met deze opvattingen van de auteurs Davidson en Akinjogbin is dat ze geen nieuwe of andere bronnen gebruiken. Ze gebruiken Bulfinch Lamb, William Snelgrave en Archibald Dalzel, maar interpreteren deze reisverslagen op een andere manier. Het is duidelijk dat de visie van Davidson dat slavenhandel is opgelegd door de Europeanen gedeeltelijk correct is. Enerzijds waren er reeds slaven in de West-Afrikaanse maatschappijen voor de slavenhandel, maar anderzijds is de schaal van het aantal slaven fors gestegen door deze Atlantische slavenhandel. De koningen uit de verschillende staten - evenals de Dahomese koning – zagen hierin een kans om de economische situatie van hun staat uit te breiden. Robin Law maakt in zijn historiografie vervolgens een onderverdeling in de bronnen uit de achttiende eeuw. Enerzijds geeft hij de visie van de anti-abolitionisten en anderzijds geeft hij de visie van de abolitionisten. Hij baseert zich hierbij op de Britse bronnen, aangezien de strijd tussen deze twee strekkingen in Groot-Brittannië elementair was voor verdere ontwikkelingen. Dat vind je niet terug in de Nederlandse bronnen uit de achttiende eeuw. In de Nederlandse bronnen die wij hebben bestudeerd, hebben we nergens terug gevonden dat slavenhandel een onmenselijk karakter heeft. Dit is misschien het gevolg van het feit dat het voornamelijk ging over bronnen van de West-Indische Compagnie. Een slaaf werd in hun opzicht louter gezien als een product om de handel drijvende te kunnen houden.
144
Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 24. 52
Militarisme, Brutaliteit en Despotisme
De bronnen van de anti-abolitionisten uit de achttiende eeuw over Dahomey geven drie specifieke
kenmerken
voor
de
staat
Dahomey
weer
namelijk;
militarisme,
brutaliteit(offers) en despotisme 145. De nadruk werd in de eerste plaats gelegd op de militaire efficiëntie van Dahomey, die de verovering van de kustgebieden Allada en Ouidah had mogelijk gemaakt(ondanks de numerieke minderheid van de Dahomeanen). Er was een leger dat geprofessionaliseerd was. Hoewel er een universele militaire verplichting was in deze staat, werd het vechten meestal overgelaten aan professionelen. De nadruk in de bronnen werd gelegd op de oorlog. Er waren eveneens vrouwelijke soldaten in de legers waarover sprake is, die de Europeanen de Amazones noemden 146. Ten tweede lag de nadruk op de brutaliteit van de Dahomeanen en hun gedrag tijdens de oorlogen. De gevangen die genomen werden, werden vaak geofferd in een religieuze ceremonie. Het thema van menselijke offers komt terug in het boek van Snelgrave gezien heeft dat 400 oorlogsgevangen onthoofd werden in 1727. De nadruk op menselijke offers werd nog sterker in andere bronnen van Norris en Dalzel147. Het derde element dat vaak wordt voorgesteld als een kenmerk van de staat Dahomey, door Norris in 1780 is Koninklijk Despotisme. Er was geen private rijkdom gekend de koning erfde alles 148. Hierbij moet wel benadrukt worden hoe functioneel dat zicht op Dahomey was voor de anti-abolitionisten. Als men de nadruk legt op de brutaliteit en de oorlogszuchtigheid van de staat, dan is het gerechtvaardigd dat de Europeanen de gevangen dan toch gebruiken als slaven (met de idee dat ze er dan beter van af zijn) 149.
Hoewel deze bijdrages en geschriften van
bovenstaande anti-abolitionisten overdreven zijn, is het niet allemaal onwaar wat ze beschrijven. Er zijn enorme overdrijvingen aan toegevoegd, meer de meeste bijdrages hadden toch een bepaalde waarheid aan de oorsprong 150. Wat bijvoorbeeld overdreven is in de bijdrages is de schaal waarop er werd geofferd in Dahomey, maar het offeren op zich
145
Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 247. Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 248. 147 Ibidem. 148 Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 249. 149 Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”,250. 150 Ibidem. 146
53
werd wel gedaan. Eveneens was het koninklijk despotisme overdreven in de bronnen van de auteurs151. Militarisme, mensenoffers en koninklijke autocratie, de drie elementen die de auteurs uit de bronnen bespreken over Dahomey, zijn in sterke relatie tot elkaar. Deze elementen geven de sterke hiërarchie weer waarin de maatschappij leeft, alsook de macht die voornamelijk in handen van de koning was. In de Nederlandse bronnen zijn deze drie elementen ook opvallend. Voornamelijk met betrekking tot het militarisme. Er wordt in de bronnen vaak geschreven vanuit een vorm van respect wanneer het militaire karakter van de staat wordt uitgelegd. De Nederlandse bronnen ontbreken ook niet aan overdrijvingen over de macht van de koning. Hiermee verwijzen we vooral naar Jacobus van Elet en de correspondentiebrieven tussen Pranger en Hertogh.
Welke visie krijgt de voorkeur: abolitionisten of anti-abolitionisten?
Het imago van Dahomey als een militaristische en despotische staat, onder meer door de menselijke offers op grote schaal is moeilijk te vermijden. De abolitionisten spraken niet tegen dat Dahomey een dergelijke staat was, maar ze vroegen zich wel af waarom. Volgens de abolitionisten was de militarisering van deze maatschappij relatief nieuw en het gevolg van de slavenhandel. Het argument dat slavenhandel een oorzaak is voor de oorlogen in Afrika is een argument dat John Atkins in 1735 al toepast152. Een andere auteur uit die tijd Benezet beweerde dat de Afrikanen gecorrumpeerd waren door de Europeanen en door de slavenhandel, dat er voorheen geen grote oorlogen in het gebied te bekennen waren. Dit werd een typische claim voor de abolitionisten, het feit dat de slavenhandel de vrede op het kustgebied had verstoord153.
Bij huidige historici heeft de visie van de abolitionisten zeer veel invloed uitgeoefend. De visie van een vredig Afrika aan de kust van Guinee. W.E.B. Dubois wijdt de verandering in Dahomey van gewone staat naar een militaire maatschappij aan het ontstaan van de 151
Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 251. Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 252. 153 Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 255. 152
54
slavenhandel. Dit idee is doorgegeven bij andere historici zoals Basil Davidson(1961). Er was in die periode een nood van historici om prekoloniaal Afrika een positief beeld te geven154. Er zijn een aantal Afrikaanse geschiedenissen die ontkennen dat er slechts geschiedenis is in Afrika wanneer die in contact komen met Europa. Zij ontkennen dat, ze leggen het uit in termen van interne dynamieken in het continent 155. In deze controverse gaat de voorkeur toch uit naar de visie van de abolitionisten. Het is geen toeval dat de militarisatie van Dahomey plaatsvond op het zelfde moment als de Atlantische slavenhandel. Dahomey was een nieuwe staat dat opgericht werd rond 1640. Het is moeilijk om het militarisme van Dahomey voor te stellen als afkomstig uit een primitieve antiquiteit. Vanaf de jaren 1690 stijgt de schaal en de frequentie van het aantal oorlogen aan de Slavenkust 156. De stijging van het militarisme in Dahomey kan dus niet los gezien worden van de groeiende komst van de Europeanen. De tegenargumenten van historici zoals Fage en Ronen, die de nadruk leggen op de niet commerciële motivaties, zijn vaak een reproductie van wat de anti-abolitionisten beschreven in de 18 de eeuw. Hierbij bedoelt Law dat de waaromvraag door deze historici niet beantwoord wordt, de bronnen worden slechts herkauwd 157. Werner Peukert is een andere auteur die een verband zag tussen de Atlantische slavenhandel en de groei van Dahomey. Peukert gaat uit van statistische gegevens over Dahomey die niet altijd even correct zijn. Een andere berekening is die van Patrick Manning uit 1982. Volgens hem zo er een winststijging zijn van 15 percent voor de bevolking in Dahomey dankzij de slavenhandel158. De suggestie dat Dahomey een koninklijke autocratie is geworden door de slavenhandel werd gemaakt door Davidson in 1961 en door Polanyi en Akinjogbin in 1967. Volgens Polanyi was Dahomey een “noncommercial inland nation” dat slechts aan handel deed en slaven verkocht om op die manier wapens te kunnen verkrijgen. Deze visie is volgens Robin Law gebaseerd op de theorie van de anti-abolitionisten van de achttiende eeuw 159.
154
Ibidem. Ibidem. 156 Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 256-57 157 Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 259-60. 158 Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 260. 159 Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 262. 155
55
Akinjogbin en Polanyi hebben heel wat kritiek gekregen van andere historici. 160 Ten eerste is het duidelijk dat beide auteurs de graad van centralisatie overdrijven in Dahomey, eveneens overdrijft Akinjogbin het belang van de familiestructuren die verdwijnen op dat moment161. Samenvattend komt het erop neer dat geen van deze auteurs (Akinjogbin en Polanyi) een antwoord geeft op de vraag hoever Dahomey een innovatieve politiek had, dat op een andere manier was georganiseerd was dan zijn voorgangers. De idee van Akinjogbin dat de koningen van Dahomey zelfbewust waren en zichzelf als de grondleggers van een nieuw systeem beschouwden is niet helemaal correct. Terwijl volgens Robin Law heel wat van de veranderingen eigenlijk continuïteit waren met de voorgaande periodes van Allada en Ouidah. Zo ziet Law ook dat de idee dat de staat het bezit is van de koning een ideologie is die niet nieuw is, maar voorkomt uit een voorgaande periode 162. Het is volgens Robin Law duidelijk dat Dahomey zich heeft aangepast, maar niet een geheel nieuw systeem vormde. Het succes van de koningen van Dahomey, om hun staat te stabiliseren en het legitimeren van hun regels, was afhankelijk van de manipulatie en modificatie van systemen die voorheen reeds bestonden. Er is nood aan meer onderzoek van Ouidah en Allada voor 1720 om na te gaan op welke manier Dahomey verschilde van zijn voorgangers163. Men kan zich eveneens de vraag stellen in hoeverre Akinjogbin en Polanyi een goede uitleg geven voor de relatie tussen de structuur van Dahomey en de slavenhandel. Als de groei van Dahomey iets te maken heeft met de slavenhandel, dan is het duidelijk dat de heersers van dit koninkrijk veeleer voor de slavenhandel waren, dan ertegen 164. Ondanks de tegenstanden voor de werken van Akinjogbin en Polanyi, dat Dahomey is opgericht door de koningen en dat de volkeren zich hebben moeten onderwerpen, blijft de these aantrekkelijk. Het enige probleem is dat ze moeilijk te bewijzen is.
160
Voor de kritieken tegenover Polanyi: Catherine Coquery-Vidrovitch, “ de la traite des esclave à l‟exportation de l‟huile de palme et des palmistes au Dahomey : XIX siècle ». 161 Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 263. 162 Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 264. 163 Ibidem. Uit de bron van Willem Bosman kan er weliswaar nagegaan worden of de staat in Fida veel is veranderd na de verovering door Dahomey. De koning werd op een bepaald moment verjaagd, en mocht het gebied niet meer binnen van Agaja, maar de staatsstructuur zal niet zo‟n grote wijziging hebben meegemaakt. 164 Law, R., “Dahomey and the Slave Trade”, 266. 56
4.3 Stellingen van Ade Akinjogbin gecontesteerd
Ade Akinjogbin poneert in zijn boek Dahomey and it‟s Neighbours 1708-1818 uit 1967 een interessante stelling. Vanaf de vestiging van de Nederlandse handelaars aan de kusten van West-Afrika voor 1640 zouden de Nederlanders problemen gehad hebben met de Aja, de bevolkingsgroep waartegen Dahomey heeft moeten vechten. “ …There can be no doubt that once established among the Aja, the Dutch would apply the same policy and practices on the Gold Coast. What can be said with the same degree of confidence is that after the arrival of the Dutch in the Aja Country, the first serious attack was made on the Aja. This attack was the foundation of Dahomey. This important event might not have been entirely unconnected with the activities of the Dutch in Aja, though exactly how much the Dutch were directly involved is uncertain”165.
Akinjogbin ziet dus een verband tussen het ontstaan van Dahomey en de aanwezigheid van de Nederlanders, maar hij gaat er niet verder op in. Dit verband vinden we nergens terug in de Nederlandse bronnen, noch in de literatuur rond Dahomey. Andere auteurs hebben deze stelling niet uitgewerkt of geïnterpreteerd. Er wordt in de bronnen van de WIC voor 1674 geen vermelding gedaan van Dahomey, noch van de Aja bevolking. Deze bronnen zijn eveneens zeer schaars en slecht bewaard gebleven. Het is niet helemaal onlogisch dat Akinjogbin deze redenering maakt. De Nederlanders zijn ten slotte handel beginnen voeren aan de Slavenkust vanaf 1640, dat is ongeveer de periode waarin vermoed wordt dat Dahomey werd gesticht. Maar op dat moment bevond Dahomey zich nog teveel in het binnenland, waardoor men niet kan spreken van handelscontacten tussen hen. Er zullen ongetwijfeld indirecte handelscontacten geweest zijn voor 1700, maar daar wordt er in de bronnen weinig over gesproken, en is dus moeilijk te achterhalen. Het verband tussen de stichting van het rijk en de Nederlanders is meer een vermoeden van Akinjogbin zelf, het berust niet op verifieerbare bronnen of mondelinge overlevering.
De tweede stelling van Akinjogbin komt erop neer dat hij beweert dat Agaja nooit aan slavenhandel heeft willen doen, maar dat hij verplicht werd om op die manier zijn
165
Akinjogbin,Ade, Dahomey and its Neighbours 1708-1818, 21. 57
koninkrijk bestaande te houden166. Hierboven werd deze stelling tenietgedaan door Robin Law, maar ook uit de bronnen van de tweede WIC is het duidelijk dat Agaja weldegelijk voorstander was van de slavenhandel. In de eerste plaats had hij zelf slaven tewerkgesteld in de landbouw die bedoeld waren voor eigen gebruik. Deze slaven waren meestal oorlogsslachtoffers die Agaja als zijn eigen buit beschouwde. Ten tweede zou Agaja Allada en Ouidah nooit veroverd hebben zonder het belang van de slavenhandel. De verovering van Ouidah was voor Agaja geen vorm van zelfverdediging, maar een vorm van overheersing ten einde de slavenhandel onder zijn macht te hebben. Verder beschrijft Akinjogbin de situatie in Dahomey en de veranderingen onder invloed van de sterker groeiende slavenhandel. Volgens een recensie van het boek van Akinjogbin geschreven door Graham Irwin blijkt dat de slavenhandel voor een sterk economische verandering heeft gezorgd binnen de staat van Dahomey. Zo begon de monarchie meer gecentraliseerd en autocratisch te worden en werden chiefs niet meer door erfenis, maar door hetgeen ze bereikt hadden aangesteld. Hoewel er politieke stabiliteit ontstond, was de economische situatie niet optimaal, dat Agaja en zijn opvolgers al snel beseften dat een economie die gebaseerd is op slavenhandel niet voor stabiliteit kan zorgen 167. Bij deze stelling kan men zich overigens ook vragen stellen. Als Agaja en zijn opvolgers snel beseften dat slavenhandel niet stabiel was voor de economische situatie, dan zouden ze deze handel toch snel beëindigd hebben, maar dit hebben ze niet gedaan. Het heeft nog meer dan 100 jaar geduurd voor er een overschakeling was van slavenhandel naar het verhandelen van palmolie168. Akinjogbin schrijft na een uiteenzetting te hebben geschreven over de problemen waarmee Agaja te kampen kreeg: “Agaja therefore decided that his revolutionary programme for a new political system in Aja and the substitution for the slave trade of a new pattern of economic relations with Europe could not be achieved in the face of the determined opposition it had aroused. If he did not modify his policy, Dahomey might be completely destroyed. 169” 166
Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours 1708-1818, 108-109. Polanyi,Karl, “untitled” recensie van Dahomey and its Neighbours, door Graham Irwin , The American Historical Review, oktober 1968, 245-246. 168 Law, R., “My head belongs to the king: on the political and ritual significance of decapitation in pre-colonial Dahomey”, The Journal of African History, 30(1989), 410. 169 Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours 1708-1818, (Cambridge: University Press, 1967), 90. 167
58
Wanneer men de Nederlandse en Britse bronnen erop naleest lijkt het zeer onlogisch dat de interesse van Agaja in de slavenhandel onbestaande was. De reden voor zijn verovering van de kuststaten was weldegelijk om zo de macht over de slavenhandel te verkrijgen. Het was niet zijn bedoeling om handel te voeren in andere goederen, dit staat nergens in de bronnen.
4.4 Prekoloniaal kapitalisme in West – Afrika: prijsregulering in Dahomey
In dit onderdeel van het hoofdstuk worden de economische belangen van de slavenhandel voor Dahomey aangeduid. Het is een kort overzicht over hoe die handel gebeurde en wat de belangrijkste actoren erin waren. “ In African studies, emphasis on the fundamental differences in economic organization between capitalist and pre capitalist (in practice, between European and African) societies has been less commonly associated with Marxism than with the “substantivist” school of economic anthropology, which likewise maintained that pre-capitalist (indigenous African) trade was not directed towards profit but towards guaranteeing and regulating access to goods and services in accordance with notions of equivalence of value set by social convention170.” Volgens antropoloog Karl Polanyi waren de maatschappijen van Ouidah, Allada en Dahomey geen markteconomieën in de moderne zin van het woord, namelijk geen kapitalistische samenlevingen. De handel was toen bedoeld voor de staat om de traditionele sociale structuren te behouden en niet om winst te maken. Een belangrijk aspect van deze maatschappijen is dat de prijs van grondstoffen vastgelegd werd door de overheid in overeenstemming met de traditionele gewoontes van rechtvaardigheid en niet vastgelegd door de markt, waardoor de prijs onveranderd bleef. Door de voedselprijzen vast te leggen, was er steeds bevoorrading voor de armen 171. In dit opzicht komt het erop neer dat het monopolie van de handel volledig bij de staat ligt en dat private handelaars moeite hebben om op de markt te handel te drijven. Maar dit is niet helemaal correct. De 170
Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi: price inflation in pre-colonial Dahomey”, Journal of African History 33 (1992), pp. 387- 420, 387. 171 Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi: price inflation in pre-colonial Dahomey”, Journal of African History 33 (1992),pp. 387 – 420, 388. 59
koningen van Allada, Ouidah en Dahomey hadden inderdaad veel controle over de handel met de Europeanen, maar dit is nooit een staatsmonopolie geweest. De exporthandel was evenmin geïsoleerd van de huishoudelijke handel, aangezien goederen die verkregen waren door het verkopen van slaven, verkocht werden op de markt 172. Waar Polanyi wel een correcte economische analyse geeft, is dat de prijzen doorgaans werden vastgelegd door de staatsadministratie en niet door de markt zelf. De bedoeling van het artikel van Robin Law is een kritiek te geven op de interpretatie van de staat door Polanyi. Robin Law argumenteert dat, ondanks de vastgelegde prijzen door de staat of door de koning, de stabiliteit van de prijzen voor domestieke goederen niet absoluut is. Het gevolg is dat de conclusies die Polanyi geeft over het karakter van de Dahomese economie niet houdbaar zijn173.
