Inhoudsopgave
INLEIDING.........................................................................................................................................2 1. SCRIPTIE SCHRIJVEN BIJ HET CENTRUM VOOR BEDRIJFSWETENSCHAPPEN ....................................................................................................3 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 1.6. 2.
Het schrijven van een scriptie....................................................3 Relatie student en docent ..........................................................4 Het kiezen van een onderwerp ..................................................5 Eisen aan een scriptie bij bedrijfswetenschappen ......................6 Scriptieprocedure ......................................................................7 Beoordeling ............................................................................. 10
SCRIPTIEWIJZER .............................................................................................................11
2.1. Proces van een scriptie schrijven............................................. 11 2.1.1. Fase 1 en 2: Oriëntatiefase en literatuuronderzoek ............ 11 2.1.2. Fase 3: Praktijkonderzoek.................................................. 17 2.1.3. Fase 4: Confrontatie........................................................... 18 2.1.4. Fase 5: Afrondingsfase....................................................... 18 2.1.5. Fase 6: Beoordelingsfase ................................................... 18 2.2. De opbouw van de scriptie....................................................... 19 2.2.1. De voorafgaande onderdelen ............................................. 19 2.2.2. De hoofdonderdelen........................................................... 20 2.2.3. De slotonderdelen.............................................................. 22 2.3. Schrijftips................................................................................ 23 3.
DOCENTEN EN ONDERWERPEN................................................................................28
BIJLAGE 1: LIJST .........................................................................................................................40
1
Inleiding
Het is zover, je gaat beginnen met een van de zwaarste onderdelen van je studie, of misschien wel hèt zwaarste onderdeel: het schrijven van een scriptie. Voor sommige studenten de mooiste uitdaging van hun studie waar reikhalzend naar wordt uitgekeken, voor anderen het spreekwoordelijke zwaard van Damocles... Over het algemeen wordt het schrijven van een scriptie dan ook ervaren als interessant, maar moeilijk. Studenten mogen immers grotendeels zelf beslissen welk onderwerp zij willen onderzoeken, maar de meeste studenten weten vaak niet goed waar ze moeten beginnen en hoe ze moeten onderzoeken of wat een wetenschappelijk onderzoek eigenlijk inhoudt. Het schrijven van een scriptie is daarmee ook een enorme uitdaging voor de scriptiebegeleiders in kwestie, die hun scriptanten hierbij de broodnodige en soms bijzonder intensieve sturing en ondersteuning moeten bieden. Naar aanleiding van bovenstaande is deze scriptiehandleiding tot stand gekomen. Met deze handleiding wil het Centrum voor Bedrijfswetenschappen het scriptietraject en schrijfproces graag meer inzichtelijk maken voor scriptanten. De handleiding is dan ook vooral bedoeld als handvat bij het schrijven van je scriptie bij bedrijfswetenschappen. In hoofdstuk 1 vind je de richtlijnen voor het schrijven van een scriptie bij bedrijfswetenschappen. Meer algemene tips om je te helpen bij het schrijven van een scriptie staan in hoofdstuk 2. Dit hoofdstuk kun je dan ook goed gebruiken als naslagwerk. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van de docenten bij wie je terecht kunt voor de begeleiding van je scriptie. Per docent is aangegeven voor welke onderwerpen hij of zij een voorkeur heeft. Verder kun je in de bijlagen aanvullende informatie en bronnen over aanverwante onderwerpen zoals scriptieproblemen en het doen van onderzoek terugvinden.
2
1.
Scriptie schrijven bij het Centrum voor Bedrijfswetenschappen
1.1. Het schrijven van een scriptie Waarom een scriptie schrijven? Van jou als academicus wordt verwacht dat je een probleem kunt identificeren, formuleren en analyseren en dat je de onderzoeksaanpak, resultaten en conclusies kunt rapporteren. Dat kan zijn als onderzoeker bij een onderzoeksinstituut, als manager in het bedrijfsleven of in non-profitorganisaties, als consultant, als advocaat of als beleidsmedewerker. Deze toekomstige werksituaties stellen dus eisen ten aanzien van je kennis en vaardigheden op het gebied van onderzoek. Het schrijven van een scriptie kun je in het kader daarvan ook zien als een visitekaartje voor het betreden van de arbeidsmarkt. Daarnaast verwacht de universiteit van je dat je min of meer zelfstandig kunt bewegen op jouw vakgebied. Waarom een scriptie schrijven bij bedrijfswetenschappen? Een scriptie schrijven bij het Centrum voor Bedrijfswetenschappen betekent dat je je diepgaand en kritisch gaat bezighouden met een onderwerp op het raakvlak van het vakgebied van je hoofdstudie en bedrijfswetenschappen. Hierbij zul je interessante verbanden tussen deze vakgebieden kunnen gaan leggen en geeft de combinatie met bedrijfswetenschappen een extra dimensie aan je scriptie. En op de arbeidsmarkt kom je toch beter beslagen ten eis dan je vakbroeders zonder kennis van bedrijfswetenschappelijke issues op jullie vakgebied en bedrijfskundigen zonder jouw specialistische kennis en vaardigheden. Hoe van start? Scriptiebegeleiding kent in het algemeen een informeel traject en een formeel traject. Meestal start de begeleiding via het informele traject en loopt daarna over in het meer formele traject. Je hebt vaak al een idee over het onderwerp van je scriptie. Soms weet je ook al welke docent je als begeleider zou willen, omdat deze bijvoorbeeld juist op dat gebied deskundig is, een goede begeleider is en/of omdat je een goede samenwerking verwacht. Het Centrum voor Bedrijfswetenschappen hecht in ieder geval grote waarde aan de vrije keus van je begeleidende docent en wil je dan ook de ruimte geven om deze begeleiding zelf te regelen. In het kader van het informele traject kun je je ook direct wenden tot onze scriptiecoördinator door even bij hem langs te gaan, een e-mail te sturen of te telefoneren. Meestal worden na het eerste contact de voorlopige ideeën over de probleemstelling, doelstelling, informatiebronnen, literatuur en een beredeneerde inhoudsopgave, hoe voorlopig ook, op een A4 geschreven en voor de beoogde docent op het secretariaat afgegeven.
3
Hoe officieel aanmelden? Het formele traject betreft de officiële aanmelding voor scriptiebegeleiding door middel van het indienen van een scriptievoorstel bij de beoogde scriptiebegeleider of de scriptiecoördinator en bij de door jou beoogde meelezer van je eigen hoofdstudie. Meestal heb je dan zelf al contact gehad met een docent en de begeleiding zelf geregeld. Anders regelt de scriptiecoördinator van het Centrum in overleg met jou de begeleiding. Wat te doen bij moeilijkheden? Als er sprake is van moeilijkheden in het scriptietraject, kun je contact opnemen met hetzij de scriptiecoördinator, een van de studieadviseurs van je eigen opleiding of met de studentpsychologen van de universiteit. Zij kunnen je verder helpen en van advies dienen.
1.2. Relatie student en docent Scriptiebegeleiding is de ondersteuning die je wordt gegeven bij het schrijven van je scriptie. Het eigenlijke onderzoek en de realisering daarvan worden aan jou zelf overgelaten. De ondersteuning richt zich in eerste instantie op de inhoud en het proces. Bijvoorbeeld op de door jou gebruikte literatuur en de manier waarop je tot een afbakening van je onderwerp komt. Daarnaast kan de begeleiding zich ook richten op de emotionele kant van het schrijven van een scriptie. Denk aan problemen met schrijven zoals een zogenaamd ‘writersblock’. Hou er wel rekening mee dat de begeleiding per docent zal verschillen, bijvoorbeeld verschillen in eisen ten aanzien van het doen van onderzoek en/of de manier van rapporteren. Zorg ervoor dat je hierover in een vroeg stadium van de begeleiding duidelijkheid krijgt bij de betreffende docent. Wat mag je van je begeleider verwachten? Je begeleider zal je begeleiden met het formuleren van een duidelijke en onderzoekbare probleemstelling die bedrijfswetenschappelijk relevant is. In onderlinge samenspraak met je begeleider bepaal je de scriptieopzet en maak je een globale tijdsplanning en een beredeneerde inhoudsopgave. Bedenk dat er voor het schrijven van een scriptie studiepunten gereserveerd zijn in je studieprogramma. Het is de bedoeling dat je je tijdsplanning baseert op deze norm. Vervolgens kun je tijdens het verzamelen van literatuur en onderzoeksgegevens met vragen en problemen bij je begeleider terecht. Zo kan het bijvoorbeeld nodig blijken om je probleemstelling aan te passen of verder af te bakenen: een punt voor gezamenlijk overleg. Als de fase van gegevensverzameling achter de rug is, kun je voor de ordening en analyse van je gegevens wederom een beroep op je begeleider doen. Daarnaast zal hij of zij de (versies van) hoofdstukken van commentaar voorzien en indien nodig met je bespreken. Ook zal je in overleg met je begeleider een meelezer zoeken. Verder houdt je begeleider de voortgang in de tijd in de gaten. Dit houdt onder andere in dat altijd een vervolgafspraak voor overleg en ter voortgangsbewaking moet worden gemaakt tussen student en docent.
4
Wat verwacht je begeleider van jou? Van jou wordt verwacht dat je de relatie met je scriptiebegeleider niet als vrijblijvend beschouwt. Realiseer je dat als je een docent vraagt tijd en energie te steken in het vormgeven van je onderwerp en scriptievoorstel, je daarmee ook de verplichting aangaat je scriptieplannen onder begeleiding van diezelfde docent uit te voeren. Onvoorziene omstandigheden en calamiteiten daargelaten heb je een overeenkomst met je scriptiebegeleider die rechten (zie hierboven) èn plichten met zich meebrengt. Zo moet je werkafspraken die je maakt ook nakomen of tijdig aan je begeleider laten weten dat het niet lukt. Wat is de rol van de meelezer? Naast een begeleider van het Centrum voor Bedrijfswetenschappen moet je ook een meelezer zoeken binnen je eigen hoofdstudie. Je scriptie heeft immers zowel betrekking op bedrijfswetenschappen als op het vakgebied van je hoofdstudie. Het is dus noodzakelijk dat vanuit beide vakgebieden een expert betrokken is bij je scriptie. Bovendien studeer je zoals gezegd uiteindelijk af op je hoofdstudie en moet je scriptie daarom ook mede worden goedgekeurd door een docent van je hoofdstudie. De meelezer moet voorafgaand bekend zijn aan voorstel.
1.3. Het kiezen van een onderwerp Zoals eerder aangegeven moet het onderwerp van je scriptie liggen op het raakvlak van het vakgebied van je hoofdstudie en bedrijfswetenschappen. Zo kun je bijvoorbeeld onderzoek doen naar de claimcultuur in de Nederlandse levensmiddelenindustrie (rechten en bedrijfswetenschappen) of naar de betekenis van ICT voor duurzame bedrijfsrelaties (informatica en bedrijfswetenschappen). Voor bedrijfswetenschappelijk onderzoek moet je onderwerp in ieder geval gaan over fenomenen binnen en rond organisaties. Deze fenomenen kunnen betrekking hebben op uiteenlopende aspecten van organisaties: bijvoorbeeld de externe omgeving, denk aan de overheid, financiers en klanten. Of de interne omgeving zoals bijvoorbeeld het personeel. Uiteindelijk gaat het om het steeds beter begrijpen van organisaties. Bronnen voor een scriptieonderwerp Voor het bepalen van een onderwerp kun je de kranten, vakbladen of je studieboeken systematisch doorzoeken. Ook kun je kijken welke onderwerpen door de docenten van het Centrum voor Bedrijfswetenschappen onderwezen of onderzocht worden. Samengevat kun je als bronnen voor scriptieonderwerpen denken aan: • een inventarisatie van eigen interessegebieden (momentele of toekomstige behoefte binnen bijvoorbeeld een toekomstige baan) • je eigen ervaring in de praktijk • literatuur (vooral vakbladen) • geautomatiseerde bronnen • keuzevakkenonderwerpen (afzonderlijk of in combinatie met) gesprekken met docenten
5
• • • •
suggesties van docenten over witte vlekken in het vakgebied: lopend onderzoek voortzetting van eerdere studies door studenten uitgevoerd zoekinstructies of afbakening internet zoekmachines.
