Scriptie Creativiteit bij sportverenigingen Jasper van Houten (409399) Mark Visser (409144) Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) Sport, Gezondheid en Management (SGM)
Plaats: Nijmegen Datum: 07-03-2008 In opdracht van: Transferpunt Sport Praktijkbegeleider: dhr. R. ter Horst Afstudeerbegeleider: dhr. S. Platvoet
Samenvatting In 2002 lanceerde Richard Florida zijn boek “The Rise of the Creative Class”. Daarin behandelt hij zijn theorie over de opkomst van de zogenaamde creatieve klasse. De kern van zijn theorie is dat steden en regio’s waar de creatieve klasse in sterke mate aanwezig is, een hogere economische groei bereiken, dan in regio’s waar de creatieve klasse in mindere mate aanwezig is. Uit onderzoek blijkt dat ook in Nederland de creatieve klasse aanwezig is. De theorie wordt vaak toegepast bij lokale overheden. Echter in de sport zijn geen onderzoeken bekend naar de theorie van Florida. De doelstelling van dit onderzoek is inzichtelijk te maken of creativiteit zich manifesteert bij sportverenigingen zoals in de theorie van Florida beschreven wordt. Hierbij zijn de volgende subvragen geformuleerd: •
Hoe kan de theorie van Florida geoperationaliseerd worden voor sportverenigingen?
•
Welke sportverenigingen (takken van sport) zijn creatief?
•
Welke variabelen zijn van invloed op de creativiteit van sportverenigingen?
•
Is er een relatie tussen creativiteit van de regio en creativiteit van sportverenigingen binnen die regio?
Volgens Florida zullen steden die voldoen aan een hoge mate van technologie, talent en tolerantie (de drie T’s) de meeste creatieve mensen aantrekken en dus de hoogste economische groei bereiken. Dit komt volgens hem doordat regionale groei wordt aangedreven door de creatieve klasse, die plaatsen prefereren die divers en tolerant zijn en open staan voor nieuwe ideeën. Diversiteit trekt diverse mensen aan met verschillende kwaliteiten en eigenschappen. Creatief kapitaal zorgt voor een hogere mate van innovatie, het ontstaan van nieuwe bedrijven en de creatie van banen. Een stad die voldoet aan de drie T’s kan als creatief worden beschouwd. Deze drie T’s zijn geoperationaliseerd in een aantal indicatoren. Zo is de aanwezigheid van hoger onderwijs in een stad een indicator voor talent. Voor dit onderzoek zijn de drie T’s specifiek geoperationaliseerd om de creativiteit bij sportverenigingen te meten. Hiervoor zijn de drie T’s genomen als uitgangspunt en vormen zo, net als bij Florida, de onafhankelijke variabelen. Vervolgens zijn hierbij afhankelijke variabelen geformuleerd. Deze afhankelijke variabelen vormen op hun beurt weer het uitgangspunt voor de stellingen met een 4-punts Likertschaal van de digitale enquête voor het survey-onderzoek. Die enquête is verstuurd naar vijftig procent van de populatie, die tot stand is gekomen door het op aselecte wijze samenstellen van een steekproef. De populatie van het onderzoek bestaat uit sportverenigingen van de vijf meest beoefende sporten (voetbal, gymnastiek, tennis, golf en hockey) in Nederland, in de creatieve stadsregio Arnhem Nijmegen, en de niet-creatieve stadsregio Breda Tilburg. Van de 211 benaderde sportverenigingen hebben 68 verenigingen de enquête ingevuld, wat met een respons van 32,2 procent een beeld van de werkelijkheid oplevert. Hieruit blijkt dat de gemiddelden
2
van alle variabelen per tak van sport niet significant van elkaar verschillen. De conclusie die hieruit getrokken kan worden is dat de takken van sport allemaal als even creatief mogen worden beschouwd. Kijkend naar de gemiddelde waarde van alle variabelen per tak van sport, zou voorzichtig geconcludeerd mogen worden dat voetbal, tennis, gymnastiek, golf en hockey allemaal licht creatieve sporten zijn. Er zijn wel significante waarden gevonden voor enkele variabelen die van invloed zijn op de creativiteit van sportverenigingen, namelijk voor: moderne faciliteiten, gebruik bestuur elektronica, scholing kader, sportdiploma trainer en ledenbalans naar geslacht. Voorzichtig mag geconcludeerd worden dat deze variabelen van invloed zijn op de creativiteit van sportverenigingen. Een relatie tussen de creativiteit van de regio en de creativiteit van sportverengingen binnen die regio is niet ontdekt. Voor maar één variabele kwam een significante waarde uit de bus, namelijk energiebesparing. Het verschil tussen de gemiddelden van alle variabelen per regio is miniem. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan dus niet gesteld worden dat er een relatie is tussen de creativiteit van de regio en de creativiteit van sportverenigingen. Al met al mag op basis van de resultaten uit het onderzoek niet geconcludeerd worden dat creativiteit zich manifesteert bij sportverenigingen zoals in de theorie van Florida beschreven wordt. Een mogelijke reden hiervoor is de keuze van de regio’s. Deze is gebaseerd op een aantal aspecten, waaronder de inwonersaantallen. Het is echter bij elke keuze onvermijdelijk dat bepaalde andere aspecten niet overeenkomen. Zo ook in dit geval. Een keuze gebaseerd op andere aspecten, zoals het aantal sportverenigingen, had andere resultaten kunnen opleveren. Een andere verklaring voor de resultaten ligt wellicht bij het feit dat in de sportbeoefening significante verschillen bestaan tussen autochtonen en allochtonen. Florida geeft juist aan dat tolerantie de bepalende T is voor creativiteit. De creatieve klasse vestigt zich bij uitstek in steden die open staan voor diverse culturen. Misschien bestaat er dus een relatie tussen creativiteit en de aanwezigheid van verschillende culturen bij sportverenigingen. Een vervolgonderzoek zou hier antwoord op kunnen geven. Het grootste discussiepunt binnen dit onderzoek is de operationalisering van de drie T’s voor sportverenigingen. Zijn de juiste variabelen opgesteld om creativiteit bij sportverenigingen te meten? Daarnaast is het aantal afhankelijke variabelen per T verschillend. Ook kan afgevraagd worden of alle facetten van een T behandeld worden door de stellingen uit de vragenlijst. Echter kan het ook zo zijn dat de variabelen wel kloppen, maar dat creativiteit zich simpelweg niet manifesteert bij sportverenigingen. Hiervoor zal vervolgonderzoek dat zich richt op de variabelen waarmee de creativiteit gemeten wordt gedaan moeten worden. Tot slot kan het erg interessant zijn om ook de theorie van Putnam betreffende sociaal kapitaal te betrekken in een onderzoek over de creatieve klasse in de sport. Hoewel het nu niet specifiek onderzocht is, geeft dit onderzoek waarschijnlijk geen aanleiding om het beleid van een sportvereniging aan te passen op creativiteit, zoals bij regionale overheden al wel vaak het geval is. Gemeenten stellen een creatief beleid op basis van onder andere de drie T’s op om de creatieve klasse en bedrijven aan te trekken. Dit moet zorgen voor een hogere economische groei. Aangezien dit onderzoek niet aantoont dat de drie T’s ook voor sportverenigingen opgaan, hoeft het beleid hier (vooralsnog) niet op aangepast te worden.
3
Summary Richard Florida published his book “The Rise of the Creative Class” in 2002. Throughout this book he discusses his theory about a new and upcoming social class, the so called creative class. The presence of the creative class leads to a higher economic growth for cities and regions. Several studies confirm this creative class is also present in the Netherlands. Local governments often apply Florida’s theory to base policy on. However, no research is conducted concerning Florida’s theory within sports. The purpose of this study is to examine if creativity manifests itself at sport clubs as described in Florida’s theory. The following sub questions were formulated: •
How can Florida’s theory be applied to sport clubs?
•
Which sport clubs (branches of sport) are creative?
•
Which variables influence the creativity of sport clubs?
•
Is there a relation between creativity of a region en creativity of sport clubs within this region?
