Slachtoffers hebben óók recht op hun rechten Onderzoek naar de wijze waarop de rechten van slachtoffers met betrekking tot het spreekrecht, de schriftelijke slachtofferverklaring en de vordering tot schadevergoeding middels voeging worden geschonden en in hoeverre deze schendingen middels een remedie kunnen worden hersteld waardoor deze slachtofferrechten worden gewaarborgd in het Nederlandse straf(proces)recht.
door
E.M.F. Deug (ANR 842900)
Masterscriptie Rechtsgeleerdheid accent Strafrecht te verdedigen tegenover de Examencommissie van de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Tilburg (prof. mr. M.S. Groenhuijsen en mr. S.R.B. Walther)
op
29 augustus 2014 om 16:00 uur
Slachtoffers hebben óók recht op hun rechten __
Onderzoek naar de wijze waarop de rechten van slachtoffers met betrekking tot het spreekrecht, de schriftelijke slachtofferverklaring en de vordering tot schadevergoeding middels voeging worden geschonden en in hoeverre deze schendingen middels een remedie kunnen worden hersteld waardoor deze slachtofferrechten worden gewaarborgd in het Nederlandse straf(proces)recht.
Masterscriptie Rechtsgeleerdheid accent Strafrecht
Naam: Examencommissie: Studierichting: Datum: Adres: Telefoonnummer: E-mailadres: ANR:
E.M.F. Deug prof. mr. M.S. Groenhuijsen (eerste lezer) mr. S.R.B. Walther (tweede lezer) Master Rechtsgeleerdheid accent Strafrecht 29 augustus 2014 Hennequinstraat 30 5212 NK 's-Hertogenbosch +31 (0) 6 54 92 1339
[email protected];
[email protected] 842900
Voorwoord
Universiteit van Tilburg – Tilburg Law School
2
Voorwoord Voor u ligt mijn masterscriptie waarmee ik mijn jaren als student Rechtsgeleerdheid definitief afsluit. Reeds kort na aanvang van mijn studie werd al snel duidelijk dat mijn interesse vooral ligt bij het strafrecht. Het straf(proces)recht gaat over mensen. Op grond van veel regels wordt besloten wat er moet gebeuren met diegenen die een misstap hebben begaan. Bij het strafrecht ligt de focus dan ook op hen: de verdachten en veroordeelden. In deze scriptie ligt de focus bewust op een ander deel van het spectrum: het slachtoffer en diens rechten. De keuze voor dit onderwerp is mede ingegeven door de inspirerende hoorcolleges strafprocesrecht van de heer Groenhuijsen. Mede hierdoor was mijn interesse gewekt waardoor ik meer ben gaan lezen over dit onderwerp. Juist omdat tijdens de opleiding de positie van de verdachte en de dader vooral centraal staan, wilde ik graag door middel van mijn onderzoek het straf(proces)recht bekijken vanuit de positie van het slachtoffer. In de beginfase van mijn onderzoek had ik het geluk te worden uitgenodigd door de heer Groenhuijsen om te brainstormen over mijn onderzoeksvoorstel. Uit dit gesprek vloeide een fantastisch scriptieonderwerp voort en tevens de toezegging van de heer Groenhuijsen om mij te gaan begeleiden. Graag wil ik dan ook dit voorwoord gebruiken om de heer Groenhuijsen te bedanken voor zijn begeleiding aangezien hij doorgaans geen studenten ondersteunt bij het schrijven van hun mastersciptie. Geachte heer Groenhuijsen, beste Marc, hartelijk bedankt voor uw begeleiding, uw tijd, de inspirerende gesprekken en het delen van uw kennis en visie over dit onderwerp. Het schrijven van deze scriptie heeft hierdoor voor mij een bijzondere lading gekregen.
Elsemiek Deug
Voorwoord
's-Hertogenbosch, augustus 2014
3
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1
Inleiding........................................................................................................... 7
1.1 Doel van het onderzoek ................................................................................................................. 8 1.2 Afbakening .................................................................................................................................... 9 1.3 Hoofdstukindeling ....................................................................................................................... 10
Hoofdstuk 2
Slachtofferrechten in de theorie en de praktijk ......................................... 11
2.1 De ontwikkeling van de positie van het slachtoffer en diens huidige rechten............................. 11 2.2 Het spreekrecht ............................................................................................................................ 13 2.3 De schriftelijke slachtofferverklaring .......................................................................................... 15 2.4 De vordering van de benadeelde partij ........................................................................................ 16 2.4.1 Voorwaarden ontvankelijkheidvordering benadeelde partij ................................................. 17 2.4.2 Benadeelde partij in hoger beroep ........................................................................................ 18 2.4.3 Benadeelde partij in cassatie ................................................................................................ 19 2.4.3.1 Toepassing art. 80a RO ................................................................................................. 20 2.5 Problematiek omtrent het spreekrecht en de schriftelijke slachtofferverklaring ......................... 21 2.6 De problemen in de praktijk omtrent de vordering van de benadeelde partij ............................. 23 2.6.1 De vordering van de benadeelde partij wordt vergeten in eerste aanleg .............................. 23 2.6.2 De vordering van de benadeelde partij wordt vergeten in tweede aanleg ............................ 24 2.6.3 De benadeelde partij en de toepassing van art. 80a RO ....................................................... 25 2.7 Tot slot......................................................................................................................................... 26
Hoofdstuk 3
De grenzen van een remedie in het Nederlandse straf(proces)recht ....... 27
3.1 Onderverdeling van soorten procesvormen ................................................................................. 27 3.1.1 Onderverdeling 1: Inquisitoir en accusatoir procesrecht ...................................................... 27 3.1.2 Onderverdeling 2: De alternatieve indeling van Damaška ................................................... 28 3.1.2.1 Hierarchical authority en coordinate authority .............................................................. 28 3.1.2.2 Policy implementing type of procedure en conflict-solving type of procedure ............ 29 3.1.3 Toepassing ............................................................................................................................ 29 3.2 Remedies vs. doelen en uitgangspunten van het Nederlandse strafprocesrecht .......................... 29 3.3 Het slachtoffer als procespartij of procesdeelnemer? .................................................................. 31 3.4 Slachtofferrechten: participatierechten of procedurele bevoegdheden? ...................................... 32 3.4.1 Participatierechten: processuele aanspraken of processuele bevoegdheden? ....................... 32 3.4.3 De rechten van de verdachte................................................................................................. 33 3.4.4 Het recht op een processuele bevoegdheid in ruime zin om participatierechten te doen gelden ............................................................................................................................................ 34
Inhoudsopgave
3.4.2 Processuele bevoegdheid in enge en in ruime zin ................................................................ 33
4
Hoofdstuk 4
Slachtofferrechten in Oregon (VS) ............................................................. 35
4.1 Introductie Amerikaanse rechtssysteem ...................................................................................... 35 4.2 De positie van het slachtoffer in het Amerikaanse rechtssysteem ............................................... 36 4.3 Rechten en de positie van het slachtoffer in Oregon (VS) .......................................................... 37 4.3.1 Aanwezigheidsrecht en het spreekrecht ............................................................................... 37 4.3.2 Recht op schadevergoeding .................................................................................................. 38 4.4 Recht op een remedie .................................................................................................................. 39 4.5 State of Oregon v. Barrett............................................................................................................ 40 4.6 State of Oregon v. Thompson ...................................................................................................... 42 4.7 Afbakening recht op een remedie ................................................................................................ 42 4.7.1 Conviction ............................................................................................................................ 43 4.7.2 Adjudication ......................................................................................................................... 43 4.7.3 A ruling of a court ................................................................................................................ 43 4.8 Conclusie ..................................................................................................................................... 44
Hoofdstuk 5
Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht .............. 45
5.1 Gevolg van onderverdelingen van verschillende procesvormen ................................................. 45 5.1.1 De verschillen en overeenkomsten tussen Oregon en Nederland ......................................... 45 5.2 Vernieuwde strafoplegging in Nederland mogelijk? ................................................................... 46 5.2.1 Verloop van de rechtszitting................................................................................................. 46 5.2.2 Ne bis in idem....................................................................................................................... 47 5.2.2.1 Remedie niet strijdig met het ne bis in idem beginsel ................................................... 48 5.2.2.2 Remedie strijdig met het ne bis in idem beginsel .......................................................... 49 5.3 Toepassing mogelijkheden voor nieuwe zitting strafoplegging als remedie ............................... 49 5.3.1 Optie A: nieuwe zitting omtrent de strafoplegging na de uitspraak van de rechter.............. 49 5.3.1.1 Optie A: indien Nederland overgaat naar een tweefasenproces .................................... 51 5.3.2 Optie B: nieuwe zitting omtrent de strafoplegging als een speciale procedure in de wet .... 52 5.3.3 Optie C: het onderzoek ter terechtzitting heropenen ............................................................ 52 5.3.3.1 Uitzondering bij politierechterzaken ............................................................................. 55 5.4 Tussenconclusie mogelijkheden voor nieuwe zitting strafoplegging als remedie ....................... 57 5.5 Andere mogelijkheden voor remedies naar aanleiding van hoofdstuk drie ................................ 58 5.5.1 Het slachtoffer wordt niet (tijdig) opgeroepen voor de zitting ............................................. 58 5.5.2 Benadeelde partij niet (tijdig) geïnformeerd over de voegingsmogelijkheid ....................... 60 5.5.4 Vordering benadeelde partij vergeten door de rechter in eerste aanleg................................ 62 5.5.4.1 De gevallen waarin geen hoger beroep wordt ingesteld ................................................ 65 5.5.5 De toepassing van art. 80a RO en de vordering van de benadeelde partij waarover niet is beslist in tweede aanleg ................................................................................................................. 65
Inhoudsopgave
5.5.3 De eisen van art. 51e lid 1 Sv en de schriftelijke slachtofferverklaring ............................... 61
5
5.5.5.1 De gevallen waarin geen beroep en cassatie wordt ingesteld ........................................ 68 5.6 Algemene aanbeveling ............................................................................................................ 70
Hoofdstuk 6
Conclusie ....................................................................................................... 71
Literatuurlijst ......................................................................................................................... 75 Bijlagen ................................................................................................................................................83 Bijlage I Vragen aan Slachtofferhulp Nederland over schriftelijke slachtofferverklaring ................. 84 Bijlage II Antwoorden van Slachtofferhulp Nederland over schriftelijke slachtofferverklaring ....... 85 Bijlage III Constitution of Oregon Article I Section 42. Rights of victim in criminal prosecutions and juvenile court delinquency proceedings ........................................................................................ 86 Bijlage IV Form 4.100.2a - Claim of violation of Crime Victims' Right(s) .................................... 88 Bijlage V Vragen aan Ms. Gavin, executive director of the National Crime Victim Law Instiute (NCVLI), Oregon ....................................................................................................................... 91
Inhoudsopgave
Bijlage VI Antwoorden van Ms. Gavin, executive director of the National Crime Victim Law Instiute (NCVLI), Oregon ....................................................................................................................... 93
6
Hoofdstuk 1
Inleiding
Jenette is slachtoffer geworden van een overval in haar woning waarbij zij door haar overvaller bedreigd werd met de dood indien ze haar spullen niet zou afgeven. Tot op heden ondervindt Jenette nog steeds de gevolgen van deze traumatische gebeurtenis, ook al is het bijna een jaar geleden gebeurd. De verdachte werd een dag na de overval opgepakt en over een paar weken zal hij voor de rechter moeten verschijnen. Jenette zou graag gebruik willen maken van het spreekrecht tijdens de zitting maar ze weet niet precies wanneer de strafzaak zal plaatsvinden. Uiteindelijk wordt de strafzaak zonder de aanwezigheid van Jenette afgedaan. De overvaller heeft acht jaar gevangenisstraf gekregen. Hoewel Jenette blij is dat de dader is veroordeeld, had ze graag bij de afdoening van de zaak aanwezig willen zijn en haar spreekrecht willen uitoefenen. Ze had hem willen vertellen wat hij haar heeft aangedaan en wat de gevolgen zijn geweest van zijn handelen. Misschien had de dader tegen haar kunnen zeggen dat hij spijt had van zijn daad. Jenette denkt dat als zij wel aanwezig zou zijn geweest bij de zitting en had kunnen spreken tegen de rechter en de verdachte, dit haar had kunnen helpen bij de verwerking van het gepleegde misdrijf jegens haar.1
Slachtofferrechten. Vandaag de dag wordt steeds meer aandacht besteed aan de positie van slachtoffers in het Nederlandse straf(proces)recht. Zo is er onlangs een wetsvoorstel ingediend om slachtoffers een adviesrecht te geven naast het spreekrecht2, wordt er gepleit voor meer rechten van slachtoffers 3 en is er meer media-aandacht voor slachtoffers van misdrijven. De ontwikkeling van slachtofferrechten is begonnen in de jaren tachtig. 4 Sinds die tijd trad er mondjesmaat een bewustwording op ten aanzien van de positie van het slachtoffer in het strafproces en de rechten van slachtoffers. Op 1 januari 2011 is de Wet versterking positie slachtoffers in het strafproces in werking getreden.5 Het slachtoffer heeft door deze wetswijziging een eigen titel (Titel IIIA) gekregen in het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en zijn er verschillende rechten wettelijk verankerd in de wet. Tevens is op 25 oktober 2012 een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot stand gekomen. Deze richtlijn dient tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten6 en het kaderbesluit inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure vervangen. 7 De aangenomen richtlijn, die lidstaten dwingt tot het
1
Fictieve casus. Rijksoverheid, 'Wetsvoorstel ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces', 5 oktober 2013, www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/kamerstukken/2013/10/05/wetsvoorstel-wetboek-van-strafvordering-ter-aanvulling-van-hetspreekrecht.html (geraadpleegd 20 mei 2014). 3 R. Korver, Recht van spreken, Amsterdam/Antwerpen: De Arbeidspers 2012. 4 M.S. Groenhuijsen, 'Het slachtoffer in het brandpunt van dynamiek en stabiliteit van het systeem van strafprocesrecht’, in: A.E. Harteveld, D.H. de Jong & E.F. Stamhuis (red.), Systeem in ontwikkeling. Liber amicorum G. Knigge, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2005, p. 171. 5 Wet van 17 december 2009, Stb.2010, 01. 6 Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van kaderbesluit 2001/220/JBZ’. 7 Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad van 15 maart 2001 inzake ‘de status van het slachtoffer in de strafprocedure’.
Hoofdstuk 1
Inleiding
2
7
implementeren van minimumnormen ter bescherming van het slachtoffer, en het huidige Wetboek van Strafvordering, dat bepaalde rechten toekent aan Nederlandse slachtoffers, hebben het volgende gemeen: beiden voorzien niet in de mogelijkheid om geschonden slachtofferrechten te herstellen en vastgestelde slachtofferrechten te waarborgen in de wet. Er is immers een verschil tussen ‘je recht hebben’ en ‘je recht krijgen’. Deze constatering leidt tot de volgende centrale onderzoeksvraag:
Op welke wijze worden de rechten van slachtoffers met betrekking tot het spreekrecht, de schriftelijke slachtofferverklaring en de vordering tot schadevergoeding middels voeging geschonden en in hoeverre is het mogelijk dat deze schendingen kunnen worden hersteld middels een remedie, waardoor deze slachtofferrechten worden gewaarborgd in het Nederlandse straf(proces)recht? 1.1 Doel van het onderzoek De validiteit van bovenstaande onderzoeksvraag kan mede worden onderbouwd door middel van de masterthesis van Selman Adžović. De schrijver van deze thesis stelt dat er twee opties zijn als het gaat om het waarborgen van de rechten van slachtoffers. De eerste optie is een wetswijziging met als doel om het slachtoffer meer te laten participeren in de strafrechtelijke procedure. De tweede optie is in het geheel stoppen met de uitoefening van slachtofferrechten. Tevens stelt hij dat het kiezen voor één van deze twee opties beter is, dan door te gaan op de huidige wijze aangezien slachtofferrechten nu meer “feel-goodrights" zijn.8 Het stoppen met de uitoefening van slachtofferrechten is mijns inziens in het geheel geen optie. Daarom is het doel van deze scriptie te onderzoeken in hoeverre slachtofferrechten met betrekking tot het spreekrecht, de schriftelijke slachtofferverklaring en de vordering tot schadevergoeding middels voeging, worden geschonden. Indien bepaalde schendingen worden geconstateerd wordt het onderzoek gericht op de vraag in hoeverre deze schendingen kunnen worden hersteld door middel van een remedie. Een remedie in dit onderzoek moet worden gelezen als een mogelijkheid om op te komen tegen een schending. Het implementeren van remedies in de wet zal er tevens voor zorgen dat de rechten van slachtoffers worden gewaarborgd. Naast deze waarborging, zullen deze remedies mogelijk een zekere preventieve werking hebben, waardoor de rechten van slachtoffers op voorhand minder zullen worden geschonden.
In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een rechtsvergelijking met de staat Oregon (Verenigde
mogelijk is binnen het Nederlandse strafprocesrecht, kan het rechtssysteem van Oregon mogelijk als voorbeeld dienen voor Nederland.
8
Selman Adžović, ‘The EU-Directive and the Third Wave of Victims Rights’, Master Thesis Tilburg University 2013, p. 34.
Hoofdstuk 1
remedie. Aangezien een gedeelte van dit onderzoek zich richt op de vraag in hoeverre een remedie
Inleiding
Staten). Voor deze rechtsvergelijking is gekozen omdat slachtoffers in Oregon recht hebben op een
8
1.2 Afbakening Het onderzoek zal zich alleen richten op slachtoffers die daadwerkelijk aangifte hebben gedaan van een delict. Dit met de reden dat er dan in ieder geval een slachtoffer in beeld is als de zaak wordt afgedaan door de rechter. Tevens zal het onderzoek zich uitsluitend richten op slachtoffers die vallen onder de kwalificatie van art. 51a Sv. In deze scriptie kunnen niet alle slachtofferrechten worden behandeld waardoor dit onderzoek zich zal richten op het spreekrecht, de schriftelijke slachtofferverklaring en de vordering tot schadevergoeding middels voeging. Hiervoor is gekozen omdat het spreekrecht tezamen met de schriftelijke slachtofferverklaring en de vordering van de benadeelde partij middels voeging verschillende doelen heeft in het strafproces. Hierdoor verschillen de problemen omtrent de handhaving van deze rechten in de praktijk mogelijk waardoor verschillende remedies worden belicht in deze scriptie. Voor het spreekrecht is gekozen omdat dit recht voor slachtoffers als een belangrijk recht kan worden gekwalificeerd. Zij kunnen middels het spreekrecht kenbaar maken wat de gevolgen zijn (geweest) van het gepleegde delict. Uit onderzoek9 is gebleken dat het spreekrecht en de schriftelijke slachtofferverklaring ertoe kunnen bijdragen dat slachtoffers erkenning krijgen voor hetgeen hen is overkomen. Indien het slachtoffer niet in de gelegenheid wordt gesteld om te spreken, maar wettelijk wel het recht hiertoe heeft, is er geen mogelijkheid om dit geschonden recht te herstellen.10 Juist omdat het bij het spreekrecht gaat om zware misdrijven11 dient dit recht te worden gewaarborgd. Tezamen met het spreekrecht wordt vaak de schriftelijke slachtofferverklaring genoemd. De schriftelijke slachtofferverklaring is echter niet opgenomen in het Wetboek van Strafvordering. Slachtoffers kunnen er wel voor kiezen om een verklaring te laten opnemen in het dossier. Op deze wijze zijn zij daardoor in staat om kenbaar te maken wat de gevolgen zijn (geweest) van het gepleegde strafbare feit. Om deze reden wordt de schriftelijke slachtofferverklaring meegenomen in het onderzoek. Indien het slachtoffer schade heeft geleden door het strafbare feit, heeft deze de mogelijkheid om zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces. Op deze manier kan het slachtoffer proberen zijn schade te verhalen bij de pleger van het delict. Uit een onderzoek 12 over het toekennen van een schadevergoeding door het Nederlandse Schadefonds is gebleken dat het ontvangen van een vergoeding voor de geleden schade voornamelijk een symbolische functie heeft. Door het ontvangen van een schadevergoeding voelt het slachtoffer zich erkend en wordt er een gevoel van gerechtigheid ervaren. De hoogte van de vergoeding speelt dus een minder grote rol maar de wijze waarop de schadevergoeding is toegekend is daarentegen wel van Hierdoor
kan
ook
worden
geconstateerd
dat
het
belangrijk
is
dat
K. Lens, A. Pemberton, M. Groenhuijsen, Het spreekrecht in Nederland: een bijdrage aan het emotioneel herstel van slachtoffers?, Tilburg: Intervict 2010, p. 63. 10 Dit kan tevens leiden tot secundaire victimisatie. 11 Zie artikel 51e Sv. 12 J.D.W.E. Mulder, 'Compensatie na geweld: Wie krijgen er een vergoeding van het Schadefonds Geweldsmisdrijven en wat zijn de effecten van zo’n financiële vergoeding?', Tilburg: Intervict 2009, p. 40. 13 J.D.W.E. Mulder, Compensation The Victim's Perspective, Oisterwijk: Wolf Legal Publishers 2013, p. 100.
de Inleiding
9
13
Hoofdstuk 1
belang.
9
schadevergoedingsprocedures in het strafproces op een goede wijze verlopen voor slachtoffers. Indien er in deze procedure fouten worden gemaakt, dat moeten deze fouten kunnen worden hersteld binnen de strafprocedure. Dit laatste is tot op heden nog niet mogelijk waardoor slachtoffers zelf een zaak bij de civiele rechter moeten starten. 1.3 Hoofdstukindeling Dit onderzoeksrapport is onderverdeeld in zes (deel)vragen en deze vragen zullen in zes hoofdstukken worden behandeld. In het tweede hoofdstuk wordt ter inleiding aandacht besteed aan de ontwikkeling van de positie van het slachtoffer en diens rechten vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw. Vervolgens wordt onderzocht op welke wijze het spreekrecht, de schriftelijke slachtofferverklaring en de vordering tot schadevergoeding is geregeld in het Nederlandse strafprocesrecht. In het laatste gedeelte van het hoofdstuk wordt er aandacht besteed aan de vraag op welke wijze deze slachtofferrechten worden geschonden. In hoofdstuk drie wordt bekeken binnen welke grenzen van het Nederlandse strafproces een remedie zou kunnen worden ontwikkeld. Ter voorbereiding op de rechtsvergelijking met Oregon (V.S) is in dit hoofdstuk tevens aandacht besteed aan de onderverdeling van verschillende procesvormen. In het vierde hoofdstuk wordt het rechtssysteem van Oregon behandeld. In dit hoofdstuk staat de deelvraag centraal op welke manier het recht op een remedie is geregeld in Oregon. Ook wordt beschreven binnen welke grenzen het slachtoffer in Oregon recht heeft op een remedie. Vervolgens wordt in het vijfde hoofdstuk ingegaan op de vraag of het recht op een remedie, zoals vastgesteld in Oregon, mogelijk is in het Nederlandse rechtssysteem. Ook wordt in dit hoofdstuk de vraag behandeld of de geconstateerde schendingen van slachtofferrechten, zoals beschreven in hoofdstuk twee, kunnen worden hersteld middels een remedie. Vervolgens zullen in dit hoofdstuk aanbevelingen worden gedaan om slachtofferrechten middels een remedie te waarborgen in het Nederlandse rechtssysteem. Het laatste hoofdstuk geeft de conclusie weer en daarmee een
Hoofdstuk 1
Inleiding
antwoord op de centrale onderzoeksvraag.
10
Hoofdstuk 2
Slachtofferrechten in de theorie en de praktijk
In dit hoofdstuk zal in paragraaf 2.1 ter inleiding worden beschreven op welke wijze de positie van het slachtoffer vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw is veranderd. Tevens zullen kort de huidige rechten van het slachtoffer worden besproken. Aangezien in deze scriptie niet alle slachtofferrechten kunnen worden behandeld, zal vanaf paragraaf 2.2 alleen worden ingegaan op het spreekrecht, de schriftelijke slachtofferverklaring en de vordering van de benadeelde partij middels voeging. Eerst zullen de theoretische en wettelijke aspecten van deze slachtofferrechten worden behandeld waarna vanaf paragraaf 2.5 wordt ingegaan op de problemen die zich voordoen in de praktijk. 2.1 De ontwikkeling van de positie van het slachtoffer en diens huidige rechten Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw is de positie van het slachtoffer in het strafprocesrecht aan veranderingen onderhevig. Voor een lange tijd was er echter voor het slachtoffer geen plaats in het strafproces en had het slachtoffer binnen het proces geen zelfstandige rol.14 Zo was bijvoorbeeld tot 1986
15
niet vastgelegd op welke wijze moest worden omgegaan met slachtoffers in het
strafprocesrecht en hing de bejegening van het slachtoffer af van de persoonlijke inzichten van de politie of de officier van justitie.16 Door de Richtlijnen Vaillant uit 1986 en 1987 is hieraan een einde gekomen aangezien deze richtlijnen tot doel hadden een verplichte, correcte en zorgvuldige bejegening te bewerkstellingen voor slachtoffers van misdrijven. Dit resulteerde onder andere in informatieverstrekking aan het slachtoffer en het treffen van een schadevergoedingsregeling met de dader.17 In 1988 werd de Commissie Wettelijke Voorziening Slachtoffers ingesteld onder leiding van mr. Terwee- van Hilten en werd er een rapport uitgebracht om de positie van het slachtoffer in het
inwerkingtreding van de Wet Terwee is onder andere de mogelijkheid tot schadevergoeding binnen het strafproces uitgebreid en is de schadevergoedingsmaatregel ingevoerd.22 Ook de netwerkvorming bij de politie en het Openbaar Ministerie was een belangrijk onderdeel in de Wet en de Richtlijn Terwee, 14
S. van der Aa & M.S. Groenhuijsen, 'Slachtofferrechten in het strafproces: drie stapjes naar voren en een stapje terug?' Ars Aequi september 2012, p. 603. 15 In 1986 trad de richtlijn De Beaufort in werking waarin de bejegening van slachtoffers van seksuele misdrijven centraal stond, Stcrt. 1986, 33. 16 A.C. Bijlsma, Praktijkboek slachtofferzorg – De rol van het slachtoffer in het strafproces, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2011, p. 19. 17 Richtlijn Slachtofferbeleid in de circulaire van 1 april 1987, Stcrt. 1987, 64. 18 De richtlijn slachtofferzorg bij landelijke inwerkingtreding Wet-Terwee van 23 maart 1995, Stcrt 1995, 65 is in de plaats gekomen van de richtlijn Slachtofferbeleid in de circulaire van 1 april 1987, Stcrt. 1987, 64. 19 J.M. Wemmers, R. Rongen & P. Servais, Evaluatie Terwee - Slachtofferonderzoek Wet en Richtlijn Terwee, Den Haag: WODC 1994, p. 7. 20 Ook wel genoemd als de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten. 21 Besluit van 30 maart 1995, Stb. 1995, 160. 22 Richtlijn slachtofferzorg bij landelijke inwerkingtreding Wet-Terwee van 23 maart 1995, Stcrt. 1995, 65, p. 2.
Hoofdstuk 2
en de Richtlijn Terwee. 18,19 De Wet Terwee20 is op 1 april 1995 landelijk is ingevoerd. 21 Door de
Slachtofferrechten in de theorie en de praktijk
strafproces te versterken. Het advies van deze commissie heeft uiteindelijk geleid tot de Wet Terwee
11
waardoor de uitvoering van slachtofferzorg werd bevorderd.23 Middels het kaderbesluit 'inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure'24 uit 2001 werd ook op Europees niveau gewerkt aan het verbeteren van de positie van het slachtoffer in het strafprocesrecht. In 2004 werd echter door de Europese Commissie vastgesteld dat vrijwel geen enkel land voldeed aan het kaderbesluit. 25 Ter vervanging van het kaderbesluit is in 2012 de richtlijn tot 'vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten' in werking getreden.26 Alle lidstaten dienen op uiterlijk 16 november 2015 aan het gestelde in de richtlijn te voldoen conform art. 27 lid 1 van de richtlijn. Op nationaal niveau heeft het wetsvoorstel van 15 maart 2001 door Kamerlid Dittrich geleid tot een nieuwe ontwikkeling in het Nederlandse strafprocesrecht. 27 Dit wetsvoorstel zorgde voor een wijziging van het Wetboek van Strafvordering waardoor slachtoffers sinds 1 januari 2005 28 het wettelijke recht hebben om tijdens de terechtzitting te mogen spreken. Vervolgens is op 9 juni 2005 een wetsvoorstel 29 ingediend waardoor op 1 januari 2011 de Wet versterking positie slachtoffers in het strafproces in werking getreden.30 Door de inwerkingtreding van deze wet heeft het slachtoffer een eigen titel gekregen in het Wetboek van Strafvordering (titel IIIA). Indien iemand zich in de procedure stelt als slachtoffer, heeft deze binnen het strafprocesrecht verschillende rechten die hem toekomen. 31 Zo heeft het slachtoffer het recht om informatie te verkrijgen van- en om informatie te verstrekken aan de officier van justitie conform art. 51b Sv. Ook heeft het slachtoffer recht op een correcte bejegening, recht op rechtsbijstand en indien hij of zij de Nederlandse taal niet spreekt wordt het slachtoffer door een tolk bijgestaan ex art. 51c lid 3 Sv. Tevens heeft het slachtoffer recht op slachtofferhulp.32
uitgebreid.34 Op 5 oktober 2013 is er een wetsvoorstel ingediend om slachtoffers naast het spreekrecht 23
J.M. Wemmers, R. Rongen & P. Servais, Evaluatie Terwee - Slachtofferonderzoek Wet en Richtlijn Terwee, Den Haag: WODC 1994, p. 11. 24 Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure. 25 Commission of the European Communities, The basis of Article 18 of the Counsil Framework Decision of 15 March 2001 on the Standing of Victims in Criminal Proceedings, Brussels: 16 februari 2004, COM (2004)54 final/2, www.coe.int/t/dghl/standardsetting/victims/com2004_054en021.pdf. 26 Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van kaderbesluit 2001/220/JBZ’. 27 Kamerstukken II 2000/2001, 27 632, 1 en 3. 28 Wet van 21 juli 2004, Stb. 2004, 382 en besluit van 8 november 2004, Stb 2004, 582. 29 Kamerstukken II 2004/05, 30 132, 1. 30 Wet van 17 december 2009, Stb. 2010, 01 en Besluit van 13 juli, Stb. 2010, 291. 31 S. van der Aa & M.S. Groenhuijsen, ‘Slachtofferrechten in het strafproces: drie stapjes naar voren en een stapje terug?’ Ars Aequi september 2012, p. 603. 32 K. Lens, A. Pemberton & M.S. Groenhuijsen, Het spreekrecht in Nederland: een bijdrage aan het emotioneel herstel van slachtoffers?, Tilburg: Intervict 2010, p. 7. 33 Kamerstukken II 2011/12, 33 176, 2 en Stb. 2012 345. 34 Kamerstukken II 2011/12, 33 176, 3, p. 2.
Hoofdstuk 2
strafprocesrecht meer uitgebreid. Door deze wetswijziging is de kring van spreekgerechtigden
Slachtofferrechten in de theorie en de praktijk
Door de Wet van 12 juli 2012 33 is het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het
12
ook een adviesrecht te geven. 35 Op 8 maart 2014 werd bekend gemaakt dat het wetsvoorstel met betrekking tot dit adviesrecht aan de Raad van State is voorgelegd. 36 Tot slot beoogt het wetsvoorstel van 27 mei 2014 dat de vergoeding van schade door letsel en overlijden wordt verruimd voor slachtoffers en nabestaanden. Indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen krijgen slachtoffers en nabestaanden de mogelijkheid om onder bepaalde omstandigheden zorgkosten (zoals verzorging en verpleging) vergoed te krijgen. Ook voorziet dit wetsvoorstel in de mogelijkheid dat slachtoffers en nabestaanden zich in het strafproces kunnen voegen voor een vergoeding van affectieschade.37 2.2 Het spreekrecht Het spreekrecht, maar ook de schriftelijke slachtofferverklaring38 geeft het slachtoffer39 de mogelijkheid om de gevolgen die het strafbare feit hebben (gehad) kenbaar te maken aan het Openbaar Ministerie, de rechter, alsook aan de verdachte. Uit onderzoek 40 is gebleken dat het spreekrecht bijdraagt aan het gevoel van erkenning dat slachtoffers krijgen voor hetgeen hen is overkomen. Ook ervaren slachtoffers dat de uitoefening van het spreekrecht bijdraagt aan de emotionele verwerking van het delict.41 Conform de Memorie van Toelichting42 draagt het spreekrecht bij aan het verwezenlijken van verschillende doelen. Het spreekrecht heeft een speciale preventieve werking. omdat de verdachte door een slachtofferverklaring een beter beeld krijgt van wat hem wordt verweten en wat de gevolgen zijn (geweest) van zijn handelen. Hierdoor wordt (mogelijk) de kans op recidive verkleind. Tevens draagt het spreekrecht bij aan de informatievoorziening voor de rechter en aan de waarheidsvinding.43 Ook de Memorie van Toelichting stelt dat het spreekrecht kan bijdragen aan het verwerken van de
Rijksoverheid, 'Wetsvoorstel ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces', 5 oktober 2013, www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/kamerstukken/2013/10/05/wetsvoorstel-wetboek-van-strafvordering-ter-aanvulling-van-hetspreekrecht.html. 36 Rijksoverheid, 'Kabinet: adviesrecht voor slachtoffers misdrijven', www.rijksoverheid.nl/nieuws/2014/03/08/kabinet-adviesrecht-voor-slachtoffers-misdrijf.html. 37 Rijksoverheid, 'Memorie van toelichting wetsvoorstel schadevergoeding zorg- en affectieschade, p. 1, www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/publicaties/2014/05/28/memorie-van-toelichting-wetsvoorstelschadevergoeding-zorg-en-affectieschade.html. Rijksoverheid, 'Wetsvoorstel schadevergoeding zorg- en affectieschade', www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/publicaties/2014/05/28/wetsvoorstel-schadevergoeding-zorg-en-affectieschade.html. 38 Zie hiervoor paragraaf 2.3, p. 15. 39 Conform art. 51a lid 1 Sv, als het slachtoffer is komen te overlijden is art. 51d Sv van toepassing. 40 K. Lens, A. Pemberton & M.S. Groenhuijsen, Het spreekrecht in Nederland: een bijdrage aan het emotioneel herstel van slachtoffers?, Tilburg: Intervict 2010, p. 63. 41 Mr., 'Spreekrecht voor slachtoffers overwegend positief beoordeeld', 1 november 2010, www.mronline.nl/juridisch-nieuws/9251-spreekrecht-voor-slachtoffers-overwegend-positief-beoordeeld/ (geraadpleegd op 1 juni 2013). 42 Kamerstukken II 2000/01, 27 632, 3. 43 Ondanks dat de MvT stelt dat het spreekrecht kan bijdragen aan de waarheidsvinding, stel ik daarbij mijn kanttekeningen. Hetgeen wat door het slachtoffer middels het spreekrecht wordt verklaard, kan niet als bewijsmiddel worden gebruikt. Op grond van bijvoorbeeld HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR1149 kan de verklaring wel bijdragen aan de straftoemeting. 44 Kamerstukken II 2000/01, 27 632, 3, p. 3-4.