Het voordeel van aansluiting zoeken bij lopend (promotie)onderzoek is dat je hiermee de kans op het snel vinden van de juiste scriptiebegeleider maximaliseert. Een goed gekozen onderwerp zal zeker bijdragen aan het plezier dat je met het maken van je scriptie zult beleven. Hoofdstuk 2 van deze handleiding gaat hier uitgebreider op in.
1.4. Eisen aan een scriptie bij bedrijfswetenschappen Soort onderzoek Bedrijfswetenschappers moeten in staat zijn om verantwoord empirisch onderzoek te verrichten. Empirisch onderzoek is onderzoek op basis van praktijkgegevens. Bedrijfwetenschappelijk onderzoek is dus niet alleen literatuuronderzoek, je zult in principe ook gegevens moeten verzamelen in de praktijk. Zo’n empirisch onderzoek kan bijvoorbeeld bestaan uit één of meerdere casestudies in het bedrijfsleven. Overigens kun je in samenspraak met je begeleider afwijken van deze eis aan bedrijfswetenschappelijk onderzoek. Samen schrijven In principe is het niet mogelijk om je scriptie samen met een andere student te schrijven. Eventueel zou je bijvoorbeeld wel de gegevensverzameling samen met een andere student kunnen doen om zo efficiënt mogelijk te werken. Maar je uiteindelijke scriptie moet door jou en jou alleen zijn geschreven. Overigens is deze eis ook afhankelijk van de eisen van je hoofdstudie aan je scriptie. Combinatie: stage en scriptie De combinatie van een stage (een relevant praktijkonderzoek bij een organisatie) en een scriptie wordt in principe door het Centrum van Bedrijfswetenschappen zeer op prijs gesteld. Deze combinatie moet eerst met de begeleider worden besproken en door hem of haar worden goedgekeurd alvorens de stage in de scriptie kan worden ingebracht (bijvoorbeeld als casus). Let op: dubbele eisen! Een scriptie schrijven bij bedrijfswetenschappen betekent dat je scriptie moet voldoen aan zowel de eisen van je hoofdstudie als aan die van het Centrum voor Bedrijfswetenschappen. Aangezien je afstudeert in je hoofdstudie moet je scriptie in eerste instantie voldoen aan de eisen van je hoofdstudie. Je bent zelf verantwoordelijk voor het in de gaten houden van deze dubbele eisen. Vraag bijvoorbeeld eerst bij je hoofdopleiding na of er eisen gesteld worden aan de taal waarin je je scriptie schrijft of aan het soort onderzoek dat je moet doen.
6
1.5. Scriptieprocedure De 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
scriptieprocedure kan worden onderverdeeld in de volgende stappen: Onderwerp en probleemstelling bepalen Scriptievoorstel en goedkeuring Afspraken maken Hoofdstukken afzonderlijk inleveren Verwerken commentaar Conceptversie inleveren Definitieve versie inleveren Scriptiegesprek Toekennen van cijfer
Deze stappen worden hieronder toegelicht. Onderwerp en probleemstelling bepalen Het kiezen van een onderwerp is eerder al aan bod gekomen. Wat betreft de probleemstelling; het gaat erom dat je binnen het door jou gekozen onderwerp een wetenschappelijk interessante vraag stelt ofwel tot een probleemstelling komt. De scriptie is vervolgens niets meer en niets minder dan het stelselmatig beantwoorden van deze vraag. Het formuleren van een strakke en duidelijke probleemstelling helpt je om een net zo strakke en duidelijke scriptie te schrijven. Een goede probleemstelling moet in ieder geval: • goed afgebakend zijn en duidelijk omschrijven welk aspect je onderzoekt • analytisch zijn, dus vragen naar het waarom van iets of naar een verklaring • in deelvragen zijn op te delen • flexibel zijn omdat je tijdens het onderzoek de probleemstelling vaak moet aanpassen of herzien op basis van voortschrijdend inzicht Scriptievoorstel en goedkeuring Voordat je feitelijk met je scriptie begint moeten je onderwerp en probleemstelling worden goedgekeurd door je begeleider en de meelezer. Nadat je begeleider met het voorstel akkoord is gegaan, doe je het aan de meelezer toekomen. De meelezer moet ook zijn of haar akkoord aan het voorstel geven. Als het voorstel niet akkoord is dan moet je in overleg met je begeleider en meelezer aanpassen. Je scriptie zal niet voldoende kunnen worden afgerond als deze procedure niet met goed gevolg is doorlopen. Het scriptievoorstel is om meerdere redenen van belang. Ten eerste dwingt het schrijven ervan je om je wellicht nog vage idee voor een scriptie te vertalen in een concreet onderwerp met een bijbehorende probleemstelling en reële planning. Onderzoeken betekent keuzen maken; het te bestuderen gebied is vrijwel altijd te ruim. Deze keuzes moet je expliciet maken: het moet duidelijk zijn wat het probleem volgens jou precies is, waarvoor je een oplossing wilt hebben, wat je uiteindelijk wil bereiken, waarom dat interessant is, welke kennis nodig zal zijn om die oplossing te vinden en hoe je die oplossing kunt bereiken. Dat doe je dus in je scriptievoorstel.
7
Feitelijk vormt het voorstel hiermee alvast de basis van de inleiding en onderzoeksaanpak. Ten tweede dient het goedgekeurde voorstel ook als een overeenkomst tussen jou en je begeleider en de meelezer. In je scriptievoorstel moet je in ieder geval de volgende onderdelen uitwerken: • Aanleiding tot de onderwerpkeuze: achtergrond en relevantie van je onderzoek • Probleemstelling en doelstelling: specifieke onderzoeksvraag waarop je antwoord wil krijgen en waarom je hierop antwoord wil krijgen • Onderzoeksmethode: op welke manier (dus met welke onderzoeksmethoden) je het antwoord op je probleemstelling gaat vinden • Theoretisch kader: welke theorieën je gaat gebruiken En • • • •
daarnaast zijn voor het maken van afspraken nog nodig een: Een beredeneerde inhoudsopgave en de uitwerking daarvan in paragrafen tijdsplanning de eisen van je hoofdstudie geraadpleegde en nog te raadplegen bronnen
Afspraken maken Aan het begin van de scriptieprocedure worden afspraken gemaakt over de soort begeleiding en de eisen waaraan je scriptie moet voldoen. Bestudeer de richtlijnen en procedures van je hoofdstudie en het Centrum voor Bedrijfswetenschappen dus goed en zorg ervoor dat je begeleider en meelezer ook van beide op de hoogte zijn. Verder maak je samen met je begeleider een goede tijdsplanning met periodieke afspraken over de door jou aan te leveren stukken en het daarop te ontvangen commentaar van je begeleider. Een goede tijdsplanning is zoals eerder aangegeven gebaseerd op het aantal studiepunten voor je scriptie; het vormt een indicatie van de tijd die door je hoofdstudie is ingeruimd voor het schrijven van je scriptie. Hoofdstukken afzonderlijk inleveren Je schrijft je scriptie per hoofdstuk, liefst in chronologische volgorde (afwijking is onder omstandigheden mogelijk). Elk hoofdstuk wordt met je begeleider besproken, zodat je begeleider zicht houdt op het proces van het schrijven van de scriptie en de voortgang. Bovendien is hierdoor ook tijdige bijsturing mogelijk. In principe wordt elk hoofdstuk slechts eenmaal apart besproken. Pas bij de conceptversie kun je je begeleider laten zien of en hoe je het commentaar op de diverse hoofdstukken hebt verwerkt. Wanneer een hoofdstuk ingrijpend moet worden veranderd, volgt eerst nog een tweede aparte bespreking van het hoofdstuk. De hoofdstukken met betrekking tot het vakgebied van je hoofdstudie moeten door de meelezer van commentaar worden voorzien. Verwerken van commentaar Je bent zelf verantwoordelijk voor het kritisch verwerken van het commentaar van je begeleider en de meelezer. Het is dus niet de bedoeling dat je het gegeven commentaar zonder meer overneemt
8
Conceptversie inleveren Nadat alle hoofdstukken zijn besproken en voorgestelde wijzigingen eventueel zijn verwerkt, lever je een eerste conceptversie van je scriptie in bij je begeleider en bij de meelezer. Deze conceptversie wordt beoordeeld en de opmerkingen en aanpassingen worden met je besproken. Vervolgens krijg je de gelegenheid om het commentaar te verwerken in de definitieve versie van je scriptie. Definitieve versie inleveren Zowel je begeleider als de meelezer lezen en beoordelen de definitieve versie. Zij komen in overleg tot een voorlopig cijfer, waarbij de begeleider de eindverantwoordelijkheid draagt voor het cijfer. De definitieve versie moet in ieder geval bestaan uit de volgende onderdelen: • Titelblad • Inhoudsopgave • Inleiding • Probleemstelling • Theoretisch kader • Opzet praktijkonderzoek • Resultaten praktijkonderzoek • Samenvatting en conclusies • Literatuurlijst • Bijlagen Eventueel kun je voorafgaand aan de inhoudsopgave een voorwoord opnemen. Scriptiegesprek Nadat je definitieve versie is goedgekeurd, vindt het scriptiegesprek plaats. Dit gesprek zal worden afgenomen door de begeleider als eindverantwoordelijke voor het cijfer en de meelezer. Je krijgt de gelegenheid je keuzes te verdedigen en onduidelijkheden nader toe te lichten. Ook de resultaten en daaruit voortvloeiende aanbevelingen en je eigen visie op het probleem worden besproken. Naar aanleiding van je verdediging wordt het definitieve cijfer voor je scriptie bepaald. Indien de hoofdopleiding een andere procedure heeft dan geldt die procedure. Toekennen van cijfer In een scriptiegesprek krijg je het definitieve cijfer voor je scriptie. Daarbij worden ook de motivering van het cijfer en het commentaar van de meelezer meegedeeld. De • • • • • •
betekenis van de toegekende cijfers is als volgt: Cijfer ≤ 5: onvoldoende Cijfer 6: voldoende Cijfer 7: ruim voldoende Cijfer 8: goed Cijfer 9: zeer goed Cijfer 10: uitmuntend
9
1.6. Beoordeling De beoordeling van je scriptie richt zich zowel op de kwaliteit van het onderzoek als op de kwaliteit van de rapportage. Verder moet je scriptie zoals eerder aangegeven voldoen aan de eisen van èn je hoofdstudie èn bedrijfswetenschappen. Het beoordelen van de definitieve versie van je scriptie tot en met het toekennen van het cijfer neemt maximaal drie weken in beslag. Bij een onvoldoende beoordeling moet de scriptie altijd aangepast worden. Je scriptie wordt beoordeeld aan de hand van onderstaande criteria. Aanvullende criteria zoals bijvoorbeeld zelfredzaamheid en moeilijkheidsgraad kunnen door je begeleider worden gebruikt om de beoordeling aan te scherpen. Probleemstelling en doelstelling • Zijn de aanleiding en het doel van het onderzoek duidelijk beschreven? • Is de probleemstelling helder geformuleerd en goed afgebakend? • Vloeien de deelvragen logisch voort uit de probleemstelling? • Sluit de onderzoeksaanpak aan op de probleemstelling? Inhoud • Is het probleem vanuit een bedrijfswetenschappelijk perspectief onderzocht? • Sluit de scriptie aan bij de wetenschappelijke stand van zaken ten aanzien van de kennis van het onderwerp op dat moment? • Heeft de scriptie een gedegen theoretisch kader? • Zijn de resultaten van het onderzoek juist weergegeven? • Worden de conclusies gedragen door de resultaten van het onderzoek? • Sluiten de aanbevelingen aan op de resultaten en conclusies? • De moeilijkheidsgraad van de scriptie Originaliteit • Heeft de scriptie diepgang en originaliteit? • Wordt een eigen visie gegeven? Structuur • Heeft de scriptie een logische en consistente opbouw? • Heeft de scriptie een duidelijke structuur? Schrijfstijl en verzorging • Ziet de scriptie er goed verzorgd en professioneel uit? • Zijn de formuleringen helder? • Is er een juiste verwijzing van literatuur in de scriptie? Begeleiding • De mate van zelfredzaamheid
10
2.