According to Florida cities that show a high degree of technology, talent and tolerance (the three T’s) will attract creative people and thus higher economic growth. Such a city can be described as creative. He argues that regional growth is caused by the creative class, which prefers places that are diverse and tolerant and are open to new ideas. Diversity will attract different people with a broad variety of qualities and characteristics. Creative capital will lead to innovation and the arise of new companies and jobs. The three T’s all have indicators. For example: higher education is a indicator of talent. In this study the three T’s are specifically designed to measure the level of creativity of sport clubs. They form the independent variables. Derived from the independent variables are the dependent variables. The depended variables are used to formulate statements which are postulated in a digital questionnaire with a 4-level Likert scale. The questionnaire is send to fifty percent sample of the population. The population exists out of the sport clubs of the five most practiced sports (football, tennis, gymnastics, golf and hockey) in the Netherlands in the creative region Arnhem Nijmegen and the non-creative region Breda Tilburg. 68 of the 211 approached sport clubs have filled in the questionnaire. This means a response rate of 32,2 percent. Results show no significant differences between the means of all variables by branch of sport. It may be concluded that all branches are equally creative. Looking at the mean of all variables by branch of sport, it also may (carefully) be concluded that all studied branches are slightly creative. Significant values were found for a few variables that influence creativity, namely: modern facilities, usage electronics board, sports diploma trainer and member assessment towards gender. These variables influence the creativity of sport clubs. A relation between creativity of the region en the creativity of sport clubs within this region was not discovered. Only one variable displayed a significant value, namely: energy saving. The difference between the means of all variables by region are tiny. 4
The conclusion that creativity manifests itself at sport clubs as described in Florida’s theory may not be drawn from the results of this study. Possibly this can be explained by the choice of the regions. This choice was made judging a number of aspects including the number of inhabitants. Still it is inevitable to choose two exact the same regions. There will always be certain aspects which will not match. A choice based on others aspects, such as the number of sport clubs, could have displayed different results. Another explanation of the results can lie in the fact that there are significant differences between autochthons and foreigners. Florida emphasizes that tolerance is the most important T in creativity. The creative class will establish themselves in cities which are open to many cultures. Maybe there exists a relation between creativity and the presence of several cultures at sport clubs. A follow-up study could research this matter. The biggest point of discussion is the appliance of the three T’s to sport clubs. Are the variables correct to measure the creativity of sport clubs? Moreover the number of dependent variables are different for every T. Also one could wonder if all facets of a T are described in the statements of the questionnaire. However it could also be that the variable are just, but that creativity simply does not manifests itself at sport clubs. Follow-up research should be conducted about the variables used measuring creativity at sport clubs. Ultimately it could be very interesting to involve Putnam’s theory about social capital in a study about the creative class in sports. Although it’s not specifically researched, this study probably does not give reason to change policy of a sport club on creativity, which is the case with local governments. Municipalities write creative policy based on the three T’s to attract the creative class and companies. This must lead to a higher economic growth. Since this study does not show that the three T’s apply to sport clubs, policy should not yet be adapted.
5
Voorwoord Het afgelopen halfjaar hebben wij onder prettige omstandigheden stage gelopen bij het Transferpunt Sport te Nijmegen. Binnen het team is in een goede sfeer plezierig samengewerkt. Ook wij konden samen prima door één deur. Gedurende de stageperiode zijn wij dan ook enthousiast en gemotiveerd te werk gegaan. Deze scriptie is tot stand gekomen door middel van representatieve en zowel kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeksmethoden. Objectiviteit en betrouwbaarheid zijn belangrijke uitgangspunten geweest in de gegevensverzameling en de analyse hiervan. Het resultaat is het voor u liggende document. Het idee voor deze scriptie vindt zijn oorsprong bij onze praktijkbegeleider binnen het Transferpunt Sport. Bij dezen willen wij Rob ter Horst hiervoor bedanken. Ook voor zijn input gedurende het gehele proces. Wij vonden het in ieder geval van begin af aan een interessant onderwerp om mee aan de slag te gaan. Met name omdat het onderzoek vernieuwend is binnen de sportwereld en het parallellen legt met (voor ons nieuwe en) spraakmakende theorieën. Daarnaast gaat extra aandacht uit naar onze scriptiebegeleider, Sebastiaan Platvoet. Via deze weg willen wij onze dank betuigen aan zijn medewerking. Hij was altijd beschikbaar voor het beantwoorden van vragen of voor het geven van feedback. Verder natuurlijk ook dank aan alle sportverenigingen die de vragenlijst hebben ingevuld en zo gezorgd hebben voor voldoende respons. Tot slot hopen wij met dit onderzoek een positieve bijdrage geleverd te hebben aan de inzichten betreffende creativiteit in de sport. Nijmegen, maart 2008 Jasper van Houten Mark Visser
6
Inhoudsopgave SAMENVATTING ....................................................................................................................................2 SUMMARY ..............................................................................................................................................4 VOORWOORD ........................................................................................................................................6 INHOUDSOPGAVE .................................................................................................................................7 INLEIDING ...............................................................................................................................................9 PROJECTKADER .........................................................................................................................................9 DOELSTELLING ...........................................................................................................................................9 VRAAGSTELLING ........................................................................................................................................9 SUBVRAGEN ..............................................................................................................................................9 ONDERZOEKSMODEL ................................................................................................................................10 VERANTWOORDING EN RELEVANTIE VOOR SGM ........................................................................................10 LEESWIJZER ............................................................................................................................................11 THEORETISCH KADER ........................................................................................................................12 FLORIDA ..................................................................................................................................................12 CREATIEVE KLASSE ..................................................................................................................................13 CREATIVITEIT BINNEN NEDERLAND ............................................................................................................18 CREATIEVE REGIO’S BINNEN NEDERLAND ..................................................................................................19 BREEDTESPORT .......................................................................................................................................20 SPORTVERENIGINGEN ..............................................................................................................................21 HYPOTHESE .............................................................................................................................................21 METHODE .............................................................................................................................................22 LITERATUURSTUDIE ..................................................................................................................................22 ZOEKTERMEN ..........................................................................................................................................22 DATABANKEN ...........................................................................................................................................22 TREFFERS ...............................................................................................................................................23 SELECTIE.................................................................................................................................................23 STRATEGIE ..............................................................................................................................................23 POPULATIE ..............................................................................................................................................23 STEEKPROEF ...........................................................................................................................................24 OPERATIONALISERING DRIE T’S.................................................................................................................24 INSTRUMENTEN ........................................................................................................................................24 RESULTATEN .......................................................................................................................................25 CONCLUSIE ..........................................................................................................................................28 DISCUSSIE............................................................................................................................................29 LITERATUURLIJST ...............................................................................................................................32
7
ARTIKELEN/PUBLICATIES ..........................................................................................................................32 BOEKEN ..................................................................................................................................................33 WEBSITES ...............................................................................................................................................34 BIJLAGEN .............................................................................................................................................35 BIJLAGE 1: POPULATIEGEGEVENS, AANTALLEN SPORTVERENIGINGEN..........................................................35 BIJLAGE 2: VARIABELEN ...........................................................................................................................36 TECHNOLOGIE .........................................................................................................................................36 TALENT ...................................................................................................................................................36 TOLERANTIE ............................................................................................................................................36 BIJLAGE 3: STELLINGEN SURVEY-ONDERZOEK ...........................................................................................37 STELLINGEN TECHNOLOGIE ......................................................................................................................37 STELLINGEN TALENT ................................................................................................................................37 STELLINGEN TOLERANTIE .........................................................................................................................38 BIJLAGE 4: LIJST MET ZOEKTERMEN ..........................................................................................................39 BIJLAGE 5: OVERZICHT VAN HET AANTAL TREFFERS PER ZOEKTERM ............................................................41
8
Inleiding Projectkader Het Transferpunt Sport is een kennis- en samenwerkingsmakelaar voor de Nijmeegse sport- en onderwijswereld. Door het bevorderen van samenwerking en kennisuitwisseling tussen sport- en onderwijsorganisaties draagt het Transferpunt Sport bij aan de verdere professionalisering van het lokale sportaanbod en een optimale aansluiting tussen het sportgerelateerde onderwijs en de sportmarkt. Het Transferpunt Sport is een gezamenlijk initiatief van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, de gemeente Nijmegen en NOC*NSF. Het
Transferpunt
Sport
richt
zich
met
haar
dienstverlening
op
alle
sportverenigingen,
sportevenementen, bonden en andere sportgerelateerde organisaties. Verenigingsondersteuning is de primaire taak. Daarnaast wordt er onder andere onderzoek verricht (Transferpunt Sport, 2007). In 2002 lanceerde Richard Florida zijn boek “The Rise of the Creative Class”. Daarin behandelt hij de opkomst van de zogenaamde creatieve klasse. Kern van zijn theorie is dat steden en regio’s waar creativiteit in sterke mate aanwezig is, een hogere economische groei bereiken, dan als dit niet het geval is. Ook in Nederland is de creatieve klasse aanwezig (zie theoretisch kader). De theorie wordt vaak toegepast bij lokale overheden. Echter in de sport zijn er geen onderzoeken bekend naar de theorie van Florida. Dit is de reden geweest om hier vanuit het Transferpunt Sport onderzoek naar te doen. Doelstelling Het doel van het onderzoek is inzichtelijk te maken of creativiteit zich manifesteert bij sportverenigingen zoals in de theorie van Florida beschreven wordt. Vraagstelling Manifesteert creativiteit zich bij sportverenigingen aan de hand van de drie T’s (technologie, talent en tolerantie)? Subvragen •
Hoe kan de theorie van Florida geoperationaliseerd worden voor sportverenigingen?
