De stamrechtspaarrekening: Een volwaardig alternatief?
P. Raijmakers BSc. Oktober 2010
Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE
2
LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN
5
HOOFDSTUK 1 INLEIDING
7
1.1
Aanleiding van het onderzoek
7
1.2
Probleemstelling
8
1.3
Verantwoording van de opzet
8
HOOFDSTUK 2 STAMRECHTVRIJSTELLING 2.1
Inleiding
10 10
2.2 Ontslag 2.2.1 Gevolgen ontslag 2.2.2 Hoogte van een ontslagvergoeding
10 10 11
2.3 Stamrechtvrijstelling 2.3.1 Inleiding 2.3.2 Oorsprong stamrechtvrijstelling 2.3.3 Voorwaarden stamrechtvrijstelling 2.3.3.1 Vervanging van gederfd of te derven loon 2.3.3.2 Begunstigden 2.3.3.3 Uitvoerders 2.3.3.4 Periodieke uitkeringen
12 12 13 14 14 16 17 17
2.4 Regeling Vervroegde Uittreding 2.4.1 Inleiding 2.4.2 Kwantitatieve toets 2.4.3 Kwalitatieve toets
19 19 20 20
2.5 Verboden handelingen 2.5.1 Inleiding 2.5.2 Verboden handelingen in de zin van artikel 19b, lid 1, Wet LB 1964 2.5.3 Uitzonderingen op verboden handelingen
21 21 22 25
HOOFDSTUK 3 UITKERING INEENS
26
3.1
Inleiding
26
3.2
Voordelen
26
3.3
Nadelen
27
3.4
Samenvatting
28
2
HOOFDSTUK 4 STAMRECHT BIJ EEN STAMRECHT-BV 4.1
Inleiding
29 29
4.2 Voorwaarden aan stamrecht bij een stamrecht-BV 4.2.1 Oprichting van een stamrecht-BV 4.2.2 Waardering stamrechtverplichting 4.2.3 Vermogensbeheer 4.2.4 De voorwaarden die gesteld zijn in artikel 11, lid 1, onderdeel g, Wet LB 1964
29 29 30 31 32
4.3 Toegelaten uitvoerders 4.3.1 ‘Gewone’ BV 4.3.2 Stamrecht-BV 4.3.3 Buitenlandse eigenbeheerlichamen
32 32 33 33
4.4
Stamrecht-BV en overlijden van de werknemer
34
4.5
Samenvatting
36
HOOFDSTUK 5 STAMRECHTVERZEKERING BIJ EEN PROFESSIONELE VERZEKERAAR 5.1
Inleiding
38 38
5.2 Kenmerken stamrechtverzekering 5.2.1 Zuiver en gericht stamrecht 5.2.2 Minimale uitkeringsduur 5.2.3 Overige
38 38 38 39
5.3
40
Toegelaten uitvoerders
5.4 Stamrechtverzekering en overlijden van de verzekerde 5.4.1 Een stamrechtverzekering waarvan de periodieke uitkeringen nog niet zijn ingegaan 5.4.2 Een stamrechtverzekering waarvan de periodieke uitkeringen zijn ingegaan
41 41 44
5.5
44
Samenvatting
HOOFDSTUK 6 STAMRECHTSPAARREKENING
46
6.1
Inleiding
46
6.2
Oorsprong stamrechtspaarrekening
46
6.3 Kenmerken stamrechtspaarrekening 6.3.1 Minimale uitkeringsduur 6.3.2 Langlevenrisico 6.3.3 Zekerheid
47 47 49 49
6.4
50
Toegelaten uitvoerders
6.5 Stamrechtspaarrekening en overlijden van de werknemer 6.5.1 Inleiding 6.5.2 Een stamrechtspaarrekening waarvan de termijnen nog niet zijn ingegaan 6.5.3 Een stamrechtspaarrekening waarvan de termijnen zijn ingegaan 6.5.4 Civiel recht versus fiscaliteit
50 50 51 53 53
6.6
55
Samenvatting
3
HOOFDSTUK 7 CONCLUSIE
57
7.1
Inleiding
57
7.2
Beantwoording van de probleemstelling
57
7.3
Conclusie
61
LITERATUURLIJST
63
BIJLAGEN
69
4
Lijst van gebruikte afkortingen AFM
Autoriteit Financiële Markten
AOW
Algemene Ouderdomswet
AWR
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Bbpm
Besluit bijzondere prudentiële maatregelen
Besluit IB 1941
Besluit inkomstenbelasting 1941
BNB
Beslissingen in Belastingzaken. Nederlands Belastingrechtspraak
BV
Besloten Vennootschap
BW
Burgerlijk Wetboek
cao
collectieve arbeidsovereenkomst
CBS
Centraal Bureau Statistiek
dga
directeur-grootaandeelhouder
DNB
De Nederlandsche Bank
DSI
Dutch Securities Institute
EER-overeenkomst
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte
EG-verdrag
Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
ESB
Economisch Statistische Berichten
FTV
Fiscaal Tijdschrift Vermogen
HR
Hoge Raad der Nederlanden
IW 1990
Invorderingswet 1990
jo.
juncto; in samenhang met
KCD
Klachtencommissie DSI
Kifid
Klachteninstituut Financiële Dienstverlening
MKB
Midden- en Kleinbedrijf
Mvt
Memorie van Toelichting
nr.
nummer
NV
Naamloze Vennootschap
p.
pagina
RVU
Regeling voor Vervroegde Uittreding
SER
Sociaal Economische Raad
SW 1956
Successiewet 1956
TFO
Tijdschrift Fiscaal Ondernemingsrecht
Uitv. Besch. LB 1965
Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1965
Uitv. Besl. LB 1965
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965
Uitv. Reg. Wet LB 2001
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001
5
V-N
Vakstudie Nieuws
VFP
Vakblad Financiële Planning
VP Bulletin
Vermogende Particulieren Bulletin
VUT
Vervroegde uittreding
WAO
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
Wet IB 1964
Wet inkomstenbelasting 1964
Wet IB 2001
Wet inkomstenbelasting 2001
Wet LB 1964
Wet op de loonbelasting 1964
Wet VPB 1969
Wet op de vennootschapsbelasting 1969
Wet VPL
Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling
WIA
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
WFR
Weekblad Fiscaal Recht
Wfsv
Wet financiering sociale verzekeringen
Wft
Wet op het financieel toezicht
WW
Werkloosheidswet
ZW
Ziektewet
6
Hoofdstuk 1 1.1
Inleiding
Aanleiding van het onderzoek
Per 1 januari 2008 zijn de eerste varianten van het banksparen ingevoerd. Het werd vanaf die datum mogelijk om fiscaal gefaciliteerd te sparen bij een bancaire instelling voor de aflossing van de eigenwoningschuld (de spaarrekening eigen woning) en voor een oudedagsvoorziening in de derde pijler (het lijfrentesparen). Tot die tijd bestond de gedwongen winkelnering bij een verzekeraar. Volgens de wetgever waren de uitvoeringskosten bij verzekeraars hoog en ondoorzichtig. Het banksparen zal, via een vergroting van de markt, tot meer concurrentie bij financiële aanbieders leiden en een bijdrage leveren aan een grotere transparantie in de kostenstructuren van financiële producten.1 Daarnaast vergroot het banksparen de keuzemogelijkheden van de consument. Blijkens de meeste recente cijfers van het CBS is het banksparen een groot succes. Eind 2009 bedroeg het spaartegoed van Nederlandse huishoudens op bankspaarrekeningen ruim 2,4 miljard euro. Dat is bijna vier maal zoveel als een jaar eerder. Het spaartegoed op bankspaarrekeningen voor pensioenopbouw bedroeg eind 2009 ruim 1,1 miljard euro. Op bankspaarrekeningen voor pensioenuitkering stond bijna een miljard euro. Het overige kwam op naam van banksparen ter aflossing van de eigenwoningschuld.2 Ondermeer door het grote succes van de in 2008 verschenen vormen van banksparen, zijn twee nieuwe varianten van het banksparen in werking getreden. Per 1 januari 2010 kan fiscaal gefaciliteerd gespaard worden bij een bancaire instelling voor stamrechten die zijn ontstaan na ontslag en daarnaast is de vrijstelling in box 3 voor overlijdensverzekeringsproducten uitgebreid met een bankspaarvariant. Het is daardoor mogelijk om een ontslagvergoeding te storten op een stamrechtspaarrekening. Voorheen was het alleen mogelijk om de ontslagvergoeding fiscaal gefaciliteerd te storten bij een toegelaten verzekeraar, waar ook een zogenaamde stamrecht-BV toe behoort. Door de ontslagvergoeding te storten op een stamrechtspaarrekening blijft de aanspraak onbelast en worden de uitkeringen te zijner tijd belast. Er wordt daardoor uitstel van belastingheffing bereikt, maar geen afstel.3 De wetgever wil met de stamrechtspaarrekening hetzelfde bereiken als met de reeds bestaande bankspaarproducten. ‘Maar vooral voor lage ontslagvergoedingen lijkt de introductie van een bankspaarvariant een waardevolle uitbreiding. Hier zijn naar verwachting minder kosten aan verbonden dan aan een verzekeringsproduct of de kosten van een eigen stamrecht-BV. Uiteraard worden de voorwaarden voor de bankspaarvariant en de bestaande verzekeringsvariant in evenwicht 1
Kamerstukken II 2005/06, 30 432, nr. 3, p. 1. Centraal Bureau voor de Statistiek, PB10-032, p. 1. 3 F.J.M. Kuilboer, Banksparen geniet vertrouwen, FTV 2010/9, p. 4.
2
7
met elkaar gebracht, om te voorkomen dat één van beide veel aantrekkelijker zou worden dan de ander - wat juist tot verstoring van het gelijke speelveld zou leiden’.4 Nu de stamrechtspaarrekening daadwerkelijk in werking is getreden, kan worden bekeken of de voorwaarden van de bankspaarvariant en de bestaande verzekeringsvarianten daadwerkelijk in evenwicht zijn met elkaar. Is er werkelijk sprake van een gelijk speelveld of is dat een utopie door de wezenlijke verschillen tussen bancaire instellingen en verzekeraars?
1.2
Probleemstelling
Door dit onderzoek wil ik kenbaar maken wat de fiscale mogelijkheden met een ontslagvergoeding zijn en in hoeverre er verschillen te onderkennen zijn tussen deze mogelijkheden. En mochten er verschillen zijn, zijn die te rechtvaardigen? Aan de hand van deze vergelijking zal duidelijk worden of de stamrechtspaarrekening een volwaardig alternatief is voor een stamrecht bij een professionele verzekeraar of stamrecht-BV. Daarbij speelt ook de vraag of de stamrechtspaarrekening kan voldoen aan de verwachtingen van de wetgever. Daardoor luidt de probleemstelling van mijn onderzoek als volgt:
Is de stamrechtspaarrekening een volwaardig alternatief voor een stamrecht bij een professionele verzekeraar of stamrecht-BV?
1.3
Verantwoording van de opzet
In het volgende hoofdstuk zal ik de stamrechtvrijstelling beschrijven. Aan deze fiscale faciliteit zijn enkele voorwaarden verbonden. Door dit overzicht van de voorwaarden van de stamrechtvrijstelling tracht ik een duidelijk beeld te scheppen over deze faciliteit. Daarnaast zal ik in dit hoofdstuk nader ingaan op de ‘RVU’ en de ‘verboden handelingen’. Dit hoofdstuk vangt echter aan met een beschrijving van de gevolgen van een ontslag. Ontslag heeft namelijk niet alleen materiële gevolgen, het heeft ook immateriële gevolgen. Daarnaast wordt de kantonrechtersformule behandeld, die in de praktijk veel wordt gebruikt om de hoogte van een ontslagvergoeding te bepalen. In hoofdstuk drie komt de uitkering ineens aan de orde. De kern van mijn onderzoek zal de vergelijking tussen de drie fiscale mogelijkheden bij ontslag zijn.5 Toch is de uitkering ineens ook een interessante optie om nader op in te gaan, ondanks dat het een vreemde eend is in de bijt. Met name voor ontslagen werknemers met een lage ontslagvergoeding is deze variant een interessante optie.
4
Kamerstukken II 2008/09, 32 128, nr. 3, p. 39. Stamrecht bij een stamrecht-BV, stamrechtverzekering bij een professionele verzekeraar en een stamrechtspaarrekening bij een bank. 5
8
Vervolgens worden in hoofdstuk vier tot en met zes de verschillende fiscale mogelijkheden met een ontslagvergoeding besproken. Dat wil zeggen de stamrecht-BV, de stamrechtverzekering en de stamrechtspaarrekening. De kenmerken van de verschillende varianten worden daardoor duidelijk. Aan de hand van deze analyse komen voor- en nadelen boven tafel. Deze voor- en nadelen hebben niet alleen betrekking op de fiscaliteit, ook andere factoren zijn van belang. Of de stamrechtspaarrekening daadwerkelijk een volwaardig alternatief is voor de andere mogelijkheden, zal aan de hand van deze hoofdstukken worden bepaald. Daaropvolgend worden in het laatste hoofdstuk de verschillen behandeld die in de hoofdstukken drie tot en met zes boven water zijn gekomen. En in hoeverre zijn deze verschillen te verklaren en is er een mogelijke oplossing voor deze verschillen? Tevens zal het laatste hoofdstuk terugslaan op de probleemstelling. Ik zal trachten een bevredigend antwoord te geven op de probleemstelling.
9
Hoofdstuk 2 2.1
Stamrechtvrijstelling
Inleiding
De stamrechtspaarrekening is op een ideaal moment geïntroduceerd. Door de economische crisis zijn ontslagvergoedingen aan de orde van de dag. Nederland verkeert immers in de grootste economische crisis sinds ‘de grote depressie’ uit de jaren 30 van de vorige eeuw. In 2009 is de Nederlandse economie met vier procent gekrompen ten opzichte van 2008, dit is de grootste krimp die het CBS ooit heeft gemeten. In 1931 bedroeg de krimp van de economie ‘slechts’ 3,6 procent.6 Deze economische crisis heeft natuurlijk ook grote gevolgen voor de Nederlandse maatschappij. Zo telt Nederland in januari 2010 ongeveer 430 000 werklozen, waarvan er 131 000 het afgelopen jaar werkloos zijn geworden.7 Een aantal van deze 131 duizend personen zal waarschijnlijk een ontslagvergoeding hebben ontvangen na beëindiging van de dienstbetrekking. Door de stamrechtvrijstelling kunnen zij de ontslagvergoeding fiscaal gefaciliteerd storten op een stamrechtspaarrekening dan wel stamrechtverzekering. Welke voorwaarden aan de stamrechtvrijstelling zijn verbonden, zal in dit hoofdstuk worden besproken. In dit hoofdstuk worden echter eerst de gevolgen van het ontslag voor de ex-werknemer besproken en wordt de kantonrechtersformule toegelicht.
2.2
Ontslag
2.2.1
Gevolgen ontslag
Ontslag zal in veel gevallen leiden tot materiële schade. In eerste instantie zal veelal gedacht worden aan de inkomensschade die de ex-werknemer lijdt, er wordt immers geen loon uit de dienstbetrekking meer ontvangen. Maar naast het inkomensverlies kan de ex-werknemer ook andere materiële schade oplopen. Voorbeelden daarvan zijn schade die een werknemer lijdt, omdat hij noodgedwongen moet verhuizen, zich om moet scholen of kosten moet maken bij het vinden van een nieuwe baan.8 ‘Een andere schadepost bij het ontslag is het verlies van de opbouw van pensioenrechten. Na het ontslag stopt de opbouw van de pensioenrechten, tenzij voorzetting van de pensioenrechten bij een afvloeiingsregeling is overeengekomen’.9 Het inkomensverlies is afhankelijk van vele factoren. Zo zijn inkomensverliezen groter naarmate de baanduur langer is en wanneer de betrokken werknemers gedurende een laagconjunctuur worden ontslagen. 10 Daarnaast is het voor lager opgeleiden moeilijker om een nieuwe baan te vinden, zij zijn kwetsbaarder op de arbeidsmarkt. Ondanks dat ze compenserende uitkeringen uit bijvoorbeeld de Werkloosheidswet ontvangen, blijken velen niet te ontkomen aan inkomensverlies. Ook ouderen zijn 6
Centraal Bureau voor de Statistiek, PB10-009, p. 2. Centraal Bureau voor de Statistiek, PB10-013, p. 1. 8 Van Zanten-Baris 2009, p. 124. 9 Van der Vorm 2007, p. 70. 10 Scheele, Van Gaalen en Van Rooijen 2008, p. 21.
7
10
een kwetsbare groep. Farber kwam tot de conclusie dat ouderen na het verlies van hun baan vaker ophouden met participatie op de arbeidsmarkt.11 Ontslag leidt naast materiële schade ook tot immateriële schade. De immateriële schade is echter veel moeilijker meetbaar dan de materiële schade. Werknemers voelen zich vaak betrokken bij de onderneming waar ze werkzaam zijn, zeker naarmate ze langer in dienst zijn. Wanneer deze werknemers worden ontslagen, zal dat grote emotionele gevolgen hebben. Een dergelijke werknemer dacht van grote waarde te zijn voor de onderneming, maar blijkt plotseling overtollig te zijn. Daarnaast zorgt werk voor een bepaalde identiteit en status. Ook brengt het sociale contacten met zich mee en reguleert het de activiteiten buiten het werk.12 Wanneer mensen vervolgens werkloos worden, wordt dat in de Nederlandse maatschappij als een vernedering ervaren. De omvang van de immateriële schade is daarnaast afhankelijk van het feit hoe het ontslag tot stand is gekomen. Wanneer de werkgever en de werknemer op een ‘slechte’ manier uit elkaar zijn gegaan, zullen de gevolgen voor de werknemer groter zijn dan wanneer ze op basis van goed overleg uit elkaar gaan. Duidelijk is dat ontslag de levensvreugde in ieder geval niet bevordert. Daarnaast is uit Amerikaans onderzoek gebleken dat ontslag de gezondheid niet ten goede komt. ‘Uit het onderzoek blijkt dat mensen die hun baan hebben verloren twee keer zo vaak worden getroffen door een hartaanval of beroerte dan leeftijdsgenoten met werk. Voor veel mensen is het op oudere leeftijd verliezen van je baan een uiterst stressvolle ervaring die vele ongewenste gevolgen kan hebben, waaronder hartaanvallen en herseninfarcten’.13
2.2.2
Hoogte van een ontslagvergoeding
De geleden materiële en immateriële schade is een van de redenen om een ontslagvergoeding te verstrekken. In de literatuur worden daarnaast nog vele andere grondslagen genoemd die aan de ontslagvergoeding ten grondslag liggen.14 Tot 1 januari 1997 hanteerde iedere kantonrechter zijn eigen normen bij het bepalen van de ontslagvergoeding. De hoogte werd bepaald aan de hand van de grondslagen van de ontslagvergoeding. Maar doordat iedere kantonrechter zijn eigen normen hanteerde, konden grote verschillen ontstaan bij het bepalen van de hoogte van de ontslagvergoeding wat vervolgens tot rechtsonzekerheid leidde. Om deze ongelijkheid weg te nemen wordt vanaf 1 januari 1997 gebruikt gemaakt van de kantonrechtersformule, de formule is per 1 januari 2009 vernieuwd.
11
H. Farber, What do we know about job loss in the United States? Evidence from the Displaced Workers Survey, Economic Perspectives, vol. 29 (2005), nr. 2, p. 13. 12 Van Zanten-Baris 2009, p. 116. 13 Van Zanten-Basis 2009, p. 116. 14 Het is voor dit onderzoek niet relevant om alle grondslagen van ontslagvergoedingen te behandelen. In De grondslagen van de ontslagvergoeding van Van Zanten-Baris worden de grondslagen echter uitvoerig behandeld.
11
De formule luidt: A x B x C. Daarbij is A het aantal gewogen dienstjaren, B de beloning en C de correctiefactor. Bij het bepalen van de A-factor tellen de dienstjaren tot een leeftijd van 35 jaar voor 0,5, de dienstjaren tussen de leeftijd van 35 en 45 jaar voor 1, de dienstjaren tussen de leeftijd van 45 en 55 jaar voor 1,5 en de dienstjaren vanaf de leeftijd van 55 jaar tellen voor 2.15 De A-factor bedraagt vervolgens de som van de gewogen dienstjaren dat de werknemer in dienst is geweest bij de werkgever. De B-factor staat voor brutoloon. Vaste en overeengekomen looncomponenten, zoals vakantietoeslag, een vaste dertiende maand, een structurele overwerkvergoeding en een vaste ploegentoeslag worden ook tot het brutoloon gerekend.16 De C-factor biedt de kantonrechters de mogelijkheid om te variëren met de hoogte van de ontslagvergoeding, de hoogte van de ontslagvergoeding behoort namelijk niet enkel het product te zijn van een zekere diensttijd maal een zeker salaris.17 ‘Uitgangspunt is dat bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst een neutrale vergoeding wordt toegerekend van C=1. Als de reden van ontslag kan worden verweten aan de werknemer, biedt de C-factor de kantonrechter de ruimte een vergoeding toe te kennen met een Cfactor die kleiner is dan 1. Indien de werkgever een verwijt kan worden gemaakt, kan de kantonrechter een vergoeding toekennen met een C-factor groter dan 1’.18 In de praktijk zal de C-factor bijna altijd tussen 0 en 2 liggen. De kantonrechtersformule wordt echter niet alleen gebruikt bij het bepalen van de hoogte van een ontslagvergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter.19 De formule wordt ook regelmatig gebruikt bij afvloeiingsregelingen. Wanneer de kantonrechter niet wordt ingeschakeld, zijn de werknemer en de werkgever vrij om de hoogte van de ontslagvergoeding te bepalen. Zij zullen in goed overleg tot een besluit komen, wat beide kan bevredigen. De voorgestelde maximering van de ontslagvergoeding20 zal daardoor weinig effect hebben. De maximering van de ontslagvergoeding heeft alleen invloed bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter en geldt niet wanneer werknemer en werkgever een vergoeding overeenkomen. Zij kunnen daardoor nog steeds zonder beperkingen de hoogte van de ontslagvergoeding vaststellen.
