Jeruzalem en het Koninkrijk Gods
1
2
Jeruzalem en het Koninkrijk Gods Jeruzalem is gebouwd als een stad, die wel samengevoegd is In de Rabbijnse literatuur wordt de onverbrekelijke band tussen het hemelse en het aardse Jeruzalem benadrukt. Naar verluidt zou Rabbi Jochanan ben Zakkai die opvatting reeds geleerd hebben. Sprekend over de verlossing van het Jeruzalem op aarde, zou hij gezegd hebben – met een verwijzing naar Psalm 122:3 – Het hemelse Jeruzalem kan niet volledig zijn zolang de aardse stad niet verlost is. Om deze, en ook goede bijbelse redenen, spreken we in deze Studie voortaan over Jeruzalemhemels en Jeruzalem-aards. Tijdens de aanval door de Romeinen op Jeruzalem in 70 AD, leidde deze Rabbi in het geheim besprekingen met hen en probeerde hij toestemming te verkrijgen om in Javne een religieus centrum te vestigen, als alternatief voor de stad Jeruzalem. Zijn bedoeling was om de voortzetting van de Halachisch gefundeerde religie te verzekeren. In zijn tijd kwam men tot de opvatting dat de stad van de Tempel, het concrete Jeruzalem waarvoor gevochten en een normaal leven moest worden gehandhaafd, was verdrongen door een soort Hemels Jeruzalem waar geen belasting werd geïnd en geen rioolwater-problemen bestonden. Het was het Jeruzalem van engelen, van goud en kristal, daken van smaragd, etc. Het aardse Jeruzalem was in die tijd niet iets om over te onderhandelen. Na de val van de stad staken de Romeinen alles in brand wat maar brandbaar was. Naderhand, toen zij de stad hadden herbouwd, doopten zij het Aelia Capitolina.
Naar wij menen zien wij met een profetische blik in Openbaring 22:14 datgene waarop Jochanan zijn hoop had gesteld: het aardse Jeruzalem in een staat van verlossing. Gelukkig zij die hun lange gewaden wassen, opdat zij de beschikking krijgen over het geboomte des levens en zij de poorten mogen binnengaan tot in de Stad.
3
Dit
is
kennelijk
een
terugverwijzing naar
Openbaring
7:9-17
waar
wordt
aangekondigd dat een Grote Schare behouden uit de (nu nog) toekomstige Grote Verdrukking zal komen aangezien zij tot geloof zijn gekomen in de verlossende kracht van Christus’ offer: 14 Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen, en zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam. 15 Daarom zijn zij voor de Troon van God; en zij verrichten dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel; en Degene die op de troon is gezeten, zal zijn tent over hen uitspreiden. 16 Zij zullen geen honger of dorst meer lijden, ook zal de zon hen niet fel beschijnen noch enige verschroeiende hitte, 17 want het Lam, dat in het midden van de Troon is, zal hen weiden en hen naar bronnen van wateren des levens leiden. En God zal elke traan uit hun ogen wegwissen. In dit schriftdeel zien we beschreven hoe te zijner tijd, binnen de 70e Jaarweek voor Israel, één van de vele OT herstelprofetieën, namelijk Jesaja 49:8-10, tot realiteit zal worden gebracht. De verlossing van Sion (Jeruzalem) zal dan een vreugdevol feit zijn (Daniël 9:24-27). De Grote Schare wordt ingang in de Stad verleend, in het Nieuwe Jeruzalem, door haar poorten; als resultaat van het feit dat zij hun lange gewaden gewassen en witgemaakt hebben in het bloed van het Lam. Dat het Nieuwe Jeruzalem deels Hemels en deels Aards is, zodat men ook op aarde de Stad kan binnengaan, kan afgeleid worden uit de beschrijving van de Stad in Openbaring 21:9-14 "Kom hier, ik zal u de bruid, de vrouw van het Lam, tonen". Hij dan voerde mij in de geest weg naar een grote en hoge berg, en hij toonde mij de heilige stad Jeruzalem, die van God uit de hemel neerdaalde… Ze had een grote en hoge muur en had twaalf poorten en bij de poorten twaalf engelen, en er waren namen op gegrift, welke die van de twaalf stammen der zonen van Israël zijn…De muur van de stad had ook twaalf fundamentstenen en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen van het Lam. In Ezechiël 5:5 komt profetisch de belangrijkheid van de Stad te midden van de omringende heidense volken krachtig tot uitdrukking:
4
Aldus zegt de Heer JHWH: Dit is Jeruzalem; te midden van de heidenen heb ik haar geplaatst, en landen rondom haar heen. Dit is betekenisvol vanwege de wederkerigheid tussen Jeruzalem-hemels en Jeruzalem-aards. Wanneer namelijk, te beginnen met de overgang naar het Millennium, Jeruzalem op aarde van groot belang wordt voor de haar omringende heidenvolken, dan geldt dat zeker ook voor het hemelse deel van Jeruzalem. Want de bedoeling van de Stad in Gods voornemen is immers dat de natiën, de heidenvolken, de zegen zullen ontvangen door het zaad van Abraham, zoals aan die patriarch beloofd werd in Genesis 22:16-18 ’Waarlijk, ik zweer bij mijzelf,’ is de uitspraak van JHWH, ’dat wegens het feit dat gij deze zaak hebt gedaan en gij uw zoon, uw enige, niet hebt onthouden, ik u voorzeker zal zegenen en uw zaad voorzeker zal vermenigvuldigen, als de sterren aan de hemel en als de zandkorrels die aan de zeeoever zijn; en uw zaad zal de poort van zijn vijanden in bezit nemen. En in uw zaad zullen alle natiën der aarde zich zegenen, ten gevolge van het feit dat gij naar mijn stem hebt geluisterd.’ Pas in haar toestand van verlossing kan de joodse Gemeente op aarde een zegen worden voor de heidenvolken. Haar eigen situatie die haar voor die taak geschikt maakt, zal dan precies zo zijn als voorzegd, in bijvoorbeeld Ezechiel 36:24-28 Ik wil u uit de natiën halen en u bijeenbrengen uit alle landen en u brengen op uw grond. En ik wil rein water op u sprenkelen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw drekgoden zal ik u reinigen. En ik wil u een nieuw hart geven, en een nieuwe geest zal ik in uw binnenste leggen, en ik wil het stenen hart uit uw vlees wegnemen en u een hart van vlees geven. En mijn geest zal ik in uw binnenste leggen, en ik wil dusdanig handelen dat gij in míjn voorschriften