Om de geschiedenis van de prijzen aan de Slavenkust te verstaan, is het nodig om eerst de valuta van cowry shells174 uit te leggen. Deze schelpen werden uitgedrukt in een eenheid van 40 stuks, namelijk een tocky; waarvan vijf tockies (200 schelpen) een galina zijn; en twintig galina‟s(4000 schelpen) is een grand cabess175. Voor de Europese handelaars schommelde de kost van deze schelpen, maar aan de Slavenkust hadden ze een vastgelegde lokale waarde. Polanyi geloofde dat 32 000 schelpen de waarde had van ongeveer 30 gr goud (one ounce). Maar zoals Marion Johnson beschrijft is dat niet altijd correct. De waarde in 1720 was lager namelijk 16 000 schelpen voor 30 gr goud. In het midden van de jaren 1760 zou de Europese handel in Dahomey de lokale waarde van goud doen stijgen hebben naar 32 000 schelpen per 30 gr goud, dit is de hoeveelheid die Polanyi citeert. Van dan af aan werd de waarde van de schelpen omgezet in de valuta van Groot-Brittannië en dit betekent dat 4 000 schelpen gelijk stond aan tien shilling176. De analyse van Polanyi veronderstelt dat prijsstabiliteit in Dahomey bereikt werd door staatsregulering van de prijs en door de controle van de geldvoorraad. Dit is gefundeerd op
172
Ibidem. Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi”, 389. 174 Dit zijn schelpen waarmee betaald werd aan de Slavenkust. In de Nederlandse bronnen het noemen ze boesjes. Deze schelpen zijn klein en wit en zijn meestal afkomstig uit India en de Malediven. 175 Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi”, 390. 176 Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi” , 390-391. 173
60
het feit dat Polanyi onterecht geloofde dat overzeese handel in Dahomey een koninklijke monopolie was177. Polanyi schrijft : “cowrie gained the status of a currency by virtue of state policy, which regulated its use and guarded against its proliferation by preventing shiploads from being freely imported.178” Het is duidelijk dat de geldvoorraad; de hoeveelheid slaven die werden geëxporteerd; en de prijs van de slaven door de markt werden bepaald. Daarop had de staat slechts minimale controle. De enige beperking op de grootte van de geldvoorraad, was dat de slaven afkomstig waren van het binnenland en op die manier de schelpen eveneens naar het binnenland werden geëxporteerd, waardoor de geldvoorraad niet aan de kust bleef 179. De geldvoorraad was dus afhankelijk van de schommelingen van de markt en inflatie werd beperkt door het uitvoeren van deze geldvoorraad. De rol van de staat was in dit opzicht vrij minimaal. Waar de staat wel een belangrijke rol in speelde, is dat de handelaars afhankelijk waren van de prijsbepaling van de staat. Maar volgens Robin Law is zijn analyse van de functies en het doel van de prijsbepaling niet helemaal correct. Als we de Europese reisverhalen van de slavenhandelaars erop nagaan, dan wordt het snel duidelijk dat de prijs van een slaaf niet wordt onderhandeld, maar een vaste prijs kent. Willem Bosman schrijft wanneer hij in Ouidah (Fida) is, dat de prijs vastgesteld is: “… Konings Slaven, die hy in voorraed had, den selven afkoopen, en tegen een daer toegestelde prijs (gemeenlyk een derde of vierde meerder als van andere) betalen; als wanneer wy verlof hadden, om met een ygelyk, so wel klein als groot, te mogen handelen180.”
177
Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi” , 391. Polanyi, Karl, Dahomey and the slave trade. An Analysis of an Archaic Economy, (Seattle: University of Washington Press, 1966), 189. 179 Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi: price inflation in pre-colonial Dahomey”, Journal of African History 33 (1992),pp. 387 – 420, 392. 180 Bosman, Willem, Nauwkeurige beschrijving van de Guinese goud-Tand en Slavekust,, nevens alle desselfs landen, koningrijken en Gemene Besten van de Zeeden der inwoonders, hun godsienst, regeering en regtspleeging, oorlogen, trouwen, begraven, (enz. Amsterdam , 1737), 139. Willem Bosman beschrijft wel verder dat de macht van de Nederlanders in het bepalen van de prijs wel minimaal is, dat die vooral bepaald werd door de inwoners aan de Slavenkust. Hij beschrijft ook dat de Nederlanders hier minder macht hadden dan aan de Goudkust. 178
61
Karl Polanyi leidde hieruit af dat de prijzen onveranderlijk waren aan de Slavenkust, maar dit is onjuist. De prijzen waren vast maar door bepaalde gebeurtenissen, zoals een oorlog, kon de prijs dalen of stijgen. Het feit dat de prijzen onveranderlijk waren kan men helemaal niet afleiden uit de reisverslagen van de slavenhandelaars. Veranderlijke prijzen kunnen aangetoond worden door een verslag van William Snelgrave uit 1727 na de verovering van de Ouidah en Allada door Dahomey. Hij schreef het volgende : “ Accordingly Zunglar was called again, to inform his majesty, what were the last prices the Europeans had paid for Negroes at Whidaw, before the Conquest: But on my representing, that the price had been raised there, much above what had been customary, on account of the War…181”
Nadien moest Snelgrave minder betalen dan de handelaars hem hadden gevraagd voor de slaven die hij kocht. De prijs is met andere woorden geen vaste prijs. Een ander voorbeeld dat de prijs voor slaven veranderlijk is, is dat de koning van Ouidah de slaven verkocht aan de Engelse handelaars aan een hogere prijs dan aan de Nederlanders 182. De prijs voor slaven was met andere woorden veranderlijk onder invloed van de veranderingen in de markt. Dit was afhankelijk van de vraag (door de Europese handelaars) voor de slaven, en het aanbod (uit het binnenland) van slaven 183. Er waren niet alleen korte termijns-fluctuaties zoals hierboven beschreven, maar eveneens veranderingen in de prijs van de slaven tussen de laten zeventiende eeuw en het einde van de achttiende eeuw. De prijs voor een mannelijke slaaf steeg van 28 000 schelpen in 1680 naar 208 000 schelpen in 1790 184. Polanyi vermeld in zijn boek ook dat de prijs van de slaven in de achttiende eeuw gestegen is, maar volgens hem zou de stijging slechts een toevallige verrekening zijn en geen echte prijsstijging. Maar Law is het daar niet mee eens en hij beweert dat de prijsstijging een tendens was die gedurende een eeuw aan de gang was185. Ironisch genoeg waren het de Europese handelaars die een vastgelegde prijs wilden, maar de verkopers wilden deze prijzen niet aanvaarden 186.
181
Snelgrave, William, A New account of some parts of Guinea and the Slave Trade, 73. Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi”, 394. 183 Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi”, 394 - 395. 184 Law, Robin, The Slave Coast of West-Africa 1550-1750, 168 – 182. 185 Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi”, 395. 186 Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi”, 395-396. 182
62
Law concludeert dat de prijzen voor de slavenhandel weldegelijk onderworpen waren aan de korte termijnsfluctuaties die de balans van vraag en aanbod weerspiegelen. De bovenstaande uitleg en bewijzen tonen aan dat er een voortdurende inflatie voorkwam tussen 1650 en 1740. Dit is toe te schrijven aan een ongecontroleerde import van geldvoorraad door de enorme invoer van schelpen door de Europese handelaars. Het is wel opmerkelijk dat deze onstabiele periode opgevolgd wordt door een periode van relatieve stabiliteit. Karl Polanyi besluit hieruit dat het dankzij de doeltreffende economische administratie van Dahomey is dat deze inflatie onder controle is gekomen. Maar Robin Law spreekt dit gedeeltelijk tegen aangezien ook andere staten buiten de jurisdictie van Dahomey dezelfde daling van de inflatie gekend hebben187. De stabiliteit van de prijzen kan misschien meer gelinkt worden aan de economische factoren zoals de daling van de import van de schelpen ten gevolge van de daling van de slavenexport onder Dahomees bewind. De controle van de Dahomese koning speelt hierin wel een rol, maar veel minder prominent dan dat Polanyi ons doet geloven. Maar de onnauwkeurigheid van Karl Polanyi ‟s analyse bewijst niet dat dezelfde theorieën die het karakter van geleide economie onderzoeken elders niet vruchtbaar is, zelfs in prekoloniaal Afrika. Volgens Basil Davidson heeft het boek van Karl Polanyi twee resultaten bereikt namelijk een herinterpretatie en een toelichting van de geschiedenis van Dahomey. Dit boek zorgt er volgens Davidson voor dat er een herinterpretatie is van de overzeese slavenhandel en het effect op Afrika. Davidson gelooft dat de slavenhandel geen product is van deze Afrikaanse maatschappijen, maar ontstaan is door de Atlantische slavenhandel 188.
4.5 Conclusie
Het is niet onlogisch dat de slavenhandel de maatschappij in Dahomey beïnvloed heeft, en er vooral voor gezorgd heeft dat het militarisme een sterke groei kende. De problemen die de Dahomeanen krijgen met binnenlandse staten als Oyo hebben voorheen al bestaan, maar 187
Law, R., “Posthumous questions for Karl Polanyi”, 418. Davidson, Basil, “untitled”, recensie van Dahomey and the slave trade: An Analysis of an Archaic Economy door Karl Polanyi, The University of Chicago Press, 1969, pp.280286, 284-285. 188
63
zijn versterkt door de slavenhandel aangezien de machtsverhouding wijzigde. Het grootste bewijs van de impact dat de slavenhandel heeft gehad op de maatschappij is de verovering van Ouidah door Dahomey met als belangrijkste oorzaak het in handen hebben van de slavenhandel. De komst van de Europeanen en specifieker van de Nederlanders net op het moment dat Agaja de staat doet uitbreiden, heeft impact gehad op de Dahomese maatschappij, maar dit betekent niet dat Dahomey afhankelijk was van de slavenhandel.
64
65
Hoofdstuk V: Het koninkrijk Dahomey en de Nederlanders
5.1 Inleiding
In 1640 was de slavenhandel met de Nederlanders nog niet zeer uitgebreid, er werden op jaarlijkse basis zo‟n 600 slaven verhandeld. De echte expansie begon pas wanneer de Nederlanders in de Nederlandse Caraïben suikerplantaties opstelden in de Nederlandse kolonies in 1650. De groei van de handel was gestimuleerd door de Engelse en Franse handelaars die opzoek waren naar slaven voor hun eigen Caraïbische kolonies. De Britten begonnen met de handel in Allada vanaf 1663, tegen 1680 hadden de Britten de Nederlanders overtroffen als de belangrijkste handelaars in dat gebied. Tijdens dezelfde periode ging het belang van de handel over van Allada naar Ouidah. Deze wijziging was er gekomen onder invloed van de Fransen die steeds meer handel gingen voeren met Ouidah189. Ook een aantal handelaars uit Denemarken en Brandenburg hebben zich kort op de westkust van Afrika gevestigd. In 1670 werd het duidelijk dat er jaarlijks 3000 slaven in Allada werden gekocht hoofdzakelijk door de Nederlanders en vanaf 1688 exporteerden Allada en Ouidah zo‟n 20 000 slaven jaarlijks, de meerderheid genomen door de Britten. Hierdoor is de snelle groei van de slavenhandel van start gegaan. In sommige bronnen staat dat er jaarlijks 50 schepen naar de kust vaarden en Allada 1000 slaven per maand konden voorzien. Het is duidelijk dat de slavenhandel heel wat demografische gevolgen moet gehad hebben. De waarde van de handel steeg nog dramatischer dan het volume van de handel, aangezien slavenprijzen verviervoudigd waren tussen 1680 en 1720 190. De Nederlanders hadden sinds 1630 een fort in Elmina aan de Goudkust, maar de contacten met het Dahomese rijk waren toen onbestaande. Het rijk in Dahomey ontstond rond die periode, maar bevond zich meer in het binnenland dan aan de kust waardoor de contacten met Europese landen schaars bleef voor het rijk. Het is pas vanaf 1710 dat de tweede West-Indische Compagnie contact heeft met Dahomey. Deze contacten blijken in de eerste plaats handelscontacten te zijn voornamelijk om slaven te verhandelen. De 189
Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey. 5-6. Law, R., “Dahomey and the Slave Trade: Reflections on the Historiography of the rise of Dahomey”. Journal of African History 27 (1986), 240. 190
66
handelscontacten lijken eerst vlot te verlopen, maar door een conflict met een commies van de WIC ontstaan er problemen tussen de toenmalige koning Agaja en de oppercommies Hendrik Hertogh. Hieronder wordt een analyse gegeven van deze conflicten, wat de oorzaken, aanleiding en gevolgen zijn voor de handelscontacten tussen de WIC en Dahomey. Als basis voor deze analyse werden de bronnen gebruikt van Hendrik Hertogh en Jan Pranger die te vinden zijn in het Nationaal Archief van Den Haag onder de opening de Tweede West-Indische Compagnie. Henk Den Heijer heeft dezelfde bronnen gebruikt, om een korte analyse te maken van de contacten tussen Dahomey en de Nederlanders, maar hij behandelt ze vanuit een ander perspectief. We hebben zijn boek Naar de Koning van Dahomey. Het journaal van de gezantschapsreis van Jacobus van Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in 1733 vaak gebruikt in dit hoofdstuk omdat hij een transcriptie heeft gemaakt van de belangrijkste brieven tussen Hendrik Hertogh en Jan Pranger en van het journaal van Jacobus Elet. In 1730 besloten de slavenhandelaars het monopolie van de bewindhebbers te intensiveren. Hendrik Hertogh was de oppercommies van de Compagnie factorij te Jaquin. Hij kreeg verregaande bevoegdheden van de bewindhebbers om de slavenhandel uit te breiden. Maar Hertogh was een ambitieus man, die naast het nieuw leven inblazen van de slavenhandel, tevens de expansie van Dahomey probeerde in te dammen. Hij deed dat door machthebbers van de kuststaten tegen de vorst van Dahomey op te stoken. Agaja was echter goed geïnformeerd over Hertoghs activiteiten en wist hem tijdens een militaire campagne begin april 1732 uit Jaquin te verdrijven. Bij het veroveren van Jaquin waren enkele personeelsleden van de Compagnie door Dahomese troepen gevangen genomen. Een jaar na de val van Jaquin zond de WIC een gezantschap onder leiding van oppercommies Jacobus van Elet naar Dahomey. De gezant had opdracht de vastzittende compagnie dienaren bij Agaja vrij te pleiten en de handelsrelaties met het vorstendom te herstellen. Hij slaagde enkel in het eerste deel van zijn opdracht. Jacobus maakte een journaal van zijn reis en had briefwisselingen met gezantschappen191. Het conflict tussen Hertogh en Agaja
191
Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey. Het journaal van de gezantschapsreis van Jacobus van Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in 1733,(Amsterdam:Walburg, 2002), 5-6. 67
en de mislukte missie van Jacobus Elet naar het hof van Dahomey was de oorzaak van het verlies van de Nederlandse handel aan de Slavenkust192.