2.3
Stamrechtvrijstelling
2.3.1
Inleiding
Aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon behoren op basis van artikel 11, lid 1, onderdeel g, Wet LB 1964 niet tot het loon. Deze vrijstelling wordt de stamrechtvrijstelling genoemd. De stamrechtvrijstelling kan van toepassing zijn wanneer een 15
A. Jurg, Ontslagvergoeding en sociale zekerheid, VP Bulletin maart 2009, p.8. A. Jurg, Ontslagvergoeding en sociale zekerheid, VP Bulletin maart 2009, p. 8. 17 G.C. Boot, Hoe het wat van de beloning doorwerkt in het waarom en hoeveel van de ontslagvergoeding, ArbeidsRecht 2009/39, p. 4. 18 Van Zanten-Baris 2009, p.75. 19 Artikel 7:685 BW. 20 Kamerstukken II 2008/09, 31 862, nr. 3, p. 2. 16
12
ontslagvergoeding wordt toegekend, de zogenaamde gouden handdruk. De periodieke uitkeringen die vervolgens uit het stamrecht opkomen, behoren wel tot het loon.21 De stamrechtvrijstelling is daarmee een vorm van belastinguitstel en kan een tariefsvoordeel opleveren. Wanneer de ontslagvergoeding namelijk in één keer wordt genoten, is de kans reëel dat de vergoeding in een hoger belastingtarief wordt belast. Dit, en nog andere factoren, maken het dat er in de praktijk veel gebruik wordt gemaakt van de stamrechtvrijstelling.
2.3.2
Oorsprong stamrechtvrijstelling
De stamrechtvrijstelling vindt haar oorsprong in 1941, de bezetter voerde de stamrechtvrijstelling destijds in als onderdeel van het Besluit IB 1941.22 In de daaropvolgende Wet IB 1964 was ook een plaats opgenomen voor de stamrechtvrijstelling.23 Bij het tot stand komen van deze wet werden de beweegredenen van de wetgever duidelijk. ‘De stamrechtvrijstelling berust op de gedachte dat belastingplichtige de hoofdsom niet in handen krijgt en dat de termijnen te zijner tijd zijn belast’.24 Van Dijck voegt hier aan toe dat de stamrechtvrijstelling niet alleen betekenis heeft van een verschuiving van de belastingheffing van het moment waarop bepaalde rechten worden gevestigd naar het moment waarop de belastingplichtige uitkeringen uit deze rechten ontvangt. Ook voorkomt de stamrechtvrijstelling dubbele heffing van belasting, zonder deze vrijstelling zou namelijk zowel de aanspraak als de uitkering belast worden.25 Daarnaast heeft de stamrechtvrijstelling naar mijn mening ook een verzorgingskarakter. Het doel van een stamrecht is immers de financiële verzorging van de werknemer en zijn naasten na beëindiging van de dienstbetrekking. Het verzorgende karakter hoeft niet meteen tot uitdrukking te komen, dat kan ook in een later stadium. Vanaf 1 januari 1995 is de stamrechtvrijstelling te vinden op haar huidige plaats.26 Sindsdien worden er strengere eisen gesteld aan het gebruik van de stamrechtvrijstelling. Ondermeer werd de ingangsdatum van de periodieke uitkeringen beperkt. Daardoor kwam het loondervingskarakter van de stamrechtvrijstelling beter tot uitdrukking.27 Per 1 januari 2010 is de stamrechtvrijstelling niet inhoudelijk gewijzigd. Maar de wetgever heeft wel artikel 11a Wet LB 1964 geïntroduceerd, waardoor men naast de stamrechtverzekering ook gebruik kan maken van de stamrechtspaarrekening. De voorwaarden die aan de stamrechtvrijstelling zijn verbonden, worden in de volgende paragrafen besproken. Het zojuist besproken principe van de stamrechtvrijstelling, dat de aanspraken zijn vrijgesteld en de uitkeringen te zijner tijd zijn belast, berust op de gedachte van de omkeerregeling. ‘Hierbij heeft de wetgever het moment van genieten van de uitkering als heffingsmoment aangewezen, terwijl de 21
Artikel 10, lid 1, Wet LB 1964. Artikel 36, lid 2, Besluit IB 1941. 23 Artikel 32 Wet IB 1964. 24 Kamerstukken II 1962/63, 5380, nr. 19, p. 50. 25 J.E.A.M. Van Dijck, De stamrechten in het wetsontwerp I.B. 1960, WFR 1960/993, p. 1. 26 Artikel 11, lid 1, onderdeel g, Wet LB 1964. 27 Kamerstukken II 1992/93, 23 046, nr.3, p. 17. 22
13
aanspraak als zodanig inkomsten- en loonbelastingtechnisch ongemoeid wordt gelaten’.28 De omkeerregeling is onder andere gebaseerd op de het welvaartsbeginsel. Dit beginsel houdt in dat de belastingheffing een positieve uitwerking moet hebben op de gehele samenleving. Dat kan ondermeer bereikt worden door op het voor de belastingplichtige meest gunstige moment belasting te heffen. Adam Smith schreef in zijn The wealth of nations al dat ‘every tax ought to be levied at the time, or in the manner, in which it is most likely to be convenient for the contributor to pay it’. Daarnaast liggen er heffingstechnische overwegingen ten grondslag aan de omkeerregeling. Ten slotte maakt men gebruik van de omkeerregeling, zodat belastingheffing geschiedt op het moment dat inkomsten naar maatschappelijke opvattingen als zodanig worden ervaren. Daardoor zal belastingheffing moeten aansluiten bij de uitkeringen en niet bij het moment waarop het recht op dergelijke uitkeringen ontstaat. 29
2.3.3
Voorwaarden stamrechtvrijstelling
2.3.3.1 Vervanging van gederfd of te derven loon Alleen wanneer de aanspraak bestemd is voor periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon is de stamrechtvrijstelling van toepassing. In de Wet IB 1964 gold er een apart tarief voor inkomsten die werden genoten ter vervanging van gederfd of te derven inkomsten. Dit tarief bedroeg 45 procent30, wat aanzienlijk lager was dan het toptarief van 60 procent dat tijdens de Wet IB 1964 bestond. Voor veel belastingplichtigen was dit een aanleiding om te gaan procederen, het bracht immers grote fiscale voordelen met zich mee wanneer inkomsten werden aangemerkt als vervanging van gederfd of te derven inkomsten. Hierdoor heeft de Hoge Raad in de loop der jaren vele malen duidelijk kunnen maken wanneer sprake is van inkomsten ter vervanging van gederfd of te derven inkomsten.
Gederfd loon Een vereiste van de stamrechtvrijstelling is dat er sprake moet zijn van gederfd of te derven loon. ‘Voor het verschil tussen gederfd en te derven kijken we naar het moment waarop normaal de inkomst genoten zou zijn en niet naar het moment of het tijdvak waarop de inkomst economisch betrekking heeft’.31 Wanneer de belanghebbende in het verleden loon heeft misgelopen, is er sprake van gederfd loon. Er is echter geen sprake van gederfd loon wanneer loon wordt omgezet in een ander recht.32 Lange tijd speelde de discussie of de werknemer een recht dient te hebben op het gederfde loon of is het voldoende dat hij een redelijke verwachting had het loon te zullen genieten?33 Bij HR 4 januari
28
H.J. Meijer, Omkeerregelingen, WFR 1987/377, p. 1. Mertens 2004, p. 11-12. 30 Artikel 57 Wet IB 1964. 31 Van Dijck 1996, p. 86. 32 HR 3 juni 1954, BNB 1954/244. 33 C.W.M. Van Ballegooijen, Vervanging van gederfd loon, WFR 1990/645, p. 1. 29
14
1989, BNB 1989/77 oordeelt de Hoge Raad dat de werknemer een recht op het gederfd loon dient te hebben. In dit arrest was sprake van een achteraf vastgestelde en uitbetaalde beloning. Volgens de Hoge Raad was geen sprake van gederfd loon, de werknemer had namelijk geen aanspraak op een extra beloning. In 1992 bevestigde de Hoge Raad deze conclusie, zij het nog duidelijker. Bij HR 17 juni 1992, BNB 1992/295 oordeelde de Raad dat ‘de uitkering ingevolge een met terugwerkende kracht voor de jaren 1981 tot en met 1985 plaats gevonden hebbende salarisaanpassing niet is genoten ter vervanging van gederfde inkomsten. Daarbij is niet van belang of belanghebbende ten aanzien van de uitkering een verwachting kon koesteren’. Van gederfd loon kan daardoor alleen sprake zijn wanneer de werknemer werkelijk een recht had op een beloning, een verwachting is niet voldoende.
Te derven loon ‘Bij het te derven loon gaat het om loon, die een belastingplichtige onder normale omstandigheden in de toekomst zouden zijn toegevloeid, indien zich in het heden niet een omstandigheid voordoet die het toevloeien in de toekomst verhindert’.34 Aan het begrip ‘te derven loon’ zijn niet dezelfde strenge vereisten gesteld als bij ‘gederfd loon’. Een verwachting is namelijk voldoende bij te derven loon. Er is sprake van te derven inkomen bij het bestaan van een redelijke verwachting dat de inkomensderving zich zal voordoen. 35
Vervanging Naast gederfd of te derven loon moet er sprake zijn van een vervanging. Dit houdt in dat in plaats van het gederfde loon een baat wordt verstrekt om het gemis te vergoeden. Vervanging wil dus eigenlijk zeggen dat de verplichting van de werkgever tot een bepaalde prestatie wordt vervangen door een andere.36 Wanneer loon echter vertraagd wordt uitbetaald, is geen sprake van vervanging van gederfd loon.37 Om in aanmerking te komen voor de stamrechtvrijstelling is het vereist dat in plaats van het loon iets anders wordt verstrekt om het gemis daarvan te vergoeden. Zo komt het toekennen van een recht op periodieke uitkeringen in ruil voor het opgeven door de werknemer van het recht op tantième, wel in aanmerking voor toepassing van de stamrechtvrijstelling.38 Bij vervanging van te derven loon wordt getoetst of een uitkering daadwerkelijk in de plaats komt van hetgeen normaal verschuldigd zou zijn. Daarbij verdienen vervroegde uitbetalingen speciale aandacht, die worden namelijk niet beschouwd als vervanging van te derven loon. De Hoge Raad kwam tot de
34
Van Dijck 1996, p. 89. Hof Amsterdam van 13 februari 1980, BNB 1981/134. 36 C.W.M. Van Ballegooijen, Vervanging van gederfd loon, WFR 1990/645, p. 2. 37 HR 3 juni 1954, BNB 1954/244. De Hoge Raad bevestigde nadien nog enkele malen dit standpunt. Zie ondermeer ook de arresten BNB 1956/240, BNB 1979/3 en BNB 1990/18. 38 Hof ’s-Gravenhage 19 januari 1972, BNB 1972/234. 35
15
conclusie dat een vervroegde uitbetaling niet wordt genoten ter vervanging van te derven inkomsten. Ondanks dat de uitbetaling heeft plaatsgevonden bij het beëindigen van de dienstbetrekking.39 De stamrechtvrijstelling kan ook een gedeeltelijke werking hebben, wanneer slechts een deel van het stamrecht is toegekend ter vervanging van gederfd of te derven loon. De staatssecretaris was echter lange tijd van mening dat de stamrechtvrijstelling niet partieel geldt. Wanneer een deel van het stamrecht niet was toegekend ter vervanging van gederfd of te derven loon, zou volgens hem de stamrechtvrijstelling in zijn geheel niet van toepassing zijn. Ook niet voor het deel dat wel dient ter vervanging van gederfd of te derven loon. Dit standpunt van de staatssecretaris is echter door de Hoge Raad verworpen.40 Volgens de Hoge Raad kan een aanspraak namelijk gesplitst worden in een belast deel en in een belastingvrij deel.
2.3.3.2 Begunstigden In de eerste plaats moeten de uitkeringen uit het stamrecht toekomen aan de werknemer of gewezen werknemer. Vereist is dat de periodieke uitkeringen niet later ingaan dan het jaar waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt. De ingangsdatum van de periodieke uitkeringen wordt niet volledig vrijgelaten, dat zou te ruime mogelijkheden tot belastinguitstel geven.41 In de stamrechtovereenkomst hoeft geen specifieke ingangsdatum genoemd te worden. Maar in de overeenkomst moet wel zijn opgenomen, dat de periodieke uitkeringen uiterlijk dienen in te gaan in het jaar waarin de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt, dan wel bij zijn eerdere overlijden.42 Na het overlijden van de werknemer, kunnen de uitkeringen ook toekomen aan zijn (gewezen) echtgenoot of partner, of zijn kinderen voor zover zij jonger zijn dan dertig jaar. Deze groep wordt aangeduid als de beperkte kring van begunstigden. De uitkeringen dienen direct na het overlijden in te gaan. Bij het overlijden van de werknemer treden echter verschillen op tussen de stamrechtspaarrekening en stamrechtverzekering. Die verschillen worden in de desbetreffende hoofdstukken besproken. Het is niet mogelijk om naast de zojuist genoemde begunstigden, de erfgenamen van de werknemer als slotbegunstigden op te nemen. Wanneer de slotbegunstigden niet behoren tot de beperkte kring van begunstigden, is de stamrechtvrijstelling niet van toepassing.43
39
HR 14 oktober 1970, BNB 1970/245. HR 19 september 2008, BNB 2009/35c. 41 Kamerstukken II 1994/95, 23 046, nr. 11, p. 15. 42 Besluit van 27 november 2002, CPP 2002/896M, punt 13. 43 Besluit van 27 november 2002, CPP 2002/896M, punt 15. 40
16
2.3.3.3 Uitvoerders Artikel 11, lid 1, onderdeel g, ten tweede, Wet LB 1964 geeft aan wie als verzekeraar van stamrechten mag optreden.44 Op grond van dit artikel worden ondermeer Nederlandse pensioenfondsen en levensverzekeraars aangewezen als toegelaten uitvoerders. Ook buitenlandse pensioenfondsen en levensverzekeraars kunnen onder voorwaarden aangewezen worden als uitvoerders van stamrechten. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de ontslagvergoeding te storten bij een eigenbeheerlichaam. In de praktijk zal dit vaak een stamrecht-BV zijn. Onder voorwaarden kan de stamrechtverplichting ook ondergebracht worden bij een buitenlands eigenbeheerlichaam. Per 1 januari 2010 worden ook bancaire instellingen en beleggingsinstellingen toegelaten als uitvoerders van stamrechten. Ook buitenlandse bancaire instellingen en beleggingsinstellingen kunnen als uitvoerder optreden, zij moeten wel aan enkele voorwaarden voldoen. In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op de toegelaten uitvoerders en de mogelijkheden die ze bieden.
2.3.3.4 Periodieke uitkeringen De periodieke uitkeringen die voortvloeien uit een stamrechtverzekering moeten aan een aantal vereisten voldoen, één van die vereisten is dat elke uitkering afhankelijk moet zijn van een toekomstige onzekere gebeurtenis. De onzekerheid kan betrekking hebben op de duur of de omvang van de uitkeringen en moet worden beoordeeld vanuit de schuldenaar. Wanneer vooraf duidelijk is dat een bepaald bedrag door de schuldenaar zal worden voldaan, is er geen sprake periodieke uitkeringen. Er wordt immers niet voldaan aan het onzekerheidsvereiste. De onzekerheid dient van wezenlijke betekenis te zijn, de onzekere factor mag niet slechts van bijkomende betekenis zijn.45 Een overlijdensrisico van ongeveer één procent is van wezenlijke betekenis is.46 Percentages van 0,94 en 1,07 worden aangemerkt als ongeveer één procent. Wanneer kinderen jonger dan dertig jaar als begunstigden worden aangewezen, wordt doorgaans niet voldaan aan de vereiste overlijdenskans. Wanneer de uitkeringen eindigen op het tijdstip waarop de gerechtigde de leeftijd van dertig jaar heeft bereikt, is de grootte van de kans van overlijden echter niet van belang.47 De sterftekans wordt bepaald aan de hand van de meest recente sterftetafels. De termijnen van een stamrechtspaarrekening hoeven niet te voldoen aan het onzekerheidsvereiste, de stamrechtspaarrekening is immers geen verzekeringsproduct. Daarnaast zijn nog een aantal andere voorwaarden aan de periodieke uitkeringen verbonden. Zo moet de uitkering een onderdeel kunnen zijn van een reeks van uitkeringen. Deze eis moet worden beoordeeld bij aanvang van de uitkeringen. Ook mag de periodieke uitkering geen onderdeel zijn van 44
Dat zijn lichamen als bedoeld in artikel 19a, lid 1, onderdelen a, b, d, e of f Wet LB 1964 of een natuurlijk persoon tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat of heeft gestaan. 45 Sillevis en Van Kempen 2006, p. 554. 46 HR 30 oktober 1991, BNB 1992/5. 47 Artikel 11, lid 4, Wet LB 1964.
17
een complex van rechten en verplichtingen. Dit houdt in dat tegenover de uitkeringen geen tegenprestaties mogen staan.48 De uitkeringen uit een stamrecht mogen in hoogte variëren. De staatssecretaris oordeelde in het reeds vervallen besluit van 27 november 2002, CPP 2002/896M dat uitkeringen uit een stamrecht niet vast en gelijkmatig hoeven te zijn. ‘Het is geen bezwaar wanneer bij het ingaan van de uitkeringen wordt vastgesteld dat de uitkeringen wijzigen op basis van te verwachten sociale uitkeringen. Deze wijziging van de uitkeringen dient bij het ingaan van de uitkeringen in een vast bedrag te zijn vastgesteld. Bijvoorbeeld kan worden opgenomen dat de eerste drie jaren de uitkeringen € 6800 bedragen en dat na drie jaar, omdat er dan geen recht meer bestaat op een WW-uitkering, de uitkeringen € 11 000 zullen gaan bedragen’. De periodieke uitkeringen uit een stamrecht worden vervolgens progressief49 belast in de loonbelasting als loon uit een vroegere dienstbetrekking.50 Bij loon uit vroegere dienstbetrekking is de ontvangen vergoeding niet direct een tegenprestatie voor verrichte arbeid, maar vindt het zijn oorzaak in voorheen verrichte arbeid. Het is niet van belang of de dienstbetrekking nog bestaat en wanneer het loon wordt genoten. Degene die de uitkeringen verstrekt is inhoudingsplichtige voor de loonbelasting.51 2.3.3.5 Overige Naast de besproken voorwaarden van de stamrechtvrijstelling zijn er nog een aantal vermeldenswaardige aspecten met betrekking tot de stamrechtvrijstelling. Zo kan zich een situatie voordoen dat de werkgever bij ontslag niet bereid is mee te werken aan een ontslagvergoeding in de vorm van een stamrecht, maar slechts bereid is tot het betalen van een éénmalige afkoopsom in geld. De werknemer zal op dat moment de vergoeding genieten, omdat hij nu beschikkingsmacht heeft over de vergoeding.52 De stamrechtvrijstelling kan daardoor niet meer toegepast worden. De staatssecretaris heeft met toepassing van de hardheidsclausule53 goedgekeurd dat de stamrechtvrijstelling in deze gevallen toch wordt toegepast, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.54 Wanneer aan deze 48
HR 23 juni 1954, BNB 1954/344. Artikel 20a Wet LB 1964. 50 Artikel 10, lid 1, Wet LB 1964. 51 Artikel 6, lid 1, onderdeel b, Wet LB 1964. 52 Artikel 13a Wet LB 1964. 53 Artikel 63 AWR. 54 Deze voorwaarden zijn opgenomen in het besluit van 9 september 2010, DGB 2010/2733M: de werkgever betaalt de afkoopsom aan de werknemer uit tegen de uitdrukkelijke wil van de werknemer in; de werknemer toont aan dat hij aan de werkgever kenbaar heeft gemaakt dat hij gebruik wenste te maken van de stamrechtvrijstelling, vóórdat de afkoopsom door hem werd ontvangen; de werknemer toont aan dat hij binnen drie maanden nadat hij de afkoopsom heeft ontvangen initiatieven heeft ondernomen om de afkoopsom alsnog aan te wenden als koopsom voor een stamrecht; 49
18
voorwaarden wordt voldaan, kan de werknemer de onterecht ingehouden loonheffingen alsnog vorderen van de Belastingdienst. Het terugontvangen bedrag kan alsnog worden gebruikt als een aanvullende koopsom voor het stamrecht, indien deze aanvullende koopsom wordt gestort binnen een termijn van drie maanden na de terugontvangst van de loonheffingen. Daarnaast is het mogelijk dat de werknemer twijfelt over de verschillende mogelijkheden met betrekking tot zijn ontslagvergoeding. De vergoeding kan immers worden ondergebracht bij verzekeraars en banken of de BV kan nog in oprichting zijn. Wanneer de ontslagvergoeding direct wordt overgemaakt aan de werknemer, kan de stamrechtvrijstelling niet meer worden toegepast. De werknemer heeft dan immers beschikkingsmacht over de ontslagvergoeding.55 Het is echter mogelijk dat de ontslagvergoeding tijdelijk wordt gestort op een geblokkeerde rekening van een advocaat of notaris, de derdenrekening. In dat geval verkrijgt de werknemer geen beschikkingsmacht over de ontslagvergoeding. Wanneer de ontslagvergoeding op een derdenrekening staat, heeft de werknemer een redelijke termijn om zijn keuze te maken.56 De redelijke termijn is afhankelijk van de feiten en omstandigheden in het desbetreffende geval. Maar over het algemeen wordt een termijn van drie maanden als redelijk beschouwd. In sommige gevallen kan het echter redelijk zijn dat de werknemer een langere termijn wordt gegund bij het bepalen van zijn keuze, maar dan moet hij wel aannemelijk kunnen maken dat deze langere termijn gerechtvaardigd is. De advocaat of notaris is overigens wel inhoudingsplichtige voor de loonbelasting ten opzichte van zijn cliënt.57
2.4
Regeling Vervroegde Uittreding
2.4.1
Inleiding
Sinds de invoering van de Wet VPL per 1 januari 2005 bestaat de pseudo-eindheffing, beter bekend als de RVU.58 De RVU is een eindheffing bij de werkgever, die het fiscaal onaantrekkelijk moet maken om voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar te stoppen met werken. Deze eindheffing geldt niet alleen voor VUT-regelingen, maar kan ook op een ontslagvergoeding van toepassing zijn. Dat kan alleen wanneer de ontslagvergoeding uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel heeft te voorzien in de uitkeringen uit het stamrecht worden beschouwd als loon in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Wet LB, in de vorm van inkomsten uit vroegere dienstbetrekking; als het stamrecht wordt ondergebracht bij een verzekeraar in de zin van artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet LB, wordt deze verzekeraar voor de toepassing van artikel 23a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 beschouwd als degene van wie het stamrecht is bedongen; de verzekeraar van het stamrecht verklaart schriftelijk tegenover de inspecteur die bevoegd is ten aanzien van de werknemer, dat hij ermee akkoord gaat dat het recht wordt gelijkgesteld met een stamrecht als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet LB; ter zake van de verwerving van het stamrecht vindt voor de loonheffingen en inkomstenbelasting geen enkele aftrek op het inkomen plaats. 55 Artikel 13a Wet LB 1964. 56 De werknemer heeft recht op deze ‘redelijke termijn’ op basis van onder andere het arrest HR 16 september 1981, BNB 1982/15. 57 Artikel 6, lid 1, onderdeel b, Wet LB 1964. 58 De RVU is opgenomen in artikel 32ba Wet LB 1964.