zult
wandelen
en
míjn
rechterlijke
beslissingen
zult
onderhouden en werkelijk zult uitvoeren. En gij zult stellig wonen in het land dat ik aan uw voorvaders heb gegeven, en gij moet mijn volk worden en ikzelf zal uw God worden. De vervulling van deze woorden zal Jeruzalem-aards tot een ‘nieuwe schepping’ maken, geschikt om het Bestuur van het Nieuwe Jeruzalem op aarde te
5
vertegenwoordigen, tot groot geestelijk voordeel van de heidenen. Maar om die heidenvolken op te heffen uit de van Adam geërfde situatie is meer nodig. Om dat in te zien kunnen we verwijzen naar Jezus’ bediening. In Handelingen 10:37-38 laat Petrus in zijn toespraak tot de centurion Cornelius uitkomen hoe effectief het optreden was van hem die in de eerste plaats als Abrahams zaad tot zegen van de mensheid werd (Galaten 3:8, 16): U weet wat er in heel het joodse land is gebeurd, hoe het begon in Galilea, hoe God, na de doop waartoe Johannes opriep, Jezus uit Nazareth met de heilige geest heeft gezalfd en met kracht heeft bekleed. Hij trok als weldoener door het land en genas iedereen die in de macht van de duivel was, want God stond hem bij Jezus was met heilige geest gezalfd en met kracht bekleed. Maar de wonderbare werken die hij verrichtte, waren uiteindelijk slechts mogelijk doordat God met hem was. Ja, in werkelijkheid was God Degene die de tekenen, wonderen en krachtige werken tot stand bracht door Jezus. Zie ook Handelingen 2:22 (NBG): Mannen van Israël, hoort deze woorden: Jezus, de Nazoreeër, een man u van Godswege aangewezen door krachten, wonderen en tekenen, die God door hem in uw midden verricht heeft, zoals gij zelf weet In Lukas 5:12-26 verhaalt de evangelist twee opmerkelijke genezingen die Jezus na elkaar verrichtte; eerst een man die ‘overdekt was met melaatsheid’ en vervolgens ‘een mens die verlamd was’. Wij kunnen gemakkelijk begrijpen hoe diep in het lichamelijke organisme van beide personen moest worden ingegrepen om genezing tot stand te brengen. Jezus was als de ‘laatste Adam’ volmaakt (1 Kor 15:45), maar wel volkomen mens. Zonder bovennatuurlijke invloed zou hij als slechts mens de genoemde wonderen nooit tot stand kunnen brengen. De bovenmenselijke faktor was onmisbaar en uiteindelijk datgene wat echt telde. Veelzeggend is dan ook Lukas’ opmerking in vers 17: Er was kracht des Heren, zodat hij kon genezen Wanneer diezelfde Lukas dan ook in hoofdstuk 8 de genezing beschrijft van de vrouw die ‘al twaalf jaar aan een bloedvloeiing leed’, signaleert hij de volgende opmerkelijke gang van zaken: 43 En een vrouw die al twaalf jaar aan een bloedvloeiing leed en die bij niemand genezing had kunnen vinden, 44 naderde van achteren en raakte de franje van zijn
6
bovenkleed aan, en ogenblikkelijk hield haar bloedvloeiing op. 45 Jezus zei nu: „Wie heeft mij aangeraakt?” Toen zij het allen ontkenden, zei Petrus: „Onderwijzer, de scharen omringen u en dringen dicht op u aan.” 46 Toch zei Jezus: „Iemand heeft mij aangeraakt, want ik heb bemerkt dat er kracht van mij is uitgegaan.” Te midden van de menigte had God door Jezus als intermediair zijn werk verricht. De bovennatuurlijke invloed was de doorslaggevende factor. Zo zal het ook gaan in de ‘eeuw’ van het Millennium. De joodse heiligen zullen op aarde de geliefde Stad, het Nieuwe Jeruzalem vertegenwoordigen om tot zegen voor de mensheid te zijn. Maar ook al zijn de leden daarvan tot een ‘nieuwe schepping’ geworden, hun invloed is beperkt. De bovennatuurlijke werkzaamheid van Jeruzalem-hemels zal tot de werkelijke genezing van de natiën leiden. Zie Openbaring 20:9 en 22:1-2. Niettemin werken beide gemeentes samen. Er zal sprake zijn van wederkerigheid. En dat komt goed tot uiting in Ezechiël 38:12: Om buit te maken en roof te behalen, om mijn hand te keren tegen bewoonde ruïnes en tegen een volk dat uit de heidenen bijeengebracht is, dat zich bezit verwerft, vermogen vormt, en het middelpunt [de navel; Hebr.: tab(b)ur] der aarde bewoont. De profeet geeft een bijzondere beschrijving van de toestanden, waarin Israëls land en volk zich zullen bevinden, wanneer Gog hen overvalt. Het land zal te voren lang woest hebben gelegen, maar in de tijd waarin Gog komt, is het van het zwaard teruggebracht en weer bebouwd. Israël is uit de volken bijeengebracht, terug in haar land waarin het veilig woont, als het ware op de navel der aarde. De plaats die overeenkomt met de navel der aarde, moet de plaats aanduiden waar God zijn heiligdom sticht, en van waaruit zijn geest en zijn zegen naar alle zijden stroomt; werkelijk het middelpunt der aarde, en ook als de navel waardoor het voedend bloed der moeder geleid wordt in de zich ontwikkelende vrucht. Zulk een middelpunt van de levenwekkende geest te zijn, is de bestemming van Jeruzalem. Op de navel der aarde wonen, roept het beeld op van een kosmologie die hemel en aarde als een biologisch geheel (moeder en kind) ziet. In dat beeld wordt de Stad Jeruzalem (Ez 5:5) of het land - Kanaän - beschouwd als het punt waar de levensband tussen hemel en aarde begint.
7
Die verheven plaats, door God aan de Stad (Land) op aarde gegeven, wordt voorgesteld als het centrale punt der aarde, waarbij Gods volk en de Stad zich in het centrum van de door God geleide wereldontwikkeling staan. Aldaar plaatst God de troon van zijn genade, vanwaar de Wet en het Recht voor alle natiën uitgaan tot redding van de gehele wereld (Psalm 46:5-6; Jesaja 2:2-5; Micha 4:1-5).