•
Welke sportverenigingen (takken van sport) zijn creatief?
•
Welke variabelen zijn van invloed op de creativiteit van sportverenigingen?
•
Is er een relatie tussen creativiteit van de regio en creativiteit van sportverenigingen binnen die regio?
9
Onderzoeksmodel Sportverenigingen regio Breda Tilburg Theorie Florida
Resultaten analyse Creativiteit sportverenigingen
Afhankelijke variabelen (Beoordelingscriteria) Relevante theorieën
Resultaten analyse Sportverenigingen regio Arnhem Nijmegen
Figuur 1: Onderzoeksmodel
Dit model wordt als volgt verwoord: Een uitgebreide bestudering van de theorie van Florida en andere relevante theorieën levert beoordelingscriteria (afhankelijke variabelen) op waarmee de sportverenigingen binnen de regio Arnhem Nijmegen en de regio Breda Tilburg kunnen worden geëvalueerd. Een vergelijking van deze twee evaluaties resulteert in een conclusie over de creativiteit van de sportverenigingen (Verschuren & Doorewaard, 2000). Verantwoording en relevantie voor SGM Zoals eerder vermeld wordt het onderzoek uitgevoerd vanuit het Transferpunt Sport. Deze organisatie is ontstaan door initiatieven afkomstig van de opleiding Sport, Gezondheid en Management (SGM). Voor beide partijen is het van belang om sociologische ontwikkelingen in het algemeen te volgen. De theorie van Florida speelt in op een dergelijke ontwikkeling. Hoewel de theorie van Florida voornamelijk economisch van aard is, kan deze prima toegepast worden in de wereld van de sport. Door hier onderzoek naar te doen ontstaat een beeld over hoe deze ontwikkelingen zich manifesteren binnen de sport. Op basis van de conclusies uit dit onderzoek kunnen adviezen geformuleerd worden door het Transferpunt Sport. Ook de opleiding SGM kan profiteren van dit onderzoek door de resultaten uit dit onderzoek te gebruiken voor hun curriculum. Verder zouden sportverengingen hun beleid kunnen aanpassen op het gebied van creativiteit zoals dit ook gebeurt bij lokale overheden.
10
Leeswijzer In de inleiding worden het projectkader, de doelstelling, vraagstelling en onderzoeksopzet geschetst. Daarnaast wordt de verantwoording en relevantie voor de opleiding verklaard. Vervolgens wordt in het theoretisch kader uitgebreid aandacht besteed aan de relevante theorieën en onderzoeken voor deze scriptie. Daarin staat de theorie van Richard Florida over de creatieve klasse centraal. De methode bespreekt onder andere de gekozen onderzoekstrategie, de gebruikte instrumenten de populatie en de genomen steekproef. In de resultaten worden de relevante bevindingen uit het onderzoek beschreven. Ook de analyse van deze resultaten komt aan bod. De hoofdvraag en subvragen worden beantwoord in de conclusie. De doelstelling wordt teruggekoppeld in de discussie. Daarnaast bevat het een beschrijving van de praktische relevantie en de begrenzingen van het onderzoek evenals suggesties voor vervolgonderzoek.
11
Theoretisch kader Florida Richard Florida, een Amerikaanse econoom en op dit moment hoogleraar Zaken & Creativiteit aan de Rotman School of Management en tevens hoofd van de Creative Class Group, schreef in 2002 het revolutionaire boek “The Rise of the Creative Class”, waarin hij de term ‘creatieve klasse’ introduceert (Creative Class Group, 2007). Hij begint dit boek met de volgende anekdote: “Neem een man uit het jaar 1900 en plaats hem in het jaar 1950. Vervolgens wordt ook een man uit het jaar 1950 in het heden geplaatst. Wie zal een groter verschil waarnemen? In eerste instantie lijkt het logische antwoord: de man rond de wisseling naar de twintigste eeuw. De technologie heeft begin vorige eeuw enorme progressie geboekt. De man zou zijn ogen uit kijken. In plaats van paarden met koetsen bepalen auto’s het straatbeeld. Enorme bouwwerken zoals bruggen en wolkenkrabbers vormen het uitzicht. Vliegtuigen scheren over zijn hoofd. Ook thuis zal hij versteld staan van onder andere de radio, televisie, koelkast en wasmachine. Verder zal zijn levensverwachting drastisch zijn toegenomen door de uitvinding van antibiotica en een aantal inentingen. Al met al een schokkende transformatie binnen 50 jaar. Iemand uit 1950 zal beduidend minder onder de indruk zijn van de technologische ontwikkelingen. Al lijkt dat op het eerste gezicht misschien niet zo. Tegenwoordig denkt men dat de technologie zich in behoorlijk rap tempo ontwikkeld. Internet, LCD-televisies, IPod’s, interactieve spelcomputers etc. Echter zal de man zich al gauw kunnen aanpassen aan de wereld waarin hij nu leeft. Qua technologie verschilt de wereld waaruit de man afkomstig is niet veel van de wereld waarin hij zich nu bevindt. De man neemt nog steeds de auto naar zijn werk, vliegtuigen vertrekken van hetzelfde vliegveld, treinen rijden op dezelfde lijn, televisies hebben meer kanalen, maar zijn in principe hetzelfde. De man zal minder moeite hebben om zich aan te passen aan deze tijd, dan de man die in het jaar 1950 leeft. Enkele uitzonderingen daar gelaten, zoals de mobiele telefoon en de personal computer. Kortom de reiziger van 1900 naar 1950 zal de grootste veranderingen waarnemen. Eenmaal aangepast aan de grootste technologische verschillen, zal hem na verloop van tijd iets anders op gaan vallen. De rollen zijn omgedraaid wanneer men gaat kijken naar sociale structuren en de manier waarop mensen hun leven indelen qua werk en vrije tijd. Dat zal de man uit 1950 lastiger vinden. Iemand uit het begin van de twintigste eeuw zal de sociale wereld van 1950 niet veel verschillend vinden van zijn eigen wereld. Wanneer hij in een fabriek werkte, zal hij hoogstwaarschijnlijk in dezelfde hiërarchie terecht komen. Wanneer hij op een kantoor werkte, krijgt hij te maken met een soortgelijke bureaucratie. Hij zou werken van 9:00 uur tot 17:00 uur, een pak dragen en veelal samenwerken met mannelijke en blanke collega’s. Ook thuis zal hij vroeg trouwen, kinderen krijgen, getrouwd blijven en waarschijnlijk zijn hele leven voor hetzelfde bedrijf werken. Om te recreëren kan hij sporten of sport kijken of lid worden van een vereniging passende bij zijn sociaaleconomische status.
12
Onze tweede tijdreiziger zal echter raar opkijken van de sociale en culture verschillen vergeleken met het jaar 1950. Losse kledingvoorschriften, flexibele werktijden, emancipatie, jongeren met tatoeages en piercings etc. Zijn grappen over etnische minderheden zijn niet langer om te lachen. Roken is op veel plaatsen verboden. Op veel punten zal hij niet weten hoe zich te gedragen. Maar dat is nog lang niet alles. Op straat komt hij verscheidene etnische groeperingen tegen in grotere getallen dan hij ooit had verwacht. Mensen van hetzelfde geslacht die een relatie hebben. Mensen zijn geobsedeerd over hun uiterlijk en hun carrière. Dus hoewel de eerste tijdsreiziger zich zal moeten aanpassen aan drastische technologische veranderingen, zal de tweede de diepere en meer doordringende veranderingen beleven (Florida, 2002, p. 1-8).” Wat is er gebeurd tussen 1950 en vandaag, wat daarvoor niet gebeurd is? Richard Florida betoogt dat de creativiteit van mensen de drijvende kracht achter de geschetste ontwikkelingen is. Zowel op het werk als in het dagelijks leven staat creativiteit meer dan ooit centraal. Volgens hem is er een nieuwe sociale klasse opgestaan, de zogenaamde creatieve klasse. Creatieve klasse Sinds “The Rise of the Creative Class” heeft de aandacht voor creativiteit en cultuur in relatie tot stedelijke ontwikkeling een enorme vlucht genomen. Begrippen als creatieve klasse, creatieve industrie en creatieve stad zijn te vinden in de meest recente stedelijke ontwikkelingsplannen (Rutten, 2005). Allereerst is het begrip creativiteit van belang. In het boek “The Creative City” van Landry & Bianchini uit 1995 wordt hierover het volgende gezegd: “…creativity involves thinking a problem afresh and from first principles; experimentation; originality; the capacity to rewrite rules; to be unconventional; to discover common threads amid the seemingly disparate; to look at situations laterally and with flexibility”.