Hoofdstuk 2
35
Slachtofferrechten in de theorie en de praktijk
gevolgen van het misdrijf en het herstel van emotionele schade. 44 Het slachtoffer heeft conform
13
art. 51e lid 1 Sv jo art. 302 Sv het recht om te spreken op de zitting.45 Het spreekrecht strekt zich uit tot misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. Tevens noemt art. 51e lid 1 Sv nog verschillende specifieke misdrijven waarbij het slachtoffer het recht heeft om te mogen spreken. Het slachtoffer mag zich ter zitting alleen uitspreken over wat de gevolgen zijn geweest van het tenlastegelegde feit. Er wordt daarom ook wel gesproken over een victims' statement of impact. 46 Dit impliceert dat hetgeen ter zitting wordt verklaard door het slachtoffer niet mag worden gebruikt als bewijs voor het tenlastegelegde feit. 47 Ook mag het slachtoffer zich (tot op heden 48 ) niet uitlaten over de schuldvraag en de strafmaat. Wel kan de mondeling afgelegde verklaring van het slachtoffer enige bijdrage leveren aan de straftoemeting.49 In beginsel heeft alleen het (directe) slachtoffer het recht om te spreken, alsook de mogelijkheid om een slachtofferverklaring in te dienen. 50 Indien het slachtoffer door het strafbare feit om het leven is gekomen, heeft één van de nabestaanden het recht om te spreken.51 Wel hebben alle nabestaanden de mogelijkheid om een schriftelijke slachtofferverklaring in te dienen.52 Op grond van art. 260 Sv dient de officier van justitie het slachtoffer (of diens nabestaanden) op te roepen voor de zitting. De rechter kan het slachtoffer ex art. 302 Sv jo art. 303 lid 1 Sv horen op de terechtzitting. Het moment waarop het slachtoffer op de zitting mag spreken is niet wettelijk vastgelegd. In een rapport van Slachtofferhulp wordt gesteld dat de meningen verdeeld zijn over het moment wanneer het slachtoffer
Hoofdstuk 2
Indien het slachtoffer wil spreken dient deze dit kenbaar te maken aan de officier van justitie voor de aanvang van de zaak zodat de officier van justitie het slachtoffer ex art. 51e lid 1 tweede volzin kan worden opgeroepen. 46 Kamerstukken II 2000/01, 27 632, 3, p. 4. 47 HR 11 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2359, r.o. 2.3. 48 Op 5 oktober 2013 werd het eerste wetsvoorstel ingediend om het spreekrecht van het slachtoffer te verruimen middels een adviesrecht. Door het adviesrecht wordt het slachtoffer in staat worden gesteld zich uit te laten over de vragen van art. 350 Sv. In art. 350 Sv gaat het om het bewijs van het strafbare feit, de schuld van de verdachte en de strafoplegging. Voor de behandeling van dit wetsvoorstel is in deze scriptie geen ruimte omdat deze behandeling niet bijdraagt aan het antwoord op de onderzoeksvraag. Toch moet er een woord aan worden gewijd omdat mijns inziens dit wetsvoorstel veel te ver gaat. Deze verruiming van het spreekrecht verlaat naar mijn mening de grondslag van het spreekrecht en de doelen waarvoor het spreekrecht oorspronkelijk was ingesteld. Tevens kan de voorgestelde verruiming de kans op secundaire victimisatie vergroten. Conform het wetsvoorstel is het namelijk ook mogelijk dat het slachtoffer door de verdediging kan worden ondervraagd. Het slachtoffer wordt mijns inziens daardoor meer een partij in het geding. Het feit dat het slachtoffer zich mag gaan uitlaten over kwesties als bewijs en strafmaat stroken naar mijn mening ook niet met de uitgangspunten van het Nederlandse straf(proces)recht. Het is immers de feitenrechter die belast is met de selectie en de waardering van de bewijsmiddelen evenals de (motivering omtrent de) strafoplegging. Een straf zal voor een slachtoffer waarschijnlijk nooit hoog genoeg en het leed van het slachtoffer zal door het bestraffen van de dader niet kunnen worden weggenomen. Mijns inziens zal het adviesrecht daarom ook kunnen leiden tot verwachtingen bij het slachtoffer die niet kunnen worden waargemaakt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de rechter die geheel een andere straf heeft opgelegd dan het slachtoffer had ‘geadviseerd’. De huidige rechten zoals deze nu in het Wetboek van Strafvordering zijn neergelegd worden tot op de dag vandaag nog niet altijd nageleefd. Voordat gedacht kan worden aan (enige) uitbreiding van slachtofferrechten dient eerst te worden geïnvesteerd in het volledig naleven van de huidige slachtofferrechten. 49 HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR1149, r.o. 3.6.1. 50 F.F. Langemeijer, Het slachtoffer en het strafproces, Kluwer: Deventer 2010, p. 78. 51 ex art. 51e lid 3 Sv jo art. 302 lid 2 Sv. 52 Aanwijzing Slachtofferzorg (2010A0269) van 1 januari 2011, Strct. 2010 nr. 20476 (21 december 2010).
Slachtofferrechten in de theorie en de praktijk
45
14
het beste kan spreken.53 In de praktijk krijgt het slachtoffer vaak de gelegenheid tot spreken nadat de feiten zijn behandeld en voordat de officier van justitie het requisitoir houdt.54 In een rapport genaamd Slachtoffer en de rechtspraak, geschreven door een werkgroep binnen de rechtspraak in opdracht van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de Raad voor de rechtspraak (hierna: rapport Slachtoffer en de rechtspraak), wordt de voorkeur gegeven aan het spreken ná de behandeling van de feiten, en vóór de behandeling van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.55 Sommigen pleiten ervoor dat het spreekrecht aan het begin van de zitting wordt uitgeoefend, zodat het slachtoffer nog niet is belast met het gehele verloop van de zitting. Anderen stellen dat het slachtoffer pas zou mogen spreken nadat de verdachte schuldig is bevonden omdat het spreekrecht niet past bij het verloop van de zitting indien de verdachte het strafbare feit ontkent en de schuldvraag nog niet is beantwoord.56 2.3 De schriftelijke slachtofferverklaring Het slachtoffer heeft sinds 200557 ook de mogelijkheid om een schriftelijke slachtofferverklaring op te laten nemen in het strafdossier. Een schriftelijke slachtofferverklaring kan worden opgesteld door slachtoffers die geen gebruik wensen te maken van het spreekrecht. Slachtoffers kunnen er ook voor kiezen om een schriftelijke verklaring te laten opnemen in het dossier en te spreken op de zitting.58 Indien het slachtoffer een schriftelijke slachtofferverklaring wil toevoegen aan het dossier, dient deze uiterlijk twee weken voor de zitting te zijn verstuurd naar het Openbaar Ministerie.59 Uit onderzoek is gebleken dat er ter zitting ook aandacht wordt besteed aan een schriftelijke slachtofferverklaring, door zowel rechters als officieren van justitie, indien geen speekgerechtigde zich heeft gemeld. 60
de opname van de schriftelijke slachtofferverklaring in het strafdossier gebonden is aan de eisen van art. 51e lid 1 Sv. In het rapport Slachtoffer en de rechtspraak wordt gesteld dat door het ontbreken van 53
S.B.L. Leferink & K.H. Vos, Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring: recht of kans? Een onderzoek naar het Victim Impact Statement in de praktijk van het Nederlandse strafrecht, Utrecht: Slachtofferhulp Nederland 2008, p. 28. 54 S.B.L. Leferink & K.H. Vos, Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring: recht of kans? Een onderzoek naar het Victim Impact Statement in de praktijk van het Nederlandse strafrecht, Utrecht: Slachtofferhulp Nederland 2008, p. 28. 55 J. Candido e.a., 'Slachtoffer en de rechtspraak. Handleiding voor de strafrechtspraktijk', de Rechtspraak: december 2013, www.rechtspraak.nl/Organisatie/Publicaties-En-Brochures/Documents/Slachtoffer-en-deRechtspraak.pdf, p. 69. 56 S.B.L. Leferink & K.H. Vos, Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring: recht of kans? Een onderzoek naar het Victim Impact Statement in de praktijk van het Nederlandse strafrecht, Utrecht: Slachtofferhulp Nederland 2008, p. 28. 57 Kamerstukken II 2000/01, 27 632, nr. 3. 58 K. Lens, A. Pemberton & M.S. Groenhuijsen, Het spreekrecht in Nederland: een bijdrage aan het emotioneel herstel van slachtoffers?, Tilburg: Intervict 2010, p. 8. 59 Aanwijzing Slachtofferzorg (2010A0269), 1 januari 2011, Strct. 2010, nr. 20476 (21 december 2010) , p. 10. 60 S.B.L. Leferink & K.H. Vos, Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring: recht of kans? Een onderzoek naar het Victim Impact Statement in de praktijk van het Nederlandse strafrecht, Utrecht: Slachtofferhulp Nederland 2008, p. 28.
Hoofdstuk 2
verankering in het Wetboek van Strafvordering. Er lijkt enige verwarring te bestaan over de vraag of
Slachtofferrechten in de theorie en de praktijk
De schriftelijke slachtofferverklaring kent, in tegenstelling tot het spreekrecht, geen wettelijke
15
een wettelijke regeling omtrent de schriftelijke slachtofferverklaring, dit strikt genomen impliceert dat de schriftelijke slachtofferverklaring niet gebonden is aan de vereisten die gelden voor het spreekrecht conform art. 51e lid 1 Sv. 61 Conform deze zienswijze mag ieder slachtoffer betreffende ieder strafbaar feit een schriftelijke slachtofferverklaring indienen.62 De rechter is ex art. 301 Sv niet gehouden om de slachtofferverklaring ter zitting voor te lezen, tenzij dit bijvoorbeeld wordt verlangd door de officier van justitie.63 De schriftelijke slachtofferverklaring is conform deze zienswijze een processtuk en kan worden gebruikt als een bewijsmiddel.64 Indien de rechter de verklaring gebruikt ter onderbouwing van de straftoemeting, dient de rechter de verklaring voor te houden aan de verdachte. In een rapport van Slachtofferhulp wordt echter gesteld dat de schriftelijke slachtofferverklaring wel gekoppeld is aan art. 51a lid 1 Sv.65 Dit blijkt ook uit een informatieve folder uit 2012 die door Slachtofferhulp Nederland wordt verstrekt. 66 Wordt de visie van Slachtofferhulp Nederland gevolgd dan heeft het slachtoffer recht op een schriftelijke slachtofferverklaring indien er sprake is van een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld of sprake is van een misdrijf dat specifiek genoemd staat in art. 51e lid 1 Sv. In paragraaf 2.5 wordt nader ingegaan op de verschillende zienswijzen aangaande de schriftelijke slachtofferverklaring. 2.4 De vordering van de benadeelde partij Als gevolg van een strafbaar feit hebben slachtoffers vaak materiële of immateriële schade opgelopen. De Wet Terwee heeft het mogelijk gemaakt dat slachtoffers zich als benadeelde partij kunnen voegen in het strafproces en de voegingsmogelijkheden voor de benadeelde partij zijn door deze wet verruimd. 67 Het uitgangspunt is dan ook dat de strafrechter zoveel mogelijk inhoudelijk over de
toebrengende strafbare feit niet heeft plaatsgevonden.69 Conform art 334 lid 1 Sv kan de benadeelde partij bewijs overleggen zodat deze kan aantonen welke schade hij heeft opgelopen door het strafbare 61
J. Candido e.a., 'Slachtoffer en de rechtspraak. Handleiding voor de strafrechtspraktijk', de Rechtspraak: december 2013, www.rechtspraak.nl/Organisatie/Publicaties-En-Brochures/Documents/Slachtoffer-en-deRechtspraak.pdf, p. 37. 62 J. Candido e.a., 'Slachtoffer en de rechtspraak. Handleiding voor de strafrechtspraktijk', de Rechtspraak: december 2013, www.rechtspraak.nl/Organisatie/Publicaties-En-Brochures/Documents/Slachtoffer-en-deRechtspraak.pdf. 63 J. Candido e.a., 'Slachtoffer en de rechtspraak. Handleiding voor de strafrechtspraktijk', de Rechtspraak: december 2013, www.rechtspraak.nl/Organisatie/Publicaties-En-Brochures/Documents/Slachtoffer-en-deRechtspraak.pdf, p. 37. 64 HR 11 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2359, r.o. 2.3. 65 S.B.L. Leferink & K.H. Vos, Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring: recht of kans? Een onderzoek naar het Victim Impact Statement in de praktijk van het Nederlandse strafrecht, Utrecht: Slachtofferhulp Nederland 2008, p. 28. 66 Slachtofferhulp Nederland, 'Folders van slachtofferhulp Nederland' zie: Juridische ondersteuning - Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring, www.slachtofferhulp.nl/Over-Ons/Werkwijze/Folders-vanSlachtofferhulp-Nederland/, p. 4 (geraadpleegd op 2 mei 2014). 67 HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968 (concl. A-G mr. Hofstee), RvdW 2014/140, r.o. 5. 68 Kamerstukken II 2007/08, 30 143, 16. 69 F.F. Langemijer, Het slachtoffer en het strafproces, Deventer: Kluwer 2010, p. 127.
Hoofdstuk 2
weer zoveel mogelijk in zijn oorspronkelijke vermogenssituatie hersteld als ware het dat het schade
Slachtofferrechten in de theorie en de praktijk
vordering van de benadeelde partij beslist.68 Middels een schadevergoeding wordt de benadeelde partij
16
feit. Ook kan de benadeelde partij haar vordering toelichten aan de rechter (lid 3). Binnen het strafrecht is het mogelijk dat de afhandeling van de schadevergoeding zowel voor- als tijdens het onderzoek ter terechtzitting plaatsvindt. Indien de zaak zelfstandig door de officier van justitie wordt afgedaan middels een strafbeschikking, beslist de officier van justitie ook over de ingediende vordering van de benadeelde partij.70 Indien de officier van justitie de vervolging instelt, dan wordt de vordering van de benadeelde partij door de rechter ter zitting behandeld. In deze scriptie zal alleen de procedure worden besproken waarin de rechter de vordering behandelt. De benadeelde partij kan zich uiterlijk voordat het requisitoir van de officier van justitie aanvangt, zowel mondeling als schriftelijk voegen in het proces ex art. 51g lid 3 Sv. De verdediging dient echter wel op grond van art. 6 EVRM voldoende gelegenheid te krijgen om zich te kunnen voorbereiden op de vordering van de benadeelde partij. 2.4.1 Voorwaarden ontvankelijkheidvordering benadeelde partij De rechter heeft de mogelijkheid om zonder (inhoudelijk) onderzoek de benadeelde partij conform art. 333 Sv ´kennelijk niet-ontvankelijk´ te verklaren. De rechter kan hiertoe op voorhand besluiten indien duidelijk is dat de vordering van de benadeelde partij niet is toegespitst op het tenlastegelegde feit of als blijkt dat het feit niet 'ad informandum' is gevoegd. 71 Indien er geen sprake is van een kennelijke niet-ontvankelijkheid, dient er vervolgens aan de onderstaande voorwaarden te worden voldaan voordat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering:
1. Conform art. 361 lid 2 onder a Sv dient er een straf en/of een maatregel aan de verdachte te worden
niet-ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij.73 Vervolgens moet het strafbare feit hebben gezorgd voor rechtstreekse schade bij de benadeelde ex art. 51f lid 1 Sv om zich te kunnen voegen in het strafproces. Er is sprake van rechtstreekse schade indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd.74 In beginsel is de benadeelde partij dus het directe slachtoffer van het strafbare feit. Dit heeft tot gevolg dat in beginsel rechtsopvolgers of 70
Art. 257a lid 2 onder d Sv. J. Candido e.a., 'Slachtoffer en de rechtspraak. Handleiding voor de strafrechtspraktijk', de Rechtspraak: december 2013, www.rechtspraak.nl/Organisatie/Publicaties-En-Brochures/Documents/Slachtoffer-en-deRechtspraak.pdf, p. 66. 72 HR 9 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9368, r.o. 4.0. 73 Indien de verdachte wordt vrijgesproken of wordt ontslagen van alle rechtsvervolging is er in beginsel sprake van een niet-ontvankelijke vordering van de benadeelde partij. Indien het feit de verdachte niet kan worden toegerekend wegens een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis, en de rechter legt de verdachte een maatregel op ex art. 37 Sr of art. 37a Sr dan is de benadeelde wel ontvankelijk in diens vordering. (HR 23 juni 1998, NJ 1998, 860). Conform art. 6:165 lid 1 BW kan de schade worden toegerekend aan de verdachte. 74 Raad voor de rechtspraak, ‘Aanbevelingen civiele vordering en schadevergoedingsmaatregel m.b.t. de Wet Terwee en de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer, programma Stafsector: oktober 2011, p. 9. Deze rechtsregel vloeit voort uit o.a. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:AV4007 en HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:BB7077 71
Hoofdstuk 2
indien de verdachte wordt vrijgesproken72 of wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, volgt er een
Slachtofferrechten in de theorie en de praktijk
opgelegd. De schuldigverklaring zonder strafoplegging (art. 9a Sv) wordt hieraan gelijk gesteld. Dus
17
andere (derde) belanghebbenden zich niet kunnen voegen als benadeelde partij omdat strafbepalingen (in het algemeen) alleen de positie beschermen van de direct betrokkenen.75 Art. 51f lid 2 Sv wijkt af van bovenstaande regel indien het slachtoffer is overleden ten gevolge van het strafbare feit. Nabestaanden kunnen zich dan als benadeelde partij voegen in het strafproces.
2. Vervolgens moet het schade toebrengende strafbare feit zijn opgenomen in de tenlastelegging om een (voldoende) causaal verband tussen het strafbare feit en de schade te kunnen aannemen. 76 De schadetoebrengende gedraging moet (expliciet of impliciet) door de bewezenverklaring worden bestreken. Uit de tenlastelegging hoeft echter niet te blijken welke schade het feit heeft veroorzaakt.77
3. Tot slot mag de vordering van de benadeelde partij conform art. 361 lid 3 Sv geen onevenredige belasting van het strafgeding met zich meebrengen. Wordt het strafgeding onevenredig belast door de vordering van de benadeelde partij, dan zal er een (gehele of gedeeltelijke) niet-ontvankelijkheid volgen.
Indien op één of meer van de bovenstaande gronden een niet-ontvankelijkheid volgt, kan de benadeelde partij diens schade proberen te verhalen bij de civiele rechter. De strafrechter heeft immers nog geen inhoudelijk oordeel gegeven over de vordering van de benadeelde partij.78 Indien aan alle voorwaarden is voldaan en de vordering ontvankelijk is verklaard, dient de rechter conform art. 361 lid 1 Sv de gegrondheid van de vordering te beoordelen. Dit betreft dus een inhoudelijk oordeel over de vordering van de benadeelde partij. Samen met het eindvonnis in de strafzaak doet de rechter een
of gedeeltelijk toewijzen en daarmee dus gedeeltelijk afwijzen. 2.4.2 Benadeelde partij in hoger beroep De benadeelde partij heeft niet de mogelijkheid om zelfstandig in hoger beroep te gaan. Dit met de achterliggende reden dat de vordering van de benadeelde partij een accessoir karakter heeft en dat de vordering geen prominente rol mag hebben in het strafproces.79 Het ‘lot’ van de benadeelde partij hangt dus vooral af van wat de verdachte en het Openbaar Ministerie van plan zijn om met de zaak te doen. Onderstaand wordt weergegeven welke mogelijkheden er zijn voor de benadeelde partij in hoger beroep.
75
Kamerstukken II 2004/05, 30 143, 3. Kamerstukken II 1989/90, 21 345, 3, p. 11-12. 77 HR 18 april 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU8117, NJ 2007, 295, m.nt. M.S. Groenhuijsen. 78 Slachtofferhulp Nederland, ‘De positie van het slachtoffer in het strafproces, schadevergoeding (voegen)’, 2011, §3.7, www.slachtofferhulp.nl/Algemeen/Slachtofferzorg/Positie-van-het-slachtoffer-in-het-strafproces/ (geraadpleegd op 15 februari 2014). 79 HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968 (concl. A-G mr. Hofstee), RvdW 2014/140, r.o. 5. 76
Hoofdstuk 2
de rechter ontvankelijk is verklaard, kan de rechter de vordering volledig toewijzen, volledig afwijzen
Slachtofferrechten in de theorie en de praktijk
uitspraak over de vordering zoals staat in art. 335 Sv j o art. 361 lid 4 Sv. Voor zover de vordering door
18
1. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen in eerste aanleg a.
De verdachte en/of het Openbaar Ministerie gaan niet in hoger beroep: de vordering van de benadeelde partij krijgt daarmee kracht van gewijsde en dient ten uitvoer te worden gelegd.
b.
De verdachte en/of het Openbaar Ministerie gaan wel in hoger beroep: de toegewezen voeging van de benadeelde partij duurt van rechtswege voort conform art. 421 lid 2 Sv en zal in hoger beroep opnieuw worden beoordeeld. 2. De vordering van de benadeelde partij is (gedeeltelijk) niet toegewezen in eerste aanleg
a.
De verdachte en/of het Openbaar Ministerie gaan niet in hoger beroep: aangezien de benadeelde partij niet het zelfstandige recht heeft om in de strafprocedure in hoger beroep te gaan, dient deze ex art. 421 lid 4 Sv hoger beroep in te dienen bij de civiele rechter (gerechtshof) tegen het afgewezen deel van de vordering. Vervolgens heeft de benadeelde partij de mogelijkheid om zelfstandig cassatie in te stellen bij de civiele kamer van de Hoge Raad.80
b.
De verdachte en/of het Openbaar Ministerie gaan wel in hoger beroep: de benadeelde partij kan zich in het hoger beroep voegen ten aanzien van het afgewezen gedeelte van de vordering conform art. 421 lid 3 Sv. In hoger beroep wordt er door het hof opnieuw beslist over de ontvankelijkheid van de vordering. Indien de vordering ontvankelijk wordt verklaard, beslist het hof of de vordering al dan niet kan worden toegewezen 81 Indien de benadeelde partij zich niet (tijdig) voegt in hoger beroep, wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.82
2.4.3 Benadeelde partij in cassatie
afgewezen. 83 Ook is het Openbaar Ministerie niet bevoegd om (al dan niet op verzoek van de benadeelde partij) cassatie in te stellen waarbij het cassatiemiddel zich alleen richt op de beslissing van het hof over de vordering van de benadeelde partij. Er volgt dan een niet-ontvankelijk cassatieberoep. 84 De benadeelde partij is dus wederom afhankelijk van (de proceshouding van) de verdachte en van het Openbaar Ministerie. De benadeelde partij kan conform art. 437 lid 3 Sv een cassatieschriftuur houdende middelen over (uitsluitend) de vordering indienen in het geval dat: a) de verdachte en/of het Openbaar Ministerie conform art. 435 lid 2 Sv cassatie instellen; en b) de indiener van het cassatieberoep ontvankelijk wordt verklaard.85
80
HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968 (concl. A-G mr. Hofstee), RvdW 2014/140, r.o. 12. HR 8 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9541. 82 Zie o.a.: HR 8 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9541, HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ5730. 83 HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4207, r.o. 4.1. 84 HR 28 oktober 1969, NJ 1970, 196, HR 25 februari 2002, ECLI:NL:HR:1969:AB6257, NJ 2003, 557. 85 HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968 (concl. A-G mr. Hofstee), RvdW 2014/140, r.o. 5. 81
Hoofdstuk 2
te gaan bij de Hoge Raad indien het hof de vordering niet-ontvankelijk heeft verklaard of deze heeft
Slachtofferrechten in de theorie en de praktijk
De benadeelde partij heeft, net als bij het hoger beroep, niet zelfstandig de mogelijkheid om in cassatie
19
De indiener van het cassatieberoep kan op verschillende gronden niet-ontvankelijk worden verklaard. Een niet-ontvankelijkheid volgt indien de beroepstermijn is verlopen, de cassatieschriftuur te laat is ingediend, geen of onjuiste cassatiemiddelen zijn ingesteld, of indien art. 80a Wet op de Rechterlijke Organisatie (hierna ook: RO) door de Hoge Raad wordt toegepast.86 In geval van niet-ontvankelijkheid zal de schriftuur van de benadeelde partij geheel niet worden beoordeeld door de Hoge Raad.87 In het geval dat aan alle eisen is voldaan, en er dus sprake is van een ontvankelijk cassatieberoep, komt de Hoge Raad toe aan de inhoudelijke beoordeling van de middelen die zijn ingediend door de benadeelde partij. Indien de Hoge Raad casseert en de zaak (terug)verwijst naar het gerechtshof ex. art. 440 Sv voor een nieuwe beoordeling van de zaak, dan maakt de vordering van de benadeelde partij, die zich ex art. 421 lid 3 Sv had gevoegd in het strafproces, deel uit van de behandeling van de zaak door het hof.88 2.4.3.1 Toepassing art. 80a RO Door de Wet versterking cassatierechtspraak 89 is op 1 juli 2012 onder andere de Wet op de Rechterlijke Organisatie gewijzigd. Door deze wetswijziging is art. 80a RO in werking getreden en is er een nieuw selectiemechanisme voor zaken bij de Hoge Raad geïntroduceerd.90 Middels het ‘selectie aan de poort-systeem’ wordt beoogd de werkdruk te verminderen, de kwaliteit van het cassatiesysteem te verbeteren, kansloze cassatieberoepen in aantal te verlagen en het overschrijden van de redelijke termijn te verminderen.91 De Hoge Raad kan op een aantal gronden art. 80a lid 1 RO toepassen. Er volgt een niet-ontvankelijkheid indien ‘de aangevoerde klachten geen behandeling rechtvaardigen in cassatie', omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld 'klaarblijkelijk onvoldoende belang'
te verklaren. Kijkend naar de doelen die de wetgever voor ogen heeft gehad met art. 80a RO lijken deze opzichzelfstaand legitiem. De wetgever heeft echter geen, of in onvoldoende mate, rekening gehouden met de gevolgen die de invoering van art. 80a RO heeft voor de benadeelde partij. In de gehele Memorie van Toelichting over art. 80a RO is geen woord gewijd aan het slachtoffer als benadeelde partij. 93 Om deze reden zal in paragraaf 2.6.3 worden ingegaan op de gevolgen en complicaties voor de benadeelde partij door toepassing van art 80a RO.
86
HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968 (concl. A-G mr. Hofstee), RvdW 2014/140, r.o. 5. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968, r.o. 2.3.2 en 2.4.3. 88 HR 25 september 2009, ECLI:NL:HR:2012:BX4100, r.o. 3.3 en 3.5. 89 Wet van 15 maart 2012, Stb. 2012, 116. 90 Kamerstukken II 2010/11, 32 576, 3, p. 6. 91 Kamerstukken II 2010/11, 32 576, 3, p. 8-9. 92 B.F. Keulen & Ph. Traest, Het Nederlandse stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken (Preadvies voor de jaarvergadering van de Nederlands-Vlaamse Vereniging voor strafrecht), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2012, p. 48. 93 HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968 (concl. A-G mr. Hofstee), RvdW 2014/140, r.o. 5. 87
Hoofdstuk 2
maakt het mogelijk om zonder uitgebreide motivering het ingestelde cassatieberoep niet-ontvankelijk
Slachtofferrechten in de theorie en de praktijk
heeft bij het cassatieberoep of omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.92 Art. 80a lid 1 RO
20
2.5 Problematiek omtrent het spreekrecht en de schriftelijke slachtofferverklaring In een rapport van de Nationale Ombudsman wordt als één van de problemen aangehaald dat slachtoffers niet (tijdig) op de hoogte worden gesteld van de zittingsdag door het Openbaar Ministerie.94 Dit wordt eveneens genoemd in het rapport Slachtoffer en de rechtspraak van december 2013.95 Het gevolg hiervan is dat slachtoffers hun spreekrecht dan niet meer kunnen uitoefenen. Over het spreekrecht werd door Slachtofferhulp Nederland gesteld: “De kans dat slachtoffers niet of op een ‘gemankeerde manier’ van het spreekrecht en de slachtofferverklaring gebruik kunnen maken is gelukkig kleiner dan die op succes, maar zou eigenlijk niet moeten bestaan."96
Of het slachtoffer altijd door de rechter aan het woord wordt gelaten tijdens de zitting komt niet uit onderzoeken naar voren. Dat het slachtoffer weleens op de zitting wordt vergeten kan worden afgeleid uit een zaak van de Rechtbank Maastricht uit 2007. 97 In deze zaak was het slachtoffer ter zitting verschenen maar kreeg gedurende het onderzoek niet de mogelijkheid om te spreken, waarna de voorzitter het onderzoek ter terechtzitting sloot. De rechter was namelijk niet op de hoogte van het feit dat het slachtoffer wilde spreken omdat de formulieren over het spreekrecht niet aanwezig waren in het dossier. Een oplossing werd echter gevonden doordat de rechter het onderzoek ter terechtzitting heeft heropend waardoor het slachtoffer alsnog ter zitting kon spreken en zijn recht kon uitoefenen. Het recht om te spreken is een belangrijk recht voor het slachtoffer. Indien deze echter niet in de gelegenheid wordt gesteld om te spreken na te zijn opgeroepen door het Openbaar Ministerie, kan dit secundaire victimisatie tot gevolg hebben. Door het heropenen van de zaak is het eerder geschonden
zienswijzen betreffende de schriftelijke slachtofferverklaring. Op grond van het rapport Slachtoffer en de rechtspraak kan worden gemotiveerd dat de schriftelijke slachtofferverklaring niet gebonden is aan de eisen van art. 51e lid 1 Sv, waardoor ieder slachtoffer betreffende ieder strafbaar feit een schriftelijke slachtofferverklaring kan toevoegen aan het dossier.98 Tevens heeft de Hoge Raad in een arrest van 2011 gesteld dat de schriftelijke slachtofferverklaring gebruikt kan worden als een
94
De Nationale Ombudsman, 'Rapport 2012/200', www.nationaleombudsman.nl/rapporten/2012/200#, p. 9. J. Candido e.a., 'Slachtoffer en de rechtspraak. Handleiding voor de strafrechtspraktijk', de Rechtspraak: december 2013, www.rechtspraak.nl/Organisatie/Publicaties-En-Brochures/Documents/Slachtoffer-en-deRechtspraak.pdf, p. 55. 96 S.B.L. Leferink & K.H. Vos, Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring: recht of kans? Een onderzoek naar het Victim Impact Statement in de praktijk van het Nederlandse strafrecht, Utrecht: Slachtofferhulp Nederland 2008, p. 28. 97 Rb. Maastricht 9 februari 2007, ECLI:NL:RBMAA:2007:AZ8122. 98 J. Candido e.a., 'Slachtoffer en de rechtspraak. Handleiding voor de strafrechtspraktijk', de Rechtspraak: december 2013, www.rechtspraak.nl/Organisatie/Publicaties-En-Brochures/Documents/Slachtoffer-en-deRechtspraak.pdf, p. 37. 95
Hoofdstuk 2
Het volgende knelpunt is in paragraaf 2.3 naar voren gekomen waarbij het gaat om verschillende
Slachtofferrechten in de theorie en de praktijk
recht van het slachtoffer hersteld.