Die verheven plaats wordt in Jesaja 2:2-5 vereenzelvigd met de Berg van JHWH’s Huis. Vandaar zal een Bestuur zegeningen leiden naar de natiën rondom: 2 En het moet geschieden in het laatst der dagen [dat] de berg van het huis van JHWH stevig bevestigd zal worden boven de top der bergen, en hij zal stellig verheven worden boven de heuvels; en daarheen moeten alle natiën stromen. 3 En vele volken zullen stellig heengaan en zeggen: „Komt, en laten wij opgaan naar de berg van JHWH, naar het huis van de God van Jakob; en hij zal ons onderrichten omtrent zijn wegen, en wij willen zijn paden bewandelen.” Want uit Sion zal [de] wet uitgaan, en het woord van JHWH uit Jeruzalem. 4 En hij zal stellig rechtspreken onder de natiën en de zaken rechtzetten met betrekking tot vele volken. En zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten smeden en hun speren tot snoeimessen. Natie zal tegen natie geen zwaard opheffen, ook zullen zij de oorlog niet meer leren. 5 O huis van Jakob, komt en laten wij in het licht van JHWH wandelen. Zowel hier, als in Ezechiël 38:12 wordt Jeruzalem gezien als het Centrum van de gehele aarde, door God zo geregeld om het ware licht in alle richtingen over de natiën uit te stralen. Geen Stad als Jeruzalem, of land als Kanaän, kon beter door God uitgekozen zijn voor het volbrengen van die missie. Een optimale geografische situatie van waaruit zijn uitverkoren Gemeente, het joodse volk, op een passende en succesvolle wijze haar invloed naar het heidendom van de wereld kan laten gelden. In de Antieke Wereld van Ezechiëls dagen hadden diverse naties zich al tot min of meer geciviliseerde staten ontwikkeld, zoals Egypte en Ethiopie in Zuidwestelijke richting; Griekenland en Rome in het Noordwesten. Naar het Oosten Babel, Nineveh, Perzië, India. De Foenicische zeevaarders waren dichtbij zodat door hen de ware religie naar de verst gelegen landen kon worden overgebracht. En overal rondom de Ismaëlieten, het befaamde handeldrijvende volk over land, in Zuidelijk Azië en Noord-Afrika.
8
Die situering van Israël is dan ook niet door God gearrangeerd voor haar eigen zelfzuchtige doeleinden, maar veeleer met de bedoeling dat ze de geestelijke weldoenster zou worden van de gehele wereld; om als de begunstigde en “geliefde Stad” een zegen te zijn in moreel opzicht voor de heidenen, reden waarom zij ook met afgunst bezien zou worden door haar (nooit ontbrekende) vijanden. Zie Openbaring 20:9; Psalm 68:17. In Psalm 67 wordt dit voornemen van JHWH God precies verwoord: Aan de leider, op snaarinstrumenten. Een melodie, een lied. 1 God zelf zal ons gunst betonen en ons zegenen; Hij zal zijn aangezicht over ons doen lichten — Sela — 2 Opdat uw weg bekend mag zijn op de aarde, Uw redding zelfs onder alle natiën. 3 Laten volken u prijzen, o God; Laten de volken, allemaal, u prijzen. 4 Laten nationale groepen zich verheugen en een vreugdegeroep aanheffen, Want gij zult de volken richten naar recht; En wat de nationale groepen betreft, op de aarde zult gij ze leiden. Sela. 5 Laten volken u prijzen, o God; Laten volken, allemaal, u prijzen. 6 De aarde zelf zal stellig haar opbrengst geven; God, onze God, zal ons zegenen. 7 God zal ons zegenen, En alle einden der aarde zullen hem vrezen. Met het oog op de verwezenlijking van dit voornemen, is er voorzien in de noodzakelijke wederkerigheid tussen Jeruzalem-aards en Jeruzalem-hemels. Dit wordt verder verduidelijkt in de twee laatste hoofdstukken van het bijbelboek Openbaring, waar de onverbrekelijke eenheid wordt geschilderd van het Nieuwe Jeruzalem, de heilige Stad die uit de hemel, vanaf God, neerdaalt. In die situatie is zij als “de Tent van God” bij de mensen, met als direct resultaat: Niet langer tranen, dood, rouw, geschreeuw of pijn. Het hemelse deel van de Stad, Christus’ Gemeente, is via de navelstreng – de Rivier van water des levens – verbonden met het aardse deel, de joodse Gemeente (21:914; 22:1-2, 14).
9
In Jesaja 66:10-14 wordt op een schitterende wijze dit voornemen zinnebeeldig aan ons voorgesteld, doordat er een beeld wordt opgeroepen van een moeder die haar kind voedt: 10 Verheugt U met Jeruzalem en weest blij met haar, gij allen die haar liefhebt. Weest in hoge mate uitbundig verheugd met haar, gij allen die over haar blijft treuren; 11 omdat gij zult zuigen en stellig verzadigd zult worden van de borst der volledige vertroosting door haar; omdat gij met kleine teugjes zult drinken en heerlijke verrukking zult ondervinden van de tepel van haar heerlijkheid. 12 Want dit heeft JHWH gezegd: „Ziet, ik doe haar vrede toestromen net als een rivier en de heerlijkheid der natiën net als een overstromende stortbeek, en gij zult stellig zuigen. Op de zijde zult gij gedragen worden en op de knieën zult gij getroeteld worden. 13 Zoals een man die door zijn eigen moeder voortdurend getroost wordt, zo zal ikzelf ulieden voortdurend troosten; en in het geval van Jeruzalem zult gij getroost worden. 14 En gij zult [het] stellig zien en uw hart zal zich ongetwijfeld uitbundig verheugen, en uw beenderen, die zullen uitspruiten net als het malse gras. En de hand van JHWH zal stellig aan zijn knechten bekendgemaakt worden, maar hij zal zijn vijanden werkelijk openlijk veroordelen.” Tot op die tijd heeft de Schepping eeuwenlang in geboortepijnen verkeerd, zoals wordt beschreven door Paulus in Romeinen 8:16-23. Wijzend op het teniet doen van de kwalijke gevolgen van de zonde, wijst hij op de rol die het Jeruzalem-hemels, de christelijke Gemeente, daarin zal spelen: 16 De geest zelf legt getuigenis af met onze geest dat wij Gods kinderen zijn. 17 Indien wij dan kinderen zijn, zijn wij ook erfgenamen, ja, erfgenamen van God, maar mede-erfgenamen met Christus, mits wij tezamen lijden, opdat wij ook tezamen worden verheerlijkt. 18 Daarom ben ik van oordeel dat het lijden van de tegenwoordige tijd niets te betekenen heeft in vergelijking met de heerlijkheid die in ons geopenbaard zal worden. 19 Want de vurige verwachting van de Schepping wacht op het openbaar worden van de zonen Gods.