Volgens Van Dale (2007) zou creatieve klasse betekenen: een groep in de bevolking die origineel en voortbrengend is. Een samenvoeging van de begrippen ‘creatief’ en ‘klasse’: cre·a·tief (bn.)
klas·se (de ~ (v.), ~n)
1 origineel en voortbrengend
1 groepering van de bevolking
Dit dekt de lading niet. Florida geeft de volgende definitie van de creatieve klasse: “Een groep mensen met gemeenschappelijke belangen en overeenkomstige wijze van denken, voelen en gedrag, die bepaald worden door de economische functie die deze mensen vervullen: ze hebben hetzelfde soort creatieve werk (Florida, 2002, p. 68).”
13
Maar uit welke mensen bestaat deze creatieve klasse nu eigenlijk? Florida deelt de creatieve klasse in aan de hand van beroepen. Daarbij maakt hij een onderscheid tussen de ‘supercreatieve kern’, die de bedenkers zijn van innovatieve ideeën en de ‘creatieve professionals’, die kennis toepassen. Het verschil tussen beide groepen is dat de supercreatieve kern betaald wordt om creatief te zijn, zoals in de wetenschap en techniek of architectuur en ontwerp, en de creatieve professionals niet. Hetgeen niet wil zeggen dat de professionals in hun beroep niet creatief kunnen zijn. Ze worden daar alleen niet voor betaald. Deze beroepen zijn vooral bezig met het creatief oplossen van specifieke problemen, waarbij gebruik wordt gemaakt van kennis. Daarnaast deelt hij de mensen binnen de beroepsgroepen in op drie soorten creativiteit, namelijk: artistieke creativiteit (bijvoorbeeld kunstenaars en ontwerpers), zakelijke creativiteit (onder andere managers) en technische creativiteit (zoals ICT’ers en wiskundigen). Ruim dertig procent van de Amerikaanse beroepsbevolking wordt hiermee door Florida als creatief bestempeld (Florida, 2002). Echter zou zijn definitie van de creatieve klasse te vaag zijn. Het is niet precies duidelijk welke beroepen nu allemaal onder de creatieve klasse vallen (Hospers, 2006; van Smaalen & Toussain, 2006). De onderstaande tabel geeft de indeling weer die Florida hanteert.
Supercreatieve kern
ICT’ers en wiskundigen Architecten en ingenieurs Kunstenaars en ontwerpers Onderwijzers, professoren en wetenschapper Beroepen binnen de sport, media en entertainment
Creatieve professionals
Managers Zakelijke en financiële beroepen Juristen Beroepen binnen de zorg Technici
Tabel 1: Indeling beroepen creatieve klasse (Florida, 2002, p.328)
Ook Marlet en van Woerkens (2004) hebben kritiek op deze indeling. Florida stelt de creatieve klasse samen aan de hand van beroepen in plaats van opleidingsniveau. Volgens hen zorgt dit ervoor dat hoogopgeleide werklozen werk niet tot de creatieve klasse behoren. Daarnaast rekent Florida hele bedrijfstakken mee in zijn definitie en maakt hij geen verschil in de beroepen binnen die takken. Onder de categorie ‘educatie’ vallen bijvoorbeeld universitaire docenten, basisschooljuffen maar ook baliemedewerkers in de bibliotheek. Scott (2000) hanteert daarom een indeling in sectoren. Hij spreekt over de creatieve industrie, waartoe hij de gehele schoenen-, kleding- en meubelindustrie rekent. Maar ook uitgeverijen, drukkerijen, architecten- en reclamebureaus, de radio- en televisiesector en de fabricage van sieraden, sportartikelen, spellen en speelgoed. Deze indeling biedt vele mogelijkheden voor data-analyse. Een beperking is dat in sommige gevallen slechts een deel van een sector creatief is, dat in statistische zin niet is te splitsen van het minder creatieve deel. Zo is het design van meubelen een creatieve 14
activiteit, maar de massaproductie daarvan is dat in veel mindere mate (Manshanden et al, 2004). Om meer nuance aan te brengen maar toch de sectorale indeling te handhaven, selecteert Kloosterman (2002) de sectoren die volledig als creatieve industrie zijn aan te merken. Deze auteur spreekt dan niet meer over creatieve industrie, maar over 'cultural industries'. Hij selecteert de reclamebureaus, activiteiten zoals film en video, radio en televisie, en amusement en kunst. Scott hanteert een breed begrip en Kloosterman een eng begrip. In de Nederlandse context bakent Scott bijna 9,5 procent van de economie af en Kloosterman bijna 1,7 procent (Raspe & Segeren, 2004). Los van de definitie is de creatieve klasse vooral in economisch opzicht van groot belang. Mensen verplaatsten zich vroeger met bedrijven. Met andere woorden wanneer de werkgever zich elders vestigde, verhuisden de werknemers daar ook naar toe. Nu komen de bedrijven naar de mensen toe. Dus bedrijven vestigen zich op plaatsen waar potentiële werknemers leven. Steden met diversiteit, levendigheid, ontmoetingsplekken en de aanwezigheid van veel culturele en andere stedelijke voorzieningen zijn bij uitstek steden waar de creatieve klasse aanwezig is. Bedrijven willen deze creatieve mensen inlijven of aanspreken en vestigen zich in en nabij de ‘creatieve’ steden. Kort samengevat is zijn stelling, die hij vooral met statistische verbanden probeert te onderbouwen, dat er een creatieve klasse in opkomst is waarvan de leden naast de aard van hun werk ook opvattingen over werken, wonen en leven gemeen hebben. Steden die worden gekenmerkt door tolerantie zouden aantrekkelijk zijn voor leden van de creatieve klasse, wat op zijn beurt creatieve bedrijven aan zou trekken (Florida, 2002). De theorie van Florida betreffende creatief kapitaal is eigenlijk een variant van de theorie over sociaal kapitaal. Robert Putnam beargumenteert in zijn veel gelezen boek “Bowling Alone” uit 2000 dat het sociaal kapitaal de afgelopen jaren flink is teruggedrongen. De titel van zijn boek is afgeleid vanuit het feit dat tussen 1980 en 1993 het competitie bowlen in de Verenigde Staten met veertig procent is afgenomen, terwijl het aantal individuele bowlers met tien procent toenam. Dit is volgens hem één van de vele indicatoren die deel uit maken van een bredere trend, namelijk de afname van sociaal kapitaal. Ook kerken, vakbonden en verenigingen ondervinden hinder van deze trend (Putnam, 2000). Echter in Nederland nemen de ledenaantallen van sportverenigingen de laatste jaren weer toe. Het aandeel van de bevolking dat lid is van een sportvereniging steeg de afgelopen jaren, tot 36 procent (SCP, 2006). Sportverenigingen spelen beter in op de wensen van mensen. In de optimale distinctiviteitstheorie wordt gesteld dat mensen bij groepen willen horen, maar dat zij ook een beetje uniek willen blijven om het gevoel te kunnen behouden zichzelf te zijn (Brewer, 1991). Dit kan een verklaring bieden voor de geschetste ontwikkelingen rondom de sportdeelname. Putnam ziet sociaal kapitaal als een vorm van netwerken, dezelfde normen en waarden en wederzijds vertrouwen die samen zorgen voor een gunstig klimaat (Putnam, 2000). Een sociale en hechte gemeenschap, gebaseerd op de kerk, bestaande uit hard werkende mensen past prima bij de theorie van Putnam. Daar tegenover staat de individualistische en diverse gemeenschap, met allerlei beroepen in een hightech omgeving passende bij Florida’s theorie. De creatieve klasse prefereert
15