19
een overbrugging naar de AOW- of pensioenuitkeringen dan wel in een aanvulling op pensioenuitkeringen. Wanneer de ontslagvergoeding wordt aangemerkt als een RVU, bedraagt de eindheffing 26 procent en vanaf 2011 zelfs 52 procent. De werkgever kan de eindheffing niet bruteren en die zal daardoor volledig voor zijn rekening komen. De staatssecretaris heeft door middel van een tweetal besluiten duidelijk gemaakt wanneer één of meer uitkeringen dienen ter overbrugging van de periode tot het ingaan van het pensioen of de AOW-uitkeringen. Deze besluiten bevatten een kwalitatieve en een kwantitatieve toets. Aan de hand daarvan wordt duidelijk of sprake is van een RVU.
2.4.2
Kwantitatieve toets
Om de reikwijdte van de RVU duidelijk te maken, kwam de staatssecretaris in eerste instantie met het besluit van 26 mei 2005, DGB 2005/3299M. In dit besluit is de kwantitatieve toets opgenomen, deze toets bestaat uit een 55-jaar-toets en een 70%-toets. De 55-jaar-toets houdt in dat geen sprake is van een RVU, als de uitkeringen eindigen voor het bereiken van de 55-jarige leeftijd én geen enkele uitkering op jaarbasis hoger is dan 100% van het (laatstgenoten) reguliere jaarloon uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer is ontslagen. Als niet aan de 55-jaar-toets wordt voldaan, hoeft nog geen sprake te zijn van een RVU. De uitkeringen moeten dan wel ingaan uiterlijk 24 maanden vóór de ingangsdatum van de AOW, dan wel de eerdere pensioendatum. De uitkeringen worden dan fictief herrekend. Berekend wordt de reeks periodieke uitkeringen die met de waarde van het recht kunnen worden aangekocht met een looptijd tot aan de dag die 24 maanden voorafgaat aan de AOWdatum, dan wel de eerdere pensioendatum. Indien deze fictieve jaarlijkse uitkering (vermeerderd met uitkeringen uit dezelfde dienstbetrekking zoals WW, ZW, WAO, WIA en levensloop) niet meer bedraagt dan zeventig procent van het laatstgenoten loon, is de regeling geen RVU.
2.4.3
Kwalitatieve toets
Met het besluit van 8 december 2005, DGB 2005/6722M, heeft de staatssecretaris een nadere invulling gegeven aan de reikwijdte van de RVU. In dit besluit wordt de kwalitatieve toets geïntroduceerd. Hierbij wordt gekeken naar de reden van de toekenning van de uitkeringen. Er is geen sprake van een strafheffing, indien de ontslagvergoeding om andere redenen wordt toegekend dan het mogelijk maken om eerder te stoppen met werken. Een ontslag wegens reorganisatie óf disfunctioneren wordt bijvoorbeeld niet als een RVU aangemerkt. Onder disfunctioneren vallen vergelijkbare ontslaggronden als ‘onenigheid over het gevoerde beleid’ en ‘onverenigbaarheid van karakters’. Daarnaast gaat het erom dat de reorganisatie plaatsvindt met het oog op de vermindering van het personeelsbestand op basis van objectieve criteria (zoals het lifo-systeem of het afspiegelingsbeginsel), waarbij niet de intentie bestaat ouderen met het oog op vervroegd uittreden te ontslaan.
20
De toets of sprake is van een RVU, gebeurt eerst aan de hand van de kwalitatieve toets. Als op basis van die toets blijkt dat de ontslagvergoeding buiten de reikwijdte van artikel 32ba Wet LB 1964 blijft, hoeft de kwantitatieve toets niet meer te worden toegepast. ‘Hieruit kan geconcludeerd worden dat zolang er een andere reden aan een ontslag ten grondslag ligt dan een werknemer de gelegenheid te bieden eerder te stoppen met werken, artikel 32ba Wet LB 1964 buiten toepassing blijft. Hierbij maakt de hoogte van de ontslagvergoeding, alsmede de wijze waarop de ontslagvergoeding wordt berekend niet uit, aangezien bij het voldoen aan de kwalitatieve toets de kwantitatieve toets achterwege kan blijven’.59
2.5
Verboden handelingen
2.5.1
Inleiding
De stamrechtvrijstelling is niet van toepassing wanneer de aanspraken zijn opgekomen ingevolge artikel 10a of artikel 19b Wet LB 1964.60 De verwijzing naar artikel 10a Wet LB 1964 houdt in dat, ‘als een aandelenoptierecht wordt afgekocht in de vorm van een recht op periodieke uitkeringen (stamrecht), de heffing over de belaste waarde van het aandelenoptierecht niet met toepassing van de stamrechtvrijstelling kan worden uitgesteld’.61 Artikel 19b Wet LB 1964 bevat een sanctie wanneer niet meer wordt voldaan aan de vereisten die de wetgever heeft verbonden aan de vrijstelling. Dit artikel is in beginsel van toepassing op pensioenaanspraken, maar op grond van het achtste lid heeft dit artikel ook betrekking op stamrechten. De wetgever wil langs deze weg zo eenvoudig mogelijk bepalen wat het gevolg is van een handelen in afwijking van de voorwaarden die zijn verbonden aan de stamrechtvrijstelling.62 In artikel 19b Wet LB 1964 worden enkele handelingen genoemd die leiden tot de sanctie, de zogenaamde ‘verboden handelingen’. Wanneer er sprake is van een verboden handeling, zal op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip de aanspraak aangemerkt worden als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de werknemer of de gewezen werknemer dan wel, indien deze is overleden, van de gerechtigde tot de aanspraak. Daardoor kunnen de genoten voordelen van het belastinguitstel alsnog worden teruggenomen. Naast de verschuldigde loon- en inkomstenbelasting zal de werknemer normaliter revisierente verschuldigd zijn.63 ‘Door revisierente te heffen, tracht de wetgever het rentenadeel goed te maken dat het gevolg is van door de werking van de stamrechtvrijstelling genoten uitstel van
59
J.P. van ’t Hof, Art. 32aa Wet LB 1964: ontslagvergoedingen, nonactiviteitsregelingen en de RVU, alles nu duidelijk?, WFR 2006/680, p. 3. 60 Artikel 11, lid 1, onderdeel g, ten derde, Wet LB 1964. 61 Van der Wiel-Rammeloo 2009, p. 285. 62 Kamerstukken II 1994/95, 23 046, nr. 11, p. 17. 63 Artikel 30i, lid 1, AWR.
21
belastingheffing’.64 De revisierente zal in beginsel twintig procent van de waarde in het economische verkeer van de aanspraak bedragen.65
2.5.2
Verboden handelingen in de zin van artikel 19b, lid 1, Wet LB 1964
Het stamrecht is niet langer als zodanig aan te merken Deze verboden handeling ziet op de situatie, waarin een aanspraak ingevolge de stamrechtvrijstelling niet langer als zodanig is aan te merken.66 De aanspraak is niet langer als zodanig aan te merken, wanneer die niet meer voldoet aan de gestelde voorwaarden. Hierbij valt te denken aan de situatie waarin de stamrechtovereenkomst inhoudelijk wordt gewijzigd, waardoor een ander persoon als begunstigde wordt opgenomen, die niet behoort tot de beperkte kring van begunstigden.
Het stamrecht wordt afgekocht, vervreemd dan wel formeel of feitelijk tot voorwerp van zekerheid gemaakt Er is sprake van een verboden handeling, wanneer een aanspraak wordt afgekocht of vervreemd dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid wordt, anders dan ten behoeve van uitstel van betaling op grond van artikel 25, lid 5, IW 1990.67 Of sprake is van afkoop68, zal door de feitelijke omstandigheden worden bepaald. De beschikkingsmacht hoeft daarbij niet van doorslaggevend belang te zijn.69 Overigens mag in het stamrecht geen afkoopverbod worden opgenomen.70 Daarnaast mag de aanspraak niet formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan ten behoeve van uitstel van betaling op grond van artikel 25, lid 5, IW 1990. Volgens de wetgever is het doel van deze regeling te voorkomen dat de feitelijke uitvoering van de onderhoudsvoorziening gevaar loopt, doordat de te ontvangen uitkeringen wellicht moeten worden aangewend voor de aflossing van een schuldvordering. Bij formele zekerheidstelling valt te denken aan situaties waarin de rechten op de aanspraak worden beleend of verpand of anderszins tot zekerheid worden overgedragen. Van een feitelijke zekerheidstelling zal vooral sprake kunnen zijn in situaties waarin een overnemende ondernemer de uitvoerder van de aanspraak is. Met name situaties binnen de familiesfeer zijn daarbij ‘verdacht’.71
64
Blieck 2009, p. 317. Artikel 30i, lid 2, AWR. 66 Artikel 19b, lid 1, onderdeel a, Wet LB 1964. 67 Artikel 19b, lid 1, onderdeel b, Wet LB 1964. 68 De staatssecretaris gaf in 1994 duidelijk weer waarom aanspraken op pensioen/stamrechten niet afgekocht mogen worden. Handelingen I 21 december 1994, p. 12-450 l.k/m.k. 69 HR 10 januari 1996, BNB 1996/94. In dit geval was geen sprake van afkoop, ondanks dat deze handeling hetzelfde economische gevolg had als afkoop. 70 HR 4 maart 1987, BNB 1987/215. De staatssecretaris heeft deze uitspraak in het reeds vervallen besluit van 27 november 2002, CPP 2002/896M bevestigd. 71 Kamerstukken II 1988/89, 21 198, nr. 3, p. 83-84. 65
22
23
Het stamrecht wordt prijsgegeven De derde verboden handeling is het prijsgeven van een stamrecht, behoudens voor zover de aanspraak niet voor verwezenlijking vatbaar is.72 Van prijsgeven is sprake als, zonder dat daar een tegenprestatie tegenover staat, wordt afgezien van de periodieke uitkeringen uit een stamrecht dan wel een gedeelte daarvan. Het verschuiven van de leeftijd waarop de periodieke uitkeringen uit het stamrecht ingaan, wordt niet aangemerkt als het prijsgeven van stamrechtaanspraken. De periodieke uitkeringen moeten natuurlijk wel uiterlijk ingaan in het jaar waarin de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.73 Het prijsgeven van het stamrecht leidt slechts onder bepaalde omstandigheden tot belastingheffing. Ten eerste moet een eigenbeheerlichaam optreden als uitvoerder.74 Zonder deze bepaling kan een dga namelijk afzien van zijn aanspraak op een stamrecht. De aandelen zullen daardoor in waarde stijgen, wat een heel aantrekkelijke en voor de hand liggende constructie is.75 Daarnaast is alleen sprake van een verboden handeling, wanneer de aanspraak voor verwezenlijking vatbaar is. ‘Hiermee wordt bewerkstelligd dat ingeval een dga zijn voor verwezenlijking vatbare stamrechtaanspraak prijsgeeft, de stamrechtaanspraak op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip als loon uit een vroegere dienstbetrekking wordt aangemerkt. Het prijsgeven van stamrechtaanspraken om reguliere belastingheffing geheel of gedeeltelijk te ontlopen wordt daarmee effectief voorkomen’.76 Wanneer een aanspraak niet voor verwezenlijking vatbaar is, zal geen belastingheffing plaatsvinden.77
De zekerheidsstelling wordt beëindigd Ten slotte is sprake van een verboden handeling, indien de verzekeraar of werknemer de zekerheidstelling beëindigd die ze verplicht waren te stellen in het kader van artikel 19a, lid 1, onderdeel f, Wet LB 1964.78 In dat artikel zijn namelijk de voorwaarden opgenomen waaraan een buitenlandse verzekeraar moet voldoen, om te worden toegelaten als uitvoerder van een stamrechtverzekering. Één van de voorwaarden is de zekerheidsstelling voor de Nederlandse belastingclaim op de aanspraak. Wanneer deze zekerheid niet meer gesteld wordt, zal op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip de aanspraak aangemerkt worden als loon uit een vroegere dienstbetrekking. Deze sanctiebepaling is naar mijn mening van overeenkomstige toepassing voor
72
Artikel 19b, lid 1, onderdeel c, Wet LB 1964. Kamerstukken II 1994/95, 23 046, nr. 18, p. 18. 74 Een lichaam als bedoeld in artikel 19a, lid 1, onderdeel d of e, Wet LB 1964. 75 Kamerstukken II 1994/95, 23 046, nr. 18, p. 17. 76 Kamerstukken II 1994/95, 23 046, nr. 14, p. 6-7. 77 Alleen bij aanwezigheid van dwingende maatschappelijke redenen om af te zien van de aanspraken, zoals schuldsanering, faillissement of surséance van betaling, kan sprake zijn van niet voor verwezenlijking vatbare aanspraken. In deze situaties kan het voortbestaan van de desbetreffende lichamen namelijk in het geding zijn. Door het prijsgeven van deze aanspraken niet aan te merken als een verboden handeling, is het mogelijk dat het lichaam kan blijven voortbestaan. Hof Amsterdam 27 november 2000, V-N 2001/19.23. 78 Artikel 19b, lid 1, onderdeel d, Wet LB 1964. 73
24
buitenlandse kredietinstellingen.79 Ook voor buitenlandse kredietinstellingen is de zekerheidsstelling namelijk een vereiste.
2.5.3
Uitzonderingen op verboden handelingen
Er zijn een tweetal uitzonderingen op de zojuist besproken verboden handelingen.80 De eerste volzin van artikel 19b, lid 2, Wet LB 1964 geeft aan dat de gehele of gedeeltelijke overgang van een verplichting naar een andere verzekeraar gelijkgesteld wordt met afkoop. Dat is de hoofdregel. De tweede volzin maakt hierop echter een uitzondering, de eerste volzin is namelijk niet van toepassing wanneer het stamrecht overgaat naar een toegelaten uitvoerder. Daardoor is het mogelijk om een stamrecht geruisloos om te zetten in een nieuw stamrecht, ook indien het een stamrecht is waarvan de periodieke uitkeringen reeds zijn ingegaan. Het nieuwe stamrecht moet natuurlijk, bezien vanuit de werknemer aan wie het stamrecht oorspronkelijk werd toegekend, wel aan de voorwaarden van de stamrechtvrijstelling blijven voldoen. Zo kan bijvoorbeeld een stamrecht voor een nabestaande niet omgezet worden in een uitgesteld stamrecht. Bij het overlijden van de werknemer moet het stamrecht immers direct ingaan.81 Daarnaast is geen sprake van vervreemding van een stamrecht, wanneer het stamrecht in het kader van scheiding van tafel en bed, echtscheiding of beëindiging van de samenleving geheel of gedeeltelijk wordt vervreemdt aan de echtgenoot of gewezen echtgenoot. Vervreemding of omzetting in het kader van echtscheiding leidt daardoor niet tot belastingheffing. ‘Voor de heffing van loonbelasting wordt er vanuit gegaan dat geen nieuw recht is ontstaan, maar dat de aan de (ex-)echtgenote toegedeelde helft een voortzetting is van het recht zoals dat eerder aan haar echtgenoot is toegekend. Als gevolg hiervan wordt de (ex-)echtgenote na de verdeling van het stamrecht voor de aan haar toegedeelde helft aangemerkt als ‘de werknemer’’.82
79
Die genoemd zijn in artikel 11a, lid 2, onderdeel c, Wet LB 1964. Artikel 19b, lid 2 en 3, Wet LB 1964. 81 Besluit van 27 november 2002, CPP 2002/896M, onderdeel 22. 82 Besluit van 27 november 2002, CPP 2002/896M, onderdeel 24. 80
25
Hoofdstuk 3 3.1
Uitkering ineens
Inleiding
De ontslagen werknemer heeft de mogelijkheid om zijn ontslagvergoeding te laten storten bij één van de toegelaten uitvoerders. Dat kan door gebruik te maken van een stamrechtspaarrekening dan wel een stamrechtverzekering bij een professionele verzekeraar of stamrecht-BV. De kern van mijn onderzoek zal de vergelijking tussen deze drie fiscale mogelijkheden zijn. Toch is de uitkering ineens een interessante optie om nader op in te gaan, ondanks dat het een vreemde eend is in de bijt. De werknemer zal er in dat geval voor kiezen om de ontslagvergoeding ineens te laten uitkeren door de werkgever. De volledige vergoeding wordt daardoor onderworpen aan de progressieve heffing van loon-/inkomstenbelasting.83 Welke voor- en nadelen de uitkering ineens met zich meebrengt, zal in de volgende paragrafen worden besproken.
3.2
Voordelen
Het grootste voordeel van de uitkering ineens is dat de werknemer direct beschikking heeft over zijn ontslagvergoeding. Wanneer de ontslagvergoeding wordt gestort op een stamrechtverzekering of stamrechtspaarrekening heeft de werknemer niet direct de beschikking over dat bedrag. Terwijl directe geldnoot kan ontstaan door het ontslag. De ontslagvergoeding ineens laten uitkeren, kan in dat geval een oplossing zijn. Had de werknemer bijvoorbeeld tot zijn ontslag recht op een leaseauto, dan kan hij zijn ontslagvergoeding aanwenden voor de aankoop van een nieuwe auto. Daarnaast kan de werknemer vrij beschikken over de vergoeding. Er zijn geen restricties verbonden aan de bestedingen. De vergoeding kan bijvoorbeeld worden aangewend voor een box 3-lijfrente, waarbij de waarde van de verzekering jaarlijks belast wordt in box 3 en de uitkeringen onbelast zijn. De werknemer kan de vergoeding ook naar eigen inzicht aanwenden om te sparen of beleggen. Dit in tegenstelling tot een stamrecht bij een professionele uitvoerder, waar de beleggingsmogelijkheden veel beperkter zijn. Er kunnen echter ook andere beweegredenen zijn om voor de eenmalige uitkering te kiezen dan alleen de fiscale motieven. De fiscaliteit hoeft immers niet de doorslaggevende factor te zijn bij het bepalen van een keuze. ‘Een werknemer die zijn dienstverband beëindigd, heeft er wellicht behoefte aan een bedrag aan geld te toucheren en de kwestie voorts te vergeten’.84 Hij heeft geen behoefte aan ‘fiscale
83
Tot 1 januari 2001 was op deze mogelijkheid een bijzonder tarief van 45 procent van toepassing, artikel 57 Wet IB 1964. Dit was een aanzienlijk lager tarief dan het progressieve tarief van maximaal 60 procent dat destijds van toepassing was. De uitkering ineens was daardoor tot 2001 een interessantere variant, die voordelen voor de werknemer kon bieden. 84 H.Ph. Ruys, Gouden handdruk: direct of uitgesteld en de invloed op de nabestaandenuitkering en andere uitkeringen, Arbeidsrecht 1996/69, p. 2.
26
rompslomp’ aan zijn hoofd. Niet alleen fiscale motieven zijn daardoor van belang, emotionele argumenten kunnen ook van zeer groot belang zijn bij het bepalen van een keuze.
3.3
Nadelen
Wanneer de ontslagvergoeding in één keer wordt uitgekeerd, kan men aanlopen tegen het nadeel van de progressieve heffing. Als de ontslagvergoeding groter is dan € 54 367, zal 52 procent loon/inkomstenbelasting verschuldigd zijn. Indien de werknemer gebruik maakt van een stamrecht, worden de periodieke uitkeringen belast en blijft de aanspraak onbelast. Doordat alleen de periodieke uitkeringen worden belast, kan de werknemer in een lagere belastingschijf belanden. Daarnaast kan het voor de werknemer voordelig zijn om de periodieke uitkeringen te ontvangen, nadat hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. De werknemer is in dat geval een lager bedrag aan premies volksverzekeringen verschuldigd. Het sluiten van een stamrecht is daardoor uit fiscaal oogpunt vaak voordeliger dan de uitkering ineens. Maar wat de feitelijke belastingdruk uiteindelijk zal bedragen, is natuurlijk ook afhankelijk van de overige inkomsten. Zo hoeft een lage ontslagvergoeding niet te leiden tot een tariefsnadeel. De werknemer wordt dan niet geconfronteerd met een hogere belastingschijf. Het nadeel van de progressieve heffing kan eventueel worden verminderd door gebruik te maken van ‘middelen’.85 Bij middeling wordt het gemiddelde van het belastbare inkomen uit werk en woning van drie opeenvolgende kalenderjaren genomen, waarna opnieuw wordt berekend wat op basis van het gemiddelde belastbare inkomen uit werk en woning over die drie jaren aan belasting verschuldigd zou zijn.86 Door deze herberekening is het mogelijk dat de werknemer in een lagere belastingschijf valt. Het effect van de eenmalige uitkering wordt immers verdeeld over de drie desbetreffende jaren. Een tweede nadeel van de uitkering ineens is dat het restant van de vergoeding tot de grondslag voor de vermogensrendementsheffing in box 3 gaat behoren.87 De aanspraak op een stamrecht wordt daarentegen niet in de vermogensrendementsheffing betrokken. Aan het restant van de ontslagvergoeding wordt jaarlijks een fictief rendement van vier procent toegekend,88 waarover vervolgens dertig procent inkomstenbelasting wordt geheven.89 Dit leidt tot een effectief tarief van 1,2 procent.90
85
Artikel 3.154 Wet IB 2001. Sillevis en Van Kempen 2006, p. 649. 87 Artikel 5.3 Wet IB 2001. 88 Artikel 5.2 Wet IB 2001. 89 Artikel 2.13 Wet IB 2001. 90 Overigens is in box 3 sprake van een heffingvrij vermogen. Pas wanneer het vermogen meer bedraagt dan € 20 661 vindt belastingheffing plaats. Bij partners wordt het heffingvrij vermogen verdubbeld tot € 41 322. Artikel 5.5 Wet IB 2001. 86
27
Door de eenmalige uitkering kan de werknemer ook bepaalde rechten op toeslagen verliezen. De werknemer kan ondermeer zijn recht op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindertoeslag verliezen, want die zijn afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de werknemer. Voordat de werknemer kiest voor de uitkering ineens, moet hij zich realiseren dat zijn keuze gevolgen kan hebben voor zijn rechten op toeslagen.