5.2 Relaties tussen de West-Afrikanen en de Nederlanders
In vergelijking met het kolonialisme van de negentiende eeuw, speelden Europeanen in de zeventiende eeuw en achttiende eeuw in Afrika nog geen politieke rol. Hun macht in WestAfrika reikte niet heel ver. Voor het succes van de handel waren de Europese compagnieën sterk afhankelijk van de politieke omstandigheden op de kust, zoals te merken is in de brieven van Hertogh naar Pranger 193. De handelsorganisaties met forten en factorijen in West-Afrika hadden op twee manieren te maken met de diverse politieke eenheden. De Europeanen dienden rekening te houden met de kuststaten, maar ook met machtige staten in het binnenland zoals Dahomey194. Goede contacten met de lokale politieke leiders was van groot belang voor het slagen van de handel. Lang voordat Nederlanders zich op de Goudkust nestelden, hadden Portugezen de basis gelegd voor de verhouding tussen Europeanen en West-Afrikanen. Er was telkens sprake van eenzelfde patroon: er werd een contract met de lokale machthebber gesloten voor het gebruik van de grond, bepaalde privileges werden verkregen zoals het mogen heffen van belasting op de visvangst, waarvoor aan de vorst en hoofdlieden een periodieke toelage werd uitgekeerd. Deze regels opgelegd door de Portugezen werden niet gewaardeerd door de andere Europeanen aan de Westkust en al snel ontstonden er conflicten. De WIC wist op een bepaald moment de macht over te nemen aan de Goudkust te Elmina tussen 1637 en 1642195. De WIC sloot voortdurend verdragen met de Afrikaanse machthebbers op de kust. De politieke invloed van de WIC op de Goudkuststaten mocht dan gering zijn geweest, op de Slavenkust ontbrak hij geheel. Compagnie dienaren op de Slavenkust waren in hoge mate afhankelijk van lokale machthebbers. De vorst van het landinwaarts gelegen Allada
192
Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey. Het journaal van de gezantschapsreis van Jacobus van Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in 1733,(Amsterdam: Walburg, 2002), 5. 193 Die staan hieronder volledig uitgewerkt. 194 Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven. Scheepvaart en handel van de Tweede Westindische Compagnie op Afrika, 1674-1740, (Amsterdam, Walburg pers, 1997),223. 195 Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven. Scheepvaart en handel van de Tweede Westindische Compagnie op Afrika,1674-1740, 224. 68
en de machthebbers van de verschillende kuststaten verleenden geen exclusieve handelsrechten aan Europeanen. Zij streefden juist naar een vrije slavenhandel, waardoor de concurrentie werd aangewakkerd en de prijzen stegen. Aanvankelijk toonde de WIC weinig interesse voor de handel op de Slavenkust. Pas toen in de jaren veertig van de zeventiende eeuw de vraag naar slaven in Nederlands-Brazilië begon toe te nemen, opende de Compagnie er een factorij. Maar in 1653 werd deze eerste handelspost alweer gesloten196. In 1683 zond de WIC commies Isaac van Hoolwerff naar Offra 197. Aanvankelijk had de nieuwe commies veel succes in zaken. In september 1687 rapporteerde Van Hoolwerff dat de koning van Fida(Ouidah, Ouidah, Hueda) 198 hem had uitgenodigd een factorij in het rijk te openen. Dit beschrijft Willem Bosman in zijn reisverhaal zeer expliciet. Het gunstige effect van interventie was slechts van korte duur, want reeds in augustus werd de slavenaanvoer opnieuw door een blokkade getroffen199. Na elf jaar afwezigheid opende de WIC in 1703 opnieuw een factorij op de Slavenkust. Ditmaal vestigden ze zich in Fida, niet in Offra. Hoe afhankelijk de WIC was van de lokale machthebbers op de Slavenkust, werd enkele jaren later opnieuw pijnlijk duidelijk. Dit beschrijft Willem Bosman in zijn hoofdstuk over de Slavenkust zeer helder. Hij beschrijft de manier waarop het hof is georganiseerd aan de Slavenkust, maar ook hoe dat de koning de WIC toeliet om een factorij te bouwen in Fida. Voor deze Fidaase koning had Bosman veel respect, hij vond zelfs dat hij aan de Slavenkust beter werd behandeld dan in Elmina aan de Goudkust. Dit is vermoedelijk omdat er minder handel werd gevoerd aan de Slavenkust, dan aan de Goudkust. De Nederlanders zullen meer mogelijkheden gekregen hebben om te bouwen aan de Fidase kust, dan ze kregen in Elmina, waardoor zijn beeld van de Fidase koning vertekend kan zijn 200. “ … den koning en verdere Grooten wel bewust zijnde hoe veel haer aen den handel met ons geleegen was, deeden my wanneer hier de eerstemael quam handelen alle beleeftheyt 196
Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven, 237. Zie Bijlages, Kaart 9. 198 Dit is de Nederlandse benaming voor het huidige Ouidah. We hebben er in dit hoofdstuk voor gekozen om Fida te gebruiken, omdat in de bronnen de Nederlanders niet spreken over Ouidah of Hueda maar Fida. 199 Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven, 237. 200 Bosman, Willem, Nauwkeurige beschrijving van de Guinese goud-Tand en Slavekust,, nevens alle desselfs landen, koningrijken en Gemene Besten van de Zeeden der inwoonders, hun godsienst, regeering en regtspleeging, oorlogen, trouwen, begraven, enz. (Amsterdam, 1737),140-141. 197
69
des weerellds aen, en versogte seer hertelyk, van haer te willen toestaen, om op hun eigen kosten een Loge voor onse Maetschappy te bouwen, waer van ik het ontwerp self sou maken, en soo groot en klein doen bouwen als ik self begeerde; ik bedankte haer voor dat mael , me belofte dat van haer goede wil, en geneigtheyt t‟onswaerds, aen mijnen Heeren en Meesters verslag sou doen, niet twijffelende of hun versoek sou by myn wederkomst, so het anders met het belang van de maetschappy over quam, ingewilligt worden. Wanneer er my nu voor de tweedemael bevond, en vryheid had om my na bevinding van saken te gedragen, so liet ik op haer nieuw en ernstig versoek op een seer vermakelyke voor den handel voordeelige stand een loge voor ons afsteeken; den opbouw wierd aenstonds door een honder man of drie iverig genoeg begonnen, en sou dees Loge weynig Kleynder geweest zyn als het geheele Kasteel d‟Elmina, met so fraeye vertrekken en pakhuysen voorsien, als we ten overvloed souden mogen, of konnen begeeren; maer zynde naeuwelyks ten halve van den opbouw gevordert, soo verviel den Koning in een swaere krankheyt, en my by hem doende komen, versogt hy myn op het alderbeweegelykste, dat ik dog den verderen opbouw van de Loge wilde staken, also zijne Priesters hem te kennen hadden gegeven, dat zyn siekte nergens anders van daen quam….201”.
In 1707 bracht het hoofd van de factorij te Fida, de commies Pantzer een bezoek aan de Aja-vorst in Allada. Doel van de gezant was toestemming te verkrijgen voor de bouw van een handelspost te Appa, een vazalstaat van Allada. Op die manier wilde hij de afhankelijkheid aan Fida verminderen. Uiteindelijk dwong de koning hen deze plannen te laten varen en de handel met Fida verder te zetten. Fida bleef voor de Compagnie de belangrijkste slavenmarkt van het kustgebied. Omstreeks 1720 was de concurrentie te Fida in dergelijke mate gestegen dat de leiding in Elmina er aan dacht haar factorij te verplaatsen. Maar het was de politieke en militaire opkomst van Dahomey die de WIC eind 1725 aanzetten haar handelspost van Fida naar het oostelijker gelegen Jaquin 202(Jakin) te verplaatsen. Deze gebeurtenissen werden aan de hand van de bronnen uit het archief in Den Haag grondig onderzocht en uitgelegd in onderstaande onderdelen203.
201
Ibidem. De loge werd niet verder opgebouwd door de ziekte van de koning, ze was maar half af in Fida wanneer Bosman wegging, hij hield er verder een raar gevoel aan over. 202 Zie Kaart 203 Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven, 238-239. 70
5.3 Handelscontacten voor 1700 tussen Dahomey en de Nederlanders
De Amsterdamse koopman van 1614 Pieter van den Broecke is de eerste die gewag maakt van een Nederlands schip dat handel voert aan de Slavenkust204. De echte interesse in de Slavenkust kwam er pas vanaf 1640 wanneer de Nederlanders eigenaars werden van een deel van Brazilië205. De handel met de koninkrijken die zich meer in het binnenland bevonden en niet aan de kust waren zeer schaars. Ze beperkten zich vaak tot het geven van giften voor het openhouden van handelswegen naar de kust en het verwerven van militaire steun. De leiding in Elmina wist zeer goed dat zij voor de aanvoer van goederen en slaven afhankelijk was van de staten die in het binnenland gelegen waren. Maar haar invloed op en kennis van deze vorstendommen was gering. Dit verklaart de reden waarom de opkomst van Dahomey voor de Nederlanders zo plots gebeurde206. Willem Bosman(1697) spreekt zeer gering over een sterk Koninkrijk ten noorden van de Slavenkust maar hij schrijft letterlijk dat hij er weinig over weet. Dat is een eerste bewijs dat de contacten met Dahomey pas later ontstaan zijn. Het is helemaal niet duidelijk bij Bosman over welk Koninkrijk hij het heeft, maar hij schrijft: “ Den Koning van Groot-Ardra, met sijn onderhoorige Landschappen, is ten minsten twintigmael so groot en magtig als die van Fida, en echter heeft hij het hert niet, om den selven, met wien hij (so als ik reeds heb gesegt) in een eeuwige vijandschap leeft te beoorlogen. Dieper landwaerds in sijn noch veel magtiger koningkrijken als de laestgenoemde; doch van deselve heb ik geene of ten minsten seer weinig kennis 207”
Het gaat hier over een koninkrijk dat zich ten noorden van Ardra bevindt. Het Ardrase koninkrijk bevond zich in Allada, ten Noorden daarvan lag Dahomey. Een vroegere vermelding dan die van Willem Bosman hebben we niet terug gevonden. Evenmin hebben andere auteurs een vermelding van Dahomey in de Nederlandse bronnen terug gevonden.
204
Ik verkies die periode niet omdat het op dat moment Dahomey nog niet tot aan de kust kwam. 205 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 16. 206 Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven, 240. 207 Bosman, Willem, Nauwkeurige beschrijving van de Guinese goud-Tand en Slavekust,, 185. 71
5.4 De tweede West-Indische Compagnie aan de Slavenkust Inleiding In het binnenland van de Slavenkust deed zich eveneens een machtsconcentratie voor, maar de uitkomst daarvan voor de WIC had heel andere gevolgen. Door het langzaam wegvallen van de centrale macht in Allada was er op het einde van de zeventiende eeuw een groeiende concurrentie tussen de kuststaten ontstaan. Het valt op dat Fida een leidende rol in de slavenhandel had verworven. Terwijl de kuststaten elkaar beconcurreerden, ontwikkelde zich in het binnenland ongemerkt een nieuwe macht die het machtsvacuüm begon op te vullen. In 1708 besteeg Agaja de troon in Dahomey 208. Agaja slaagde erin zijn invloed tot aan het kustgebied uit te breiden en zo zijn greep op de slavenhandel te versterken. Maar de vorst van Fida, Huffon, was niet van plan zijn rijk door Agaja tot wingewest te laten degraderen. Zijn geringe troepenmacht maakte echter weinig kans tegen de numerieke overmacht van het Dahomese leger. Dit beschrijft Bosman in zijn bronnen uitgebreid. Het leger van het noorden is volgens Bosman veel sterker dan het leger uit Fida en de staat is er ook sterker, bijgevolg is een overwinning door Dahomey bijna vanzelfsprekend209. Men sluit de factorij vervolgens in Fida en gaat naar het veiliger geachte Jaquin210.
Na de machtswisseling in 1727 hielden de meeste Europese handelsorganisaties hun factorijen te Fida nog aan. Maar de verplaatsing van de Nederlandse handelspost naar Jaquin bleek al snel een juiste beslissing te zijn. Het slavenaanbod in Fida begon na de verovering door Dahomey gestaag te verminderen. Agaja was namelijk niet in staat de slavenaanvoer onder controle te krijgen. Zijn gezag werd ondermijnd door het machtige Oyo, een staat in het binnenland waaraan Dahomey sinds lang schatplichtig was. Regelmatig werd Dahomey overvallen door Oyo en dwong Agaja tot gehoorzaamheid. Om aan de greep van deze legers te ontstappen, hield Agaja zich schuil in het oerwoud. Gedurende Agaja‟s afwezigheid wist Huffon zijn macht tijdelijk te herstellen. De gevolgen van deze politiek waren instabiele machtsverhoudingen en een kwijnende slavenhandel te Fida. De slavenhandelaren afkomstig uit het Oyo gebied, begonnen hun werkterrein meer
208
Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven, 244. Bosman, Willem, Nauwkeurige beschrijving van de Guinese goud-Tand en Slavekust, 140-141. 210 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 5. 209
72
en meer Jaquin te verleggen, dat na 1729 de rol van Fida als belangrijkste slavendepot had overgenomen211. Agaja was er niet in geslaagd om de slavenhandel in het kustgebied onder controle te krijgen. Agaja‟s verovering van Fida in 1727 had slechts geleid tot verplaatsing van de handel naar andere kustplaatsen die niet onder zijn beheer stonden 212. Agaja waarschuwde de Europeanen dat ze enkel slaven van hem en zijn caboceers moeten kopen. Voortzetting van de handel elders dreigde hij hardhandig de kop in te drukken. De Europeanen lieten zich niet intimideren door Agaja‟s dreigementen. Agaja was zelf afhankelijk voor het invoeren van slaven van de handelaars uit Oyo, die zich niet naar zijn voorwaarden willen schikken. Zij verkochten hun slaven liever aan de machthebbers en caboceers van andere kuststaten. Het gevolg is dat de Engelse en Franse handelaars hun handel in Fida ook verlagen in 1730. Alleen de Portugezen hadden de handel met Agaja op dezelfde voet voortgezet, wat begrijpelijk was aangezien zij over geliefde ruilgoederen als stofgoud en zoete Braziliaanse tabak beschikten (dat heel begeerd was in West-Afrika). Agaja was bereid daarvoor zoveel mogelijk krijgsgevangenen als slaven in te leveren. Een bijkomend voordeel voor de Portugezen was, dat zij in Fida geen hinder ondervonden van andere Europese slavenhandelaren213. De vorst in Jaquin moedigde de slavenhandel aan. Ter bescherming van zijn rijk tegen een eventuele aanval van Dahomey gaf hij Europese handelsorganisaties toestemming forten in zijn rijk te bouwen. Agaja reageerde aanvankelijk niet op de ontwikkelingen tot hij te horen kreeg dat ook de Portugezen plannen hadden voor de bouw van een fort in Jaquin 214.
Aanvallen op Fida (Ouidah, Hueda, Ouidah) en de Nederlandse factorij door Agaja
Huffon,de vorst van Fida (Ouidah,Ouidah) was niet van plan zijn rijk door Agaja tot wingewest te laten degraderen. Zijn geringe troepenmacht maakte echter weinig kans tegen 211
Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven, 246-47. Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven, 246-247. 213 Heijer,den Henk, Goud, Ivoor en Slaven, 245. Hendrik Hertogh beschuldigt Agaja ervan dat hij samen heeft gewerkt met de Portugezen omdat dat het enige fort in Fida was dat hij niet heeft laten afbreken in 1727 na de aanval. 214 Ibidem. Dit is verder uitgewerkt in het hoofdstuk over de geschiedenis van Dahomey. De manier waarop Agaja de Portugezen wist te overtuigen en te gebruiken. 212
73
de kwalitatieve en kwantitatieve overmacht van het Dahomese leger. Pieter Valckenier, directeur-generaal besefte dat in 1725 en verhuisde de factorij van Fida naar Jaquin, dat veiliger bleek te zijn. Voor Valckenier was de verplaatsing van de factorij geen overhaaste en ondoordachte beslissing. De positie van de Compagnie te Fida was sinds 1720 geleidelijk verslecht door de problemen in het binnenland en de sterk toegenomen concurrentie bij Europeanen ter plaatse215. Ter verbetering van de factorij werd begin 1724 het hoofd van de factorij, Jan de Swart, vervangen door oppercommies Jacobus van Munnikhoven. De Swart werd beschuldigd van wanbeleid, maar ook Van Munnikhoven was niet in staat de handel nieuw leven in te blazen216. Bij zijn aankomst te Fida lagen maar liefs elf schepen van verschillende nationaliteiten op de rede voor anker in afwachting van de slavenlading. De oppercommies kon wegens de sterk gestegen prijzen onvoldoende slaven inkopen en moest de compagnieschepen met veel te weinig slaven laten vertrekken. Het waren vooral Portugese handelaren die de markt bedierven door hun bereidheid fors te betalen voor elke geleverde slaaf. Valckenier zag daardoor steeds minder in voortzetting van de handel in Fida en adviseerde de Heren Tien in mei 1724 de handelspost aldaar te sluiten. Maar over die vraag hoefden de bewindhebbers zich niet meer te buigen. Het waren politiek-militaire omstandigheden die in december 1725 een snelle verplaatsing naar Jaquin noodzakelijk maakten 217. De concurrentie met de andere Europese handelaars, en vooral de Portugese handelaars werd te sterk voor de Nederlanders. Ze wilden de winsten opdrijven, maar dat ging niet aangezien de opgelegde prijs van Fida te hoog was. Na de verovering door Agaja stegen de prijzen nog meer, waardoor de handel met de Nederlanders daalde. Huffon drong bij de autoriteiten in Elmina herhaaldelijk aan op heropening van de factorij te Fida, maar de slechte politieke situatie maakte dat onmogelijk. Aanvankelijk toonde Valckenier zich wel bereid opnieuw handelsbetrekkingen met Huffon aan te knopen, mits de vorst de WIC “eenige voorregten boven anderen (zou) willen vergunnen”.218
In maart 1727 zal Agaja Fida binnen vallen. Het was oorspronkelijk niet zijn bedoeling om het gebied binnen te vallen, maar Huffon wilde Agaja geen toegang bieden voor zijn
215
Dit vind je ook terug in de brieven tussen Hertogh en Pranger. Waarbij Hertogh klaagt over de concurrentie en over de binnenlandse problemen. 216 ARA Den Haag, WIC 106. 217 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 55. 218 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 56. 74
slavenhandelaars om er handel te voeren, noch wilde Huffon tribuut betalen aan Agaja. Hierdoor was Agaja “genoodzaakt” om Fida aan te vallen. Ongeveer drieduizend man viel het noorden van Fida binnen. Huffon wist in korte tijd 40 000 man tegen Dahomey in het veld te brengen, maar ondanks het overweldigend overwicht van Huffon, versloeg het Dahomese leger met gemak het leger van Huffon, omdat veel legeraanvoerders weigeren om tegen dat leger te vechten219. Huffon geloofde in het Ebi systeem, dat is het systeem dat Agaja verwoest had in Allada en bood daarom weerstand tegen de Dahomese aanvallen. Hij vertelde aan William Snelgrave dat: “if the king of Dahomey should offer to invade him, he would not use him when taken according to their customs that is, cut off his head, but would keep him for a slave do the vilest offices220”.
In zes dagen tijd werd Fida overheerst en volledig over de voet gelopen. De strijd had naar schatting vijfduizend mensen het leven gekost, terwijl tien a elfduizend mensen gevangen werden genomen. Evenals de verovering van Allada werd ook nu een groot aantal gevangen door de troepen onthoofd. Huffon vluchtte naar een eilandje tussen Popo en Fida221. De Nederlanders die overbleven in Fida werden naar Allada gebracht waar ze moesten zweren aan Agaja dat ze slavenhandel gingen blijven voeren in Fida, maar voor de werknemers van de WIC had Fida afgedaan als slavendepot222.