Scriptiewijzer
2.1. Proces van een scriptie schrijven Het schrijven van een scriptie vereist kennis en kunde die niet altijd door studenten is verkregen gedurende hun studie. Weliswaar hebben de meeste studenten wel eens een paper of werkstuk geschreven, maar voor het opstellen van een omvangrijk wetenschappelijk betoog is een combinatie van vaardigheden nodig die niet met een enkel werkstuk of paper kan worden geoefend. Vandaar deze scriptiewijzer. Het schrijven van een scriptie kun je vergelijken met het uitvoeren van een project en bestaat uit een aantal vergelijkbare fasen: 1. Oriëntatiefase 2. Literatuuronderzoek 3. Praktijkonderzoek 4. Confrontatie 5. Afrondingfase 6. Beoordelingsfase
2.1.1. Fase 1 en 2: Oriëntatiefase en literatuuronderzoek Oriëntatiefase Je gaat uitzoeken of het nog vage onderwerp haalbaar is door: • een eerste oriëntatie op het onderwerp en mogelijke informatiebronnen • het ordenen van de informatie • het lezen en selecteren van de informatie • het schrijven van een scriptievoorstel N.B.: betrek je begeleider hierbij vanaf je allereerste idee Literatuuronderzoek Je doet literatuuronderzoek eventueel aangevuld met bronnenonderzoek, zowel wat betreft het onderwerp als wat betreft de mogelijke methode van onderzoek door het: • systematisch verzamelen van relevante literatuur • ordenen van de literatuur • lezen, selecteren en nader bestuderen van literatuur • schrijven van de eerste versies van de beredeneerde inhoudsopgave • schrijven van de eerste versies van de hoofdstukken over de theoretische achtergrond en methode van onderzoek Zoals in het vorige hoofdstuk al is aangegeven kan informatie over het (voorlopige) onderwerp van je scriptie uit verschillende bronnen afkomstig zijn. Je kunt deskundigen op dit gebied raadplegen, contact opnemen met instanties die zich op dit gebied bezig houden, maar ook een eerste oriëntatie in geschreven bronnen uitvoeren. Dit laatste, het literatuuronderzoek, wordt hieronder toegelicht.
11
Zodra je een (voorlopig) onderwerp hebt gekozen begint de eerste verkenning van het onderwerp en het opzoeken en bestuderen van bestaande literatuur resp. overige bronnen. Een systematisch literatuuronderzoek verloopt in 6 stappen: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Bepalen van doelstelling en begrenzingen Verzamelen van bibliografische gegevens Opstellen van een zoekplan Zoeken van literatuur Bestuderen van gevonden literatuur Zoeken en bestuderen van meest recente literatuur
Bij literatuuronderzoek ga je iteratief te werk. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat er in stap 3 zoveel literatuur wordt gevonden, dat je de begrenzingen van stap 1 zult moeten aanpassen. 1. Bepalen van doelstelling en begrenzingen Bij het bepalen van je doelstelling geef je aan wat je met je onderzoek wilt bereiken. Geef een korte omschrijving van je onderwerp. Probeer het vervolgens zo goed mogelijk af te bakenen: is je onderwerp niet te ruim, zodat je dadelijk verdrinkt in de publicaties of is het juist te beperkt, zodat je te weinig informatie vindt. Stel vervolgens een rijtje trefwoorden op, waarmee je gaat zoeken. De • • •
begrenzingen kunnen van verschillende aard zijn, bijvoorbeeld: Literatuur mag niet ouder zijn dan x jaar, taal De beschikbare tijd die je hebt Kosten verbonden aan literatuuraanvragen e.d.
2. Verzamelen van bibliografische gegevens Aan de hand van leerboeken, handboeken, encyclopedieën, vakwoordenboeken enz. oriënteer je je op het onderwerp. Je raadpleegt je begeleidende docent of de opdrachtgevende organisatie. Het resultaat van deze stap is een verbeterde lijst van je trefwoorden. 3. In • • • •
Opstellen van een zoekplan het zoekplan werk je de volgende punten verder uit: Tijdsplanning voor het hele literatuuronderzoek Selectie van bibliotheken die relevante literatuur bezitten Mogelijke andere bronnen die relevant kunnen zijn Methoden en hulpmiddelen die je gaat gebruiken bij het verdere zoekproces
Er zijn verschillende soorten bibliotheekinstellingen waar je succes kunt hebben bij je zoektocht. Er zijn wetenschappelijke bibliotheken zoals de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag en de bibliotheken van universiteiten, faculteiten, verenigingen of instituten. Verder zijn er speciale bibliotheken zoals bibliotheken van documentatieen informatiediensten, overheidsbibliotheken of bedrijfsbibliotheken.
12
Binnen de groep van wetenschappelijke bibliotheken neemt de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag een bijzondere plaats in (adres: Prins Willem Alexanderhof 5, 2595 BE Den Haag). Voor meer informatie zie www.kb.nl. Daarnaast is internet een bruikbaar hulpmiddel bij je zoektocht naar relevante literatuur. Met behulp van de catalogus, te raadplegen via http://ub.leidenuniv.nl, kan je de in Leiden aanwezige literatuur vinden. Via internet is met behulp van bijvoorbeeld Picarta te achterhalen waar de geselecteerde literatuur zich bevindt en of deze beschikbaar is. Grote bibliotheken hebben een Centrale Catalogus (zie stap 4). Daarnaast kan je via internet recente literatuur opzoeken (zie stap 6). Ga niet in het wilde weg literatuur bijeengaren en lezen. Zet eerst voor elk van de delen van de (voorlopige) vraagstelling systematisch op papier wat je er al van weet, welke aspecten eraan te onderkennen zijn en welke informatie je daarover hebt. Dit verschaft je een eerste systematisch overzicht van je scriptie, dat je als leidraad, als onderzoekschema kunt gebruiken bij het verzamelen van literatuur (dit schema zul je in de loop van het schrijfproces nog de nodige keren dienen aan te passen). Voor het verzamelen van bibliografische gegevens staan de volgende methoden ter beschikking: • Bibliotheekcatalogi gebruiken • Bibliografische bronnen gebruiken • De geografie van gedaan en lopend onderzoek nalopen. Wanneer je tijdens het literatuuronderzoek ontdekt dat een bepaald instituut zich heeft gespecialiseerd op hetzelfde onderzoeksterrein, kun je er via jaarverslagen van dat instituut achter komen welke artikelen en/of boeken door de medewerkers zijn geschreven. Contact opnemen met het desbetreffende instituut is natuurlijk ook mogelijk. • De experts op het betreffende vakgebied inventariseren en contact bijv. via mail met deze experts opnemen. • Mondeling of schriftelijk informatie inwinnen bij instanties en personen die zich op dit vakgebied bezig houden. Een mogelijk bezwaar is dat de verkregen informatie lastig verifieerbaar kan zijn en mogelijk niet betrouwbaar. Extra aandacht voor dit risico is dus gewenst. • De sneeuwbalmethode gebruiken. Aan de hand van een startartikel worden alle relevante referenties opgevraagd en bestudeerd enz. Een nadeel van deze methode is dat je mogelijk vrij snel te oude literatuurverwijzingen tegenkomt (zie begrenzingen in tijd). • De citaten-indexmethode. Nu maak je gebruik van citaatverbindingen. Aan de hand van een startartikel worden alle referenties waarin naar dit startartikel verwezen wordt opgevraagd en bestudeerd. Het nadeel van de sneeuwbalmethode ondervang je nu, maar je loopt het risico veel verwijzingen te krijgen die niet relevant zijn voor jouw onderzoek. Op het gebied van de informatica bijvoorbeeld bestaat de Science Citation Index (SCI). Informeer je hierover bij jouw facultaire bibliotheek.
13
4. Zoeken van literatuur Tijdens stap 3 heb je het zoekplan opgesteld. Nu ga je het opgestelde plan uitvoeren. Bij de uitvoering zal je problemen tegenkomen, literatuur is lastig te vinden, zoektermen leveren te veel of te weinig titels op enz. Dit betekent dat je soms van je opgestelde plan zal moeten afwijken. Behalve literatuur over je onderwerp, zul je je ook moeten verdiepen in de te kiezen onderzoeksstrategie en methode. In de literatuurlijst tref je mogelijke titels voor deze keuze aan. 5. Bestuderen van gevonden literatuur Niet alle literatuur zal geschikt zijn om te verwerken in je theoriehoofdstuk. Door eerst oriënterend en zoekend te lezen en vervolgens grondig te lezen, selecteer je de relevante literatuur. Bij het oriënterend lezen ga je met grote stappen door de tekst. Roept de tekst het beeld op van een betrouwbare auteur die belangrijke, (recente) informatie op logische wijze presenteert en die ook binnen de door jouw gestelde begrenzingen valt, dan is het werk een nader onderzoek waard. Bij het zoekend lezen zoek je de pagina's die de gewenste informatie kunnen bevatten (de inhoudsopgave, de titels van paragrafen of het zakenregister kunnen naar deze pagina's leiden). Zoek op de gevonden pagina's naar woorden, namen of onderwerpen die voor je van belang kunnen zijn. Bij het grondig lezen begin je met het uitdiepen van de informatie die het oriënterend lezen heeft opgeleverd. Al lezend dien je de tekst kritisch te analyseren en te evalueren: • Zijn de door de auteur verzamelde gegevens correct en betrouwbaar? • Zijn de gegevens recent? • Zijn de conclusies voldoende onderbouwd? • Worden feiten en meningen duidelijk gescheiden? • Is de schrijver bevooroordeeld? Wanneer je een passage met waardevolle informatie tegenkomt, neem je deze van A tot Z door. Nu hebben niet alleen de hoofdzaken maar ook de details (uitleg, illustraties e. d.) je intense aandacht. Onderstreep belangrijke woorden of zinnen, schrijf aanvullingen of invallen op en vraag je af: • Wat is de essentie van deze passage? • Wat bedoelt de schrijver met een bepaalde vakterm? • Waarom gaat hij op dit punt wel en op dat punt niet nader in, enz.? • Wat kan het verhaal bijdragen aan de beschrijving en beantwoording van mijn probleemstelling? Tijdens het literatuuronderzoek is het aan te bevelen de informatie voor je scriptie zó te ordenen dat je jezelf, in een later stadium, zo veel mogelijk (extra) werk bespaart. Je maakt het jezelf makkelijker als je al tijdens het literatuuronderzoek alle informatie ordent volgens de gezichtspunten die ook relevant zijn voor de indeling van je scriptie. Geraadpleegde literatuur moet dusdoende worden vastgelegd in een voorlopige literatuurlijst. Zo eenvoudig zal het doorgaans helaas niet zijn. Waarschijnlijk zal je nu nog niet precies weten tot welke conclusies een en ander zal leiden, welke aspecten de probleemstelling vertoont of op welke aspecten de nadruk zal dienen te liggen in je scriptie.