3.4
Samenvatting
De eenmalige uitkering brengt de volgende voordelen met zich mee:
De werknemer heeft direct beschikking over zijn ontslagvergoeding.
De werknemer kan vrij beschikken over zijn ontslagvergoeding, er zijn geen restricties verbonden aan zijn beleggingen.
Tegenover deze voordelen staan ook enkele nadelen:
De uitkering ineens kan tot een tariefsnadeel leiden.
Het restant van de ontslagvergoeding wordt jaarlijks in de vermogensrendementsheffing betrokken. Dit in tegenstelling tot stamrechten, waar de aanspraak onbelast blijft.
Door de eenmalige uitkering kan de werknemer bepaalde rechten op toeslagen verliezen.
Deze nadelen hebben tot gevolg dat in de praktijk de uitkering ineens alleen interessant is, wanneer het een lage ontslagvergoeding betreft. De uitkering ineens is daardoor met name interessant bij vergoedingen tot € 20 000.91 Bij het bepalen van zijn keuze zal de werknemer echter niet alleen kijken naar zijn fiscale motieven. Ook emotionele factoren in de persoonlijke sfeer zijn van groot belang. Het ligt daardoor volstrekt aan de behoeften van de werknemer of deze optie interessant voor hem is.
91
Winter 2010, p. 27.
28
Hoofdstuk 4 4.1
Stamrecht bij een stamrecht-BV
Inleiding
De (ex-)werknemer heeft de mogelijkheid om zijn ontslagvergoeding te laten storten bij een eigenbeheerlichaam. De werkgever zal in dit geval de ontslagvergoeding direct storten op een rekening van het eigenbeheerlichaam van de werknemer. Het eigenbeheerlichaam hoeft niet per definitie een stamrecht-BV te zijn, een stichting kan bijvoorbeeld ook een stamrechtverplichting in eigen beheer houden. Maar in de praktijk is de stamrecht-BV de meest gangbare variant. De eigenbeheerlichamen zijn echter altijd een bron van discussie geweest. Ze zouden misbruik in de hand kunnen werken en er wordt gevreesd dat de verzorgingsdoelstelling oneigenlijk wordt benut.92 Tijdens Brede Herwaardering II stond het eigenbeheerlichaam ter discussie. In het oorspronkelijke wetsvoorstel zou het onmogelijk worden om de stamrechtvrijstelling toe te passen, indien een door een werkgever toegekend stamrecht wordt ondergebracht bij bijvoorbeeld een ‘eigen’ BV van de werknemer.93 Uiteindelijk is dit wetsvoorstel versoepeld, zodat het mogelijk bleef om een pensioen of stamrecht in eigen beheer te houden.94
4.2
Voorwaarden aan stamrecht bij een stamrecht-BV
4.2.1
Oprichting van een stamrecht-BV
Het is niet toegestaan de ontslagvergoeding te storten bij een stamrecht-BV in oprichting. Het geld kan wel op een derdenrekening worden gestort in afwachting van de oprichting van de stamrecht-BV.95 Binnen een redelijke termijn van drie maanden moet de ontslagvergoeding vervolgens overgemaakt worden vanaf de derdenrekening naar de stamrecht-BV. De oprichting van een stamrecht-BV brengt enkele formaliteiten met zich mee. Een vennootschap wordt opgericht bij notariële akte, die vervolgens de statuten van de vennootschap moet bevatten.96 Daarnaast dient de vennootschap zich in te schrijven in de Kamer van Koophandel. Aan de hand van het uittreksel van de Kamer van Koophandel kan worden vastgesteld of de stamrecht-BV reeds is opgericht en de ontslagvergoeding naar de stamrecht-BV overgemaakt kan worden.97 Ten slotte zal er een stamrechtovereenkomst gesloten worden tussen de verzekeringnemer en de
92
Stevens en Schuurman 2008, p. 306. Kamerstukken II 1992/93, 23 046, nr. 3, p. 17. 94 In de tweede nota van wijziging werden nog beleggingseisen gesteld aan het eigenbeheerlichaam, Kamerstukken II 1994/95, 23 046, nr. 11, p. 15-17. Maar in de derde nota van wijziging verviel ook dit vereiste, Kamerstukken II 1994/95, 23 046, nr. 14, p. 6. 95 Besluit van 27 november 2002, CPP 2002/896M, punt 11. 96 Voor een duidelijk overzicht van de formaliteiten die de oprichten van een vennootschap met zich meebrengt, raad ik J.J.M. Grapperhaus en M.J. Kroeze, Vaardig met ondernemingsrecht, aan. 97 Jonker en Huisman, De ontslagvergoeding in de schijnwerpers, WFR 2010/406, p. 5. 93
29
stamrecht-BV. Daarin staat onder welke voorwaarden de stamrecht-BV het stamrecht gaat beheren en wanneer bijvoorbeeld de uitkeringen ingaan.98 Deze formaliteiten zijn niet geheel kosteloos. In de praktijk gaat men ervan uit dat de stamrecht-BV bij oprichting ongeveer € 3000 á € 4000 aan oprichtingskosten maakt. Daarnaast zal jaarlijks een jaarrekening opgesteld worden, aan de hand waarvan ook een aangifte vennootschapsbelasting gedaan wordt. Dit zal jaarlijks administratieve kosten met zich mee brengen, die normaal gesproken ongeveer € 1000 á € 2000 bedragen. De kosten van het vermogensbeheer zijn afhankelijk van de aard van de beleggingen. Een stamrecht-BV wordt daardoor kostentechnisch gezien aantrekkelijker naarmate de ontslagvergoeding hoger is. Het is kostentechnisch gezien niet aantrekkelijk om een lage ontslagvergoeding onder te brengen bij een stamrecht-BV.
4.2.2
Waardering stamrechtverplichting
Jaarlijks zal de waarde van de stamrechtverplichting bepaald worden. Dit gebeurt aan de hand van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. Er zal ten minste een rekenrente van vier procent in aanmerking worden genomen.99 In het arrest van 28 juni 2000, BNB 2000/275, is de Hoge Raad echter met een opzienbarende uitleg van de rekenrente voor pensioenverplichtingen gekomen, die ik van overeenkomstige toepassing acht voor stamrechtverplichtingen. In dit arrest oordeelde de Hoge Raad: ‘pensioenverplichtingen en lijfrenteverplichtingen - zowel ingegane als niet ingegane - dienen, evenals andere langlopende verplichtingen, op de winstbepalende balans te worden gewaardeerd tegen de geldende marktrente voor langlopende leningen ten tijde van het aangaan van de verplichtingen, met dien verstande dat bij een daling van de rentestand de verplichtingen dienovereenkomstig hoger mogen worden gewaardeerd en bij een nadien optredende stijging van de rentestand de verplichting dienovereenkomstig lager moeten worden gewaardeerd doch niet lager dan zij oorspronkelijk zijn gewaardeerd’. Daardoor is sindsdien de marktrente leidend bij het waarderen van de verplichting, vier procent blijft overigens wel een minimum. De oprenting van de stamrechtverplichting komt ten laste van de winst van de stamrecht-BV. Toch is het vaak voordelig om het oprentingspercentage zo laag mogelijk te houden, al dient het percentage natuurlijk wel te allen tijde een zakelijk karakter te hebben. Wanneer de beleggingen namelijk goed renderen, zullen deze meer waarde hebben dan de stamrechtverplichting. Het is voordelig om het verschil tussen de verplichting en de waarde van de beleggingen, door een dividenduitkering over te hevelen naar privé. Er is dan minder belasting verschuldigd dan 52 procent loon-/inkomstenbelasting. Een dividenduitkering heeft een gecombineerde belastingdruk van eerst de vennootschapsbelasting (20 tot 25,5 procent) en vervolgens de heffing over het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang (25 procent).100 98
Jonker en Huisman, De ontslagvergoeding in de schijnwerpers, WFR 2010/406, p. 5. Artikel 3.29 Wet IB 2001. 100 M.C.B. Bril, Actualiteiten inzake levensverzekeringen en banksparen, VFP 2010/01, p. 6. 99
30
4.2.3
Vermogensbeheer
Een groot voordeel van de stamrecht-BV is de beleggingsvrijheid. De wetgever stelt geen beleggingsvereisten en er hoeft geen materiële onderneming gedreven te worden.101 Dit brengt veel flexibiliteit met zich mee. De werknemer kan daardoor zijn nieuw op te richten onderneming financieren door middel van een stamrecht-BV. De volledige ontslagvergoeding kan hiervoor worden gebruikt, er heeft immers nog geen belastingheffing plaatsgevonden. Wanneer men een financiering zou aangaan bij een bank, wordt hen rente in rekening gebracht. Door gebruik te maken van een stamrecht-BV, worden deze kosten bespaard. Daarnaast is het mogelijk dat de stamrecht-BV een lening verstrekt aan de werknemer. Met name de verstrekking van een hypotheek is een interessante optie. De werknemer betaalt in dat geval hypotheekrente aan zijn eigen onderneming in plaats van een commerciële hypotheekverstrekker. Deze rente is, indien het geld is gebruikt voor de aanschaf, verbetering of verbouwing van de eigen woning, voor de werknemer aftrekbaar.102 Er kan ook een lening worden verstrekt voor consumptieve doeleinden. De in rekening gebrachte rente zal dan vaak hoger zijn, omdat hypothecaire zekerheid ontbreekt. De rente is dan niet aftrekbaar. Men kan er ook voor kiezen om het kapitaal van het stamrecht te beleggen of te storten op een spaarrekening. De wetgever stelt geen beleggingsvereisten aan de stamrecht-BV. Maar de BV zal wel te allen tijde aan haar verplichtingen moeten voldoen, zo oordeelde het Kifid. ‘Dit geldt zeker indien er sprake is van een ingegaan pensioen. Het is gebruikelijk en de Klachtencommissie van het Kifid acht het ook aanvaardbaar (lees: noodzakelijk) dat vermogens met pensioendoelstellingen worden belegd in een mix van zakelijke en vastrentende waarden’.103 Ondermeer de leeftijd van de betrokkene, het aan de belegging verbonden risico, de omvang van de belegging ten opzichte van de beschikbaarheid van overige middelen en de looptijd van de beleggingen zijn van belang bij het bepalen van het karakter van de beleggingen.104 Bij een stamrecht waarvan de periodieke uitkeringen zijn ingegaan, moeten de beleggingen daardoor een defensief karakter hebben. Door te beleggen of sparen, maar ook door het financieren van zijn eigen onderneming, kunnen hoge rendementen worden behaald. Het rendement kan aanzienlijk hoger zijn dan het rendement bij een professionele uitvoerder. Dit biedt kansen voor de werknemer, maar brengt tevens risico’s met zich mee. De rendementen kunnen tegenvallen, waardoor de stamrecht-BV niet meer (volledig) aan haar verplichtingen kan voldoen. Uiteindelijk kan dit zelfs het faillissement van de stamrecht-BV tot gevolg
101
Besluit van 27 november 2002, CPP 2002/896M, punt 20 en 21. Van Ravenzwaaij 2007, p. 54 en 55. 103 J.E. van den Berg, Pensioenentiteit klem tussen hof en Kifid, WFR 2010/493, p. 2. 104 KCD 9 april 2008, nr. 10. 102
31
hebben. In dat geval kan de werknemer zijn aanspraak prijsgeven zonder fiscale gevolgen. De aanspraak is immers niet voor verwezenlijking vatbaar.105 Deze risico’s kunnen verkleind worden door de verplichting door middel van premiebetaling in termijnen over te dragen aan een professionele uitvoerder. Door de jaarlijkse premiebetaling gaat de verplichting ieder jaar voor een groter deel tot de verplichtingen van de professionele uitvoerder behoren. Op de einddatum kan dan bij de uitvoerder een periodieke uitkering worden aangekocht.106 Daarnaast geeft Tekelenburg aan dat het risico kan worden verminderd door gebruik te maken van een dekkingspolis. Die zorgt ervoor dat op de einddatum een kapitaal wordt ontvangen door de BV, ter grootte van de opgerente stamrechtverplichting.
4.2.4
De voorwaarden die gesteld zijn in artikel 11, lid 1, onderdeel g, Wet LB 1964
De uitkeringen moeten afhankelijk zijn van een onzekere gebeurtenis. Er moet een overlijdenskans zijn van tenminste één procent. De uitkeringen hoeven echter niet gedurende de gehele looptijd dezelfde hoogte te hebben.107 Daardoor is het mogelijk om te variëren met de hoogte van de periodieke uitkeringen. Bij een professionele uitvoerder is het uitvoeringstechnisch echter lastig om daadwerkelijk veel te variëren met de periodieke uitkeringen. Een stamrecht-BV biedt wat dat betreft veel meer flexibiliteit, het is namelijk bij een stamrecht-BV veel eenvoudiger om te variëren met de hoogte van de periodieke uitkeringen. Daartegenover staat wel een nadeel ten opzichte van een professionele verzekeraar. Bij een professionele verzekeraar kunnen de periodieke uitkeringen een levenslang karakter hebben. De periodieke uitkeringen bij een stamrecht-BV kunnen ook een levenslang karakter hebben, maar de BV moet wel over middelen beschikken om de uitkeringen te verstrekken. De stamrecht-BV draagt daardoor het langlevenrisico. Wanneer de werknemer langer leeft dan verwacht, is het mogelijk dat de stamrecht-BV geen middelen meer heeft om periodieke uitkeringen te verstrekken. De werknemer loopt daardoor het risico dat hij op een bepaald moment geen uitkeringen meer ontvangt en daardoor moet rondkomen met een aanzienlijk lager inkomen.
4.3
Toegelaten uitvoerders
4.3.1
‘Gewone’ BV
Om een stamrechtverplichting te beheren in een BV, hoeft niet noodzakelijkerwijs een nieuwe stamrecht-BV te worden opgericht. De werkgever kan het stamrecht ook storten in een reeds
105
Artikel 19b, lid 1, onderdeel c, Wet LB 1964. In het besluit van 22 april 2004, CPP 2003/2794M, heeft de staatssecretaris aangegeven dat in ieder geval sprake is van niet voor verwezenlijking vatbare aanspraken indien er dwingende maatschappelijke redenen zijn om af te zien van de aanspraak. Zoals het geval kan zijn bij faillissement, surseance van betaling of schuldsanering. 106 G.Th.W. Tekelenburg, De gouden handdruk, Belastingbrief 2002/06, p. 8. 107 Besluit van 27 november 2002, CPP 2002/896M, punt 3.
32
bestaande BV van de werknemer, de ‘gewone’ BV. Ook die ‘gewone’ BV moet natuurlijk aan de gestelde voorwaarden voldoen. Zo dient men ondermeer de statuten aan te passen en een stamrechtovereenkomst tussen de werknemer en de BV is noodzakelijk. Deze ‘gewone’ BV kan ondermeer een werkmaatschappij of een holding zijn. Wanneer de stamrechtverplichting wordt ondergebracht in een BV, zal de stamrechtverplichting geplaatst worden aan de passiefzijde van de balans. ‘Het betreft namelijk feitelijk een schuld aan de werknemer. De stamrechtverplichting maakt daardoor onderdeel uit van het bedrijfsrisico van de onderneming. Indien de onderneming de toegezegde uitkeren niet kan verstrekken, zal de werknemer daardoor geen uitkeringen ontvangen’.108 Het onderbrengen van een stamrechtverplichting in een werkmaatschappij is daardoor risicovol. Het is ook mogelijk dat de aandelen van de werkmaatschappij in handen zijn van een holding, die vervolgens weer in het bezit is van de werknemer. De stamrechtverplichting wordt ondergebracht in de holding, waardoor het stamrecht uit de risicosfeer van de werkmaatschappij wordt gehaald.109 Toch brengt deze structuur ook risico’s met zich mee. Bij faillissement van de werkmaatschappij, is de kans groot dat de holding niet meer aan haar volledige stamrechtverplichting kan voldoen.
4.3.2
Stamrecht-BV
De werknemer kan er ook voor kiezen om de stamrechtverplichting te houden in een nieuw op te richten ‘stamrecht-BV’. Van deze constructie wordt in de praktijk veel gebruik gemaakt. Een werknemer waarvan de dienstbetrekking is beëindigd, beschikt namelijk vaak niet over een ‘gewone’ BV. Met name voor oudere werknemers is het aantrekkelijk om een BV op te richten. Zij zijn namelijk minder aantrekkelijk op de arbeidsmarkt en komen daardoor moeilijker aan een nieuwe baan. Door middel van een stamrecht-BV kan de werknemer ondermeer zijn eigen onderneming financieren. Feitelijk gezien is geen sprake van een groot verschil tussen de ‘gewone’ BV en de stamrecht-BV. Een belangrijk verschil is de intentie bij de oprichting. Het (voornaamste) doel van een stamrecht-BV is zuiver het beheren van de stamrechtverplichting, de ‘gewone’ BV kan daarentegen met een ander doel zijn opgericht.
4.3.3
Buitenlandse eigenbeheerlichamen
Naast de Nederlandse eigenbeheerlichamen, is het per 15 september 2009110 ook mogelijk om de stamrechtverplichting onder te brengen bij een buitenlands eigenbeheerlichaam. Tot die tijd kon een stamrechtverplichting alleen in eigen beheer worden gehouden, wanneer het lichaam in Nederland was 108
Van Ravenzwaaij 2007, p. 50. Van Ravenzwaaij 2007, p. 51. 110 Artikel 19a, lid 1, onderdeel e, Wet LB 1964 is ingevoerd per 1 januari 2010, maar heeft terugwerkende kracht tot 15 september 2009. 109
33
gevestigd en de stamrechtverplichting voor de heffing van de vennootschapsbelasting tot het binnenlandse ondernemingsvermogen werd gerekend.111 Er bestond echter twijfel of deze twee voorwaarden verenigbaar waren met de vrijheid van vestiging als bedoeld in het EG-verdrag en de EER-overeenkomst. Het kabinet achtte die twijfel ongewenst. Daardoor worden voortaan ook eigenbeheerlichamen die zijn gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie, of in een bij ministeriële regeling aangewezen andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Noorwegen en IJsland), als verzekeraar toegelaten.112 Door deze toezegging is volgens de wetgever de twijfel weggenomen of de regeling voor pensioenen en stamrechten in eigen beheer wel voldoet aan de eisen die het Europese recht stelt aan de vrijheid van vestiging.113
4.4
Stamrecht-BV en overlijden van de werknemer
Een van de redenen om te kiezen voor een stamrecht-BV is dat het risico op kapitaalverlies bij overlijden ten opzichte van een professionele verzekeraar wordt geëlimineerd.114 Een stamrechtverzekering bij een professionele verzekeraar vervalt namelijk zonder enige uitkering, wanneer er bij het overlijden van de verzekerde geen toegelaten begunstigden zijn. Bij een stamrechtBV zullen de periodieke uitkeringen in dat geval ook beëindigd worden. Het stamrecht wordt op het onmiddellijk aan het overlijden voorafgaande tijdstip bij de werknemer aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking. Daarnaast wordt de vrijgevallen stamrechtverplichting bij de stamrecht-BV in de winst betrokken van het desbetreffende jaar en heeft daardoor invloed op de vennootschapsbelastingheffing. Het resterende kapitaal zal toekomen aan de nabestaanden, waardoor er geen sprake is van kapitaalverlies.
111
Artikel 19a, lid 1, onderdeel d, Wet LB 1964. De wetgever heeft een aantal voorwaarden gesteld aan het buitenlands eigenbeheerlichaam. Het moet gaan om een ander lichaam dan bedoeld in artikel 19a, lid 1, onderdeel a, b, c en d, Wet LB 1964, dat: In een andere lidstaat van de Europese Unie is gevestigd of en een bij ministeriële regeling aangewezen andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Door die laatste toevoeging is het ook toegestaan dat het lichaam in Noorwegen of IJsland is gevestigd. De stamrechtverplichting rekent tot het binnenlandse ondernemingsvermogen van de onder de zojuist genoemde lidstaat onderscheidenlijk staat. Aannemelijk maakt dat het lichaam is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing. Deze eis houdt in dat het lichaam onderworpen moet zijn aan een winstbelastingdruk van tenminste tien procent over een naar Nederlandse maatstaven berekende grondslag. Door de inspecteur, onder de door de Minister van Financiën te stellen voorwaarden, is aangewezen en zich tegenover de inspecteur heeft verplicht te voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen over de uitvoering van de regeling en de winstbepaling van het lichaam. Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 10ca, Uitv. Besl. LB 1965. Ingevolge een overeenkomst met de ontvanger aansprakelijkheid heeft aanvaard voor de belasting die wordt verschuldigd door toepassing van artikel 19b Wet LB 1964, ofwel artikel 3.83, eerste of tweede lid, of artikel 3.136, derde, vierde of vijfde lid, of artikel 7.2, achtste lid, Wet IB 2001. 113 Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 3, p. 12-14. 114 G.D.J. Zaalberg, De wijze van uitbetaling is naar keuze van de werknemer, binnen de fiscaal toegestane grenzen, Arbeidsrecht 1997/55, p. 4. 112
34
Indien de werknemer komt te overlijden voordat hij een eerste periodieke uitkering heeft ontvangen, moeten de uitkeringen direct na diens overlijden toekomen aan toegelaten begunstigden.115 De minimale uitkeringsduur van de periodieke uitkeringen wordt bepaald aan de hand van de leeftijd van de begunstigde. Wanneer de periodieke uitkeringen toekomen aan de gerechtigde die de leeftijd van dertig jaar nog niet heeft bereikt en de uitkeringen uiterlijk eindigen op het tijdstip waarop de gerechtigde de leeftijd van dertig jaar bereikt, is de grootte van de kans van overlijden van de gerechtigde niet van belang.116 Indien in de stamrechtovereenkomst geen toegelaten begunstigden zijn opgenomen, verliezen de nabestaanden het recht op periodieke uitkeringen. Wanneer de aandelen van de stamrecht-BV in bezit waren van de werknemer, zullen de erfgenamen deze aandelen erven. De erfgenamen zijn in beginsel erfbelasting verschuldigd over deze verkrijging.117 De Successiewet 1956 kent echter enkele bedrijfsopvolgingsfaciliteiten. Indien wordt voldaan aan de vereisten van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit, wordt op verzoek van de verkrijger een voorwaardelijke vrijstelling verleend.118 In de literatuur speelt echter de discussie of deze faciliteit ook van toepassing is voor pensioen-BV’s en stamrecht-BV’s. Stevens119 merkt op dat sprake is van bedrijfsopvolging, indien ondernemingsvermogen120 wordt verkregen van een erflater of schenker die voldoet aan de bezitstermijn121 en gedurende vijf jaren voldoet aan de voortzettingstermijn.122 Het vereiste dat sprake moet zijn van ondernemingsvermogen, is voor de stamrecht-BV een heikel punt. In navolging van Hof ’s-Gravenhage 7 maart 2002, FED 2002/470, is de wetgever van mening dat het verzorgen van één enkele lijfrenteverplichting niet kan worden aangemerkt als het drijven van een onderneming.123 De stamrecht-BV die slecht één of enkele stamrechtverplichtingen beheert, doet veelal feitelijk niets meer dan normaal vermogensbeheer en het uitbetalen van periodieke uitkeringen uit één of enkele stamrechten. Volgens de wetgever is daardoor geen sprake van een materiële onderneming, waardoor de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet toegepast wordt. Alleen wanneer de stamrecht-BV daadwerkelijk ondernemersactiviteiten ontplooit, kan de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van toepassing zijn.