De verhuis van de Nederlanders van Fida naar Jaquin bleek een slimme zet te zijn. Bij de verovering van Fida door Dahomey daalde het slavenaanbod omdat Agaja er niet in slaagde om de slavenaanvoer te controleren in het binnenland. Agaja bleek problemen te hebben met Oyo in het noorden. Zo werd Dahomey eind maart 1728 opnieuw met een aanval van Oyo geconfronteerd. Agaja begreep dat hij geen schijn van kans maakte tegen het machtige ruitersleger van de Alafin, dat zich met grote snelheid door open terrein kon verplaatsen, en besloot zich met zijn soldaten ten zuiden van de Lama terug te trekken 223.
219
Law, R., “A neglected account”, 326-327. Snelgrave, William, A New Account of some parts of Guinea and the Slave Trade, 6-9. 221 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 55. 222 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 56. 223 Law, Robin, The Oyo Empire, 157-161. 220
75
Zijn tactiek had succes en leidde ertoe dat de troepen van Oyo het land na een plundertocht van twaalf dagen moest verlaten. Het is opmerkelijk hoe Agaja nooit opgeeft om heel het kustgebied onder zijn gezag te krijgen.Van zodra Agaja Allada had veroverd, maakte hij zich klaar voor een verovering in Ouidah. Toen Agaja, die nog in Allada verbleef, dit bericht vernam, zond hij een strijdmacht van vijftienhonderd man naar Fida om met zijn tegenstander af te rekenen. Huffon en de zijnen wisten echter te ontkomen. Als vergeldingsmaatregel namen de troepen van Agaja drieduizend vrouwen en kinderen gevangen, die als slaven aan Europeanen werden verkocht. Een groot aantal inwoners van Fida werd ook op brutale wijze vermoord224. William Snelgrave schrijft het volgende: “ … As soon as the conquest of Whidah was completed, the King sent part of his Army against them, to revenge him for their Villany; in which they had all desirable success. It was necessary to mention this affair, for the better understanding of what follows, it being so very remarkable. The king, at te time we were present, ordered the Captives of Tuffoe to be brought into the Court: Which being accordingly done, he chose himself a great number out of them, to be sacrificed to his Fetiche or Guardian Angel: the others being kept for Slaves for his own use, or to be sold to the Europeans.225”
In 1729 probeerde Huffon zijn voormalig koninkrijk met de hulp van Groot Popo op Dahomey te heroveren, maar wederom werd hij teruggeslagen. De problemen in het noorden met Oyo had Agaja opgelost door 600 slaven te geven aan Oyo en jaarlijks tribuut aan hen te betalen. Aangezien deze problemen waren opgelost kon Huffon in het zuiden ook niet langer toeslaan. Het gevolg van deze problematische machtsverhouding tussen Huffon en Agaja zorgde voor een instabiele slavenhandel in Fida, ten voordele van Jaquin226. De positie van de WIC in Jaquin was aanvankelijk sterk, maar door de groeiende concurrentie met andere Europese handelaars daalde hun positie. In navolging van de 224
Thomas Wilson aan Francklin, Reed en Peake, 12 juli 1728. Uit: Law,Robin, Correspondence of the Royal African Company‟s Chief of Merchants at Cabo Corso Castle with William‟s Forth, Ouidah and the little Popo Factory, 1727-1728(MadisonWisconsin,1991), 32-40. 225 Snelgrave, William, A new Account of some parts of Guinea and the Slave trade, (London, 1734), 53. 226 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 56-57. 76
Nederlanders begonnen de Fransen, Engelsen en Portugezen zich op de slavenhandel te Jaquin te concentreren, waardoor de markt opnieuw zwaar onder druk kwam te staan. Door de toenemende vraag steeg in de periode 1729-1732 de inkoopprijs van slaven met gemiddeld veertig procent. De combinatie van sterke prijsstijging en eigenzinnig optreden, zou Hertogh steeds vaker in conflict brengen met de leiding in Elmina, met voor de WIC uiteindelijk zeer nadelige effecten. Voorlopig echter had Hertogh zijn handen vol aan het bedenken van plannen om de expanderende macht van Agaja een halt toe te roepen227.
Nog steeds was Agaja er niet in geslaagd de slavenhandel in het kustgebied onder controle te krijgen. Agaja‟s verovering van Fida in 1727 had geleid tot een verplaatsing van de handel aan een ander kustgebied dat niet in handen was van Agaja, namelijk Jaquin. Alleen de Portugezen hebben de handel met Agaja op dezelfde voet als voorheen voortgezet, dit was begrijpelijk want zij hadden goederen die zeer gewild waren, namelijk tabak en stofgoud. Een ander voordeel is dat ze geen hinder ondervonden van andere Europeanen 228. Agaja kreeg te horen dat de Portugezen aan de kust van Jaquin een fort gingen bouwen. Het probleem voor Dahomey was dat als de Portugezen zich uit Fida zouden terugtrekken, dit het einde betekende van de Dahomese slavenhandel met Europeanen. Maar het was Hertogh die ervoor zorgde dat er geen fort werd gebouwd door de Portugezen in Jaquin. De reden daarvoor is dat er sinds 1641 conflicten zijn geweest tussen de Portugezen en de Nederlanders aan de kust van Guinea. De Portugese regering was sinds 1641 met de Staten-Generaal overeengekomen dat de bocht van Guinea behoorde tot de Nederlandse invloedssfeer. Tot aan de zeventiende eeuw hielden de Portugezen zich aan deze regeling. Maar daarna werd duidelijk dat de Afrikaanse bevolking de voorkeur had aan de tabak uit Bahia van de Portugezen. De Portugezen hadden een handelspas nodig dat ze verkregen in Elmina om handel te kunnen voeren aan de Slavenkust, hiervoor moesten ze tien procent tol betalen in Braziliaanse goederen. Hieraan verdienden de Nederlanders ongeveer 37 300 gulden aan tabak, stofgoud en suiker. Maar het enthousiasme van de WIC voor de handel met de Portugezen begint te dalen vanaf de komst van de kapitein Joseph de Torres in 1730. Hij kreeg de mogelijkheid van Huffon om een factorij te bouwen in Fida 229. Jan Pranger meldt aan zijn commies in Jaquin dat Joseph de Torres terug is in 1730 en dat hij een fort gaat bouwen. De directeur-generaal vreesde dat de Portugezen op die manier 227
Ibidem. Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 57. 229 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 58. 228
77
teveel invloed konden uitoefenen aan de Slavenkust en dat ze zich weinig zouden aantrekken van het verdrag van 1641. Hierdoor kreeg Hertogh de opdracht om de bouw van het fort in Fida door de Portugezen tegen te gaan. De Compagnie zou daardoor de inkomsten aan tolschuld verliezen, en er een grote concurrent bij krijgen. Hertogh moest proberen om de bouw van de factorij te betalen. De eerste poging van kapitein Torres om de factorij te Fida te gebruiken als fort mislukte. Hertogh wist op een sluwe manier door middel van smeergeld ervoor te zorgen dat Torres het fort niet kon bouwen230.
Hendrik Hertogh en Agaja: een Nederlands-Dahomees conflict in Jaquin Er bevond zich zo‟n 250 man van de West-Indische Compagnie aan de Westkust van Afrika. De West-Afrikaanse kust stond in de 17 de en de 18de eeuw gekend als één van de ongezondste gebieden in de wereld. Zoals Philp Curtin het beschreef “ the white man‟s Grave”231.
Aan de Slavenkust waren een aantal Nederlandse officieren die de
slavenhandel in het oog hielden. De Hollanders aan de Slavenkust moesten rekening houden met de Raad in Nederland. Zij maakten de beslissingen en waren bevoegd wanneer er iets misliep op de kust. Enkel de directeur-generaal had bijna absoluut gezag. Men koos als directeur-generaal iemand die de situatie in West-Afrika goed kende en die tegen de slechte temperatuur kon232.
De verstandhouding tussen Jan Pranger en Hendrik Hertogh was aanvankelijk uitstekend. Pranger schreef naar de bewindhebbers van de Republiek dat Hertogh zijn werk in Jaquin zeer goed deed. Maar de overeenkomst verslechte vanaf begin 1732. Pranger ergerde zich eraan dat Hertogh de prijzen van de slaven zo maar verhoogde zonder overleg. Zonder toestemming schommelde die prijs tussen 110 en 120 gulden per slaaf. Maar als Hertogh zich aan de prijzen zou houden dan hadden de compagnie schepen minstens een half jaar moeten wachten alvorens ze naar de koloniën werden overgebracht. De prijzen die hij voor de slaven betaalde, waren de hoogste van heel de kust. Hertogh diende zich daarvoor bij de Heren Tien te verantwoorden233.
230
Ibidem. Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 21. 232 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey,24-26. 233 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 30-31. 231
78
Al voor de affaire met Joseph de Tores liep Hertogh met plannen rond om de compagniefactorij te Jaquin tot een fort om te bouwen. Hij zou zich daarmee beter kunnen verdedigen tegen een eventuele aanval van Dahomey. Maar de oppercommies werd bij de uitvoering van zijn plannen voortdurend gedwarsboomd door directeur-generaal Pranger, die hem weigerde bouwmateriaal te leveren234. “…Mede heb verstaan als dat Uw Gr. Agtb. mogendheden bij naar de gelgenheijt, over de onkost reeckening van het opbouwen der logie, en van wegens het inhandelen der versogte trainsslaaven zal overschrijven, het welk zal verwagten dat Uw Gr Agtb bij deze gelegenheijd de versogte trainsmaterialen zoude gezonden hebben, maar dewijl zijn inhebbende cargasoen en andere bestelgoederen, dewelke voorn. Bodem in had , liet niet toe om eenige trains goederen te konnen meenemen. Met deezes neeme nogmaals vrijheijt om u Gr. Agt Mog. Te verzoeken dat de trains goederen bij het eerst afkomend schip, mag meede gezonden werden,zijnde van tegenwoordig over 4 jaaren, dat ik daarom versogt heb, van jaar tot jaar, maar nooit niets hebben kunnen krijgen tot dat mogt het welke mij oorsaak geeft om aan de Heeren bewinthebberen daarom te verzoeken dar haar edele mij eenige trainsmaterialen met ‟t Vaaderlandt mogen wenden toegezonden, vermits dezelvige alhier…235”
Hertogh klaagt tegen Pranger dat hij al heel lang vraagt om bouwmateriaal te leveren, zodat hij de opbouw van het fort te Jaquin kan starten, maar dat Pranger de trainsmaterialen niet wil opsturen. Agaja was op de hoogte van de bouwplannen van Hertogh, maar ook dat de compagniedienaar een aanval op Dahomey beraamde. De oppercommies onderhandelde in januari 1731 met diverse naties, over een coalitie tegen de vorst van Dahomey 236. Hierover schreef Pranger eerst een brief naar Hertogh waarin hij vraagt waarom de koning van Ashanti omgekocht moet worden.
234
Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 60. ARA Den Haag, WIC 138. Brief van Henk Hertogh in Jaquin aan Jan Pranger in Elmina. 21 september 1731. 236 Akinjogbin,Ade, Dahomey and its Neighbours 1708-1818, 98. Volgens Henk den Heijer is de gedachte dat de Fanti zich tegen Dahomey zou keren een verkeerde gedachte omdat Fanti te ver ligt van het gebied en er dan ook geen voordeel uit zou halen.En bovendien zou een leger door andere staten moeten gaan om er te geraken. Dus het lijkt onwaarschijnlijk. 235
79
“den propositie tot het omkoopen van Assianteijn om Dahomme te koomen bevegten ons extra vagant toegescheenen heeft, voor eerst weegens de ongemeene distantie hunner landen en ten anderen, dat zulks mogelijk nog daar en booven voor geen vijfhondert mark gout zou te effectueeren zijn, en gevolglijk niet te concipieeren is waar van dan d‟edele Compagnie zulke swaare onkosten zou kunnen supleeren 237.”
In het antwoord op deze brief schrijft Hertogh aan Pranger het volgende: “Wat verder aanbelangt dat ik mondeling aan monsjeur From heb gezegt, om aan u edele groot agtbare te rapporteeren van weegens het voorslaan om de Assiantijnse neegers om te koopen om den roover te beoorlogen, is waar om reeden dat ik dagelijx verzogt word door de verdrevene koning van Ardera en Fida, dito Jaquin en anderen meenigte verdreevene koningen meer, om door de edele Compagnie een sufficanten oorlogh te beschicken om den roover ten eenemaal te vervolgen en verslaan, om daar weeder in haar landen herstelt te worden.238”
Blijkbaar zouden de voormalige koning van Fida en de koning van Ardra hem hebben gevraagd om oorlog te voeren tegen Agaja. Dit zou enkel lukken als de Compagnie ook zou deelnemen aan de oorlog. Hij noemt Agaja „den roover‟ hij legt vervolgens uit dat de Compagnie heel wat winsten zou maken als ze een oorlog zou voeren tegen Dahomey. Ten eerste zou de koning slaven moeten geven aan de Compagnie en ten tweede zou Dahomey tribuut moeten betalen aan de Compagnie 239. De oorlog tegen Oyo in het binnenland zorgde ervoor dat Agaja geen tijd had om zich bezig te houden met de problemen in Jaquin. Volgens William Snelgrave hielden de koning en bevolking van Jaquin al sinds de val van Fida in 1727 rekening met een aanval van Agaja. Zij zouden zelfs voorbereidingen hebben getroffen om in geval van nood snel te kunnen evacueren naar Appa, dat ten oosten ligt van Jaquin 240.
237
ARA Den Haag, WIC 138, Brief van Jan Pranger aan Hendrik Hertogh, 9 augustus 1732. 238 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 117-118. 239 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 117-118. Zie Bijlages, Kaart 2. 240 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 61. 80
Op 2 april 1732 werd duidelijk dat Agaja Jaquin wilde veroveren. Daarbij stuurt Hertogh een commies, Theodorus Hoffmeester, om te controleren of er een leger was opgesteld om Jaquin aan te vallen. Hoffmeester keerde terug naar de factorij om Hertogh en het personeel
te
waarschuwen241.
Maar
Hertogh
was
al
gevlucht
tijdens
Hoffmeesters‟afwezigheid, uit angst voor Agaja, hoewel hij dat zelf ontkent242. De achterblijvers kwamen er minder goed van af dan Hertogh. Nadat Jaquin door de soldaten van Dahomey was veroverd, werden de andere compagniedienaren gevangen genomen en de factorij geplunderd. Opmerkelijk was dat de Portugese handelspost gespaard werd, terwijl dat alle andere Europese handelsposten vernietigd werden. Na de verwoesting werden 4500 inwoners van Jaquin en 25 Europeanen als krijgsgevangenen naar Allada weggevoerd. Onder de Europeanen bevonden zich ook de compagniedienaren. Na aankomst in de hoofdstad werden de Europeanen op het paleis ontboden voor een gesprek met Agaja. De Nederlanders kregen te verstaan dat de factorij van de WIC was verwoest wegens de vijandelijke politiek van Hertogh. Uit betrouwbare bron had Agaja vernomen dat de oppercommies andere staten tegen hem had opgestookt. Hertogh zou de vorsten van de staten geld en geschenken hebben aangeboden voor een aanval op Dahomey. De koning zou niet rusten voordat hij Hertogh te pakken had, maar de overige compagniedienaren en de Compagnie zelf hoefden niet te vrezen. Integendeel, tot de komst van een onderhandelaar moesten de Nederlanders als gijzelaars in Allada verblijven 243.
Pranger werd snel gewaarschuwd over de situatie door de kapitein van het schip Stad en Lande. Maar hij was er niet van op de hoogte dat Hertogh gevlucht was naar het eiland Appa. Pranger stuurde een compagnie-assistent in 1732 Bertram From naar Appa, en Hertogh zei tegen From dat hij niet wist waarom Agaja de compagniefactorij te Jaquin verwoest had. Hertogh eiste twee zaken van de oppercommies in Elmina, enerzijds wilde hij dat er gezanten naar Allada werden gezonden om de gevangen vrij te krijgen en anderzijds wilde hij dat er een gezamenlijk aanval zou komen van Elmina en Ashanti tegen Dahomey244. Pranger vond het vreemd dat Hertogh tijdig was kunnen vluchten terwijl zijn compagniepersoneel gevangen werd genomen. Pranger vermoedde dat Hertogh met de 241
ARA, WIC 109, T.Hoffmeester aan H.Hertogh, 1 augustus 1731. Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 60. 243 ARA, WIC 109, C.Moijlieves aan J.Pranger, 5 april 1732. 244 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 60. 242
81
vorst van Jaquin had samengespannen voor de gevangenschap van zijn mensen. Hertogh moest al zijn talenten maar aanwenden om de gijzelaars in Allada vrij te krijgen 245. Hoewel harde bewijzen ontbraken, bleef Hertogh tegenover Pranger volhouden dat zijn vlucht uit Jaquin te wijten was aan de Portugezen, die Agaja tegen hem zou hebben opgestookt.