10
Welke heerlijkheden zullen dan in ons, d.i. in de verheerlijkte Gemeente, de zonen Gods, openbaar worden? 20 Want de Schepping werd aan ijdelheid onderworpen, niet uit eigen wil, maar door hem die haar [daaraan] heeft onderworpen, op basis van hoop 21 dat ook de Schepping zelf vrijgemaakt zal worden van de slavernij des verderfs en de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods zal hebben. 22 Want wij weten dat de gehele Schepping tot nu toe voortdurend tezamen zucht en tezamen pijn lijdt. [lett.: in barensnood is] Dat met de gehele Schepping de mensheid wordt bedoeld, blijkt uit het volgende vers: 23 Dat niet alleen, maar ook wij, die de eerstelingen hebben, namelijk de geest, ja, ook wij zuchten in onszelf, terwijl wij vurig wachten op de aanneming als zonen, het verlost worden van ons lichaam door losprijs. De Gemeente ziet dus uit naar de volledige adoptie om vervolgens, tezamen met hun Heer, geopenbaard te worden in heerlijkheid. Wanneer de Christus geopenbaard wordt, jullie [of: ons] leven, dan zullen ook jullie met hem geopenbaard worden in heerlijkheid. -Kolossenzen 3:4 Daarna kan door die zonen Gods voldaan worden aan de vurige verwachting van de Schepping: alsnog gebaard worden tot vrije kinderen van God, bevrijd van de huidige slavernij aan het verderf; in het bezit van een glorierijke vrijheid die behoort bij kinderen van God. Dat de mensen op aarde in het Millennium de (vrije) kinderen van God worden, daarop heeft ook Jezus al gezinspeeld toen hij in verband met de opstanding de situatie van de mensheid binnen het Millennium toelichtte: Zij die waardig zijn geacht die eeuw te verwerven en de opstanding uit de doden…zijn Gods zonen [of: kinderen] omdat zij zonen van de opstanding zijn. -Lukas 20:35, 36 De Stad met zijn volk op de navel der aarde, Jeruzalem-aards, is door God uitverkoren om in dit proces de verbindende schakel met de hemel te zijn. Gods
11
Troon zal zich vanaf de hemel tot op aarde uitstrekken met Jeruzalem als centraal punt: In die tijd zal men Jeruzalem noemen de Troon van JHWH, en alle natiën zullen tot haar bijeengebracht worden, tot de naam van JHWH te Jeruzalem, en zij zullen niet meer wandelen naar de verstoktheid van hun boos hart. Jeremia 3:17. Zie ook Zacharia 2:10-11; 14:16. In Jeruzalem zal zich de aardse zetel bevinden van de Theocratie, het punt van aantrekking voor heel de aarde: Schoon door zijn verhevenheid, een vreugde voor de ganse aarde is de berg Sion, ver in het Noorden, de stad van de grote Koning. De Stad Gods, het Nieuwe Jeruzalem, onverbrekelijk bestaande uit een hemels en aards deel, wordt ook bedoeld in Psalm 46: De Stad Gods, de heiligste onder de woningen van de Allerhoogste. God is in haar midden, zij zal niet wankelen; God zal haar helpen bij het aanbreken van de morgen. Interessant is om vast te stellen dat die Stad Gods ook wordt aangeduid met: de Heiligste onder de woningen van de Allerhoogste. Of volgens de NWV.: de hoogheilige, grootse Tabernakel van de Allerhoogste. Dat wijst er op dat de Stad tevens een Tempelheiligdom is, de woning van God. In Openbaring 21:22 wordt die gedachte voor ons bevestigd (NBV): Maar een tempel zag ik niet in de stad, want God, de Heer, de Almachtige, is haar tempel, met het lam. In het overwinningslied bij de Rode Zee, wordt eveneens gezinspeeld op de wederkerigheid van de beide Jeruzalems, zonder dat evenwel de Stad wordt genoemd. Er is eerder sprake van een Heiligdom: Gij brengt hen binnen en plant hen op de berg die uw erfdeel is; de vaste plaats die Gij, JHWH, tot uw woning hebt gemaakt; een heiligdom, Heer, door uw handen bereid.
12
Profetisch wordt hier (Exodus 15:17) vermeld dat God zijn volk Israël zou planten op de Berg van zijn erfdeel, een vaste plaats voor zijn woning, een Heiligdom die door zijn handen wordt opgericht. Dit kon in eerste instantie slechts typologisch zijn, gezien de onvolmaaktheid van het volk. Dat het op te richten heiligdom niet werkelijk Gods verblijfplaats kon zijn, zou blijken uit het feit dat het niet door zijn handen maar door mensenhanden zou worden gebouwd. Het keerpunt in de gebeurtenissen – typen gaan over in de werkelijkheden – valt altijd samen met de komst van Christus, zijn offerdood, opstanding en terugkeer in de hemel. Daardoor kon het ware heiligdom worden opgericht, een niet door mensenhanden gemaakte tempel. Zie Hebreeën 9:11, 12, 24 (NBV): Christus daarentegen is aangetreden als hogepriester van al het goede dat ons is toebedacht: hij is door een indrukwekkender en volmaakter tent–die niet door mensenhanden gemaakt is en niet behoort tot onze schepping–voor eens en altijd het hemelse heiligdom binnengegaan, en dan niet met bloed van bokken en jonge stieren maar met zijn eigen bloed. Zo heeft hij een eeuwige verlossing verworven… Christus is immers niet binnengegaan in een heiligdom dat door mensenhanden is gemaakt, in de voorafbeelding van het hemelse heiligdom, maar in de hemel zelf, waar hij nu bij God voor ons pleit. Uiteindelijk, als de verlossing van Israël een feit is, zal de heerlijkheid van de hemelse Tempelstad hier op aarde weerspiegeld worden in het aardse deel van de Stad. Dat wordt duidelijk in Jesaja 54:1-15 (WV78) 1
Jubel het uit, gij onvruchtbare, die nooit hebt gebaard, breek uit in jubel en
juich, die geen weeën hebt gekend, want talrijker zijn de zonen van de verlaten vrouw, dan van haar, die een man heeft, zegt Jahwe. 2
Vergroot de ruimte in uw tent, de wanden van uw woning moeten wijd zijn
opgezet, wees er niet zuinig mee; verleng uw scheerlijnen, sla uw tentpinnen stevig vast.