115
Anders is de stamrechtvrijstelling niet meer van toepassing, waardoor de aanspraak wordt aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. 116 Artikel 11, lid 4, Wet LB 1964. 117 Artikel 1, lid 1, onderdeel 1, SW 1956. 118 Op basis van artikel 35b SW 1956 wordt een vrijstelling verleend van: 100 procent, indien de totale waarde van de objectieve onderneming waarop de verkrijging betrekking heeft een bedrag van € 1 000 000 niet te boven gaat. 100 procent van het verschil tussen de liquidatiewaarde en de lagere waarde going concern. 83 procent, voor zover de going-concernwaarde hoger is dan € 1 000 000. 119 S.A. Stevens, De herziene bedrijfsopvolgingsfacaliteit in de schenk- en erfbelasting, TFO 2010/25, p. 2. 120 Artikel 35c SW 1956. 121 Artikel 35d SW 1956. 122 Artikel 35e SW 1956. 123 Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 8, p. 12.
35
De aandelen van de stamrecht-BV kunnen echter ook in handen zijn van naasten van de werknemer. Bij overlijden van de werknemer komt vervolgens de sterftewinst ten gunste van de aandeelhouders, de stamrechtverplichting is immers vrijgevallen. Aangezien zij de aandelen al in handen hebben, zijn zij geen erfbelasting verschuldigd.124 De wetgever heeft echter een stokje gestoken voor deze constructie.125 Wanneer aandelen of winstbewijzen in een vennootschap in waarde zijn gestegen door het overlijden van de erflater en deze aandelen of winstbewijzen worden gehouden door een ander dan de erflater, worden deze geacht door de houder krachtens erfrecht te zijn verkregen. Vereist is dat de aandelen of winstbewijzen behoren tot een aanmerkelijk belang126 en de houder van de aandelen of winstbewijzen de partner van de erflater is of behoort tot diens bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad of hun partners. De aandeelhouders worden daardoor voor de waardestijging in de heffing betrokken. Met eventuele waardedrukkende effecten zal geen rekening worden gehouden.127 In dit verband moet onder meer worden gedacht aan contraverzekeringen.128
4.5
Samenvatting
De stamrecht-BV brengt de volgende voordelen met zich mee:
De stamrecht-BV kan het kapitaal van het stamrecht naar eigen inzicht beleggen.
Niet alleen op het gebied van vermogensbeheer biedt de stamrecht-BV veel flexibiliteit, ook de uitkeringen kunnen een flexibel karakter hebben. Die kunnen namelijk uitvoeringstechnisch gezien eenvoudiger variëren in hoogte dan bij een professionele uitvoerder.
De kans op kapitaalverlies bij overlijden van de begunstigde wordt bij een stamrecht-BV geëlimineerd.
Een stamrecht-BV wordt kostentechnisch gezien aantrekkelijker naarmate de ontslagvergoeding hoger is.
Helaas brengt de stamrecht-BV ook enkele nadelen met zich mee:
De stamrecht-BV draagt het langlevenrisico, indien de periodieke uitkeringen een levenslang karakter hebben. Wanneer de BV niet meer over middelen beschikt, zullen de periodieke uitkeringen beëindigd worden.
De stamrecht-BV kan risico’s met zich mee brengen, rendementen zijn moeilijk te voorspellen.
In tegenstelling tot een stamrecht bij een professionele uitvoerder, kan een stamrecht bij een stamrecht-BV veel tijd van de werknemer vergen. Het zorgt voor veel rompslomp.
124
Van Ravenzwaaij 2007, p. 57. Dat doet ze door middel van artikel 13a SW 1956. 126 In de zin van afdeling 4.3 Wet IB 2001. 127 Artikel 13a, lid 3, SW 1956. 128 Verstraaten 2006, p. 119. 125
36
Een lage ontslagvergoeding brengt relatief hoge kosten met zich mee.
Een stamrecht bij een stamrecht-BV is daardoor met name interessant voor hoge ontslagvergoedingen. Maar of een stamrecht-BV daadwerkelijk een aantrekkelijke optie is, hangt af van de wensen van de werknemer. De stamrecht-BV kan vele kansen bieden voor de werknemer, bijvoorbeeld de mogelijkheid om een onderneming te starten. Afhankelijk van het karakter van de beleggingen, kan de stamrecht-BV echter ook risicovol zijn. Wanneer de werknemer zekerheid wil, is de stamrecht-BV niet aan te raden. Het moge duidelijk zijn dat ook in dit geval niet louter fiscale motieven de keuze van de werknemer bepalen, ook andere factoren zijn van belang bij het maken van een keuze.
37
Hoofdstuk 5
Stamrechtverzekering bij een professionele verzekeraar
5.1
Inleiding
Vrijwel alle levensverzekeraars bieden een stamrechtverzekering aan, zij hadden namelijk tot 1 januari 2010 een monopoliepositie op het gebied van stamrechten.129 Indien de voorkeur van de ontslagen werknemer uitging naar een professionele uitvoerder, had hij alleen de mogelijkheid om zijn ontslagvergoeding te storten op een stamrechtverzekering. Door de introductie van de stamrechtspaarrekening is dit veranderd. De voorwaarden van de stamrechtspaarrekening en de stamrechtverzekering zijn met elkaar in evenwicht gebracht. Toch zijn er verschillen tussen deze twee varianten, dat heeft ondermeer te maken met het karakter van beide producten. Wat deze verschillen zijn, zal in de komende twee hoofdstukken duidelijk worden.
5.2
Kenmerken stamrechtverzekering
5.2.1
Zuiver en gericht stamrecht
De verzekeringnemer heeft de keuze tussen een zuiver en een gericht stamrecht. Bij een zuiver stamrecht staat het verzekerd lijf vast bij het tot stand komen van de overeenkomst. Daarnaast staan de duur en de hoogte van de uitkeringen bij het tot stand komen van de overeenkomst reeds vast.130 Een zuiver stamrecht hoeft daardoor geen stamrecht te zijn waarvan de periodieke uitkeringen zijn ingegaan. Een stamrechtverzekering waarvan de periodieke uitkeringen direct ingaan, kan voor de verzekeringnemer een interessante optie zijn. Ondermeer wanneer hij onmiddellijk behoefte heeft aan een aanvulling op zijn inkomen.131 Daarnaast bestaat de mogelijkheid om te kiezen voor een gericht stamrecht. Het verzekerd lijf staat bij het tot stand komen van de overeenkomst ook vast. Het verschil met een zuiver stamrecht zit hem in de periodieke uitkeringen. De duur en de hoogte van de periodieke uitkeringen worden bij een gericht stamrecht pas bepaald op de expiratiedatum.132
5.2.2
Minimale uitkeringsduur
De minimale duur van de periodieke uitkeringen is afhankelijk van de sterftekans van de verzekerde, er moet immers worden voldaan aan de sterftekans van tenminste één procent. De sterftekans wordt
129
De in artikel 19a, lid 1, onderdelen a, b en f, Wet LB 1964 genoemde verzekeraars waren de enige toegelaten professionele uitvoerders. 130 Eijck 2001, p. 72. 131 Of de verzekeringnemer daadwerkelijk deze behoefte heeft, zal ondermeer afhankelijk zijn van zijn perspectieven op de arbeidsmarkt. 132 Eijck 2001, p. 72.
38
berekend aan de hand van de meest recente sterftetafels.133 Door gebruik te maken van de sterftetafels wordt duidelijk wat de minimale duur is van de periodieke uitkeringen:
Leeftijd man
Minimale looptijd in
Leeftijd vrouw
Minimale looptijd in
maanden
maanden
30
143
30
174
35
110
35
131
40
79
40
92
45
53
45
61
50
34
50
41
55
22
55
30
60
14
60
21
65
9
65
15
Uit de tabel valt op te maken dat de duur van de periodieke uitkeringen afhankelijk is van de leeftijd en het geslacht van de verzekerde. Door de minimale uitkeringsduur zal een ‘jongere’ verzekeringnemer in de regel eerder kiezen voor een stamrechtverzekering waarvan de periodieke uitkeringen niet direct ingaan. Indien de periodieke uitkeringen worden uitgesteld, kunnen die dienen als aanvulling op het pensioen. Die valt door de pensioenbreuk namelijk meestal lager uit dan voorzien.134 Wanneer de verzekeringnemer direct behoefte heeft aan een aanvulling op zijn inkomen, zal hij doorgaans kiezen voor een stamrechtverzekering waarvan de periodieke uitkeringen direct ingaan.
5.2.3
Overige
Het moge duidelijk zijn dat de stamrechtverzekering bij een professionele verzekeraar veel overeenkomsten vertoont met een stamrecht bij een eigen stamrecht-BV. Toch zijn er een aantal significante verschillen. De stamrechtverzekering bij een professionele verzekeraar biedt veel minder flexibiliteit. Het is uitvoeringstechnisch lastig om te variëren in de hoogte van de periodieke uitkeringen, terwijl dit bij een stamrecht-BV veel eenvoudiger is. Daarnaast biedt een stamrecht-BV meer mogelijkheden om activiteiten te ontplooien. Een professionele verzekeraar biedt beperktere mogelijkheden om de koopsom te laten renderen. Zij beschikken vaak over eigen huisfondsen waaruit de verzekeringnemer moet kiezen om zijn koopsom te laten renderen. Daarnaast is het beëindigen van een stamrechtverzekering bij een professionele verzekeraar vaak zeer nadelig. De verzekeraar zal de
133
De meest recente sterftetafel dateert uit 2010. Deze tafel bevat de afgeronde sterftekansen van de Nederlandse bevolking in de periode 2003 tot 2008. De sterftetafels worden door het Actuarieel Genootschap & Actuarieel Instituut berekend en gepubliceerd. 134 G.Th.W. Tekelenburg, De gouden handdruk, Belastingbrief 2002/06, p. 7.
39
kosten in één keer verrekenen, als nog niet alle kosten zijn betaald door de verzekeringnemer.135 De verzekeringnemer zal daardoor andere motieven voor de beëindiging hebben dan financiële motieven. Deze hoge beëindigingskosten beperken ook de flexibiliteit van de stamrechtverzekering. Ook gedurende de reguliere looptijd van de stamrechtverzekering worden kosten in rekening gebracht. Deze kosten zijn doorgaans een percentage van de waarde van de stamrechtverzekering, in het verleden bedroeg dit percentage gemiddeld tien procent van de inleg.136 Wanneer de verzekeringnemer beschikt over een hoge ontslagvergoeding, worden hem daardoor veel kosten in rekening gebracht. Aangezien men bij een stamrecht-BV met name te maken heeft met vaste kosten, zal op een gegeven moment de stamrecht-BV financieel gezien een aantrekkelijkere optie worden. In de regel gaat men er van uit dat de stamrecht-BV voordeliger wordt bij een ontslagvergoeding vanaf ongeveer € 70 000.137 Tegenover deze nadelen staan echter ook enkele voordelen ten opzichte van een stamrecht bij een stamrecht-BV. De stamrechtverzekering bij een professionele verzekeraar biedt de verzekeringnemer zekerheid. Wanneer hij kiest voor een zuiver stamrecht, zijn de duur en de omvang van de periodieke uitkeringen bekend. Daarnaast is de kans op een faillissement van een professionele verzekeraar klein. Terwijl deze kans bij een stamrecht-BV reëler is. Indien de verzekeraar toch in financiële moeilijkheden komt, zal De Nederlandsche Bank proberen te bewerkstelligen dat de verzekeringsportefeuille wordt overgedragen aan een solvabele verzekeringsmaatschappij.138 Deze opvangregeling is - anders dan een garantieregeling - een preventieve maatregel om een ondergang van de verzekeraar voor te zijn. De opvangregeling is gericht op de continuïteit van de verzekeraar c.q. de verzekeringsportefeuille.139 Ten slotte brengt de stamrechtverzekering bij een professionele verzekeraar geen administratieve lasten met zich mee. De stamrechtverzekering vergt immers geen tijd van de verzekeringnemer, hij hoeft er niet naar om te kijken.
5.3
Toegelaten uitvoerders
Pensioenfondsen en levensverzekeraars zijn toegelaten als verzekeraars van een stamrechtverzekering.140 ‘Stamrechten zullen echter in het algemeen niet in pensioenfondsen worden ondergebracht, aangezien dit op gespannen voet zou kunnen komen te staan met de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993. Deze wet stelt namelijk strenge eisen aan lichamen die het
135
J.W. Wabeke, Aanbeveling Ombudsman Financiële Dienstverlening inzake het geschil tussen particuliere afnemers van een beleggingsverzekering en bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening aangesloten verzekeringsmaatschappijen, 4 maart 2008. 136 A.G. van Beusekom, Uw ontslagvergoeding op een spaarrekening, Elsevier Fiscaal Advies 2010/2. 137 De winter 2010, p. 48. 138 Voordat DNB overgaat op deze mogelijkheid zal zij eerst andere maatregelen hebben opgelegd. Zo kan DNB een herstelplan verlangen, een hogere solvabiliteitsmarge opleggen of een sanerings- of financieringsplan eisen. J.D. Recourt, Hoe veilig is ons pensioen?, Pensioen Actief 2008/06. 139 www.dnb.nl, veelgestelde vragen over verzekeringen: ‘De bankwereld kent een garantieregeling bij faillissement. Kent de verzekeringswereld een dergelijke regeling?’ 140 Artikel 19a, lid 1, onderdeel a, b en f, Wet LB 1964.
40
verzekeringsbedrijf uitoefenen. De wet kent weliswaar een uitzondering voor pensioenrechten, maar stamrechten kunnen in de regel niet daarmee op een lijn worden gesteld’.141 Ook buitenlandse pensioenfondsen en levensverzekeraars kunnen optreden als verzekeraars van een stamrechtverzekering.142 Voor de invoering van deze mogelijkheid bestond discussie of de destijds geldende voorwaarde, dat verzekeraars in Nederland gevestigd moesten zijn, in strijd was met het EGrecht. Deze voorwaarde zou immers in strijd kunnen zijn met het vrije verkeer van diensten. Om discussie te voorkomen heeft de wetgever besloten om ook buitenlandse pensioenfondsen en levensverzekeraars toe te laten als verzekeraars, zij worden op verzoek aangewezen door de minister. Daar zijn echter wel een aantal voorwaarden aan verbonden.143
5.4
Stamrechtverzekering en overlijden van de verzekerde
5.4.1
Een stamrechtverzekering waarvan de periodieke uitkeringen nog niet zijn ingegaan
Een belangrijk verschil tussen een stamrechtverzekering bij een professionele verzekeraar en de overige varianten zijn de gevolgen bij overlijden. Bij een stamrechtverzekering bestaat namelijk het risico op kapitaalverlies, wanneer de verzekerde op een ongunstig moment overlijdt. In sommige gevallen hebben de nabestaanden echter wel recht op de periodieke uitkeringen. Wanneer dat het geval is, zal in deze paragraaf worden besproken. Wanneer de periodieke uitkeringen nog niet zijn ingegaan en de verzekerde komt te overlijden, zullen de periodieke uitkeringen direct na diens overlijden moeten ingaan. Anders is de fiscale faciliteit niet meer van toepassing. De periodieke uitkeringen moeten toekomen aan de partner van de verzekerde of zijn kinderen die de leeftijd van dertig jaar nog niet hebben bereikt. De partner, en de kinderen die de leeftijd van dertig jaar nog niet hebben bereikt, worden aangemerkt als de beperkte kring van begunstigden. De (ex-)werknemer wordt op de polis opgenomen als eerste begunstigde, de partner en de kinderen die de leeftijd van dertig jaar nog niet hebben bereikt zullen daarna volgen. De verzekeringnemer kan de begunstigden gelijktijdig of in volgorde aanwijzen. Indien begunstigden gelijktijdig worden aangewezen, heeft ieder van hen een vorderingsrecht voor een gelijk deel.144 Met name kinderen zullen vaak gelijktijdig worden aangewezen. Wanneer de verzekeringnemer pas in een later stadium een partner dan wel kinderen krijgt, kan het stamrecht worden omgezet in een stamrecht 141
Mertens 2004, p. 78. Artikel 19a, lid 1, onderdeel f, Wet LB 1964. 143 Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 19a, lid 1, onderdeel f, Wet LB 1964: de verzekeraar moet voldoen aan voorwaarden met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen over de uitvoering van de regeling; de verzekeraar moet zekerheid stellen voor de invordering van de belasting die is verschuldigd door toepassing van artikel 19b, ofwel artikel 3.83, eerste of tweede lid, artikel 3.136, derde, vierde of vijfde lid, of artikel 7.2, achtste lid, van de Wet IB 2001, dan wel de werknemer of gewezen werknemer zich heeft verplicht deze zekerheid te stellen. 144 Kalkman 2007, p. 118. 142
41
waarbij de partner en/of de kinderen als begunstigden worden opgenomen.145 Het is niet toegestaan om de erfgenamen van de verzekerde als slotbegunstigden op te nemen. Het stamrecht kan dan toekomen aan personen die buiten de beperkte kring van begunstigden vallen, waardoor de stamrechtvrijstelling niet meer van toepassing is.146 Bij het ontbreken van fiscaal toegestane begunstigden, vervalt de verzekering zonder enige uitkering. Wat de begunstigden uit een levensverzekering krijgen uitgekeerd ten gevolge van het overlijden van de verzekerde is geen erfrechtelijke verkrijging. De aanspraak valt niet in de nalatenschap.147 Dit gegeven kan een voordeel met zich meebrengen wanneer de nalatenschap negatief blijkt te zijn. De nabestaanden kunnen in dat geval de nalatenschap verwerpen, terwijl men wel recht houdt op de begunstiging uit hoofde van de stamrechtverzekering.148 Op grond van artikel 13 SW 1956 zal men over deze verkrijging erfbelasting verschuldigd zijn. Waarna de aanspraak op basis van artikel 32, lid 1, onderdeel 5°, SW 1956, wordt vrijgesteld van erfbelasting.149 De aanspraken op periodieke uitkeringen bij overlijden zijn daardoor net als pensioenen vrijgesteld van erfbelasting. De wetgever is namelijk van mening dat een stamrecht dezelfde maatschappelijke functies voor nabestaanden heeft als pensioenen en lijfrenten.150 De pensioenaanspraken zijn ondermeer vrijgesteld op grond van het welvaartsbeginsel. ‘ Op grond van het welvaartsbeginsel heeft de fiscale wetgever, omdat voor een welvarende samenleving een adequate voorziening voor de oude dag en de nagelaten betrekkingen wenselijk is, voor dit soort verkrijgingen een vrijstelling ingebouwd’.151 Dietvorst geeft aan dat de verzorgingsgedachte ook een rol speelt. De langstlevende partner moet op dezelfde voet verder kunnen leven na het overlijden van zijn/haar partner. Daarnaast wordt een verkrijging door de echtgenoot van de overledene vaak niet als een verrijking gezien.152 De vrijstelling lijkt tot gevolg te hebben dat het bepalen van de waarde van het stamrecht niet van belang is. Door de imputatieregeling is het bepalen van de waarde echter wel van belang. De imputatieregeling houdt in dat het onbelast gebleven stamrecht wordt gekort op de basisvrijstelling van de partner. In beginsel heeft de partner recht op een vrijstelling van € 600 000, maar deze vrijstelling wordt gekort met de helft van belastingvrije aanspraken ingevolge een pensioenregeling, 145
Besluit van 27 november 2002, CPP 2002/896M, punt 14. Besluit van 27 november 2002, CPP 2002/896M, punt 15. 147 De aanspraak valt niet in de nalatenschap op basis van de onaantastbaarheidsleer. Het recht op de verzekerde som heeft zich immers nimmer in het vermogen van de verzekeringnemer bevonden en valt dan ook niet in diens nalatenschap. Na het overlijden van de verzekeringnemer verkrijgt de begunstigde dan ook een zelfstandig recht op de uitkering, dat onaantastbaar is. Stigter, Ploeg, Timmers, De Lange en Lugtigheid 1983, p. 88. 148 M.C.B. Bril, Actualiteiten inzake levensverzekeringen en banksparen, VFP 2010/01, p. 6. 149 In artikel 32, lid 5, SW 1956 blijkt ondermeer dat aanspraken op periodieke uitkeringen als bedoeld in artikel 11, lid 1, onderdeel g, Wet LB 1964, aangemerkt worden als aanspraken op periodieke uitkeringen bij overlijden. 150 Kamerstukken II 1994/95, 23 046, nr. 14, p. 5. 151 Stevens en Schuurman 2008, p. 444 en 445. 152 Dietvorst 1994, p. 351.