Terwijl Pranger en Hertogh zich beperkten tot papieren schermutselingen over de rol van de Portugezen in de aanval op Jaquin, en geen echte pogingen ondernamen om de gevangen vrij te krijgen, werd in Allada gewerkt aan een vergelijk tussen de koning van Dahomey en de WIC. Opmerkelijk was dat Agaja dankzij bemiddeling van de Portugees A. De Pinto Carneiro de assistent T. Hoffmeester had laten vertrekken om Pranger aan te zetten een gezant naar Allada te sturen. Vanuit Jaquin zond Hoffmeester zijn directeurgeneraal een brief waarin hij Agaja‟s standpunt uiteenzette. De koning wilde de “andere nogh drie resteerdende wilde246” vrijlaten en het conflict tussen hem en de Compagnie beeindigen, als de directeur-generaal bereid zou zijn handelsbetrekkingen met Dahomey aan te knopen en de factorij in Jaquin te heropenen. Over de condities waaronder dat zou gebeuren, diende onderhandeld te worden tussen Agaja en een hoge gezant uit Elmina 247. Pranger beschuldigde Hertogh er tevens van de conflicten met de Koning van Dahomey te hebben uitgelokt, waardoor de factorij te Jaquin begin april 1732 door een Dahomees leger was geplunderd en platgebrand. De oppercommies zou de omringende koninkrijken tegen Dahomey hebben opgestookt. De directeur-generaal gaf Hendrik opdracht de relatie met Dahomey te herstellen. Toen deze echter na herhaaldelijk aandringen geen aanstalten maakte actie te ondernemen, besloot Pranger een gezantschap onder leiding van oppercommies Jacobus Elet naar Dahomey te sturen248. In de brieven valt het op dat Hendrik weinig informatie geeft over wat er precies gebeurde op de nacht dat Jaquin werd aangevallen door Dahomey. “Deeze dient om u edele groot agtbare den droevigen toestand inwaarts aan Jaquin te adviseeren, dat ik op den 2e april zeer debiet en onverwagt van den Dahomeese vijanden ben overvallen, zoo dat ik nauwelijx mijn leeven heb konnen salveeren en heb in mijn vlugt 245
ARA, WIC 138, brief van Pranger aan Hertogh 11 juli 1733. ARA,WIC 109, T.Hoffmeester aan H.Hertogh, 1 en 6 augustus 1732. 247 ARA,WIC 109, T.Hoffmeester aan H.Hertogh, 1 en 6 augustus 1732. 248 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 31. 246
82
agtergelaten mijn onder commies en beijde mijn assistenten en verdere blanken die onder mij lagen, behalven mijn meester die meede is ontkoomen en alhier met mij op het eijland Lebee is249”.
Pranger vraagt aan Hertogh meer informatie over de redenen van het aanval door Dahomey. Hij vindt dat Hertogh helemaal niet duidelijk is over hoe alles gebeurd is. “ Wij hadden ook wel gewenst dat u edele ons met wat meer omstandigheijd en nadruk van alles specteerende de zaaken a costij g‟informeert had, en ten minste genoteert wat specifique reedenen Dahome aansporden om u edele zoo vijandelijk uijt desselvs oude logement te jaagen, ten eijnde wij die aangaande behoorlijk communicatie aan de Heeren Majores hadden konnen doen250.”
Maar Hertogh geeft geen informatie over de gebeurtenissen. Hij blijft summier over hoe alles in zijn werk is gegaan. Het werd naderhand duidelijk voor Pranger dat Hertogh de relatie met Agaja niet wilde herstellen. Pranger is kwaad op Hertogh omdat hij de koning van Dahomey niet als vriend heeft behouden. “…voor het overige vallen onse reflectien eens deels over de misnoegtheijd die u edele betoont weegens ons voorneemen om den Dahomesen koning te vriend te houden en weederom eene handel plaats aan Jaquin op te regten, en anders deels dat u edele als dan liever uijt ‟s compagnies dienst ontslaagen waard dan zoo een barbaar als vriend en met de edele Compagnie of wel onse natie geconfedereert aan te merken, zonder alvoorens behoorlijke satisfactie van hem te hebben genooten. Waarop antwoord ongenoegen over het contracteeren met Dahomme spruijten kan, dewijl den handel daar door a costij in geenen deelen kan benadeelt worden, maar het ook voor de edele Compagnie vrij wat voordeeliger is in plaats van een, twee handelsplaatsen in die contreijen te hebben.251” 249
Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey,124.Het eiland Lebee was vermoedelijk geen eiland maar een schiereiland aan het lagunegebied tussen Jaquin en Appa. 250 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 132. Brief van Henk Hertogh aan Jan Pranger 9 augustus 1732. 251 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey. Het journaal van de gezantschapsreis van Jacobus van Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in 1733.”,(Amsterdam, Walburg pers, 2002), 123. 83
Pranger is kwaad omdat hij de indruk heeft dat Hertogh dreigt het contact met de compagnie te verbreken als de verbintenis met de koning van Dahomey blijft doorgaan. Pranger vindt Hertogh arrogant omdat hij denkt de enige persoon te zijn die de slavenhandel aan de kust kan voorzien. Eveneens vindt Pranger het een schande dat Hertogh niet genoeg informatie heeft gegeven over de situatie aan de kust en de reden waarom de koning van Dahomey geen handel meer wil voeren. “Naderhant gehoord hebben dat den koning Dahomme in Ardra gezegt had aan alle de natie welke zig aldaar bevonden dat zijn oorlogsmagt aan Jaquin quaam,omdat gemelde Hertogh met den koning van Jaquin vereenigt tot vier malen een leeger bij een had geroepen om het te dooden.252”
Pranger vond het zeer belangrijk dat de relatie met Dahomey hersteld werd. Hij vond het dan ook elementair dat Jacobus Elet de zaken op orde zou stellen om zo de handel weer te herstellen253. Hierbij zie je hoe belangrijk de machtsrelaties tussen de Nederlanders en Dahomey zijn. Dahomey hoeft de Nederlanders niet te vriend te houden om hun handel te doen voortbestaan. Maar de Nederlanders wel. De handel dreigt duurder te woorden als ze in een negatief blaadje staan ten opzichte van de koning Agaja. Ze hebben er alle belang bij om de contacten zo goed mogelijk te bewaren en positief te houden om de handel niet te duur te maken. Dahomey echter heeft andere afzetmarkten om de handel te doen voort bestaan. Ze zijn niet afhankelijk van de Nederlanders, maar wel van de andere Europese mogendheden om de handel te doen voortbestaan254.
Op 2 april 1732 hadden troepen van Dahomey de kustplaats Jaquin veroverd. Tijdens de militaire actie was de compagniefactorij geplunderd, werden enkele compagnie dienaren gevangen genomen, en was de oppercommies Hendrik Hertogh op de vlucht gejaagd. Nadat in de loop van 1732 duidelijk was geworden dat Hertogh niet van plan was het met Agaja gerezen conflict op te lossen en de handelsrelatie met dat land te herstellen, besloot 252
Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey. Het journaal van de gezantschapsreis van Jacobus van Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in 1733.”,(Amsterdam, Walburg pers, 2002), 126. 253 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 128. 254 Dit wil niet zeggen dat ze afhankelijk zijn van de slavenhandel om de staat te doen voortbestaan! Aangezien Dahomey na de slavenhandel nog steeds bestond. 84
Pranger een gezantschap onder leiding van Elet naar de vorst Dahomey te zenden. De oppercommies kreeg van de directeur-generaal opdracht drie door Agaja gegijzelde compagniebedienden vrij te pleiten en de handelsbetrekkingen met het koninkrijk te herstellen. Zijn reis zou bekroond moeten worden met de bouw van een nieuwe factorij te Jaquin255.
Jacobus Elet: een gezantschapsreis256
Directeur-generaal Jan Pranger ontving half november 1732 opnieuw informatie over de toestand op de Slavenkust. In ruil voor een vrijlating verlangde Agaja handelsrelaties met de WIC, zoals hij ook had geëist van de andere Europese handelsorganisaties. Deze eis van Agaja is zeer logisch, aangezien het buskruit en de vuurwapens uit zijn leger afkomstig waren uit Europa. Toch duurde het nog maanden voordat Pranger overging tot actie. Hij koos hiervoor de oppercommies Jacobus Elet, hoofd van fort Crevecoeur te Accra. Elet mocht pas een herstel van de handelsrelaties toelaten als het compagniepersoneel eerst bevrijd werd. Bovendien moest de WIC begunstigd worden boven de andere Europese handelsorganisaties en de koning moest bereid zijn een deel van de kosten van een nieuwe factorij voor zijn rekening te nemen. Agaja diende eveneens de geroofde goederen terug te vergoeden257. Op 18 februari 1733 vertrok Jacobus Elet met de compagniekruiser beschutter van Elmina naar de Slavenkust. Het schip, dat onder bevel stond van kapitein Lindenbergh deed onderweg fort Crevecoeur aan. Ruim een maand na zijn vertrek in Elmina kwam de oppercommies aan te Jaquin. Daar werd hij hartelijk ontvangen door Antonio de Pinto Carneiro, de commandant van de Portugese factorij ter plaatse. Op 20 maart 1733 vertrok Elet in gezelschap van vijf Europeanen en 84 Afrikaanse dragers voor een ontmoeting met Agaja naar Abomey, de hoofdstad van Dahomey. Zijn onderhandelingen met de vorst van Dahomey
waren
een
groot
succes
(volgens
zijn
journaal).
De
gegijzelde
compagniedienaren werden vrijgelaten en het herstel van de handelsrelatie met Dahomey
255
Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 32. Zie Bijlages Kaart 8. Uit: Heijer, den Henk, Naar de Koning van Dahomey , 145. 257 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey. Het journaal van de gezantschapsreis van Jacobus van Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in 1733.”,(Amsterdam, Walburg pers, 2002), 32-36. 256
85
leek slechts een kwestie van formaliteiten. Maar na zijn terugkeer naar de kust begonnen de problemen zich voor Elet op te stapelen258. Na vier dagen komen ze aan in Abomey, de hoofdstad van Dahomey, de vorst laat de “Hollandse prince vlag” opstijgen. De Europeanen werden naar Agaja‟s paleis overgebracht. De sfeer was ontspannen en de onderhandelingen voor de vrijlating begonnen onmiddellijk. Volgens de bron vermaakte de vorst zich uitstekend en liet hij duidelijk merken dat hij de Nederlanders als goede vrienden beschouwde, met wie hij de handelsbetrekkingen van weleer graag zou willen herstellen. Zijn aanval op de Nederlandse factorij was niet tegen de Compagnie gericht, maar tegen Hertogh die tegen hem had samengespannen259. Elet beschrijft op welke manier ze werden ontvangen en wat Agaja vroeg “…Wijders(Agaja) mij vroeg met deeze woorden, of de Hollandse admiraal beneevens zijn grooten (als zijne vrienden) nog gezond waaren en of het blanke land nog wel was260.”
Tot nu toe lijkt de ontmoeting met Jacobus Elet zeer rustig te zijn verlopen. Elet beschrijft op welke manier er werd gedanst, en dat Agaja daar veel plezier aan beleefde. “…Waarop Zijn swarte Majesteit met bezondere rare sprongen na manier van dit land begon te dansen, insgelijks begosten alle zijne grooten mede te doen. … Als wij nu hadden gespijzigt, vroeg ik de koning of hij wel de blanken had zien danszen, vermits hij nu zulx met neen beantwordende. Zoo verzogt ik aan Zijn Majesteit permissie en ging met Jan de Heere een Franse menuet, mede met Hoffmeester op zijn Poolsch danszen, waar aan den koning veel vergenoegen had” 261. “Wijders liet de koning ter eere van mij zijn hofdames (verzelt van eenige gelubden en een parthij twargen) na de manier van dit land danszen262”.
258
Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 37. Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 60. 260 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 148. 261 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 149. 262 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 151. In tegenstelling tot Law‟s opvatting, dat eunuchen pas onder Agaja‟s opvolger Tegbesu in de Koninklijke huishouding werden opgenomen, dienden zij dus ook al onder Agaja. Law, The Slave Coast, 81. De koning had tevens een aantal dwergen in dienst. 259
86
Uit het Journaal van Jacobus Elet wordt het duidelijk dat Agaja niet langer handel wil voeren met Hertogh, maar liever met Elmina. Agaja heeft geen probleem met de Nederlanders, enkel met Hertogh zelf263. Elet vraagt vervolgens aan Agaja wat hem ertoe gedreven heeft om een oorlog in Jaquin te starten. “ …Waarop in beleefde termen Zijn Majesteit(Agaja) afvroeg uit wat oorzaaken en ten welken inzigten hij Jaquin overvallen en beoorloogt had, om ‟s edele compagnies logie te verdistrueeren en ten eenemaal te vernielen, desselfs negotie goederen en slaven, mitsgaders meer andere effecten te plunderen, voorts die 3 messieurs, den onder commies Carstares, dito Hoffmeester en assistent Chevallie, benevens twee ambagtsluiden te arresteeren en zoo langen tijd gevangen te houden. Hierop repliceerde mij den koning (na alvoorens op mijn aan spraak wel te hebben geluistert) dat hij er de grootste reeden daar toe gehad en was genoodzaakt geweest als een protectoor van zijn land de dreigende swaare oorlog te verhinderen. Met intentie zijne verraders en grootste vijanden als Hertog en de koning Jaquin, door het beoorlogen en verdistribueeren van desselfs land en logie in zijn handen te krijgen, om hen alzoo afte eischen redene te weeten uit wat oorzaaken hij Hertog met de koning van Jaquin had aangespannen om Amoe de cabocier en de Hollandse maakelaar, leggende te dier tijd aan Kleen Popo, mitsgaders de magtige koning Oijo te proponeeren en te verzoeken, na alvorens door hunne dienaars presente te hebben gezonden, ten dien eijnde dat ze hem koning Dahome met een groote krijgsmacht overvallen, zijn land verdistrueeren en hem daaruit verjagen zouden264”.
Agaja geeft als uitleg dat hij zijn land wilde beschermen tegen een mogelijke aanval van Hertogh die samen spande met de koning van Fida en met andere bevolkingen om te proberen Agaja te verslaan. Voor Agaja waren alle Nederlanders vrienden, behalve Hendrik Hertogh, die hij als vijand beschouwde. Hertogh probeert een oorlog te voeren met Agaja maar dat blijkt hem niet goed te lukken. Hij krijgt geen steun van de vorst van Jaquin om een oorlog te voeren tegen Dahomey. Noch krijgt hij steun van Ashanti, die volgens Pranger te ver gelegen is van Dahomey om een aanval te kunnen beramen 265. Elet doet zijn best om de gemoederen te bedaren en wil dat Agaja terug de handel inzet met de Nederlanders zonder Hertogh die zich in Appa bevindt. Maar Agaja geeft hierop 263
Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 151. Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 152. 265 Voor de ligging van Ashanti. Zie Bijlages, Kaart 6. 264
87
antwoord dat Hertogh al viermaal toe geschenken heeft gezonden naar Oyo om op die manier een oorlog te kunnen voeren tegen Dahomey. Agaja gaat nog verder en hij zegt dat het niet zijn schuld is dat het fort in Jaquin vernietigd werd, maar wel de schuld van Hertogh die keer op keer een oorlog tegen Dahomey wilde voeren. Hierop antwoord Elet dat Hertogh door de WIC hierover wordt aangesproken. Hierbij vervolgt Elet met het volgende: “Overmits wij Hollanders niet in zijn land waaren gekomen om oorlog door andere swarte mogentheden te maaken en hem als een souverain te verdreiven, maar wel om door onze negotie zijne landen te doen floreeren. Dit scheen na Zijn Majesteits zin gesprooken te zijn, derhalven hij blijken gaf van zeer voldaan te weezen en in zijn handen klaptte. Bij die occassie nu gaf ik den koning te verstaan of hij de blanken wilde largeeren en of hij genegen was de geledene schaaden aan de edelen Compagnie te vergoeden. Het eerste wierd mij aan stonds geaccordeert, maar om ‟s edelen compagnies goederen (die in den oorlog waaren geplundert) te voldoen, daartoe was hij gants niet te persuaderen)266.”
Agaja zal wel toezien dat op zijn kosten er een nieuw fort (logie) werd gebouwd in Jaquin. Daarbij zou Jacobus Elet erop moeten voorzien dat op een goede manier gebeurde en naar zijn wil gebeurde. Agaja wilde een nieuw fort bouwen zo groot als Elet dat zou willen. Op die manier kon de handel weer ontstaan tussen Dahomey en de Nederlanden, en waarbij de vriendschap tussen beide naties hersteld was. Maar Agaja wilde Elet als gijzelaar in Jaquin houden om zo verzekerd te zijn van een daadwerkelijk herstel van de handelsrelatie met de WIC. Waarop Elet antwoordde dat hij eerst naar Appa diende te gaan om orde op zaken te stellen met Hertog. De koning vond dat er dan een andere blanke toezicht moest houden op de bouw van het fort (logie). Want de koning zei: “Laat ik u lieden al tezaamen uit mijn land gaan, dan zal er mogelijk geen een van u lieden wederom koomen en der halven zou de logie die ik op mijne eigene kosten opbouwen voor niet zijn, mitsgaders van alle Hollandse negotie versteeken zijn267.”
266 267
Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 153. Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 154. 88
Vervolgens werd Jan de Heere de taak gegeven om in Jaquin te blijven om erin te voorzien dat de koning iemand had die in het gebied verbleef. “Waarop de koning zeij, dat hij teegenswoordig wel alleen een scheeps ladinge met goederen van doen had om dezelve voor slaaven te negotieeren, het welk hem beloofde bij mijn retour te zullen bezorgen. Voorts vroeg mij de koning wanneer ik wilde vertrekken268.”
Vervolgens vertrok Elet uit Abomey met een slavin en boesjes die hij als geschenk had ontvangen van Agaja. Hij keert terug naar Jaquin en Appa. In Appa ontmoet hij Hertogh waarmee hij een slechte verstandhouding heeft. Hertogh beschouwt hem als een indringer en Elet vindt Hertogh leugenachtig en onbetrouwbaar 269. Eind mei 1733 arriveerde Elet te Elmina waar hij Pranger verslag deed van zijn missie. Pranger vond dat Hertogh schuldig was aan het verlies van Jaquin, maar negeren of bestraffen kon hij zijn mindere niet. De oppercommies was nog steeds een protégé van de Heren Tien, die erop stonden dat Hertogh de slavenhandel vanuit Appa zou voortzetten. Dit zorgde ervoor dat Pranger voor een dilemma stond enerzijds kon hij de handelspost van Hertogh niet sluiten, anderzijds was er nood aan een nieuw factorij in Jaquin om de goede relatie met Agaja te bewaren. Uiteindelijk besloot hij de twee handelsposten op de Slavenkust in te stellen, één in Jaquin met Elet aan het hoofd en één te Appa geleid door Hertogh270.