14
Tijdens het literatuuronderzoek is het raadzaam aantekeningen te maken over de gelezen literatuur (of de gevoerde gesprekken) zodanig dat je later het betreffende stuk makkelijk kunt terugvinden (of kunt herleiden naar geïnterviewde personen). Tevens is het aan te bevelen voor welk hoofdstuk resp. paragraaf je de gevonden informatie relevant acht. Schrijf niet te veel in telegramstijl (je begrijpt later misschien niet meer precies wat je ermee bedoelde) en zorg dat de literatuurlijst steeds goed bijgewerkt is. De eerder geschreven versie van de inhoudsopgave krijgt steeds meer volume. Een systematische rangschikking van het gevonden materiaal heeft bovendien het voordeel dat het helpt je gedachten te ordenen voordat je gaat schrijven. Vraag je telkens af of de gemaakte aantekeningen nog steeds passen bij je probleemstelling (voorkom afdwalen) en bij de opgestelde inhoudsopgave. Waarschijnlijk zal je de probleemstelling alsook de inhoudsopgave een paar keer moeten aanpassen. Zo komt een dialoog op gang tussen een voorlopige opzet en de gevonden informatie waaruit tenslotte een definitieve inhoudsopgave ontstaat voor het eigenlijke schrijfwerk. Het eind van de tweede fase van je scriptieonderzoek wordt afgerond met het schrijven van de eerste versie van de hoofdstukken over de onderzoeksmethode en de theoretische achtergrond. Voor velen is dit een moeilijk moment, omdat ze lijden aan een zekere mate van schrijfangst. Om deze psychologische factor de baas te worden is het goed te realiseren dat je een eerste versie schrijft, waarbij je nog volop de gelegenheid hebt deze versie op een later moment (over een paar uur, de volgende dag, na overleg met je begeleidende docent) te verbeteren. Maak tijdens het schrijven aantekeningen bij de stukken waar je nog niet tevreden mee bent en wat je eraan stoort. Ga niet uren zitten broeden op een bepaald woord of een zinsconstructie. Op een later moment komt het juiste woord of deel van de zin vanzelf op papier. 6. Zoeken en bestuderen van meest recente literatuur Bij het opsporen van de meest recente literatuur kan men niet meer volgens één van de beschreven systemen te werk gaan. Een manier om recente literatuur te vinden is het raadplegen van de laatste periodieken van tijdschriften, de daarin vermelde nieuwe titels of aankondigingen, de webpagina’s van uitgeverijen, online contents e.d. In de literatuurlijst tref je een titel aan die je kan helpen bij het zoeken op het internet. Het schrijven van je scriptievoorstel In je scriptievoorstel vertel je wat je eerste ideeën zijn, je laat zien wat je wilt onderzoeken en waarom, hoe je dit onderzoek wilt aanpakken en dat het binnen de daarvoor gestelde tijd mogelijk is. Het zal zelden voorkomen dat je scriptievoorstel meteen wordt goedgekeurd, meestal ontbreken er toch nog onderdelen of zijn onderdelen niet duidelijk genoeg uitgewerkt.
15
In • • • •
hoofdstuk 1 zijn de volgende basisonderdelen van je scriptievoorstel genoemd: Aanleiding Probleemstelling en doelstelling Onderzoeksmethode Theoretisch kader
Aanleiding Onder deze kop beschrijf je waarom je deze scriptie gaat schrijven, waarom je dit onderwerp zo interessant vindt en/of wat de relevantie is van het door jou gekozen onderwerp. Probleemstelling en doelstelling Het is moeilijk om algemeen geldende regels voor een goede probleemstelling te geven, maar een probleemstelling moet in ieder geval: 1. goed afgebakend zijn en duidelijk, gemotiveerd omschrijven welk aspect je onderzoekt en welke aspecten je uitsluit, 2. in het begin nog flexibel zijn, omdat tijdens het onderzoek blijkt dat je de probleemstelling moet aanpassen of herzien op basis van je voortschrijdend inzicht in het onderwerp, 3. uit de probleemstelling volgt logisch de vraagstelling, opgesplitst in deelvragen. Er zijn verschillende soorten probleemstellingen, bijvoorbeeld: • de inventariserende probleemstelling: welke factoren hebben geleid tot ….? • de vergelijkende probleemstelling: wat zijn de verschillen (of overeenkomsten) tussen de manier waarop kunstenaar X zijn ervaringen in de Tweede Wereldoorlog in zijn schilderijen verwerkte en de manier waarop kunstenaar Y dit deed? • de verklarende of analytische probleemstelling: waarom vluchtten de inwoners van Leiden in de zeventiende eeuw niet massaal de stad uit als er een pestepidemie (1635 en 1655) geconstateerd werd? • de toetsende probleemstelling: in welke mate is Museum Boymans van Beuningen geslaagd in het realiseren van de eerste fase van het ‘Deltaplan’ voor museumbeleid? Sommige begeleiders zullen een onderscheid tussen probleem- en vraagstelling verlangen. Met probleemstelling wordt dan bedoeld bijvoorbeeld een verschijnsel dat als negatief wordt ervaren en waarvan je zou willen uitzoeken of daarin verbetering mogelijk is, eventueel heb je zelfs ideeën over een mogelijke verbetering of een verschijnsel waarover je verbaasd bent en dat je niet verwacht had. De vraagstelling behelst dan die aspecten van de probleemstelling die je verder wilt onderzoeken. De vraagstelling splits je verder uit in deelvragen. Onderzoeksmethode Er bestaan vier soorten onderzoek: • Beschrijvend onderzoek, als je d.m.v. een nauwkeurige beschrijving van kenmerken antwoord wil krijgen op wetenschappelijk interessante vragen. • Exploratief onderzoek, als je een samenhang of een verschil tussen fenomenen wilt onderzoeken en tot een hypothese of theorie wilt komen.
16
•
•
Toetsend onderzoek, als je wilt weten of je hypothesen die je op basis van een theorie hebt geformuleerd in een door jou gekozen nieuwe situatie geldig zijn of niet. Evaluerend onderzoek, als je wilt weten of je opgestelde hypothesen die een bepaalde verwachting weergeven kloppen.
De kennis en de theorievorming op het door jou gekozen onderzoeksthema bepalen mede je keuze voor een van deze soorten onderzoeken. Elke soort kent vervolgens verschillende methoden voor het verzamelen van gegevens waaruit je beargumenteerd een keuze moet maken. Zo zal je een keuze moeten maken uit bijv. het afnemen van interviews, het doen van observaties, het afnemen van enquêtes. Het soort onderzoek dat je wilt gaan doen bepaalt de vorm en de mogelijkheden statistische bewerkingen uit te voeren. Theoretisch kader In je scriptievoorstel geef je in grote lijnen weer welke theoretische stromingen relevant zijn voor je onderzoek en welke verschillende ideeën, respectievelijk veronderstellingen met betrekking tot jouw onderzoek hieruit zijn af te leiden. Met je begeleidende docent neem je in dit verband ook het overzicht van geraadpleegde en nog te raadplegen bronnen door.
2.1.2. Fase 3: Praktijkonderzoek In fase 3 voer je het praktijkonderzoek uit en leg je de resultaten daarvan vast. Vervolgens analyseer je de resultaten. Het geheel moet uitmonden in een eerste versie van het hoofdstuk ‘Resultaten praktijkonderzoek’. Omdat je voor het uitvoeren van je onderzoek medewerking en toestemming nodig hebt van een organisatie, waar je bijvoorbeeld stage hebt gelopen, begin dan ruim van tevoren met het benaderen van degenen die hierover beslissen. Maak een goede introductie van jezelf, het doel en het belang van je onderzoek (ook voor de organisatie die evt. tijd en medewerkers hiervoor vrij zou moeten maken), de gekozen onderzoeksopzet en een inschatting van de inzet die je van deze organisatie vraagt. Bedenk ook vooraf of alle resultaten zomaar openbaar gemaakt kunnen worden of dat je je scriptie moet anonimiseren en pleeg hierover overleg. Voer je onderzoek volgens je gekozen methode uit, eventuele problemen signaleer je en los je op. In de discussie of evaluatie kom je hierop terug, waarbij je ook aangeeft welk effect dit mogelijk heeft gehad op je onderzoeksresultaten. Verslagen van interviews e.d. neem je in de bijlagen op.
17
2.1.3. Fase 4: Confrontatie Je confronteert de gevonden onderzoeksresultaten en de inzichten uit de bestudeerde literatuur met elkaar en trekt daaruit conclusies. Vervolgens doe je aanbevelingen voor eventueel vervolgonderzoek. De conclusies en aanbevelingen worden overzichtelijk in een apart hoofdstuk gepresenteerd. Dit hoofdstuk wordt afgerond met een discussie en/of evaluatie. De geformuleerde probleemstelling, de resultaten van je literatuur/bronnenonderzoek en de resultaten van jouw (praktijk)onderzoek worden in dit hoofdstuk met elkaar geconfronteerd. De uitgesplitste vraagstelling is voorafgaand al beantwoord. Het komt er nu op aan deze antwoorden te toetsen aan de inzichten die je in je theorie hoofdstuk hebt beschreven en tot mogelijk nieuwe inzichten te komen. Deze confrontatie kan weer nieuwe meer toegespitste vragen oproepen. Onder je aanbevelingen doe je voorstellen voor verder onderzoek en/of onderzoek met een gelijke vraagstelling maar met een andere onderzoeksmethode. In je discussie of evaluatie beschouw je kritisch de door jou gekozen onderzoeksmethode en je verkregen resultaten. Ook kan het voorkomen dat jouw onderzoek juist tegengestelde resultaten geeft aan die van eerder onderzoek. Jouw ideeën omtrent de mogelijke oorzaken zijn een boeiende toevoeging in het stuk discussie.
2.1.4. Fase 5: Afrondingsfase Je schrijft de inleiding en verwerkt alle aanpassingen in de voorgaande hoofdstukken en de literatuurlijst. Je maakt een consistente lay-out en corrigeert spelling en stijl. Deze conceptversie wordt door de begeleiders van commentaar voorzien. Vervolgens verwerk je de conceptversie tot definitieve versie. Als laatste rond je nu de inleiding af (hoofdstuk 1) en zet je de puntjes op de i. Is de lay-out consistent, is de bronnenlijst/ literatuurlijst compleet, is de indeling in hoofdstukken en paragrafen consistent enz.?
2.1.5. Fase 6: Beoordelingsfase Jouw werk zit er nu voor het grootste deel op. Eventueel verwerk je nog enkele wijzigingen nadat je begeleider en meelezer je concept hebben gelezen. Zie voor beoordelingscriteria hoofdstuk 1 paragraaf 6.