namelijk quasi-anonimiteit gebaseerd op zwakke banden boven sterke (Grabher, 1993). Deze tegenstelling is ook terug te vinden in de anekdote waarmee Florida zijn boek uit 2002 begint. De theorie van Putnam die goed aansluit bij de situatie begin/midden vorige eeuw en de theorie van Florida bij het heden. Tussen die twee periodes is het sociaal kapitaal volgens Putnam afgenomen. Volgens Florida komt dit door “the rise of the creative class”. Putnam is van mening dat sociaal kapitaal voor economische groei zorgt, dit in tegenstelling tot Florida die juist zegt dat dit te danken is aan creatief (en meer individualistisch) kapitaal. De aanwezigheid van de creatieve klasse gaat gepaard met een hogere economische groei. Om als plaats/stad de creatieve mensen aan te trekken moeten ze voldoen aan de zogenaamde drie T’s: Technologie, Talent en Tolerantie. Dit zou regionale groei optimaal ondersteunen. De conventionele gedachte is dat de economie groeit door het aantrekken van grote bedrijven en industrie. Putnam (2000) ziet economische groei als een product van sociale cohesie, vertrouwen en een groepsgevoel. Edward Glaeser (2004), die de theorie van Putnam verder uitwerkt, zegt dat concentraties van hoog opgeleide mensen de regionale groei bepaald (human capital). Dit is volgens Florida allemaal logisch. Immers zou het raar zijn als een plaats met meer industrie of meer hoog opgeleide mensen minder snel zou groeien als een stad met minder. De industrie creëert onder andere banen en hoog opgeleiden zorgen voor een kenniseconomie (Florida, 2002). Florida’s ideeën zouden desondanks helemaal niet zo nieuw en revolutionair zijn. Bijvoorbeeld dat het verschil tussen de creative capital en human capital theorie miniem is. Een argument hiervoor is dat de human capital theorie al uitging van stedelijk succes door hoog bekwame mensen in hightech omgevingen (Glaeser, 2004). Florida vindt dat hij met zijn theorie economische groei het beste kan verklaren. De stelling is: regionale groei wordt aangedreven door de creatieve klasse, die plaatsen prefereren die divers en tolerant zijn en open staan voor nieuwe ideeën. Diversiteit trekt diverse mensen aan met verschillende kwaliteiten en eigenschappen. Creatief kapitaal zorgt voor een hogere mate van innovatie, het ontstaan van nieuwe bedrijven en de creatie van banen. Innovatie is op haar beurt een belangrijke determinant van economische groei (Florida & Tinagli, 2004). Hierbij blijft het wel belangrijk het verschil te blijven zien tussen creativiteit en innovatie. Creativiteit kan gezien worden als het intellectuele proces van het verkrijgen van originele ideeën. Innovatie aan de andere kant, is het net zo belangrijke proces van het herzien, aanpassen en uitbreiden van bestaande ideeën (Brecknock, 2004). Steden die voldoen aan de drie T’s zullen volgens Florida de meeste creatieve mensen aantrekken en dus de hoogste economische groei bereiken. Een stad die voldoet aan de drie T’s kan als creatief worden beschouwd (De Stad, 2004). Onder Technologie wordt verstaan: de concentratie van innovatie en technologie in een stad. De concentratie van hoogopgeleiden is een indicator voor de tweede T, Talent. Tolerantie heeft te maken met openheid naar nieuwkomers, rassen en leefstijlen (Florida, 2002). Kloosterman (2002) vindt echter dat Florida te weinig oog heeft voor andere groepen naast de creatieve klasse en schaalverschillen. Niet alle steden hebben volgens hem, qua grootte, de potentie een creatieve stad te worden.
16
Toch werd er al in 1961 over stedelijke ontwikkeling en creativiteit gesproken, namelijk door Jane Jacobs. Volgens haar zijn er twee factoren die creativiteit en ontstaan van nieuwe ideeën bevorderen: een divers aanbod van kennis en technologie, en de bereidheid van creatieve bewoners van die stad die de kennis en technologie met elkaar koppelen (Jacobs, 1961). Florida ziet Jacobs als een grote inspiratiebron. Hij deelt namelijk het inzicht dat een stad met een hoge mate van diversiteit, een goede basis is voor een hoge economische groei. Om de drie T’s en de creatieve klasse te meten gebruikt Florida een aantal indexen. Het betreft de hightech index (aandeel van een stad in de hightech industriële output van een land), innovatie index (aantal patenten per inwoner), gay index (het relatief aantal homoseksuelen per regio), bohemien index (aandeel van een aantal beroepen in de werkende bevolking zoals auteurs en musici), talent index (aandeel van mensen met minstens een bachelorgraad) en ‘melting pot’ index (aandeel van inwoners die in het buitenland geboren zijn in een stad). Allemaal zeggen zij wat over de drie T’s. Bijvoorbeeld de hightech index over technologie of de gay index over tolerantie. Daarnaast is er nog de creativiteitsindex die bestaat uit: het aandeel creatieve werkers in de beroepsbevolking, het aantal patenten per hoofd van de bevolking, de aanwezigheid van hightech industrie en de mate waarin men openstaat voor verschillen (Florida, 2002). De indexen worden door Lang (2005) bekritiseerd. Hij trekt in twijfel of de bovengenoemde indexen wel een compleet beeld vormen en of de indexen werkelijk iets bijdragen aan de berekening van economische groei. Maar er is meer kritiek. Stam & de Jong (2005) geven aan dat Florida’s afbakening van de creatieve klasse niet altijd inhoudelijk te verdedigen is en er essentiële verschillen zijn in de aard van verschillende groepen binnen de creatieve klasse. Kloosterman (2002) vindt dat Florida te weinig oog heeft voor andere groepen naast de creatieve klasse en schaalverschillen. Niet alle steden hebben, qua grootte, de potentie een creatieve stad te worden. Ook vinden sommigen dat Florida met zijn boek een neoliberale politieke agenda promoot (Kotkin & Siegel, 2004; Malanga, 2004). Tot slot zegt Lang (2005) dat het empirische onderzoek flinterdun is. De suggestie van causale verbanden wordt gewekt. Bijvoorbeeld dat de creatieve klasse voor groei zorgt en dat wanneer een stad de creatieve klasse aantrekt, dit leidt tot groei (Marcuse, 2003; Peck, 2005). In reactie op alle kritiek heeft Florida in 2005 opnieuw een boek gepubliceerd. De titel van dit boek luidt: “The Flight of the Creatieve Class”. De titel van dit boek is tweeledig. Ten eerste kan het letterlijk opgevat worden. In die zin betekent ‘flight’ vluchten. Amerika is groot geworden door met de grote mate van tolerantie ondernemende immigranten aan te trekken, de zogenaamde ‘open society’. Hier lag voor Amerika het grote concurrentievoordeel ten opzichte van andere landen (Florida, 2005). Na 11 september 2001 staat Amerika minder open voor andere culturen, mensen, geloven, etc. Dit is bijvoorbeeld te zien aan het relatief lage aantal hoogopgeleiden dat Amerika vanuit het Midden- en Verre Oosten toelaat. Florida noemt dit ook wel “The closing of America”. Dit, en het feit dat andere landen ook toleranter worden (de ‘New Competitors’, vooral landen in Europa), zorgt er op hun beurt voor dat meer mensen emigreren en minder mensen immigreren (Franke & Verhagen, 2005). De
17
creatieve klasse vlucht het land uit. Daarnaast kan het figuuurlijk ‘een vlucht nemen’ betekenen. Florida betoogt in het boek wederom dat de creatieve klasse van cruciaal belang is voor economische groei. Ditmaal betrekt hij daar ook de hele wereld bij in plaats van zich te concentreren op alleen de Verenigde Staten. Ook vertelt hij dat zijn empirische werk vooral ontdekkend van aard is en dus niet bevestigend. Het hoofdpunt van zijn nieuwe boek is het grote belang van tolerantie binnen zijn theorie. Hij reageert hiermee ook op de kritiek van Glaeser (2004) dat de creatieve capital theorie eigenlijk niets meer is dan de human capital theorie. Florida is het eens met de gedachte dat de ontwikkeling van human capital belangrijk is. Hij onderscheidt zich echter, vindt hij, door te stellen dat tolerantie ervoor zorgt dat human capital zich vestigt in steden die openstaan voor andere mensen (Florida, 2005). Een onderzoeker van de universiteit van Texas onderschrijft dit. Hij heeft onderzocht welke van de drie theorieën (social, human en creative capital) de meeste invloed heeft op de economische groei. Samengevat blijkt uit zijn onderzoek dat social capital hier nauwelijks invloed op heeft. Human capital en creative capital zijn betere indicatoren voor dergelijke groei. Een vergelijk tussen beide leverde betere resultaten op voor creative capital. Dit is volgens hem te danken aan de praktische indexen die Florida hanteert om creativiteit te meten (Cushing, 2002). Creativiteit binnen Nederland In Nederland nam