146
42
een recht op periodieke uitkeringen en van lijfrenten. De vrijstelling mag na de korting echter nooit minder bedragen dan € 155 000.153 Het stamrecht wordt gewaardeerd op basis van artikel 21 SW 1956. Dat houdt in dat de waarde in het economische verkeer bepalend is.154 Bij de vaststelling van de waarde van het stamrecht dient men ook rekening te houden met de latente belastingschuld155, zo oordeelde het Hof Amsterdam in 2002.156 Wanneer bij het overlijden van de verzekerde blijkt, dat er geen begunstigden zijn die behoren tot de beperkte kring van begunstigden, vervalt de stamrechtverzekering zonder enige uitkering. Dit wordt doorgaans als het grootste nadeel van een stamrechtverzekering ervaren. Als men gebruik maakt van een stamrechtspaarrekening of stamrecht-BV bestaat dit risico op kapitaalverlies niet. De verzekeringnemer kan zich echter indekken tegen dit risico door gebruik te maken van een contraverzekering. Daardoor kan de verzekeringnemer voorkomen dat kapitaalverlies optreedt, wanneer er geen toegelaten begunstigden zijn. Een contraverzekering zorgt ervoor dat het resterende kapitaal in een stamrechtverzekering niet aan de verzekeraar vervalt, maar aan de opgenomen begunstigden wordt uitgekeerd. De contraverzekering is met name voor de kinderen van de verzekerde een interessante optie, het doet er daarbij niet toe of ze de leeftijd van dertig jaar hebben bereikt.157 Aan een contraverzekering hangt natuurlijk wel een prijskaartje. De premies voor de contraverzekering moeten zodanig zijn bepaald, dat deze overeenkomen met de premies voor een zelfstandig te sluiten verzekering bij overlijden. Deze premie mag niet worden beïnvloed door de gesloten stamrechtovereenkomst. Bij het bepalen van de premie dient met name rekening te worden gehouden met de gezondheidssituatie van de verzekerde.158 In de loop der jaren zullen de verschuldigde premies voor de contraverzekering dalen, ook het uit te keren bedrag bij het overlijden van de verzekerde zal immers dalen. De verzekerde heeft dan namelijk al de nodige uitkeringen genoten uit de stamrechtverzekering, waardoor die in waarde is gedaald. Overigens is het van belang dat de premies voor de contraverzekering niet zijn ontrokken uit het vermogen van de verzekerde. In dat geval is artikel 13 SW 1956 namelijk van toepassing. De verkregen voordelen uit een contraverzekering worden in dat geval fictief behandeld als een erfrechtelijke verkrijging. Of daadwerkelijk iets is onttrokken uit het vermogen van de overledene, is afhankelijk van de vraag wie 153
Artikel 32, lid 2 en lid 1, onderdeel 4°, onder a, SW 1956. Waardering gebeurt uiteindelijk aan de hand van de vermenigvuldigingsfactoren die staan in het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956. De duur en de hoogte van de periodieke uitkeringen bepalen daardoor de waarde van het stamrecht, maar ook de leeftijd van de begunstigde is van belang. 155 Artikel 20, lid 5 en 6, SW 1956. 156 Hof Amsterdam 23 januari 2002, V-N 2002/23.25. Het Hof besliste in dit arrest dat de inspecteur terecht de pensioenimputatie heeft berekend door alleen dertig procent inkomstenbelastinglatentie in aftrek toe te laten over het verschil tussen de kapitaalvrijstelling voor de langstlevende partner en de minimumvrijstelling van artikel 32, lid 3, SW 1956.156 Alleen voor zover de pensioenrechten de kapitaalvrijstelling verminderen, kan cumulatie van successierechten en inkomstenbelasting optreden. Dit arrest acht ik van overeenkomstige toepassing voor periodieke uitkeringen bij overlijden. 157 B. Sikkema, De contraverzekering: eindelijk duidelijkheid?, WFR 1998/642, p. 1. 158 Besluit van 27 november 2002, CPP 2002/896M, punt 18. 154
43
de premie aan de verzekeraar verschuldigd was. Er wordt aangesloten bij de verschuldigdheid van de premie en niet bij de betaling. Wie feitelijk betaalt, is daardoor niet van belang.159 Wanneer de erflater geen premies verschuldigd was, wordt bij het overlijden geen erfbelasting in rekening gebracht over deze verkrijging. Ook zijn de begunstigden geen inkomstenbelasting verschuldigd over de uitbetaling. Daardoor hoeft de contraverzekering niet de volledige waarde van de stamrechtverzekering te dekken. Over de uitkeringen uit een stamrechtverzekering is men immers wel inkomstenbelasting verschuldigd. De contraverzekering hoeft daardoor slechts de waarde van de netto-uitkering uit de stamrechtverzekering te dekken.
5.4.2
Een stamrechtverzekering waarvan de periodieke uitkeringen zijn ingegaan
Bij het overlijden van de verzekerde mogen de uitkeringen toekomen aan toegelaten begunstigden. Of deze begunstigden daadwerkelijk uitkeringen zullen ontvangen, is afhankelijk van de in de polis opgenomen voorwaarden. De verzekeringnemer heeft namelijk de keuze tussen verschillende vormen van overlijdensdekking, die kunnen variëren van nul tot honderd procent. Indien er geen toegelaten begunstigden in de polis zijn opgenomen, zullen de periodieke uitkeringen beëindigd worden. Het kapitaal van de stamrechtverzekering zal vervallen zonder enige uitkering. De nabestaanden kunnen zich echter wapenen tegen het voortijdige overlijden van de verzekerde, door gebruik te maken van een contraverzekerig. Tegenover het risico van kapitaalverlies, staat het feit dat de verzekerde geen langlevenrisico draagt. De verzekeraar draagt namelijk dat risico, indien de periodieke uitkeringen een levenslang karakter hebben.
5.5
Samenvatting
De voordelen van de stamrechtverzekering bij een professionele verzekeraar zijn:
De verzekeraar draagt het langlevenrisico, als de periodieke uitkeringen een levenslang karakter hebben.
De stamrechtverzekering bij een professionele verzekeraar biedt de verzekerde zekerheid.
De aanspraak op de periodieke uitkeringen valt niet in de nalatenschap. De nabestaanden kunnen daardoor de nalatenschap verwerpen, terwijl men wel het recht houdt op de begunstiging uit hoofde van de stamrechtverzekering.
De stamrechtverzekering vergt geen tijd van de verzekeringnemer/verzekerde. Het is de taak van de verzekeraar om ervoor te zorgen dat de verplichting een juiste omvang heeft bereikt op een vooraf bepaald tijdstip.
159
Besluit van 18 juli 2008, CPP 2008/1425M, punt 2.2 en 2.3.
44
De vergelijking met de andere fiscale mogelijkheden bij een ontslagvergoeding brengt ook een aantal nadelen aan het licht, te weten:
De stamrechtverzekering brengt relatief hoge kosten met zich mee, met name bij beëindiging of omzetting van het stamrecht. De kosten hebben daarnaast een intransparant karakter.
De stamrecht-BV biedt uitvoeringstechnisch meer flexibiliteit om te variëren met de hoogte van de periodieke uitkeringen. Daarnaast biedt een professionele verzekeraar beperktere beleggingsmogelijkheden om de koopsom te laten renderen ten opzichte van de stamrecht-BV.
Bij het overlijden van de verzekerde kan de stamrechtverzekering geheel vervallen zonder enige uitkering, restbegunstiging is niet mogelijk. Dit wordt doorgaans als het grootste nadeel ervaren.
45
Hoofdstuk 6 6.1
Stamrechtspaarrekening
Inleiding
Per 1 januari 2010 is de stamrechtspaarrekening geïntroduceerd. Ten tijde van dit onderzoek bieden al enkele bancaire instellingen een stamrechtspaarrekening aan. Te weten ABN-AMRO, Delta Lloyd, OHRA, Rabobank en SNS Reaal. In dit hoofdstuk worden de kenmerken van de stamrechtspaarrekening behandeld. Daarbij zal ik niet alleen ingaan op de voorwaarden, ook de gevolgen van het overlijden van de werknemer worden behandeld.
6.2
Oorsprong stamrechtspaarrekening
Het is vanaf 1 januari 2008 mogelijk om te banksparen voor een oudedagslijfrente en aflossing van de eigenwoningschuld.160 De Kamerleden Depla en De Vries waren de initiatiefnemers van dit wetsvoorstel.161 Door het banksparen creëren de initiatiefnemers een level playing field tussen banken en verzekeraars. Maar de kern van het voorstel is dat door het creëren van het level playing field, de gedwongen winkelnering bij verzekeraars op het gebied van kapitaal- en levensverzekeringen wordt beëindigd. Daardoor neemt het aantal aanbieders toe, de concurrentie neemt toe en de transparantie in de kostenstructuur wordt groter, waardoor de kosten voor de consument lager worden.162 Door de introductie van het banksparen is het makkelijker om het verzekeren en sparen los te koppelen, hierdoor ontstaat een transparanter product. Juist die ingewikkelde combinatie van producten was een van de redenen dat de hoge kostentoerekening lang verstopt bleef. Tijdens de woekerpolisaffaire werd de hoge kostentoerekening duidelijk. De producten van de levensverzekeraars bleken daarnaast een ondoorzichtig karakter te hebben, dat kwam ondermeer door de complexiteit. Ten slotte waren de overstapmogelijkheden naar andere producten beperkt.163 Deze ontwikkelingen hebben de introductie van het banksparen in een stroomversnelling gebracht. Overigens is het onmogelijk om een volledig level playing field te creëren, de producten van banken en verzekeraars zijn namelijk niet vergelijkbaar en de voorwaarden zijn daardoor niet volledig hetzelfde.164 Het banksparen wordt na een periode van drie jaar geëvalueerd. Na die periode zal het wetsvoorstel zich in de markt hebben gematerialiseerd en zullen de aanbieders de kans hebben gehad om het product goed in de markt te zetten. Dan kan daadwerkelijk getoetst worden of het banksparen voldoet aan de verwachtingen.165
160
Het banksparen voor een oudedagslijfrente is opgenomen in artikel 3.126a Wet IB 2001, het banksparen voor de aflossing van de eigenwoningschuld is opgenomen in artikel 3.116a Wet IB 2001. 161 Kamerstukken II 2005/06, 30 432, nr. 2. 162 Kamerstukken II 2007/08, 30 432, C, p. 1. 163 J.A. Bikker en M. van Leuvensteijn, Competition and efficiency in the Dutch life insurance industry, Applied Economics, 2008/40. 164 Kamerstukken II 2007/08, 30 432, C, p. 6-8. 165 Kamerstukken II 2006/07, 30 432, nr. 23, p. 25.
46
Vooruitlopend op de evaluatie, heeft het kabinet gehoor gegeven aan de motie van de Tweede Kamerleden Remkes en Tang. Die vroegen het kabinet te onderzoeken of uitbreiding van het banksparen wenselijk is en daartoe eventueel voorstellen te doen aan de Tweede Kamer.166 Als gevolg hiervan is het per 1 januari 2010 mogelijk om een ontslagvergoeding te storten op een stamrechtspaarrekening. Aan de invoering van de stamrechtspaarrekening liggen dezelfde redenen ten grondslag als aan de eerder ingevoerde bankspaarproducten. Met de introductie van een bankspaarvariant voor stamrechten, worden de keuzemogelijkheden van de consument met de ontvangen ontslagvergoeding uitgebreid.167 De vergroting van de markt leidt tot meer concurrentie en levert daarmee een bijdrage aan de kostenstructuren van financiële producten. De wetgever is van mening dat de stamrechtspaarrekening met name voor lage ontslagvergoedingen een waardevolle uitbreiding is. Hier zijn minder kosten aan verbonden dan aan een verzekeringsproduct of de oprichtingskosten van een eigen stamrecht-BV.168 Het kabinet verwacht dat allereerst een substitutieeffect zal plaatsvinden. Daarnaast wordt echter verwacht dat bepaalde groepen die (bijvoorbeeld vanwege de aan een verzekering verbonden kosten) geen gebruik maken van de huidige regeling, wel gebruik maken van een bankspaarproduct.169
6.3
Kenmerken stamrechtspaarrekening
6.3.1
Minimale uitkeringsduur
De stamrechtspaarrekening is nader uitgewerkt in artikel 11a Wet LB 1964. Een ontslagvergoeding kan worden overgemaakt naar een financiële onderneming die het bedrijf van bank mag uitoefenen. Deze onderneming zal de stamrechtspaarrekening beheren. De met de overgemaakte ontslagvergoeding behaalde rendementen moeten worden bijgeboekt op de stamrechtspaarrekening.170 Het tegoed kan uitsluitend worden aangewend ter verkrijging van periodieke uitkeringen,171 dan wel overeenkomstig de in het derde en vierde lid opgenomen voorwaarden uitsluitend kan worden uitgekeerd in termijnen.172 De stamrechtspaarrekening vertoont veel overeenkomsten met de stamrechtverzekering, maar in dit hoofdstuk zal duidelijk worden dat er toch enkele verschillen zijn tussen deze twee varianten. Overigens richt dit onderzoek zich niet op het stamrechtbeleggingsrecht, ondanks dat deze variant ook is opgenomen in artikel 11a Wet LB 1964. De termijnen dienen met een gelijke tussenperiode van ten hoogste een jaar te worden uitgekeerd. Maar het staat de gerechtigde in principe vrij termijnen bijvoorbeeld maandelijks, per kwartaal of
166
Kamerstukken II 2008/09, 31 704, nr. 61. Kamerstukken II 2008/09, 32 128, nr. 3, p. 39. 168 Kamerstukken II 2008/09, 32 128, nr. 3, p. 39. 169 Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 10, p. 76. 170 Artikel 11a, lid 1, Wet LB 1964. 171 Als bedoeld in artikel 11, lid 1, onderdeel g, Wet LB 1964. 172 Kamerstukken II 2008/09, 32 128, nr. 3, p. 59. 167
47
jaarlijks te laten plaatsvinden, zolang maar wordt voldaan aan de voorwaarden.173 Ook dienen de termijnen niet later in te gaan dan in het jaar waarin de (ex-)werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt. Daarnaast zijn nadere regels gesteld wat betreft de periode tussen de eerste en de laatste uitkering.174 Deze periode wordt bepaald aan de hand van de volgende tabel:
Als de werknemer bij het
Maar nog niet de leeftijd heeft
Bedraagt de minimale periode
ingaan van de uitkeringen de
bereikt van
tussen de eerste en laatste
leeftijd heeft bereikt van
uitkering in jaren
-
25
17
25
30
14
30
35
11
35
40
8
40
45
5
45
50
4
50
55
3
55
60
2
60
-
1
Uitgangspunt van de ministeriële regeling is dat ten minste moet worden voldaan aan het geldende onzekerheidsvereiste.175 Hiermee wordt aansluiting gezocht met de stamrechtverzekering, die moet immers ook voldoen aan het onzekerheidsvereiste.176 Wanneer de minimale uitkeringsduur van de uitkeringen uit een stamrechtverzekering en een stamrechtspaarrekening met elkaar worden vergeleken, komt men tot de conclusie dat deze grotendeels in overeenstemming zijn met elkaar. In 31 van de 66 mogelijke leeftijden tot en met 65 jaar is de minimale uitkeringsduur voor een man korter bij een stamrechtverzekering. In 34 van 66 gevallen is de minimale uitkeringsduur van een stamrechtspaarrekening korter. Bij de leeftijd van 62 jaar is de minimale uitkeringsduur even lang. De minimale uitkeringsduur is vanaf de leeftijd van 47 jaar bijna altijd korter bij een stamrechtverzekering.177 Overigens wordt bij het bepalen van de minimale uitkeringsduur van de stamrechtspaarrekening geen onderscheid gemaakt tussen de twee geslachten, terwijl de minimale uitkeringsduur van de stamrechtverzekering wel afhankelijk is van het geslacht van de verzekerde. 173
Toelichting ministeriële regeling van 17 december 2009, Stcrt. 2009, 20549. Deze minimale uitkeringsduur is vormgegeven bij ministeriële regeling. De vindplaats van deze ministeriële regeling is artikel 12 Uitv. Reg. LB 2001. 175 Kamerstukken II 2008/09, 32 128, nr. 3, p. 59-60. 176 De onzekerheid dient wel van wezenlijke betekenis te zijn, de onzekere factor mag niet slechts van bijkomende betekenis zijn. In HR 30 oktober 1991, BNB 1992/5 besliste de Hoge Raad dat een overlijdensrisico van ongeveer één procent van wezenlijke betekenis is. 177 Zie bijlage 1 voor een heldere vergelijking van de minimale uitkeringsduur van beide varianten.
174
48
Indien de uitkeringen uit de stamrechtspaarrekening toekomen aan kinderen van de werknemer die ten tijde van het ontvangen van de eerste uitkering jonger zijn dan dertig jaar, bedraagt het aantal jaren tussen de eerste en de laatste uitkering nimmer meer dan het aantal jaren dat de gerechtigde jonger is dan 30 jaar.178
6.3.2
Langlevenrisico
Wanneer de uitkeringsduur van de stamrechtspaarrekening is verstreken, ontvangt de werknemer geen termijnen meer. Er zijn immers geen middelen meer beschikbaar op de stamrechtspaarrekening. De werknemer draagt in dit geval dus het langlevenrisico. Daar staat tegenover dat restbegunstiging bij een stamrechtspaarrekening mogelijk is, het resterende tegoed zal niet vervallen aan de bank.179 De werknemer zal daardoor een afweging moeten maken tussen enerzijds een levenslange uitkering180 met het risico op vroegtijdig overlijden of de zekerheid dat het geld bij zijn overlijden toekomt aan de nabestaanden met het risico dat bij lang leven het tegoed op raakt.181 Het gevolg hiervan kan zijn dat wie een kort leven verwacht naar de bank gaat en degenen die verwachten nog lang in goede gezondheid te zullen verkeren, naar de verzekeraar.182 Dit verschijnsel wordt ook wel antiselectie genoemd. Door de introductie van de stamrechtspaarrekening wordt de al bestaande antiselectie versterkt, wat tot gevolg kan hebben dat de tarieven van de stamrechtverzekering omhoog gaan. Terwijl de verzekeraar toch al kosten moest maken om ongewenste selectie te voorkomen.183 Een bank hoeft geen kosten te maken om antiselectie te voorkomen, waardoor aan een bankspaarproduct minder kosten zijn verbonden dan aan de verzekeringsvariant. 184
6.3.3
Zekerheid
Naast het kostenvoordeel, herbergt de stamrechtspaarrekening nog enkele andere voordelen. Net als de stamrechtverzekering bij een professionele verzekeraar, vergt de stamrechtspaarrekening niet veel tijd van de werknemer. Daarentegen kan een stamrecht-BV wel veel tijd vergen van de werknemer. Daarnaast is het openen van een stamrechtspaarrekening eenvoudig en snel, wat het laagdrempelige karakter van de spaarrekening benadrukt. Daarnaast bestaat in Europa de zekerheid van het depositogarantiestelsel, wat depositohouders moet compenseren in geval een bank niet in staat is te voldoen aan haar verplichtingen. Het depositogarantiestelsel garandeert een bedrag van € 100 000 per
178
Artikel 12 Uitv. Reg. LB 2001, lid 2. Wat de gevolgen zijn van het overlijden van de werknemer bij een stamrechtspaarrekening, zal besproken worden in paragraaf 6.5. 180 De periodieke uitkeringen uit een stamrechtverzekering kunnen natuurlijk ook een tijdelijk karakter hebben. 181 Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 10, p.77. 182 R.E.C.M. Niessen, ‘ Banksparen’ in plaats van lijfrenten en kapitaalverzekeringen, FTV 2008/01, p. 2. 183 J.A. Bikker en P. Schilp, Fiscaal begunstigd banksparen, ESB 25 januari 2008, p. 59-60. 184 De kosten van de stamrechtspaarrekening kunnen verwerkt zijn in het rentepercentage. Daarnaast zal bij bepaalde handelingen de werknemer kosten in rekening worden gebracht. Ondermeer toedeling van het stamrecht aan de ex-echtgenoot en omzetting van het stamrecht naar een andere uitvoerder zal niet kosteloos zijn. 179
49
persoon per instelling,185 ongeacht het aantal rekeningen.186 Indien de werknemer een ontslagvergoeding ontvangt van meer dan € 100 000, is het wellicht verstandig om bij meerdere bancaire instellingen een stamrechtspaarrekening te sluiten. Daardoor elimineert de werknemer het risico van een faillissement van de bancaire instelling.