21
bewijsmiddel, omdat deze buiten de werking van art. 302 Sv valt.99 Slachtofferhulp Nederland stelt echter dat de schriftelijke slachtofferverklaring gebonden is aan art. 51e lid 1 Sv. Deze conclusie is getrokken op basis van twee bronnen die afkomstig zijn van Slachtofferhulp Nederland. Om te onderzoeken of de getrokken conclusie op basis van deze twee bronnen juist is, is contact opgenomen met Slachtofferhulp Nederland.100 Naar aanleiding van de reactie van Slachtofferhulp Nederland101 kan worden
geconcludeerd
dat
Slachtofferhulp
Nederland
daadwerkelijk
de
schriftelijke
slachtofferverklaring koppelt aan art. 51e lid 1 Sv. Mijns inziens is de werkwijze van Slachtofferhulp strijdig met hetgeen de werkgroep van de Rechtspraak (rapport Slachtoffer en de rechtspraak) en de Hoge Raad heeft bedoeld. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat door de werkwijze van Slachtofferhulp Nederland, slachtoffers hun schriftelijke slachtofferverklaring niet hebben kunnen toevoegen aan het dossier, terwijl zij die wens wel hadden. Om als voorbeeld te noemen: indien iemand slachtoffer is geworden van een diefstal ex art. 310 Sr of van een diefstal onder verzwarende omstandigheden ex art. 311 lid 1 Sr, zal volgens Slachtofferhulp Nederland geen schriftelijke verklaring kunnen opstellen. Dit omdat op deze delicten geen gevangenisstraf staat van acht jaren of meer en deze misdrijven ook niet staan genoemd in art. 51e lid 1 Sv. Nu de schriftelijke slachtofferverklaring echter niet als recht is vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering, kan er niet worden gesproken van een schending van recht. Wel kan worden gemotiveerd dat de schriftelijke slachtofferverklaring valt onder art. 51b lid 2 Sv waarbij het slachtoffer de officier van justitie kan verzoeken bepaalde stukken, die het slachtoffer relevant vindt voor de beoordeling van de zaak, toe te voegen aan het dossier. De officier van justitie kan het voegen van deze stukken alleen weigeren op grond van art. 51b lid 3 Sv indien hij van oordeel is dat de stukken niet als processtukken kunnen
aan de bewijsvoorschriften.103 Aangezien deze slachtofferverklaring alleen hoeft te voldoen aan deze bewijsvoorschriften, en het Wetboek van Strafvordering niet bepaalt dat de schriftelijke slachtofferverklaring tevens moet voldoen aan de eisen van art. 51e lid 1 Sv, kan op grond hiervan worden gesteld dat ieder slachtoffer de mogelijkheid heeft om een schriftelijke slachtofferverklaring toe te voegen aan het strafdossier. Dit heeft mijns inziens tot gevolg dat de informatieverstrekking uit hoofde van Slachtofferhulp Nederland niet overeenkomt komt met hetgeen dat wordt gesteld in art. 51b lid 2 Sv.104 99
HR 11 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2359, r.o. 2.3. Zie bijlage I, Vragen aan Slachtofferhulp Nederland over schriftelijke slachtofferverklaring, p. 84. 101 Zie bijlage II, Antwoorden van Slachtofferhulp Nederland over schriftelijke slachtofferverklaring, p. 85. 102 Of indien de OvJ de stukken onverenigbaar acht met een van de vermelde belangen in art. 187d lid 1 Sv. 103 HR 11 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2359, r.o. 2.3. 104 Tevens kan de vraag worden gesteld wat het slachtoffer kan doen indien deze een schriftelijke slachtofferverklaring heeft ingediend maar deze wordt vergeten in het dossier te voegen waardoor de rechter geen kennis neemt van deze schriftelijke slachtofferverklaring. Uit onderzoeken en literatuur is echter niet gebleken dat schriftelijke slachtofferverklaringen worden vergeten aan het dossier toe te voegen. Hierdoor is ervoor gekozen om deze (hypothetische) situatie buiten het onderzoek te houden. 100
Hoofdstuk 2
schriftelijke slachtofferverklaring kan worden gekwalificeerd als een bewijsmiddel, mits deze voldoet
Slachtofferrechten in de theorie en de praktijk
worden aangemerkt. 102 Conform de zienswijze van de Hoge Raad kan worden gesteld dat de
22
2.6 De problemen in de praktijk omtrent de vordering van de benadeelde partij Uit het rapport van de Nationale Ombudsman blijkt dat het slachtoffer niet altijd in de gelegenheid wordt gesteld om zich te voegen als benadeelde partij in het strafproces. Vaak omdat het slachtoffer niet of te laat op de hoogte wordt gesteld van deze voegingsmogelijkheid.105 Dit wordt ook beschreven in de Aanwijzing Slachtofferzorg.106 Indien het slachtoffer zich niet als benadeelde partij in eerste aanleg heeft gevoegd in het strafproces overeenkomstig art. 51 lid 1 of lid 2 Sv, heeft dit tot gevolg dat de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk is in hoger beroep conform art. 421 Sv.107
Wat niet uit andere onderzoeken naar voren komt maar wel voortvloeit uit jurisprudentie is dat rechters in zowel eerste aanleg108 als in tweede aanleg109 vergeten een beslissing te nemen over de vordering van de benadeelde partij. Het niet beslissen over de vordering door de rechter is echter in strijd met art.335 Sv jo art. 361 lid 4 Sv (jo art. 415 Sv in tweede aanleg). Het vonnis houdt immers ook, zo staat in art. 361 lid 4 Sv, de beslissing over de vordering van de benadeelde partij in die met redenen omkleed dient te zijn. 2.6.1 De vordering van de benadeelde partij wordt vergeten in eerste aanleg In het geval dat de verdachte en/of het Openbaar Ministerie in hoger beroep gaat, heeft de benadeelde partij alsnog de mogelijkheid om zich binnen de grenzen van de eerste vordering in tweede aanleg te voegen. Een vergeten vordering in eerste aanleg kan worden gezien als een vordering die is afgewezen.110 Indien de benadeelde partij zich niet (tijdig) voegt in tweede aanleg, volgt er echter een niet-ontvankelijkheid.111 Indien de benadeelde partij zich wel op een juiste manier heeft gevoegd in
partij door de rechter is vergeten, trekt de benadeelde partij aan het kortste eind. De benadeelde partij heeft immers niet de zelfstandige bevoegdheid om in hoger beroep te gaan of iets te doen tegen deze schending. De enige mogelijkheid is een civiele zaak beginnen tegen de verdachte. De civielrechtelijke route is echter voor het slachtoffer een stuk minder gunstig. Zo moet het slachtoffer (in beginsel)
105
De Nationale Ombudsman, 'Rapport 2012/200', www.nationaleombudsman.nl/rapporten/2012/200#, p. 9. Aanwijzing Slachtofferzorg (2010A0269) van 1 januari 2011, Strct. 2010 nr. 20476 (21 december 2010), p. 8. 107 Hof Amsterdam 9 maart 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BL7200. Hof Leeuwarden 10 september 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BN6889. 108 Zie o.a.:HR 10 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1812, HR 11 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7127, HR 1 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0153, HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ5730. 109 HR 8 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9541, HR 24 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9907, HR 4 juli 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2536, HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3901, HR 14 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7628, HR 19 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8730, HR 25 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4100, HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BX4762, HR 14 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9936, HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1567. 110 HR 10 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1812, r.o. 5.4. 111 HR 8 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9541, HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ5730. 106
Hoofdstuk 2
Openbaar Ministerie besluiten om geen hoger beroep in te stellen en de vordering van de benadeelde
Slachtofferrechten in de theorie en de praktijk
tweede aanleg, wordt de vordering alsnog beoordeeld door het hof. In het geval dat de verdachte en het
23
griffierechten betalen om een civiele procedure te kunnen beginnen en betalen voor rechtsbijstand.112 Ook zien slachtoffers op tegen het contact, en eventuele confrontaties, met de verdachte of veroordeelde.113 Tevens kunnen zich problemen voordoen in de civiele verhaalsmogelijkheid indien er (nog) geen strafrechtelijk veroordelend vonnis is. Het slachtoffer moet dan stellen en bewijzen dat de gedaagde (verdachte) een onrechtmatige daad jegens hem heeft gepleegd. 114 De civiele procedure wordt dan ook door slachtoffers gezien als een emotionele belasting en een rechtsgang waar niet om is gevraagd. 115 De gang naar de civiele rechter is mijns inziens niet de juiste oplossing voor het slachtoffer. Nu de schending heeft plaatsgevonden in het strafproces, dient de schending naar mijn mening dan ook binnen het strafproces te worden opgelost. 2.6.2 De vordering van de benadeelde partij wordt vergeten in tweede aanleg Indien in tweede aanleg de vordering van de benadeelde partij is vergeten, kunnen zich de volgende situaties voordoen: 1. Zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie gaan niet in cassatie: het slachtoffer heeft dan geen mogelijkheid om iets te doen binnen het strafproces. Zoals eerder gesteld mag het Openbaar Ministerie niet namens de benadeelde partij cassatie instellen, ook niet indien het hof vergeten is om over de vordering te beslissen.116 De benadeelde partij kan wel een civiele procedure starten. 2. Een van de procespartijen gaat wel in cassatie maar het cassatieberoep wordt overeenkomstig art. 80a RO niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad behandelt dan de cassatieschriftuur van de benadeelde partij geheel niet. Het slachtoffer als benadeelde partij kan niets doen tegen
verklaard. Middels een schriftuur conform art. 437 lid 3 Sv j o art. 435 lid 2 Sv kan de benadeelde partij een cassatieschriftuur houdende haar middelen die zich alleen mogen richting op de vordering. Indien de benadeelde partij klaagt dat het hof heeft verzuimd om te beslissen over de vordering, kan de Hoge Raad de bestreden uitspraak aangaande de vergeten vordering vernietigen en terugverwijzen naar het gerechtshof.117 Ook heeft de Hoge Raad de mogelijkheid om ambtshalve te casseren conform art. 440 lid 1 Sv, ook als de benadeelde
112
Indien een zaak bij de kantonrechter aanhangig wordt gemaakt (art. 93 onder a Rv) kunnen slachtoffers ook in persoon procederen ex. art. 79 lid 1 Sv. De kosten voor rechtsbijstand zijn dan niet van toepassing. 113 W.M. Schrama & T. Geurts, 'Civiel schadeverhaal door slachtoffers van strafbare feiten - de rol van de civiele procedure: gebruik, knelpunten en oplossingsrichtingen, (Cahier 2012-11) Den Haag: WODC 2012, p. 116. 114 W.M. Schrama & T. Geurts, 'Civiel schadeverhaal door slachtoffers van strafbare feiten - de rol van de civiele procedure: gebruik, knelpunten en oplossingsrichtingen, (Cahier 2012-11) Den Haag: WODC 2012, p. 119. 115 W.M. Schrama & T. Geurts, 'Civiel schadeverhaal door slachtoffers van strafbare feiten - de rol van de civiele procedure: gebruik, knelpunten en oplossingsrichtingen, (Cahier 2012-11) Den Haag: WODC 2012, p. 121. 116 HR 28 oktober 1969, NJ 1970, 196, HR 19 mei 1987, NJ 1988, HR 25 februari 2002, NJ 2003, 557. 117 HR 19 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8730.
Hoofdstuk 2
3. Een van de procespartijen gaan wel in cassatie en het cassatieberoep wordt wel ontvankelijk
Slachtofferrechten in de theorie en de praktijk
deze schending.
24
partij geen cassatieschriftuur heeft ingediend.118 Geconcludeerd kan worden dat de benadeelde partij met lege handen staat wanneer procespartijen besluiten geen hoger beroep of cassatie in te stellen. De benadeelde partij heeft dan geen mogelijkheden om zijn geschonden recht te herstellen binnen het strafproces. Nu het Openbaar Ministerie niet namens de benadeelde partij een rechtsmiddel kan aanwenden, is hier mijns inziens sprake van een leemte in de wet waarvoor een oplossing dient te worden gezocht. 2.6.3 De benadeelde partij en de toepassing van art. 80a RO Zoals in paragraaf 2.4.3.1 is beschreven wordt de cassatieschriftuur van de benadeelde partij niet inhoudelijk bekeken door de Hoge Raad indien het, door het Openbaar Ministerie en/of door de verdachte,
ingestelde
cassatieberoep
niet-ontvankelijk
wordt
verklaard.
Advocaat-generaal
(hierna: A-G) Hofstee merkt mijns inziens terecht op dat het niet inhoudelijk bekijken van de cassatieschriftuur van de benadeelde partij mogelijk strijdig is met art. 80a lid 2 sub b RO j o art. 437 Sv.119 In art. 80a lid 2 sub b RO wordt namelijk gesteld dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet nietontvankelijk mag verklaren voordat hij kennis heeft genomen van een aantal bescheiden. Een van deze bescheiden betreft de cassatieschriftuur van de benadeelde partij op grond van art. 437 lid 3 Sv. Nu art. 80a lid 2 sub b RO verwijst naar art. 437 Sv in zijn geheel, en niet specifiek naar een bepaald lid, lijkt de wet te impliceren dat de Hoge Raad pas de niet-ontvankelijkheid kan uitspreken nadat de Hoge Raad kennis heeft genomen van álle cassatieschrifturen die zijn ingediend ex art. 437 Sv. Indien de Hoge Raad een cassatieberoep niet afdoet overeenkomstig art. 80a RO, kan deze ertoe besluiten de zaak af te handelen ex art. 81 RO. De Hoge Raad kan dan, zonder nadere motivering, stellen dat de
rechtsontwikkeling.”120 Indien de Hoge Raad de zaak afdoet ex art. 81 RO wordt dus wel inhoudelijk gekeken naar de middelen van de verdediging. De middelen hebben echter, net als bij de afdoening overeenkomstig art. 80a RO, geen kans van slagen. Bij een afdoening ex art. 81 RO komt de Hoge Raad echter wel toe aan de behandeling van de cassatieschriftuur van de benadeelde partij. Zelfs als de benadeelde partij geen cassatieschriftuur heeft ingediend, kan de Hoge Raad ambtshalve casseren en de zaak terugverwijzen naar het hof voor uitsluitend de vordering van de benadeelde partij. 121 118
Volgens A-G mr. Hofstee is de Hoge Raad zelf ambtshalve gaan casseren als feitenrechter niet heeft beslist over de vordering van de benadeelde partij en de benadeelde partij geen schriftuur heeft ingediend. Volgens A-G mr. Hofstee past dit "bij de rechtsbeschermde taak van de Hoge Raad en de rechtsontwikkeling". Zie HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968 (concl. A-G mr. Hofstee), RvdW 2014 /140, r.o. 36. Voorbeelden waar de Hoge Raad ambtshalve casseerde: HR 8 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003: AF9541, HR 24 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9907, HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3901, HR 14 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9936, HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1567. 119 HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968 (concl. A-G mr. Hofstee), RvdW 2014/140, r.o. 28. 120 HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3901, r.o. 2. 121 HR 8 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9541, HR 24 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9907, HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3901, HR 14 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9936, HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1567.
Hoofdstuk 2
nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de
Slachtofferrechten in de theorie en de praktijk
middelen van bijvoorbeeld de verdediging niet kunnen leiden tot cassatie, omdat “de middelen niet
25
Oftewel, de Hoge Raad erkent het belang van de benadeelde partij wel indien hij de middelen van de verdediging afdoet middels art. 81 RO. Indien het cassatieberoep van de verdediging kan worden afgedaan ex. art. 80a RO schijnt het belang van de benadeelde partij niet te prevaleren. 2.7 Tot slot In dit hoofdstuk is aan de hand van jurisprudentie en verschillende onderzoeken gemotiveerd weergeven waar het in de praktijk schort aan de nakoming en de uitoefening van slachtofferrechten. Het slachtoffer heeft in die gevallen geen mogelijkheid om op te komen tegen de schendingen van het recht en de schendingen kunnen ook niet worden hersteld. Onderstaand wordt nog kort herhaald waar de problemen liggen in de uitvoering van de slachtofferrechten en waarvoor een remedie zal moeten worden gezocht. Hierop zal nader worden ingegaan in hoofdstuk 5. Spreekrecht en de schriftelijke slachtofferverklaring 1. Het niet (tijdig) oproepen van het slachtoffer waardoor deze niet in staat is om het spreekrecht ter zitting uit te oefenen. 2. Het slachtoffer niet tijdens de zitting het spreekrecht laten uitoefenen terwijl deze daartoe wel was opgeroepen. 3. De verschillende opvattingen over de schriftelijke slachtofferverklaring en of deze verklaring al dan niet gekoppeld is aan art. 51e lid 1 Sv. De vordering van de benadeelde partij 1. Het niet (tijdig) informeren van de benadeelde partij over de voegingsmogelijkheid in het
aanleg). 3. De toepassing van art. 80a RO door de Hoge Raad waardoor de benadeelde partij een rechtelijke toetsing wordt onthouden.
Hoofdstuk 2
2. Het niet beslissen over de vordering van de benadeelde partij (in zowel eerste als tweede
Slachtofferrechten in de theorie en de praktijk
strafproces.
26
Hoofdstuk 3
De grenzen van een remedie in het Nederlandse straf(proces)recht
Dit hoofdstuk staat in het teken van de grenzen waarbinnen een remedie zou kunnen worden ontwikkeld. Om ervoor te zorgen dat slachtofferrechten worden beschermd, moet worden onderzocht binnen welke grenzen een remedie moet blijven. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de onderverdelingen van soorten procesvormen, dit mede ter voorbereiding op hoofdstuk 4. Vervolgens wordt er aandacht besteed aan de beginselen van behoorlijk (straf)procesrecht, alsook de doelen en uitgangspunten van het Nederlandse strafprocesrecht en de rechten van de verdachte. Ook richt dit hoofdstuk zich op de vraag hoe de positie van het slachtoffer in het strafproces moet worden gekwalificeerd. 3.1 Onderverdeling van soorten procesvormen Om te kunnen onderzoeken welke remedies passen binnen het Nederlandse rechtssysteem, dient te worden onderzocht welke soort procesvorm in Nederland wordt gehanteerd. Vooruitlopend op hoofdstuk 4, waarin een vergelijking zal worden gemaakt met het rechtssysteem van Oregon, wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan twee onderverdelingen in type procesvormen.
inquisitoir strafproces hanteren, zijn te herkennen aan de volgende kenmerken: de verdachte is het object of het voorwerp van het strafrechtelijk onderzoek, de waarheidsvinding staat centraal en de verdachte en de aanklager zijn geen gelijkwaardige procespartijen. 122 Tegenover het inquisitoire strafproces staat het accusatoire strafproces.123 Deze procesvorm wordt onder andere gehanteerd in Engeland en in Amerika.124 Het accusatoire proces is gebaseerd op geschilbeslechting en de rechter is (meer) lijdelijk en passief. Dit heeft tot gevolg dat de procespartijen de inzet van het geding bepalen en tussen de procespartijen is er meer sprake van gelijkwaardigheid.125 Er is dan ook sprake van formele waarheidsvinding. Bij een inquisitoire procesvorm is de rechter juist niet lijdelijk en actief op zoek naar de materiële waarheid.126 Tevens vindt er in deze procesvorm een grondig vooronderzoek plaats door onafhankelijke overheidsorganen. Het gebruik van voorbereide dossiers op de zitting is tevens kenmerkend voor een inquisitoir proces. Bij een accusatoir proces wordt het bewijs (voornamelijk) op de zitting gepresenteerd.127
122
G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p.7-8. Deze weergave betreft slechts een kenschets. Vaak zijn rechtssystemen niet zuiver inquisitoir of accusatoir van aard maar is er sprake van een combinatie van deze procesvormen waardoor er ook sprake kan zijn van een gematigd inquisioir of accusatoir strafproces. 124 M.R. Damaška, The Faces of Justice and State Authority, New Haven: Yale University Press 1986, p. 3. 125 G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 7-8. 126 G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 8. 127 Th.A. de Roos, Is de invoering van lekenrechtspraak in de Nederlandse strafrechtpleging gewenst?, Tilburg: Universiteit van Tilburg 2006, p. 49-50. 123
Hoofdstuk 3
In Nederland wordt een (gematigd) inquisitoir strafproces gehanteerd. Landen die een (gematigd)
De grenzen van een remedie in het Nederlandse straf(proces)recht
3.1.1 Onderverdeling 1: Inquisitoir en accusatoir procesrecht
27
3.1.2 Onderverdeling 2: De alternatieve indeling van Damaška Een andere manier om soorten rechtsstelsels en verschillende vormen van strafproces onder te verdelen is middels de 'alternatieve indeling van Damaška'.128 In deze indeling wordt gebruik gemaakt van twee parameters. De eerste parameter betreft de 'structure of government' waarbij er enerzijds sprake kan zijn van 'hierarchical authority' en anderzijds een 'coordinate authority' 129 Bij deze parameter wordt er gekeken naar de structuur van het staatsbestuur, de bevoegdheden van de staat en de verhoudingen tussen de autoriteiten onderling binnen, in dit geval, het strafproces. De tweede parameter betreft 'the function of government' waarbij er een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds een 'active state with policy implementing type of procedure' en anderzijds een 'reactive state with conflict-solving type of procedure'. 130 Bij deze parameter wordt gekeken naar (onder andere) welke doelen middels de strafrechtspleging worden nagestreefd door een staat. Deze twee parameters met ieder twee uiterste onderverdelingen, kunnen een rechtsstaat en diens rechtspleging dus onderverdelen in vier verschillende groepen:131
3.1.2.1 Hierarchical authority en coordinate authority Indien er sprake is van een hierarchical authority is er sprake van een hiërarchie tussen autoriteiten met daarbij een strikte rangorde en de rechtspleging wordt uitgeoefend door professionals. Er is sprake van een juridisch proces in verschillende fasen met strike procedures met (verschillende) beroepsmogelijkheden. Rechtszekerheid speelt bij deze bevoegdheidsverdeling een belangrijke rol.132 Bij een coordinate authority is er geen sprake van een hiërarchische onderverdeling bij autoriteiten, wordt er minder gekeken naar strikte en vastomlijnde procedures en zijn er tevens weinig beroepsmogelijkheden. De nadruk wordt niet zozeer gelegd op waarheidsvinding maar meer op een goede afhandeling van de zaak, welke per individueel persoon en (straf)zaak anders is. Tevens is er bij deze bevoegdheidsverdeling ruimte voor private acties omdat er ruimte is voor 'niet-professionals' binnen de strafrechtspleging.133, 134
128
M.R. Damaška, The Faces of Justice and State Authority, New Haven: Yale University Press 1986, p. 181. M.R. Damaška, The Faces of Justice and State Authority, New Haven: Yale University Press 1986, p. 17. 130 M.R. Damaška, The Faces of Justice and State Authority, New Haven: Yale University Press 1986, p. 47. 131 M.R. Damaška, The Faces of Justice and State Authority, New Haven: Yale University Press 1986, p. 181. 132 M.R. Damaška, The Faces of Justice and State Authority, New Haven: Yale University Press 1986, p. 18-23. 133 Bij 'niet-professionals' binnen de strafrechtspleging kan worden gedacht aan lekenrechters, juryrechtspraak of aan slachtoffers in de hoedanigheid als hulpofficier of medeaanklager. 134 M.R. Damaška, The Faces of Justice and State Authority, New Haven: Yale University Press 1986, p. 24. 129
De grenzen van een remedie in het Nederlandse straf(proces)recht
Conflict-solving The conflict-solving process before hierarchical officialdom The conflict-solving process before coordinate officialdom
Hoofdstuk 3
Hierarchical authority Coordinate authority
Policy implementing The policy-implementing process of hierarchical officialdom The policy-implementing process of coordinate officialdom
28
3.1.2.2 Policy implementing type of procedure en conflict-solving type of procedure Indien er sprake is van een policy-implementing type of procedure dan tracht de overheid middels de rechtspleging collectieve en maatschappelijke doelen te bereiken. Kenmerkende elementen zijn materiële waarheidsvinding, een actieve rechter en de verplichting om informatie te verschaffen.135 Bij een conflict-solving type of procedure stelt de overheid kaders voor burgers om 'eigen doelen' te behalen. Kenmerken betreffen geschiloplossing, formele waarheidsvinding, vrijheid van de partijen en een passieve rechter.136 3.1.3 Toepassing Kijkend naar bovenstaande paramaters kan worden geconcludeerd dat de Nederlandse rechtspleging te typeren is als een 'policy-implementing process of hierarchical officialdom'. De Nederlandse rechtspraak is geprofessionaliseerd en bevoegdheden van justitiabelen zijn strikt geregeld in de wet. Rechtszekerheid en materiële waarheidsvinding zijn belangrijke doelen die middels de Nederlandse strafrechtspleging worden nagestreefd. Daarentegen zijn landen als Engeland en bepaalde staten in Amerika eerder te kwalificeren als een ‘conflict-solving type of procedure before hierarchical officialdom’. De eerste parameter is dus gelijk met die van Nederland. Hetgeen wat met de strafrechtspleging wordt beoogd te bereiken, verschilt, of kan wezenlijk verschillen, met Nederland. In
gebruik wordt gemaakt van juryrechtspraak is er meer sprake van een lijdelijke rechter en is het strafproces meer gericht op geschilbeslechting.137 De onderverdeling in verschillende procesvormen biedt inzicht in de wijze waarop de overheid de strafrechtspleging inkleedt en welke doelen zij daarmee nastreeft. De verschillende vormen in de processtructuur dragen bij aan het inzicht over welke vormen van remedies al dan niet passen binnen de Nederlandse strafrechtspleging. In hoofdstuk 5 zal nog worden teruggekomen op de indeling van verschillende procesvormen. 3.2 Remedies vs. doelen en uitgangspunten van het Nederlandse strafprocesrecht In het proces van het ontwikkelen van remedies om slachtofferrechten te waarborgen dienen de doelen en uitgangspunten van het straf(proces)recht te worden meegenomen. Als uitgangspunt wordt genomen dat het Nederlandse strafproces een rechtsstrijd is tussen de overheid en de verdachte en dus geen rechtsstrijd tussen het slachtoffer en de verdachte.138 Ook is het Nederlandse strafprocesrecht primair gericht op de juiste toepassing van het materiële strafrecht waarmee wordt nagestreefd dat
135
M.R. Damaška, The Faces of Justice and State Authority, New Haven: Yale University Press 1986, p. 147. M.R. Damaška, The Faces of Justice and State Authority, New Haven: Yale University Press 1986, p. 126127, 152-153. 137 Zie paragraaf 4.5, p. 40 en paragraaf 5.1.1, p. 45-46. 138 M.S Groenhuijsen & N.J.M. Kwakman, ‘Het slachtoffer in het vooronderzoek, in: M.S. Groenhuijsen & G. Knigge (red.), Dwangmiddelen en rechtsmiddelen. Derde interimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Deventer: Kluwer 2002, p. 849. 136
Hoofdstuk 3
schikken met de openbaar aanklager als de verdachte schuld bekent (plea bargain). Doordat er (soms)
De grenzen van een remedie in het Nederlandse straf(proces)recht
Amerika is er minder sprake van formele waarheidsvinding omdat het mogelijk is dat de verdachte kan
29
schuldigen worden gestraft en onschuldigen juist niet.139 Tevens wordt het streven naar de materiële waarheidsvinding 140 als primair doel gezien alsmede het straffen van de veroordeelde naar proportionaliteit. Het Nederlandse straf(proces)recht kent ook nevenfuncties en één daarvan betreft genoegdoening aan het slachtoffer. Het onderscheid in hoofd- en nevenfuncties is van belang omdat, zo stelt Corstens bijvoorbeeld, gebruik van het strafproces om (uitsluitend) een nevenfunctie te bewerkstellingen, onrechtmatig is.141 De nevenfunctie komt alleen in beeld indien vast is komen te staan dat aan de verdachte een straf (en/of een maatregel) mag worden opgelegd. Deze zienswijze ligt echter niet in lijn met hetgeen dat door de onderzoekers van het onderzoeksproject Strafvordering 2001 wordt gesteld. Zij stellen gemotiveerd dat het doel van het strafprocesrecht in het licht moet worden gezien als een, in alle opzichten, adequate reactie op het gepleegde onrecht.142 Dit heeft tot gevolg dat het Nederlandse strafprocesrecht als uitgangspunt heeft om ook aandacht te besteden aan de belangen en rechten van slachtoffers en dat "deze belangen [...] in de structuur van het strafproces als publiekrechtelijke belangen moeten worden meegewogen".143 In deze scriptie wordt aangesloten bij de zienswijze van de onderzoekers van het onderzoekproject Strafvordering 2001. Mijns inziens past deze zienswijze bij de ontwikkeling van het Nederlandse strafprocesrecht na de inwerkingtreding van de Wet versterking positie van het slachtoffer en de huidige rechten die het slachtoffer heeft op grond van
behoorlijk (straf)procesrecht.144 Doordat de rechten van slachtoffers zijn vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering, zijnde een wet in formele zin, dient er op te worden vertrouwd dat die wet wordt nageleefd. Dit kan meer specifiek worden samengevat als het vertrouwensbeginsel. Vanuit het vertrouwensbeginsel vloeit voort dat verwachtingen die zijn opgewekt door de overheid, in beginsel dienen te worden nageleefd. In dit kader kan een link worden gelegd naar een arrest van de Hoge Raad genaamd het Menten-arrest. 145 In deze zaak draait het om het 'gewekte vertrouwen' op basis van toezeggingen die (achteraf) niet werden nageleefd. Ondanks dat deze uitspraak draait om toezeggingen jegens de verdachte, kan de onderliggende redenering mijns inziens ook van toepassing worden verklaard op slachtoffers. In deze zaak draait het om het feit dat justitiabelen verantwoordelijk zijn 139
Kamerstukken II 2003/04 29271, 1, p. 9 en G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 11. 140 Kamerstukken II 2003/04 29271, 1, p. 9. 141 G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 11. 142 M.S Groenhuijsen & N.J.M. Kwakman, ‘Het slachtoffer in het vooronderzoek, in: M.S. Groenhuijsen & G. Knigge (red.), Dwangmiddelen en rechtsmiddelen. Derde interimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Deventer: Kluwer 2002, p. 819. 143 M.S Groenhuijsen & N.J.M. Kwakman, ‘Het slachtoffer in het vooronderzoek, in: M.S. Groenhuijsen & G. Knigge (red.), Dwangmiddelen en rechtsmiddelen. Derde interimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Deventer: Kluwer 2002, p. 819. 144 C.P.M. Cleiren, Beginselen van een goede procesorde - Een analyse van rechtspraak in strafzaken (diss. Leiden), Arnhem: Gouda Quint B.V. 1989, p. 6-7. 145 HR 29 mei 1977, NJ 1978, 358.
Hoofdstuk 3
Het strafprocesrecht en haar uitgangspunten worden tevens beïnvloed door de beginselen van
De grenzen van een remedie in het Nederlandse straf(proces)recht
het Wetboek van Strafvordering.
30
voor het strafvorderingbeleid en hier conform naar moeten handelen. Indien er toezeggingen worden gedaan aan het slachtoffer, hetzij door het Openbaar Ministerie hetzij op grond van de wet in formele zin, kan er dus sprake zijn van een gerechtvaardigd gewekt vertrouwen bij het slachtoffer. Deze mag er dan ook in beginsel vanuit gaan dat toezeggingen worden nageleefd. In geval van zwaarwegende argumenten, kan hiervan worden afgeweken.146
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het waarborgen van slachtofferrechten in lijn ligt met de doelen en de uitgangspunten van het Nederlandse strafprocesrecht. Vanuit het vertrouwensbeginsel kan worden bepleit dat de overheid en de justitiabelen verplicht zijn om de rechten van slachtoffers na te leven. Aangezien de rechten van slachtoffers niet altijd worden nageleefd, kan worden gesteld dat het niet strijdig is met de doelen en uitgangspunten van het strafprocesrecht om remedies te creëren die schendingen van slachtofferrechten kunnen herstellen waardoor de rechten worden gewaarborgd. 3.3 Het slachtoffer als procespartij of procesdeelnemer? Het waarborgen van slachtofferrechten is geen eenvoudige aangelegenheid en dat is mede gelegen in het feit dat het slachtoffer in het Nederlandse straf(proces) niet wordt gezien als een procespartij, maar
kan ook worden omschreven als "een betrokkene, rechtssubject en een 'zelfstandige actor' in het geding". 149 Het feit dat het slachtoffer wordt erkend als rechtssubject in het geding, is echter wat anders dan het slachtoffer zien als een aparte (proces)partij. 150 De ratio dat het slachtoffer niet als procespartij deelneemt in het strafproces is mede vanwege het feit dat er een kans is op secundaire victimisatie. 151 Het slachtoffer als procespartij zal dan mogen worden ondervraagd door de verdediging. 152 Ook kan als argument worden aangehaald dat het Nederlandse strafprocesrecht inquisitoir van aard is. Dit impliceert, zoals gesteld in paragraaf 3.1 dat de vervolging en de berechting toekomt aan officiële autoriteiten welke benoemd zijn in de wet. Er is dus geen plaats voor slachtoffers in de vorm van bijvoorbeeld private aanklagers.
146
G. Knigge, Leerstukken van strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 2001, p. 98. T. Kooijmans, Dat is mijn zaak (oratie Tilburg), Tilburg: Tilburg University 2011, p. 33. 148 T. Kooijmans, Dat is mijn zaak (oratie Tilburg), Tilburg: Tilburg University 2011, p. 33. 149 M.S. Groenhuijsen, 'Hervorming van het strafproces met het oog op de belangen van het slachtoffer: we ain't seen nothing yet', Delikt en Delinkwent, 31(9) 2001, p. 653. 150 M.S. Groenhuijsen, 'Hervorming van het strafproces met het oog op de belangen van het slachtoffer: we ain't seen nothing yet', Delikt en Delinkwent, 31(9) 2001, p. 653. 151 M.S Groenhuijsen & N.J.M. Kwakman, ‘Het slachtoffer in het vooronderzoek, in: M.S. Groenhuijsen & G. Knigge (red.), Dwangmiddelen en rechtsmiddelen. Derde interimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Deventer: Kluwer 2002, p. 881. 152 R.S.B. Kool, 'Dry-eyed justice? Over voor- en nadelen van een splitsing van het strafproces', Ars Aequi juli/augustus 2013, p. 599. 147
Hoofdstuk 3
procespartij invloed kan uitoefenen op het strafproces, en een procesdeelnemer niet.148 Het slachtoffer
De grenzen van een remedie in het Nederlandse straf(proces)recht
als een procesdeelnemer.147 Het verschil tussen een procespartij en een procesdeelnemer is dat een
31
3.4 Slachtofferrechten: participatierechten of procedurele bevoegdheden? Slachtofferrechten kunnen aan de hand van de twee volgende begrippen worden gekwalificeerd, namelijk participatierechten of procedurele bevoegdheden. 153 Bij het hebben van procedurele bevoegdheden is er ruimte voor zeggenschap in het strafproces of kan er (enige) invloed worden uitgeoefend op (de uitkomst van) het strafproces. Een voorbeeld van een procedurele bevoegdheid is art. 12 Sv. Indien de officier van justitie besluit om een verdachte van een strafbaar feit niet te vervolgen, kan het slachtoffer een klacht indienen bij het gerechtshof over de niet-vervolging. Het gerechtshof besluit dan of er al dan niet tot vervolging moet worden overgegaan. In het geval van participatierechten is geen sprake van zeggenschap of enige beslissingsmogelijkheid, waardoor er geen tot weinig invloed kan worden uitgeoefend op (de uitkomst van) het proces. Procespartijen dienen echter wel rekening te houden met de belangen van procesdeelnemers die participatierechten hebben gedurende het proces. Kijkend naar de huidige positie van het slachtoffer in het Nederlandse strafprocesrecht kan worden gesteld dat slachtofferrechten in het algemeen moeten worden gekwalificeerd als participatierechten.154 3.4.1 Participatierechten: processuele aanspraken of processuele bevoegdheden? De onderzoekers van het onderzoeksproject Strafvordering 2001 maken een genuanceerder
onderverdeeld
bevoegdheden'.
156
in
enerzijds
'processuele
aanspraken'
en
anderzijds
'processuele
Indien wordt gesproken over participatierechten in de zin van 'processuele
aanspraken' draait het er voornamelijk om dat de belangen van het slachtoffer worden meegewogen in verschillende afwegingen die gedurende het strafproces worden gemaakt. Het slachtoffer kan geen invloed uitoefenen op de uitkomst en kan, indien de uitkomst niet conform zijn belangen is, zijn recht niet doen gelden.157 De participatierechten in de zin van 'processuele bevoegdheden' gaan over de mogelijkheid om invloed te hebben op het proces, om de processuele aanspraken te laten gelden en de
153
R.S.B. Kool, 'Dry-eyed justice? Over voor- en nadelen van een splitsing van het strafproces', Ars Aequi juli/augustus 2013, p. 600. 154 De reden dat het slachtoffer geen procedurele bevoegdheden heeft, is gelegen in het feit dat het slachtoffer daardoor ook geen verantwoordelijkheid heeft voor de strafrechtelijke afdoening. Dit om bijvoorbeeld secundaire vicitimistatie te voorkomen. (M.S Groenhuijsen & N.J.M. Kwakman, ‘Het slachtoffer in het vooronderzoek, in: M.S Groenhuijsen & N.J.M. Kwakman, ‘Het slachtoffer in het vooronderzoek, in: M.S. Groenhuijsen & G. Knigge (red.), Dwangmiddelen en rechtsmiddelen. Derde interimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Deventer: Kluwer 2002, p. 881). 155 M.S Groenhuijsen & N.J.M. Kwakman, ‘Het slachtoffer in het vooronderzoek, in: M.S. Groenhuijsen & G. Knigge (red.), Dwangmiddelen en rechtsmiddelen. Derde interimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Deventer: Kluwer 2002, p. 881-888. 156 M.S Groenhuijsen & N.J.M. Kwakman, ‘Het slachtoffer in het vooronderzoek, in: M.S. Groenhuijsen & G. Knigge (red.), Dwangmiddelen en rechtsmiddelen. Derde interimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Deventer: Kluwer 2002, p. 883. 157 M.S Groenhuijsen & N.J.M. Kwakman, ‘Het slachtoffer in het vooronderzoek, in: M.S. Groenhuijsen & G. Knigge (red.), Dwangmiddelen en rechtsmiddelen. Derde interimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Deventer: Kluwer 2002, p.883.