het concept zijn intrede in 2002. In opdracht van het ministerie van VROM schreef Zef Hemel destijds een essay over de creatieve stad. Toen in 2003 Richard Florida de conferentie “Creativity and the City” in Nederland bezocht, kwam de discussie echt op gang (De Stad, 2004). Sindsdien is de econoom een aantal maal teruggekeerd. Onder andere voor de HAN Creative Masterclasses. Daarin presenteert de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen masterclasses en lezingen rondom het thema creativiteit (HAN, 2008). Ook Franke & Verhagen (2005) nemen actief deel aan het debat rondom de creatieve stad. Uit onderzoek van Florida (2005) blijkt dat Nederland tot de top van creatieve landen in de wereld behoort. Hij heeft de grootte van de creatieve klasse in 25 landen berekend en vergeleken aan de hand van de ‘Global Creative Class Index’ (GCCI). Deze index bestaat uit een berekening van het aantal mensen per land dat werkzaam is in de creatieve werkvelden (exclusief technici, doordat er gebruik wordt gemaakt van de nauwere definitie van de creatieve werkvelden die de International Labour Organization hanteert), gedeeld door het totaal aantal werkende mensen in dat land. Hieruit komt een percentage dat aangeeft hoeveel procent van de werkende mensen tot de creatieve klasse behoren. De uitkomst van dit onderzoek wijst uit dat Nederland, met een percentage van 29,5 procent, de vierde plaats ter wereld inneemt na Ierland, België en Australië. Als technici wel meegerekend zouden worden in de internationale analyses, zou Nederland met 47 procent zelfs op de eerste plek ter wereld uitkomen. Ook Modder & Saris (2005) hebben onderzoek gedaan naar de creativiteit in Nederland. Hiervoor is gebruik gemaakt van de creativiteitsindex van Florida. Men heeft niet alleen binnen Europa gekeken 18
naar de aanwezigheid van creativiteit, maar men heeft ook specifiek naar Nederland zelf gekeken. Volgens hen beslaat de creatieve klasse in Nederland, met gebruikmaking van de creativiteitsindex, bijna dertien procent van alle Nederlandse werknemers (ongeveer één miljoen mensen). Marlet & van Woerkens (2004) komen op een percentage van negentien procent. In het onderzoek benoemen zij de regio Amsterdam, de regio Utrecht, de regio Eindhoven en de stadsregio Arnhem Nijmegen, voorheen Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN), als creatieve kernen. Daarnaast heeft de totale creatieve industrie in de voorbije jaren een forse banengroei laten zien. Uit onderzoek van Manshanden et al (2004) blijkt dat in de periode van 1993 tot en met 2002, de creatieve industrie is gegroeid met een jaarlijks gemiddelde van 5,8 procent, tegenover een jaarlijks gemiddelde groei van 2,8 procent van de totale werkgelegenheid. Binnen deze creatieve kernen neemt het begrip ‘creatieve stad’ een steeds grotere plaats in. Peter Hall schreef hier al over in 1998. Hij zette toen uiteen dat steden die op alle vlakken creatief zijn overleven. Beleid wordt speciaal afgestemd op creativiteit. Vooral het begrip innovatie neemt een centrale rol in binnen zijn theorie. Er bestaat zelfs een toolkit om de toekomst van een creatieve stad te vormen (Landry, 2000). Een ander onderzoek benoemt niet de creatieve regio’s, maar de steden waar de creatieve klasse het meest aanwezig is volgens de meetmethode van Florida. Hieruit blijkt dat onder andere Amsterdam, Utrecht, Leiden en Nijmegen steden zijn die meer mensen uit de creatieve klasse huisvesten. In hetzelfde onderzoek wordt statistisch onderbouwd dat de creatieve klasse in Nederland gepaard gaat met meer lokale werkgelegenheidsgroei (Marlet & van Woerkens, 2004). Een aantal onderzoekers van de Universiteit Utrecht hebben verder onderzoek gedaan naar de stellingen van Florida met betrekking tot Nederland. Zij komen tot een creatieve klasse met een omvang van achttien procent. Daarnaast laat hun analyse zien dat tolerantie in een Nederlandse regio van groot belang is voor de ruimtelijke spreiding van de creatieve klasse. De conclusie is dat investeren in faciliteiten van tolerantie zin heeft om de creatieve klasse aan te trekken. Zij stippen daarnaast de Randstad, de regio Arnhem Nijmegen en Utrecht aan als plaatsen waar de creatieve klasse sterk aanwezig is (van Aalst et al, 2005). Creatieve regio’s binnen Nederland Om de onderzoeksvraag te beantwoorden is het noodzakelijk om het huidige onderzoek uit te voeren in een creatieve regio. Eerder is bepaald dat de stadsregio Arnhem Nijmegen een dergelijke regio is. Enerzijds is Arnhem een stad met hogere scholen, mode en design en evenementen. Anderzijds is Nijmegen een stad met een rijke historie, een universiteit en een grote fabriek van Philips. Nijmegen staat daarnaast bekend als een stad van wetenschap en debat. Verder is het culture centrum Mariënburg (met het filmhuis en debatteercentrum Lux) erg belangrijk voor de creativiteit van de stad. In Arnhem kan de wijk Klarendal aangestipt worden als creatief centrum (Modder & Saris, 2005). Aangezien het Transferpunt Sport werkzaam is in deze regio, ligt het ook daarom voor de hand om de creatieve regio Arnhem Nijmegen als uitgangspunt te nemen. 19
Om iets te kunnen zeggen over een mogelijke relatie tussen creativiteit van de regio en creativiteit van sportverenigingen binnen die regio, moet een niet-creatieve regio betrokken worden in het onderzoek. Zowel de creativiteit van sportverenigingen in een creatieve als een niet-creatieve regio kunnen op deze manier met elkaar worden vergeleken. Een niet-creatieve regio is de stadsregio Breda Tilburg. Allereerst blijkt uit onderzoek dat deze regio niet creatief is en dat de creatieve klasse hier niet sterk vertegenwoordigd is (Marlet & van Woerkens, 2004; Modder & Saris, 2005). De steden Breda en Tilburg liggen geografisch gezien op ongeveer dezelfde afstand als Arnhem en Nijmegen. De inwonersaantallen van de steden lopen ook niet ver uiteen. Breda en Tilburg huisvesten in totaal ongeveer 370.000 mensen. Arnhem en Nijmegen zijn samen goed voor 300.000 inwoners (CBS, 2007). Verder zijn beide regio’s zogenaamde NUTS 3 regio’s (zie tabel 2). Dit is een Europese standaard om onderzoeksgroepen in te delen. Afhankelijk van de grootte van de regio maakt men een onderscheid tussen de gebieden.
Niveau
Minimum
Maximum
NUTS 1
3.000.000
7.000.000
NUTS 2
800.000
3.000.000
NUTS 3
150.000
800.000
Tabel 2: Indeling NUTS regio’s (Eurostat)
Breedtesport De afgelopen decennia is de sportdeelname met enkele procentpunten gestegen. Momenteel doet 64 procent van de bevolking van 18-79 jaar aan sport in de vrije tijd. De meest beoefende sporten zijn sporten die goed recreatief en alleen kunnen worden beoefend, zoals fietsen, fitness, hardlopen, wandelen en zwemmen. De meest beoefende teamsport is voetbal. Sporten die duidelijk populairder zijn geworden de afgelopen jaren zijn hockey, golf en hardlopen. In 2004 zijn bijna 29.000 sportverenigingen aangesloten bij NOC*NSF, 800 minder dan in 2001. Daarmee heeft zich de schaalvergroting bij sportverenigingen voortgezet. Het gemiddelde aantal leden per vereniging steeg van 164 in 2001 naar 174 in 2004. Desondanks had in 2003 één op de drie sportverenigingen minder dan 50 leden (SCP, 2006). Actieve sportbeoefening zou de mogelijkheid bieden tot het opbouwen van sociale netwerken (De Knop, 1998). Ook Putnam (2003) vindt, net als Uslaner (2002), dat sport bij uitstek potentie biedt tot het opdoen van sociale contacten. Al eerder kwam naar voren dat de kern van Putnam’s betoog de afname van sociaal kapitaal is. Volgens hem ontkomt sport ook niet aan deze ontwikkeling. De deelname aan vrijwilligerswerk in de sport is in Nederland de laatste jaren echter relatief stabiel na een lichte daling. Sport is de maatschappelijke sector met de grootste aandelen verenigingsleden en vrijwilligers (SCP, 2006).