18
2.2. De opbouw van de scriptie Eerder in dit hoofdstuk heb je een overzicht gekregen van de activiteiten die je voor het uitvoeren van je scriptieonderzoek zult ondernemen. In deze paragraaf krijg je een toelichting op de verschillende onderdelen van je scriptie, het document dat je uiteindelijk voorlegt ter beoordeling. Wanneer je een paar scripties bekeken en gelezen hebt, zul je opgemerkt hebben dat je daarin steeds dezelfde onderdelen aantreft. Deze stereotiepe onderdelen kunnen in drie groepen worden onderverdeeld. De • • • • •
voorafgaande onderdelen: Omslag Titel(pagina) Eventueel woord vooraf Inhoudsopgave Samenvatting
De • • •
hoofdonderdelen: Inleiding Hoofdtekst Conclusies, aanbevelingen, discussie en/of evaluatie
De slotonderdelen: • Literatuurlijst/bronvermelding • Bijlagen
2.2.1. De voorafgaande onderdelen Omslag De omslag is de beschermkaft voor de scriptie. Op de omslag moet staan: de titel (en eventuele subtitel) van je scriptie, je naam en studentnummer, je begeleider en meelezer en de datum van verschijning. Titel(pagina) Een goede titel met eventueel een ondertitel van je scriptie geeft exact het onderwerp aan en is kort en bondig. Denk bij het samenstellen van de titel er ook aan dat steeds meer met databestanden wordt gewerkt waarin via woorden literatuur gevonden kan worden. Stel de titel zo samen dat deze woorden die het onderzoek beschrijven in de titel voorkomen. Mocht de scriptie in een databank opgenomen worden, dan kunnen belangstellenden deze gemakkelijk opsporen.
19
Eventueel woord vooraf Wil je een voorwoord schrijven, let dan op het volgende: • Een voorwoord schrijven is niet verplicht • Het voorwoord staat niet in direct verband met het onderwerp van de scriptie; de mededelingen zijn van belang voor de lezer • Een voorwoord wordt meestal in de ik-vorm geschreven Je kunt verder in je voorwoord je persoonlijke ervaringen en inspiratie tijdens het schrijven en je dankbetuiging(en) geven. Inhoudsopgave Door middel van de inhoudsopgave kan men in één oogopslag zien welk terrein de scriptie bestrijkt; hoe deze is opgebouwd en welke onderdelen worden aangetroffen. Samenvatting Besteed veel zorg aan het opstellen van een korte samenvatting. Als je scriptie meer dan zo’n 40 bladzijden omvat is het maken van een samenvatting aan te bevelen. Een samenvatting bevat de inhoud van de hele scriptie in beknopte vorm. Meestal staat de samenvatting vóór de hoofdtekst, maar deze mag ook achteraan worden opgenomen.
2.2.2. De hoofdonderdelen Inleiding De inleiding vormt het begin van de eigenlijke scriptie: het eerste hoofdstuk. Haar functie is de lezer voor te bereiden op de hoofdtekst. Iedere schrijver ziet zich daarbij voor twee te beantwoorden vragen gesteld: • Welke informatie moet je in de inleiding geven? • Hoe kan je het beste met de inleiding beginnen? In een inleiding kunnen één of meer van de volgende punten aan de orde komen: waarom deze scriptie geschreven wordt, het kader van de scriptie en voor wie de scriptie van belang is. Daarnaast staan in de inleiding het belang en de achtergrond van je scriptieonderwerp, waaruit logisch de probleemstelling volgt. Je eerder geschreven scriptievoorstel dient in principe als basis voor je inleiding. Hoofdtekst De hoofdtekst is het grootste onderdeel van de scriptie en kan worden onderverdeeld in hoofdstukken, paragrafen en subparagrafen. Het verdient aanbeveling bij een scriptie van gemiddelde omvang de onderverdeling niet te ver door te voeren: een indeling op twee (hoogstens drie) niveaus is dan voldoende. De hoofdstukken en (sub)paragrafen geef je een titel. Deze titels dienen aan een aantal eisen te voldoen: • Iedere titel moet de inhoud van het desbetreffende onderdeel dekken wat niet betekent dat de inhoud van het onderdeel er geheel in weergegeven moet worden, wèl dat de inhoud door de titel bepaald of begrensd moet worden
20
• • •
De titels moeten kort zijn. In het algemeen is het gebruik van zinnen als titels niet aan te bevelen De titels van alle hoofdstukken en (sub)paragrafen moeten, wat de grammaticale vorm betreft, vergelijkbaar zijn Ook wat lengte betreft mogen de titels niet te zeer van elkaar afwijken. De logische opbouw van de scriptie is uit de titels af te leiden
Het geraamte van je scriptie heb je ontworpen in de oriëntatiefase en de opbouw ervan is de lezer duidelijk geworden door middel van de inhoudsopgave. Ook binnen een hoofdstuk of (sub)paragraaf dien je voor de lezer de tekst toegankelijk en helder te maken. De verdeling van de tekst in alinea's geeft aan het betoog een overzichtelijke structuur (zie hieronder). Met de verdeling van de tekst in alinea's deel je de tekst binnen de hoofdstukken (en paragrafen) op een overzichtelijke wijze in. De alinea is niet alleen de kleinste indelingsmogelijkheid, maar ook het vertrekpunt voor de formulering van de tekst. Je zal er daarom veel aandacht aan dienen te besteden. Daarbij zijn vier punten van belang: • De opbouw van de alinea's • Het verband tussen de alinea's • De lengte van de alinea • De vormgeving van de alinea In paragraaf 2.3 worden deze vier punten en de wijze van annoteren, verwijzen naar literatuur, citeren en parafraseren toegelicht. Conclusies, aanbevelingen en discussie en/of evaluatie Er bestaat soms verwarring over het begrip conclusie. Sommigen geven er de betekenis van samenvattend slot aan. In dat geval is de term slotbeschouwing beter op zijn plaats. Anderen interpreteren de term conclusie als afsluiting waarin de auteur een gevolgtrekking maakt of een overtuiging formuleert op grond van door hem gepresenteerde gegevens. Ook de termen conclusie en aanbeveling worden door elkaar gehaald: een aanbeveling is een advies, om in de toekomst iets wel of iets niet te gaan doen. Een conclusie impliceert dus niet automatisch een aanbeveling. De volgende punten dien je bij het opschrijven van conclusies in het oog te houden: • Iedere conclusie moet beknopt en ondubbelzinnig zijn • Iedere conclusie moet gebaseerd zijn op bevindingen die daarvóór gepresenteerd zijn. Ze mag niet uit de lucht komen vallen • De conclusie(s) moet(en) zijn afgestemd op wat je in het inleidende hoofdstuk hebt geschreven en dien(t)en een reactie te zijn op de vraagstellingen die dáár geformuleerd zijn
21
2.2.3. De slotonderdelen Literatuurlijst/bronvermelding De meeste scripties zijn gebaseerd op gegevens uit de literatuur. Uiteraard behoort duidelijk aangegeven te worden aan welke bronnen de vermelde feiten ontleend zijn. Neem in de literatuurlijst nooit werken op waaruit je niet hebt geciteerd. Indien je naast literatuur ook bijvoorbeeld deskundigen hebt geraadpleegd en je hun informatie overneemt, dan kan je de lijst ook bronnenlijst noemen, een combinatie van geraadpleegde literatuur en overige bronnen. Er bestaat een verschil tussen de lijst van geraadpleegde literatuur en de bibliografie: een bibliografie geeft een zo uitgebreid mogelijk overzicht van bestaande literatuur op een bepaald gebied. De daarin vermelde titels zijn wellicht niet alle door jou verwerkt. De lijst van geraadpleegde literatuur is bescheidener van opzet, streeft niet naar volledigheid en bevat alleen die werken die ook daadwerkelijk door jou zijn geraadpleegd of bestudeerd. Noteren van geraadpleegde literatuur Boek onder redactie: in boeken onder redactie zijn bijdragen opgenomen van meer dan één auteur onder de zorg van een redacteur. Wordt verwezen naar het gehele boek, ga dan te werk als bij een boek (met dien verstande dat achter de namen van de redacteurs, tussen haakjes, wordt geschreven (red., ed. of nsg.). Wanneer uitsluitend wordt verwezen naar een enkele bijdrage uit een boek onder redactie, dan volgt u de regels van een tijdschriftartikel maar vermeld in plaats van de jaargang, tijdschriftnaam en pagina's het volgende: •
In: A. Auteur & B. Auteurs (red.), Titel van het boek, Uitgever, pp. 65-76, Plaats van uitgave (is deze niet bekend, dan z.p.), Eventueel aard van het werk: proefschrift, preadvies e.d.
Handboeken en standaardwerken: een volledige verwijzing hiernaar is noodzakelijk. Bij losbladige uitgaven wordt als jaartal vermeld het jaar van het laatste supplement en de maand van je verschijning. Wil je expliciet een bepaald hoofdstuk in een losbladige uitgave noemen (elk hoofdstuk wordt meestal door een andere auteur bewerkt) ga dan te werk zoals hierboven is aangegeven bij boeken onder redactie. •
Voorbeeld 1: Pitlo, A. (1979), Het Nederlands burgerlijk wetboek deel 3, Algemeen deel van het verbintenissenrecht, Gouda Quint (8e druk, bewerkt door M.F.H.J. Bolweg), Arnhem
•
Voorbeeld 2 (losbladige uitgave): Drion, H. (red.), Onrechtmatige Daad, Kluwer (losbladige uitgave, 4 delen; tot suppl. 227, december 1987), Deventer
(Tijdschrift)artikel: Naam en voorletter auteur, geen titulatuur. Jaartal van publicatie van de betreffende aflevering van het artikel (tussen haakjes). Titel van het tijdschrift, niet onderstrepen (ook niet tussen aanhalingstekens). Nummer jaargang. Naam van het tijdschrift, onderstrepen of cursiveren (nooit vooraf laten gaan, door
22
In ...). Paginanummers: vermeld altijd het begin en de eindpagina van een artikel. Extra informatie: bijvoorbeeld: speciaal nummer (tussen haakjes). •
Een voorbeeld: Groenhuijsen, M & R Stuivenga (red.) (1979), Een beeld van recht, 28 Ars Aequi 637-897 (speciaal nummer).
Krantenartikel: bij een krant wordt in plaats van een jaargangnummer tussen haakjes de datum van verschijnen vermeld. Bij onbekende kranten wordt ook de stad van uitgave vermeld. •
Voorbeeld: Bik, J.M.H. Smeets (1988), Minister van Sociale Zaken J. de Koning over bezuinigingsmarathon: De werkelijkheid is moeilijk te beheersen (3 maart 1988), NRC-Handelsblad, 19 (Interview).