13
3
Want naar rechts en naar links zult gij u uitbreiden, uw nageslacht [zaad] zal
volken aan zich onderwerpen en verlaten steden zullen zij bewonen. 4
Wees niet bevreesd, want gij behoeft u niet te schamen; voel u niet vernederd,
want reden om te blozen hebt gij niet. De beschaming van uw jeugd zult gij vergeten en aan de smaad van uw weduwschap niet langer denken. 5
Want Hij die u gemaakt heeft is uw man, Jahwe van de machten [of: JHWH der
legerscharen] is zijn naam, en uw Verlosser is de Heilige van Israël, die de God van heel de aarde heet. 6
Want gij waart een verstoten en zielsbedroefde vrouw toen Jahwe u riep;
verstoot soms een man de vrouw van zijn jeugd? zegt uw God. 7
Een kort ogenblik heb Ik u in de steek gelaten, maar met groot erbarmen
breng Ik u weer bijeen. 8
In een stortvloed van toorn heb Ik een ogenblik mijn gezicht voor u verborgen;
maar met eeuwige trouw erbarm Ik Mij over u, zegt uw Verlosser, Jahwe. 9
Als in Noachs dagen is het Mij: zoals Ik toen gezworen heb dat de wateren van
Noach de aarde nooit meer zullen overstromen, zo zweer Ik, dat Ik nooit meer zal toornen tegen u, nooit meer schelden op u. 10
Al wijken de bergen en wankelen de heuvels, mijn trouw wijkt niet van u, en
mijn vredesverbond wankelt nooit, dat zegt Jahwe, die zich over u erbarmt. 11
Gij, ongelukkige, opgejaagd en niet bemoedigd, Ik leg uw stenen op kleurrijke
mortel, en uw grondvesten op saffier; 12
Ik maak uw transen van robijn, uw poorten van karbonkelsteen, en geheel
uw ringmuur van kostbaar gesteente. 13
Al uw zonen worden dan door Jahwe onderricht, en voor uw zonen zal er diepe
vrede zijn, De onvruchtbare, verlaten vrouw, een tijd lang verstoten, zielsbedroefd in haar weduwschap – onmiskenbaar doelend op Israëls situatie gedurende de lange ballingschap van ca. 2000 jaar - neemt vanaf vers 11 de kenmerken van een Stad aan, Nieuw Jeruzalem, de stad met de fundamenten (Hebreeën 11:10). Maar dat niet alleen. De heerlijkheid van het hemelse deel vinden we terug hier op aarde, weerspiegeld in de heerlijkheid van etnisch Israël. En nog iets: Zoals het hemelse deel van de Stad door een vrouw wordt vertegenwoordigd, de Bruid van het Lam, zo is ook het aardse deel van Nieuw Jeruzalem als een vrouw: hersteld en verlost etnisch Israël dat krachtens het
14
Nieuwe Verbond door JHWH als zijn vrouw wordt teruggenomen. De zonen of kinderen van deze vrouw zullen alle leerlingen van JHWH zijn, nog steeds volgens de regel die Jezus vermeldde in Johannes 6:44, 45. Beide vrouwen tezamen vormen het ene, het ware Israël van God (Galaten 6:16). Het profetische Woord wijst dus vooruit naar de nieuwe tempelstad, het Nieuwe Jeruzalem dat in de Openbaring steeds wordt getoond als neerdalende uit de hemel vanaf God (3:12; 21:2, 10). In Openbaring 21:9-27 zijn in de beschrijving van de Stad alle voorzegde kenmerken terug te vinden: 9
Toen kwam één van de engelen met de zeven schalen die gevuld waren met de
zeven laatste plagen, naar mij toe en zei: ‘Kom! Ik zal u de bruid, de vrouw van het Lam tonen.’ 10
En hij bracht mij in de geest op een zeer hoge berg en toonde mij de heilige
stad, Jeruzalem, terwijl zij van God uit de hemel neerdaalde, 11
stralend van de heerlijkheid Gods: zij schitterde als het kostbaarste
gesteente, als kristalklare jaspis. 12
De stad was omringd door een grote hoge muur met twaalf poorten en aan de
poorten stonden twaalf engelen; namen waren daarop gegrift, de namen van de twaalf stammen van Israël. 13
Er waren drie poorten op het oosten, drie op het noorden, drie op het zuiden en
drie op het westen. 14 En de stadsmuur had twaalf grondstenen en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen van het Lam. 15
En hij die met mij sprak, had een gouden meetstok om de stad op te meten en
haar poorten en haar muur. 16
De stad was gebouwd als een vierkant, even lang als breed. Hij mat met zijn
meetstok haar zijden: twaalfduizend stadiën; lengte, breedte en ook hoogte waren gelijk. 17
De muur van de stad was honderdvierenveertig el hoog, gemeten naar onze
maat, die de engel ook gebruikte [of: mensenmaat welke is engelenmaat]. 18
De muur was gebouwd van jaspis, de stad zelf was van zuiver goud, dat
fonkelde als kristal.
15
19
De grondstenen van de stadsmuur waren vervaardigd van alle soorten
edelgesteente: de eerste van jaspis, de tweede van saffier, de derde van chalcedon, de vierde van smaragd, 20 de vijfde van onyx, de zesde van karneool, de zevende van chrysoliet, de achtste van beryl, de negende van topaas, de tiende van chrysopraas, de elfde van hyacint, en de twaalfde van ametist. 21
En de twaalf poorten waren twaalf parels: elke poort bestond uit een enkele
parel. En de straten van de stad waren van zuiver goud, doorzichtig als glas. 22
Maar een tempel zag ik er niet, want God, de Heer, de Albeheerser, is haar
tempel, evenals het Lam. 23
En de stad heeft het licht van zon en maan niet nodig, want de luister van God
verlicht haar en haar lamp is het Lam. 24
En de volken [de heidenen] wandelen bij haar licht, en de koningen der aarde
brengen haar hun rijkdom [of: hun glorie]. 25
Haar poorten zullen overdag nooit worden gesloten, en er zal geen nacht meer
zijn, 26
en zij zullen daar de pracht en de schatten der volken [of: de glorie en de eer
van de heidenen] brengen. 27
Niets onreins zal er binnenkomen, en niemand die plichtig is aan de
onnoembare leugen [of: evenmin wie gruwel en leugen doet], maar alleen zij wier namen geschreven staan in het boek des levens van het Lam.