20
Sportverenigingen De populatie van het onderzoek bestaat uit sportverenigingen van de vijf meest beoefende sporten in Nederland, in de stadsregio Arnhem Nijmegen en regio Breda Tilburg. Hiervoor is gekeken naar de top vijf van sportbonden met het grootste ledenaantal in 2005. Uit een peiling van gegevens die de sportbonden aan het NOC*NSF hebben verstrekt blijkt dat deze top vijf in 2005 bestond uit: 1. KNVB (voetbal, 1.076.759 leden); 2. KNLTB (tennis, 709.277 leden); 3. KNGU (gymnastiek, 292.560 leden); 4. NGF (Golf, 246.930 leden); 5. KNHB (Hockey, 184.923 leden) (NOC*NSF, 2006). Er zijn verschillende redenen voor het gebruik van deze populatie. Ten eerste omdat de meest recente beschikbare data op het gebied van ledenaantallen van sportverenigingen uit 2005 stamt. Ten tweede omdat de top zeer gevarieerd is (denk bijvoorbeeld aan teamsporten versus individuele sporten en verschillende sociale klassen). Ten derde omdat de top vijf zeer stabiel is qua aantallen (zo was deze in 2004 exact hetzelfde). En tot slot omdat het ledenaantal van de vijf grootste sportbonden samen meer dan de helft bedraagt van het totale ledenbestand van het NOC*NSF, namelijk 2.510.449 van de 4.991.862 (NOC*NSF, 2006), wat een grote representativiteit oplevert. Hypothese Naar verwachting zullen sportverenigingen in de creatieve regio’s van Nederland creatiever zijn dan sportverenigingen in niet creatieve regio’s, doordat in een creatieve regio de drie T’s (Technologie, Talent en Tolerantie) nadrukkelijker aanwezig zullen zijn en dit een betere voedingsbodem biedt voor creatieve sportverenigingen. In dit geval zullen er dan dus meer creatieve sportverenigingen bestaan in de stadsregio Arnhem Nijmegen dan in de regio Breda Tilburg. Hierbij zal er per tak van sport ook nog verschil zitten in de mate van creativiteit. Dit zal te maken hebben met de aanwezigheid van de drie T’s binnen de sportvereniging. Er wordt verwacht dat hockey de tak van sport is waar de aanwezigheid van de drie T’s het grootst is. Er wordt namelijk zeer veel aandacht besteed aan de ontwikkeling van de sport. Denk hierbij aan watervelden en de afschaffing van buitenspel (Technologie), de vergevorderde inrichting van talentschools (Talent) en de Sportiviteit en Respect campagne (Tolerantie) (KNHB, 2006). Tegenover de steeds ontwikkelende sport hockey staat het voetbal. Op technologisch gebied verandert er relatief weinig. Natuurlijk worden er nieuwe ballen ontwikkeld en staan de grensrechters tegenwoordig rechtstreeks in contact met de scheidsrechter, maar de invoering van videobeelden is nog steeds een hekel punt. Ook qua spelregels is voetbal een zeer conservatieve en dus weinig creatieve sport. Zo is de afschaffing van buitenspel absoluut onbespreekbaar. Daarnaast zijn voetballers vaak afkomstig uit heel andere sociale milieus dan hockeyers. Er wordt dan ook verwacht dat van de onderzochte sporten, hockey de meest creatieve sport is en voetbal de minst creatieve sport.
21
Methode Literatuurstudie Om een compleet theoretisch kader te kunnen schetsen en antwoorden te vinden op de vraagstellingen is gestart met een uitgebreide literatuurstudie. Allereerst is de theorie van Florida, die in dit onderzoek centraal staat, onder de loep genomen door zijn boeken “The Rise of the Creative Class” (2002) en “The Flight of the Creative Class” (2005) grondig te bestuderen. Daarnaast zijn andere voor dit onderzoek relevante theorieën bestudeerd, zoals de theorie van Robert Putnam betreffende sociaal kapitaal. Ook dit is gedaan aan de hand van het bestuderen van boeken waarin deze theorieën uitgebreid beschreven staan. In het geval van Putnam gaat het om zijn boek “Bowling Alone” (2000). Zoektermen Verder zijn wetenschappelijke artikelen/onderzoeken bestudeerd over en naar de creatieve klasse. Om deze onderzoeken te vinden is allereerst een lijst opgesteld met zoektermen die ingevoerd kunnen worden in elektronische databanken voor wetenschappelijke artikelen (zie bijlage 4). Er is besloten om te beginnen met een zoekterm met een brede relevantie met het onderzoek en deze vervolgens steeds meer te specificeren. Hierdoor wordt de relevantie van de gevonden onderzoeken met het onderzoek alsmaar groter en het aantal gevonden onderzoeken steeds kleiner met als gevolg een grotere kans op het vinden van nuttige informatie voor het onderzoek. Databanken Om de lijst met zoektermen in te kunnen zetten, is gebruik gemaakt van de volgende elektronisch toegankelijke digitale databanken: PiCarta en Google Scholar. PiCarta is een dienst van OCLC waarin kwalitatief hoogwaardige informatie gevonden en aangevraagd kan worden met behulp van een geavanceerde zoekmachine die in een aantal geïntegreerde bestanden zoekt. De bestanden bevatten bibliografische gegevens, inhoudsopgaven van tijdschriften en verwijzingen naar full-text en webpagina's. Momenteel zijn de volgende bestanden beschikbaar: Nederlandse Centrale Catalogus, Online Contents – NL, Online Contents – Algemeen, Online Contents - Biomedische Wetenschappen, Online Contents - Economie Management, Online Contents - Exacte Wetenschappen, Online Contents – Humaniora, Online Contents - Rechten, Bestuurskunde, Politiek, Online Contents - Sociale Wetenschappen en Online Contents - Toegepaste Wetenschappen (PiCarta, 2008). Deze databank is gebruikt omdat deze toegankelijk is vanuit de Hogeschool Arnhem Nijmegen en de Radboud Universiteit Nijmegen, waarvan het Transferpunt Sport respectievelijk deel uitmaakt en een abonnement op heeft.