Hoofdstuk 3
worden
De grenzen van een remedie in het Nederlandse straf(proces)recht
onderscheid.155 Samengevat wordt in het derde interimrapport gesteld dat participatierechten kunnen
32
mogelijkheid om "eigen belangen onder de aandacht te brengen en veilig te stellen". 158 De onderzoekers van het onderzoeksproject Strafvordering 2001 stellen terecht dat deze vorm van participatierechten enerzijds kunnen wringen met de rechten van de verdachte en anderzijds dat deze vorm van participatierechten dicht in de buurt komt van het slachtoffer als procespartij. 3.4.2 Processuele bevoegdheid in enge en in ruime zin In bovenstaande paragraaf wordt twee keer de term 'processuele bevoegdheden' gebruikt. De term die wordt gebezigd in paragraaf 3.4 kan mijns inziens worden gekwalificeerd als processuele bevoegdheden in enge zin. Oftewel: indien het slachtoffer de bevoegdheid krijgt welke een zeer directe invloed heeft op het strafproces 'an sich', wordt het slachtoffer een procespartij. Wordt dit toegepast op een remedie voor slachtoffers, dan past het creëren van remedies die slachtoffers zelf kunnen aanwenden indien hun recht geschonden is, in de lijn van processuele bevoegdheden in enge zin. Dit heeft echter een zodanige invloed op het strafproces en op de rechten van de verdachte, dat dit niet wenselijk is. Het slachtoffer zal dan echt een partij binnen het strafproces worden. De term die wordt gebruikt in paragraaf 3.4.1 kan mijns inziens worden gekwalificeerd als processuele bevoegdheden in ruime zin. De rechten die het slachtoffer wettelijk toekomen, zijn participatierechten waar het slachtoffer aanspraak op moet kunnen maken. Indien het recht wordt geschonden dient het slachtoffer
beslissingen over de vervolging en berechting. 3.4.3 De rechten van de verdachte Eveneens dienen de rechten van de verdachte in dit kader te worden betrokken. Gesteld kan worden dat het strafrechtelijk onderzoek en het onderzoek ter terechtzitting (voornamelijk) toegespitst is op de verdachte. Remedies die de slachtofferrechten waarborgen mogen geen dusdanige inbreuk maken waardoor de rechten van de verdachte worden geschonden. Zodoende dient bijvoorbeeld rekening te worden gehouden met het recht op een eerlijk proces ex art. 6 EVRM en het rechtsbeginsel van 'lites finiri oportet'. 160 Het slachtoffer mag dan ook niet een remedie in handen krijgen waardoor de rechtsstrijd niet op een afzienbare termijn tot een einde komt. De verdachte c.q. veroordeelde dient op een gegeven moment te weten waar hij aan toe is.161 Ook dient in dit kader te worden gesteld dat de
158
M.S Groenhuijsen & N.J.M. Kwakman, ‘Het slachtoffer in het vooronderzoek, in: M.S. Groenhuijsen & G. Knigge (red.), Dwangmiddelen en rechtsmiddelen. Derde interimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Deventer: Kluwer 2002, p. 882 - 883. 159 In dit kader wordt ook bedoeld de bevoegdheid van de rechter of de officier van justitie om het recht van het slachtoffer te herstellen. 160 G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 189. 161 Het rechtsbeginsel van 'lites finiri oportet' betreft mijns inziens niet een absoluut recht waar de verdachte zich op kan beroepen. Hierbij valt te denken aan de beroepstermijnen waar binnen het eindvonnis aan een hogere voorziening kan worden gelegd. Ook kan worden gedacht aan uitzonderingen die gemaakt zijn door de wetgever middels de Wet herziening ten nadele.
Hoofdstuk 3
bevoegdheid heeft, of mag, dan geen invloed (hebben) op het strafproces met betrekking tot
De grenzen van een remedie in het Nederlandse straf(proces)recht
een processuele bevoegdheid in ruime zin te hebben om het recht te herstellen.159 Deze processuele
33
schending van een recht van het slachtoffer binnen het strafproces niet de verdachte kan worden aangerekend. Ook hier kan het onderzoeksrapport van Strafvordering 2001 worden aangehaald. De onderzoekers stellen dat bij een schending van slachtofferrechten sprake is van een ''rechtsstrijd tussen het slachtoffer en de overheid."162 Een remedie mag er daarom ook niet voor zorgen dat de verdachte 'onnodig' wordt gestraft. 3.4.4 Het recht op een processuele bevoegdheid in ruime zin om participatierechten te doen gelden Uit het bovenstaande volgt mijns inziens dat er een systeem moet worden gecreëerd waarbinnen remedies de vorm krijgen van procedurele bevoegdheden in ruime zin die kunnen worden aangegrepen indien slachtofferrechten, zijnde participatierechten, zijn geschonden. Op basis van de bovenstaande paragrafen kunnen de eerste grenzen van een remedie worden vastgesteld:
I.
De remedie mag geen invloed hebben op de beslissingen die worden genomen omtrent de vervolging en berechting van de verdachte.
II.
De remedie heeft als doel om de schending binnen het proces te herstellen waardoor de remedie in beperkte mate invloed kan en mag uitoefenen op het verloop van het strafproces.
III.
De invloed van de remedie mag niet strijdig zijn met de rechten van de verdachte en mag de
Het recht op een remedie is geen absoluut recht. Binnen de feiten en de omstandigheden van de strafzaak dient er altijd plaats te zijn voor een belangenafweging.
Bovenstaande uiteenzetting geeft weer dat het een moeilijke taak is om een remedie te creëren die 1. past bij (de structuur van) het Nederlandse rechtssysteem, 2. past bij de positie van het slachtoffer en 3. niet strijdig is met de rechten van de verdachte. Enige nuance kan hierin wel worden aangebracht aangezien het recht flexibel en dynamisch is. Nieuwe en/of andere inzichten kunnen leiden tot herontdekking en reconstructie van het systeem waardoor deze kan worden aangepast. Zoals Groenhuijsen stelt:“Hét systeem van strafvordering bestaat niet.”164 Het straf(proces)recht kan door nieuwe inzichten worden aangepast. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het in beginsel niet onmogelijk is om slachtofferrechten middels remedies te waarborgen.
162
M.S Groenhuijsen & N.J.M. Kwakman, ‘Het slachtoffer in het vooronderzoek, in: M.S. Groenhuijsen & G. Knigge (red.), Dwangmiddelen en rechtsmiddelen. Derde interimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Deventer: Kluwer 2002, p. 884. 163 'Zodanig' kan niet worden afgebakend. Het is namelijk afhankelijk van de remedie die wordt voorgesteld aangezien iedere remedie een andere invloed kan hebben op de positie van de verdachte. In hoofdstuk 6 zullen verschillende remedies worden aangedragen. Bij ieder voorstel wordt onderzocht in welke mate de remedie de positie van de verdachte zal beïnvloeden (kijkend naar de huidige positie van de verdachte). Indien de positie van de verdachte 'dusdanig' wordt beïnvloed kan de voorgestelde remedie niet worden aanbevolen. 164 M.S. Groenhuijsen, 'Het slachtoffer in het brandpunt van dynamiek en stabiliteit van het systeem van strafprocesrecht’, in: A.E. Harteveld, D.H. de Jong & E.F. Stamhuis (red.), Systeem in ontwikkeling. Liber amicorum G. Knigge, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2005, p. 168-169.
Hoofdstuk 3
IV.
De grenzen van een remedie in het Nederlandse straf(proces)recht
positie van de verdachte niet zodanig163 verslechteren.
34
Hoofdstuk 4
Slachtofferrechten in Oregon (VS)
In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de positie van het slachtoffer in Oregon, Verenigde Staten. Ter inleiding wordt in paragraaf 4.1 en 4.2 kort het rechtssysteem van de Verenigde Staten (hierna ook Amerika) behandeld en de positie van het slachtoffer. Vervolgens zullen de rechten en de positie van het slachtoffer in Oregon worden besproken. De overige paragrafen staan in het teken van het recht op een remedie. Vanaf paragraaf 4.4 wordt besproken hoe het recht op een remedie in de constitutie en in de wetgeving van Oregon is geregeld en komen twee arresten aan bod waarin het recht op een remedie centraal staat. Tot slot zal er worden ingegaan op de (wettelijke) grenzen van het recht op een remedie. 4.1 Introductie Amerikaanse rechtssysteem De Verenigde Staten dienen te worden ingedeeld bij de landen met een common law rechtssysteem. In de Verenigde Staten is er sprake van rechtersrecht (decisional law) waar rechters mede het recht maken en ook toepassen.165 In tegenstelling tot civil law landen (zoals Nederland) is er sprake van precedentwerking. Codificatie van wet- en regelgeving past in beginsel niet bij een common law rechtssysteem evenals het gebruik van wetboeken zoals in Nederland. De rechtsprekende macht heeft in Amerika de mogelijkheid om wetsartikelen buiten werking te stellen indien deze niet stroken met hogere wetgeving. 166 In hiërarchie van wet- en regelgeving staat de constitutie van de Verenigde Staten (the Constitution of the United States) bovenaan. Alle andere wet- en regelgeving is onderworpen aan de constitutie. The Supreme Court of the United States is de hoogste instantie die beslissingen omtrent de constitutie mag nemen. Vervolgens kan de Amerikaanse wetgeving worden onderverdeeld in federale wetgeving en statenwetgeving. Alle staten van Amerika hebben hun eigen constitutie, wet- en regelgeving.167 Dit heeft tot gevolg dat in beginsel iedere staat een eigen jurisdictie heeft en een aparte (strafrechtelijke) rechtspleging hanteert. Op grond van de Amerikaanse constitutie
overheid echter alleen toe indien die bevoegdheid exclusief in de constitutie is vastgelegd. 169 Indien deze bevoegdheid niet exclusief is vastgelegd, heeft de desbetreffende staat (waar het strafbare feit is gepleegd) in beginsel de rechtsmacht.170
165
D.S. Clark & T. Ansay, Introduction to the law of the United States, Den Haag: Kluwer Law International 2002, p.37. 166 E.A. Farnsworth, An introduction to the legal system of the United States, Oxford: University Press 2010, p.70 167 D.S. Clark & T. Ansay, Introduction to the law of the United States, Den Haag: Kluwer Law International 2002, p.44. 168 E.A. Farnsworth, An introduction to the legal system of the United States, Oxford: University Press 2010, p. 185. 169 E.A. Farnsworth, An introduction to the legal system of the United States, Oxford: University Press 2010, p.47. 170 E.A. Farnsworth, An introduction to the legal system of the United States, Oxford: University Press 2010, p.44-45.
Hoofdstuk 4
berechten en zaken aanhangig te maken bij de federale rechtbank. 168 Jurisdictie komt de federale
Slachtofferrechten in Oregon (VS)
heeft de federale overheid ook de mogelijkheid om bepaalde strafbare feiten te vervolgen en te
35
4.2 De positie van het slachtoffer in het Amerikaanse rechtssysteem171 De rechten van het slachtoffer zijn zowel in federale als in statenwetgeving vastgelegd. Tot op heden zijn slachtofferrechten nog niet vastgelegd in de constitutie van de Verenigde Staten. Op 23 april 2013 is er echter middels Resolutie 40 een amendementvoorstel ingediend om de rechten van slachtoffers vast te leggen in de constitutie van Amerika. Het doel van het voorstel is om de rechten van slachtoffers meer te beschermen. 172 Door dit amendement worden de 'minimumrechten' van het slachtoffer opgenomen in de constitutie zoals het recht op informatie over de rechtsgang en vrijlating van de verdachte/dader, het recht om de zitting bij te wonen, het recht om te spreken en recht op restitutie of compensatie. 173 Zolang het amendement niet conform art. 3 van het voorstel is aangenomen, zijn de rechten van slachtoffers nog niet beschermd in de constitutie van de Verenigde Staten. In 2004 is op federaal niveau 'the Crime Victims Rights Act' aangenomen174 welke deel uitmaakt van 'the Justice for all Act'.175 In de 'the Crime Victims Rights Act' zijn verschillende rechten vastgelegd voor slachtoffers in federale strafzaken. Strafzaken die middels de federale rechtsgang worden afgedaan zijn vaak ‘staat overgrenzende’ strafbare feiten zoals drugszaken, het transporteren van gestolen goederen of fraudezaken. 176 Burgers die slachtoffer zijn geworden van dit soort strafbare feiten, worden door 'the Crime Victims Rights Act' beschermd. De federale wetgeving van Amerika zal echter in deze scriptie niet verder worden behandeld.
Op statenniveau zijn de rechten van slachtoffers in beginsel vastgelegd in de statenconstitutie. Volgens de website van de 'National Victims' Constitutional Amendment Passage' (NVCAP) zijn er 33 Amerikaanse staten die slachtofferrechten in hun constitutie hebben vastgelegd middels de Bill of Rights.177 De andere staten hebben slachtofferrechten alleen in lagere wetgeving opgenomen. Beloof178
goed te implementeren en te waarborgen in constituties en statenwetgevingen.
171
Aangezien iedere staat haar eigen rechtspleging heeft, kan eigenlijk niet worden gesproken van 'dé positie van het slachtoffer in hét Amerikaanse systeem'. 172 National Victims' Constitutional Amendment Passage (NVCAP), 'House Joint Respolution 40', www.nvcap.org/legis/113/VRAtext.html. 173 National Victims' Constitutional Amendment Passage (NVCAP), 'House joint resolution 40 section 1', www.nvcap.org/states/stvras.html. 174 Office for Victims of Crime, 'Crime Victims' Rights', www.ovc.gov/rights/legislation.html. 175 Justice For All Act of 2004, Pub. L. No. 108-405, 118 Stat. 2260, 30 oktober 2004. 176 E.A. Farnsworth, An introduction to the legal system of the United States, Oxford: University Press 2010, p. 185. 177 National Victims' Constitutional Amendment Passage (NVCAP), 'State Victim Rights Amendments', www.nvcap.org/states/stvras.html. 178 D.E. Beloof , 'Moving victims' rights forward: rights require remedy ', www.youtube.com/watch?v=o72i1bIf2Hs, minuut 15:10 tot minuut 15:50 (geraadpleegd op 29 april 2014).
Hoofdstuk 4
geconcludeerd kan worden dat er veel draagvlak is om de positie van het slachtoffer en diens rechten
Slachtofferrechten in Oregon (VS)
stelt dat, aangezien voor aanvullingen op de staatsconstitutie een stem van het volk nodig is,
36
4.3 Rechten en de positie van het slachtoffer in Oregon (VS) De rechten van het slachtoffer zijn in Oregon vastgelegd in Article I § 42 en 43 van de constitutie van Oregon 179 , 180 en (vooral) in Volume 4 Oregon Rivised Statutes 2011 (hierna: ORS). 181 Conform Article I § 42(1) heeft de constitutie tot doel een eerlijke balans te bewerkstelligen tussen de rechten van de verdachte en de rechten van het slachtoffer gedurende het strafproces. De definitie van het begrip slachtoffer wordt omschreven als de persoon, vastgesteld door de openbaar aanklager of door de rechter, die directe financiële, psychologische of lichamelijke schade heeft opgelopen als gevolg van het strafbare feit.182 Tevens kunnen 'de burgers van Oregon' als slachtoffer worden aangemerkt indien het slachtoffer onbekend blijft. Ook is schriftelijk vastgelegd dat de verdachte nimmer als slachtoffer kan worden aangemerkt. Op grond van ORS 147.500 heeft de strafwetgeving van Oregon als doelstelling om procedures te creëren voor het slachtoffer zodat zij hun constitutionele rechten kunnen uitoefenen. In de wetgeving wordt hetzelfde slachtofferbegrip gehanteerd als in de constitutie.183 Zowel de constitutionele slachtofferrechten als de rechten in de wetgeving zijn tevens vastgelegd in 'The Victims' Right Guide'. 184 Middels dit overzicht is duidelijk te zien dat bepaalde slachtofferrechten pas echt rechten worden indien deze expliciet worden aangevraagd/verzocht door het slachtoffer. In deze scriptie zal alleen worden ingegaan op bepaalde (constitutionele) slachtofferrechten namelijk het spreekrecht (met daaraan gekoppeld het aanwezigheidsrecht185) en het recht op schadevergoeding. In onderstaande paragrafen wordt ingegaan hoe deze slachtofferrechten zijn geregeld in Oregon. 4.3.1 Aanwezigheidsrecht en het spreekrecht Op grond van Article I § 42(1)(a) constitutie van Oregon heeft het slachtoffer het recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van de zaak. Het slachtoffer moet een verzoek indienen om van tevoren in kennis gesteld te worden van belangrijke fases (any critical stage) binnen die strafzaak. Naast het recht
(any critical stage) in de zaak, dient het slachtoffer conform de wetgeving van Oregon te doen bij de officier van justitie. In ORS 147.500(5)(a) tot en met (5)(m) staat beschreven wat valt onder 'any critical stage'. Hieronder valt in ieder geval de zitting waar de verdachte stelt of hij schuldig of onschuldig is (guilty plea) en de zitting over de strafoplegging (sentencing) van de verdachte.
179
Constitution of Oregon, Article I § 42 and 43, www.bluebook.state.or.us/state/constitution/constitution01.htm Bijlage III, Constitution of Oregon, Article I Section 42. Rights of victim in criminal prosecutions and juvenile court delinquency proceedings, p. 86. 181 Oregon Laws, '2011 Oregon Revisded Statutes', www.oregonlaws.org/oregon_revised_statutes. 182 Oregon Constitution Article I § 42 (6)(c). 183 ORS 147.500(1)(13). 184 Crime Victims' Services Division, 'Crime Victims' Rights - Victims' Rights Guide, www.doj.state.or.us/victims/pdf/victims_rights_guide.pdf. 185 In Nederland heeft het slachtoffer geen aanwezigheidsrecht. Voor de volledigheid wordt het aanwezigheidsrecht wel behandeld. In par. 5.5.1. wordt verklaard waarom Nederland geen aanwezigheidrecht kent. 180
Hoofdstuk 4
door de rechter. Het verzoek om van tevoren in kennis te worden gesteld over de belangrijkste fases
Slachtofferrechten in Oregon (VS)
om aanwezig te zijn heeft het slachtoffer het recht om conform Article I § 42(1)(a) gehoord te worden
37
Het slachtoffer heeft het recht om bij elke zitting die staat beschreven in ORS 147.500(5)(a) tot (m) aanwezig te zijn. Bij alle zittingen die worden gehouden in een strafzaak, dient de officier van justitie de rechter te informeren of het slachtoffer al dan niet aanwezig is. Indien het slachtoffer niet aanwezig is, dient de officier van justitie aan te geven of het slachtoffer een verzoek heeft ingediend om op de hoogte te worden gesteld van belangrijke gebeurtenissen in de strafzaak. Indien het slachtoffer hierom heeft verzocht, moet worden bekeken of het slachtoffer op de hoogte was van de zittingsdag, de tijd en plaats. Ook moet worden onderzocht of het slachtoffer op de hoogte was van zijn rechten tijdens die zitting. 186 Tevens dient de officier van justitie de rechter te informeren of het slachtoffer had aangegeven aanwezig te zijn.187 Indien het slachtoffer wel aanwezig is, vraagt de officier van justitie aan het slachtoffer of deze voornemens is om zijn rechten uit te oefenen tijdens de zitting (ORS 147.510(5)). Het slachtoffer heeft op twee zittingen de mogelijkheid om te worden gehoord door de rechter. Dit geldt voor de zitting over de strafoplegging (sentencing) conform ORS 137.013 en op grond van ORS 135.245(5)(b) voor de zitting over de (eventuele) vrijlating van de verdachte (pretrail release). In ORS 137.013 staat dat het slachtoffer zich tijdens de zitting over de strafoplegging mag uitspreken over het gepleegde misdrijf, de verantwoordelijkheid van de verdachte voor het misdrijf, de gevolgen en impact van het misdrijf en de (eventuele) schadevergoeding. 4.3.2 Recht op schadevergoeding Op grond van Article I § 42 (1)(d) van de Oregon Constitution heeft het slachtoffer het recht op restitutie (prompt restitution) van de dader die schade heeft veroorzaakt bij het slachtoffer. Het slachtoffer dat schade kan vorderen, blijft in deze procedure dus 'het slachtoffer' en Oregon kent de term 'benadeelde partij' als zodanig niet. Conform de wetgeving van Oregon heeft het slachtoffer ook recht op compensatie (compensation). 188 Het verschil tussen restitutie en compensatie is dat bij restitutie de schade door de dader wordt betaald en deze betaling door de rechter wordt opgelegd. Bij
behandeld, het recht op compensatie wordt buiten beschouwing gelaten. Het slachtoffer dat een schadevergoeding vordert kan geen immateriële schade vorderen. De schadevergoedingsprocedure gaat om schade die makkelijk te bewijzen is middels bijvoorbeeld een verklaring of een factuur.190 Het recht op restitutie wordt in Oregon geregeld vanaf ORS 137.106. In dat artikel staat dat de rechter de dader kan veroordelen tot het betalen van een schadebedrag om de economische schade van het slachtoffer (volledig) te vergoeden conform ORS 137.106 (1)(a). Indien de rechter oordeelt dat de
186
Conform ORS 147.510 (2)(a)(b) en ORS 147.510 (2)(A)(B). Supreme Court of the State of Oregon, 27 maart 2011, State v. Barrett, 350 Or 390, 255 P3d 472 (2011), p. 3. 188 ORS 147.005 t/m ORS 147.165. 189 The National Center for Victims of Crime, ' Restitution', www.victimsofcrime.org/help-for-crime-victims/gethelp-bulletins-for-crime-victims/restitution. 190 The National Center for Victims of Crime, ' Restitution', www.victimsofcrime.org/help-for-crime-victims/gethelp-bulletins-for-crime-victims/restitution. 187
Hoofdstuk 4
arrestatie of vervolging is van de verdachte.189 In deze scriptie zal alleen het recht op restitutie worden
Slachtofferrechten in Oregon (VS)
compensatie wordt bij bepaalde misdrijven een vergoeding gegeven door overheid, ook indien er geen
38
verdachte een lager bedrag hoeft te betalen dan de daadwerkelijke schade die het slachtoffer heeft opgelopen, dient het slachtoffer hiermee in te stemmen (ORS 137.106 (1)(c)). Indien de opgelopen schade door het strafbare feit niet kan worden bewezen, heeft het slachtoffer de mogelijkheid om de schade via de civielrechtelijke weg te verhalen.191 4.4 Recht op een remedie De slachtofferrechten192 in Oregon zijn op grond van Article I § 42(3)(a) constitutioneel beschermd. Het slachtoffer heeft conform ORS 147.515(1) de mogelijkheid om 'een claim’ in te dienen indien zijn rechten (overeenkomstig Article I § 42 of 43) zijn geschonden. In deze scriptie zal alleen worden ingegaan op de situatie waarin er fouten zijn gemaakt in de procedure omtrent de vergoeding van de schade en het recht om te spreken. Indien er sprake is van schending van een recht, kan het slachtoffer de schending binnen dertig dagen melden bij de rechtbank. Dit kan door middel van het indienen van een formulier193 of (mondeling) tijdens de zaak, in het bijzijn van de verdachte en diens advocaat volgens ORS 147.515(2). Het slachtoffer moet de feiten omtrent de schending beschrijven en dient tevens een remedie voor te stellen waardoor het geschonden recht kan worden hersteld ex. ORS 147.515(1). De rechter beoordeelt vervolgens of aan de (formele) voorwaarden voor het indienen van de claim is voldaan.194 Op de zitting geven zowel het slachtoffer als de verdachte hun zienswijze op de ingediende claim en de voorgestelde remedie. Na deze zitting oordeelt de rechter of het recht van het slachtoffer is geschonden en of de voorgestelde remedie kan worden toegewezen.195 Het slachtoffer kan in bepaalde omstandigheden in hoger beroep gaan indien de rechter heeft geoordeeld dat zijn recht niet is geschonden en/of de voorgestelde remedie niet kan worden toegewezen. Het recht op een claim en een remedie, heeft ook grenzen en kan dus niet worden gezien als een absoluut recht. De grenzen van het recht op een remedie zullen worden behandeld in paragraaf 4.7. Eerst zal worden ingegaan op twee rechtszaken waarin de rechten van het slachtoffer werden geschonden en het slachtoffer een
omdat The Supreme Court of Oregon nooit eerder op deze wijze heeft geoordeeld.196 Vervolgens zal de zaak State of Oregon v. Thompson worden behandeld, waarbij het gaat over het recht op schadevergoeding.
191
ORS 137.106(3). Oregon Constitution Art. I § 42 (1)(a) tot en met (g). 193 Bijlage IV: Form 4.100.2a - Claim of violation of Crime Victims' Right(s), p. 88. 194 ORS 147.530(3) en ORS 147.517(2). 195 Supreme Court of the State of Oregon, 27 maart 2011, State v. Barrett, 350 Or 390, 255 P3d 472 (2011), p. 3. In deze zaak werd vastgesteld dat de slachtofferrechten van Barrett waren geschonden maar dat de remedie echter op grond van de constitutie en de wetgeving van Oregon niet mogelijk was. 196 A. Green, 'Oregon Supreme Court: Victims have right to see sentencing, Beaverton man must be resentenced', The Oregonian 27 mei 2011, www.oregonlive.com/news/index.ssf/2011/05/oregon_supreme_court_ says_beav.html (geraadpleegd op 30 april 2014). 192
Hoofdstuk 4
zaak gaat over het aanwezigheidsrecht en het recht om gehoord te worden. Deze zaak is baanbrekend
Slachtofferrechten in Oregon (VS)
remedie heeft ingediend. In paragraaf 4.5 wordt de zaak State of Oregon v. Barrett behandeld. Deze
39
4.5 State of Oregon v. Barrett In deze zaak had de openbaar aanklager tijdens de zitting een schikking getroffen met de verdachte, onder de voorwaarde dat hij schuld zou bekennen. Het slachtoffer was tijdens deze zitting niet aanwezig, hoewel ze wel op de hoogte was van deze zittingsdag. Het slachtoffer was echter medegedeeld dat ze niet aanwezig hoefde te zijn op de zitting omdat deze procedureel van aard was, en dat de zitting niet draaide om een strafoplegging (sentencing) of een pleidooi (entry of plea).197 Doordat er echter een schikking was getroffen en de verdachte schuld had bekend, legde de rechter diezelfde dag nog een straf op aan de verdachte (sentencing). Het slachtoffer was daardoor ook niet aanwezig bij de stafoplegging. 198 Het slachtoffer diende op grond van ORS 147.515 een claim in omdat haar rechten volgens de constitutie van Oregon waren geschonden. Volgens de constitutie heeft het slachtoffer het recht om aanwezig te zijn op de zitting en om te worden gehoord door de rechter conform ORS 137.013. Op grond van ORS 147.515 heeft het slachtoffer vervolgens een remedie voorgesteld om haar geschonden rechten te kunnen herstellen. Het slachtoffer vorderde als remedie een zitting waar de strafoplegging opnieuw zou worden gedaan en dat zij op die zitting kon spreken.
Op 1 april 2011 werd de claim ter zitting beoordeeld en door de rechter vastgesteld dat de rechten van het slachtoffer waren geschonden. De rechter stelde echter dat, op grond van de constitutie en de wetgeving van Oregon, de voorgestelde remedie ontoelaatbaar was en wees de vordering van het slachtoffer af. Hiertegen ging het slachtoffer in beroep bij the Supreme Court of the State of Oregon.199 In beroep voerde de verdediging drie argumenten aan waarom het slachtoffer geen recht zou hebben op de (voorgestelde) remedie. Twee argumenten waren procedureel van aard. Zo stelde de verdediging dat het slachtoffer haar claim op een schending te laat zou hebben ingediend. Ook werd aangevoerd dat zij een speciaal verzoek had moeten indienen om de zitting van 28 februari 2011 bij te wonen. Aangezien het slachtoffer geen verzoek had ingediend volgens de verdediging, zou haar
The Supreme Court of the State of Oregon heeft de procedurele argumenten van de verdediging verworpen. De inhoudelijke motivering hieromtrent zal echter niet worden besproken aangezien deze meer conform de wetgeving van Oregon zijn en inhoudelijk niets bijdragen aan deze scriptie. Het argument dat de nieuwe strafoplegging strijdig zou zijn met 'the double jeopardy clause' werd ook verworpen door de hoogste rechterlijke instantie.
197
Victimsinfo, 'Pre-trail (Interim) Appearances', www.victimsinfo.ca/en/about-court/interimapplications/interim-appearances (geraadpleegd 15 december 2013). 198 Supreme Court of the State of Oregon, 27 maart 2011, State v. Barrett, 350 Or 390, 255 P3d 472 (2011), p. 3. 199 Supreme Court of the State of Oregon, 27 maart 2011, State v. Barrett, 350 Or 390, 255 P3d 472 (2011), p.4.
Hoofdstuk 4
(eventuele) nieuwe strafoplegging strijdig zou zijn met 'the double jeopardy clause'.
Slachtofferrechten in Oregon (VS)
aanwezigheidsrecht in deze zaak niet zijn geschonden. Inhoudelijk voerde de verdediging aan dat de
40
In het arrest wordt gesteld dat 'the double jeopardy clause' tot doel heeft dat de verdachte niet twee keer voor hetzelfde feit kan worden gestraft.200 Dit beginsel waarborgt dat de verdachte:
1. niet voor een tweede keer wordt vervolgd voor hetzelfde strafbare feit na een vrijspraak. 2. niet voor een tweede keer wordt vervolgd voor hetzelfde strafbare feit na een veroordeling. 3. niet vaker wordt gestraft voor hetzelfde strafbare feit.201
'The double jeopardy clause' heeft dus vooral tot doel om herhaalde pogingen tot vervolging en veroordeling van de verdachte te voorkomen. Hierdoor zal de verdachte niet opnieuw in onzekerheid verkeren over de rechtsgang van de zaak en angst hebben om alsnog schuldig te worden bevonden, terwijl deze eerder onschuldig was bevonden.202 Dit beginsel sluit echter niet uit dat de verdachte niet een andere straf kan worden opgelegd, bijvoorbeeld nadat de zaak door een hogere of andere instantie is beoordeeld. The Supreme Court stelde dat, nu het in deze zaak gaat over de vraag of de strafoplegging (resentencing) al dan niet opnieuw kon worden gedaan, geen beroep kon worden gedaan op 'the double jeopardy clause'. Bij een vernieuwde strafoplegging gaat het immers niet meer om het vaststellen van de schuld van de verdachte noch dat de verdachte hoeft te vrezen voor een onterechte veroordeling.203 Ook werd beargumenteerd dat de verdachte niet het absolute recht heeft om op een bepaald moment zeker te weten wat zijn straf is. De verdachte kan pas zeker zijn van zijn (eventuele) straf indien er in de strafzaak geen voorzieningen meer open staan of als de termijn van beroep is verstreken.204 The Supreme Court concludeerde in deze zaak dat het slachtoffer recht had op een remedie, dat de strafoplegging opnieuw moest worden gedaan en dat het slachtoffer moest worden gehoord op de zitting over de strafoplegging. Wel werd gesteld dat een nieuwe strafoplegging niet tot gevolg hoeft te hebben dat er ook daadwerkelijk een andere straf 205 zou worden opgelegd. Dit is
Supreme Court of the State of Oregon 27 maart 2011, State v. Barrett, 350 Or 390, 255 P3d 472 (2011), p. 7. Supreme Court of the State of Oregon 27 maart 2011, State v. Barrett, 350 Or 390, 255 P3d 472 (2011), p. 8. 202 Supreme Court of the State of Oregon 27 maart 2011, State v. Barrett, 350 Or 390, 255 P3d 472 (2011), p. 8. 203 Supreme Court of the State of Oregon 27 maart 2011, State v. Barrett, 350 Or 390, 255 P3d 472 (2011), p. 8. 204 Supreme Court of the State of Oregon 27 maart 2011, State v. Barrett, 350 Or 390, 255 P3d 472 (2011), p. 9. 205 In deze strafzaak was de straf na de nieuwe zitting omtrent de strafoplegging wel hoger, E.E. Smith, 'Aloha crime victim addresses court after Oregon Supreme Court ordered resentencing in Washington County stalking case', The Oregonian 19 augustus 2011, www.oregonlive.com/aloha/index.ssf/2011/08/aloha_crime_victim_addresses_court_after_oregon_supreme_ court_ordered_resentencing_in_washington_cou.html (geraadpleegd op 30 april 2014). 206 Supreme Court of the State of Oregon 27 maart 2011, State v. Barrett, 350 Or 390, 255 P3d 472 (2011), p. 9. 201
Hoofdstuk 4
200
Slachtofferrechten in Oregon (VS)
namelijk afhankelijk van het oordeel van de rechter bij de nieuwe strafoplegging.206
41
4.6 State of Oregon v. Thompson In de zaak State v. Thompson draaide het om het recht op schadevergoeding waarbij de rechter niet geoordeeld had over de gehele schadevergoeding die het slachtoffer had ingediend. Er was namelijk sprake van twee losse schadeformulieren, waarbij de rechter één formulier was vergeten te beoordelen.207 Dit had tot gevolg dat de verdachte niet was veroordeeld tot het vergoeden van de volledige schade van het slachtoffer. Het slachtoffer diende een claim in op grond van ORS 147.515 en vorderde dat zaak met betrekking tot de schadevergoeding opnieuw zou worden geopend zodat de gedeeltelijk toegewezen schadevergoeding kon worden gewijzigd in een volledige schadevergoeding. De rechter ging mee in de voorgestelde remedie van het slachtoffer en oordeelde dat de veroordeelde alsnog de gehele schade moest betalen.208 De verdediging ging hiertegen in beroep waardoor de zaak door the court of appeals of the State of Oregon werd beoordeeld. In deze zaak stond de vraag centraal of de rechter had mogen oordelen dat de veroordeelde het restant van de schadevergoeding moest betalen, aangezien er in de zaak al een strafoplegging was geweest en de rechter eerder een vonnis had gewezen. 209 De verdediging beargumenteerde op basis van drie procedurele gronden waarom de rechter de voorgestelde remedie van het slachtoffer niet had mogen toewijzen. De verdediging stelde als eerste grond dat het slachtoffer de verkeerde procedure had gevolgd om de schending kenbaar te maken.210 De twee grond was dat het slachtoffer diens claim te laat kenbaar had gemaakt. Als derde grond werd gesteld dat de rechter de zaak niet binnen de juiste termijn had heropend voor de nieuwe strafoplegging. Alle drie de gronden werden in hoger beroep afgewezen en het hof bevestigde de eerdere uitspraak waarin de remedie was toegewezen. 4.7 Afbakening recht op een remedie Zoals gesteld in paragraaf 4.4 hebben slachtoffers in Oregon geen absoluut recht op een remedie, dit vloeit onder andere voort uit Article I § 42(2) van de constitutie van Oregon. Middels het volgende
'conviction' or 'adjudication'."211 Deze zin laat zich niet zomaar uitleggen en bepaalde termen zijn nog niet geheel uitgekristalliseerd.212 Om de grenzen van de remedie beter te kunnen begrijpen dienen de termen 'a ruling of a court', 'conviction' en 'adjudication' nader te worden onderzocht. Onderstaand zal samengevat worden weergeven wat in twee rechtszaken is uitgelegd over deze termen. 207
G. Rios, 'Respondent's answersing brief', court of appeals of the state of Oregon, 18 juli 2012, State v. Thompson, p. 3. 208 Court of appeals of the state of Oregon, 26 juni 2013, State v. Thompson, 257 Or 363, 244 P3d 366 (2013), p. 338-339. 209 Court of appeals of the state of Oregon, 26 juni 2013, State v. Thompson, 257 Or 363, 244 P3d 366 (2013), p. 338. 210 Court of appeals of the state of Oregon, 26 juni 2013, State v. Thompson, 257 Or 363, 244 P3d 366 (2013), p. 340. 211 Supreme Court of the State of Oregon 27 maart 2011, State v. Barrett, 350 Or 390, 255 P3d 472 (2011), p.5. 212 Zie bijlage VI, Antwoorden van Ms. Gavin, executive director of the National Crime Victim Law Institute (NCVLI), vraag 6, p. 93.