Het onderscheid tussen het Messiaanse, Davidische Koninkrijk en het Koninkrijk Gods Al eerder in deze Studie wezen wij er op dat Jeruzalem-aards de toekomstige Theocratie op aarde zal vertegenwoordigen. Daarbij komt het Messiaanse koninkrijk in beeld. In de oudheid oefende koning David vanaf de berg Sion het koningschap uit over Israël. Na zijn dood werd hij opgevolgd door zijn zoon Salomo. Over hem lezen wij (1 Kronieken 29:23): En Salomo zette zich op de troon van JHWH als koning in de plaats van zijn vader David, en hij was voorspoedig, zodat geheel Israël hem gehoorzaamde Hieruit kan worden afgeleid dat JHWH destijds de werkelijke Koning van Israël was. David, en vervolgens Salomo waren Gezalfden of Messiassen die op basis van aan hen gedelegeerde heerschappij het koningschap over Gods volk uitoefenden. David
16
erkende van harte dat de situatie met betrekking tot het koninkrijk aldus in elkaar stak: 10 Dientengevolge zegende David JHWH ten aanschouwen van heel de gemeente, en David zei: Gezegend moogt gij zijn, JHWH, de God van onze vader Israël, van eeuwigheid, tot in eeuwigheid. 11 Van u, JHWH, is het koninkrijk, gij die zich als hoofd over alles verheft. 12 De rijkdom en de heerlijkheid zijn van voor uw aanschijn, en gij heerst over alles Om die reden zal het Messiaanse Koninkrijk dat zal worden opgericht als de ultieme vervulling van het verbond dat JHWH sloot met koning David (2 Samuël 7:16-18, 25-29), eveneens een vorm van heerschappij zijn die ontleend is aan Gods eigen, universele heerschappij of koningschap. Dat beginsel vinden wij terug in de context van Daniël 2:44, de tekst waar de oprichting van dat ondergeschikte koninkrijk in de dagen van die koningen, wordt aangekondigd. Zie Daniël 2: 34-35, 44-45: 34 Terwijl gij bleeft toezien werd er een Steen uitgehouwen, niet door mensenhanden, en die trof het beeld aan zijn voeten van ijzer en leem en verbrijzelde deze. 35 Toen werden tegelijkertijd het ijzer, het leem, het koper, het zilver en het goud alle tezamen verbrijzeld en werden als het kaf op een dorsvloer in de zomer, en de wind voerde ze weg zodat er geen spoor meer van werd gevonden. Maar de Steen die het beeld trof, werd tot een grote berg en vulde de gehele aarde…44 En in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten dat nooit te gronde zal worden gericht, en waarvan de heerschappij aan geen ander volk zal worden overgedragen. Het zal al deze koninkrijken verbrijzelen en er een eind aan maken, maar zelf zal het bestaan tot onbepaalde tijd, 45 juist zoals gij aanschouwd hebt dat uit de berg, niet door mensenhanden, een Steen werd gehouwen, en het ijzer, het koper, het leem, het zilver en het goud verbrijzelde. De grote God heeft aan de koning bekendgemaakt wat er hierna geschieden zal. En de droom is waarachtig, en de duiding ervan is betrouwbaar Hier is sprake van een koninkrijk dat zal worden opgericht in de dagen van die koningen, kennelijk een verwijzing naar de laatste fase van heerschappij over de aarde door de machten van deze wereld onder Satans heerschappij, in Daniël 2 voorgesteld door de verschillende metalen van het reusachtig grote beeld. Die slotfase wordt voorgesteld door de voeten met de 10 tenen waarvan de samenstelling is: ijzer vermengd met kleiachtig leem. Zie het voorafgaande vers, 43:
17
Dat u hebt aanschouwd ijzer vermengd met kleiachtig leem: zij zullen zich vermengen met het zaad der mensen, maar zij zullen zich niet hechten, de een aan de ander, precies zoals ijzer zich niet vermengt met leem De metalen van het beeld symboliseren de demonische heerschappij over de wereldrijken in de loop van de historie. En wat doen die demonen in de eindtijd? Zij verbinden zich met het zaad der mensen. Resultaat: een oneigenlijke verbintenis. Zeker! Maar niet iets om ons over te verbazen. In de periode die aan de grote Vloed van Noachs dagen voorafging, werden bepaalde engelenzonen ontrouw en ondernamen een, voor hen, tegennatuurlijke actie. Zij verlieten hun juiste woonplaats in de hemel en gingen verbintenissen aan met ‘de mooie dochters der mensen’ doordat zij door middel van materialisatie manlijke gestalten aannamen (Genesis 6:1-4; Judas 6). Door materialisatie in de eindtijd, waartoe hun blijkbaar nog éénmaal de gelegenheid wordt geboden, ontstaat dan dat ‘koninkrijk’ van ijzer vermengd met kleiachtig leem. Maar het Messiaanse koninkrijk van Jezus, de ware Messias, komt definitief in de plaats van alle menselijke heerschappij die tot dan toe – met de demonen, de wereldheersers van deze duisternis voortdurend en onzichtbaar op de achtergrond – op aarde de overhand had (Efeziërs 6:12). Gelet echter op de vermelding in Daniël, hoofdstuk 2, dat dit koninkrijk - de Davidische heerschappij in handen van Jezus Christus tijdens het Millennium wordt afgebeeld als een Steen die wordt uitgehouwen uit een Berg, wordt ons duidelijk dat de Messiaanse heerschappij van de toekomst een afgeleide is van de allesomvattende heerschappij van God zelf. In Psalm 103:19 worden wij geïnformeerd over die universele heerschappij, of dat Koninkrijk van God: JHWH heeft in de hemel zijn troon stevig bevestigd; zijn koningschap heerst over alles
Maar in de eerste eeuw deed zich een opvallende ontwikkeling voor in verband met dit Koninkrijk van God. Na zijn dood en opstanding en kort voor zijn terugkeer naar zijn Vader in de hemel, liet Jezus het volgende aan zijn discipelen weten: Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde (Mattheüs 28:18).
18
Hieruit moeten wij wel afleiden dat de Vader zijn Zoon, nadat die Zoon diens wil op zo’n opmerkelijke wijze had volbracht (Markus 14:36), tot een buitengewone positie verhoogde. Niets minder dan de uitoefening van Gods eigen universele koningschap werd in zijn handen gelegd: In de gedaante van een mens bevonden, vernederde hij zich en werd gehoorzaam tot de dood, ja, de dood aan een kruis. Daarom heeft God hem zeer verhoogd en hem goedgunstig de naam gegeven die boven alle namen is (Filippenzen 2:8-9) Uit het voorgaande blijkt dat Gods Koninkrijk (nu in handen van Jezus Christus) en het
Messiaanse
koninkrijk
van
David
voor
het
Millennium,
van
elkaar
onderscheiden zijn, maar toch tegelijkertijd nauw met elkaar verbonden. In beide koninkrijken wordt de heerschappij door Christus uitgeoefend. Maar het Koninkrijk Gods is universeel van karakter en dus veel grootser en veelomvattender dan het Davidische koninkrijk dat tot de aarde beperkt blijft. Bovendien is dat laatste koninkrijk een afgeleide van het eerste. Verderop in deze Studie zullen we daarop nader ingaan. In hoofdstuk 7 van Daniël wordt soortgelijke informatie verschaft als in 2:43-44. Daar echter in de voorstelling van 4 reusachtige Beesten die uit de zee opstijgen. Maar ook binnen die omlijsting constateren we dat de aanvaarding van het koninkrijk door Christus, de Mensenzoon, valt in de tijd dat het laatste Beest, de Romeinse
wereldmacht,
aan
de
vernietiging
wordt
overgegeven:
11 Ik bleef toen aanschouwen vanwege het geluid van de grote woorden die de horen sprak; ik bleef aanschouwen tot het Beest gedood werd en zijn lichaam vernietigd werd en aan het laaiend vuur werd prijsgegeven…13 Ik bleef aanschouwen in nachtelijke aanschouwing, en zie! met de wolken des hemels mee genaakte iemand gelijk een mensenzoon; en tot de Hoogbedaagde verkreeg hij toegang, en men leidde hem vóór Deze. 14 En hem werd heerschappij en waardigheid en koninkrijk verleend, en alle volken, nationale groepen en talen dienden hèm. Zijn heerschappij is een heerschappij van onbepaalde duur, die niet zal vergaan, en zijn koninkrijk een dat niet te gronde gericht zal worden.