6.4
Toegelaten uitvoerders
De wetgever heeft omschreven welke kredietinstellingen zijn toegelaten als uitvoerders van een stamrechtspaarrekening.187 Ten eerste is dat een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, mits deze onderneming de verplichting ingevolge de stamrechtspaarrekening voor de heffing van de vennootschapsbelasting rekent tot het binnenlandse ondernemingsvermogen.188 Een kredietinstelling die niet in Nederland is gevestigd, mag ook uitvoerder zijn van een stamrechtspaarrekening. Er moet echter wel aan bepaalde voorwaarden worden voldaan.189 Wanneer de buitenlandse kredietinstelling voldoet aan de voorwaarden kan de minister deze instelling aanwijzen als toegelaten uitvoerder.190 De aanwijzing zal publiekelijk bekend worden gemaakt, dat kan ondermeer via de website van de Belastingdienst. Ook de intrekking van de aanwijzing zal op deze website gepubliceerd worden. De belastingplichtige die te goeder trouw een stamrechtspaarrekening met een buitenlandse onderneming wil overeenkomen, kan aan de publicatie het vertrouwen ontlenen dat de buitenlandse onderneming kwalificeert als toegelaten uitvoerder.191
6.5
Stamrechtspaarrekening en overlijden van de werknemer
6.5.1
Inleiding
Bij het overlijden van de werknemer zijn er grote verschillen tussen de stamrechtspaarrekening en de stamrechtverzekering. Restbegunstiging is bij een stamrechtspaarrekening namelijk mogelijk, wat als 185
Artikel 26, lid 4, Bbpm. Om aanspraak te kunnen maken op het depositogarantiestelsel dient sprake te zijn van een bank met een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 of 3:266 Wft. Daarnaast bepaald artikel 19 Bbpm dat vorderingen van een daar genoemde categorie personen voor voldoening in aanmerking komt. En ten slotte dient het om een deposito te gaan als genoemd in artikel 20 Bbpm, een stamrechtspaarrekening valt ook onder het depositogarantiestelsel. F.T.M. Nooijen, Het depositogarantiestelsel, een overzicht, Tijdschrift Financiering, Zekerheden en Insolventierechtpraktijk 2009/01. 187 Artikel 11a, lid 2, Wet LB 1964. 188 Een financiële onderneming mag op basis van artikel 2:12 Wft het bedrijf van bank uitoefenen, mits wordt voldaan aan de daar gestelde voorwaarden. 189 In artikel 11a, lid 2, onderdeel c, Wet LB 1964 blijkt dat de instelling dient te voldoen aan de volgende voorwaarden: met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen over de uitvoering van de regeling; met betrekking tot het stellen van zekerheid voor de invordering van de belasting die is verschuldigd door de toepassing van artikel 19b, achtste lid, dan wel de belastingplichtige zich heeft verplicht deze zekerheid te stellen. 190 Dat gebeurt aan de hand van artikel 7a Uitv. Besl. LB 1965. 191 Toelichting besluit van 23 december 2009, Stb. 2009, 615. 186
50
een groot voordeel wordt ervaren. Een stamrechtverzekering kan bij het overlijden van de verzekerde echter vervallen zonder enige uitkering. Restbegunstiging is bij een stamrechtverzekering namelijk niet mogelijk. De wetgever erkent dit verschil tussen beide varianten. Dit verschil is echter inherent aan het feit dat verzekeringsproducten en bankspaarproducten wezenlijk twee verschillende soorten producten zijn. ‘De verzekeraar draagt een langlevenrisico. Dit houdt in dat de werknemer een groter bedrag aan uitkeringen ontvangt dan dat hij aan premie(s) heeft gestort ingeval hij lang in leven blijft. Daar staat wel tegenover dat de verzekeraar het bedrag van de resterende uitkeringen behoudt ingeval de werknemer ‘vroegtijdig’ overlijdt. Restbegunstiging behoort dan ook niet tot de mogelijkheden omdat deze ‘rest’ nu juist de compensatie vormt voor het langlevenrisico. Een bank daarentegen keert nooit meer (maar ook niet minder) uit dan het totale bedrag van de stortingen en de mogelijke renteaangroei. De bank draagt derhalve niet het langlevenrisico, maar de werknemer’.192
6.5.2
Een stamrechtspaarrekening waarvan de termijnen nog niet zijn ingegaan
Wanneer de werknemer overlijdt voordat hij een eerste termijn heeft ontvangen, moeten de termijnen onmiddellijk na diens overlijden toekomen aan personen die behoren tot de beperkte kring van begunstigden.193 Deze begunstigden worden opgenomen in een begunstigingsclausule. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was een begunstigingsclausule niet vereist, de termijnen moesten bij het overlijden van de werknemer direct ingaan en toekomen aan personen die behoren tot de beperkte kring van begunstigden. Indien die er niet zijn, mochten de termijnen ook toekomen aan andere nabestaanden.194 Dit leidde echter tot een ongelijke behandeling ten opzichte van de verzekeringsvariant, waar een restbegunstiging jegens nabestaanden niet is toegestaan. De PvdA heeft over deze ongelijke behandeling Kamervragen gesteld.195 Als gevolg van de Kamervragen kan de fiscale faciliteit daardoor alleen van toepassing blijven, wanneer de termijnen overgaan op nabestaanden die behoren tot de beperkte kring van begunstigden. Hiermee wordt de ruimere fiscale faciliteit die was ontstaan ten opzichten van concurrerende verzekeringsproducten te niet gedaan.196 In de overeenkomst van de stamrechtspaarrekening wordt vastgelegd aan welke nabestaanden het recht op uitkeringen toekomt. In deze begunstigingsclausule kunnen alleen nabestaanden opgenomen worden die behoren tot de beperkte kring van begunstigden.197 De werknemer moet daardoor in ieder geval als gerechtigde tot de uitkeringen worden opgenomen. Overige begunstigden die behoren tot de beperkte kring van begunstigden mogen worden opgenomen. Het opnemen van personen die behoren tot de beperkte kring van begunstigden in de stamrechtovereenkomst, is overigens wel een voorwaarde voor gebruik van de stamrechtspaarrekening. Indien in de overeenkomst is bepaald dat het recht op de
192
Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 10, p. 77. Artikel 11a, lid 3, sub b, Wet LB 1964. 194 Kamerstukken II 2008/09, 32 128, nr. 2, p. 8. 195 Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 6, p. 30-31. 196 Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 11, p. 8. 197 Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 10, p. 8. 193
51
uitkeringen over kan gaan op nabestaanden buiten de beperkte kring van begunstigden, terwijl nog wel in de overeenkomst genoemde toegelaten begunstigden aanwezig zijn, is sprake van een onzuivere regeling.198 De aanspraak is dan niet langer als zodanig aan te merken, waardoor die wordt aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de werknemer.199 Na het overlijden hebben de begunstigden een redelijke termijn van twaalf maanden voor de aankoop van een nieuw stamrecht. Wanneer het niet mogelijk is om de uitkeringen in te laten gaan binnen deze termijn, zal de begunstigde tegenover de inspecteur aannemelijk moeten maken dat in zijn geval de redelijke termijn nog niet is verstreken.200 De periode tussen de eerste en de laatste termijn wordt bepaald aan de hand van de ministeriële regeling.201 De leeftijd van de begunstigde bepaalt de minimale duur van de termijnen. De nabestaanden zijn over deze verkrijging geen erfbelasting verschuldigd.202 Net als bij de stamrechtverzekering is bij de stamrechtspaarrekening ook de imputatieregeling van toepassing. Daardoor wordt de onbelast gebleven stamrechtspaarrekening gekort op de basisvrijstelling van de partner. In beginsel heeft de partner recht op een vrijstelling van € 600 000, maar deze vrijstelling wordt gekort met de helft van het tegoed van een stamrechtspaarrekening. De vrijstelling mag na de korting echter nooit minder bedragen dan € 155 000.203 Bij het bepalen van de waarde van de stamrechtspaarrekening dient men rekening te houden met de latente belastingschuld.204 Naar mijn mening treden pas relevante verschillen op tussen de stamrechtverzekering en de stamrechtspaarrekening, wanneer er geen nabestaanden zijn die behoren tot de beperkte kring van begunstigden. Indien de termijnen niet over kunnen gaan op toegelaten begunstigden, wordt op het onmiddellijk aan het overlijden voorafgaande tijdstip het tegoed van de stamrechtspaarrekening aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de overleden werknemer.205 Wanneer in de stamrechtovereenkomst geen begunstigden zijn opgenomen, is de fiscale faciliteit niet langer van toepassing. Na afrekening in de loonbelasting valt het resterende netto bedrag in de nalatenschap, waardoor restbegunstiging mogelijk is. Over het netto bedrag kunnen de nabestaanden vervolgens erfbelasting verschuldigd zijn.206 De verschuldigde erfbelasting zal bepalen wat de nabestaanden
198
Dit kan van toepassing zijn indien de ‘erfgenamen’ zijn opgenomen als begunstigden. Artikel 19b, lid 1, onderdeel a, Wet LB 1964. 200 http://www.belastingdienstpensioensite.nl/VA_10-001.htm, ‘Redelijke termijn voor de aankoop van een recht op pensioen- stamrechtuitkeringen bij expiratie of deblokkering’, Vraag & Antwoord 10-001 d.d. 040510. 201 Artikel 12 Uitv. Reg. LB 2001. 202 De verkrijging van een stamrechtspaarrekening is namelijk vrijgesteld van erfbelasting op basis van artikel 32, lid 1, onderdeel 5°, SW 1956. 203 Artikel 32, lid 2, SW 1956. 204 Artikel 20, lid 5 en 6, SW 1956. 205 Artikel 11a, lid 5, Wet LB 1964. 206 Zij kunnen immers geen beroep doen op de vrijstelling van artikel 32, lid 1, onderdeel 5°, SW 1956. 199
52
uiteindelijk ontvangen van de voormalige stamrechtspaarrekening. De combinatie loon- en erfbelasting kan wel een hoge belastingdruk tot gevolg hebben.
6.5.3
Een stamrechtspaarrekening waarvan de termijnen zijn ingegaan
Wanneer de werknemer komt te overlijden voor ontvangst van de laatste uitkering, gaat het recht op de nog niet uitgekeerde termijnen over op de in de stamrechtovereenkomst genoemde personen.207 De resterende termijnen worden voortgezet op basis van de stamrechtovereenkomst die door de werknemer is gesloten. De leeftijd van de nabestaanden is daardoor niet van belang voor het bepalen van de minimale uitkeringsduur. In het geval er geen nabestaanden zijn die behoren tot de beperkte kring van begunstigden, zal op het onmiddellijk aan het overlijden voorafgaande tijdstip het resterende tegoed van de stamrechtspaarrekening aangemerkt worden als loon uit een vroegere dienstbetrekking.208 Het resterende tegoed van de stamrechtspaarrekening zal na heffing loon- en erfbelasting toekomen aan de nabestaanden. Mijn inziens kan de stamrechtspaarrekening zich op dit vlak onderscheiden van de stamrechtverzekering. Door de restbegunstiging heeft de stamrechtspaarrekening een laagdrempelig karakter, ondanks het feit dat restbegunstiging een hoge belastingdruk met zich mee kan brengen.
6.5.4
Civiel recht versus fiscaliteit
Op het eerste gezicht lijkt alles helder bij het overlijden van de werknemer. De (resterende) termijnen moeten immers toekomen aan personen die behoren tot de beperkte kring van begunstigden. Indien de termijnen niet kunnen overgaan op toegelaten begunstigden, wordt op het onmiddellijk aan het overlijden voorafgaande tijdstip het tegoed op grond van artikel 11a, lid 5, Wet LB 1964 aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de overleden werknemer. Er zitten echter wel een aantal haken en ogen aan deze regeling. De stamrechtspaarrekening valt namelijk in de nalatenschap van de erflater, dit in tegenstelling tot de stamrechtverzekering.209 Dit is een belangrijk verschil in vergelijking met de stamrechtverzekering. Wanneer de nabestaanden de nalatenschap verwerpen, heeft dat ook tot gevolg dat het recht op termijnen uit de stamrechtspaarrekening wordt verworpen. Dit gegeven zorgt in de praktijk voor de nodige discussie. In de fiscale wetgeving wordt namelijk niet altijd de civielrechtelijke kwalificatie gevolgd. Dit kan voor de nodige verwarring zorgen. Moet men immers de civielrechtelijke kwalificatie volgen of de fiscale?
207
Artikel 11a, lid 4, Wet LB 1964. Artikel 11a, lid 5, Wet LB 1964. 209 De aanspraak valt dit maal wel in de nalatenschap op basis van de onaantastbaarheidsleer. De aanspraak heeft zich immers in het vermogen van de werknemer bevonden en valt dan in diens nalatenschap. 208
53
De termijnen van de stamrechtspaarrekening moeten toekomen aan personen die behoren tot de beperkte kring van begunstigden. Maar het is natuurlijk mogelijk dat deze personen op basis van het erfrecht geen recht hebben op de stamrechtspaarrekening. Deze situatie kan zich ook andersom voordoen. Dat zal zich bijvoorbeeld voordoen, wanneer er twee kinderen zijn die op basis van het erfrecht gerechtigden zijn van de stamrechtspaarrekening. Één daarvan is ouder dan dertig jaar. De stamrechtspaarrekening zal in eerste instantie aan de voorwaarden voldoen, er is immers een toegelaten begunstigde. Het kind jonger dan dertig jaar zal aangewezen worden als enige begunstigde. Maar de kinderen kunnen ook besluiten om de spaarrekening op een andere wijze te verdelen, bijvoorbeeld beiden de helft. Naar mijn mening is artikel 11a, lid 5, Wet LB 1964 in dat geval niet van toepassing.210 Dit betekent dat sprake is van een verboden handeling, de stamrechtregeling is immers niet langer als zodanig aan te merken.211 Het volledige tegoed wordt aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking en men is eventueel revisierente verschuldigd. De wetgever is echter van mening dat met betrekking tot het deel van het kind ouder dan dertig jaar, artikel 11a, lid 5, Wet LB 1964 van toepassing is.212 Ik ben van mening dat dit onjuist is. Het tegoed kan immers toekomen aan het kind jonger dan dertig jaar, ze kiezen daar alleen niet voor. Daarentegen is de uitwerking van de wetgever wel de meest wenselijke voor de praktijk. Het is rechtvaardig dat alleen het gedeelte van het tegoed wordt belast, dat toekomt aan een niet toegelaten begunstigde. De wetgever kan dit oplossen door het vijfde lid aan te passen.213 Voor de uitvoerders brengt dit de nodige problemen met zich mee. Hoe moeten zij omgaan met de verschillende fiscale en civielrechtelijke behandeling? Naar mijn mening moeten de termijnen overgaan naar begunstigden die genoemd zijn in de stamrechtovereenkomst, dat gaat voor op de civielrechtelijke verdeling. De begunstigden moeten echter ook op grond civielrechtelijke regelgeving gerechtigd zijn tot de stamrechtspaarrekening. De uitvoerder kan deze onduidelijkheid wegnemen door het testament214 te volgen, indien deze testamentaire verdeling toekomt aan toegelaten begunstigden. Wanneer de erflater geen testament heeft opgemaakt of de erflater heeft een testament opgemaakt waarin geen toegelaten begunstigden zijn aangewezen, zal men gebruik maken van een getrapte begunstiging. 215 De begunstiging door middel van de wettelijke verdeling216 komt namelijk overeen met de getrapte begunstiging.
210
Artikel 11a, lid 5, Wet LB 1964 stelt dat het tegoed wordt aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking, indien het recht op uitkeringen niet over kan gaan op toegelaten begunstigden. In dit geval kan het tegoed wel overgaan op een toegelaten begunstigde, het gebeurt alleen niet. 211 Artikel 19b, lid 1, onderdeel a, Wet LB 1964. 212 Toelichting ministeriële regeling van 17 december 2009, Stcrt. 2009, 20549. 213 De wetgever zal het woordje kan moeten verwijderen. In plaats van niet kan overgaan op personen (…), wordt het niet overgaat op personen (…). 214 Met een specifieke bepaling over de stamrechtspaarrekening. 215 Bij getrapte begunstiging wordt de echtgenoot als eerste begunstigde aangewezen, vervolgens de partner en ten slotte de kinderen die de leeftijd van dertig jaar nog niet hebben bereikt. 216 Artikel 4:13 BW.
54
De stamrechtspaarrekening heeft door de begunstigingsclausule het karakter van een verzekeringsproduct gekregen. Een begunstigingsclausule is immers een wezenskenmerk van een verzekeringsproduct. Toch acht ik deze wijziging van de wetgever gerechtvaardigd. Er was namelijk een ongelijkheid opgetreden tussen de stamrechtspaarrekening en de stamrechtverzekering, terwijl de wetgever juist een level playing field wilde creëren tussen deze twee varianten.
6.6
Samenvatting
De stamrechtspaarrekening vertoont veel overeenkomsten met de stamrechtverzekering, de wetgever heeft namelijk een level playing field willen creëren tussen deze twee varianten. De minimale uitkeringsduur van beide varianten is nagenoeg gelijk aan elkaar. Toch beschikt de stamrechtspaarrekening over enkele voordelen ten opzichte van de andere mogelijkheden bij een ontslagvergoeding:
De werknemer heeft geen risico op kapitaalverlies, het resterende tegoed zal bij zijn overlijden toekomen aan zijn nabestaanden.
Aan een stamrechtspaarrekening zijn minder kosten verbonden dan aan een stamrechtverzekering.
De stamrechtspaarrekening heeft een laagdrempelig karakter. Een rekening is eenvoudig en snel geopend. Ook vergt de stamrechtspaarrekening weinig tijd van de werknemer.
De stamrechtspaarrekening brengt weinig risico’s met zich mee ten opzichte van een stamrecht-BV, daarnaast biedt het depositogarantiestelsel extra zekerheid.
De gedwongen winkelnering bij de verzekeraars wordt beëindigd, de keuzemogelijkheden van de werknemer worden vergroot.
Tegenover deze voordelen staan wel enkele nadelen:
De werknemer draagt het langlevenrisico. De termijnen van een stamrechtspaarrekening kunnen geen levenslang karakter hebben.
De stamrechtspaarrekening valt in de nalatenschap. Wanneer de nalatenschap door de erfgenamen wordt verworpen, wordt ook het recht op termijnen uit de stamrechtspaarrekening verworpen.
Ten opzichte van een stamrecht bij een stamrecht-BV biedt de stamrechtspaarrekening niet veel beleggingsvrijheid. Men heeft slechts de keuze tussen een vaste en een variabele rente.
De stamrechtspaarrekening heeft enkele voordelen ten opzichte van de andere varianten, waardoor wellicht een nieuw publiek wordt bereikt. Met name de stamrechtverzekering bij een professionele verzekeraar zal naar mijn idee concurrentie ondervinden van de stamrechtspaarrekening. Al zullen niet veel mensen die reeds beschikken over een stamrechtverzekering, de overstap maken naar een
55
stamrechtspaarrekening, aan deze actie zijn namelijk veel kosten verbonden. Ten slotte verwacht ik niet dat de stamrechtspaarrekening een concurrent wordt van de stamrecht-BV. De stamrecht-BV heeft aantrekkingskracht op een ander soort publiek dan de mensen die een stamrechtspaarrekening overwegen.
56
Hoofdstuk 7 7.1
Conclusie
Inleiding
Dit hoofdstuk vormt het sluitstuk van mijn onderzoek, waarin ik zal trachten een duidelijk antwoord op de probleemstelling te geven. Hiermee wordt de vergelijking tussen de verschillende fiscale mogelijkheden bij een ontslagvergoeding voltooid.
7.2
Beantwoording van de probleemstelling
In dit onderzoek staat de stamrechtspaarrekening centraal. Deze nieuwe fiscale mogelijkheid wordt vergeleken met de reeds bestaande fiscale mogelijkheden bij een ontslagvergoeding. De probleemstelling luidt als volgt:
Is de stamrechtspaarrekening een volwaardig alternatief voor een stamrecht bij een professionele verzekeraar of stamrecht-BV? Voor de introductie van de stamrechtspaarrekening kon men al gebruik maken van de stamrechten bij een professionele verzekeraar of stamrecht-BV.217 De werknemer kan er echter ook voor kiezen om de ontslagvergoeding in een keer te genieten. De eenmalige uitkering wordt ook vergeleken met de stamrechtspaarrekening, omdat in de praktijk regelmatig wordt gekozen voor deze optie. Het voordeel van de uitkering ineens is dat de werknemer direct beschikking heeft over zijn ontslagvergoeding, wat uitermate praktisch is wanneer hij direct geld nodig heeft. Daarnaast maakt de werknemer geen kosten die hij bij een professionele uitvoerder wel verschuldigd is. De uitkering ineens kan echter wel tot een tariefsnadeel leiden. De werknemer geniet namelijk in een keer de volledige vergoeding, waardoor hij in een hogere belastingschijf kan komen. De netto ontslagvergoeding wordt vervolgens jaarlijks in de vermogensrendementsheffing betrokken, terwijl de aanspraak op een stamrecht onbelast blijft. Daarnaast kan de eenmalige uitkering leiden tot het verlies van bepaalde rechten op toeslagen. Een stamrecht is daardoor vanuit fiscaal oogpunt vaak voordeliger dan de eenmalige uitkering. Maar niet alleen fiscale motieven spelen een rol bij de keuze van de werknemer. Zo kan bijvoorbeeld de gemakzucht van de werknemer bepalend zijn bij zijn keuze. Wellicht is hij niet geïnteresseerd in de fiscaal voordeligste optie, hij wil geen ‘fiscale rompslomp’ aan zijn hoofd. Maar wanneer men puur naar het fiscale kijkt, is de uitkering ineens slecht een interessante optie bij lage ontslagvergoedingen.218 De stamrechtspaarrekening is volgens de wetgever ook een interessante optie bij lage ontslagvergoedingen.219 Bepaalde personen zagen voorheen op tegen het gebruik van een stamrecht, dat bracht immers veel kosten met zich mee. Doordat aan de stamrechtspaarrekening minder kosten zijn verbonden, wordt wellicht een nieuwe doelgroep bereikt. Personen die voorheen 217
Deze producten vinden hun oorsprong in de stamrechtvrijstelling, artikel 11, lid 1, onderdeel g, Wet LB 1964. Bij een lage ontslagvergoeding treedt immers geen tariefsnadeel op. 219 Kamerstukken II 2008/09, 32 128, nr. 3, p. 39. 218
57
argwanend tegenover stamrechten stonden, staan wellicht wel open voor de laagdrempelige stamrechtspaarrekening Ik heb mij in dit onderzoek echter voornamelijk gericht op de vergelijking tussen de stamrechtspaarrekening en een stamrecht bij een professionele verzekeraar of stamrecht-BV. De wetgever heeft de voorwaarden voor de stamrechtspaarrekening en de bestaande stamrechtverzekering in evenwicht met elkaar gebracht, om te voorkomen dat één van beide veel aantrekkelijker zou worden dan de ander.220 De voorwaarden mogen dan in overeenstemming zijn met elkaar, toch treden verschillen op tussen de verschillende mogelijkheden. Om de verschillen kenbaar te maken, zijn de drie fiscale mogelijkheden vergeleken aan de hand van de volgende criteria: beleggingsvrijheid, flexibiliteit, gevolgen bij overlijden, langlevenrisico, kosten, administratieve lasten, de duur van de uitkeringen en het risico.
Stamrechtspaarrekening
Stamrechtverzekering
Stamrecht bij een
bij een professionele
stamrecht-BV
verzekeraar Beleggingsvrijheid
Beperkt
Beperkt
Groot
Flexibiliteit
Redelijk
Beperkt
Groot
Gevolgen bij
Geen kapitaalverlies
Er kan kapitaalverlies
Geen kapitaalverlies
optreden
overlijden Langlevenrisico
Niet verzekerd
Verzekerd
Niet verzekerd
Kosten
Redelijk laag
Redelijk hoog
Vaste kosten
Administratieve
Gering
Gering
Groot
Duur van de
Minimale duur bepaald
Afhankelijk van
Afhankelijk van
uitkeringen
bij ministeriële regeling
onzekerheidsvereiste
onzekerheidsvereiste
Risico
Beperkt
Beperkt
Groot
lasten
Beleggingsvrijheid Het stamrecht bij een stamrecht-BV onderscheidt zich van de andere mogelijkheden door de beleggingsvrijheid. De stamrecht-BV kan het kapitaal van het stamrecht naar eigen inzicht beleggen. De werknemer kan daardoor ondermeer zijn nieuw op te richten onderneming financieren. De beleggingsmogelijkheden zijn bij de andere twee varianten veel beperkter. Bij spaarproducten kan men in de regel slechts variëren tussen vaste en variabele rente. Daarnaast beschikt een professionele
220
Kamerstukken II 2008/09, 32 128, nr. 3, p. 39.