Hoofdstuk 4
“Although a remedy may include invalidating a 'ruling of a court', it does not include invalidating a
Slachtofferrechten in Oregon (VS)
citaat uit de zaak State v. Barrett worden de grenzen van het recht op een remedie duidelijk:
42
4.7.1 Conviction De betekenis van 'conviction' volgens Oregon Laws is een oordeel (judgment) over de schuld van de verdachte.213 In State v. Barrett wordt door de rechter gemotiveerd dat 'conviction' op twee manieren kan worden uitgelegd. Enerzijds kan het worden geïnterpreteerd als het vaststellen van de schuld van de verdachte middels een pleidooi (plea) of een uitspraak over de schuld van de verdachte. Anderzijds, een meer technische benadering, kan 'conviction' worden gezien als het eindoordeel na een pleidooi of een uitspraak over de schuld van de verdachte. Dit eindoordeel is dan gedaan door de rechter. 214 Geconcludeerd kan worden dat het dus bij 'conviction' alleen gaat om het vaststellen van de schuld van de verdachte en of de verdachte dus al dan niet het strafbare feit heeft gepleegd. 215 Aangezien het vaststellen van de schuld van de verdachte buiten beschouwing blijft bij een strafoplegging, was er volgens the Supreme Court in deze zaak dus geen sprake van "invalidating his conviction".216 4.7.2 Adjudication In het arrest van de zaak State v. Barrett stelt the Supreme Court dat 'adjudication' een eindoordeel of een einduitspraak van de rechter betreft in zowel een civiele als in een strafrechtelijke zaak. The Supreme Court stelt echter dat, kijkend naar tekst van de constitutie van Oregon, dit begrip toepassing vindt in het jeugdstrafrecht. Na een wat technische motivering over de betekenis van 'adjudication' in de constitutie,217 welke verder buiten beschouwing zal worden gelaten, concludeert the Supreme Court dat 'adjudication' specifiek verwijst naar het jeugdstrafrecht en de vaststelling van de schuld van een jeugdige delinquent.218 De algehele conclusie van the Supreme Court over de termen 'conviction' en 'adjudication' luidt als volgt: "the violation of a crime victim's rights may not be used to invalidate a "conviction" -- the determination of guilt in an adult criminal case -- nor an "adjudication" -- the comparable determination in a juvenile delinquency case."219 4.7.3 A ruling of a court
dat er daardoor dus sprake was van 'a ruling of a court'. Om te onderzoeken of 'a ruling of a court' ongeldig (invalidating) mag worden gemaakt, dient er te worden teruggegrepen op de constitutie van Oregon. De constitutie stelt in beginsel dat 'a ruling of a court' niet ongeldig mag worden gemaakt, zoals staat in Article I § 42(2) Oregon Constitution.
213
Oregon Legal Glossary, 'search for conviction', www.oregonlaws.org/glossary/definition/conviction. Supreme Court of the State of Oregon 27 maart 2011, State v. Barrett, 350 Or 390, 255 P3d 472 (2011), p.5. 215 Supreme Court of the State of Oregon 27 maart 2011, State v. Barrett, 350 Or 390, 255 P3d 472 (2011), p.6. 216 Supreme Court of the State of Oregon 27 maart 2011, State v. Barrett, 350 Or 390, 255 P3d 472 (2011), p.6. 217 Supreme Court of the State of Oregon 27 maart 2011, State v. Barrett, 350 Or 390, 255 P3d 472 (2011), p.6. 218 Supreme Court of the State of Oregon 27 maart 2011, State v. Barrett, 350 Or 390, 255 P3d 472 (2011), p.6. 219 Supreme Court of the State of Oregon 27 maart 2011, State v. Barrett, 350 Or 390, 255 P3d 472 (2011), p.7. 214
Hoofdstuk 4
strafoplegging niet valt onder te brengen onder 'conviction' noch onder 'adjudication', concludeerde hij
Slachtofferrechten in Oregon (VS)
Nadat the Supreme Court in de zaak State v. Barrett had geconstateerd dat de vernieuwde
43
Een ongeldig verklaring van 'a ruling of a court' is wel toegestaan indien het recht van een slachtoffer is geschonden. Article I § 42(2) Oregon Constitution stelt namelijk: "Every victim [...] of this section shall have remedy by due course of law for violation of a right established in this section."220 In de zaak State v. Thompson is de conclusie uit de zaak State v. Barrett door the court of appeals herhaald. In dat arrest wordt gesteld dat:"[...] a trial court may resentence a defendant in order to remedy the violation of a victim's right, unless some source of law prohibits that course of action."221 4.8 Conclusie In Oregon kan het slachtoffer een remedie instellen tegen een schending van diens recht, indien er in die zaak sprake is van 'a ruling of court'. Indien het gaat om een schending tijdens een zitting waarbij het gaat om het vaststellen van de schuld van de verdachte (conviction) of het vaststellen van de schuld van een jeugdige verdachte in een jeugdstrafzaak (adjudication), kan het slachtoffer, gebaseerd op de zaken State v. Thompson en State v. Barrett, in ieder geval geen remedie krijgen waarbij de schuldverklaring opnieuw kan worden gedaan. Indien er geen sprake is van 'conviction' of 'adjudication' dan is er sprake van 'a ruling of court'. Het slachtoffer heeft dan in beginsel op grond van de constitutie van Oregon de mogelijkheid om zijn geschonden recht te herstellen middels een remedie die door hem wordt voorgesteld. Anders gesteld: vele remedies zijn mogelijk in Oregon, zolang deze
220
Oregon Constitution Article I § 42 (3)(a). Court of appeals of the state of Oregon, 26 juni 2013, State v. Thompson, 257 Or 363, 244 P3d 366 (2013), p. 345. 221
Hoofdstuk 4
Slachtofferrechten in Oregon (VS)
niet de vaststelling van de schuld van de verdachte ('conviction' of een 'adjudication') ongeldig maken.
44
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht In dit laatste inhoudelijke hoofdstuk zal worden ingegaan op concrete voorstellen voor remedies waardoor schendingen van slachtofferrechten kunnen worden hersteld en het recht kan worden gewaarborgd. In de eerste paragrafen van dit hoofdstuk zal worden onderzocht of de remedie uit Oregon betreffende een nieuwe zitting omtrent de strafoplegging zal kunnen worden overgenomen als remedie in het Nederlandse strafprocesrecht. Vanaf paragraaf 5.5 zal worden ingegaan op de geconstateerde schendingen voortvloeiend uit hoofdstuk drie en of voor deze schendingen een remedie kan worden gevonden. 5.1 Gevolg van onderverdelingen van verschillende procesvormen Uit paragraaf 3.1 is naar voren gekomen dat rechtssystemen op verschillende manieren kunnen worden onderverdeeld. Deze onderverdeling is gemaakt omdat rechtssystemen op bepaalde punten niet met elkaar kunnen worden vergeleken. In de onderstaande paragraaf zal worden ingegaan op de overeenkomsten en de verschillen tussen Oregon en Nederland ten aanzien van het strafproces. 5.1.1 De verschillen en overeenkomsten tussen Oregon en Nederland In paragraaf 3.1.3 is gesteld dat Nederlandse rechtspleging te kwalificeren is als een 'policyals een ‘conflict-solving type of procedure before hierarchical officialdom’. Het verschil tussen Oregon en Nederland is dus de 'type of procedure'. Dit heeft vooral tot gevolg dat middels straf(proces)recht andere doelen worden nagestreefd. De verschillen dienen in acht te worden genomen bij de afweging of de remedie uit Oregon past bij het Nederlandse strafprocesrecht.
De overeenkomst tussen Nederland en Oregon is dat er sprake is van een hiërarchie in wet- en regelgeving en dat deze veelal gecodificeerd zijn. Toegespitst op het slachtoffer in het strafproces, kan worden gesteld dat zowel in Oregon als in Nederland vrijwel dezelfde term voor 'het slachtoffer' wordt gebruikt in de wet. Ook zijn de rechten van het slachtoffer wettelijk vastgelegd. Tevens kan als overeenkomst worden beschouwd dat het slachtoffer in Oregon en het slachtoffer als benadeelde partij in Nederland, de mogelijkheid hebben om hun schade binnen de strafprocedure te vorderen. Als eerste verschil kan worden genoemd dat de rechtspleging van Oregon (conform de constitutie) tot doel heeft een eerlijke balans te bewerkstelligen tussen de rechten van de verdachte en de rechten van het slachtoffer gedurende het strafproces. In Nederland wordt vooral het doel gesteld dat het strafprocesrecht zich richt op de juiste toepassing van het materiële strafrecht waarbij schuldigen worden gestraft en onschuldigen juist niet. Ook kan als verschil worden aangemerkt dat het in Oregon mogelijk is om een schikking te treffen met het Openbaar Ministerie met als voorwaarde dat de
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
implementing process of hierarchical officialdom'. Daarentegen kan Oregon worden gekwalificeerd
45
verdachte schuld bekent. Mede omdat er ook juryrechtspraak222 is in Oregon is er meer sprake van formele waarheidsvinding. In Nederland staan daarentegen de rechtszekerheid en materiële waarheidsvinding centraal. Het slachtoffer in Oregon mag zich uitlaten over de strafoplegging, de strafmaat en de verantwoordelijkheid van de verdachte ten aanzien van het gepleegde misdrijf. In Nederland mag het slachtoffer zich tot op heden alleen uitlaten over de gevolgen die het misdrijf heeft (gehad). De invloed van het slachtoffer in Oregon op het strafproces is dus groter dan die van het slachtoffer op het Nederlandse strafproces. Ook vloeit uit hoofdstuk vier voort dat in Oregon tijdens een zitting wordt geoordeeld over de schuld van de verdachte, waarna op een andere zitting wordt geoordeeld over de strafoplegging. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een tweefasenproces. In Nederland wordt conform art. 348 Sv jo art. 350 Sv het onderzoek ter terechtzitting gehouden dat in beginsel zonder onderbrekingen dient te worden voortgezet ex. art. 277 Sv. Het Nederlandse strafprocesrecht kan daarom worden gekwalificeerd als een éénfaseproces. 5.2 Vernieuwde strafoplegging in Nederland mogelijk? Geconstateerd is dat een remedie in Oregon onder andere een nieuwe zitting van de strafoplegging kan inhouden. In de zaak State v. Barrett kreeg het slachtoffer alsnog de mogelijkheid om te spreken op de nieuwe zitting omtrent de strafoplegging, waarna de oorspronkelijk veroordeelde een nieuwe straf kreeg opgelegd. In de zaak State v. Thompson was de rechter vergeten te oordelen over een ingediend
zitting en wilde hij dat de volledige schade werd vergoed. Na de nieuwe zitting moest de al eerder veroordeelde alsnog de gehele schadevergoeding betalen. Om te onderzoeken of de remedie in de vorm van een nieuwe strafoplegging past bij het Nederlandse rechtssysteem wordt in onderstaande paragrafen aandacht besteed aan het verloop van de rechtszitting en het ne bis in idem beginsel. 5.2.1 Verloop van de rechtszitting Het verloop van de rechtszitting in Nederland is (tot op heden) vorm gegeven in een éénfaseproces. Momenteel is er een discussie gaande betreffende de vraag of het strafproces in Nederland in twee fasen zal moeten gaan plaatsvinden. Om deze reden is er een onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Dit onderzoek is toegespitst op de vraag wat de voordelen en nadelen kunnen zijn van een tweefasenproces in Nederland. 223 In deze scriptie zal niet inhoudelijk worden ingegaan op dit onderzoek omdat het huidige Nederlandse strafprocesrecht als uitgangspunt wordt genomen. Ook zal een uiteenzetting van de voordelen en nadelen van een proces in twee fasen niet bijdragen aan een antwoord op de onderzoeksvraag van deze scriptie. In paragraaf 5.3.1.1 zal wel in combinatie met een
222
Zie o.a. ORS 136.320 en ORS 136.210 e.v. B.F Keulen e.a., Naar een tweefasenproces? Over voor- en nadelen van een stafproces in twee fasen, in relatie tot de posities van slachtoffers en verdachte, Zutphen: Uitgeverij Paris 2013. 223
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
schadeformulier. Nadat de zaak in eerste aanleg was afgedaan vorderde het slachtoffer een nieuwe
46
voorgestelde remedie een kanttekening worden gemaakt in geval het Nederlandse strafproces in de toekomst wordt omgezet naar een tweefasenproces.
Het hanteren van het huidige éénfaseproces heeft tot gevolg dat het onderzoek ter terechtzitting zowel is toegespitst op de schuld van de verdachte, als op het opleggen van de straf en/of maatregel. Gedurende het onderzoek ter terechtzitting hoort de rechter de verdachte, eventuele getuigen en deskundigen, de benadeelde partij over diens vordering en het slachtoffer indien deze het recht heeft om te spreken. Na het onderzoek ter terechtzitting sluit de rechter het onderzoek conform art. 345 lid 1 Sv. De uitspraak in de zaak verloopt bij politierechterzaken anders dan bij meervoudige kamerzaken. Bij een politierechterzaak wordt er in beginsel direct een mondelinge einduitspraak gedaan224 en legt de rechter de verdachte een straf en/of maatregel op indien de verdachte schuldig is bevonden. Hierdoor vangt ook direct de termijn van hoger beroep aan ex art. 408 Sv. Het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook niet meer worden heropend conform art. 346 lid 1 Sv omdat er al sprake is van een einduitspraak. Bij een meervoudige kamerzaak wordt na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting binnen twee weken uitspraak gedaan.225 Indien de verdachte schuldig is bevonden, wordt dan door de rechter uitgesproken welke straf en/of maatregel wordt opgelegd. Procespartijen kunnen tijdens deze zitting niets meer inbrengen, het onderzoek is immers al gesloten ex art. 345 Sv. Anders onderzoek ex art. 345 lid 1 Sv en de uitspraak van het vonnis, het onderzoek wordt heropend.226 5.2.2 Ne bis in idem Zowel bij politierechterzaken als bij meervoudige kamerzaken geldt een termijn van veertien dagen voor het indienen van hoger beroep.227 Indien geen hoger beroep wordt ingesteld, wordt het vonnis onherroepelijk en gaat deze in kracht van gewijsde. Het beginsel van ne bis in idem (art. 68 Sr) verbindt een negatief gezag van gewijsde aan een onherroepelijke beslissing.228 Dit betekent dat, nu er geen rechtsmiddel meer openstaat in die zaak, het verbod van dubbele vervolging geldt voor dat feit. Op grond van art. 68 Sr geldt er ook een verbod van dubbele bestraffing (ne bis puniri).229 Het ne bis in idem beginsel kan worden vergeleken met 'the double jeopardy clause' die is besproken in paragraaf 4.5. The Supreme Court van Oregon stelde dat de remedie, in de vorm van het opnieuw doen van de strafoplegging, niet strijdig was met dit beginsel.230 De vraag is of dezelfde conclusie kan worden getrokken voor Nederland. Onderstaand zullen argumenten worden gegeven om antwoord te geven op
224
Art. 378 lid 1 Sv. Art. 345 lid 1 en lid 2 Sv. 226 Zoals bijvoorbeeld in Rb. Maastricht 9 februari 2007, ECLI:NL:RBMAA:2007:AZ8122. 227 Art. 408 lid 1 Sv. 228 G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 190. 229 G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 190. 230 De motivering hieromtrent is uitgebreid behandeld in paragraaf 4.5, p. 43-44. 225
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
dan bij politierechterzaken is het conform art. 346 lid 1 Sv wel mogelijk dat, tussen de sluiting van het
47
de vraag of de remedie in de vorm van een vernieuwde strafoplegging al dan niet strijdig is met het Nederlandse ne bis in idem beginsel. 5.2.2.1 Remedie niet strijdig met het ne bis in idem beginsel Een hernieuwde strafoplegging zal in beginsel niet strijdig zijn met het ne bis in idem beginsel indien een nieuwe zitting wordt gehouden binnen de wettelijk gestelde beroepstermijnen of indien een kennisgeving van een nieuwe zitting binnen de gestelde termijn wordt gegeven. Zolang de beroepstermijn niet is verlopen, is het vonnis nog niet in kracht van gewijsde gegaan. Omdat het Openbaar Ministerie ook binnen die gestelde termijn de mogelijkheid heeft om de uitspraak aan een hogere instantie voor te leggen, mag de veroordeelde daarom nog niet verwachten dat er een einde is gekomen aan de rechtsstrijd (lites finiri oportent). Dit omdat dat het stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken het mogelijk maakt dat rechterlijke beslissingen kunnen worden voorgelegd aan een hogere rechter.231 Deze rechter kan dan besluiten om het gewezen vonnis te vernietigen en kan al dan niet een andere straf opleggen. Gesteld kan worden dat het theoretisch mogelijk is om een opgelegde straf opnieuw te beoordelen zonder dat er een strijdigheid ontstaat met art. 68 Sr.232
Een ander argument is dat er binnen het Nederlandse strafprocesrecht verschillende (speciale) procedures zijn gerealiseerd die het ne bis in idem beginsel als zodanig 'opzij' kunnen zetten. Hierbij herziening ten nadele is in werking getreden per 1 oktober 2013.234 Door deze wet is het mogelijk dat onherroepelijke uitspraken van de strafrechter ten aanzien van ernstige misdrijven, op initiatief van het College van Procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie, kunnen worden heropend ex art. 482a Sv. De motivering waarom de herziening ten nadele niet strijdig is met art 68 Sr kan in dit kader worden aangehaald. In de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat het ne bis in idem een verbod behelst op een tweede behandeling van een strafzaak, welke reeds door de rechter is afgedaan. Bij herziening is er echter geen sprake van een tweede behandeling aangezien, zo stelt de MvT, het bij een herziening gaat om heropening van een strafzaak. 235 Tevens wordt het argument aangehaald dat herziening mogelijk is omdat in art. 68 Sr het woord behoudens is opgenomen. Hieruit vloeit dus voort dat bepaalde procedures niet vallen onder dit beginsel als de wet hiertoe de mogelijkheid biedt.236
231
B.F. Keulen & Ph. Traest, Het Nederlandse stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken (Preadvies voor de jaarvergadering van de Nederlands-Vlaamse Vereniging voor strafrecht), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2012, p. 8. 232 Hiervoor is wel een wetswijziging vereist. 233 Ook kan de art. 12 Sv procedure worden genoemd. De klacht die het slachtoffer kan indienen op grond van art. 12 Sv richt zich alleen tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie dat zij in de zaak niet overgaat tot vervolging. 234 Besluit van 17 juli 2013, Stb. 2013, 313. 235 Kamerstukken II 2008/09, 32044, 3, p. 9. 236 Kamerstukken II 2008/09, 32044, 3, p. 9.
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
valt bijvoorbeeld te denken aan de herziening ten nadele en herziening ten voordele. 233 De Wet
48
5.2.2.2 Remedie strijdig met het ne bis in idem beginsel Buiten de speciale procedures om, is het niet mogelijk om een strafzaak te heropenen of de zaak voor te leggen aan een hogere rechter als alle rechtsmiddelen zijn uitgeput of omdat de beroepstermijn in de zaak is verstreken. Dit is te verklaren door het feit dat Nederland een gesloten systeem van rechtsmiddelen kent. 237 Een (kennisgeving van) een nieuwe zitting omtrent de strafoplegging zal strijdig zijn met het ne bis in idem beginsel omdat het vonnis kracht van gewijsde heeft gekregen. De veroordeelde mag er dan ook vanuit gaan dat de rechtsstrijd ten einde is gekomen en erop vertrouwen dat het gewezen vonnis wordt gehandhaafd door de justitiële autoriteiten. 5.3 Toepassing mogelijkheden voor nieuwe zitting strafoplegging als remedie Uit voorgaande twee paragrafen vloeit voort dat het mogelijk is: a. om de strafzaak door een hogere rechter opnieuw te laten beoordelen zolang dit kenbaar is gemaakt binnen de gestelde beroepstermijn. b. onherroepelijke uitspraken te herzien door speciale procedures in de wet. c. om het onderzoek ter terechtzitting te heropen indien er nog geen vonnis is gewezen.
De bovenstaande opties zijn mijns inziens de wettelijke mogelijkheden binnen het Nederlandse rechtssysteem die een ingang kunnen bieden voor de remedie uit Oregon betreffende een nieuwe
gemotiveerd of de remedie uit Oregon al dan niet past bij het Nederlandse rechtssysteem. In onderstaande paragrafen wordt het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg als uitgangspunt gebruikt. 5.3.1 Optie A: nieuwe zitting omtrent de strafoplegging na de uitspraak van de rechter De eerste optie betreft een nieuwe zitting omtrent de strafoplegging nadat de rechter uitspraak heeft gedaan in de zaak. Optie A lijkt het meest op de situatie in Oregon zoals is beschreven vanaf paragraaf 4.4. Vanuit wetstechnisch oogpunt kan gemotiveerd worden dat het niet onverenigbaar is met de wet indien er een nieuwe zitting omtrent de strafoplegging plaatsvindt nadat de rechter uitspraak heeft gedaan in de zaak. De kennisgeving van de nieuwe zitting dient dan wel binnen de gestelde beroepstermijn plaats te vinden. Dat dit niet onverenigbaar is met de strafprocesrechtelijke procedure is mijns inziens gelegen in de motivering dat er nog geen sprake is van een onherroepelijk vonnis. De veroordeelde mag daarom nog niet verwachten dat er een einde is gekomen aan de rechtsstrijd.
Optie A wringt mijns inziens wel met een ander punt in de strafrechtelijke procedure. Op grond van de huidige wetgeving is het niet mogelijk dat het onderzoek ter terechtzitting wordt heropend nadat de rechter uitspraak heeft gedaan. Het heropenen van het onderzoek ter terechtzitting ex. art. 346 lid 1 Sv
237
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
zitting voor de strafoplegging. Onderstaand zullen deze opties apart worden besproken en zal worden
G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 784.
49
kan alleen na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en voor de uitspraak van de rechter. Indien de rechter eenmaal uitspraak heeft gedaan in de zaak, kan deze alleen door de rechter in hoger beroep opnieuw worden beoordeeld. Een nieuwe zitting omtrent een strafoplegging binnen het eerder gesloten onderzoek ter terechtzitting houden is dus niet verenigbaar met de huidige wetgeving. Er zal dus een wetswijziging nodig zijn alvorens deze vorm van remedie uit Oregon in het Nederlandse rechtssysteem kan worden overgenomen. Ook kunnen andere argumenten worden genoemd waarom Optie A niet past bij het Nederlandse rechtssysteem. Dit kan mijns inziens aan de hand van de volgende argumenten worden gemotiveerd.
Indien het slachtoffer, zoals in Oregon, de mogelijkheid krijgt om een nieuwe strafoplegging te vorderen nadat de rechter uitspraak heeft gedaan in de zaak, zal het slachtoffer (te) veel invloed krijgen op het verloop van het proces. Hiermee zal het slachtoffer meer een procespartij worden. Tevens betreft het onderzoek ter terechtzitting een éénfaseproces waarbij er (in de praktijk) geen duidelijke scheidslijn valt te trekken tussen wanneer geoordeeld is over de schuld van de verdachte enerzijds en de strafoplegging anderzijds. Dit wordt namelijk gedaan in één proces. Indien er een nieuwe zaak omtrent de strafoplegging plaatsvindt, heeft dit mogelijk tot gevolg dat er opnieuw wordt geoordeeld over de schuld van de verdachte. In vergelijking met het systeem in Oregon blijft de
staan. De schuldvraag staat bij een nieuwe zitting over de strafoplegging dus niet meer ter discussie. Een remedie kan immers ook in Oregon niet de schuldverklaring (conviction) ongeldig maken, alleen de strafoplegging nu dit kan worden gekwalificeerd als 'a ruling of court'. Mede hierdoor kwam the Supreme Court van Oregon tot de conclusie dat de vernieuwde strafoplegging niet strijdig was met 'the double jeopardy clause'. Met betrekking tot het spreekrecht kan worden gesteld dat het slachtoffer in Oregon zich mag uitspreken over de strafmaat en over de verantwoordelijkheid van de dader voor het gepleegde delict. In Nederland mag het slachtoffer zich alleen uitspreken over de gevolgen van het gepleegde strafbare feit. Hetgeen ter zitting wordt verklaard door het slachtoffer mag niet als bewijsmiddel worden gebruikt.238 Wel stelt de Hoge Raad dat de (mondeling) afgegeven verklaring door het slachtoffer enige betekenis kan hebben bij de straftoemeting want "het is immers aan de rechter die over de feiten oordeelt voorbehouden om bij de waardering van de feiten en omstandigheden welke hij voor de bepaling van de op te leggen straf van belang acht, te beoordelen in hoeverre hij het verantwoord en juist acht mede gewicht toe te kennen - en in welke mate - aan de bij het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk geworden omstandigheden. Daarbij verdient opmerking dat de rechter het gewicht van de inhoud van de verklaring van het slachtoffer [...] zal behoren te beperken tot een accentuering van het beeld dat reeds uit het (overigens) verhandelde ter terechtzitting is verkregen."239
238
HR 11 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2359, r.o. 2.3 en HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR1149, r.o. 3.6.1. 239 HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR1149, r.o. 3.6.1.
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
schuldvraag geheel buiten beschouwing omdat de schuld in een eerdere zitting al vast is komen te
50
De remedie heeft als doel dat het slachtoffer zijn geschonden recht kan herstellen. In het geval dat er een nieuwe zitting voor de strafoplegging plaatsvindt, zal het feitelijke doel (het spreken) wel worden behaald. Het spreekrecht middels deze remedie vindt echter plaats nadat de rechter al een eindoordeel heeft gegeven in de zaak waardoor de remedie in deze vorm mijns inziens kan worden gekwalificeerd als 'mosterd na de maaltijd' en uiteindelijk geen recht zal doen aan het slachtoffer. Teruggrijpend op de gestelde grenzen voor een remedie in paragraaf 3.4.4, wringt de remedie met de grenzen I en II. Op basis hiervan en de eerder beschreven argumenten kan worden geconcludeerd dat de remedie in deze vorm niet past bij het Nederlandse strafprocesrecht. 5.3.1.1 Optie A: indien Nederland overgaat naar een tweefasenproces Eerder in dit hoofdstuk is de kanttekening gemaakt dat er een discussie gaande is om het Nederlandse strafproces om te zetten naar een tweefasenproces. Indien in de toekomst het strafproces daadwerkelijk zal worden omgezet naar een tweefasenproces, dan komt de vorm van proces in Nederland in dit opzicht overeen met de procesvorm in Oregon. Het argument dat er geen duidelijke scheidingslijn is tussen de schuldvraag en de strafoplegging komt daarmee te vervallen. Desalniettemin zal een eventuele overgang naar een tweefasenproces in Nederland mijns inziens er niet voor kunnen zorgen dat de remedie uit optie A kan worden ingevoerd. Het tweefasenproces zal dan, gebaseerd op het onderzoek van Keulen e.a., kunnen worden vormgegeven waarbij de eerste fase wordt gebruikt voor
de verdachte vastgesteld en een tussenvonnis gewezen. Vervolgens wordt in de tweede fase, aan de hand van exact dezelfde bewezenverklaring en kwalificatie, door de rechters geoordeeld over de straftoemeting.240 Aangezien de eerste fase gaat over de bewijs- en schuldvraag, zal het slachtoffer, kijkend naar het huidige strafprocesrecht, het spreekrecht in deze fase niet kunnen uitoefenen. Het spreekrecht in de huidige vorm241 kan alleen in een bepaalde mate meespelen bij de straftoemeting. Het zal daarom in de rede liggen om het spreekrecht te laten plaatsvinden in de tweede fase van het proces. Wordt binnen deze tweede fase het spreekrecht niet uitgeoefend en wijst de rechter een vonnis zonder het slachtoffer te laten spreken, zal het niet mogelijk zijn om het gewezen vonnis door een nieuwe strafoplegging te veranderen. De argumentatie hieromtrent is besproken in paragraaf 5.3.1 en is onverkort van toepassing op deze situatie. Deze remedie zal daarom dus ook niet toepasbaar zijn indien het tweefasenproces wordt ingevoerd in Nederland.
240
B.F Keulen e.a., Naar een tweefasenproces? Over voor- en nadelen van een stafproces in twee fasen, in relatie tot de posities van slachtoffers en verdachte, Zutphen: Uitgeverij Paris 2013, p. 323. 241 In deze scriptie wordt het huidige spreekrecht als uitgangspunt genomen. Nieuwe wetsvoorstellen blijven in deze scriptie buiten beschouwing aangezien in deze scriptie de huidige (bestaande) rechten van het slachtoffer centraal staan.
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
de bewezenverklaring en de kwalificatie van het strafbare feit. Binnen deze fase wordt de schuld van
51
5.3.2 Optie B: nieuwe zitting omtrent de strafoplegging als een speciale procedure in de wet Deze optie is naar mijn mening zowel theoretisch als wetstechnisch mogelijk, aangezien er in de wet speciale procedures kunnen worden ontwikkeld waarbij onherroepelijke uitspraken alsnog kunnen worden herzien. Indien er voldoende draagvlak is, kan er een speciale procedure in de wet worden gecreëerd waarbij een onherroepelijke uitspraak van de rechter kan worden herzien indien de rechten van het slachtoffer zijn geschonden. Ondanks de theoretische mogelijkheid, is deze optie mijns inziens ook niet de juiste. Ten aanzien van de motivering kan grotendeels worden terugverwezen naar de argumenten onder optie A. Het grootste bezwaar bij deze optie zal zijn dat de procedure een te grote invloed heeft op de rechten van de verdachte en dat deze vorm van een remedie niet in lijn is met de gestelde grens III van paragraaf 3.4.4. Tevens zal het slachtoffer teveel invloed krijgen op het proces indien deze de mogelijkheid krijgt om onherroepelijke uitspraken 'aan te vechten'. Het slachtoffer zal bij deze optie dan meer gelijkenis vertonen met een procespartij (grens II). Geconcludeerd kan worden dat optie B dus ook afvalt. 5.3.3 Optie C: het onderzoek ter terechtzitting heropenen Deze optie past niet bij de 'oorspronkelijke remedie uit Oregon' omdat de rechter in deze fase van het strafproces nog geen uitspraak heeft gedaan in de zaak en zich dus nog niet heeft uitgelaten over de strafoplegging. Bij deze optie wordt niet meer gesproken over een remedie in de vorm van een remedie.242
Art. 346 lid 1 Sv maakt het mogelijk dat het onderzoek ter terechtzitting wordt heropend indien (tijdens de beraadslaging) blijkt dat het onderzoek niet volledig is geweest. Dit wetsartikel is geïntroduceerd in het ontwerp van het Wetboek van Strafvordering van 1862243 opdat de rechter ook een middel in handen heeft om bij te dragen aan het strafvorderlijke doel, namelijk het vinden van de materiële waarheid.244 De rechter kan besluiten om het onderzoek te heropenen indien hij bijvoorbeeld bepaalde (feitelijke) vragen niet kan beantwoorden en hierover opheldering wil krijgen.245 Zo wordt door Abels gesteld dat deze vragen betrekking kunnen hebben op art. 348 Sv jo art. 350 Sv, evenals de vragen omtrent factoren die een rol (kunnen) spelen bij de overweging van de straf of maatregel.246 Commentaar op dit artikel, zowel in 'Tekst en Commentaar' als in het standaardwerk 'de Melai',
242
Deze wettelijke mogelijkheid vloeide echter voort uit de analyse uit paragraaf 5.2 om te onderzoeken binnen welke grenzen van procesverloop in Nederland de remedie uit Oregon ingang zou kunnen vinden. 243 I.M. Abels, 'Commentaar op artikel 346 Sv', in: A.L. Melai & M.S. Groenhuijsen (red.), Het wetboek van Strafvordering, Deventer: Kluwer (losbladig en online), aant. 1. 244 I.M. Abels, 'Commentaar op artikel 346 Sv', in: A.L. Melai & M.S. Groenhuijsen (red.), Het wetboek van Strafvordering, Deventer: Kluwer (losbladig en online), aant. 1. 245 I.M. Abels, 'Commentaar op artikel 346 Sv', in: A.L. Melai & M.S. Groenhuijsen (red.), Het wetboek van Strafvordering, Deventer: Kluwer (losbladig en online), aant. 3. 246 I.M. Abels, 'Commentaar op artikel 346 Sv', in: A.L. Melai & M.S. Groenhuijsen (red.), Het wetboek van Strafvordering, Deventer: Kluwer (losbladig en online), aant. 3.
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
vernieuwde strafoplegging maar over het heropenen van het onderzoek ter terechtzitting als
52
vermeldt niet dat art. 346 Sv kan worden toegepast indien de rechten van het slachtoffer en/of de benadeelde partij zijn geschonden op de zitting. Mijns inziens kan wel degelijk worden gemotiveerd dat het niet onverenigbaar is met dit wetsartikel indien het onderzoek ter terechtzitting wordt heropend omdat (tijdens de beraadslaging) blijkt dat het spreekrecht van het slachtoffer niet is gehandhaafd of dat de vordering van de benadeelde partij niet ter zitting is behandeld door de rechter.
Ten aanzien van het spreekrecht kan worden gemotiveerd dat, nu de Hoge Raad stelt in (onder andere) zijn arrest van 6 maart 2012247 dat een slachtofferverklaring ter zitting enige betekenis kan hebben bij de straftoemeting, en Abels in 'de Melai' stelt dat heropening van het onderzoek mogelijk is indien de rechter vragen heeft over factoren die een rol (kunnen) spelen bij de overweging van de straf of maatregel, het spreekrecht dus valt onder de toepassing van art. 346 Sv. Ook in de praktijk is het voorgekomen dat omwillen van deze schending het onderzoek ter terechtzitting is heropend.248 Mijns inziens kan dezelfde conclusie worden getrokken als de vordering van de benadeelde partij niet ter zitting is behandeld en de benadeelde partij zich wel heeft gevoegd in de procedure. Wordt de vordering ter zitting niet behandeld, dan kan de rechter niet beslissen over de vordering van de benadeelde partij. Conform art. 361 lid 4 Sv dient het vonnis ook de beslissing over de vordering van de benadeelde partij in te houden. Wordt dit niet gedaan is dit een schending van recht en in strijd met vordering van de benadeelde partij niet valt onder art. 348 Sv jo art. 350 Sv of onder de factoren die van invloed kunnen zijn op de straf en/of maatregel, vloeit uit art. 361 lid 1 Sv voort dat de rechter gelijktijdig met de einduitspraak in de strafzaak, een uitspraak moet doen over de vordering van de benadeelde partij. Indien tijdens de beraadslaging blijkt dat ter zitting de vordering van de benadeelde partij is vergeten, kan deze schending middels heropening van het onderzoek worden weggenomen en kan de rechter de vordering alsnog meenemen in zijn einduitspraak.
