STANDPUNTEN Het lage geboortecijfer en de aanzienlijke verhoging van de levensverwachting zorgen voor de vergrijzing van onze bevolking. Ingevolge deze demografische ontwikkeling zullen er steeds meer financiële middelen nodig zijn om de gevolgen van de vergrijzing te kunnen dragen. De beschikbare middelen zijn evenwel niet onbegrensd en moeten dan ook oordeelkundig aangewend worden. Zilverblauw heeft zich door deze overwegingen laten leiden bij het formuleren van standpunten inzake het gewenst sociaalbeleid specifiek naar ouderen toe. We hopen dat onderstaande standpunten inzake pensioenen en zorg een aanzet kunnen vormen voor een verdere uitwisseling van ideeën en reacties.
OUDEREN HEBBEN RECHT OP EEN VOLWAARDIG INKOMEN
1. Iedereen die met pensioen gaat of op pensioen is moet kunnen aanspraak maken op een uitkering waarvan men kan leven zonder gevoelige achteruitgang van de levensstandaard ten opzichte van het actieve leven en zonder de financiële bijstand van anderen te moeten inroepen. Belangrijk daarbij is dat we moeten evolueren naar een uniform pensioenstelsel voor alle werknemers, zelfstandigen en ambtenaren, gebaseerd op een combinatie van een wettelijk pensioen gefinancierd op basis van repartitie en een aanvullend pensioen gefinancierd op basis van kapitalisatie. 2. Het inbouwen van voldoende incentives zowel in het pensioenstelsel als in andere domeinen om langer werken aan te moedigen en aldus de actieve bevolking op peil te houden, is noodzakelijk. 1
Het invoeren van een loopbaanrekening of minstens een formule van tijdsparen kan daartoe een bijdrage leveren. Veel ouderen willen wel ook na de pensioenleeftijd in zekere mate actief blijven maar zien zich uitgesloten van de normale arbeidsmarkt. Hieraan kan tegemoet gekomen worden door voor de gepensioneerden enerzijds het vrijwilligerswerk met de daaraan gekoppelde vrijwilligersvergoeding uit te breiden en anderzijds voor hen de flexi-jobs zoals die nu werden ingevoerd in de horeca voor alle sectoren mogelijk te maken. Het pensioenstelsel moet tevens voldoende flexibel zijn zodat mensen de vrijheid en het recht hebben om te kiezen voor een geheel of gedeeltelijke uitstap op een leeftijd die lager ligt dan de wettelijke pensioenleeftijd. De invoering van de mogelijkheid van een deeltijds pensioen kan bijdragen tot een grotere flexibiliteit inzake de geleidelijke overgang naar de wettelijke pensioenleeftijd. Belangrijk daarbij is wel dat gezocht wordt naar een rechtvaardig evenwicht tussen het gedeeltelijk opnemen van het pensioen, de mogelijkheid verder een inkomen uit arbeid te verwerven en de bijkomende pensioenopbouw ingevolge die arbeid. Langer (kunnen) werken is evenwel ook sterk gerelateerd aan de arbeidsomstandigheden waarin gewerkt wordt. De sociale partners moeten aangespoord worden om bijzondere aandacht te besteden aan het preventief inperken van zwaar belastende arbeidsomstandigheden. Maar niet alle gevolgen van zwaar werk kunnen daardoor uitgeschakeld worden. Daarom blijft het nodig om in de pensioenwetgeving te voorzien dat zware arbeid gecompenseerd wordt door een vervroegde pensioeninstap. 3. Om te verhinderen dat de levensstandaard van de gepensioneerden verder terrein verliest ten opzichte van deze van de actieve bevolking is een strikte koppeling van de evolutie van de pensioenen aan de evolutie van de lonen een absolute prioriteit. Die welvaartskoppeling moet structureel ingebouwd worden door een jaarlijkse, automatische en procentuele aanpassing . De al te zwakke vervangingsratio van inkomen uit arbeid naar pensioen moet sterk verhoogd worden. Dit kan door het herinvoeren van de herwaarderingscoëfficiënt op het geheel van de lonen en door het gefaseerd optrekken van de loongrens die gebruikt wordt voor de berekening van het pensioen. Ten aanzien van de oudste pensioenen is een verdere inhaalbeweging nodig en een periodieke verhoging van het gewaarborgd minimumpensioen is waardevol in de strijd tegen armoede. 4. De tweede pensioenpijler moet veralgemeend worden of minstens heel sterk aangemoedigd waardoor iedereen die werkt, kan rekenen op een minimale dekking ten belope van 3 procent van het loon. Loononderhandelingen waarbij een deel van de loonmarge aangewend wordt voor het aanvullend pensioen, moeten gestimuleerd worden 2
Aangezien voor KMO’s en zwakke sectoren de gevraagde inspanning voor de tweede pijler een zware druk kan leggen op de loonlasten, is een ruime mate van solidarisering tussen sectoren aangewezen. Uitgaande van de vaststelling dat de wettelijke en de aanvullende pensioenen samen moeten volstaan om een comfortabel maandelijks inkomen te verzekeren, ligt het voor de hand dat de uitbetaling vanuit de tweede pijler onder de vorm van een aan de index gekoppelde rente, sterk moet ondersteund worden door de kapitaaluitkeringen hetzij te beperken, hetzij fiscaal minder interessant te maken. De derde pensioenpijler moet blijvend fiscaal gestimuleerd worden. De solidariteitsbijdrage kan behouden blijven onder voorwaarde dat de opbrengst ervan integraal ten goede komt van de laagste pensioenen. Wel is het wenselijk om na twintig jaar de fictieve rente berekend op het uitgekeerd kapitaal uit de tweede pijler, niet meer in aanmerking te nemen. 5.