58
verzekeraar vaak over eigen huisfondsen waaruit de verzekeringnemer moet kiezen om zijn koopsom te laten renderen. Dit zijn beperktere mogelijkheden dan bij een stamrecht-BV.
Flexibiliteit Ook op dit vlak komt de stamrecht-BV het beste uit de bus. De stamrecht-BV biedt namelijk veel flexibiliteit bij het bepalen van de omvang van de periodieke uitkeringen. Bij de professionele uitvoerders kunnen op dit vlak uitvoeringstechnische problemen op de loer liggen, waardoor de mogelijkheden om te variëren beperkt zijn. Daarnaast kan men van een stamrecht-BV eenvoudig overstappen naar een andere uitvoerder, daar zijn geen extra kosten mee gemoeid. Beëindiging of omzetting van een stamrechtverzekering bij een professionele verzekeraar leidt daarentegen tot hoge kosten, personen worden daardoor beperkt in hun vrijheid. Beëindiging of omzetting van een stamrechtspaarrekening leidt ook tot kosten, maar die zijn van een aanzienlijk kleinere omvang dan bij een stamrechtverzekering.
Gevolgen bij overlijden Na het overlijden van de werknemer moeten de uitkeringen toekomen aan personen die behoren tot de beperkte kring van begunstigden. Deze voorwaarde geldt zowel voor de stamrechtverzekering als stamrechtspaarrekening. Wanneer er geen toegelaten begunstigden zijn, treden echter grote verschillen op tussen deze mogelijkheden. Restbegunstiging is bij een stamrechtverzekering namelijk niet mogelijk. Wanneer er geen toegelaten begunstigden zijn, zal de stamrechtverzekering vervallen zonder enige uitkering. Bij een stamrechtspaarrekening zal in dat geval geen kapitaalverlies optreden, restbegunstiging behoort namelijk wel tot de mogelijkheden. Het resterende tegoed van de stamrechtspaarrekening zal na heffing loon- en erfbelasting toekomen aan de erfgenamen. Ook bij een stamrecht-BV wordt het risico op kapitaalverlies bij overlijden ten opzichte van een professionele verzekeraar geëlimineerd. De erfgenamen hebben beschikking over het restant van de oorspronkelijke ontslagvergoeding.
Langlevenrisico Restbegunstiging is niet mogelijk bij een stamrechtverzekering. Maar daar staat tegenover dat de verzekeraar het langlevenrisico draagt, wanneer de periodieke uitkeringen een levenslang karakter hebben. Daardoor kan de verzekerde een groter bedrag aan uitkeringen ontvangen dan hij heeft ingelegd. Een stamrechtspaarrekening keert daarentegen nooit meer uit dan het tegoed, waardoor het langlevenrisico bij de werknemer ligt. Volgens de wetgever is dit verschil inherent aan het feit dat deze producten wezenlijk twee verschillende soorten producten zijn.221 Een stamrecht-BV draagt ook het langlevenrisico, wanneer de periodieke uitkeringen een levenslang karakter hebben. Maar feitelijk
221
Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 10, p. 77.
59
gezien draagt de werknemer dit risico, indien hij de aandelen van de stamrecht-BV in het bezit heeft. Wanneer de BV niet meer over middelen beschikt om uitkeringen te verstrekken, zullen de uitkeringen beëindigd worden.
Kosten De wetgever verwacht dat aan een stamrechtspaarrekening minder kosten zijn verbonden dan aan een verzekeringsproduct of de oprichtingskosten van een eigen stamrecht-BV. Daarnaast moet de introductie van de stamrechtspaarrekening een bijdrage leveren aan de kostenstructuren van financiële producten, die moeten namelijk transparanter worden.222 De eerste indicaties zijn dat de kosten van een stamrechtspaarrekening inderdaad lager zijn, maar de transparantie van de kostenstructuur is naar mijn mening beperkt. Aan de werknemer worden namelijk weinig directe kosten in rekening gebracht, die kosten worden doorgaans in het rentepercentage verrekend. Het is daardoor voor de werknemer niet helder hoeveel kosten hij daadwerkelijk betaalt. Hierdoor wordt niet voldaan aan het verwachtingspatroon van de wetgever. De kosten bij een stamrecht-BV bestaan uit oprichtingskosten en jaarlijkse vaste kosten. Een stamrecht-BV wordt daardoor kostentechnisch gezien aantrekkelijker naarmate de ontslagvergoeding hoger is. De kosten bij een stamrecht-BV hebben een transparant karakter, het is voor de werknemer duidelijk waarvoor hij betaalt.
Administratieve lasten Het beheer van een stamrecht-BV kan veel tijd vergen van de werknemer. Het zal van de aard van de beleggingen afhangen, in hoeverre de werknemer veel tijd kwijt is met het beheer. Het starten van een eigen onderneming zal bijvoorbeeld veel tijd en energie van de werknemer vergen. Daar staat tegenover dat een stamrecht bij een professionele uitvoerder geen administratieve lasten voor de werknemer met zich meebrengt. Het is de taak van de uitvoerder om ervoor te zorgen dat de verplichting een juiste omvang heeft bereikt op een vooraf bepaald tijdstip.
Duur van de uitkeringen De periodieke uitkeringen die voortvloeien uit een stamrechtverzekering moeten afhankelijk zijn van een toekomstige onzekere gebeurtenis. De onzekerheid dient van wezenlijke betekenis te zijn.223 De minimale uitkeringsduur van een stamrechtspaarrekening is vastgelegd bij ministeriële regeling.224 Met deze ministeriële regeling is aansluiting gezocht met het onzekerheidsvereiste van de stamrechtverzekering. De minimale uitkeringsduur van beide varianten zijn daardoor grotendeels in overeenstemming met elkaar.225
222
Kamerstukken II 2008/09, 32 128, nr. 3, p. 39. Er moet een overlijdenskans moet zijn van ongeveer één procent, HR 30 oktober 1991, BNB 1992/5. 224 Artikel 12 Uitv. Reg. LB 2001. 225 Zie bijlage 1. 223
60
Risico De stamrecht-BV biedt de werknemer veel beleggingsvrijheid, maar die vrijheid brengt ook risico’s met zich mee. De resultaten van de beleggingen kunnen namelijk tegenvallen. De BV kan daardoor mogelijk niet meer aan haar verplichtingen voldoen, waardoor de werknemer zich tevreden moet stellen met lagere uitkeringen. Wanneer de ontslagvergoeding is gestort bij een professionele uitvoerder loopt men dit risico niet. Het depositogarantiestelsel garandeert een bedrag van € 100 000 per persoon per instelling, ongeacht het aantal rekeningen. Indien de werknemer een ontslagvergoeding ontvangt van meer dan € 100 000, is het wellicht verstandig om bij meerdere bancaire instellingen een stamrechtspaarrekening te sluiten. Daardoor elimineert de werknemer het risico van een faillissement van de bancaire instelling. De verzekeringswereld kent een dergelijke regeling niet, maar door gebruikt te maken van de opvangregeling zal men de ondergang van de verzekeraar voor zijn.
7.3
Conclusie
In de vorige paragraaf is duidelijk geworden dat er de nodige verschillen zijn tussen de verschillende stamrechten. De drie behandelde mogelijkheden hebben enkele onderscheidende kenmerken. Ook de stamrechtspaarrekening kan zich op enkele vlakken onderscheiden van de andere mogelijkheden, met name de mogelijkheid tot restbegunstiging wordt als een groot voordeel ervaren. Voornamelijk professionele verzekeraars zullen daardoor veel concurrentie ondervinden van de introductie van de stamrechtspaarrekening. Bij een stamrechtverzekering treedt er immers kapitaalverlies op wanneer er geen toegelaten begunstigden zijn. Daarnaast zijn de kosten van een stamrechtspaarrekening lager dan van een stamrechtverzekering. Overigens dient de wetgever nog wel enkele schoonheidsfoutjes weg te werken met betrekking tot de uitvoering van de stamrechtspaarrekening. De wetgever moet duidelijkheid scheppen over de gevolgen van het overlijden van de begunstigde bij een stamrechtspaarrekening. De begunstiging zal namelijk niet altijd de civielrechtelijke kwalificatie volgen, waardoor in de praktijk de nodige onduidelijkheid kan ontstaan. Een stamrecht bij een stamrecht-BV kenmerkt zich om haar beleggingsvrijheid en flexibiliteit. De stamrecht-BV spreekt daardoor een andere doelgroep aan dan de stamrechten bij een professionele uitvoerder. Naar mijn verwachting zal de stamrecht-BV daardoor minder concurrentie ervaren van de introductie van de stamrechtspaarrekening. De stamrechten bij professionele uitvoerders spreken andere doelgroepen aan, die verschillende behoeftes hebben. Daarnaast brengt de stamrecht-BV vaste kosten met zich mee, waardoor de stamrecht-BV kostentechnisch gezien aantrekkelijker wordt naarmate de ontslagvergoeding hoger is. Aan een stamrechtspaarrekening zijn echter ook weinig kosten verbonden, waardoor men wellicht consumenten kan aanspreken die tot 1 januari 2010 op basis van een kostenoverweging kozen voor een stamrecht-BV.
61
Doordat de stamrechtspaarrekening enkele onderscheidende kenmerken heeft, beschouw ik dit nieuwe bankspaarproduct als een volwaardig alternatief voor een stamrecht bij een professionele verzekeraar of stamrecht-BV. Daarnaast heeft de introductie van de stamrechtspaarrekening de keuzemogelijkheden van de consument vergroot, wat de markt alleen maar ten goede zal komen. Om een afweging te maken tussen de verschillende mogelijkheden, zal de consument zijn persoonlijke voorkeuren toetsen aan deze mogelijkheden. Daarbij zal de consument een afweging moeten maken tussen vele factoren. Niet alleen fiscale en financiële factoren spelen een rol bij de keuze van de consument. Ook emotionele factoren die in de persoonlijke sfeer liggen, zijn van belang. Alle mogelijkheden hebben voordelen, maar het is aan de consument om te bepalen welke voordelen hem het meeste aanspreken. Dit alles in ogenschouw nemend, juich ik de introductie van de stamrechtspaarrekening van harte toe!
62
Literatuurlijst Kamerstukken
Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 8
Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 3
Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 16
Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 11
Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 10
Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 8
Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 6
Kamerstukken II 2008/09, 32 128, nr. 3
Kamerstukken II 2008/09, 32 128, nr. 2
Kamerstukken II 2008/09, 31 704, nr. 61
Kamerstukken II 2008/09, 31 862, nr. 3
Kamerstukken II 2007/08, 30 432, C
Kamerstukken II 2006/07, 30 432, nr. 23
Kamerstukken II 2005/06, 30 432, nr. 3
Kamerstukken II 2005/06, 30 432, nr. 2
Kamerstukken II 2004/05, 29 760, nr. 54
Kamerstukken II 2004/05, 29 760, nr. 51
Kamerstukken II 2004/05, 29 760, nr. 10
Kamerstukken II 2003/04, 29 760, nr. 3
Kamerstukken II 2003/04, 29 200 IXB, nr. 37
Kamerstukken II 1994/95, 23 046, nr. 19
Kamerstukken II 1994/95, 23 046, nr. 18
Kamerstukken II 1994/95, 23 046, nr. 14
Kamerstukken II 1994/95, 23 046, nr. 11
Kamerstukken II 1994/95, 23 046, nr. 10
Kamerstukken II 1993/94, 23 046, nr. 6
Kamerstukken II 1992/93, 23 046, nr. 3
Kamerstukken II 1988/89, 20 595, nr. 3
Kamerstukken II 1988/89, 21 198, nr. 3
Kamerstukken II 1962/63, 5380, nr. 19
63
Besluiten
Besluit van 9 september 2010, DGB 2010/2733M
Besluit van 8 september 2008, CPP 2008/1727M
Besluit van 18 juli 2008, CPP 2008/1425M
Besluit van 8 december 2005, DGB 2005/6722M
Besluit van 26 mei 2005, DGB 2005/3299M
Besluit van 22 april 2004, CPP 2003/2794M
Besluit van 27 november 2002, CPP 2002/896M
Jurisprudentie
HR 19 september 2008, BNB 2009/35c
HR 28 juni 2000, BNB 2000/275
HR 10 januari 1996, BNB 1996/94
HR 1 maart 1995, BNB 1995/134
HR 17 juni 1992, BNB 1992/295
HR 30 oktober 1991, BNB 1992/5
HR 11 september 1991, BNB 1991/284
HR 29 november 1989, BNB 1990/18
HR 7 juni 1989, BNB 1989/238
HR 4 januari 1989, BNB 1989/77
HR 4 maart 1987, BNB 1987/215
HR 9 maart 1983, BNB 1983/189
HR 27 oktober 1976, BNB 1979/3
HR 14 oktober 1970, BNB 1970/245
HR 4 januari 1967, BNB 1967/57
HR 15 november 1961, BNB 1962/18
HR 13 juni 1956, BNB 1956/240
HR 23 juni 1954/ BNB 1954/344
HR 3 juni 1954, BNB 1954/244
HR 24 februari 1954, BNB 1954/114
Hof Amsterdam 23 januari 2002, V-N 2002/23.25
Hof Amsterdam 27 november 2000, V-N 2001/19.23
Hof Amsterdam 13 februari 1980, BNB 1981/134
Hof ’s-Gravenhage 19 januari 1972, BNB 1972/234
KCD 9 april 2008, nr. 10
64
Artikelen
Centraal Bureau voor de Statistiek, PB10-032
Centraal Bureau voor de Statistiek, PB10-013
Centraal Bureau voor de Statistiek, PB10-012
Centraal Bureau voor de Statistiek, PB10-009
A. Jonker en N.A. Huisman, De ontslagvergoeding in de schijnwerpers, WFR 2010/406
J.E. van den Berg, Pensioenentiteit klem tussen hof en Kifid, WFR 2010/493
F.J.M. Kuilboer, Banksparen geniet vertrouwen, Fiscaal Tijdschrift Vermogen 2010/9
S.A. Stevens, De herziene bedrijfsopvolgingsfacaliteit in de schenk- en erfbelasting, TFO 2010/25
A.G. van Beusekom, Uw ontslagvergoeding op een spaarrekening, Elsevier Fiscaal Advies 2010/2
M.C.B. Bril, Actualiteiten inzake levensverzekeringen en banksparen, Vakblad Financiële Planning 2010/01
A. Jurg, Ontslagvergoeding en sociale zekerheid, VP Bulletin maart 2009
G.C. Boot, Hoe het wat van de beloning doorwerkt in het waarom en hoeveel van de ontslagvergoeding, ArbeidsRecht 2009/43
F.T.M. Nooijen, Het depositogarantiestelsel, een overzicht, Tijdschrift Financiering, Zekerheden en Insolventierechtpraktijk 2009/01
J.D. Recourt, Hoe veilig is ons pensioen?, Pensioen Actief 2008/06
Het Parool, Adviseurs verzwijgen banksparen, 2 september 2008
J.A. Bikker en M. van Leuvensteijn, Competition and efficiency in the Dutch life insurance industry, Applied Economics 2008/40
J.A. Bikker en P. Schilp, Fiscaal begunstigd banksparen, ESB 25 januari 2008
R.E.C.M. Niessen, ‘Banksparen’ in plaats van lijfrenten en kapitaalverzekeringen, Fiscaal Tijdschrift Vermogen 2008/01
AFM, Feitenonderzoek beleggingsverzekeringen deel 1, 9 oktober 2008
J.W. Wabeke, Aanbeveling Ombudsman Financiele Dienstverlening inzake het geschil tussen particuliere afnemers van een beleggingsverzekering en bij het Klachteninstituut Financiele Dienstverlening aangesloten verzekeringsmaatschappijen, 4 maart 2008
A.M.A. de Beer, De ‘niet-beleggingseis’ in de bedrijfsopvolgingsfacaliteiten Successiewet 1956, WFR 2007/787
G.J.B. Dietvorst, Geblokkeerd banksparen: het vervolg, WFR 2006/939
J.P. van ’t Hof, Art. 32aa Wet LB 1964: ontslagvergoedingen, nonactiviteitsregelingen en de RVU, alles nu duidelijk?, WFR 2006/680
Sociaal Economische Raad, Advies ontslagpraktijk en Werkloosheidswet, 15 april 2005
65
E. van Dam, Beleggen in de BV of in privé?, Fiscaal Tijdschrift Vermogen 2005/11
H. Farber, What do we know about job loss in the United States? Evidence from the Displaced Workers Survey, Economic Perspectives, vol. 29 (2005)
G.Th.W. Tekelenburg, De gouden handdruk, Belastingbrief 2002/06
C.J. Loonstra, De rechtsgrond(en) van ontslagvergoedingen, ArbeidsRecht 2001/43
B. Sikkema, De contraverzekering: eindelijk duidelijkheid?, WFR 1998/642
G.D.J. Zaalberg, De wijze van uitbetaling is naar keuze van de werknemer, binnen de fiscaal toegestane grenzen, Arbeidsrecht 1997/55
H.Ph. Ruys, Gouden handdruk: direct of uitgesteld en de invloed van de nabestaandenuitkering en andere uitkeringen, Arbeidsrecht 1996/69
C.W.M. van Ballegooijen, Vervanging van gederfd loon, WFR 1990/645
H.J. Meijer, Omkeerregelingen, WFR 1987/377
J.E.A.M. van Dijck, De stamrechten in het wetsontwerp I.B. 1960, WFR 1960/993
Boeken Winter 2010 M. Winter, Gouden Handdruk 2010, Soest: Gouden HanddrukSpecialist
Blieck 2009 L.A. de Blieck, P.J. van Amersfoort, J. de Blieck, E.A.G. van der Ouderaa en R.J. Koopman, Algemene wet inzake rijksbelasting, Deventer: Kluwer 2009
Van Zanten-Baris 2009 A. van Zanten-Baris, De grondslagen van de ontslagvergoeding, Deventer: Kluwer 2009
Van der Wiel-Rammeloo 2009 D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, Loonheffingen, editie 2009, Deventer: Kluwer 2009
Van Westen en Van der Spek 2009 G.W.B. van Westen en C. van der Spek, Cursus Belastingrecht Loonbelasting en Premieheffing, editie 2009-2010, Deventer: Kluwer 2009
Grapperhaus en Kroeze 2008 J.J.M. Grapperhaus en M.J. Kroeze, Vaardig met ondernemingsrecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2008
66
Stevens en Schuurman 2008 L.G.M. Stevens en B.G.J. Schuurman, Pensioen in de loonsfeer, Deventer: Kluwer 2008
Scheele, Van Gaalen en Van Rooijen 2008 D. Scheele, R. van Gaalen en J. van Rooijen, Werk en inkomsten na massaontslag, de zekerheid is niet van de baan, Amsterdam: Amsterdam University Press 2008
Van der Vorm 2007 H. van der Vorm, De grondslag van de ontslagvergoeding,Tilburg: Celsus juridische uitgeverij 2007
Van Ravenzwaaij 2007 P. van Ravenzwaaij, Pensioen voor de DGA, Deventer: Kluwer 2007
Kalkman 2007 W.M.A. Kalkman, De overeenkomst van levensverzekering, Deventer: Kluwer 2007
Sillevis en Van Kempen 2006 L.W. Sillevis en M.L.M. van Kempen, Cursus Belastingrecht Inkomstenbelasting, editie 2006-2007, Deventer: Kluwer 2006
Verstraaten 2006 R.T.G. Verstraaten, Cursus Belastingrecht Successiebelastingen, editie 2006-2007, Deventer: Kluwer 2006
Mertens 2004 A.L. Mertens, Vrijstellingen in de loonbelasting, Deventer: Kluwer 2004
Van den Bosch 2003 L.P. van den Bosch, Fiscale kijk op pensioenregelingen, Deventer: Kluwer 2003
Kriechel 2003 B. Kriechel, Heterogeneity among displaced workers, Maastricht: Universiteit van Maastricht 2003
Eijck 2001 R.A. Eijck, Memo financiële planning, Deventer: Academie Financiële Planning 2001
67
Van Dijck 1996 J.E.A.M. van Dijck, Vervanging van inkomsten, Deventer: Uitgeverij FED 1996
Dietvorst 1994 G.J.B. Dietvorst, De drie pijlers van toekomstvoorzieningen en belastingen, Deventer: Kluwer 1994
Stigter, Ploeg, Timmers, De Lange en Lugtigheid 1983, D.C.M. Stigter, A.G. Ploeg, B. Timmers, P.M.C de Lange en A.A. Lugtigheid, Levensverzekering, Zwolle: Tjeenk Willink 1983
68
Bijlagen 1) Minimale uitkeringsduur stamrecht in maanden226 Leeftijd gerechtigde 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Minimale uitkeringsduur stamrechtspaarrekening 204 204 204 204 204 204 204 204 204 204 204 204 204 204 204 204 204 204 204 204 204 204 204 204 204 168 168 168 168 168 132 132 132 132 132 96 96
Minimale uitkeringsduur stamrechtverzekering voor man 255 358 353 347 338 329 320 310 301 291 281 270 261 251 242 233 224 217 211 206 200 196 190 185 179 173 166 160 153 147 143 137 130 123 116 110 103
226
De minimale uitkeringsduur van de stamrechtverzekering wordt bepaald aan de hand van de meest recente sterftetafel, deze dateert uit 2010. Deze tafel bevat de afgeronde sterftekansen van de Nederlandse bevolking in de periode 2003 tot 2008. De sterftetafels worden door het Actuarieel Genootschap & Actuarieel Instituut berekend en gepubliceerd.
69
37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65
96 96 96 60 60 60 60 60 48 48 48 48 48 36 36 36 36 36 24 24 24 24 24 12 12 12 12 12 12
97 93 85 79 74 69 63 58 53 49 44 40 37 34 31 28 26 24 22 20 20 17 15 14 13 12 10 10 9
70