19
Het laatste koninkrijk van het beeld, voorgesteld door de voeten van ijzer vermengd met kleiachtig leem, komt kennelijk overeen met de Kleine Horen van 7:8, 19-22, omdat ze beide de eindfase vertegenwoordigen van de wereldse, Satanische heerschappij, maar dan op twee verschillende wijzen voorgesteld. De Kleine Horen op de kop van het vierde Beest verschijnt bovendien te midden van de reeds aanwezige tien horens, waarvan algemeen wordt gedacht dat ze de rijken vertegenwoordigen waarin de wereldmacht Rome tenslotte uiteenviel. Onder die machten - de symbolische 10 Horens - waren bijvoorbeeld Spanje, Frankrijk, het Duitse rijk, maar ook Groot-Brittannië (en andere rijken). Zoals we al zagen wordt het Koninkrijk Gods daarentegen op een geheel andere wijze in Gods Woord aan ons gepresenteerd. Die geheel andersoortige informatie komt goed tot uitdrukking in Kolossenzen 1:12-13, waar sprake is van het Koninkrijk van de Zoon van zijn liefde: 12 Dankend de Vader, die jullie geschikt gemaakt heeft om te delen in de erfenis van de heiligen in het licht. 13 Hij heeft ons bevrijd van de autoriteit der duisternis en ons overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van zijn liefde In deze tekst valt het op dat er een accent ligt op de persoonlijke betrekking tussen de Vader en de Zoon van zijn liefde en dat er binnen die nauwe relatie sprake is van het Koninkrijk. Om die reden lijkt het aannemelijk dat we hier moeten denken aan Psalm 110:4 en Lukas 22:28-30. 4 JHWH heeft gezworen (en hij zal geen spijt gevoelen): Gij zijt priester tot onbepaalde tijd naar de wijze van Melchizédek! 28 Doch jullie zijn degenen die in mijn beproevingen steeds bij mij zijn gebleven; 29 en ik beschik jullie een Koninkrijk, zoals mijn Vader het mij heeft beschikt, 30 opdat jullie in mijn Koninkrijk aan mijn tafel mogen eten en drinken, en op tronen mogen zitten om de twaalf stammen van Israël te oordelen. Doordat de leden van de Gemeente Christus toebehoren, zijn zij innig met hem verbonden en overgezet in zijn Koninkrijk. Het is iets wat tot hun erfenis behoort.
20
In de toekomst, bij Christus’ paroesie, zal dit Koninkrijk worden geopenbaard in glorie. Christenen leven in anticipatie, niet in de eerste plaats van het Davidische koninkrijk, maar van dit koninkrijk, het Koninkrijk Gods. Ook al is het Koninkrijk toekomstig - denk aan Paulus’ aanmoediging aan zijn broeders te Galatië: Wij moeten door veel verdrukkingen heen het Koninkrijk Gods binnengaan christenen delen nu reeds in zekere zin in de erfenis ervan. (Handelingen 14:22). In overeenstemming daarmee leven zij thans het leven van de geest. Het bekende onderpand-idee; alles in voorlopige zin, in afwachting van wat komen gaat (2 Korinthiërs 1:22). Door zijn verbond voor een Koninkrijk heeft Christus, zoals reeds is opgemerkt, zijn Gemeente nu reeds in een innige verhouding gebracht met zichzelf: En ik beschik jullie een koninkrijk, zoals mijn Vader het mij heeft beschikt (Lukas 22:29). Dit alles hebben zij te danken aan de Vader: 12 Dankend de Vader, die jullie geschikt gemaakt heeft om te delen in de erfenis van de heiligen in het licht. 13 Hij heeft ons bevrijd van de autoriteit der duisternis en ons overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van zijn liefde. De Vader maakt zijn geestelijke zonen bekwaam/geschikt om deel te hebben aan de erfenis van de heiligen in het licht. Er staat niet: die ons bekwaam maken zal, maar die ons bekwaam gemaakt heeft. Een zaak dus die reeds zijn beslag heeft gekregen. Hoe kan dat? Door het werk van Christus. Door zijn verdienste zijn wij [in juridische zin] zo volkomen gereinigd, dat wij bekwaam gemaakt zijn om in het licht van God te staan (zie vers 14a). Om ons in die nieuwe situatie te kunnen verheugen, moest de Vader ons bevrijden van de autoriteit der duisternis en ons overzetten in een ander machtsgebied: het rijk of het Koninkrijk van de Zoon van zijn liefde. We komen tot deze conclusie vanwege de tegenstelling: Christus’ Koninkrijk aan de ene kant; het huidige goddeloze samenstel van deze wereld, beheerst door de Duivel, aan de andere kant (Galaten 1:4; Efeziërs 2:3).