Internetartikel: Auteur(s). (datum van creatie), Titel van de tekst/bron, [aantal paragrafen/alinea’s], Titel van het volledige werk [Teksttype], Beschikbaar: URL. De bijlagen De bijlagen zijn aanvullend materiaal. Geef iedere bijlage een nummer en een titel en neem deze ook op in de inhoudsopgave. Zaken die je in de bijlage kan opnemen: • Gegevens die bevindingen of beweringen moeten ondersteunen • Eventuele tabellen/illustraties/grafieken • Kopieën van formulieren, vragenlijsten e.d. • Lijst van definities of afkortingen • Interview verslagen
2.3. Schrijftips Eventuele problemen bij het schrijven zijn terug te brengen tot twee essentiële punten. Ten eerste is het belangrijk je te realiseren dat het schrijven, voor een deel, een creatief proces is. Dat wil zeggen dat enige spontaniteit mogelijk moet zijn. Maak aantekeningen van allerlei losse ideeën en/of associaties die bij je opkomen. Deze kunnen later eventueel bruikbaar zijn. Ten tweede als je - al schrijvend - het geschrevene voortdurend scherp kritisch beoordeelt, blokkeer je jezelf. Durf fouten te maken, laat een nog niet honderd procent goede tekst even staan, later heb je nog voldoende mogelijkheden verbeteringen aan te brengen. Ofwel schrijf door en verbeter. Hieronder worden voor enkele onderdelen praktische tips gegeven. De opening van de inleiding De eerste zinnen van je scriptie zijn erg belangrijk. De volgende openingstechnieken worden wel toegepast: • Een vraag • Een vergelijking en contrast • Een illustratie • Een anekdote • Een citaat of spreuk • Verrassende opmerking(en)
23
De opbouw van de alinea De lezer zal het op prijs stellen wanneer deze snel kan zien wat het onderwerp van een alinea is en wat je over dit onderwerp schrijft. Van iedere alinea maak je een afgeronde eenheid door slechts één onderwerp te behandelen. De lezer zal dat onderwerp en de belangrijkste informatie erover (de hoofdgedachte) snel kunnen vatten wanneer je deze in één zin overbrengt, n.l. de kernzin. Deze kernzin geef je een opvallende plaats, bij voorkeur aan het begin of aan het eind van de alinea. De onderdelen binnen iedere alinea hebben een duidelijke samenhang. Je maakt deze door de zinnen soepel in elkaar te laten overlopen. Een geschikt middel hiervoor is het gebruik van signaalwoorden en –tekens. Hiermee attendeer je je lezers op het soort verband dat je tussen je zinnen hebt gelegd. De belangrijkste signaalwoorden en –tekens zijn: ten eerste, ten tweede, daarnaast, verder, bovendien, voorts, vervolgens, maar, echter, niettemin, daarentegen, evenwel, van de andere kant, hoewel, evenals, evenzeer, eveneens, op dezelfde wijze, dienovereenkomstig, bijvoorbeeld, zoals, in het bijzonder, ter illustratie, daarom, daar, omdat, dientengevolge, doordat, op grond van, ten gevolge van, concluderend, namelijk, immers, al met al, terugblikkend, enz. De lengte van de alinea Twee zaken zijn voor het bepalen van de lengte van belang: de regellengte van je tekst en de accenten die je wil leggen. Te korte alinea's kunnen je ideeën versnipperen, de bladspiegel onrustig maken en daardoor kan de tekst moeilijker leesbaar zijn. Maak de alinea’s daarom niet te kort, maar ook niet te lang. Je zal bij het vaststellen van de lengte van de alinea's niet voorbij kunnen gaan aan de lengte van de tekstregels. Hoe korter die regels zijn, hoe korter ook je alinea's dienen te zijn. Soms zal je een hoofdgedachte niet volledig in één alinea kunnen ontvouwen. Die alinea zou dan te lang en onoverzichtelijk worden. Je kan in zo'n geval, op een logische plaats, een deel van die ontwikkeling overhevelen naar één of meer volgende alinea's. De hoofdgedachte wordt dan ontvouwd in een `alineagroep'. De alinea's binnen zo'n groep moeten weer in een duidelijk verband staan met elkaar. Bovendien zal je om alinea(groepen) maar ook hoofdstukken en paragrafen goed op elkaar te laten aansluiten af en toe verbindende alinea's dienen in te voegen. Deze overgangsalinea's kan je het beste schrijven wanneer je begint met het afwerken en controleren van de tekst. Door alinea's een contrasterende lengte te geven leg je accenten: na een aantal lange alinea's valt de nadruk op een korte (en andersom). Plaats belangrijke hoofdgedachten in alinea's met afwijkende lengte.
24
De vormgeving van de alinea Zoals je de grotere bouwstenen van je betoog - de hoofdstukken en paragrafen aangeeft door titels, zo ook dien je de kleinste bouwstenen ervan, de alinea's, duidelijk te markeren. De enige juiste methode is die van het inspringen: je begint iedere alinea op een nieuwe regel en de eerste zin ervan laat u 3-5 spaties (tab instelling) inspringen. Een witregel kan je gebruiken om alineagroepen af te bakenen. Annotatie Men onderscheidt twee soorten voetnoten: • Verklarende noten, noten waarin iets wordt uitgelegd of toegelicht, worden zo min mogelijk gebruikt. Een enkele keer kan het noodzakelijk zijn iets toe te lichten terwijl dit niet in de tekst kan gebeuren omdat de lijn van het betoog dan wordt onderbroken (zodat de aandacht van de lezer wordt afgeleid). • Verwijzende noten, deze worden wèl veelvuldig gebruikt. Ze verwijzen naar gebruikte bronnen of literatuur en men spreekt meestal van `bron- of literatuurverwijzingen'. Bij deze noten gaat het om de controleerbaarheid van het beweerde: de lezer moet weten op wie of wat bepaalde uitspraken zijn gebaseerd. Noten worden daarom geplaatst: • Bij citaten en parafrases • Bij een eigen samenvatting van aan andere ontleende theorieën, tabellen, grafieken e.d. • Op iedere plaats waar de lezer kan denken: waar haalt de schrijver dát vandaan? Het plaatsen van te veel noten kan ondervangen worden door aan het einde van een zin of alinea een verzamelnoot te plaatsen, waarin verschillende titels worden genoemd waarop het geschrevene is gebaseerd. De noot geef je aan door een nummer (cijfer) te plaatsen achter de zin of woord waarop de noot betrekking heeft. Alle noten in de scriptie kun je doorlopend nummeren. In de `lijst van aangehaalde literatuur' geef je je notenapparaat. Er bestaat een aantal methoden waarop zo'n literatuurlijst zich laat samenstellen (zie methoden van literatuurverwijzing). Methoden van literatuurverwijzing Het auteur-jaarsysteem: In de tekst worden (tussen haakjes) de auteurs genoemd, het jaar van publicatie en paginanummer. Bijvoorbeeld (Kuijl: 2004, p.632). Een volledige verwijzing is te vinden in een alfabetisch geordende lijst van geraadpleegde literatuur. Nummering is hierbij niet noodzakelijk. Voordeel van dit systeem: op het laatste moment kan nog gevonden literatuur ingeschoven worden zonder dat je dient te hernummeren. Dit systeem is een eenvoudig systeem. Nadeel van dit systeem: het is moeilijk na te gaan waar een bepaalde tekst wordt aangehaald uit een - in de literatuurlijst - genoemd werk. Het citaat-nootsysteem: bij ieder te documenteren feit komt een cijfer te staan dat verwijst naar een doorlopende genummerde literatuurlijst. Hierin komt de aangehaalde literatuur dus vóór in de volgorde waarin deze in de scriptie ter sprake komt. Een bron die je meermalen aanhaalt krijgt dus telkens hetzelfde
25
cijfer/nummer. Nadeel van dit systeem: wanneer je achteraf een nieuwe literatuurverwijzing wilt invoegen dient moet je de nummers van de noten aanpassen. Dit systeem is een ingewikkelder systeem dan het eerder genoemde. Beperk het gebruik van noten! In bijna alle gevallen is het notenapparaat lastig voor de lezer. Enige waarschuwingen: • Je mag nooit noten weglaten om de nummering te laten kloppen • Geef geen verwijzingen van zaken die gemeengoed zijn • Schrijf een auteur geen idee toe dat hij als andermans idee aanhaalt • Let op wanneer je auteurs in buitenlandse bronnen tegenkomt: verschillende culturen noemen hetzelfde personage soms bij een andere naam Citaten en parafrases: bij citeren geef je de woorden van een ander letterlijk weer. Dit kan betrekking hebben op: enige woorden of een gedeelte van een zin; een zin, definitie of een uitspraak; een stuk tekst. Je citeert wanneer het citaat niet gemist kan worden in je betoog, wanneer de (te citeren) auteur een `autoriteit' is op het gebied dat je behandelt of wanneer de formulering bondig en typerend is. Een aantal regels bij citaten: • Je plaatst de citaten tussen aanhalingstekens • Je geeft citaten letterlijk weer • Je mag alleen citeren vanuit de directe bron of de meest betrouwbare teksten, • Je mag een citaat in één der drie moderne talen onvertaald weergeven, maar citaten in een andere taal moeten in de oorspronkelijke taal worden geciteerd. In de tekst zelf of in een voetnoot geef je de vertaling. • Je cursiveert die woorden die je in het citaat meer nadruk wilt geven dan de auteur heeft bedoeld, (mijn cursivering, met je initialen) • Mogelijke fouten in het citaat neem je over maar je vermeldt er tussen vierkante haken [sic.!] bij • Je kan een gedeelte uit het citaat weglaten door dat met punten tussen vierkante haken aan te geven, [...] • Je maakt voor alle zekerheid altijd een kopie van de te citeren tekst Bij een parafrase leen je een idee van een ander en schrijft het op in je eigen bewoordingen. Slechts belangrijk materiaal komt voor parafrasering in aanmerking. Een aantal regels bij parafrasen: • Herschrijf het origineel met ongeveer hetzelfde aantal woorden. • Behoud de toon van het origineel. • Handhaaf wel de eigen specifieke woorden en termen van de auteur. In de meeste gevallen verdient parafrasering de voorkeur. Bij veelvuldig citeren wordt namelijk de eenheid van stijl van je eigen betoog onderbroken (dit is voor de lezer hinderlijk). Bij parafrasering van een tekst geef je je meer rekenschap van de bedoeling ervan (dan bij het soms klakkeloos overnemen van de tekst van een ander). Zowel voor citaat als parafrase geldt dat je zoveel mogelijk het gebruik van andermans tekst vermijd tenzij het absoluut noodzakelijk is voor het betoog. En dat je citaat en parafrase zo kort mogelijk houdt.
26
27
3.
Docenten en onderwerpen
De docenten van het CBW doen voor een groot deel (promotie)onderzoek. Volgend overzicht geeft aan op welk gebied hun (promotie)onderzoek zich begeeft.
Op de volgende pagina’s volgt per docent een beschrijving van hun achtergrond en voorkeur voor te begeleiden scriptieonderwerpen.
28
prof. dr. J.G. Kuijl RA (Hans) telefoon: 071-5277859 e-mail:
[email protected] Hans Kuijl is hoogleraar Bedrijfseconomie inclusief de fiscale comptabiliteit aan de Universiteit Leiden en sedert 1 juli 2005 emeritus-hoogleraar Bedrijfseconomie in het bijzonder de Externe Verslaggeving aan de Universiteit Maastricht. Hij is tevens voorzitter van het Instituut voor Forensische Accountancy en van de Stichting Bureau Kredietregistratie. In het verleden was hij onder meer werkzaam bij de accountantsdienst van het Ministerie van Economische Zaken en lid van de Visitatiecommissie HBO Accountancy en fiscale economie en voorts was hij lid van de Commissie Rekenschap, de commissie belast met het onderzoek naar de HBOfraude. Zijn onderzoeksbelangstelling ligt het op het overgangsgebied tussen bedrijfseconomie en recht. Dit komt onder andere tot uitdrukking in zijn redacteurschap van de Forensische Reeks, een uitgave van de SDU. Als nummer 15 in deze reeks is onlangs uitgegeven zijn afscheidsrede aan de Universiteit Maastricht De HBO-fraude, een terugblik op de Commissie rekenschap waarin tevens zijn opgenomen de zes bijdragen van de expertbijeenkomst welke is gehouden voorafgaand aan zijn afscheidsrede. Hij is de initiatiefnemer van twee voor de faculteit belangrijke derde geldstroomopleidingen: de kopopleiding ten behoeve van leden van de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs en de opleiding Forensische Accountancy, de opleiding die de faculteit der Rechtsgeleerdheid samen verzorgt met Business Universiteit Nyenrode. Voorts is hij de instigator van de opleiding Fiscale advocatuur. Enkele publicaties van zijn hand: Wetenschappelijk boek Adriaanse, J.A.A., Kuijl, J.G., Huls, N.J.H. & Vos, P. (2004), Informele reorganisatie in het perspectief van surseance van betaling, WSNP en faillisement, Onderzoek en Beleid, 224, Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 340 pp. Duyne, P. C., Pheijffer, M., Kuijl, J. G., Dijk, A. Th. H van & Bakker, G. J. C. M. (2003), Financial Investigation of Crime, Wolf Legal Publishers, Nijmegen, 199 pp. Kuijl, J.G. & Breugel, F.W.J. van, Fiscaal Comptabele vraagstukken en uitwerkingen. Deventer, Kluwer BV, 175 pp. Wetenschappelijk boekdeel / hoofdstuk Kuijl, J.G. (2004), Enron of Ahold aan de Zaan, in Aardema, E., Bijvoet, A.M.A, Kogels, H.A, Rijkers, A.C & Vermeend, W.A.F.G. (Ed.), `s Gravenhage:SDU, Jubileumbundel NFB, pp. 304-317. Kuijl, J.G. (2004), Onderhanden werk, in Hoogendoorn, M.N., Klaassen, J. & Kien, F. (Ed.), Reed Elsevier Externe Verslaggeving in Theorie en Praktijk 4e druk, `s Gravenhage: Reed Elsevier, pp. 601-620.