Het slachtoffer en/of de benadeelde partij oefent binnen het heropende onderzoek zijn recht uit, welke hij ook had uitgeoefend tijdens het eerdere onderzoek ter terechtzitting indien deze zou zijn gehandhaafd. Tevens heeft de verdachte de mogelijkheid om zijn zienswijze te geven, net zoals deze daartoe gerechtigd zou zijn tijdens het eerdere onderzoek ter terechtzitting. De verdachte wordt namelijk ex. art. 346 lid 3 Sv op de hoogte gesteld wanneer het heropende onderzoek zal worden hervat en kan dan ter zitting verschijnen. Mijns inziens worden de rechten van de verdachte daarom niet geschonden als het onderzoek ter terechtzitting wordt heropenend om daarmee een schending van slachtofferrechten te herstellen. De rechten van de verdachte zijn binnen het heropende onderzoek gewaarborgd zoals deze gelden bij 'de normale gang' van het onderzoek ter terechtzitting. Tevens
247 248
HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR1149, r.o. 3.6.1. Rb. Maastricht 9 februari 2007, ECLI:NL:RBMAA:2007:AZ8122.
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
art. 335 Sv jo art. 361 lid 4 Sv. Ondanks dat gemotiveerd kan worden dat de beslissing over de
53
betreft de beslissing om het onderzoek te heropenen ex art. 346 Sv een tussenvonnis. Ingevolge art. 406 lid 1 Sv heeft de verdachte de mogelijkheid om tegen dit tussenvonnis hoger beroep in te stellen.249 Terugkoppelend naar de gestelde grenzen voor een remedie in paragraaf 3.4.4 ligt dit mijns inziens in lijn met de gestelde grens III. Wordt er getoetst aan de andere gestelde grenzen dan heeft het slachtoffer, kijkend naar grens I, geen invloed op beslissingen omtrent de vervolging of de berechting van de verdachte. Op basis van grens II wordt op deze wijze een remedie gecreëerd waar het slachtoffer en/of de benadeelde partij de mogelijkheid heeft om binnen de procedure zijn recht alsnog te kunnen uitoefenen. Dit heeft tot gevolg dat de rechter na het oorspronkelijke- en heropende onderzoek, alle informatie heeft waarop een eindoordeel kan worden gebaseerd.
Binnen het huidige art. 346 Sv is het de rechter die ambtshalve besluit om het onderzoek ter terechtzitting te heropenen. Mijns inziens dient het slachtoffer en/of de benadeelde partij een verzoek tot heropening van het onderzoek te kunnen doen indien de rechter niet zelfstandig de schending constateert en/of het onderzoek ambtshalve heropent. 250 Het klachtenformulier uit Oregon 251 zou hiervoor als voorbeeld kunnen dienen. Of een onderzoek al dan niet wordt heropend blijft een beslissing van de rechter waardoor er ruimte is voor een belangenafweging afhankelijk van de feiten en omstandigheden in een strafzaak. Hierdoor is er geen sprake van een remedie in absolute vorm
heropening plaatsvindt tussen het oorspronkelijke onderzoek en de uitspraak. Dit heeft vooral gevolgen voor de zittingstijd en -capaciteit van de rechtbank. De andere kant van de medaille is de preventieve of beschermende werking van deze remedie. Doordat schendingen van slachtofferrechten nu ook gevolgen hebben voor de rechtbank zelf, zal mogelijk op voorhand meer worden gelet op het voorkomen van schendingen van slachtofferrechten.252 Het heropenen van het onderzoek als remedie kan mijns inziens, naar aanleiding van paragraaf 3.4.2, worden gekwalificeerd als een 'processuele
249
Hoger beroep instellen bij een vonnis dat geen einduitspraak is, is slechts mogelijk indien tegen de einduitspraak hoger beroep kan worden ingesteld. Conform art. 407 Sv dient er hoger beroep tegen het gehele vonnis te worden ingesteld. 250 Middels deze oplossing wordt het mogelijk gemaakt voor slachtoffers om een schending kenbaar te maken indien duidelijk wordt dat hun rechten zijn geschonden en de rechter nog geen uitspraak heeft gedaan in de zaak. Gedacht kan worden aan de situatie waarbij het slachtoffer ter zitting aanwezig is en niet aan het woord wordt gelaten door de rechter (zie bijvoorbeeld Rb. Maastricht 9 februari 2007, ECLI:NL:RBMAA:2007:AZ8122.) In deze zaak constateerde de rechter zelf dat het recht van het slachtoffer was geschonden. Indien de rechter dit niet zelfstandig had geconstateerd, kan het slachtoffer middels dit voorstel een schending van zijn recht zelf kenbaar maken. Ook kan gedacht worden aan de situatie waarbij het slachtoffer te laat op de hoogte was gesteld van het tijdstip van de zitting waardoor deze hij niet aanwezig was tijdens het onderzoek ter terechtzitting, of indien het slachtoffer er pas later achterkomt dat de zitting al heeft plaatsgevonden maar er nog geen uitspraak is gedaan in de zaak. Dit voorstel zal echter niet toereikend zijn indien er al uitspraak gedaan is in de strafzaak. 251 Zie bijlage IV, Form 4.100.2a - Claim of violation of Crime Victims' Right(s), p. 88. 252 Dezelfde werking gaat bijvoorbeeld uit van art. 359a Sv, de mogelijkheid om bij ernstige vormverzuimen het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. De criteria waaraan moet worden voldaan zijn streng waardoor het Openbaar Ministerie niet zomaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Anderzijds zijn de gevolgen van een niet-ontvankelijkheid zo groot, dat er tijdens het vooronderzoek wel degelijk op wordt gelet dat er geen (grove) fouten worden gemaakt.
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
(grens IV). Deze remedie heeft wel enige invloed op het verloop van het strafproces omdat de
54
bevoegdheid in ruime zin'. Slachtoffers krijgen middels deze remedie een processuele bevoegdheid waarmee zij hun participatierechten alsnog kunnen uitoefenen indien deze worden geschonden. Deze bevoegdheid richt zich op het herstel van de schending, waarbij de invloed van het slachtoffer en/of de benadeelde partij op (het huidige verloop van) het proces minimaal is. Naar mijn mening wordt het slachtoffer door deze remedie dan ook geen procespartij. 5.3.3.1 Uitzondering bij politierechterzaken Bij de bovenstaande uiteenzetting over het heropenen van het onderzoek als remedie, is niet stilgestaan bij de zaken die door de politierechter worden afgedaan. Zoals al in paragraaf 5.2.1 werd gesteld geeft de politierechter ex art. 378 lid 1 Sv direct na het onderzoek ter terechtzitting mondeling het eindvonnis. Derhalve is het dus in beginsel niet mogelijk om het onderzoek ter terechtzitting bij de politierechter overeenkomstig art. 346 Sv te heropenen. Het heropenen van een strafzaak door de politierechter is wetstechnisch wel mogelijk. Conform art. 379 Sv kan deze een schriftelijk vonnis wijzen en dient de uitspraak op grond van lid 2 in geen geval later plaats te vinden dan veertien dagen na sluiting van het onderzoek. 253 Tussen het onderzoek ter terechtzitting en het wijzen van het schriftelijk vonnis zou het dus mogelijk kunnen zijn om de zitting te heropenen op grond van art. 346 Sv. Den Hartog stelt echter in 'de Melai', op basis van een onderzoek van Mevis254, dat het wijzen van een schriftelijk vonnis conform art. 379 Sv in politierechterzaken een uitzondering op de regel civiele consequenties of een principieel karakter heeft.256 Indien de strafzaak volgens de politierechter te complex of te ingewikkeld is, dient deze op grond van art. 369 lid 2 Sv. de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer. Hoewel het wetstechnisch mogelijk zou kunnen zijn om bij uitzondering ook een termijn van veertien dagen te creëren bij politierechterzaken waardoor schendingen van slachtofferrechten op dezelfde wijze kunnen worden hersteld als bij meervoudige kamerzaken, is dit mijns inziens niet wenselijk. De meest voor de hand liggende reden is dat de uitoefening van het spreekrecht niet of nauwelijks zal voorkomen bij de politierechter. Overeenkomstig art. 369 Sv mag de politierechter geen gevangenisstraf opleggen van meer van één jaar. Hierdoor oordeelt de politierechter in beginsel dus over minder ernstige strafbare feiten. Het slachtoffer mag conform art. 51e Sv het spreekrecht uitoefenen indien er sprake is van een strafbaar feit waar naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf op staat van acht jaren of meer. Hierbij gaat het dus voornamelijk om zware strafbare feiten waardoor het spreekrecht vooral zal worden uitgeoefend bij meervoudige kamerzaken. Daarnaast kan worden gemotiveerd dat als de politierechter in het dossier ziet dat een
253
Deze termijn komt overeen met het gestelde termijn in art. 345 Sv bij meervoudige kamerzaken. P.A.M. Mevis, Ingekort en weggelaten. De prakijk van kop-staartvonnissen in de strafrechtspleging, Arnhem: Gouda Quint, 1992, p. 98. 255 A. Den Hartog, 'Commentaar op artikel 379 Sv', in: A.L. Melai & M.S. Groenhuijsen (red.), Het wetboek van Strafvordering, Deventer: Kluwer (losbladig en online), aant. 2. 256 A. Den Hartog, 'Commentaar op artikel 379 Sv', in: A.L. Melai & M.S. Groenhuijsen (red.), Het wetboek van Strafvordering, Deventer: Kluwer (losbladig en online), aant. 2. 254
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
betreft.255 Dit wordt in de regel gedaan indien het een ingewikkelde zaak betreft of indien de zaak
55
slachtoffer het recht heeft om te spreken, de rechter deze zaak hoogstwaarschijnlijk zal doorverwijzen naar de meervoudige kamer aangezien het spreekrecht alleen bij een misdrijf waarop meer dan acht jaren staat mag worden uitgeoefend. De kans dat het spreekrecht wordt geschonden bij politierechterzaken is daarom te verwaarlozen. Evenals bij de meervoudige kamer worden vorderingen van benadeelde partijen door de politierechter beoordeeld. Indien de politierechter echter vergeet te beslissen over een vordering, is het niet mogelijk om deze schending te herstellen. De vraag die in dit kader dient te worden beantwoord is of het voor deze gevallen noodzakelijk is dat dezelfde remedie wordt voorgesteld zoals is gedaan bij meervoudige kamerzaken. Het antwoord op deze vraag is mijns inziens ontkennend. De reden hiervoor is dat het gelijkheidsbeginsel juist niet van toepassing is in deze kwestie waardoor remedies voor slachtoffers bij beide procedures niet gelijk hoeven te zijn aan elkaar. De procedure bij de politierechter betreft immers een afwijkende procedure257, waardoor het niveau van rechtsbescherming afwijkt van die bij de meervoudige kamer. Dit valt bijvoorbeeld af te leiden uit art. 370 lid 1 Sv waarin staat dat de dagvaardingstermijn bij de politierechter drie dagen is en dat conform art. 374 lid 1 Sv art. 301 (lid 4) Sv niet geldt. 258 De procedure bij onder andere de politierechter is juist gecreëerd zodat strafzaken sneller en eenvoudiger kunnen worden afgedaan.259 Het creëren van een remedie waarbij de rechtsgang bij de politierechter zodanig kan worden vertraagd zal daarom niet in lijn liggen met aard en de bedoeling van deze procedure. Indien de officier van
conform art. 281 lid 1 Sv te worden aangehouden. In de gevallen waarin het niet meer mogelijk is om een schending van recht te herstellen omdat de politierechter al een uitspraak heeft gedaan, ligt het in de rede om een nieuwe voorziening in het leven te roepen waarbij slachtoffers als benadeelde partij worden gecompenseerd voor hun schade. Hierbij dient bijvoorbeeld te worden gedacht aan de situatie waarbij de benadeelde partij zich heeft gevoegd in het proces, maar de rechter geen uitspraak heeft gedaan over de vordering en zowel de officier van justitie als de verdachte niet in hoger beroep gaan. De vordering kan dan niet meer in hoger beroep worden beoordeeld. In een dergelijk geval zou het slachtoffer om compensatie kunnen verzoeken wegens een schending van recht.260
257
G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 849. G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 851. 259 G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 849. 260 Het gaat in deze gevallen dan ook weer om vorderingen van benadeelde partijen die te laag zijn om daarvoor een aparte procedure te starten. Indien de rechter vergeten is om over de vordering te beslissen kan het slachtoffer als benadeelde partij alsnog een civiele procedure starten tegen de veroordeelde. In enkele gevallen zal het beginnen van een civiele procedure en de daarbij komende kosten niet opwegen tegen de hoogte van de vordering die de benadeelde partij heeft ingesteld. Deze groep benadeelde partijen zou een beroep moeten kunnen doen op een regeling waarbij hun schade wordt gecompenseerd wegens een schending van recht. Gedacht kan worden aan wettelijk vastgestelde tarieven die afhankelijk zijn gesteld van de hoogte van de vordering. 258
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
justitie en/of de rechter tijdens de zitting een schending van een recht constateren, dient de zaak
56
5.4 Tussenconclusie mogelijkheden voor nieuwe zitting strafoplegging als remedie In voorgaande paragrafen is gemotiveerd in hoeverre het mogelijk is om de remedie uit Oregon te implementeren in het Nederlandse rechtssysteem. Op basis van het verloop van de terechtzitting in Nederland en het ne bis in idem beginsel zijn er drie mogelijkheden gevonden die een wettelijke ingang bieden voor implementatie van deze remedie in Nederland. Optie A betreft een nieuwe zitting voor de strafoplegging nadat de rechter een einduitspraak heeft gedaan in de zaak, waarbij (de kennisgeving van) de nieuwe zitting omtrent de strafoplegging binnen de gestelde beroepstermijn moet vallen. Bij optie B staat het ontwikkelen van een speciale procedure in de wet centraal waarbij het mogelijk is dat onherroepelijke vonnissen kunnen worden herzien. Optie C betreft de mogelijkheid tot het heropenen van het onderzoek ter terechtzitting indien het onderzoek onvolledig is geweest. Bij deze laatste optie is geen sprake meer van een remedie in de vorm van een nieuwe zitting ten behoeve van de strafoplegging maar van een remedie in de vorm van het heropenen van het onderzoek ter terechtzitting. De rechter heeft immers in deze fase van het strafproces nog geen einduitspraak gedaan.
Op basis van een uitgebreide motivering kan worden gesteld dat optie A en optie B niet passen bij het Nederlandse strafprocesrecht. Als belangrijkste argument kan worden genoemd dat het slachtoffer binnen deze opties teveel invloed zal hebben op het (verloop van) het strafproces en daardoor meer
Optie C biedt daarentegen wel de mogelijkheid om een remedie te creëren voor het slachtoffer c.q. de benadeelde partij indien hun rechten zijn geschonden. Deze optie betreft dat onderzoek ter terechtzitting op grond van art. 346 Sv kan worden heropend indien blijkt dat het onderzoek onvolledig is geweest. Er is sprake van een onvolledig onderzoek indien de rechter nog vragen heeft over kwesties die horen bij art. 348 Sv j o art. 350 Sv of over de factoren die een rol kunnen spelen bij de strafoplegging. Het heropenen van het onderzoek als remedie heeft als voordeel dat geschonden slachtofferrechten binnen de lopende strafprocedure kunnen worden hersteld. Tevens kan de rechter de verkregen informatie, naar aanleiding van de heropende zitting, meenemen in de eindbeslissing tezamen met de rest van de verkregen informatie op de eerdere gesloten terechtzitting. De beslissing van de rechter om het onderzoek te heropenen betreft een tussenvonnis waardoor de verdachte hiertegen hoger beroep kan instellen conform art. 406 lid 1 Sv. Eveneens kan de verdachte ook ter zitting verschijnen indien het onderzoek wordt heropend en worden de rechten van de verdachte binnen het heropende onderzoek gewaarborgd, zoals bij de normale gang van het onderzoek ter terechtzitting. Het is aan de rechter om te besluiten of het onderzoek al dan niet wordt heropend waardoor in iedere strafzaak ruimte is voor een belangenafweging. Naar aanleiding van de uitgebreide motivering in paragraaf 5.3.3 kan mijns inziens worden gesteld dat het heropenen van het onderzoek ter zitting als een remedie kan dienen om geschonden slachtofferrechten te herstellen en slachtofferrechten te waarborgen.
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
neigt naar een procespartij. Ook komen bij deze opties de rechten van de verdachte in het geding.
57
5.5 Andere mogelijkheden voor remedies naar aanleiding van hoofdstuk drie In hoofdstuk twee zijn verschillende schendingen van slachtofferrechten beschreven. Tot op heden zijn er geen mogelijkheden (binnen de wet) om schendingen van deze rechten te herstellen. In onderstaande paragrafen zal worden ingegaan op de beschreven schendingen en zal er worden onderzocht in hoeverre die schendingen middels een remedie kunnen worden gewaarborgd. 5.5.1 Het slachtoffer wordt niet (tijdig) opgeroepen voor de zitting In paragraaf 2.5 is gebleken dat het voorkomt dat een slachtoffer zijn spreekrecht niet kan uitoefenen doordat deze niet (tijdig) wordt opgeroepen voor de zitting. Anders dan in Oregon261, is niet in het Wetboek van Strafvordering bepaald dat het slachtoffer een aanwezigheidsrecht heeft. De officier van justitie is bevoegd om het slachtoffer op grond van art. 260 lid 1 Sv voor de zitting oproepen maar is hiertoe niet verplicht.262 Dat het slachtoffer geen aanwezigheidsrecht heeft is waarschijnlijk gelegen in het feit dat in de Nederlandse rechtsstaat de terechtzittingen in beginsel in het openbaar worden gehouden en de vonnissen in het openbaar worden uitgesproken.263 Eenieder heeft in beginsel dus het recht om een rechtszitting bij te wonen, en dit geldt dus ook voor het slachtoffer. Indien het slachtoffer heeft aangegeven het spreekrecht te willen uitoefenen conform art. 51e lid 2 Sv, roept de officier van justitie deze op voor de terechtzitting ex art. 260 lid 2 Sv. Indien het slachtoffer niet ter zitting verschijnt, kan de rechtbank bevelen dat het slachtoffer opnieuw wordt opgeroepen conform art. 303
is opgeroepen door de officier van justitie conform art. 260 lid 2 Sv. Art. 303 Sv ziet er als volgt uit: Artikel 303 Wetboek van Strafvordering 1. De rechtbank hoort het slachtoffer, diens vertegenwoordiger op grond van artikel 51e, zesde of zevende lid, of de nabestaande die op grond van artikel 260, tweede lid, is opgeroepen en verschenen. 2.Artikel 258, zesde lid, is na de aanvang van de terechtzitting van overeenkomstige toepassing. 3. De rechtbank kan bevelen dat het slachtoffer, diens vertegenwoordiger op grond van artikel 51e, zesde of zevende lid, of diens nabestaande, indien deze na oproeping niet op de terechtzitting is verschenen, zal worden opgeroepen om op een nader te bepalen tijdstip op de terechtzitting te verschijnen. Indien deze ten tweede male niet op de terechtzitting verschijnt, kan de rechtbank van het horen van het slachtoffer diens vertegenwoordiger op grond van artikel 51e, zesde of zevende lid, of de nabestaande afzien.
Nu uit onderzoek blijkt dat het voorkomt dat de officier van justitie het slachtoffer niet (tijdig) oproept voor de zitting, zal art. 303 Sv ook moeten worden toegespitst op het verzuim van de officier van justitie. Mijns inziens voorziet dit huidige wetsartikel hier niet in. Wordt het Landelijk Aanhoudingsprotocol264 geraadpleegd, is het duidelijk dat er een strenge eis wordt gehanteerd alvorens de zaak wordt aangehouden omwille van het feit dat het slachtoffer niet aanwezig is. De zaak kan,
261
ORS 147.500(5)(a) tot en met (m), zie paragraaf 4.3.1, p. 37. Indien het slachtoffer een verzoek heeft gedaan conform art. 51a lid 3 Sv, zal de officier van justitie het slachtoffer in ieder geval op de hoogte stellen van de datum en het tijdstip van de terechtzitting. Mogelijk zal het slachtoffer dan ook worden opgeroepen voor de terechtzitting conform art. 260 lid 1 Sv. 263 Art. 121 Gw en art. 269 Sv. 264 Het Landelijk Aanhoudingsprotocol betreft geen recht in de zin van art. 79 RO. Hetgeen heeft tot gevolg dat het protocol niet bindend is. 262
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
lid 3 Sv. Dit artikel gaat echter uit van de situatie waarin het slachtoffer niet is verschenen nadat deze
58
behoudens zwaarwegende andere belangen, worden aangehouden indien het slachtoffer "uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt prijs te stellen op uitoefening van het spreekrecht".265 Indien de officier van justitie het slachtoffer niet heeft opgeroepen, of als bijvoorbeeld de stukken omtrent het uitoefenen van het spreekrecht niet gevoegd zijn in het strafdossier, zal de zaak op grond van art. 303 lid 3 Sv en/of op grond van het Landelijk Aanhoudingsprotocol niet worden aangehouden bij afwezigheid van het slachtoffer die wel het recht heeft om het spreekrecht uit te oefenen. Om het recht op spreken meer zeker te stellen voor het slachtoffer en om verzuimen omtrent de oproeping tegen te gaan zal mijns inziens het volgende artikellid aan art. 303 Sv moeten worden toegevoegd: 3. De rechtbank kan bevelen dat het slachtoffer, diens vertegenwoordiger op grond van artikel 51e artikel 51e, zesde of zevende lid, of diens nabestaande, indien deze niet (tijdig) is opgeroepen op grond van artikel 260, tweede lid, opnieuw zal worden opgeroepen om op een nader te bepalen tijdstip op de terechtzitting te verschijnen. Het huidige derde lid in art. 303 Sv zal daardoor het vierde lid worden en zich toespitsen op de situatie dat het slachtoffer na een juiste oproeping conform art. 260 lid 2 Sv niet ter zitting is verschenen. Dit sluit mijns inziens aan bij de bedoeling van de wetgever nu er in de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat er ook ruimte dient te zijn om een zaak aan te houden indien het slachtoffer gemotiveerd
mogelijkheid om de zaak aan te houden op grond van art. 303 lid 4 Sv (nieuw).
Wordt deze remedie getoetst aan de vier gestelde grenzen in paragraaf 3.4.4 dan kan ten aanzien van grens I worden gesteld dat het slachtoffer door het voorgestelde nieuwe derde lid geen invloed heeft op beslissingen omtrent de vervolging of de berechting van de verdachte. Op grond van dit voorstel kan de rechter de remedie aangrijpen om de schending van het slachtofferrecht te herstellen. Het voorstel zal dezelfde mate van invloed hebben op het verloop van het strafprocesrecht omdat de rechtbank al de mogelijkheid had om de zitting aan te houden indien het slachtoffer niet ter zitting aanwezig was (grens II). Het nieuwe artikellid spitst zich alleen toe omtrent verzuimen omtrent de oproeping van het slachtoffer. Doordat de bevoegdheid van de rechtbank hetzelfde blijft, zal dit voorstel naar mijn mening niet strijdig zijn met de rechten van de verdachte of zijn positie in het proces aanmerkelijk verslechteren (grens III). Het voorgestelde artikellid is niet dwingend geschreven zodat er (theoretisch) ruimte is voor een belangenafweging waardoor de rechter kan besluiten de zaak niet aan te houden (Grens IV). Ook heeft deze remedie mijns inziens een beschermende werking. Het (onnodig) aanhouden van strafzaken gaat ten koste van de zittingscapaciteit en kost de rechtbank geld.
265
Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS), 'Landelijk aanhoudingsprotocol', 18 november 2011, www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/Nieuws/Documents/landelijk%20aanhoudingenprotocol.pdf, p. 3. 266 Kamerstukken II 2004/05, 30 143, 3, p. 12.
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
heeft aangeven waarom deze niet ter zitting aanwezig kan zijn.266 De rechter heeft in dit geval de
59
5.5.2 Benadeelde partij niet (tijdig) geïnformeerd over de voegingsmogelijkheid Conform art. 51f lid 1 Sv kan het slachtoffer zich als benadeelde partij voegen in het strafproces indien deze schade heeft geleden door het strafbare feit. Anders dan in Oregon 267 is het recht op schadevergoeding niet expliciet beschreven als een 'recht'. Dit vloeit voort uit Titel IIIA (eerste afdeling) waar de rechten van het slachtoffer beschreven staan. In art. 51a lid 4 Sv staat alleen dat, op verzoek van het slachtoffer, tevens mededeling wordt gedaan over de mogelijkheden van een schadevergoeding door de officier van justitie. Op grond van art. 51g lid 3 Sv zendt de officier van justitie, indien de vervolging van de verdachte wordt ingesteld, een voegingsformulier naar het slachtoffer. In de Aanwijzing slachtofferzorg wordt door het Openbaar Ministerie gesteld dat een voeging van de benadeelde partij soms mislukt.
268
Het slachtoffer kan dan, onder gestelde
voorwaarden, een verzoek tot tegemoetkoming indienen.
269
Schadevergoedingen tot en met
vijfduizend euro worden behandeld door de parketten namens de Minister van Justitie. Indien het gaat om een schadevergoeding van meer dan vijfduizend euro, zal deze worden afgehandeld door de Afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken (BJZ) van het Parket-Generaal. Hoe deze procedure verloopt, is niet beschreven in de Aanwijzing Slachtofferhulp. Volgens het huidige recht geldt als hoofdregel dat de benadeelde partij de mogelijkheid moet krijgen om zich te kunnen voegen in het strafproces. De wet voorziet dan ook in de situatie dat de benadeelde
geschorst ex art. 281 Sv, waardoor de benadeelde partij op deze nieuwe zitting kan verschijnen. In art. 332 Sv wordt geregeld dat de benadeelde partij opnieuw kan worden opgeroepen indien deze niet ter zitting is verschenen. De wet voorziet echter niet in de situatie waarin de benadeelde partij zich niet (tijdig) heeft kunnen voegen in het strafproces wegens een verzuim van de officier van justitie. Mijns inziens zal er daarom dus ook een nieuwe wettelijke regeling moeten worden getroffen die inspeelt op het verzuim van de officier van justitie. Dit lijkt mijns inziens in lijn met de gestelde hoofdregel dat benadeelde partijen zich moeten kunnen voegen in het strafproces. Het huidige wetsartikel dat de oproeping van de benadeelde partij regelt luidt als volgt: Artikel 332 Wetboek van Strafvordering De rechtbank kan bevelen dat de benadeelde partij, die niet in persoon of bij vertegenwoordiger ter terechtzitting is verschenen, zal worden opgeroepen om op een nader door de rechtbank te bepalen tijdstip ter terechtzitting te verschijnen.
267
ORS 137.106 en verder, zie paragraaf 4.3.2, p. 38. In de aanwijzing staat niet waarom voegingen van benadeelde partijen soms mislukken. 269 Aanwijzing Slachtofferzorg (2010A0269) van 1 januari 2011, Strct. 2010 nr. 20476 (21 december 2010), p. 8. 268
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
partij moet worden geïnformeerd over de nieuwe zittingsdag indien het onderzoek ter terechtzitting is
60
Onderstaand artikellid zou kunnen worden toegevoegd aan art. 322 Sv met als doel een mogelijkheid te creëren dat het slachtoffer zich als benadeelde partij alsnog kan voegen indien dit wegens verzuim door de officier van justitie niet heeft plaatsgevonden: 1. De rechtbank kan ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, uiterlijk voordat de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld overeenkomstig artikel 311 het woord te voeren, het onderzoek voor onbepaalde tijd te schorsen in het geval dat het slachtoffer zich niet als benadeelde partij heeft kunnen voegen omdat art. 51g, eerste lid niet in acht is genomen door de officier van justitie. Het voorgestelde artikellid streeft ernaar hetzelfde te bewerkstellingen als wat is voorgesteld in de voorgaande paragraaf omtrent het aanhouden van de zaak indien het slachtoffer wegens een fout van de officier van justitie niet is opgeroepen. Dit voorstel heeft verder geen invloed op de beslissingen omtrent de vervolging of de berechting van de verdachte (grens I). Op grond van dit voorstel kan de rechter ambtshalve of op vordering van de officier van justitie besluiten de zaak aan te houden (grens II). Door de 'kan-bepaling' heeft de rechter de mogelijkheid om te besluiten niet over te gaan tot aanhouding indien dit bijvoorbeeld in het belang is van het onderzoek. Hierdoor is er geen sprake van een remedie in absolute vorm (grens IV). In het geval dat de zaak niet wordt aangehouden wegens
het proces. In dit geval kan het slachtoffer zich alsnog wenden tot het Openbaar Ministerie en een verzoek tot tegemoetkoming indienen zoals is beschreven in de Aanwijzing slachtofferzorg. 5.5.3 De eisen van art. 51e lid 1 Sv en de schriftelijke slachtofferverklaring In dit onderzoek is naar voren gekomen dat er twee opvattingen heersen over het opstellen van de schriftelijke slachtofferverklaring. In het rapport Slachtoffer en de rechtspraak wordt gesteld dat ieder slachtoffer betreffende ieder strafbaar feit een schriftelijke slachtofferverklaring mag indienen. Dit omdat de schriftelijke slachtofferverklaring niet geregeld is in de wet en daarmee niet gekoppeld is aan de eisen van art. 51e lid 1 Sv. Slachtofferhulp Nederland stelt dat er sprake moet zijn van een spreekrechtwaardig feit alvorens een schriftelijke slachtofferverklaring kan worden opgesteld. Slachtofferhulp Nederland koppelt dus het opstellen van een schriftelijke slachtofferverklaring aan de eisen van art. 51e lid 1 Sv. In paragraaf 2.5 is vastgesteld dat nu deze verklaring niet vastgelegd is in de wet, er geen sprake is van een schending van recht. Wel kan worden gemotiveerd dat de informatieverstrekking uit hoofde van Slachtofferhulp Nederland afwijkt van het gestelde in, en de bedoeling van, art. 51b lid 3 Sv. Op grond van dit artikel heeft het slachtoffer het recht om te verzoeken dat bepaalde stukken aan het dossier worden toegevoegd, welke hij relevant acht voor de beoordeling van de zaak. Mijns inziens valt daar de schriftelijke slachtofferverklaring ook onder.
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
verzuim door de officier van justitie, kan het slachtoffer als benadeelde partij zich niet meer voegen in
61
Nu ook uit onderzoek270 is gebleken dat ter zitting door zowel de rechter als door de officier van justitie aandacht wordt besteed aan de schriftelijke slachtofferverklaring en deze verklaring kan worden meegenomen in de afweging van de strafmaat, is het van belang dat ieder slachtoffer de mogelijkheid moet krijgen om deze aan het dossier toe te voegen. Aangezien de schriftelijke slachtofferverklaring juist niet geregeld is in het Wetboek van Strafvordering dient dit stuk alleen te voldoen aan de bewijsvoorschriften en niet aan de eisen van art. 51e lid 1 Sv.
Om de problematiek omtrent de verschillende zienswijzen over de schriftelijke slachtofferverklaring op te lossen dient mijns inziens de schriftelijke slachtofferverklaring te worden opgenomen als een recht van het slachtoffer in Titel IIIA (eerste afdeling). In dit nieuwe wetsartikel kan worden vastgelegd dat ieder slachtoffer recht heeft op een schriftelijke slachtofferverklaring en op welke wijze en binnen welke termijn deze verklaring dient te worden toegevoegd aan het dossier. Tevens dient Slachtofferhulp Nederland in haar informatieverstrekking de schriftelijke slachtofferverklaring los te koppelen van art. 51e lid 1 Sv. De reden dat Slachtofferhulp Nederland de schriftelijke slachtofferverklaring koppelt aan art. 51e lid 1 Sv heeft waarschijnlijk met capaciteit te maken. De keuze van Slachtofferhulp Nederland om alleen slachtoffers van zwaardere misdrijven hulp te bieden bij het opstellen van deze schriftelijke slachtofferverklaringen is legitiem. De informatieverstrekking
op de website moeten vermelden dat ieder slachtoffer een schriftelijke slachtofferverklaring aan het dossier mag toevoegen, maar dat de organisatie alleen hulp biedt aan slachtoffers van strafbare feiten die staan genoemd in 51e lid 1 Sv. 5.5.4 Vordering benadeelde partij vergeten door de rechter in eerste aanleg De vordering van de benadeelde partij waarover in eerste aanleg vergeten is te beslissen wordt op grond van jurisprudentie gezien als een vordering die is afgewezen 271 , waardoor het hof conform art. 421 lid 3 Sv de vordering alsnog inhoudelijk kan beoordelen. Wel is de voorwaarde gesteld dat de benadeelde partij zich moet voegen in het hoger beroep, anders volgt er een niet-ontvankelijkheid. Mijns inziens is het niet rechtvaardig dat een vergeten vordering van de benadeelde partij zonder meer niet-ontvankelijk wordt verklaard, alleen omdat er niet (tijdig) is gevoegd in hoger beroep. Niet kan worden uitgesloten dat de niet-beslissing over de vordering van de benadeelde partij geen invloed heeft gehad op het niet-voegen van de benadeelde partij. Het is mijns inziens niet begrijpelijk waarom er juist in deze situatie geen voeging heeft plaatsgevonden, aangezien de benadeelde partij nog steeds een belang heeft bij een beslissing van de rechter over de vordering. Waarom heeft de benadeelde partij zich anders gevoegd in het proces in eerste aanleg? Mogelijk is er dus sprake van een causaal 270
S.B.L. Leferink & K.H. Vos, Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring: recht of kans? Een onderzoek naar het Victim Impact Statement in de praktijk van het Nederlandse strafrecht, Utrecht: Slachtofferhulp Nederland 2008, p. 28. 271 HR 10 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1812, r.o. 5.4.
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
uit hoofde van Slachtofferhulp Nederland moet wel worden aangepast. De organisatie zal in folders en
62
verband tussen de vordering waarover niet is beslist door de rechtbank en de voeging die niet heeft plaatsgevonden. Om juist deze schending van recht te kunnen herstellen, dient mijns inziens een remedie te worden gecreëerd in de wet waarbij de benadeelde partij van rechtswege wordt gevoegd in hoger beroep. Mijns inziens dient de heersende leer die voorvloeit uit jurisprudentie 272 te worden losgelaten en dient art. 421 Sv te worden aangepast. De eerste drie leden van art. 421 Sv luiden als volgt: Artikel 421 Wetboek van Strafvordering 1. De benadeelde partij die zich niet overeenkomstig artikel 51g, eerste of derde lid, in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, is daartoe onbevoegd in het geding in hoger beroep. 2. Heeft de voeging in eerste aanleg plaats gehad, dan duurt zij, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. 3. Voor zover de gevorderde schadevergoeding niet is toegewezen kan de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep voegen. Titel IIIa van het Eerste Boek is, met uitzondering van artikel 51f, eerste tot en met derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de ingevolge artikel 51g vereiste opgave kan worden volstaan met een verwijzing naar de opgave van de eerste vordering, indien deze ongewijzigd is gebleven.