In ruil voor het aankopen van handelsbetrekkingen zou Agaja de gevangenen vrijlaten. Elet vroeg de koning tevens de geroofde goederen uit de factorij terug te geven, maar Agaja was niet zinnens dat te doen. Hij beschouwde ze als zijn rechtmatige oorlogsbuit. Wel toonde de vorst zich bereidt een nieuwe factorij voor zijn kosten te laten bouwen. Daarmee kwam hij tegemoet aan één van de voorwaarden die Pranger had gesteld voor de hervatting van de handelsrelatie met Dahomey. Maar aan alle andere voorwaarden werd niet voldaan, desondanks beloofde Elet dat de handelsrelatie op Jaquin zouden hersteld worden. Agaja vertrouwde toezegging niet helemaal en eiste dat Elet een gijzelaar zou achterlaten ter
268
Ibidem. Ibidem. 270 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 66. 269
89
garantie van de heropbouw van de Nederlandse factorij. De oppercommies ging daarop akkoord met de achterlating van assistent Jan de Heere in Jaquin 271.
De overeenkomst tussen Agaja en Elet bleek in de eerste plaats goed te verlopen, maar wanneer de beloften die Elet maakte niet uitkwamen, werd Agaja kwaad. Agaja was woedend op Elet wanneer bleek in 1734 dat er maar één schip toekwam voor de slavenhandel waarbij hij dreigde dat hij personeel zou gijzelen als er niet meer schepen in de volgende maanden zouden toekomen. Op een bepaald moment komt er een schip de Vrijheijd aan in Jaquin. Het was een slavenhaler en Jaquin had zich verheugd op de komst, maar het blijkt dat dit schip slechts een tussenstop deed waardoor men onmiddellijk het einde kon inleiden van het fort in Jaquin. Later eind november 1734 werd de Nederlandse handelspost door Agaja met de grond gelijk gemaakt272.
Terwijl in Elmina voorbereidingen werden getroffen voor de heropbouw van de compagniefactorij in Jaquin, maakte Agaja zich op voor de finale afrekening met Hendrik Hertogh die zich veilig waande in Appa. In mei 1733 had de vorst een leger van drieduizend soldaten op het strand van Jaquin samengetrokken. De achtergebleven assistent Jan de Heere was getuige van de opbouw van Agaja‟s leger en waarschuwde zijn directeur-generaal voor de geplande aanval. Maar doordat er problemen waren met Fida in het westen van zijn rijk, noopte Agaja tot tijdelijke terugtrekking van een deel van zijn troepen. Daarmee was voor Hertogh het gevaar van een aanval voorlopig geweken. Bovendien zag Hertogs bondgenoot, de verdreven vorst van Jaquin, zijn kans om de macht in zijn koninkrijk te heroveren. Het is goed mogelijk dat Hertogh de vorst daarvoor had opgestookt, wat de laatste echter niet wist, was dat Agaja een goed bewapend garnizoen onder leiding van de cabeceer Fosupo in het gebied had achtergelaten. Het gevolg was dat deze aanvallers door de Dahomese soldaten tot de laatste man werden vermoord273. Er ontstaat vervolgens een conflict tussen Jacob Elet en Hendrik Hertogh. De Heren Tien in Nederland zonden slechts één slavenschip naar Elet en meer naar Hertogh. Al snel blijkt
271
Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 67. Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 38. 273 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 68. 272
90
dat Elet teveel betaald voor zijn slaven (ongeveer 120 gulden in plaats van 80 à 100 gulden zoals Hertogh)274. De ruzie tussen Elet en Hertogh werd alsmaar erger, Elet dreigde zelfs met een duel. Hertogh ging vervolgens klagen bij de bewindhebbers in de Republiek waarbij hij verklaarde dat Elet en Pranger hem niet de kans gaven om slavenhandel te voeren in Appa. Vervolgens werd Elet gevangen genomen omdat hij verdacht werd van zich rijk te hebben gemaakt op de rug van de Compagnie, maar werd dan weer vrijgelaten 275. Men had steeds minder vertrouwen in de handelsvaardigheden van Elet in Jaquin. Hij had dure slaven gekocht die van slechte “kwaliteit” waren 276. Van de 719 slaven die in 1733 in het schip de Rusthof waren geladen, overleefden er 345 de overtocht naar Suriname niet. De machtsrelatie met Hertogh die zich op dat moment in Appa bevindt om wordt steeds slechter. Agaja zal de oorlog aan het westen van zijn rijk beëindigen en hij zou binnenkort een aanval op Appa ondernemen om de oppercommies uit te schakelen. Elet daarentegen stond in de gunst van de koning, omdat Agaja hem had verzekerd dat de WIC, na de verdrijving van Hertogh, overal op de Slavenkust factorijen mocht bouwen. Maar de realiteit was anders. Sinds Agaja de slavenhandel te Jaquin controleerde, waren de toch al forse prijzen nog verder gestegen. Bovendien was de slavenaanvoer verminderd, omdat veel inlandse handelaren hun activiteiten hadden verplaatst naar plaatsen waar de vorst van Dahomey geen invloed uitoefende. Wat Fida in 1727 overkwam gebeurde in 1733 voor Jaquin. Agaja moet het verlies van handelscontacten met Europeanen bijzonder pijnlijk hebben ervaren, en deed zijn best de slavenhandel nieuw leven in te blazen door het onder zijn beheer staande kustgebied te pacificeren. Agaja nodigde de verdreven koning van Jaquin uit naar zijn rijk terug te keren. Indien de verdreven vorst bereid was zich aan Dahomey schatplichtig te verklaren, stond niets zijn terugkeer meer in de weg. Aanvankelijk leek Agaja‟s plan te lukken, maar uiteindelijk bleek toch geen vergelijk mogelijk.
274
Postma, J.M., The Dutch and the Atlantic Slave Trade 1600-1815, (Cambridge, 1990), 37. In de slavenhandel werd doorgaans niet in personen, maar in piezas de India gerekend. Deze term is afkomstig uit de slavenhandel op contract, die op de Spaanse koloniën in Amerika werd gedreven. Kinderen werden afhankelijk van de leeftijd, als een kwart, halve of driekwart pieza de India gerekend. Deze wijze van berekening toont overduidelijk dat een slaaf uitsluitend handelswaar is. 275 Heijer,den Henk, Naar de Koning van Dahomey, 39-41. 276 ARA Den Haag, WIC 110. 91
Waarschijnlijk vreesde de vorst van Jaquin alsnog een afrekening van de kant van Dahomey277.
Hendrik Hertogh had in de jaren dat hij op de Slavenkust werkzaam was, goede contacten met lokale machthebbers opgebouwd en de politieke ontwikkelingen nauwlettend gevolgd. De oppercommies was er geleidelijk en niet ten onrechte van overtuigd geraakt, dat Agaja alle kuststaten aan de macht van Dahomey wilde onderwerpen om zo de gehele slavenhandel in het gebied onder controle te krijgen. Een dergelijke ontwikkeling zou, zo meende Hertogh, de inkkoopprijzen van slaven opdrijven en de handel bemoeilijken. Om dat te voorkomen, steunde Hertogh de vijanden van Agaja, waaronder de sinds 1727 in ballingschap levende koning Fida Huffon278. Hertogh faalde erin om de slavenhandel naar zijn hand te zetten in Jaquin. Doordat er oorlog dreigde in Fida in augustus 1731, waren de andere Europese mogendheden verplicht in Jaquin handel te voeren, waardoor de inkoopprijzen sterk gestegen zijn 279.Tergelijkertijd werd Hertogh onafhankelijker van Pranger waardoor veel van de inkoopprijzen zelf bepaald werden280. De grootste zorg die Hertogh op dat moment had was de dreigende aanvallen die er zouden kunnen komen van Agaja. Hertogh wist dat Agaja niet zou rusten eer hij de slavenhandel op de Slavenkust geheel onder controle had, maar al zijn pogingen om een coalitie te vormen tegen Agaja mislukten281. Hendrik Hertogh kreeg van Pranger de schuld van het verlies van de factorij en de gevangenneming van het compagniepersoneel282.
Verovering van Jaquin door Agaja
De bewindhebbers zonden geen nieuwe slavenschepen naar Jaquin, en Agaja begon het compagniepersoneel steeds zwaarder onder druk te zetten. In december 1733 had de koning vernomen dat het slavenschip Vrijheijd in aantocht was. Maar toen het schip begin 1734 arriveerde, bleek dat het te Jaquin slechts een tussenstop maakte op weg naar Appa. 277
Verger,P., Flux et Reflux de la traite des nègres entre le Golfe de Bénin et Bahia de Todos os Santos de XVII » au XIX siècle, (Paris, 1968), 156. 278 Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey, 42. 279 Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey, 42. 280 Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey, 43. 281 Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey , 43-44. 282 Ibidem. 92
De bewindhebbers waren immers tevreden over de slaven van Hertogh die gezond en goedkoper waren dan de slaven die Elet meebracht. Op de slavenmarkt in Suriname brachten zijn slaven 262 gulden op en slechts 40 van de 600 slaven waren overleden283. Agaja was woedend over het vertrek van de Vrijheijd en beschouwde dit als een inbreuk op de overeenkomst die hij met Elet gemaakt had. In tien maanden tijd was slechts één schip naar Jaquin gereisd om slaven op te halen. Elet werd door de koning naar Elmina gezonden om de patstelling te beëindigen. Elet zou niet meer naar Jaquin terugkeren. De bewindhebbers van de presidiale kamer Amsterdam hadden weinig vertrouwen in Elet. Hij werd onslagen en wilden iemand in Jaquin aanstellen die goed overweg kon met Hertogh, Appa werd ook de hoofdvestiging van de WIC, niet Jaquin 284. Na het vertrek van Elet verslechte de situatie in Jaquin zeer snel. Agaja wachtte tevergeefs op de slavenschepen die Elet hem had beloofd. In oktober 1734 was zijn geduld op en verbood hij de Nederlanders hun handelspost te verlaten, een maand later kwam hij op die beslissing terug. Agaja verwachtte een aanval van het machtige Oyo en had besloten zich op tijd uit Jaquin te trekken. Alle Europeanen waren vrij om te vertrekken, alsook de Nederlanders, het was wel verboden om samen te spannen met Hertogh in Appa. Eind november 1734 vertrok het compagniepersoneel uit Jaquin met achterlating van de slaven en goederen, die door Agaja‟s soldaten in beslag werden genomen. Terwijl de Nederlanders zich met kano‟s uit de voeten maakten, zagen zij in de verte hoe soldaten van Dahomey de Europese factorijen in brand staken. 285 Een maand later keerden de Nederlanders terug omdat het gevaar voor een aanval van Oyo was geweken. De oppercommies Willem Carstaris vroeg de goederen terug die Agaja in beslag had genomen, maar de koning wilde deze goederen niet teruggeven aangezien hij zelf zeer veel schade had. Voor de bewindhebbers was deze nieuwe tegenslag het sein om de compagnieactiviteiten in Jaquin te beëindigen. De Compagnie had bijna 7000 gulden in handel met Dahomey gestoken en had niks verdiend aan dat geld! De WIC zou niet meer terugkeren in het machtsgebied van Agaja en zijn opvolgers. Jaquin heeft na november 1734 geen rol van betekenis in de slavenhandel meer gespeeld. De meeste Europese handelsorganisaties concentreerden zich op de slavenhandel te Fida. Alleen de Portugezen hielden hun versterkte handelspost in Jaquin, maar uiteindelijk werd ook deze factorij in
283
Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey , 70. Ibidem. 285 Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey , 70-71. 284
93
1738 wegens te geringe handelsactiviteiten gesloten286. Uiteindelijk op 28 april 1738 werd Hendrik Hertogh in zijn logie door vier Afrikanen overvallen en vermoord. Het zouden geen handlangers van Agaja geweest zijn. Het zou gegaan hebben om een plundermoord die door een Fidase prins is gepleegd287. Met de verovering van Fida en Jaquin had Agaja niet alleen een belangrijk deel van het kustgebied in handen gekregen, maar ook zijn controle op de slavenhandel met de Europeanen vergroot. Het belang van Jaquin als slavenstad was sterk gedaald na 1734, maar Fida bleef de belangrijkste stad aan de Slavenkust voor slavenhandel288.
Einde van de contacten tussen de WIC en Dahomey
De WIC was hierna nog niet volledig verdwenen van de Slavenkust, zoals de problemen die ze er ondervonden met de Denen in 1730. Veel van de Europese slavenhandelaren die in Jaquin verbleven voelden steeds minder voor de voorwaarden die Agaja alsmaar oplegde en ze trokken weg naar naburige kuststaten. Het gevolg was dat deze staten steeds sterker werden en dit de positie van Dahomey aantaste289. Agaja kreeg te maken met een muitende legeraanvoerder die zijn macht probeerden te ondermijnen, terwijl de Compagnie bezig was haar positie in Keta te versterken. Ashampo was één van zijn beste generaals die na een mislukte opstand naar Klein-Popo was gevlucht. De onstabiele situatie creëerde problemen buiten zijn gebied. Dahomese legeraanvoerders en soldaten gingen zich in de buurstaten vestigen en dit beschouwde Agaja als een regelrechte bedreiging voor de veiligheid van Dahomey. Agaja‟s handelingen in zijn laatste jaren had twee doelen, ten eerste de angst voor invallen tegengaan, en ten tweede Nederlandse invloed uit Dahomey verwijderen 290.
286
Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey , 71. Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey , 78. 288 Law, Robin, The Slave Coast of West Africa 1650-1750, 307. Vanaf 1733 was het aanbod van slaven te Fida bijna volledig afhankelijk van het aantal krijggevangenen dat Dahomey tijdens de vele oorlogen “buit” wist te maken. 289 Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey, 74. 290 Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, (Cambridge, University Press, 1967), 104-106. 287
94
In 1737 vielen troepen van Agaja Klein-Popo aan om de deserteur Ashampo te gaan halen. Hij vermoedde dat Ashampo zich schuilhield in Singelenburgh, waarop hij zijn troepen in het nabij gelegen Keta stuurde. De Nederlanders hadden zich goed voorbereid op het vlak van lokale politiek dat ze wisten hoe ze een aanval moesten incasseren291. Om te voorkomen dat fort Singelenburgh in handen van Agaja‟s troepen zou vallen werd het door de Nederlanders met buskruit opgeblazen. Kort daarna zette Ashampo de tegenaanval in 292. Dit verzwakte Dahomey nog meer, aangezien de staat ook door interne conflicten werd getroffen. Agaja verloor zijn greep op de interne administratie van Dahomey en het verder bestaan van zijn dynastie was twijfelachtig. In 1737 had een Engelse bezoeker in Ouidah gemerkt dat de macht van de koning gedaald was. Agaja kon niet langer zijn koninklijke monopolie op de slavenhandel behouden. Eveneens hadden de interne opstanden en de dalende handel sinds 1733 ervoor gezorgd dat Agaja armer was geworden, en hij kon het jaarlijks tribuut aan Oyo niet betalen. In 1739 kwam het Oyo leger tot in Dahomey, wat Agaja helemaal niet had verwacht 293. Agaja was een oude vermoeide man. De chaotische situatie in Dahomey en de vernieuwde externe aanvallen, vooral door Oyo moeten hem ontmoedigd hebben. Hij stierf in mei 1740, met zijn dood is één van de grootste koningen van Dahomey en één van de militaire leiders en staatsmannen overleden294. Het conflict met Oyo werd steeds moeilijker voor Dahomey vanaf 1742. In korte tijd werden grote delen van het platteland geplunderd en de steden Abomey, Cana en Zassa in as gelegd. Het is niet duidelijk waarom Dahomey werd aangevallen, maar we mogen aannemen dat en Dahomese weigering tribuut aan Oyo te betalen de belangrijkste reden is geweest. Uiteindelijk neemt zijn Agaja‟s tweede zoon Tegbesu de macht over en vermoord hij zijn broer onder invloed van een machtsstrijd 295. In 1748 werd vervolgens vrede gesloten met Oyo waarbij Tegbesu beloofde aan de Alafin om steeds tribuut te betalen. Hierdoor kon de vorst zijn macht in het gebied weer consolideren. Maar voor de vorst van Dahomey was vrede een relatief begrip. Vanuit het noorden bleef voortdurende dreiging van verwoestende invallen bestaan. Bovendien was een effectieve controle op de staten en volken in het waterrijke kustgebied zo goed als
291
Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 106. Heijer,den Henk, op.cit., 74-75. 293 Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 106-107. 294 Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 107. 295 Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey, 76. 292
95
onmogelijk. Dahomey beschikte niet over voldoende kano‟s en geoefende roeiers om de bevolking daar voortdurend in toom te houden296.
5.5 De Middelburgse Commercie Compagnie aan de Slavenkust
Na 1730 verliest de WIC haar monopolie en gaan er in toenemende mate ook particuliere ondernemingen zich op de slavenhandel richten. Eén van die ondernemingen is de Middelburgse Commercie Compagnie en is na de WIC de grootste slavenhandelaar van de Republiek297. In de 18de eeuw waren er een aantal veranderingen voor de Nederlanders. De Britten en de Fransen gingen meer en meer slavenhandel voeren waardoor de Nederlanders niet langer de belangrijkste slavenhandelaars waren in West-Afrika. Vanaf 1730 veranderde het octrooi van de WIC, waardoor er nu ook particulieren tegen betaling van recognitie mochten deelnemen aan de slavenhandel298. In een brief wordt er uitgelegd door de MCC op welke manier de WIC de recognitie voor de ingehandelde slaven aanvraagt. “….. Ten tweeden of de daar by gevoegde conditie, van voor iedere Slaaf te betalen zeker recognitie aan de comp., wel te comasseren met den inhoud van het Reglement nopens de vrije vaart op de Kust van Africa. Ten derden de pernicieuse gevolgen die het verlenen van zoodanige permissie leggen opgeslooten. Dat het in facto waar is, dat de W.Ind.Comp. aan hare bediende de particulieren handel in Slaven, in manier voorsz heeft toegestaan…299”.