21
Het was niet genoeg om uit het machtsgebied der duisternis bevrijd te worden; we moesten ook overgezet worden in het andere machtsgebied: de heerschappij of het Koninkrijk van de Zoon en het daar heersende licht. Wanneer we andere schriftplaatsen in deze kwestie betrekken, dan schijnt het duidelijk te zijn dat deze heerschappij, het rijk van de Zoon, in dit tijdperk van het onderpand, reeds een krachtige invloed op ons - christenen - uitoefent, maar dan natuurlijk als een kracht ten goede. Zie bijvoorbeeld 1 Korinthiërs 4:20 waar Paulus wijst op de invloed die het Koninkrijk van Christus in dit tijdperk op onze levenswijze heeft: Want het Koninkrijk Gods [bestaat] niet in woord, maar in kracht Paulus kwam tot deze uitspraak omdat hij in zijn bediening, ook te Korinthe, geregeld gedwarsboomd werd door elementen die niet het geestelijke welzijn van de leden der Gemeente op het oog hadden. Zie maar de context: 18 Sommigen van u doen alsof ze heel wat zijn, omdat ze denken dat ik toch niet kom. 19 Maar ik zal spoedig naar u toe komen, indien de Heer het wil, en dan zal ik wel te weten komen of die opscheppers het bij woorden laten of dat ze werkelijk kracht bezitten. (NBV) Wanneer Paulus te Korinthe zou komen, dan zou hij zich niet op de hoogte stellen van wat die opgeblazen, toonaangevende mannen zeiden, maar wat zij tot stand hadden gebracht. Wat dat betreft had hij reden om te verwachten dat er geen koninkrijkskracht in hen gevonden zou worden; geen krachtige werking van de geest. Dit is dus het Koninkrijk Gods in het aspect van zijn huidige invloed: een kracht in het leven van een christen, dankzij de werking van de geest in hem. Tegelijkertijd is dat koninkrijk ook nog steeds toekomstig. Want twee hoofdstukken verder, in 1 Korinthiërs
6:9,
wordt
door
de
apostel
met
nadruk
gewaarschuwd,
dat
onrechtvaardigen die volgens het vlees leven Gods Koninkrijk niet zullen beërven. Een andere tekst waarin wordt getoond welke invloed het Koninkrijk Gods in het huidige tijdperk van de Gemeente op de leden ervan moet hebben, is Romeinen 14:17
22
17 Want het koninkrijk Gods betekent niet eten en drinken, maar [het betekent] rechtvaardigheid en vrede en vreugde met heilige geest. 18 Want hij die in dit opzicht Christus als slaaf dient, is God welgevallig en draagt de goedkeuring van de mensen weg. Ook hier zien we de uitwerking van het machtsgebied van Christus’ rijk in de huidige tijd. Als wij ons door de invloed ervan, de geest die inwonend is, laten leiden, zullen wij nu al in ons leven iets weerspiegelen van de staat der toekomstige heerlijkheid. Maar wanneer dat al het geval is, dan is dat volledig te danken aan de werkzaamheid van de geest. Die geest is in staat die dingen in ons leven te bewerken die werkelijk heilzaam zijn, voor onszelf maar ook in onze relatie tot anderen. Zie bijvoorbeeld Romeinen 8:4; 13:8-10. Het zou dus dwaas zijn nu het wezen van het Koninkrijk te zoeken in uiterlijke dingen zoals voedsel of drank. Zou iemand daarop veel nadruk leggen, dan zou hij het werk dat God in verband met het Koninkrijk in het heden tot stand brengt, zelfs afbreken (vers 20). Anders gezegd: Het leven binnen het machtsgebied van het Koninkrijk Gods, binnen de sfeer van redding, wordt niet bepaald door zulke triviale zaken als eten en drinken. Bepalend is veeleer de manier waarop wij elkaar en anderen bejegenen: in gerechtigheid, vrede en in vreugde van de geest. Al het voorgaande laat wel duidelijk uitkomen dat het Koninkrijk Gods verschilt van het Davidische koninkrijk. Want dat Messiaanse koninkrijk behoort tot het Millennium, terwijl het Koninkrijk Gods thans reeds door christenen als een dagelijkse realiteit wordt ervaren. Zij proeven immers al in het huidige tijdperk – op voorlopige wijze weliswaar - de krachten, de mogelijkheden en de beginselen die te zijner tijd in hen volledig werkzaam zullen zijn. Een andere manier waarop het onderscheid tot uitdrukking komt tussen het Koninkrijk Gods en het Messiaanse koninkrijk van het Millennium, treffen we aan in 1 Korinthiërs 15:50-53 50 Dit spreek ik evenwel uit, broeders: vlees en bloed kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven en het vergankelijke beërft de onvergankelijkheid niet. 51 Zie, ik deel jullie een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden,
23
52
in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste bazuin, want de bazuin zal
klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. 53 Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen Trachten dit schriftdeel op het Millennium-koninkrijk van de Messias toe te passen, brengt iemand in grote problemen. Want dat Davidische koninkrijk behoort tot de aarde. De Joodse Gemeente, als het aardse deel van het zaad van Abraham, tezamen met de mensen der natiën zullen zich de gehele periode van 1000 jaar op aarde bevinden. Maar hier vernemen wij juist dat vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet kunnen beërven. Dat Koninkrijk behoort dus duidelijk tot een hogere orde, ja, tot het Jeruzalemhemels; terwijl het Messiaanse koninkrijk van het Millennium behoort tot Jeruzalem-aards. Vandaar dat de apostel Paulus in verband met zichzelf (en natuurlijk eveneens met betrekking tot alle christenen) kon zeggen, volgens 2 Timotheüs 4:17-18 17 Maar de Heer stond bij mij en gaf mij kracht… 18 De Heer zal mij bevrijden van elk goddeloos werk en redden voor zijn hemelse Koninkrijk. Iets anders, wat opnieuw wijst op de noodzaak onderscheid tussen de beide koninkrijken te maken, is gelegen in de duur van hun bestaan. Wat dat betreft spreekt de term het Millennium-koninkrijk voor zich. Het is Gods voornemen om binnen een periode van 1000 jaar door de Messias alle dingen tot stand te laten brengen waarvoor dat Davidische koninkrijk is bedoeld. Het heeft wat dat betreft vooral de opdracht om alle God-vijandige krachten te onderwerpen, ja, geheel teniet te doen. In Psalm 110:1-2 staat dit oogmerk al sedert lang aangekondigd: De uitspraak van JHWH tot mijn Heer luidt: Zet je aan mijn rechterhand, totdat ik je vijanden als een bank onder je voeten plaats. De scepter van je sterkte zal JHWH uit Sion zenden: Heers te midden van je vijanden De apostel Paulus heeft met de volgende woorden dat aloude voornemen toegelicht:
24
24
Daarna het einde, wanneer hij het koninkrijk aan zijn God en Vader
overdraagt; wanneer hij alle heerschappij, alle macht en kracht tenietgedaan zal hebben. 25 Want hij moet als koning heersen, totdat hij [God] al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft. 26 De laatste vijand, die tenietgedaan wordt, is de dood (1 Korinthiërs 15) In tegenstelling hiermee, lezen wij over de duur van het Koninkrijk Gods in 2 Petrus 1:10-11 als aanmoediging voor christenen het volgende: Beijvert u daarom des te meer, broeders, om jullie roeping en verkiezing vast te maken; want als jullie dat doen, zullen jullie nooit struikelen. Want zo zal u rijkelijk worden verleend de ingang in het eeuwige Koninkrijk van onze Heer en Redder, Jezus Christus Samengevat: Gods eeuwenoude voornemen om in het zaad van zijn vriend Abraham alle heidenen [gojiem] tijdens het Millennium te zegenen zal uitgewerkt worden door: a.
Het hemelse deel van het zaad, de verheerlijkte Gemeente van Christus in de hemel. Zij zullen functioneren binnen het Koninkrijk Gods, het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde, d.i. de universele macht die de Vader de Zoon heeft verleend toen hij hem na zijn volbrachte taak op aarde tot een superieure positie verhoogde. De ‘zetel’ van die heerschappij zal zich bevinden in (Nieuw) Jeruzalem-hemels. Vergelijk Hebreeën 12:22
b.
Het aardse deel van het zaad, de joodse Gemeente van etnisch Israël. Als koningen en priesters zullen zij het koninkrijk van David onder de Messias Jezus 1000 jaar dienen. Als Gods heiligen zullen zij de "Geliefde Stad" op aarde vertegenwoordigen, binnen (Nieuw) Jeruzalem-aards. Zie Openbaring 20:6, 9; Daniël 7:27
25