Het nieuwe derde artikellid zou als volgt kunnen luiden: 3. Heeft de voeging in eerste aanleg plaats gehad doch heeft de rechtbank niet beslist over de vordering van de benadeelde partij, dan duurt zij van rechtswege voort in hoger beroep.
artikelleden. Naar mijn mening zorgt deze remedie ervoor dat de benadeelde partij verzekerd is van toegang tot de rechter in tweede aanleg nadat in eerste aanleg een schending van diens recht heeft plaatsgevonden. Het niet beslissen over de vordering door de rechter is immers in strijd met art.335 Sv jo art. 361 lid 4 Sv. Het vonnis houdt, zo staat in art. 361 lid 4 Sv, de beslissing in over de vordering van de benadeelde partij welke met redenen omkleed dient te zijn. Indien het vonnis echter deze beslissing niet inhoudt, dan is daar in de wet verder geen sanctie aan verbonden. Wordt gekeken naar art. 358 Sv,273 dan staat in dat artikel aan welke vormvoorschriften een vonnis dient te voldoen. Op straffe van nietigheid (art. 358 lid 5 Sv) dienen alle elementen (lid één tot en met lid vier uit artikel 358 Sv) te zijn opgenomen in het vonnis. Als er een element ontbreekt in het vonnis leidt het vonnis ten aanzien van dat element aan nietigheid. Nietigheid van een vonnis heeft gevolgen voor de behandeling van de strafzaak in hoger beroep. De Wet stroomlijnen in hoger beroep274 heeft er onder andere voor gezorgd dat het onderzoek ter terechtzitting bij het hof zich in beginsel alleen richt op de bezwaren die de officier van justitie en de verdachte hebben ingebracht naar aanleiding van het gewezen vonnis in eerste aanleg. 275 Dit vloeit voort uit art. 415 lid 2 Sv. In dit artikel wordt ook 272
HR 10 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1812, r.o. 5.4. Zie ook o.a. art. 258 lid 3 Sv, art. 268 lid 2 Sv, art. 311 lid 4 Sv. 274 Wet van 5 oktober, Stb. 2006, 470. 275 B.F. Keulen & Ph. Traest, Het Nederlandse stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken (Preadvies voor de jaarvergadering van de Nederlands-Vlaamse Vereniging voor strafrecht), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2012, p. 31. 273
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
Indien dit nieuwe artikellid zal worden toegevoegd aan art. 421 Sv, zal dit artikel bestaan uit zes
63
gesteld dat het hof zich moet richten op 'hetgeen wat nodig is' naast de ingebrachte bezwaren door de verdediging en/of door het Openbaar Ministerie. Dat het hof zich moet richten op 'hetgeen wat nodig is' richt zich onder andere op art. 358 Sv indien het vonnis op een element aan nietigheid leidt. 276 Het vonnis kan op dit element door het hof niet worden bevestigd ex art. 423 lid 1 Sv want “de hoofdregel luidt: wat nietig is kan niet worden bevestigd”277 waardoor het hof doet wat de rechtbank had moeten doen zoals staat in art. 423 lid 1 Sv. Op grond van art. 415 Sv als schakelbepaling, zijn bepalingen over het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg van toepassing verklaard op de behandeling in tweede aanleg. Hierdoor wordt de vordering van de benadeelde partij behandeld door het hof zoals beschreven is in paragraaf 2.4. 278 Deze uiteenzetting biedt mijns inziens de grondslag voor de oplossing met betrekking tot de situatie waarin de rechter in eerste aanleg vergeten is om over de vordering van de benadeelde partij te beslissen. Het artikellid dat bepaalt wat er in het vonnis moet staan omtrent de vordering van de benadeelde partij luidt als volgt: Artikel 361 Wetboek van Strafvordering 4. Het vonnis houdt, tenzij de rechtbank met toepassing van artikel 333 zonder nader onderzoek van de zaak de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij heeft uitgesproken, ook in de beslissing van de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij. Deze beslissing is met redenen omkleed.
Om ervoor te zorgen dat het hof de mogelijkheid wordt gegeven om het vonnis te vernietigen indien
lid 4 Sv als volgt te worden aangepast: 4. Het vonnis houdt op straffe van nietigheid, tenzij de rechtbank met toepassing van artikel 333 zonder nader onderzoek van de zaak de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij heeft uitgesproken, ook in de beslissing van de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij. Deze beslissing is met redenen omkleed.
Worden de twee voorgestelde remedies getoetst aan de gestelde grenzen uit paragraaf 3.4.4 dan zorgt de wijziging van art. 421 lid 3 Sv en van art. 361 lid 3 Sv er niet voor dat het slachtoffer invloed krijgt op beslissingen omtrent de vervolging of berechting van de verdachte. (grens I). De rechter kan middels deze voorstellen de remedies aangrijpen om de schending van het slachtofferrecht te herstellen. Beide voorstellen hebben wel enige invloed op het verloop van het proces (grens II). Het nieuwe artikellid van art. 421 Sv zorgt ervoor dat het hof toch mag oordelen over de vordering, ook al heeft er in appel geen voeging plaatsgevonden. Dit is conform de huidige leer nog wel noodzakelijk. 276
B.F. Keulen & Ph. Traest, Het Nederlandse stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken (Preadvies voor de jaarvergadering van de Nederlands-Vlaamse Vereniging voor strafrecht), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2012, p. 37. 277 A.E. Harteveld, ‘Bevestigen of vernietigen’, in: B.F. Keulen, G. Knigge en H.D. Wolswijk (red.), Pet af. Liber amicorum D.H. de Jong, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2007, p. 103. 278 A.E. Harteveld, ‘Bevestigen of vernietigen’, in: B.F. Keulen, G. Knigge en H.D. Wolswijk (red.), Pet af. Liber amicorum D.H. de Jong, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2007, p. 99.
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
de rechtbank geen beslissing heeft genomen over de vordering van de benadeelde partij, dient art. 361
64
Het nieuwe artikellid zal echter alleen in geval van een schending van recht worden aangegrepen. In deze situatie dient herstel van het recht te prevaleren waardoor enige invloed op het verloop van het strafproces te rechtvaardigen is naar mijn mening. Dit geldt eveneens voor het voorstel met betrekking tot art. 361 lid 3 Sv. Mijns inziens komen de rechten van de verdachte door deze voorstellen ook niet in het geding (grens III). Dit omdat de benadeelde partij al het recht heeft om zich te voegen indien de vordering was afgewezen. Het hof kan dan alsnog inhoudelijk oordelen over de vordering van de benadeelde partij. De voegingsmogelijkheid van de benadeelde partij wordt door dit voorstel gemakkelijker gemaakt. De wijziging van art. 361 lid 3 Sv betreft in mijn ogen een wetstechnisch aspect dat een rol speelt bij de mogelijkheden voor het hof om conform art. 423 lid 1 Sv het vonnis te vernietigen. Hoewel er geen belangenafweging kan plaatsvinden of een element uit het vonnis al dan niet leidt aan nietigheid, is er naar mijn mening geen sprake van een remedie in absolute zin (grens IV) nu het hof overeenkomstig art. 415 Sv j o art. 421 lid 1 Sv de vordering behandelt zoals de rechtbank dit had moeten doen, en conform het gestelde in de wet de vordering ook kan afwijzen. 5.5.4.1 De gevallen waarin geen hoger beroep wordt ingesteld In bovenstaande paragraaf is geen rekening gehouden met strafzaken waarin door de verdachte en/of het Openbaar Ministerie geen hoger beroep wordt ingesteld. Het slachtoffer als benadeelde partij heeft niet zelfstandig de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. Bovenstaande remedie kan alleen worden
In paragraaf 5.5.5.1 zal worden ingegaan op de remedie die kan worden gecreëerd voor de gevallen waarin in eerste aanleg is vergeten om over de vordering te beslissen en door de procespartijen geen hoger beroep wordt ingediend. 5.5.5 De toepassing van art. 80a RO en de vordering van de benadeelde partij waarover niet is beslist in tweede aanleg Het cassatieberoep van de verdachte en/of het Openbaar Ministerie kan door de Hoge Raad overeenkomstig art. 80a RO worden afgedaan. Deze afdoeningmodaliteit heeft echter gevolgen voor het slachtoffer als benadeelde partij. Op grond van art. 437 lid 3 Sv kan de benadeelde partij een cassatieschriftuur indienen houdende middelen over een rechtspunt betreffende diens vordering. 279 Wordt echter het cassatieberoep afgedaan op grond van art. 80a RO, dan wordt de ingediende cassatieschriftuur van de benadeelde partij geheel niet meer behandeld. Ook indien de benadeelde partij het middel in de schriftuur richt op het feit dat in tweede aanleg vergeten is om over de vordering te beslissen. Bij toepassing van art. 81 RO stelt de Hoge Raad dat het aangevoerde door de indiener in cassatie niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen omdat die niet in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling zijn. De indiener van het cassatieberoep heeft dan dus geen goede gronden voor een verdere beoordeling van de zaak door de Hoge Raad, net zoals bij de toepassing van 279
Wel dient een van de procespartijen in cassatie te zijn gegaan en de indiener van het cassatieberoep dient ontvankelijk te zijn.
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
toegepast bij een niet-beslissing over de vordering indien de strafzaak door het hof wordt beoordeeld.
65
art. 80a RO. In het geval dat art. 81 RO wordt toegepast, beoordeelt de Hoge Raad wel de cassatieschriftuur van de benadeelde partij. Is er volgens de Hoge Raad sprake van een niet-beslissing, vernietigt de Hoge Raad het vonnis op dit punt en kan de zaak worden (terug)verwezen naar het gerechtshof voor een nieuwe behandeling betreffende de vordering van de benadeelde partij conform art. 440 lid 2 Sv. Ook komt het voor dat de Hoge Raad ambtshalve casseert op grond van art. 440 lid 1 Sv indien deze zonder cassatieschriftuur van de benadeelde partij tot de conclusie komt dat het hof is vergeten om over de vordering te beslissen.280 Daar waar de Hoge Raad de zaak dus afdoet conform art. 81 RO heeft de benadeelde partij dus 'geluk' dat de Hoge Raad diens schriftuur beoordeelt en heeft de benadeelde partij 'pech' indien de zaak wordt afgedaan via art. 80a RO. Een schending van het recht wordt dan dus niet door de Hoge Raad verholpen. Mijns inziens staat dit haaks op de rechtseenheid en de rechtsbescherming, 281 twee kerntaken die de Hoge Raad heeft middels de cassatieprocedure. Tevens is de handelswijze van de Hoge Raad naar mijn mening strijdig met het gelijkheidsbeginsel. Benadeelde partijen worden niet gelijk behandeld bij gelijke schendingen van recht.
Het huidige standpunt van de Hoge Raad over de benadeelde partij en de afdoening conform art. 80a RO is beschreven in zijn arrest van 17 december 2013. Ondanks de andersluidende conclusie van A-G Hofstee, stelt de Hoge Raad geen uitzondering te willen maken op het wettelijke stelsel indien het
eerste argument betreft dat de wetgever het niet mogelijk heeft gemaakt een voorziening te treffen voor de benadeelde partij in deze situatie. 282 Dit met de reden dat de wetgever de benadeelde partij een afhankelijke positie heeft toegekend in het cassatiegeding.283 Als tweede argument stelt de Hoge Raad dat een uitzondering op het wettelijk stelsel bij toepassing van art. 80a RO maar "voor een beperkte en toevallige groep benadeelde partijen een versterking [zal] bieden".284 Het laatst genoemde argument door de Hoge Raad is naar mijn mening bepaald zwak. Hoe klein of beperkt de groep rechtzoekenden ook moge zijn, dit mag niet betekenen dat er dus daarom geen juiste rechtsbescherming geboden hoeft te worden. Het is bekend dat art. 80a RO mede in het leven is geroepen om de werkdruk van de Hoge Raad te verminderen.285 Nu de Hoge Raad echter zelf stelt dat het maar een kleine groep benadeelde partijen betreft waarbij wordt vergeten om over de vordering te beslissen, zal de werkdruk van de Hoge Raad niet in zoverre worden belast dat de Hoge Raad geen aandacht kan besteden aan deze schending van het recht. Uit het eerste argument van de Hoge Raad valt af te leiden dat de wetgever
280
HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968 (concl. A-G mr. Hofstee), RvdW 2014/140, r.o. 36. Hoge Raad der Nederlanden, ‘Over de Hoge Raad’, www.rechtspraak.nl/Organisatie/HogeRaad/OverDeHogeRaad/Pages/default.aspx. (geraadpleegd op 18 mei 2014). 282 HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968, r.o. 2.4.2. 283 HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968, r.o. 2.4.1. 284 HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968, r.o. 2.4.2. 285 Kamerstukken II 2010/11, 32 576, 3, p. 2. 281
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
cassatieberoep ex art. 80a RO wordt afgedaan. De Hoge Raad geeft hiervoor twee argumenten. Het
66
aan zet is om een wetswijziging door te voeren, alvorens cassatie mogelijk is bij een niet-beslissing over de vordering indien de zaak op grond van art. 80a RO wordt afgedaan. Wordt de zienswijze van de wetgever over art. 80a RO bekeken dat wordt in de Memorie van Toelichting gesteld dat "zaken waarin nu ambtshalve cassatie plaatsvindt, zullen ook na invoering van artikel 80a Wet RO voor ambtshalve cassatie in aanmerking komen."286 Ook staat in de Memorie van Toelichting dat als art. 80a RO wordt toegepast, geen sprake zal zijn van een minder vergaande inhoudelijke toets. De wetgever stelt dat er bij toepassing van art. 80a RO ook sprake is van "een toetsing in volle omvang". Wordt de Memorie van Toelichting gekoppeld aan de situatie waarin niet is besloten over de vordering van de benadeelde partij, dan zou de Hoge Raad door "een toetsing in volle omvang" de schending van het recht van de benadeelde partij (ambtshalve) moeten kunnen constateren. In paragraaf 2.6.3 is de zienswijze van A-G Hofstee287 besproken waarbij wordt gesteld dat de Hoge Raad pas een niet-ontvankelijkheid ex art. 80a RO mag uitspreken indien deze kennis heeft genomen van de bescheiden uit art. 437 Sv. Hieronder valt dus ook de cassatieschriftuur van de benadeelde partij. Dit strookt met de bedoeling van de wetgever, kijkend naar de Memorie van Toelichting. De wetgever stelt dat in art. 80a lid 2 RO staat aangeven van welke documenten kennis moet zijn 1 Sv.288 Indien de Hoge Raad op grond van het dossier kennis van neemt dat onterecht niet beslist is over de vordering van de benadeelde partij moet hij mijns inziens dus over te gaan tot behandeling in cassatie. In de conclusie van A-G Hofstee wordt een passage uit de conclusie van zijn ambtsgenoot Vellinga aangehaald.289 In deze passage is mijns inziens de oplossing aangedragen hoe het geschonden recht van het slachtoffer als benadeelde partij kan worden hersteld. A-G Vellinga stelt dat indien art. 80a RO van toepassing is, de niet-ontvankelijkheid van het beroep dient te worden uitgesproken tenzij niet is besloten over de vordering van de benadeelde partij. Hij stelt dat de zaak dan vervolgens kan worden afgewerkt conform art. 440 lid 2 Sv. 290 Dit betekent dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak betreffende de vordering van de benadeelde partij vernietigt en deze zelf afdoet of terugverwijst naar het hof. Als aanbeveling wordt dan ook een wetswijziging voorgesteld welke inhoudelijk overeenkomt met het voorstel dat is gedaan door A-G Vellinga. Dit betreft mijns inziens een remedie die ervoor zorgt dat het recht van het slachtoffer als benadeelde partij kan worden hersteld en het recht wordt gewaarborgd. Een schending van recht kan op deze wijze worden hersteld omdat de
286
Kamerstukken II 2010/11, 32 576, 3. p. 20. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968 (concl. A-G mr. Hofstee), RvdW 2014/140, r.o. 28. 288 Kamerstukken II 2010/11, 32 576, 3. p. 20. 289 HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968 (concl. A-G mr. Hofstee), RvdW 2014/140, r.o. 38. 290 HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968 (concl. A-G mr. Hofstee), RvdW 2014/140, r.o. 38 zie 19.3. 287
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
genomen om over te kunnen gaan tot een niet-ontvankelijkheidverklaring overeenkomstig art. 80a lid
67
zaak ten aanzien van de vordering, kan worden terugverwezen naar het hof conform art. 440 lid 2 Sv voor een inhoudelijke behandeling. De voorgestelde remedie hoeft naar mijn mening niet te worden getoetst aan de gestelde grenzen in paragraaf 3.4.4. De voorgestelde wijziging sterkt tot het doel dat de Hoge Raad benadeelde partijen bij gelijke schending van recht op een gelijke wijze gaat behandelen. Mijns inziens vloeit het voorgestelde voort uit de huidige wetgeving en de bedoeling van de wetgever. Het slachtoffer krijgt door deze remedie geen extra mogelijkheid om dat recht te kunnen herstellen. De wijze en mogelijkheid tot het indienen van een cassatieschriftuur omtrent de vordering blijft namelijk onder dit voorstel hetzelfde. De wijze waarop de Hoge Raad moet omgaan met deze schrifturen wordt echter wel aangescherpt. De rechten van de verdachte spelen mijns inziens hier echter geen rol. Bij een afdoening ex art. 80a RO of art. 81 RO behoeven de aangevoerde middelen namens de verdediging ook geen inhoudelijke beoordeling in cassatie. Tevens casseert de Hoge Raad al indien hij ambtshalve constateert dat de vordering van de benadeelde partij is vergeten, al wordt het cassatieberoep dan afgedaan op grond van art. 81 RO. 5.5.5.1 De gevallen waarin geen beroep en cassatie wordt ingesteld In bovenstaande uiteenzetting is geen rekening gehouden met de situatie waarin geen cassatie is
paragraaf gaat alleen op indien cassatie bij de Hoge Raad wordt ingesteld. De vraag die moet worden beantwoord is wat er moet gebeuren met de niet-beslissing over de vordering in tweede aanleg en waar geen van de procespartijen cassatie instelt. Zoals gesteld in paragraaf 2.6.2 komt het slachtoffer als benadeelde partij in deze situatie met lege handen te staan.
Het slachtoffer als benadeelde partij heeft, zoals eerder vermeld, een afhankelijke positie in het cassatieberoep en heeft geen zelfstandige mogelijkheid om cassatie in te dienen. Op grond van jurisprudentie heeft ook het Openbaar Ministerie niet de bevoegdheid om namens de benadeelde partij cassatie in te stellen indien in tweede aanleg vergeten is om over de vordering te beslissen. De reden die hiervoor wordt gegeven is dat Openbaar Ministerie ten aanzien van de vordering geen partij is. 291 Zodoende is er dus een situatie in het Nederlandse strafprocesrecht waarbij een schending van recht, omdat de rechter een beslissing moet nemen over de vordering van de benadeelde partij op grond van art. 335 Sv jo art. 361 lid 4 Sv (jo art. 415 Sv), niet kan worden hersteld. Op basis hiervan kan naar mijn mening worden gesteld dat hier sprake is van een leemte in de wet.
291
HR 28 oktober 1969, NJ 1970, 196, HR 19 mei 1987, NJ 1988, 316, HR 25 februari 2002, ECLI:NL:HR:1969:AB6257, NJ 2003, 557.
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
ingesteld door de verdachte en/of het Openbaar Ministerie. De voorgestelde remedie in de vorige
68
Een mogelijke oplossing zou kunnen worden gevonden in de zaak State v. Thompson waarbij de rechtbank vergeten was om over een gedeelte van de schade te oordelen, dit was een schending van het recht van het slachtoffer. Bij een nieuwe zitting omtrent de strafoplegging kon alsnog worden geoordeeld over het vergeten gedeelte van de schade. Bij deze oplossing wordt echter weer tegen het probleem aangelopen dat het heropenen van een strafzaak na een gewezen eindvonnis niet past bij het Nederlandse rechtssysteem. Het gerechtshof kan de strafzaak alleen opnieuw beoordelen indien de zaak door de Hoge Raad conform art. 440 lid 2 Sv wordt terugverwezen naar het hof. Wordt naar een mogelijkheid gezocht die zo dicht mogelijk blijft bij het huidige strafvorderlijk rechtssysteem en het stelsel van rechtsmiddelen, blijft mijns inziens de enige mogelijkheid over dat de officier van justitie de expliciete wettelijke bevoegdheid krijgt om cassatie in te stellen indien het hof vergeten is te beslissen over de vordering van de benadeelde partij. In verschillende oudere conclusies van Advocaten-generaal is gesteld dat het Openbaar Ministerie in bepaalde gevallen de mogelijkheid moet hebben om namens de benadeelde partij cassatie in te stellen. Zo werd door A-G Kist gesteld dat het Openbaar Ministerie de taak heeft om zorg te dragen voor een juiste wetstoepassing en tot taak heeft dat "dubieuze kwesties worden opgelost".292 In 1987 stelde A-G Remmelink in zijn conclusie dat het behartigen van belangen van de benadeelde partij door het Openbaar Ministerie zou passen in de "ontwikkeling van het huidige rechtsdenken".293 In de conclusie van A-G Wortel wordt een passage
hogere instantie een onjuiste uitspraak betreffende de vordering aan de orde kan stellen, indien hiervoor een duidelijke wettelijke voorziening is. 294 Op basis van het bovenstaande kan naar mijn mening niet anders worden geconcludeerd dan dat de wetgever het mogelijk moet maken in de wet dat, indien een vordering van de benadeelde partij is vergeten in tweede aanleg, de officier van justitie namens de benadeelde partij op dit punt cassatie kan instellen. Aangezien in art. 427 Sv staat wanneer beroep in cassatie kan worden ingesteld, kan mijns inziens de wettelijke bevoegdheid voor de officier van justitie worden opgenomen in dat artikel. Zo zou het volgende artikellid aan art. 427 Sv kunnen worden toegevoegd: 5. Tegen de arresten van de gerechtshoven waarbij niet is beslist over de vordering van de benadeelde partij ingevolge artikel 415, tweede lid, artikel 335 jo artikel 361 vierde lid, staat beroep in cassatie open voor het Openbaar Ministerie bij het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
292
HR 28 oktober 1969, NJ 1970, 196, (concl. A-G mr. Kist), r.o. 3. HR 19 mei 1987, NJ 1988, 316, (concl. A-G mr. Remmelink). 294 HR 25 februari 2002, ECLI:NL:HR:1969:AB6257, (concl. A-G mr. Wortel), r.o. 10. 293
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
aangehaald waarbij wordt gesteld dat het Openbaar Ministerie pas namens de benadeelde partij in een
69
Een gegronde reden om de officier van justitie de ze bevoegdheid te geven kan worden gevonden nu in 1987 al werd gesteld dat deze bevoegdheid in lijn ligt met de "ontwikkeling van het huidige rechtsdenken".295 Anno 2014 kan dan a fortiori worden gesteld dat dit voorstel past in de lijn van de ontwikkeling van het Nederlandse strafrechtsysteem. Als de gedachte wordt losgelaten dat het Openbaar Ministerie geen partij is in de vordering van de benadeelde partij maar vooral de taak heeft om de wet juist toe te passen en dubieuze kwesties in strafzaken op te lossen,296 dan kan ook worden gepleit voor het invoeren van deze bevoegdheid voor de officier van justitie bij niet-beslissingen over de vordering in eerste aanleg waarbij in de hoofdzaak geen hoger beroep wordt ingesteld. De motivering om de officier van justitie deze bevoegdheid te geven is gelijk aan die bij cassatie. Art. 404 Sv zou daarom als volgt kunnen worden aangepast: 6. Tegen de vonnissen waarbij niet is beslist over de vordering van de benadeelde partij ingevolge artikel 335 jo artikel 361 vierde lid, staat hoger beroep open voor de officier van justitie bij het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. 5.6 Algemene aanbeveling Als algemene aanbeveling wordt geopperd een algemeen meldpunt voor slachtoffers te creëren waar zij schendingen van hun rechten en/of andere problemen kunnen melden. Het formulier uit Oregon297
een Ombudsman die zich alleen inzet voor slachtoffers en die zich volledig richt op (de handhaving van) slachtofferrechten. Deze instantie wordt dan enerzijds het algemene aanspreekpunt voor slachtoffers, anderzijds kan die Ombudsman een informerende en adviserende rol vervullen en justitiële autoriteiten op de hoogte stellen van schendingen naar aanleiding van meldingen van slachtoffers. Op deze manier kunnen veelvoorkomende problemen en schendingen door hem worden aangekaart bij de betreffende instanties. Naar mijn mening zal door het in het leven roepen van dit meldpunt een substantiële bijdrage worden geleverd in de afname van schendingen van slachtofferrechten.
295
HR 19 mei 1987, NJ 1988, 316, (concl. A-G mr. Remmelink). HR 28 oktober 1969, NJ 1970, 196, (concl. A-G mr. Kist), r.o. 3. 297 Bijlage IV, Form 4.100.2a Claim of violation of Crime Victims' Right(s), p. 88. 296
Hoofdstuk 5 Remedies voor slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht
kan ten aanzien van de melding als voorbeeld dienen. Als algemeen meldpunt kan worden gedacht aan
70
Hoofdstuk 6
Conclusie
In dit hoofdstuk zal een antwoord worden gegeven op de vraag die centraal heeft gestaan in dit onderzoek. De centrale vraag luidt als volgt: Op welke wijze worden de rechten van slachtoffers met betrekking tot het spreekrecht, de schriftelijke slachtofferverklaring en de vordering tot schadevergoeding middels voeging geschonden en in hoeverre is het mogelijk dat deze schendingen kunnen worden hersteld middels een remedie, waardoor deze slachtofferrechten worden gewaarborgd in het Nederlandse straf(proces)recht? Ter beantwoording van het eerste gedeelte van de onderzoeksvraag, op welke wijze de rechten van slachtoffers
worden
geschonden
met
betrekking
tot
het
spreekrecht,
de
schriftelijke
slachtofferverklaring en de vordering tot schaderegeling middels voeging, kan worden geconcludeerd dat schendingen plaatsvinden op verschillende manieren. Ten aanzien van het spreekrecht is geconstateerd dat de officier van justitie het slachtoffer niet altijd (tijdig) oproept voor het onderzoek ter terechtzitting. Doordat het slachtoffer afwezig is op de zitting kan deze het spreekrecht niet uitoefenen. Ook is op basis van jurisprudentie aangenomen dat het spreekrecht ter zitting soms niet wordt gehandhaafd, terwijl het slachtoffer wel ter zitting aanwezig is. Met betrekking tot de schriftelijke slachtofferverklaring is het onduidelijk of deze al dan niet gekoppeld is aan de eisen van art. 51e lid 1 Sv. Enerzijds wordt in het rapport genaamd Slachtoffer en de rechtspraak (in opdracht van het LOVS en de Raad voor de rechtspraak) gesteld dat ieder slachtoffer betreffende ieder strafbaar feit het recht heeft om een schriftelijke slachtofferverklaring in te dienen. Slachtofferhulp Nederland koppelt echter de schriftelijke slachtofferverklaring aan de eisen van art. 51e lid 1 Sv. Op grond van deze zienswijze hebben slachtoffers pas het recht om een schriftelijke slachtofferverklaring toe te voegen aan het dossier indien er sprake is van een spreekrechtwaardig delict. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding is geconstateerd dat het slachtoffer niet altijd (tijdig) wordt geïnformeerd over de voegingsmogelijkheid in het strafproces. Dit heeft tot gevolg dat het slachtoffer zich niet meer kan voegen als benadeelde partij en diens schade niet meer binnen het strafproces kan verhalen. Tevens is op grond van jurisprudentie vastgesteld dat rechters in zowel eerste als tweede aanleg vergeten te beslissen over de vordering van de benadeelde partij. Indien de vordering in eerste
zelfstandige beroepsmogelijkheid en indien geen hoger beroep wordt ingesteld, staat de benadeelde partij met lege handen. Dit geldt ook voor de situatie waarin in tweede aanleg is vergeten om over de vordering te beslissen. Wordt door geen van de procespartijen beroep in cassatie ingesteld, kan de benadeelde partij niets doen tegen de niet-beslissing van het hof. Wordt door één van de procespartijen in cassatie gegaan en wordt het cassatieberoep ontvankelijk verklaard, dan kan de benadeelde partij
Hoofdstuk 6
en/of het Openbaar Ministerie in hoger beroep gaat. Het slachtoffer als benadeelde partij heeft geen
Conclusie
aanleg wordt vergeten, kan het hof alsnog over de vergeten vordering beslissen indien de verdachte
71
een cassatieschriftuur met middelen over de vordering indienen. De Hoge Raad heeft echter de mogelijkheid om het beroep conform art. 80a RO af te doen. Bij een art. 80a RO toepassing beoordeelt de Hoge Raad de schriftuur van de benadeelde partij geheel niet, ook niet indien het middel zich richt tegen de vordering waarover het hof vergeten was een beslissing te nemen. Al deze geconstateerde schendingen hebben één ding gemeen en dat is dat het slachtoffer c.q. de benadeelde partij conform de huidige wetgeving op geen enkele wijze de mogelijkheid heeft om het geschonden recht te herstellen waardoor deze rechten dus niet gewaarborgd zijn in de wet. Het tweede gedeelte van de onderzoeksvraag richt zich dan ook op de vraag in hoeverre het mogelijk is dat de geconstateerde schendingen kunnen worden hersteld waardoor de slachtofferrechten gewaarborgd worden. Het antwoord op het tweede gedeelte van de onderzoeksvraag luidt bevestigend. Het is wel degelijk mogelijk om binnen het Nederlandse strafrechtsysteem remedies te implementeren waardoor schendingen van slachtofferrechten kunnen worden hersteld. Voor alle schendingen die naar aanleiding van dit onderzoek geconstateerd zijn is een remedie gevonden.
De eerste remedie betreft het heropenen van het onderzoek ter terechtzitting indien het onderzoek onvolledig is geweest zoals staat in art. 346 Sv. Deze wettelijke mogelijkheid tot heropening kan als remedie worden gebruikt indien tijdens de beraadslaging wordt geconstateerd dat het spreekrecht ter zitting niet is uitgeoefend of dat de vordering van de benadeelde partij niet is behandeld. Het voordeel van deze remedie is dat de schending binnen het lopende strafproces kan worden hersteld. Zo kan tijdens de heropende zitting het spreekrecht alsnog worden uitgeoefend of de vordering van de benadeelde partij alsnog worden behandeld. Tevens wordt aanbevolen dat ook het slachtoffer en/of de benadeelde partij de mogelijkheid moet krijgen om een verzoek tot heropening te kunnen doen. De rechter besluit dan of er al dan niet over kan worden gegaan tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting. Zaken die bij de politierechter worden behandeld kunnen in beginsel niet ex art. 346 Sv worden heropend, waardoor de voorgestelde remedie niet van toepassing is op deze procedure. Het spreekrecht zal doorgaans niet worden uitgeoefend bij de politierechter waardoor voor dit recht binnen deze procedure geen remedie nodig is. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij is beargumenteerd dat de wet moet voorzien in een compensatieregeling voor de gevallen waarin de rechter niet heeft besloten over de vordering van de benadeelde partij en procespartijen besluiten om
een kleine vordering hadden waartegen de kosten en moeite van een civiele procedure niet opwegen. De grondslag van deze financiële compensatie voor het slachtoffer als benadeelde partij betreft de
Conclusie
niet in hoger beroep te gaan. De compensatieregeling zal vooral van toepassing zijn op slachtoffers die
Een andere remedie betreft een wetswijziging van art. 303 Sv waardoor de rechtbank de mogelijkheid krijgt het onderzoek te schorsen en de zaak aan te houden voor (on)bepaalde tijd, indien blijkt dat het
Hoofdstuk 6
schending van een recht dat niet meer kan worden hersteld.
72
slachtoffer niet (tijdig) is opgeroepen voor de zitting voor het spreekrecht. Het huidige art. 303 Sv richt zich alleen op de situatie dat het slachtoffer niet ter zitting is verschenen nadat deze is opgeroepen door de officier van justitie. Middels de voorgestelde wijziging kan het verzuim van de officier van justitie worden hersteld waardoor het spreekrecht alsnog kan worden uitgeoefend binnen de lopende strafprocedure.
Ten aanzien van de schriftelijke slachtofferverklaring is voorgesteld om deze als slachtofferrecht te implementeren in het Wetboek van Strafvordering in titel IIIA. Op grond van art. 51b lid 2 Sv kan worden gemotiveerd dat ieder slachtoffer recht heeft om bepaalde stukken aan het dossier toe te voegen welke hij relevant vindt voor de beoordeling van de zaak. De schriftelijke slachtofferverklaring kan worden geschaard onder ‘het stuk’ zoals staat in art. 51b lid 2 Sv. Conform de zienswijze van de Hoge Raad is een schriftelijke slachtofferverklaring een bewijsmiddel, mits deze voldoet aan de bewijsvoorschriften. Aangezien niet in het Wetboek van Strafvordering staat dat de schriftelijke slachtofferverklaring gekoppeld is aan art. 51e lid 1 Sv, kan worden gemotiveerd dat ieder slachtoffer het recht heeft om op grond van art. 51b lid 2 Sv een schriftelijke slachtofferverklaring aan het strafdossier toe te voegen. Indien de schriftelijke slachtofferverklaring als een slachtofferrecht wordt opgenomen zal er in de toekomst geen verwarring meer ontstaan omtrent het feit dat ieder slachtoffer recht heeft op deze schriftelijke slachtofferverklaring. Tevens is geadviseerd dat Slachtofferhulp Nederland haar informatieverstrekking aan slachtoffers verandert. Zowel op de website van Slachtofferhulp Nederland als in folders wordt de schriftelijke slachtofferverklaring gekoppeld aan art. 51e lid 1 Sv. Geadviseerd wordt om duidelijk aan te geven dat ieder slachtoffer recht heeft op een schriftelijke slachtofferverklaring, maar dat alleen slachtoffers van misdrijven die staan genoemd in art. 51e lid 1 Sv worden bijgestaan door Slachtofferhulp Nederland.
De remedie in geval de officier van justitie verzuimt om het slachtoffer als benadeelde partij (tijdig) op de hoogte te stellen van de voegingsmogelijkheid in het proces, is voorgesteld middels een wijziging van art. 332 Sv. Het huidige wetsartikel maakt het mogelijk dat de rechtbank de strafzaak aanhoudt en de benadeelde partij oproept voor een nieuwe zitting. Art. 332 Sv gaat echter uit van de situatie dat er sprake is van een (opgeroepen) benadeelde partij. Dit artikel voorziet niet in de situatie dat de officier
vordering van de officier van justitie of ambtshalve door de rechtbank. Vervolgens kan het slachtoffer zich voegen als benadeelde partij in het strafproces en kan de vordering ter zitting alsnog worden behandeld.