29
Kuijl, J.G. (2004). Voorraadwaardering, Reed Elsevier, in Hoogendoorn, M.N., Klaassen, J. & Kien, F. (Ed.), Externe verslaggeving in Theorie en Praktijk 4e druk,`s Gravenhage: Reed Elsevier, pp. 584-600. Kuijl, J.G. & Kamp, B. van de (2004), Gebeurtenissen na balansdatum, Amsterdam: Kluwer Nivra, in Backhuijs, J.B., Bosman, R.G. & Camfferman, C. (Ed.), Het jaar 2003 verslagen, pp. 119-129. Kuijl, J.G. & Langendijk, H.P.A.J., Creative Accounting & fraudulent reporting. In Langendijk, H.P.A.J. prof. dr. (Ed.), Creative Accounting & fraudulent reporting, Forensische Studies, 9, Den Haag, Koninklijke Vermande, pp. 5-28. Wetenschappelijk artikel in tijdschrift Adriaanse, J.A.A. & Kuijl, J.G. (2004), De paradoxale rol van banken bij financiele moeilijkheden, Accounting, vol.10, pp. 28-32. Blommaert, J. M. J. & Kuijl, J. G. (2003), 'Goodwillbepaling en –impairment', Accounting, pp. 4-9. Kuijl, J. G. & Blommaert, J. M. J. (2003), 'Inleiding themanummer consolidatie', Accounting, pp. 2-4. Witjes J.P.J. en Kuijl, J.G. (2003), 'Consolidatie en fiscale eenheid', Accounting april 2003, pp. 29-38. Kuijl, J.G., Creative Accounting, fraudulent statements or just differences in accounting principles? An introduction, COmagazine, 4, pp. 8-11. Vakpublicatie Kuijl, J.G. & Adriaanse, J.A.A. (2004), The Good, the Bad and the Ugly, Informele pp. 2-3. reorganisatie bij ondernemingen in financiële moeilijkheden, Accounting, vol.10(108), Adriaanse, J.A.A. & Kuijl, J.G. (2004), Informele reorganisatie in Nederland, Tijdschrift voor Insolventierecht, vol.6 pp. 333-337. Adriaanse, J.A.A. & Kuijl, J.G. (2004), Informele reorganisatie in de praktijk, Accounting, vol.10, pp.16-27. Adriaanse, J.A.A. & Kuijl, J.G. (2004), Ondernemingen in financiele moeilijkheden: alternatieven voor reorganisatie, Accounting, vol.10, pp.4-15. Kuijl, J.G., Het onderscheid tussen eigen en vreemd vermogen bij de verschaffing van venture kapitaal. In Bouwman, J.N. Dr., Huizink, J.B. Prof. mr., Oostwouder, W.J. Prof. mr. & Wezeman, J.B. Prof. mr. (Ed.), Onderneming en Financiering. Vol. 50. Onderneming en Financiering, Den Haag, Elsevier, pp. 2-7. Voordracht/lezing Creative Accounting & Fraudulent Reporting, Utrecht. Lezing NH-Hotels. (23-09-2002)
30
dr. mr. J.A.A. Adriaanse (Jan) Tel: 071 527 7851 e-mail:
[email protected] Dhr. J.A.A. Adriaanse behaalde in 1991 het VWO-diploma aan het Monseigneur Frencken College te Oosterhout. Van 1991 tot 1994 studeerde hij Bedrijfskunde aan Universiteit Nyenrode (opleiding Bachelor of Business Administration). Vervolgens studeerde hij Fiscaal recht (afstudeervariant directe belastingen) aan de Universiteit Leiden. Sinds medio 2000 is hij als docent / onderzoeker verbonden aan de afdeling Bedrijfseconomie en Forensische Accountancy van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden, alsmede het Centrum voor Bedrijfswetenschappen. Hij houdt zich onder andere bezig met het coördineren van de juridisch - bedrijfswetenschappelijke bacheloropleiding Onderneming, Recht en Management, evenals het verzorgen van onderwijs en het verrichten van onderzoek op het gebied van ondernemerschap en turnaround management / herstructureringen. Daarnaast is hij als adviseur onder andere verbonden aan de kerngroep Beginselen Accountancy binnen Nivra-Nyenrode, de accountantsopleiding van het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants en Universiteit Nyenrode, en is hij lid van de opleidingscommissie van de Nederlandse Vereniging voor Credit Management. Verder heeft hij zitting in het Kuratorium van de Duitse Verein für Credit Management e.V. De insteek van zijn onderzoek is zowel bedrijfseconomisch als juridisch. De volgende onderwerpen hebben de aandacht: strategic entrepreneurship, turnaround management, business restructuring, financial restructuring, value recovery, costs of financial distress, prisoner´s dilemma of creditors, common pool problem, race to collect, onderhandse akkoorden, herziening van faillissementswetgeving, ADR en mediation, alsmede succes- en faalfactoren bij reorganisatie. Ook komt de specifieke rol van banken aan de orde. Praktische toepasbaarheid van het onderzoek staat hoog in het vaandel. Onderwerpen voor scripties kunnen liggen op het raakvlaak van recht en bedrijfseconomie. Meer in het bijzonder op bedrijfseconomische en / of juridische aspecten van reorganisaties van bedrijven in financiële moeilijkheden.
31
drs. S.M.M. de Bruijn MA (Saskia) telefoon: 071-5278857 e-mail:
[email protected]
Saskia de Bruijn studeerde bedrijfseconomie aan de Universiteit van Amsterdam. Na haar studie heeft zij in 1999 een master in European Studies voltooid aan de Katholieke Universiteit Leuven. Saskia heeft vervolgens een jaar als assistent auditor bij Deloitte & Touche in Brussel gewerkt, waarna zij de overstap nam naar L’Oréal Nederland om als controller te werken. Sinds december 2002 werkt zij als docent aan de Universiteit Leiden. Saskia doceert de vakken Accounting & Legal Report Systems, Financieel Management binnen de Kunsten en Externe Berichtgeving. Daarnaast doet Saskia promotieonderzoek naar de waardering van menselijk kapitaal met als titel: Human capital: value-relevance and disclosure content. Onderwerpen voor scripties kunnen bijvoorbeeld liggen op de volgende gebieden: • Jaarverslaggeving en IFRS • Human capital accounting • Intellectual capital reporting • Verslaggeving omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen • Waarderingsvraagstukken • Due diligence onderzoeken Een belangrijke voorwaarde voor het schrijven van een scriptie bij Saskia de Bruijn is een sterke inbedding van het onderwerp in bestaande theorie en het toepassen van een gedegen onderzoeksmethodologie. Zelfwerkzaamheid, accuratesse, creativiteit en eigen inbreng zijn belangrijke criteria voor de beoordeling van de scriptie.
32
drs. M.A.I. ten Hengel-Dieben (Marion) telefoon: 071-5277657 e-mail:
[email protected]
Marion ten Hengel-Dieben studeerde eerst Klinische- en Orthopedagogiek aan de RUL. Na haar studie heeft zij negen jaar als zelfstandig gevestigd pedagoog gewerkt. Vervolgens heeft Marion aan de UvA bedrijfseconomie gestudeerd en haar 1e graads bevoegdheid behaald. Na haar studie is zij ruim negen jaar als docent economie en hogeschooldocent verbonden geweest aan de Haagse Hogeschool Sector Informatica. Naast bedrijfseconomisch onderwijs heeft zij ook onderwijs verzorgd op het gebied van o.a. onderzoeksmethoden en juridische aspecten van de informatievoorziening. Sinds december 2000 werkt Marion als docent aan de Universiteit Leiden. Zij verzorgt o.a. onderwijs op het gebied van Management Accounting & Control, Financieel Management en Projectmanagement. Onderwerpen voor scripties kunnen liggen op het terrein van: • Beheersing van bedrijfsprocessen en kwaliteitsverbetering • Beloningssystemen en effecten (werknemer, motivatie, organisatie) • Intellectueel eigendom (auteursrechten) en ICT • Investeringen in ICT en projectmanagement • Financiering van de zorg en recente wijzigingen (wetgeving en financiële consequenties) • Health Care Governance • Verslaggeving omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen • Wijzigingen financiering archeologisch onderzoek (wetgeving en financiële consequenties) Een belangrijke voorwaarde voor het schrijven van een scriptie bij Marion ten Hengel-Dieben is een sterke inbedding van het onderwerp in bestaande theorie, het toepassen van een gedegen onderzoeksmethodologie en een hoge score op maatschappelijke relevantie. Zelfwerkzaamheid, accuratesse, creativiteit en eigen inbreng zijn belangrijke criteria voor de beoordeling van de scriptie. Het combineren van een stage met de scriptie behoort tot de mogelijkheden.
33
drs. M.P. Lycklama a Nijeholt (Maaike) telefoon: 071-5277758 e-mail:
[email protected]
Drs. Maaike Lycklama à Nijeholt doceert vakken op het terrein van ondernemingsfinanciering, financieel management en management accounting. Zij studeerde financiële economie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Maaike werkte als universitair docent bij de Universiteit Utrecht en daarvoor enige tijd als medewerker op de afdeling aandelenresearch van een investment bank. Gedurende haar bijna 6-jarig dienstverband bij de Universiteit Utrecht behaalde zij de basiskwalificatie onderwijs. Sinds september 2000 is Maaike in dienst bij het Centrum voor Bedrijfswetenschappen van de Universiteit Leiden. Haar promotieonderzoek richt zich op het verband tussen de omvang van goodwill enerzijds en waardecreatie van fusies en overnames anderzijds. Maaike begeleidt voornamelijk scripties over de onderwerpen fusies en overnames en/of goodwill. Maar in overleg zijn ook andere scriptie-onderwerpen, financieeleconomisch, of op het raakvlak van financiering en recht, welkom.