De pensioensplit moet worden doorgevoerd waardoor de partner die haar/zijn carrière onderbreekt of haar/zijn professionele activiteit terugschroeft, daarvoor deels wordt gecompenseerd met pensioenrechten van haar/zijn partner die voltijds is blijven werken. Een pensioensplit zal ingeval van beëindiging van de relatie ook een rechtvaardige oplossing brengen voor de pensioenrechten, die de partners hebben opgebouwd. Uitdrukkelijk wordt hier de notie “partner” gebruikt om aan te geven dat in de pensioenwetgeving zo snel mogelijk een gelijke behandeling van het wettelijk samenwonen met het huwelijk moet gerealiseerd worden.
6.
Voor ouderen met een laag of geen pensioeninkomen zorgt de Inkomensgarantie voor Ouderen (IGO) voor de voornaamste minimumbescherming. De bedragen van deze bijstandsuitkering dienen minstens gelijk te zijn aan de geactualiseerde armoedegrenzen en ze moeten structureel en automatisch aangepast worden aan de welvaartsevolutie. Het optrekken van de IGO mag evenwel niet leiden tot het uithollen van de meerwaarde van gewerkte loopbaanjaren en de daarmee gepaard gaande sociale bijdragen. Er moet steeds een redelijke discrepantie blijven tussen de IGO bedragen en de gewaarborgde pensioenminima.
OUDEREN HEBBEN RECHT OP EEN VOLWAARDIGE ZORGVERLENING
1. De toegang tot de gezondheidszorgen moet voor iedereen toereikend, laagdrempelig, betaalbaar en kwaliteitsvol zijn zowel in het ziekenhuis als in de residentiële zorg en de thuiszorg. Voor de oudere bevolkingsgroep, waar een grotere behoefte aan zorgverlening inherent is aan de toenemende vergrijzing, is deze doelstelling van primordiaal belang.
3
Zilverblauw stelt dat de mensmoet centraal staan en bijgevolg recht heeft op een zorgverlening, die niet vertrekt van structuren, maar die vraaggestuurd is. Dit veronderstelt dat de zorgbehoevende en zijn directe omgeving de regie in handen moeten krijgen. Een professionele begeleiding van een zorgcoach bij het maken van de noodzakelijke keuzes is daarbij evenwel een must. Bij de toekenning van een individueel “rugzakje” zou de prioriteit moeten gaan naar een vouchersysteem. 2. De verzorging van ouderen moet zolang mogelijk in hun vertrouwde omgeving kunnen gebeuren. Thuisverzorging heeft niet alleen nood aan een goed functionerende en kwaliteitsvolle professionele thuiszorgdienstverlening maar ook – en steeds meer - aan een met respect en waardering omgeven mantelzorg. Mantelzorgers moeten een juridische erkenning kunnen krijgen die hun niet alleen toelaat in diverse domeinen (sociale zekerheid, verzekeringen, fiscaliteit, …) een toereikende bescherming uit te bouwen, maar die ook een voldoende omkadering en begeleiding waarborgt. Voor Zilverblauw mag de vermaatschappelijking van de zorg geen alibi zijn voor het afschuiven van de verantwoordelijkheid van de overheid naar de burger. Naast de eventuele medische zorg hebben thuiswonende ouderen ook recht op een goed uitgebouwde en eenvoudig toegankelijke begeleiding en hulp bij de dagdagelijkse verrichtingen. De overheveling van een aantal voorzieningen in het kader van de zesde staatshervorming is een ideale gelegenheid om deze op een meer geïntegreerde wijze in te zetten. De zorgverzekering, de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden en de dienstencheques moeten samen kunnen aangewend worden om het zo lang mogelijk kunnen thuis blijven te ondersteunen. Met het oog op een maximale eenvoud en rechtszekerheid is het absoluut nodig om te gaan naar een unieke en neutrale methode van indicatiestelling (vaststelling van de graad van afhankelijkheid), die oog heeft voor alle aspecten die een participatieve en kwaliteitsvolle deelname aan het maatschappelijk leven determineren. Er moet zo spoedig mogelijk een consensus komen over de invoering van een veralgemeende BelRai-screening. Er mag niet uit het oog worden verloren dat het behoud van ouderen in hun vertrouwde omgeving niet enkel een medisch gebonden zorgprobleem is. Het is een veelomvattend samenspel van diverse en omkaderende factoren (risico van eenzaamheid, het gebrek aan mobiliteitsvoorzieningen, de aangepastheid van de woning en de woonomgeving, de beschikbaarheid en de toegankelijkheid van domoticavoorzieningen, enz…) die ervoor moeten zorgen dat het keuzerecht van de ouderen voor de eigen thuis niet uitgehold wordt. Zo kunnen woningen dikwijls mits kleine ingrepen worden aangepast zodat de oudere in de gezinswoning kan blijven wonen. Op lokaal vlak zou een wooncoach moeten zorgen voor concrete informatie maar ook voor begeleiding bij de uitvoering. En in de bouwvoorschriften moet steeds worden rekening gehouden met de filosofie van het levenslang wonen. 4