Hoofdstuk 6
partij. De wijziging van art. 332 Sv maakt het mogelijk dat de zaak kan worden aangehouden op
Conclusie
van justitie verzuimd heeft het slachtoffer te informeren over de voegingsmogelijkheid als benadeelde
73
Voor de schending waarbij in eerste aanleg niet over de vordering van de benadeelde partij is besloten, zijn meerdere voorstellen gedaan. Het eerste voorstel betreft dat de officier van justitie de exclusieve wettelijke bevoegdheid dient te krijgen om namens de benadeelde partij hoger beroep in te stellen indien de vordering is vergeten en in de hoofdzaak geen hoger beroep wordt ingesteld. Als aanbeveling is er een extra artikellid toegevoegd aan art. 404 Sv om de officier van justitie deze bevoegdheid te geven. Indien er wel hoger beroep wordt ingesteld en de zaak door het hof opnieuw wordt beoordeeld, is gezocht naar een constructie waarbij het hof ambtshalve de niet-beslissing op de vordering in eerste aanleg kan vernietigen en de vordering opnieuw kan beoordelen. Deze remedie kan middels een wetswijziging van art. 361 lid 4 Sv worden bewerkstelligd. Tevens is het voorstel gedaan om een extra artikellid toe te voegen aan art. 421 Sv, waardoor de voeging van de benadeelde partij in eerste aanleg van rechtswege voortduurt in hoger beroep indien in eerste aanleg vergeten is om over de vordering van de benadeelde partij te beslissen. Ook zijn er twee voorstellen gedaan in het geval in tweede aanleg niet is besloten over de vordering van de benadeelde partij. De officier van justitie dient ook in deze situatie de exclusieve wettelijke bevoegdheid te krijgen om cassatie in te stellen namens de benadeelde partij indien in de hoofdzaak geen cassatie wordt gesteld. Hiervoor is de aanbeveling gedaan dat een extra artikellid wordt toegevoegd aan art 427 Sv, waardoor de bevoegdheid van de officier van justitie in de wet wordt geïmplementeerd. Indien het cassatieberoep wordt afgedaan ex. art. 80a RO dient de Hoge Raad wel te oordelen over de ingediende schriftuur van de benadeelde partij, waarbij het middel zich richt tegen de vordering waarover in tweede aanleg niet is besloten. Als aanbeveling is aangesloten bij het voorstel van A-G Vellinga die stelt dat indien art. 80a RO van toepassing is, de niet-ontvankelijkheid van het beroep moet worden uitgesproken tenzij niet is besloten over de vordering van de benadeelde partij. De zaak kan met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij conform art. 440 lid 2 Sv worden behandeld. Middels deze constructie kan de vordering van de benadeelde partij alsnog worden beoordeeld.
Tot slot is er een algemene aanbeveling gedaan om een algemeen meldpunt in het leven te roepen waar slachtoffers problemen en schendingen van hun recht kunnen melden. Gedacht is aan een Ombudsman voor slachtoffers die zich richt specifiek richt op (de handhaving van) slachtofferrechten. Deze Ombudsman is dan het aanspreekpunt voor slachtoffers, waarbij hij tevens justitiële autoriteiten kan
Middels de aanbevelingen die zijn gedaan wordt het mogelijk gemaakt dat schendingen van slachtofferrechten met betrekking tot het spreekrecht, de schriftelijke slachtofferverklaring en de
Conclusie
informeren indien na meldingen blijkt dat slachtofferrechten worden geschonden.
rechten worden gewaarborgd. Op deze manier wordt pas echt recht gedaan aan de rechten van slachtoffers in het Nederlandse strafprocesrecht. Het slachtoffer heeft immers óók recht op zijn rechten.
Hoofdstuk 6
vordering tot schadevergoeding gedurende de strafprocedure kunnen worden hersteld waardoor deze
74
Literatuurlijst
Boeken Bijlsma 2011 A.C. Bijlsma, Praktijkboek slachtofferzorg – De rol van het slachtoffer in het strafproces, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2011. Clark & Ansay 2002 D.S. Clark & T. Ansay, Introduction to the law of the united states, Den Haag: Kluwer Law International 2002. Cleiren 1989 C.P.M. Cleiren, Beginselen van een goede procesorde - Een analyse van rechtspraak in strafzaken (diss. Leiden), Arnhem: Gouda Quint B.V. 1989. Corstens & Borgers 2011 G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011. Damaška 1986 M.R. Damaška, The Faces of Justice and State Authority, New Haven: Yale University Press 1986. Enschedé 2013 Ch.J. Enschedé, Beginselen van strafrecht, Deventer: Kluwer 2013. Farnsworth 2010 E.A. Farnsworth, An introduction to the legal system of the United States, Oxford: University Press 2010. Harteveld 2007 A.E. Harteveld, ‘Bevestigen of vernietigen’, in: B.F. Keulen, G. Knigge en H.D. Wolswijk (red.), Pet af. Liber amicorum D.H. de Jong, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2007. Groenhuijsen & Kwakman 2002 M.S Groenhuijsen & N.J.M Kwakman, ‘Het slachtoffer in het vooronderzoek, in: M.S. Groenhuijsen & G. Knigge (red.), Dwangmiddelen en rechtsmiddelen, derde interimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Deventer: Kluwer 2002. Groenhuijsen 2012 M.S. Groenhuijsen, 'Het slachtoffer in het brandpunt van dynamiek en stabiliteit van het systeem van strafprocesrecht’, in: A.E. Harteveld, D.H. de Jong & E.F. Stamhuis (red.), Systeem in ontwikkeling. Liber amicorum G. Knigge, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2005.
Keulen 2013 B.F. Keulen e.a., Naar een tweefasenproces? Over voor- en nadelen van een stafproces in twee fasen, in relatie tot de posities van slachtoffers en verdachte, Zutphen: Uitgeverij Paris 2013.
Literatuurlijst
Keulen & Traest 2012 B.F. Keulen & Ph. Traest, Het Nederlandse stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken (Preadvies voor de jaarvergadering van de Nederlands-Vlaamse Vereniging voor strafrecht), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2012.
75
Knigge 2001 G. Knigge, Leerstukken van strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 2001. Kooijmans 2011 T. Kooijmans, Dat is mijn zaak (oratie Tilburg), Tilburg: Tilburg University 2011. Kool, Moering & Zandenberg 2002 R. Kool, M. Moerings & W. Zandenberg, Recht op schrift. Evaluatie projecten Schriftelijke slachtofferverklaringen, Deventer: Kluwer 2002. Kover 2012 R. Korver, Recht van spreken, Amsterdam/Antwerpen: De Arbeidspers 2012. Langemeijer 2010 F.F. Langemeijer, Het slachtoffer en het strafproces, Kluwer: Deventer 2010. Lens, Pemberton & Groenhuijsen 2010 K. Lens, A. Pemberton & M. Groenhuijsen, Het spreekrecht in Nederland: een bijdrage aan het emotioneel herstel van slachtoffers?, Tilburg: Intervict 2010. Mevis 1992 P.A.M. Mevis, Ingekort en weggelaten. De prakijk van kop-staartvonnissen in de strafrechtspleging, Arnhem: Gouda Quint 1992. Mulder 2013 J.D.W.E. Mulder, Compensation The Victim's Perspective, Oisterwijk: Wolf Legal Publishers 2013. Schoep 2009 G.K. Schoep, 'Commentaar artikel 367' in: C.P.M. Cleiren en J.F. Nijboer (red.), Tekst & Commentaar Strafvordering, Deventer: Kluwer 2009.
Artikelen Aa, van der & Groenhuijsen Ars Aequi 2012 S. van der Aa & M.S. Groenhuijsen, 'Slachtofferrechten in het strafproces: drie stapjes naar voren en een stapje terug?’ Ars Aequi september 2012, p. 603 - 611. Groenhuijsen Rechtshulp 1995 M.S. Groenhuijsen, ‘De landelijke invoering van de wet Terwee’, Rechtshulp 1995(4), p. 3 - 8. Groenhuijsen Delikt en Delinkwent 2001 M.S. Groenhuijsen, 'Hervorming van het strafproces met het oog op de belangen van het slachtoffer: we ain't seen nothing yet', Delikt en Delinkwent 31(9) 2001, p. 645-653.
Literatuurlijst
Kool Ars Aequi 2013 R.S.B. Kool, 'Dry-eyed justice? Over voor- en nadelen van een splitsing van het strafproces', Ars Aequi juli/augustus 2013, p. 598 - 605
76
Rapporten, onderzoeken en scripties Adžović 2013 Selman Adžović, The EU-Directive and the Third Wave of Victims Rights, (Masterthesis Tilburg University), 2013. Commission of the European Communities 2004 Commission of the European Communities, The basis of Article 18 of the Counsil Framework Decision of 15 March 2001 on the Standing of Victims in Criminal Proceedings, Brussels: 16 februari 2004, COM (2004)54 final/2, www.coe.int/t/dghl/standardsetting/victims/com2004_054en021.pdf. Leferink & Vos 2008 S.B.L. Leferink & K.H. Vos, Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring: recht of kans? Een onderzoek naar het Victim Impact Statement in de praktijk van het Nederlandse strafrecht, Utrecht: Slachtofferhulp Nederland 2008. Mulder 2009 J.D.W.E. Mulder, Compensatie na geweld: Wie krijgen er een vergoeding van het Schadefonds Geweldsmisdrijven en wat zijn de effecten van zo’n financiële vergoeding?, Tilburg: Intervict 2009. Roos, de Th. A. de Roos, Is de invoering van lekenrechtspraak in de Nederlandse strafrechtpleging gewenst?, Tilburg: Universiteit van Tilburg 2006. Schrama & Geurts 2012 W.M. Schrama & T. Geurts, Civiel schadeverhaal door slachtoffers van strafbare feiten. De rol van de civiele procedure: gebruik, knelpunten en oplossingsrichtingen, (Cahier 2012-11) Den Haag: WODC 2012.
Bronnen via internet Wetgeving, wetsvoorstellen en wettelijke regelingen online Constitution of Oregon, Article I § 42 and 43 www.bluebook.state.or.us/state/constitution/constitution01.htm. Crime Victims' Services Division Crime Victims' Services Division, 'Crime Victims' Rights - Victims' Rights Guide, www.doj.state.or.us/victims/pdf/victims_rights_guide.pdf .
NVCAP National Victims' Constitutional Amendment Passage (NVCAP), 'House Joint Respolution 40', www.nvcap.org/legis/113/VRAtext.html. Office for Victims of Crime Office for Victims of Crime, 'Crime Victims' Rights', www.ovc.gov/rights/legislation.html.
Literatuurlijst
Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS), 'Landelijk aanhoudingsprotocol', 18 november 2011, www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/Nieuws/Documents/landelijk%20aanhoudingenprotocol.pdf.
77
Oregon Blue Book Oregon Blue Book, 'Constitution of Oregon: 2011 version', www.bluebook.state.or.us/state/constitution/constitution01.htm. Oregon Laws Oregon Laws, '2011 Oregon Revised Statutes', www.oregonlaws.org/oregon_revised_statutes. Oregon Legal Glossary www.oregonlaws.org/glossary?state=oregon. Rechtspraak Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS), 'Landelijk aanhoudingenprotocol' 18 november 2011, www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/Nieuws/Documents/landelijk%20aanhoudingenprotocol.pdf. Rijksoverheid Rijksoverheid, 'Wetsvoorstel ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces', 5 oktober 2013, www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013 /10/05/wetsvoorstel-wetboek-van-strafvordering-ter-aanvulling-van-het-spreekrecht.html. Rijksoverheid Rijksoverheid, 'Kabinet: adviesrecht voor slachtoffers misdrijven', www.rijksoverheid.nl/nieuws/2014/03/08/kabinet-adviesrecht-voor-slachtoffers-misdrijf.html. Rijksoverheid Rijksoverheid, 'Memorie van toelichting wetsvoorstel schadevergoeding zorg- en affectieschade, www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/publicaties/2014/05/28/memorie-van-toelichtingwetsvoorstel-schadevergoeding-zorg-en-affectieschade.html. Rijksoverheid Rijksoverheid, 'Wetsvoorstel schadevergoeding zorg- en affectieschade', www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/publicaties/2014/05/28/wetsvoorstelschadevergoeding-zorg-en-affectieschade.html. Rapporten en handleidingen online Candilo e.a. 2013 J. Candido e.a., 'Slachtoffer en de rechtspraak. Handleiding voor de strafrechtspraktijk', de Rechtspraak: december 2013, www.rechtspraak.nl/Organisatie/Publicaties-En-Brochures/Documents/Slachtoffer-en-deRechtspraak.pdf .
Raad voor de rechtspraak 2011 Raad voor de rechtspraak, ‘Aanbevelingen civiele vordering en schadevergoedingsmaatregel m.b.t. de Wet Terwee en de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer', programma Stafsector: oktober 2011, www.rechtspraak.nl/procedures/landelijke-regelingen/sector-strafrecht/documents/wet-terwee.pdf Wemmers, Rongen & Servais 1994 J.M. Wemmers, R. Rongen & P. Servais, Evaluatie Terwee - Slachtofferonderzoek Wet en Richtlijn Terwee, Den Haag: WODC 1994, www. wodc.nl/onderzoeksdatabase/ov-199405slachtofferonderzoek-wet-en-richtlijn-terwee-eindrapport.aspx.
Literatuurlijst
Nationale Ombudsman, de De Nationale Ombudsman, 'Rapport 2012/200', www.nationaleombudsman.nl/rapporten/2012/200#.
78
Geraadpleegde websites Hoge Raad der Nederlanden Hoge Raad der Nederlanden, ‘Over de Hoge Raad’, www.rechtspraak.nl/Organisatie/Hoge-Raad/OverDeHogeRaad/Pages/default.aspx. Mr. Online Mr., 'Spreekrecht voor slachtoffers overwegend positief beoordeeld', 1 november 2010, www.mronline.nl/juridisch-nieuws/9251-spreekrecht-voor-slachtoffers-overwegend-positief-beoordeeld/. Openbaar Ministerie Openbaar Ministerie, ‘Hoe krijg ik mijn schade vergoed?’, www.om.nl/onderwerpen/subhome/krijgschade-vergoed?’. Slachtofferhulp Nederland Slachtofferhulp Nederland, 'Folders van slachtofferhulp Nederland' zie: Juridische ondersteuning Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring, www.slachtofferhulp.nl/OverOns/Werkwijze/Folders-van-Slachtofferhulp-Nederland/. Slachtofferhulp Nederland Slachtofferhulp Nederland, ‘De positie van het slachtoffer in het strafproces, Hoofdstuk 3: schadevergoeding (voegen)’, 2011, www.slachtofferhulp.nl/Algemeen/Slachtofferzorg/Positie-vanhet-slachtoffer-in-het-strafproces/. The National Center for Victims of Crime The National Center for Victims of Crime, 'Restiution', www.victimsofcrime.org/help-for-crimevictims/get-help-bulletins-for-crime-victims/restitution. Victimsinfo Victimsinfo, 'Pre-trail (Interim) Appearances' www.victimsinfo.ca/en/about-court/interimapplications/interim-appearances. Nieuwsberichten online Green The Oregonian 27 mei 2011 A. Green, 'Oregon Supreme Court: Victims have right to see sentencing, Beaverton man must be resentenced', The Oregonian 27 mei 2011, via: www.oregonlive.com/news/index.ssf/2011/05/oregon_supreme_court_says_beav.html. Smith, The Oregonian 19 augustus 2011 E.E. Smith, 'Aloha crime victim addresses court after Oregon Supreme Court ordered resentencing in Washington County stalking case', The Oregonian 19 augustus 2011, via: www.oregonlive.com/aloha/index.ssf/2011/08/aloha_crime_victim_addresses_court_after_oregon_sup reme_court_ordered_resentencing_in_washington_cou.html.
Abels 1978 I.M. Abels, 'Commentaar op artikel 346 Sv', in: A.L. Melai & M.S. Groenhuijsen (red.) Het wetboek van Strafvordering, Deventer: Kluwer (online, laatst bijgewerkt op 1 april 1978). Den Hartog 1994 A. Den Hartog, 'Commentaar op artikel 379 Sv', in: A.L. Melai & M.S. Groenhuijsen (red.) Het wetboek van Strafvordering, Deventer: Kluwer (online, laatst bijgewerkt op 1 oktober 1994).
Literatuurlijst
Overigen online
79
Regelgeving, officiële bekendmakingen en parlementaire stukken Kamerstukken Kamerstukken II 1835/36. nr. X ondernummer 25. Kamerstukken II 1913/14, 268, 3. Kamerstukken II 1989/90, 21 345, 3. Kamerstukken II 2000/01, 27 632, 1. Kamerstukken II 2000/01, 27 632, 3. Kamerstukken II 2003/04, 29271, 1. Kamerstukken II 2004/05, 30 132, 1. Kamerstukken II 2004/05, 30 143, 3. Kamerstukken II 2007/08, 30 143, 16. Kamerstukken II 2008/09, 32044, 3. Kamerstukken II 2011/12, 33 176, 2. Kamerstukken II 2011/12, 33 176, 3 Kamerstukken II 2010/11, 32 576, 3. Internationale regelgeving Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad van 15 maart 2001 inzake ‘de status van het slachtoffer in de strafprocedure’. Justice For All Act of 2004, Pub. L. No. 108-405, 118 Stat. 2260, 30 oktober 2004. Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van kaderbesluit 2001/220/JBZ’.
Nationale wetten en besluiten
Besluit van 30 maart 1995, Stb. 1995, 160, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten (Stb. 1993, 29). Wet van 21 juli 2004, Stb. 2004, 382, tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (invoering van spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden).
Literatuurlijst
Wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29, aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten.
80
Besluit van 8 november 2004, Stb. 2004, 582, tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 21 juli 2004 tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (invoering van spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden). Wet van 5 oktober 2006, Stb. 2006, 470, tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot het hoger beroep in strafzaken, het aanwenden van gewone rechtsmiddelen en het wijzigen van de telastlegging (stroomlijnen hoger beroep). Wet van 17 december 2009, Stb. 2010, 01, tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces. Wet van 15 maart 2012, Stb. 2012, 116, tot wijziging van de Advocatenwet, de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten ter versterking van de cassatierechtspraak (versterking cassatierechtspraak). Wet van 12 juli 2012, Stb. 2012, 345, tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces. Besluit van 13 juli 2010 Stb. 2010, 291, tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 17 december 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Stb. 2010, 1). Besluit van 16 augustus 2012, Stb. 2012, 370, tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces. Besluit van 17 juli 2013, Stb. 2013, 313, tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet herziening ten nadele. Nationale richtlijnen en aanwijzingen Richtlijn De Beaufort voor bejegening van slachtoffers van seksuele misdrijven van 16 januari 1986, Stcrt. 1986, 33. Richtlijn Slachtofferbeleid in de Circulaire van 1 april 1987, Stcrt. 1987, 64. Richtlijn slachtofferzorg bij landelijke inwerkingtreding Wet Terwee van 23 maart 1995, Stcrt. 1995, 65. Aanwijzing bejegening slachtoffers zedendelicten van 16 februari, Stcrt. 1999, 174.
Literatuurlijst
Aanwijzing Slachtofferzorg (2010A0269), van 1 januari 2011, Strct. 2010, 20476 (21 december 2010).
81
Jurisprudentie Oregon (V.S) Court of appeals of the state of Oregon, 26 juni 2013, State v. Thompson, 257 Or 363, 244 P3d 366 (2013). Supreme Court of the State of Oregon, 27 maart 2011, State v. Barrett, 350 Or 390, 255 P3d 472 (2011). G. Rios, 'Respondent's answersing brief', Court of appeals of the state of Oregon, 18 juli 2012. State v. Thompson.
Nederland HR 28 oktober 1969, NJ 1970, 196, (concl. A-G mr. Kist). HR 19 mei 1987, NJ 1988, 316, (concl. A-G mr. Remmelink). HR 29 mei 1977, NJ 1978, 358. HR 23 juni 1998, NJ 1998, 860. HR 9 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9368. HR 25 februari 2002, ECLI:NL:HR:1969:AB6257, (concl. A-G mr. Wortel). HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4207. HR 8 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9541. HR 24 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9907. HR 10 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1812. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:AV4007. HR 18 april 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU8117, NJ 2007, 295, m.nt. M.S. Groenhuijsen. HR 4 juli 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2536. HR 11 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7127. HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:BB7077. HR 25 september 2009, ECLI:NL:HR:2012:BX4100. HR 1 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0153. HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3901. HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ5730. HR 11 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2359. HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR1149. HR 14 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7628. HR 19 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8730. HR 25 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4100. HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BX4762. HR 14 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9936. HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1567. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968 (concl. A-G mr. Hofstee), RvdW 2014/140. Hof Amsterdam 9 maart 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BL7200. Hof Leeuwarden 10 september 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BN6889.
Literatuurlijst
Rb. Maastricht 9 februari 2007, ECLI:NL:RBMAA:2007:AZ8122.
82
Bijlagen
Bijlage I Vragen aan Slachtofferhulp Nederland over schriftelijke slachtofferverklaring .............. 84 Bijlage II Antwoorden van Slachtofferhulp Nederland over schriftelijke slachtofferverklaring .... 85 Bijlage III Constitution of Oregon, Article I Section 42. Rights of victim in criminal prosecutions and juvenile court delinquency proceedings ..................................................................................... 86 Bijlage IV Form 4.100.2a - Claim of violation of Crime Victims' Right(s) ..................................... 88 Bijlage V Vragen aan Ms. Gavin, executive director of the National Crime Victim Law Institute (NCVLI), Oregon .............................................................................................................................. 91
Bijlagen
Bijlage VI Antwoorden van Ms. Gavin, executive director of the National Crime Victim Law Institute (NCVLI), Oregon ................................................................................................................ 93
83
Bijlage I Vragen aan Slachtofferhulp Nederland over schriftelijke slachtofferverklaring Geachte heer/mevrouw, Mijn naam is Elsemiek Deug en ik ben een rechtenstudent aan de Universiteit van Tilburg. Momenteel werk ik aan mijn afstudeerscriptie en schrijf ik mijn scriptie over slachtofferrechten. Mijn scriptie richt zich op de vraag in hoeverre het mogelijk is om geschonden slachtofferrechten te waarborgen middels een remedie. Mijns inziens zijn de huidige slachtofferrechten niet goed gewaarborgd en kunnen slachtoffers in geval van een schending van hun recht niets doen tegen deze schending. Mijn onderzoek richt zich op het spreekrecht, de schriftelijke slachtofferverklaring en het recht op schadevergoeding. Graag wil ik weten hoe Slachtofferhulp de slachtoffers bijstaat en inlicht over de (mogelijkheid tot een) schriftelijke slachtofferverklaring. Ik heb hierover de volgende vragen: 1) Hoe wordt het slachtoffer ingelicht over de mogelijkheid om een verklaring in te dienen? 2) Worden er eisen gesteld alvorens het slachtoffer een verklaring mag indienen? 3) Indien er eisen worden gesteld, welke eisen? 4) Worden dezelfde eisen gesteld in alle arrondissementen of kunnen de eisen per arrondissement verschillen? Ik hoop dat u antwoorden kan geven op de bovenstaande vragen en verzoek ik u vriendelijk om de antwoorden te mailen naar
[email protected] In afwachting op uw reactie en alvast erg bedankt, Met vriendelijke groet,
Bijlage I
Elsemiek Deug
84
Bijlage II Antwoorden van Slachtofferhulp Nederland over schriftelijke slachtofferverklaring Beste Elsemiek, in beantwoording op je vragen, kan ik in het algemeen het volgende zeggen: 1. Zodra slachtoffers zich bij ons melden voor juridische ondersteuning, kijken wij op basis van de aangifte en de naar aanleiding daarvan opgestelde tenlastelegging of het slachtoffer in aanmerking komt voor het spreekrecht (en dus ook voor een schriftelijke slachtofferverklaring). De mogelijkheden hiertoe worden hem of haar mondeling of schriftelijk kenbaar gemaakt, waarna het aan het slachtoffer is of zij hiervan wel of geen gebruik wil maken. Voor een en ander goed op papier te krijgen, kunnen wij het slachtoffer ondersteunen. 2, 3 en 4. Bij Slachtofferhulp helpen we iedereen bij het opstellen van een schriftelijke slachtofferverklaring wanneer hij/zij dat wenst. Wij hanteren hierbij binnen Slachtofferhulp Nederland geen eisen. De enige eisen die er zijn, vloeien voort uit de wet. Voor het opstellen van een ssv moet het dus gaan om iemand die in de kring van spreekgerechtigden valt en het moet gaan om een spreekrechtwaardig wetsartikel. Ik hoop dat je vragen hiermee zijn beantwoord. Succes met de scriptie.
Met vriendelijke groet, Jose van der Sanden
Bijlage II
Juridisch adviseur Slachtofferhulp Nederland
85
Bijlage III Constitution of Oregon, Article I Section 42.Rights of victim in criminal prosecutions and juvenile court delinquency proceedings.298 (1) To preserve and protect the right of crime victims to justice, to ensure crime victims a meaningful role in the criminal and juvenile justice systems, to accord crime victims due dignity and respect and to ensure that criminal and juvenile court delinquency proceedings are conducted to seek the truth as to the defendant's innocence or guilt, and also to ensure that a fair balance is struck between the rights of crime victims and the rights of criminal defendants in the course and conduct of criminal and juvenile court delinquency proceedings, the following rights are hereby granted to victims in all prosecutions for crimes and in juvenile court delinquency proceedings: (a) The right to be present at and, upon specific request, to be informed in advance of any critical stage of the proceedings held in open court when the defendant will be present, and to be heard at the pretrial release hearing and the sentencing or juvenile court delinquency disposition; (b) The right, upon request, to obtain information about the conviction, sentence, imprisonment, criminal history and future release from physical custody of the criminal defendant or convicted criminal and equivalent information regarding the alleged youth offender or youth offender; (c) The right to refuse an interview, deposition or other discovery request by the criminal defendant or other person acting on behalf of the criminal defendant provided, however, that nothing in this paragraph shall restrict any other constitutional right of the defendant to discovery against the state; (d) The right to receive prompt restitution from the convicted criminal who caused the victim's loss or injury; (e) The right to have a copy of a transcript of any court proceeding in open court, if one is otherwise prepared; (f) The right to be consulted, upon request, regarding plea negotiations involving any violent felony; and (g) The right to be informed of these rights as soon as practicable. (2) This section applies to all criminal and juvenile court delinquency proceedings pending or commenced on or after the effective date of this section. Nothing in this section reduces a criminal defendant's rights under the Constitution of the United States.Except as otherwise specifically provided, this section supersedes any conflicting section of this Constitution. Nothing in this section is intended to create any cause of action for compensation or damages nor may this section be used to invalidate an accusatory instrument, conviction or adjudication or otherwise terminate any criminal or juvenile delinquency proceedings at any point after the case is commenced or on appeal. Except as otherwise provided in subsections (3) and (4) of this section, nothing in this section may be used to invalidate a ruling of a court or to suspend any criminal or juvenile delinquency proceedings at any point after the case is commenced.
298
Oregon Blue Book, 'Constitution of Oregon: 2011 version', bluebook.state.or.us/state/constitution /constitution01.htm.
Bijlage III
(3)(a) Every victim described in paragraph (c) of subsection (6) of this section shall have remedy by due course of law for violation of a right established in this section. (b) A victim may assert a claim for a right established in this section in a pending case, by a mandamus proceeding if no case is pending or as otherwise provided by law. (c) The Legislative Assembly may provide by law for further effectuation of the provisions of this subsection, including authorization for expedited and interlocutory consideration of claims for relief and the establishment of reasonable limitations on the time allowed for bringing such claims. (d) No claim for a right established in this section shall suspend a criminal or juvenile delinquency proceeding if such a suspension would violate a right of a criminal defendant guaranteed by this
86
Constitution or the Constitution of the United States. (4) Upon the victim's request, the prosecuting attorney, in the attorney's discretion, may assert and enforce a right established in this section. (5) Upon the filing by the prosecuting attorney of an affidavit setting forth cause, a court shall suspend the rights established in this section in any case involving organized crime or victims who are minors. (6) As used in this section: (a) “Convicted criminal” includes a youth offender in juvenile court delinquency proceedings. (b) “Criminal defendant” includes an alleged youth offender in juvenile court delinquency proceedings. (c) “Victim” means any person determined by the prosecuting attorney or the court to have suffered direct financial, psychological or physical harm as a result of a crime and, in the case of a victim who is a minor, the legal guardian of the minor. (d) “Violent felony” means a felony in which there was actual or threatened serious physical injury to a victim or a felony sexual offense.
[Created through H.J.R. 87, 1999, and adopted by the people Nov. 2, 1999; Amendment proposed by H.J.R. 49, 2007, and adopted by the people May 20, 2008]
Bijlage III
(7) In the event that no person has been determined to be a victim of the crime, the people of Oregon, represented by the prosecuting attorney, are considered to be the victims. In no event is it intended that the criminal defendant be considered the victim.
87
Bijlage IV
Bijlage IV
Form 4.100.2a - Claim of violation of Crime Victims' Right(s)
88
89
Bijlage IV
90
Bijlage IV
Bijlage V Vragen aan Ms. Gavin, executive director of the National Crime Victim Law Institute (NCVLI), Oregon Dear Ms. Garvin, My name is Elsemiek Deug and I’m a criminal law student from Tilburg University. I’m working on a research about victims’ rights with prof. mr. Marc Groenhuijsen. He told me a lot about the National Crime Victims Law Institute (NCVLI) and the wonderful work that you are doing for victims of crime. I also kindly refer to the mail he recently sent you about this subject in which he referred to me. I have a few research questions about legislation and case law of Oregon. I hope you are willing to help me by answering my questions. Let me start by giving you some information on my research and also the reason why I have chosen the State of Oregon for additional information. The main reason why I have chosen Oregon for my research is because Oregon Constitution and Statutes makes it possible for crime victims to stand up for their rights. A victim can allege a violation of a right and, even more interesting to me, propose a remedy (ORS 147.515(1)). According to the Dutch criminal code, the position of crime victims have been improved over the past few years though changes of legislation. Victims have been given more rights, and we have (since 2011) a separate section in the Dutch criminal code where victims’ rights have been written down. Although victims' rights are written rights and an act of Parliament, facts show that their rights are frequently neglected or violated. In comparison to Oregon, a Dutch crime victim can’t allege a violation of a right and propose a remedy. So if the right of a victim has been violated, he or she can't really do anything against this violation. Therefore the main purpose of my research is trying to find different ways to ensure victims’ rights and look for remedies when these rights have been violated. Legislation in the state of Oregon will be one of the key elements in my research and hopefully I can make some recommendations about changes of Dutch legislation. My research subjects are: - the victim’s right to be present at the hearing; - the victim’s right to be heard (only sentencing); - the victim’s right to receive prompt restitution. I hope you can provide me with answers to the following questions: 1. How many people are living in Oregon? 2. How many people of Oregon become crime victims annually? 3. How many crime victims’ have alleged a violation of a right and propose a remedy (ORS 147.515(1)) and can you tell me how many remedies are rejected and how many are affirmed on a yearly basis?
6. As a Dutch law student, I sometimes fail to fully comprehend the Oregon legislation as I am reading civil law and Oregon has common law. I have read the following sentences in a "respondent’s answering brief" in the case State of Oregon v. Kirk Douglas Thompson (pag. 6-7): “A remedy may include invalidating a ruling of a court, but may not include invalidating a conviction or adjudication (Or Const. Art. I § 42(2).Reopening a sentencing matter ordering that it be redone does
Bijlage V
4. What is the most frequently proposed remedy under ORS 147.515(1) and why? 5. Beside the victims' right to propose a remedy, do victims have other ways to stand up for their rights if these have been violated? If so, which are they?
91
not invalidate a “conviction” or “adjunction” for purposes of that provision and, consequently, is within the scope of permissible remedies.” As I have not been able to find comprehensive information on “a ruling of a court, “invalidating a conviction” and “invalidating an adjudication”, I hope you are willing to explain what these terms mean. The reason for my question is because I need to know which remedies are permissible in Oregon and which are not. 7. I have found two very interesting cases which I have used quite often in my research. The first case is State of Oregon v. Kirk Douglas Thompson (court of appeals of the State of Oregon) and the second case is Linda Diane Barrett v. State of Oregon and Ivey Wayne Barrett (Supreme Court of the State of Oregon). Apart from these two cases I can’t find much case law about violated victims’ rights and proposed remedies under ORS 147.515(1). I’m desperate seeking for some case law (County courts) about remedies. The internet didn’t provide me with any relevant information. Therefore my question is: Can you provide me with some case law (the more the better) about victims who proposed remedies under ORS 147.515(1) because their rights have been violated? I sincerely hope you are willing to answer my questions because I am sure it will substantially improve my research and, even more important, it might change the judicial protection of Dutch crime victims. I'm very passionate about this research and working with Marc Groenhuijsen has been a true inspiration. I hope you want to contribute to his research because we have the same interest at heart. I'm looking forward to receiving your reply, Yours sincerely,
Bijlage V
Elsemiek Deug
92
Bijlage VI Antwoorden van Ms. Gavin, executive director of the National Crime Victim Law Institute (NCVLI), Oregon I apologize for my long delay. For some reason your responsive email went into my junk folder. Here is some responsive information:
1. How many people are living in Oregon? Census estimate in July 2013 was 3,930,065. 2. How many people of Oregon become crime victims annually? I do not know this information and I am not sure what data reference I would recommend. The FBI collects crime statistics but defines crimes so narrowly that it likely will not be accurate. 3. How many crime victims’ have alleged a violation of a right and propose a remedy (ORS 147.515(1)) (on a yearly basis)? This information is not tracked anywhere. 4. What is the most frequently proposed remedy under ORS 147.515(1) and why? This data is not tracked but even if it was it would be hard to classify because remedies are fact specific. In general in victims’ rights enforcement there are 2 categories of remedies 1) in lay person terms “stops” – or those remedies that stop someone from violating a right (e.g., continuances, injunctions, seals, use of pseudonyms, etc.); and 2) in lay person terms “do overs” – or those remedies that require a proceeding to be done over (e.g., reconsideration, vacation). 5. Beside the victims' right to propose a remedy, do victims have other ways to stand up for their rights if these have been violated? If so, which are they? There are both rights enforcement and compliance mechanisms. Compliance is a complaint against an actor and may result in a reprimand. Enforcement is the remedy of seeking redress in the case. Oregon’s statute has it explicitly but it is what we do in many other states in the United States and what the federal crime victims’ rights act of 2004 allows us to do in federal cases in the United States. I’m not sure what you are looking for with the “other ways to stand up”.
As I have not been able to find comprehensive information on “a ruling of a court, “invalidating a conviction” and “invalidating an adjudication”. I hope you are willing to explain what these terms mean. The reason for my question is because I need to know which remedies are permissible in Oregon and which are not. You can’t find the meanings because our courts have not fully defined them yet. We know from the case of State v. Barrett that a sentence can be undone on a victim’s motion. We do not know that the plea deal can be struck because that may be a conviction.
Bijlage VI
6. As a Dutch law student, I sometimes fail to fully comprehend the Oregon legislation as I am reading civil law and Oregon has common law. I have read the following sentences in a "respondent’s answering brief" in the case State of Oregon v. Kirk Douglas Thompson (pag. 6-7): “A remedy may include invalidating a ruling of a court, but may not include invalidating a conviction or adjudication (Or Const. Art. I § 42(2).Reopening a sentencing matter ordering that it be redone does not invalidate a “conviction” or “adjunction” for purposes of that provision and, consequently, is within the scope of permissible remedies.”
93
Bijlage VI
7. I have found two very interesting cases which I have used quite often in my research. The first case is State of Oregon v. Kirk Douglas Thompson (court of appeals of the State of Oregon) and the second case is Linda Diane Barrett v. State of Oregon and Ivey Wayne Barrett (Supreme Court of the State of Oregon). Apart from these two cases I can’t find much case law about violated victims’ rights and proposed remedies under ORS 147.515(1). I’m desperate seeking for some case law (County courts) about remedies. The internet didn’t provide me with any relevant information. Therefore my question is: Can you provide me with some case law (the more the better) about victims who proposed remedies under ORS 147.515(1) because their rights have been violated? Those are the major cases with Barrett being the most significant. There are a few more summarized on our webpage under new ¬eworth– http://law.lclark.edu/centers/national_crime_victim_law_institute/projects/education_and_training/ca ses_of_interest/
94