Volgens de MCC was de vrije vaart dus helemaal niet zo vrij. Maar de WIC kon het niet langer opnemen tegen de stroom van particuliere koopvaarders. Zij konden immers hun ruilgoederen tegen sterk concurrerende prijzen aanbieden 300. De periode tussen 1730-1775 vormde het hoogtepunt van de Nederlandse slavenhandel, met een absolute top in de jaren
296
Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey, 78. Zeeuws Archief, Middelburgse Commercie Compagnie 1566, Armezoen voor Cargezoen, 1796, 5. 298 Heijer,den Henk, Goud, ivoor en slaven, 315. 299 Zeeuws Archief, Middelburgse Commercie Compagnie, Bronnen betreffende geschillen met de WIC 1738-1830, toegangsnummer 20, referentienummer 1566. 300 Heijer,den Henk , Goud, ivoor en slaven, 315. 297
96
1760, waarin gemiddeld per jaar 7000 slaven ingescheept werden 301. Van de 296 reizen van de MCC zijn er 113 slavenreizen. Wanneer er in 1756 een einde kwam aan de Europese handel, kon de slavenhandel zich ten volle ontplooien. Van 1732-1755 waren er 21 slavenreizen geweest en van 1756 tot 1801 waren er 92 slavenreizen geweest. De MCC heeft zich dus ontpopt tot een slavencompagnie 302. De eerste slavenreizen waren eerder experimenteel van de Middelburgse Commercie Compagnie, het is pas vanaf 1750 tot 1780 dat de MCC tot een hoogtepunt in slavenhandel kwam. In 1780 kwam een einde aan de vierde Engelse oorlog en konden schepen niet meer uitzeilen, in totaal zijn er in 1781 zeven schepen gekaapt geweest door de Engelsen303. Zowel uit de bronnen als uit de literatuur blijkt dat de MCC zelden de Slavenkust bezocht heeft met haar slavenschepen. De schepen reisden naar Elmina, maar gingen niet verder dan Elmina. De slavenhandel werd van daaruit uitgevoerd. De WIC bevond zich gedurende enkele jaren aan de Slavenkust. Na het conflict met Agaja in 1737 zijn de Nederlanders niet vaak terug gekeerd naar de Slavenkust. Hun forten zijn toen afgebroken door Agaja. De handel gebeurde niet langer rechtstreeks met Dahomey, maar onrechtstreeks via Elmina. Het conflict tussen Agaja en Hertogh had dus significante gevolgen voor de handel tussen het Koninkrijk Dahomey en de Nederlandse handelaars. Dit conflict heeft voor een einde gezorgd in contacten tussen beide gebieden. Het is hierbij dan ook interessant om in de bronnen van de MCC te onderzoeken of ze enige contacten hadden met Dahomey en wat hun idee daarvan was. Er wordt zelden een referentie gedaan naar de koninkrijken aan de Westkust, enkel de forten worden aangeduid (zoals Elmina). Het enige dat ook wordt besproken is de handel. Slavenhandel of andere handel vormt geen uitzondering voor de handel. In de vroegste bronnen uit 1737 betreffende de slavenhandel van de MCC gaat het voornamelijk om de conflicten die er ontstaan zijn tussen de MCC en de WIC door het invoeren van het octrooi. De WIC hield zich niet altijd aan de regels aan de Westkust van Afrika en dit zorgde voor problemen bij de andere particuliere slavenhandelaars en vooral
301
Baeyens, Caroline, De gouden driehoek? De Middelburgse commerciecompagnie als slavencompagnie (licenciaatsverhandeling 2001-2002), 67. 302 Baeyens, Caroline, De gouden driehoek?, 67. 303 Baeyens, Caroline, De gouden driehoek?, 77. 97
bij de MCC304. Misschien zorgde de WIC er wel voor dat de MCC zich niet op de Slavenkust kon bevinden omdat de WIC steeds de macht wilde behouden aan deze kust. “genoomen op de requeste van de directeuren van de commercie compagnie der Stad Middelburg en verdere kooplieden navigerende op de kusten van Afrika, houdende klagten over belemmeringen welke aan haare Scheepen in het drijven van haare Negotie op die kusten gouden/sonden/zouden werden toegebragt door de bedienden van de West Indische Compagnie breeder in de voors(zijde) missive(?) vermeld 305.” Waarover het hier gaat is me niet helemaal duidelijk, het gaat over belemmeringen aan de kusten van Afrika, maar welke belemmeringen wordt hierin niet vermeld. Onderstaande citaten bevestigen het feit dat de Nederlanders zich niet meer aan de Slavenkust bevonden, maar dat de Portugezen de markt er hebben overgenomen.
“De Portugeesen (gelyk bekend is) hebben eene Logie of Handelplaats op de zogenaamde beneden Kust aan Fida, zynde 30 Mylen Oost, of benedenwaards Rio de la Volta en ruym 50 mylen beneden Akra, ‟t geen het laagste of Oostelijke fort is dat de West-Indische Compagnie op de kust van Guinea bezit; de Portugeesen nu ( die gelyk op de Representant van Zijne doorluchtigste Hoogheid en Bewindhebberen der West-Indische Compagnie ter presidiale Kamer Amsterdam in hunne Missive van dato 24 october 1769 aan Uwe Hoog Mogende hebben getracht te probeeren, geen Recht zoude kunnen praetendeeren op de Kust van Guinea, maar alwaar ter contrarie, gemelde Compagnie, zo zy zeggen, een onbetwistbaar Recht zoude competeeren, om de Portugeesen van de kust van Guinea af te weeren; doch die zy als ‟t waar zouden hebben gepermitteerd en nog permitteeren, ter Kuste aldaar te handelen, onder voldoeninge van één tiende hunner ladinge, by forme van Recognitie of vertollinge schynen het dan te zyn, die volgens de orders van de Compagnie op de kust niet mogen navigeeren en negotieeren,zonder dat hunne Schepen aan het Kasteel d‟Elmina vertold hebben; uytwyzens het 2 articul van het reglement van 1734 .306”
304
Zeeuws Archief, Middelburgse Commercie Compagnie, Bronnen betreffende geschillen met de WIC 1738-1830, toegangsnummer 20, referentienummer 1566. 305 Ibidem. 306 Zeeuws Archief, Middelburgse Commercie Compagnie, Stukken betreffende een rekest aan de Staten-Generaal inzake opheffing van het verbod van handel met onvertolde Portugese schepen van de bovenkust van Guinee en de slavenhandel er bedienden van de WIC, 1775, met bijlagen 1767-1778 , toegangsnummer 20, referentienummer 1571. 98
Elke Europese mogendheid die binnen een bepaald aantal mijl van het fort van Elmina was verwijderd moest tol betalen aan de WIC. Maar de WIC was dan ook haar macht aan de Slavenkust verloren en zocht op die manier compensatie voor haar verlies van de forten.
5.6 De Nederlandse Slavenhandel en Dahomey
De Nederlanders hebben van 1600 tot 1803 in totaal 501 000 slaven van West-Afrika naar Amerika overgebracht. Het Nederlandse aandeel in de slavenhandel bedraagt 4,28%307. Dit percentage lijkt weinig te zijn, maar het aantal mensen dat verhandeld zijn is uitermate groot. De Nederlandse slavenhandel is ontstaan vanaf het moment dat de WIC delen van Brazilië (de Portugese Kolonie) veroverde. Dit gebeurde pas vanaf 1629 wanneer de WIC officieel de planters zou voorzien van Afrikaanse slaven. In de periode tussen 1636 en 1645 was het totaal aantal slaven dat vervoerd werd 21163 dat wil zeggen minder dan 3000 per jaar. Na deze periode was er een daling in de Nederlandse slavenhandel tot aan 1655 wanneer er weer werd aangemoedigd om aan slavenhandel te doen. Na verloop van tijd wisten de Portugezen het gebied dat de Nederlanders hadden veroverd te heroveren waardoor ze die afzetmarkt verloren. Maar niet getreurd voor de slavenhandel aangezien die verder kon blijven bestaan met de Spanjaarden in de kolonies ten voordele van de asientos308. Het politiek klimaat in Europa zorgde vervolgens voor een halt van de eerste WIC in 1674. Nederland zat namelijk in een oorlog met Frankrijk en Engeland waardoor de slavenhandel gedurende een jaar werd stopgezet309. Het kwantitatieve aspect van de participatie van de Nederlanders aan de slavenhandel zal steeds een kwestie van conjunctuur zijn. Het aantal zou men kunnen schatten op 2000 slaven per jaar dit wil zeggen dat men komt op een totaal van ongeveer 70 000 slaven voor een periode van 45 jaar 310.
De tweede WIC had het monopolie van de Nederlandse slavenhandel die bleef duren tot 1734. Er ontbreken heel wat bronnen in het onderzoek van de slavenhandel van de WIC, 307
Baeyens, Caroline, De gouden driehoek?, 67. Postma, Johannes, “The Dimension of the Dutch Slave Trade from Western Africa” The Journal of African History, vol.13, no.2(1972), 238. 309 Postma, Johannes, “The Dimension of the Dutch Slave Trade from Western Africa”, 239. 310 Ibidem 308
99
voornamelijk de handel met betrekking tot Loanga-Angola ontbreekt. Maar uit andere bronnen blijkt dat de handel met Angola voor de WIC 1/3 van de opbrengst betekende 311. Het jaar 1735 is een demarcatielijn tussen de monopolie van de WIC en de vrije handel. De WIC bleef verwikkeld in de slavenhandel op een ander niveau, door de Nederlandse handelsplaatsen te beheren aan de goudkust. Vrije handelaars mochten daar handel voeren maar ze waren verplicht om de Compagnie “lastgeld” te betalen om op die manier een goedkeuring te hebben om slaven te verhandelen. Zowel de WIC als de MCC de twee belangrijkste private slaven compagnieën. Dit zorgde ervoor dat men 60% van alle handelsroutes tussen 1730 en 1795 kon vastleggen, bestaande uit 530 vrijhandelsslaven reizen312.
In de casestudie die in het eerste deel van het hoofdstuk is uitgewerkt heeft de auteur van het getranscribeerde werk een aantal argumentaties om te beweren dat de slavenhandel vooral nadelig was voor de Nederlanders. Henk den Heijer schrijft dat de slechte handelsresultaten van deze factorij op de Slavenkust niet louter en alleen te wijten aan wanbeheer van de genoemde commiezen. Zij immers moesten hun werk onder moeilijke omstandigheden verrichten in een koninkrijk dat tussen 1720 en 1727 het toneel was van elkaar fel beconcurrerende Europese slavenhandelaren. Bovendien leefde de bevolking van Fida onder een permanente oorlogsdreiging van het snel expanderende Dahomey. In 1725 werd de factorij meer naar het Oosten verhuisd te Jaquin door Hertogh. De Staten-Generaal hadden in dat jaar het handelsmonopolie van de WIC gedeeltelijk ontmanteld, waardoor particulieren uit de Republiek handel op West-Afrika mochten drijven. Slechts de slavenhandel op de koloniën in Guyana bleef voorbehouden aan de Compagnie 313.
In oktober 1735 ontdekten de bewindhebbers dat de winst tegenviel van de slavenhandel. De Heren Tien vonden ook dat ze zich meer bezig moesten houden met goud en ivoor zodat er weer meer winst voor de Compagnie was. De bewindhebbers wijzigden hun handelspolitiek drastisch ongeacht wat de directeur-generaal er ter plaatse over te melden had. Op dat moment verslechte de toestand op de Slavenkust snel. Agaja was er niet in
311
Postma, Johannes, “The Dimension of the Dutch Slave Trade from Western Africa”, 240-242. 312 Postma, Johannes, “The Dimension of the Dutch Slave Trade from Western Africa” , 243. 313 Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey, 41-42. 100
geslaagd de slavenhandel via Jaquin nieuw leven in te blazen. Deze plaats, van waaruit alleen de Portugezen nog slavenhandel bedreven, werd tussen 1736 en 1738 verschillende malen vanuit het oosten aangevallen. Agaja was van mening dat Hertogh de kwade genius achter deze aanvallen was, hetgeen hem in zijn overtuiging sterkte dat de oppercommies voorgoed onschadelijk gemaakt moest worden314. Volgens de boekhouding blijkt dat de Compagnie grote verliezen heeft geleden in de laatste jaren, desondanks had ze nog steeds vestigingen aan de Slavenkust. Alleen via de forten op de Goudkust werd handel gedreven met lokale kooplieden. Naarmate van tijd werd het duidelijk dat de slavenhandel veel te verlieslatend was, en het dus niet nuttig was om dat verder te zetten. De Compagnie had haar monopolie opgegeven en overgelaten aan particulieren. In 1737 wordt het duidelijk dat de slavenhandel niet zoveel opbracht als eerst gewenst. Door de concurrentie van andere Europeanen, die niet onderhevig waren aan de regels van de Staten-Generaal en bijgevolg veel liberaler waren315. Slaven werden aan de Westkust van Afrika voornamelijk verhandeld voor vuurwapens. Het kan niet ontkend worden dat vanaf het einde van de zeventiende eeuw steeds meer vuurwapens hun weg vonden naar Afrika, maar de omvang van de import is vaak overschat. Desalniettemin zorgden deze vuurwapens voor een omwenteling in de manier waarop er aan oorlogsvoering gedaan werd. De machtverhoudingen waren eveneens compleet veranderd 316.
5.7 Conclusie: De specifieke relaties tussen de Nederlanders en Agaja
De relaties tussen de Nederlanders en de Dahomese koning Agaja is zeer chaotisch, maar is onderhevig aan de handel. Het was niet de bedoeling van de Nederlanders om het gebied te veroveren, noch was het de bedoeling om een soort van invloedssfeer uit te werken. Ze wilden louter handel voeren, en de gemakkelijkste manier om dit te doen was door het bouwen van forten en factorijen aan de kust. Deze handelsverhouding is de reden waarom er een specifieke relatie bestaat tussen de commiezen van de WIC en koning Agaja. 314
Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey, 76. Heijer,den Henk, Naar de koning van Dahomey, 78. 316 Heijer,den Henk. Naar de Koning van Dahomey, 248. 315
101
Maar zoals de beschrijvingen hierboven weergeven, heeft de economische overeenkomst een politieke uitwerking op de verhouding tussen beide mogendheden. De veroveringen van Agaja zorgen ervoor dat zijn land een groter gebied wordt. Hij is daardoor genoodzaakt om meer inkomsten te verkrijgen. Agaja vindt het noodzakelijk om de kustgebieden onder zijn jurisdictie te hebben, wat er zou voor moeten zorgen dat het leeuwendeel aan slavenhandel in zijn bezit komt. Maar de veroveringen blijken een negatief effect te hebben op de handel voor Dahomey. Dit wil uiteraard niet zeggen dat Dahomey ophoudt te bestaan na de slavenhandel. Dahomey heeft zich hersteld onder Tegbesu (zijn opvolger) 317. Dit bewijst dat het rijk niet afhankelijk was van de slavenhandel, maar dat de slavenhandel een middel was om aan machtsuitbreiding te doen in het gebied.
De relatie lijkt in de eerste plaats goed te verlopen, maar zowel Dahomey als de Nederlanders vinden het voornamelijk belangrijk om profijt uit de slavenhandel te blijven halen. De Nederlanders zullen uiteindelijk verjaagd worden in 1737 van de Slavenkust en de handel met Dahomey werd op die manier beëindigd. De WIC zal minder belangrijke forten hebben aan de Slavenkust, maar wel belangrijke in Elmina aan de Goudkust. Er zijn geen bewijzen in de bronnen over een onrechtstreekse handel tussen Dahomey en de WIC of andere Compagnieën. Deze onrechtstreekse handel zal zeker plaatsgevonden hebben, aangezien het ten voordele was van beide partijen.
317
Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours 1708-1818, 110. 102
Hoofdstuk VI: Algemene Conclusie
De onderzoeksvraag van deze masterscriptie “hoe evolueerden de specifieke relaties tussen het koninkrijk Dahomey en de Nederlandse forten aan de Slavenkust vanaf 1708 tot in 1740” werd in de verschillende hoofdstukken beantwoord. In deze conclusie wordt er een poging gedaan om deze vraag zo duidelijk mogelijk te beantwoorden. Daarenboven worden er ook een aantal bijvragen beantwoord die - naarmate het onderzoek vorderde – die zich opdrongen. In de eerste plaats beantwoorden we een vraag die we vaak in de literatuur zien opduiken, maar waar geen consensus over bestaat “Was de slavenhandel een middel of een doel voor Dahomey?” Vervolgens beantwoorden we de onderzoeksvraag van deze masterscriptie. Doordat er gebruik is gemaakt van Nederlandse bronnen was het onmogelijk om een andere perceptie weer te geven dan die van deze correspondenten.
6.1 Was de slavenhandel een middel of een doel voor Dahomey?
Volgens ons overheerst de theorie dat het koninkrijk de slavenhandel louter als een middel beschouwde en niet als een doel. Dit halen we uit het onderzoeken van de literatuur die de veroveringen beschrijft van koning Agaja tussen 1724 en 1735. Wij menen dat de veroveringen van de kustgebieden bewijzen dat Agaja zijn machtsgebied wilde uitbreiden. Voor Agaja was de slavenhandel een middel om de macht in zijn staat te verwerven en te vergroten. De verovering van respectievelijk Allada en Ouidah waren geen toevallige gebeurtenissen. Deze veroveringen hadden plaats op een moment dat de Atlantische slavenhandel een enorme expansie kende.