34
drs. M.A. Mennes (Menno) telefoon: 071-5277836 e-mail:
[email protected]
Menno Mennes heeft na zijn middelbare school (Frankrijk en Nederland) aan de Universiteit Utrecht de opleiding Clinische Psychologie gevolgd. Met specialisatie in psychoanalyse (VU Amsterdam) en psychotherapie is hij cum laude afgestudeerd op onderzoek naar studiestaking en –vertraging en achterliggende motivatie van studenten. Na werkzaam te zijn geweest als ondermeer onderzoeker aan de Universiteit Utrecht, de Universiteit Nijmegen en de Erasmus Universiteit in Rotterdam heeft hij zich geleidelijk gespecialiseerd in human resource management, in het bijzonder management van motivatie. 10 jaar geleden heeft hij het MVMP Institute mede opgericht dat onderzoek verricht naar motivatie binnen het bedrijfsleven. Onderzoek is uitgevoerd binnen grote multinationals als IBM, KLM, KPN Mobile, TPG Post, Motorola, Shell, Philips, TNT, met onderzoek in de VS en Zuid-Oost Azie. Inmiddels is het MVMP Institute uitgebreid en is hij directeur van een tweetal Research BV’s die het gedachtengoed, ontwikkeld in het MVMP Institute, gecommercialiseerd implementeren binnen het bedrijfsleven. Momenteel is hij verbonden aan de Universiteit Leiden en coordineert het onderwijs in human resource management en organizational behavior. Alle daarmee gerelateerde onderwerpen hebben zijn interesse, met een voorkeur voor management van motivatie. Zijn voorkeur in scripties gaat uit naar begeleiding van empirisch onderzoek.
tcm:11-3701
35
dr. D.H. van Offeren (Dick) telefoon: 071-5278887 e-mail:
[email protected]
Dick van Offeren studeerde economie aan de Universiteit van Amsterdam. Aansluitend op zijn studie heeft hij bij de interne accountantsdienst van de AMROBank gewerkt. Daarna heeft hij bij de functie van Universitair Docent bij de sectie Accountancy van de Faculteit der Economische Wetenschappen en Econometrie van de Universiteit van Amsterdam bekleed. In deze functie heeft hij een brede ervaring opgedaan in onderwijs en onderzoek. Ook heeft hij verschillende bestuurlijke taken vervuld. Promotie op een proefschrift over geografische omzetsegmentatie in de jaarrekening in 2002 aan de Universiteit Leiden. Sinds maart 2004 is hij als Universitair Hoofddocent werkzaam bij het Centrum voor Bedrijfswetenschappen. Hij doceert vooral de financieel-economische vakken, zoals Accounting en Financial Fundamentals. Scriptieonderwerpen zijn onderwerpen die de jaarrekening van ondernemingen betreffen. Deze onderwerpen worden aangetroffen op het snijpunt van bedrijfswetenschappen en ondernemingsrecht Concrete onderwerpen zijn: • Wet- en regelgeving rondom externe verslaggeving (nationaal en internationaal) • Waarderingsvraagstukken • Disclosures in de jaarrekening • Relatie tussen geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening • Eigen vermogen Van de scripties wordt verwacht dat er een belangrijke bedrijfswetenschappelijke component in is verwerkt gebaseerd op de internationale wetenschappelijke literatuur. Veelal zal het onderzoek een kwantitatief karakter hebben.
36
drs. R.P. Ory (René) telefoon: 071-5278873 e-mail:
[email protected]
René Ory studeerde bedrijfseconomie aan de Universiteit van Amsterdam, in combinatie met een uitwisseling met St. Edward’s University in Austin, Texas. Hij is sinds 2004 verbonden aan het Centrum voor Bedrijfswetenschappen. Na zijn studie was de heer Ory gedurende zeven jaar werkzaam voor een grote internationale financiële instelling op verschillende plekken in Europa. Vervolgens was de heer Ory twee jaar als trainer en adviseur verbonden aan een bank in Vietnam. Voor zijn aantreden in Leiden werkte de heer Ory 2½ jaar als docent externe verslaggeving, management accounting en financiering aan een internationale hogeschool in Amsterdam. Zijn promotieonderzoek richt zich op het snijvlak van bedrijfseconomie en maatschappelijk verantwoord ondernemen. De heer Ory kan scripties begeleiden op financieel economisch gebied en scripties waarin maatschappelijk verantwoord ondernemen een rol speelt.
37
dr. A.H. van Reekum (Rik) telefoon: 071 5277751 e-mail:
[email protected]
Rik is na twee jaar rechten en vervolgens een HEAO-opleiding Personeelmanagement in 1987 bedrijfskunde gaan studeren in Groningen alwaar hij in 1991 zijn doctoraalbul haalde. In die tijd heeft hij tevens vervangende dienstplicht vervuld met een onderzoeksproject in de textiel- en kledingbranche, in samenwerking met het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf te Zoetermeer. Aangestoken met het onderzoeksvirus is hij vervolgens zijn promotieonderzoek gestart naar de rol van intellectueel eigendom in farmaceutische innovatie waar hij met succes op is gepromoveerd. In die tijd was hij ook als docent strategie, marketing en distributie verbonden aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Vanaf 2000 heeft hij zich als adviseur bij TNO Strategie, Technologie en Beleid verdiept in beleidsvraagstukken rond innovatieprocessen. Eind 2003 heeft hij de overstap gemaakt naar de Universiteit Leiden waar hij als docent marketing in de programma’s Science Based Business programma en Onderneming, Recht en Management les geeft. Ook begeleidt hij afstudeerders in bedrijfskundige projecten, o.a. voor de Nijmegen School of Management. Onderwerpen van zijn expertise en interesse zijn: • Strategische samenwerking (‘technology partnering’, alliantie- en licentiemanagement, besluitvorming, planning en ketenintegratie) • Management en beleid van intellectuele eigendom • Kennismanagement en -economie • Marketing (marktonderzoek, mededinging, technologieadoptie en ‘new product development’) • Ondernemerschap (‘concept testing’, ondernemingsplan, ‘corporate venturing’, organisatie-ontwikkeling en ondernemingsbestuur of ‘corporate governance’). Verder heeft hij met name kennis van de volgende werkvelden: • Gezondheidszorg • Farmaceutische industrie en handel • Fast Moving Consumer Goods • ICT en automatisering • Metaal- en elektroindustrie • Textiel- en confectiebranche
38
J.I. van der Rest (Jean-Pierre) telefoon: 071-5278803 e-mail:
[email protected]
Jean-Pierre van der Rest studeerde aan de Hoge Hotelschool Maastricht voordat hij een studie toegepaste micro-economie volgde aan de economische faculteit van University of Durham, UK. Na zijn afstuderen heeft Jean-Pierre enige tijd gewerkt als manager in een middelgrote zorginstelling. Voordat hij naar Leiden kwam, werkte Jean-Pierre als docent facilitaire bedrijfskunde aan de sector economie en management van de Haagse Hogeschool. In die periode heeft hij tevens een start gemaakt met zijn promotieonderzoek aan de business school van Oxford Brookes University, UK. Dit onderzoek richt zich op de prijszetting van hotelkamers in een grote internationale hotelketen. De promotie zal waarschijnlijk medio 2005 plaatsvinden. Jean-Pierre maakt deel uit van diverse visiting faculties. Hij schreef hoofdstukken en (professionele) artikelen over prijsbepaling. Onlangs leverde JeanPierre een bijdrage aan de Elsevier Butterworth-Heinemann International Encyclopedia of Hospitality Management. Hij specialiseert zich in theoretische en toegepaste pricing theory. Zijn onderwijsinteresse ligt op het vlak van management accounting, strategische marketing, en onderzoeksmethodologie. Scriptieonderwerp: microperspectieven op prijs en wetgeving 1. Mededingingswetgeving en het bedrijfsbeleid ten aanzien van prijs • regulering van prijsconcurrentie • prijsoorlog in juridisch perspectief • grijze markten en internationale wetgeving • prijspromotie en consumentenbelangen 2. Mededingingswetgeving en het overheidsbeleid ten aanzien van prijs • prijsdiscriminatie in Nederland • parallelle import in Europa • verticale prijsbinding in historisch perspectief • prijzenwet en maatschappij 3. Mededingingsproblemen bij het ontwerpen van wetgeving • marketingbeleid en concurrentie Jean-Pierre van der Rest begeleidt zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek. Hij heeft geen specifieke voorkeur voor empirisch of non-empirisch onderzoek. Diepgang en een gedegen aanpak zijn belangrijke criteria voor de beoordeling van de scriptie.
39
Bijlage 1: Lijst Hieronder tref je boeken aan die je verder kunnen helpen als je kennis van het uitvoeren van een literatuuronderzoek en of methoden van onderzoek voor het schrijven van je scriptie nog verdieping nodig heeft. Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de, (2001), Basisboek methoden en technieken, Stenfert Kroese, Groningen, (ISBN 90 207 3030 4) Boekhorst, A., Koers, D., Kwast, I., (2004), Informatievaardigheden, 3e druk, Lemma, Utrecht, (ISBN 90 5931 200 7) Booth, A., Brice, A. editors (2004), Evidence-based practice for information professionals: a handbook, Facet Publishing, London, (ISBN 1 85604 471 8) Buuren J.A. van, Hummel, H. (2003), Onderzoek, De Basis, Wolters Noordhoff, Groningen (ISBN 90 01 18259 3) Dasselaar, A., (2004), Handboek Internetresearch, van Duuren Media B.V., Eck en Wiel (ISBN 90 5940 115 8). Swanborm, P., (2003), Case study’s, wat, wanneer en hoe?, Boom, Amsterdam, (ISBN 90 5352 294 8) Verschuren, P., Doorewaard, H., (2004), Het ontwerpen van een onderzoek, Lemma, Utrecht (ISBN 90 5188 896) Yin, R.K., (2003), Case study research design and methods, Sage Publications, London, (ISBN 07 6192 553 8)
40
Bronvermelding
Anon, Van werkstuk tot scriptie, Faculteit der Historische en Kunstwetenschappen, 1999 Essers. C. e.a., Eindrapport van de afstudeercommissie “Hoe nu verder” – Aanbevelingen ten behoeve van het afstudeerproject bij de NBS, Katholieke Universiteit Nijmegen, Nijmegen, 1999 Faculteit der Economische Wetenschappen – Capaciteitsgroep Marketing en Organisatie, Afstuderen bij de sectie Organisatie - Informatie over aanpak en begeleiding van scripties, Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam, 2001 Kuypers, G., ABC van een onderzoeksopzet, Uitgeverij Coutinho, Bussum, 2003 Mans, P., Regeling afstudeerproject Nijmegen Business School – Studiejaar 19992000, Katholieke Universiteit Nijmegen, Nijmegen, 1999 Nijmegen School of Management, Afdeling Bedrijfswetenschappen, Afstudeergids Strategie Marketing Distributie – Studiejaar 2000-2001, Katholieke Universiteit Nijmegen, Nijmegen, 2001 Mirande, M.J.A. en E. Wardenaar, Scriptieproblemen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1997 Velde, Mandy E.G. van der, Paul G.W. Jansen en Inge A. Telting, Bedrijfswetenschappelijk onderzoek: van probleemstelling tot presentatie, Uitgeverij H. Nelissen, Baarn, 2000 Verra, G.J., Methodeleer - Grondbeginselen van wetenschappelijk onderzoek, Uitgeverij Lemma BV, Utrecht, 2001
De volgende scriptiehandleidingen van de Universiteit Leiden: Faculteit der Rechtsgeleerdheid Faculteit der Archeologie Faculteit der Letteren Faculteit der Letteren - Japankunde Faculteit der Sociale Wetenschappen - Bestuurskunde Faculteit der Sociale Wetenschappen - Klinische Gezondheidspsychologie
41