3. Ook met een sterkere uitbouw van de thuiszorg binnen het kader van een persoonsgebonden financiering zal door de groeiende zorgnood bij ouderen de vraag naar residentiële opvang niet afnemen. De druk op de wachtlijsten zal misschien niet meer toenemen maar de huidige schandalig-lange wachtlijsten werpen een smet op de geloofwaardigheid van onze ouderenzorg. Het is dan ook niet het moment om een ideologische debat te voeren rond de commercialisering van de ouderenzorg. Voor Zilverblauw is de juridische fundering voor de realisatie en de werking van de woonzorgcentra geen discussiepunt. Het enige dat telt is dat de ouderen, die terecht willen in een woonzorgcentrum, dat met volle keuzevrijheid moeten kunnen doen. Het spreekt echter vanzelf dat in alle beheersvormen de minimale kwaliteitsnormen moeten gerespecteerd en gecontroleerd worden. 4. Bij de noodzakelijk hervorming van de ziekenhuizen dient uitgegaan te worden van een tweesporenbeleid : enerzijds een basisziekenhuiszorg met een optimale spreiding en bereikbaarheid en anderzijds het stimuleren van het lokaliseren van de hoog gespecialiseerde zorg in een beperkt aantal centra. Het is daarbij wel uiterst belangrijk om de netwerking tussen de ziekenhuizen te verbeteren en de taakafspraken tussen centra te verhogen. De toenemende vergrijzing zal de nood aan geriatrische zorgen doen stijgen. Alle ziekenhuizen worden geconfronteerd met patiënten die een “geriatrisch profiel” vertonen. Het gaat om ouderen met een meervoudig en complex ziektebeeld. Hiervoor is een multidisciplinaire aanpak met een verzekering naar continuïteit in de zorg nodig zodat deze ouderen na een hospitalisatie erop kunnen rekenen dat de zorg thuis langer mogelijk wordt gemaakt Een graduele doorstroming van ziekenhuisopname naar thuiszorg vraagt ook inspanningen op het vlak van de mogelijkheden voor kortverblijf. Zilverblauw betreurt dat de stap naar een plafonnering van ereloonsupplementen in eenpersoonskamers bij klassieke hospitalisatie nog niet kan gezet worden. Om het afwentelen van de kosten op de patiënten te vermijden, dient de financiering van de ziekenhuizen te worden aangepast om te komen tot een regeling die correct en kostendekkend is. 5. Er moet werk gemaakt worden van een veralgemeend patiëntendossier. Zowel voor patiënt als voor zorgverlener moet het echter een meerwaarde zijn. Dit betekent dat daardoor de zorgkwaliteit moet verbeteren, overbodige onderzoeken moeten vermeden worden en de administratie maximaal vereenvoudigd. Het meer en meer digitaliseren van medische onderzoeks- en behandelingsprocedures en de daarmee gepaard gaande administratieve vereenvoudigingen zijn ongetwijfeld positief voor de zorgzoekende. Maar het is toch ook belangrijk om voldoende aandacht te blijven hebben voor het feit dat voor heel wat burgers – en de huidige generatie ouderen hoort daar in grote mate bij – de drempel tot de digitale toegankelijkheid steeds hoog blijft en dat zij derhalve moeten kunnen blijven aanspraak maken op dezelfde rechten binnen de klassieke administratieve omkadering. 5
6. Het waarborgen van een toereikende en volwaardige ouderenzorg vraagt zware inspanningen van onze samenleving. Het is dan ook hoogst belangrijk dat alles in het werk wordt gesteld om door preventieve acties elke bedreiging van gezond ouder worden in te perken. Fiscale sanctionerende maatregelen kunnen daar deel van uitmaken maar om te vermijden dat ze als loutere belastingen worden ervaren is het aangewezen om de opbrengst ervan direct te herinvesteren in een daadwerkelijk gezondheidsbeleid.
18 november 2015
6