Agaja was een pragmatische veroveraar, die erop uit was zijn macht uit te breiden. Voor Agaja was het spreekwoord “het doel heiligt de middelen” zeer toepasselijk. Hij wist op een zeer tactische manier de Europese handelaars tegen elkaar op te zetten, om zijn inkomsten uit te breiden, zoals aangetoond is in het vijfde hoofdstuk. Maar de macht van de koning van Dahomey mag niet overschat worden. De bronnen geven ons keer op keer de indruk dat Agaja een alleenheerser was die alle macht in handen 103
had, en bijgevolg ook de handel.318 Er bevonden zich in Dahomey (na de verovering van Ouidah) eveneens particuliere slavenhandelaars die winst haalden uit deze handel. Dit mag bij het onderzoek niet uit het oog verloren worden.
Agaja probeerde zo veel mogelijk inkomsten uit deze slavenhandel te verwerven, maar dat was niet eenvoudig. Hij had er geen rekening mee gehouden dat de naburige staten zoals Oyo misbruik zouden maken van de onstabiele situatie aan de Slavenkust. Uiteindelijk moest de koning van Dahomey meer tribuut betalen aan Oyo dan verwacht, waardoor de slavenhandel niet meer zo profijtig was als Agaja had gehoopt. Dit wil uiteraard niet zeggen dat Dahomey afhankelijk was van de slavenhandel. Dahomey gebruikte de slavenhandel als een middel om inkomsten te verkrijgen, maar zonder de inkomsten uit de slavenhandel kon de staat blijven bestaan. Het geval Tegbesu, de opvolger van Agaja, toont dit aan. Ondanks het feit dat de slavenhandel tijdens zijn regeerde periode niet floreerde, wist Tegbesu het rijk in stand te houden319. Er is een andere indicatie dat Dahomey niet afhankelijk was van de slavenhandel. Na de afschaffing van de slavenhandel door de Europeanen in de 19 de eeuw, is de staat niet opgehouden te bestaan. Het rijk maakte gebruik van handel in palmolie om de handel de Europeanen in stand te houden ( Dahomey‟s voortbestaan was evenmin afhankelijk van deze handel in palmolie). Het is pas vanaf de kolonisatieperiode van de Westkust van Afrika door de Fransen en de Britten dat de staat bedreigd werd in haar voortbestaan 320.
De koningen van Dahomey mogen dan wel voorstander geweest zijn van de slavenhandel, maar de intensiteit en de omvang van de slavenhandel werden volledig bepaald door de Europese vraag in het kader van de driehoekshandel. De rol van de Afrikaanse staten beperkte zich tot die van toeleverancier. Zelf hadden zij geen invloed op de vraagzijde naar slaven.
318
Law, Robin Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 110. 320 Manning, Patrick, Slavery, Colonialism and Economic Growth in Dahomey, 1640-1960, (Cambridge : Cambridge university press, 1993), 2-6. 319
104
6.2 Hoe evolueerden de specifieke relaties tussen het koninkrijk Dahomey en de Nederlandse forten aan de Slavenkust vanaf 1708 tot 1740?
De specifieke relaties waren na de verovering van Ouidah 321 door koning Agaja gebaseerd op een aantal voorwaarden waaraan de Nederlanders zich moesten houden. De voorwaarden hielden in dat de WIC genoeg schepen moest zenden naar het veroverde gebied, om op die manier de slavenhandel te doen floreren. Het werd snel duidelijk dat de WIC zich niet aan de Dahomese voorwaarden hield. De WIC verzond schepen naar Appa, een gebied dat zich niet onder de jurisdictie van Dahomey bevond. Dit was de reden waarom Agaja een volgende aanval op Jaquin in 1734 had beraamd. Maar de belangrijkste reden voor het ontstaan van onenigheid tussen de WIC en Agaja, was het conflict tussen Hendrik Hertogh en Koning Agaja. De Nederlanders, en vooral Hendrik Hertogh hadden voor onrust gezorgd aan de Slavenkust. Hertogh wist invloed uit te oefenen op de omringende koninkrijken en staten zodat ze zich zouden verzetten tegen de veroveringen van Agaja. Het is opvallend dat Hertogh nooit contacten heeft gehad met Oyo, aangezien ook zij de macht van Agaja aan de Slavenkust wilde beperken. Hertogh wist de buurlanden te overtuigen om zich te verzetten tegen Dahomey maar hij heeft nooit invloed uitgeoefend op Oyo. De verklaring hiervoor is eenvoudig, de contacten van de Europeanen met de Afrikanen bleven beperkt tot de kuststreken. Oyo zoals in het hoofdstuk geschiedenis uitgelegd) bevonden zich noordelijker en niet aan de kust, waardoor Hertogh die contacten niet onmiddellijk kon maken. De uitdagingen die Hendrik Hertogh maakte tegenover Agaja, waren voor de koning een goede reden om een conflict uit te lokken. Dit conflict in de kuststaten heeft uiteindelijk gezorgd voor de veroveringen van deze staten. Agaja wist op die manier goed gebruik te maken van de dreigementen van Hertogh. Ze waren voor de koning een middel om de verovering te rechtvaardigen. Zou Agaja Ouidah en Jaquin veroverd hebben als er geen Europese forten waren op de Slavenkust? Heeft de komst van de Nederlanders en andere Europeanen ervoor gezorgd dat Agaja meer gebieden wilden veroveren en zo aan machtsuitbreiding zou doen? Volgens dit onderzoek is de reden dat Agaja aan machtsuitbreiding doet, te wijten aan de komst van de Europeanen aan de Slavenkust. De aanleiding voor de veroveringen van Ouidah en Jaquin waren de Europese forten aan deze kust. 321
Fida in de Nederlandse bronnen. 105
Agaja had nooit voorzien dat door zijn veroveringen de slavenhandel niet langer zou floreren. Voornamelijk omdat de politieke situatie zorgde voor economische instabiliteit met als gevolg een daling in de slavenhandel. De moeilijke verhoudingen met de andere staten aan de Slavenkust, en de constante dreiging van Oyo in het noorden van Dahomey, heeft ervoor gezorgd dat Dahomey in de volgende periode tussen 1740 en 1767 zich heeft moeten heropbouwen onder Tegbesu 322.
In de literatuur wordt de invloed van het Dahomese rijk op de onderlinge Europese verhoudingen zelden besproken. Het is duidelijk dat Agaja de Portugezen en de Nederlanders tegen elkaar opzette, in het kader van zijn veroveringsstrategieën aan de kust.
De relaties tussen Dahomey en de Nederlanders zijn na de problemen met Agaja in 1737 nooit meer hersteld. De Nederlanders hadden minder belangrijke vestigingen aan de Slavenkust, dat bewijzen onder meer de bronnen van de Middelburgse Commercie Compagnie. De relatie tussen de Nederlanders en Agaja was sterk verzwakt door Hendrik Hertogh die relaties onderhield met de vijanden van Dahomey. Jacobus Elet had een goede reis gehad naar Abomey en zowel Agaja als Elet hadden de politieke situatie gestabiliseerd. Maar blijkbaar was die stabilisatie niet genoeg.
6.3 Beperkingen en problemen
Het opvallende nadeel in de literatuur rond de geschiedenis van Dahomey is het tekort aan onderzoek op basis van mondelinge overlevering. Dit tekort valt eveneens op in dit onderzoek. Het is moeilijk geweest om vanuit het perspectief van de koning van Dahomey te schrijven. Er werd enkel gebruik gemaakt van enkel Europese bronnen en dan vooral van bronnen van de West-Indische Compagnie. Het is logisch dat dit perspectief hier domineert voornamelijk in het vijfde de hoofdstuk waarin de bronnen werden uitgewerkt. Daarom is onze poging om zoveel mogelijk vanuit de perceptie van de koning te schrijven onmogelijk gebleken.
322
Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours, 1708-1818, 110. 106
We hopen dat deze masterscriptie een kleine bijdrage mag zijn voor verder onderzoek over Dahomey en haar slavenhandel.
107
Bibliografie Uitgegeven Bronnen Bosman, Willem. Nauwkeurige beschrijving van de Guinese goud-Tand en Slavekust,, nevens alle desselfs landen, koningrijken en Gemene Besten van de Zeeden der inwoonders, hun godsdienst, regeering en regtspleeging, oorlogen, trouwen, begraven, enz.. Amsterdam, 1737.
Dalzel, Archibald. The History of Dahomy. An Inland kingdom of Africa. London: Frank Cass & co.ltd 1793, reprinted 1967.
Ringard, Sieur. Relation de la Guerre de Juda. Paris, 1727.
Snelgrave, William. A New Account of Some Parts of Guinea and the Slave Trade. London: Frank Cass & co ltd., 1734 reprinted 1971.
Smith, William. A new Voyage to Guinea. London, 1744.
Onuitgegeven Bronnen ARA, Den Haag, openingnummer: 1.05.01.02 Inventaris van het archief van de Tweede West-Indische Compagnie (WIC), (1624) 16741791 (1800): Algemeen Rijksarchief Den Haag(ARA), WIC 138. Briefwisseling tussen Hendrik Hertogh, oppercommies te Jaquin' later te Appa, en de gouverneur J. Pranger over bovengenoemde onderwerpen. Afschriften. 1730 januari 28 - 1734 februari 28.
ARA, WIC 139. Journaal van Jacob Elet, oppercommies en raad van de Kust van Guinee, gehouden op het schip "de Beschutter" op zijn reis naar Jaquin, wegens bovengenoemde oorlog. Afschrift. 1733 feb. 18 - 1733 mei 18.
ARA, WIC 109. Ingekomen brieven met bijlagen van de Kust van Guinee. Met tafels.
ARA, WIC 110. Ingekomen brieven met bijlagen van de Kust van Guinee. Met tafels.
108
Zeeuws Archief: Zeeuws Archief, Middelburgse Commercie Compagnie, Bronnen betreffende geschillen met de WIC 1738-1830, toegangsnummer 20, referentienummer 1566.
Secundaire Literatuur Akinjogbin, Ade. Dahomey and its Neighbours 1708-1818. Cambridge: University Press, 1967.
Baeyens, Caroline. De gouden driehoek? De Middelburgse commerciecompagnie als slavencompagnie. Gent : Licenciaatsverhandeling Ugent, 2001-2002.
Coolsaet, Rik. macht en waarden in de wereldpolitiek. Gent: Academie Press,2007. Cooper, F.. “What is the concept of Globalizationg good for? An African historian‟s concept”. African Affairs 100, ( 2001), pp. 189-213. Davidson, B.. “untitled”, recensie van Dahomey and the slave trade: An Analysis of an Archaic Economy door Karl Polanyi. The University of Chicago Press, 1969, pp.280-286. Davidson, Basil. Black Mother. Africa and the Atlantic slave trade. London,1980.
Emmer, P.C.. De arbeiderspers,2000.
Nederlandse
Slavenhandel
1500-1850.
Amsterdam:
De
Geyl, Pieter. History: Politics or Culture? Reflections on Ranke and Burckhardt. Princeton: Princeton University Press, 1990.
Heijer, den Henk. Naar de Koning van Dahomey. Het journaal van de gezantschapsreis van Jacobus van Elet naar het West-Afrikaanse koninkrijk Dahomey in 1733. Amsterdam: Walburg Pers, 2002.
Heijer, den Henk. Goud, Ivoor en Slaven. Scheepvaart en handel van de Tweede Westindische Compagnie op Afrika, 1674-1740. Amsterdam: Walburg pers, 1997. Hoeree, J. en W. Hoogbergen. “Oral History and Archival Data Combined: The Removal of the Saramakan Granman Kofi Bosuman as en Epistemological Problem”. Communication & Cognition 17, no. 2/3 (1984), pp. 245-289.
109
Law, Robin. The Oyo Empire 1600-1836. A West African Imperialism in the Era of the Atlantic Slave Trade. Oxford: Clarendon Press, 1977. Law, R.“ Royal Monopoly and the private enterprise in the Atlantic Trade: the case of Dahomey”. Journal of African History 4, (1977) pp. 555-577. Law, R.. “A neglected account of the Dahomian conquest of Whydah (1727): The “Relation de la Guerre de Juda” of the Sieur Ringard of Nantes”. History in Africa, 15 (1988), pp. 321-338. Law, R.. “My head belongs to the king: on the political and ritual significance of decapitation in pre-colonial Dahomey”. The Journal of African History 30, (1989), pp. 399-415.
Law, Robin. The Slave Coast of West-Africa 1550-1750: the impact of the Atlantic slave trade on an African society. Oxford: Clarendon Press, 1991. Law,Robin, Correspondence of the Royal African Company‟s Chief of Merchants at Cabo Corso Castle with William‟s Forth, Whydah and the little Popo Factory, 17271728(Madison-Wisconsin,1991), pp. 32-60. Law, R.. “Posthumous questions for Karl Polanyi: price inflation in pre-colonial Dahomey”, Journal of African History 33 (1992),pp. 387 – 420.
Law, Robin. The Kingdom of Allada. Leiden, 1997. Law, R.. “An Alternative text of Agaja of Dahomey‟s letter to king George I of Engeland 1726”. History in Africa 29, (2002):
Manning, Patrick. Slavery, Colonialism and Economic Growth in Dahomey, 1640-1960. Cambridge : Cambridge university press, 1993. Manning, Patrick. “untitled” recensie van Slavery, Colonialism and Economic Growth in Dahomey, 1640-1960. door Paul Lovejoy, African Economic History, 1983, pp. 247-50.
Polanyi, Karl, Abraham Rotstein, en Paul Bohannan. Dahomey and the Slave Trade. An Analysis of the Archaic Economy. Seattle and London: University of Washington Press, 1966. 110
Polanyi, Karl. “untitled” . recensie van Dahomey and its Neighbours, door Graham Irwin , The American Historical Review, oktober 1968, pp. 245-246. Postma, J.. “The Dimension of the Dutch Slave Trade from Western Africa”. The Journal of African History 13, no.2 (1972).
Postma, J.M., The Dutch and the Atlantic Slave Trade 1600-1815, Cambridge, 1990.
Reinders Folmer-Van Prooijen, Corrie. Van Goederenhandel naar Slavenhandel. De Middelburgse Commercie Compagnie 1720-1755. Middelburg: Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 2000. Van Dantzig, Albert. Les Hollandais sur la cote de Guinée. A l‟époque de l‟essor de l‟Ashanti et du Dahomey 1680-1740. Paris : Société Française d‟Histoire d‟outre-mer, 1980.
Van Dantzig, Albert. Het Nederlandse Aandeel in de Slavenhandel. Bussum: Fibula-Van Dishoeck n.v., 1968. Dennis, Flynn en Arturo Giraldez. “Path dependence, time lags and the birth of globalisation: a critique of O‟Rourke and Williamson.”. European Review of Economic History 8: 81-108, (2004).
Verger, P.. Flux et Reflux de la traite des nègres entre le Golfe de Bénin et Bahia de Todos os Santos de XVII au XIX siècle. Paris, 1968.
Wallerstein, Immanuel. World-Systems Analysis. An Introduction, (Durham and London: Duke University Press, 2007.
111
BIJLAGES
112
Kaart 1: A New Map of that part of Africa called coast of Guinea. Uit: Snelgrave, William. A New Account of Some Parts of Guinea and the Slave Trade. London: Frank Cass & co ltd., 1734 reprinted 1971.
113
Kaart 2 : Slavenkust van West-Afrika Uit : Law, Robin. The Slave Coast of West-Africa 1550-1750: the impact of the Atlantic slave trade on an African society. Oxford: Clarendon Press, 1991, 18.
114
Kaart 3: Migratie van de Aja en de Yoruba aan de Westkust van Afrika Uit : Akinjogbin, Ade. Dahomey and its Neighbours 1708-1818. Cambridge: University Press, 1967, 12.
115
Kaart 4 : Dahomey in de vroege 18de eeuw
Uit : Law, Robin, The Slave Coast, 268. 116
Kaart 5 : de West Afrikaanse kust in de achttiende eeuw Uit : Akinjogbin, Ade. Dahomey and its Neighbours 1708-1818. Cambridge: University Press, 1967.
117
Kaart 6 : Politieke Kaart van Dahomey Uit : Polanyi, Karl, Abraham Rotstein, en Paul Bohannan. Dahomey and the Slave Trade. An Analysis of the Archaic Economy. Seattle and London: University of Washington Press, 1966, 25.
118
Kaart 7 : Verstopplaats van Agaja tijdens de aanvallen van Oyo Uit : Akinjogbin, Ade. Dahomey and its Neighbours 1708-1818. Cambridge: University Press, 1967, 93.
119
Kaart 8: De reis van Jacobus Elet naar Dahomey Uit: den Heijer, Henk, Naar de Koning van Dahomey, 145. 120
Kaart 9 : Factorijen aan de Slavenkust Uit : Law, Robin. The Slave Coast of West Africa 1550-1750. The Impact of the Atlantic Slave Trade on an African Society. London: Oxford University Press, 142.
121
Kaart 10 : De aanvoer van Slaven uit het binnenland naar de Slavenkust Uit : Law, Robin. The Slave Coast of West-Africa 1550-1750: the impact of the Atlantic slave trade on an African society. Oxford: Clarendon Press, 1991, 186
122
Afbeelding 1 : Koning Agaja van Dahomey tussen 1708-1740 Uit: Akinjogbin, Ade, Dahomey and its Neighbours 1708-1818, frontispiece. 123
Afbeelding 2 : De Koning van Dahomey Uit: Dalzel, Archibald. The History of Dahomy. An Inland kingdom of Africa. London: Frank Cass & co.ltd 1793, reprinted 1967, IX.
124
Afbeelding 3 : rituele onthoofding in Dahomey Uit: Dalzel, Archibald. The History of Dahomy. An Inland kingdom of Africa. London: Frank Cass & co.ltd 1793, reprinted 1967, 191.
125
Afbeelding 4: opoffering voor de koning van Dahomey Uit: Dalzel, Archibald. The History of Dahomy. An Inland kingdom of Africa. London: Frank Cass & co.ltd 1793, reprinted 1967, 131.
126
Afbeelding 5 : Last Day of the Annual Customs for watering the graves of the Kings Ancestors Uit: Dalzel, Archibald. The History of Dahomy. An Inland kingdom of Africa. London: Frank Cass & co.ltd 1793, reprinted 1967, 147.
127