22
Google Scholar is een vrij toegankelijke internet zoekmachine waarmee op een eenvoudige manier vanuit één plaats gezocht kan worden naar full-text wetenschappelijke literatuur in zeer veel verschillende publicatieformaten en disciplines. Deze zoekmachine is dan ook gebruikt omdat er in een keer gezocht kan worden naar bijvoorbeeld review papers, theses, boeken, samenvattingen en wetenschappelijke artikelen van zeer veel verschillende academische uitgevers (bijvoorbeeld van zogenaamde journals), professionele maatschappijen, universiteiten en andere wetenschappelijke organisaties zonder dat hiervoor naar elk formaat of elke discipline apart gezocht hoeft te worden. Treffers Alle zoektermen uit de lijst zijn ingevoerd in de twee bovengenoemde databanken. In bijlage 5 is een overzicht te vinden van het aantal treffers per zoekterm in beide databanken. Selectie Nadat er met de lijst van zoektermen gezocht is in de databanken, is er een selectie gemaakt van de gevonden artikelen. Hiervoor zijn eerst de titels van de gevonden artikelen bestudeerd op connecties met de onderzoeksvragen en de onderzoeksdoelstelling. Van alle artikelen met enige connectie, werden de samenvattingen gelezen om uit te zoeken of ze echt relevant waren voor dit onderzoek. Tevens is de sneeuwbalmethode gebruikt, die genoemd wordt in Verschuren & Doorewaard (2005). Deze methode houdt in dat wanneer een goed artikel werd gevonden voor deze studie, de referenties van dat artikel en verwante artikelen op de website van de uitgever bestudeerd werden om zo nieuwe relevante artikelen te vinden. De belangrijkste criteria om een artikel in dit onderzoek op te nemen waren dat het artikel wetenschappelijk moest zijn, een onderzoek of review beschrijft over en/of naar de creatieve klasse of een hieraan verwante theorie, en bijdraagt aan het beantwoorden van minstens één vraagstelling. Extra aandacht werd besteed aan artikelen die zowel wat zeiden over de creatieve klasse als de sport. Strategie Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden was een strategie gewenst waarmee het mogelijk was gegevens op afstand te verzamelen, op een gesloten en arbeidsextensieve wijze, over een relatief groot aantal onderzoekseenheden. Een survey-onderzoek biedt deze mogelijkheid en er is dan ook een cross-sectioneel onderzoek uitgevoerd (Verschuren & Doorewaard, 2005). Populatie De populatie van het onderzoek bestaat uit sportverenigingen van de vijf meest beoefende sporten in Nederland, in stadsregio Arnhem Nijmegen en stadsregio Breda Tilburg. Hieronder vallen in de stadsregio
Arnhem
Nijmegen
121
voetbalverenigingen,
79
tennisverenigingen,
56
gymnastiekverenigingen, 9 golfverenigingen en 19 hockeyverenigingen. Dit zijn dus bij elkaar 284 sportverenigingen in de stadsregio Arnhem Nijmegen. In de regio Breda Tilburg gaat het om 44 voetbalverenigingen, 43 tennisverenigingen, 25 gymnastiekverenigingen, 13 golfverenigingen en 12 hockeyverenigingen. In totaal 137 sportverenigingen in de regio Breda Tilburg. De totale populatie komt hiermee op 421 sportverenigingen (zie bijlage 1). 23
Steekproef Van
de
populatie
is
op
aselecte
wijze
een
steekproef
samengesteld,
door
willekeurig
sportverenigingen uit de populatie op de mailinglijst voor het cross-sectioneel onderzoek te zetten. Dit heeft ertoe geleid dat vijftig procent van de sportverenigingen (211 van de 421) is aangeschreven voor het onderzoek. Er is gekozen voor deze steekproef, omdat het aanschrijven van de volledige populatie zeer tijdrovend en gezien de planning lastig realiseerbaar was geweest en de vijftig procent ruim voldoende is om een betrouwbaar beeld van de werkelijkheid te verkrijgen (Kooiker, 2007). Operationalisering drie T’s Florida onderscheidt zoals gezegd een creatieve stad aan de hand van de drie T’s: Technologie, Talent en Tolerantie. Deze drie T’s zijn geoperationaliseerd in een aantal indicatoren. Zo is de aanwezigheid van hoger onderwijs in een stad een indicator voor talent. Voor dit onderzoek zijn de drie T’s specifiek geoperationaliseerd om de creativiteit bij sportverenigingen te meten. Hiervoor zijn de drie T’s genomen als uitgangspunt en vormen zo, net als bij Florida, de onafhankelijke variabelen. Vervolgens zijn hierbij afhankelijke variabelen geformuleerd (zie bijlage 2). Deze afhankelijke variabelen vormen op hun beurt weer het uitgangspunt voor de stellingen van het survey-onderzoek (zie bijlage 3). Instrumenten Voor het survey-onderzoek is een digitale vragenlijst opgesteld door gebruik te maken van Formdesk (www.formdesk.nl), een online computerprogramma waarmee invulformulieren en vragenlijsten ontworpen en vervolgens op internet geplaatst kunnen worden. De vragenlijst bestond uit vier delen, namelijk algemeen, technologie, talent en tolerantie. In het eerste deel werd aan de hand van een zestal meerkeuzevragen en een open vraag gevraagd naar wat algemene informatie over de sportvereniging, zoals de tak van en type sport, de samenstelling van de vereniging en het ledenaantal. In deel twee werden veertien stellingen geponeerd die betrekking hebben op technologie binnen de sportvereniging. In het derde deel werden negen stellingen geponeerd die betrekking hebben op talent binnen de vereniging. Tot slot werden in deel vier twaalf stellingen geponeerd die betrekking hebben op de tolerantie van de sportvereniging. In de laatste drie delen werd gevraagd om de mate van instemming met de geponeerde stellingen aan te geven door middel van een meerkeuze antwoord model. Er is gekozen voor een 4-punts Likertschaal, met de mogelijkheden: “helemaal oneens”, “oneens”, “eens”, “helemaal eens”. Kenmerkend voor deze schaal is dat er een even aantal van vier gebalanceerde schaalcategorieën zijn, en er een “neutrale” of “geen mening” optie ontbreekt. Er is voor deze methode gekozen om te voorkomen dat de respondenten in het midden van de schaal gingen zitten, maar bewust besloten of ze meer neigen naar de eens of oneens kant van de schaal voor elke stelling (Baarda, 2005; Kooiker, 2007). Tevens was als extra antwoordmogelijkheid de optie “niet van toepassing” opgenomen. Aan het einde van alle vier de delen was ruimte beschikbaar voor op- en/of aanmerkingen. Hier kan de respondent bijvoorbeeld een antwoord toelichten. De gegevens die uit de digitale vragenlijst zijn gekomen zijn verwerkt met behulp van het spreadsheet computerprogramma Excel, en vervolgens geïmporteerd in het analyseprogramma SPSS, versie 16.0.
24
Resultaten Van de 211 benaderde sportverenigingen (N=211) hebben 68 verenigingen de enquête ingevuld (n=68). Dit betekent een respons van 32,2 procent, waarvan 52,9 procent voetbal (n=36), 17,7 procent tennis (n=12), 16,2 procent gymnastiek (n=11), 4,4 procent golf (n=3), 8,8 procent hockey (n=6). Dit is voldoende respons voor een digitale enquête (Baarda, 2005; Kooiker, 2007; Lingeman, 2004). In tabel 3 staan de resultaten uit de enquête per afhankelijke variabele weergegeven voor alle takken van sport. De waarden zijn gemiddelden met standaarddeviatie. De afhankelijke variabelen komen overeen met de stellingen uit de enquête. Daarbij geldt 1 = Helemaal oneens, 2 = Oneens, 3 = Eens en 4 = Helemaal eens.
Afhankelijke variabele Beleid technologie Doelstellingen technologie Trainingsniveau technologie Technische commissie Actualiteit website Interactiviteit website Belangrijkheid website Bezoekfrequentie website Moderne materialen Moderne faciliteiten Gebruik bestuur elektronica Gebruik ouders elektronica Gebruik leden elektronica Kinderopvang Energiebesparing Beleid talent Doelstellingen talent Talentscouts Talentselecties Talentschool Voorzieningen talenten Scholing kader Bijscholing kader Sportdiploma trainers Clinics Beleid tolerantie Doelstellingen tolerantie Iedereen welkom Sportief gedrag Ledenbalans naar geslacht Ledenbalans naar nationaliteit Ledenbalans naar etniciteit Ledenbalans naar leeftijd Discriminatie Pesten Minder validen Klachtenbus Gemiddelde per sport
Voetbal 2,68 (± 0,54) 2,58 (± 0,67) 2,83 (± 0,53) 3,17 (± 0,75) 3,46 (± 0,74) 2,42 (± 0,81) 3,26 (± 0,57) 3,38 (± 0,55) 2,69 (± 0,62) 2,03 (± 0,67) 3,06 (± 0,87) 1,57 (± 0,68) 1,81 (± 0,75) 1,43 (± 0,51) 2,65 (± 0,60) 2,83 (± 0,71) 2,67 (± 0,65) 2,17 (± 0,70) 2,63 (± 0,83) 1,85 (± 0,46) 1,82 (± 0,48) 1,84 (± 0,51) 2,76 (± 0,66) 2,09 (± 0,56) 2,50 (± 0,76) 2,72 (± 0,74) 2,66 (± 0,73) 3,06 (± 0,75) 3,23 (± 0,55) 2,06 (± 0,70) 2,37 (± 0,81) 2,26 (± 0,74) 3,11 (± 0,67) 3,22 (± 0,83) 3,31 (± 0,53) 3,00 (± 0,69) 2,49 (± 0,74) 2,57 (± 0,52)
Tennis 2,73 (± 0,79) 2,44 (± 0,88) 2,80 (± 0,63) 2,80 (± 0,79) 3,25 (± 0,62) 2,36 (± 1,03) 3,25 (± 0,45) 3,17 (± 0,58) 2,58 (± 0,67) 2,67 (± 0,65) 2,91 (± 1,04) 1,89 (± 0,93) 1,88 (± 0,99) 1,38 (± 0,74) 2,45 (± 0,69) 2,60 (± 0,97) 2,60 (± 0,97) 1,88 (± 0,64) 2,90 (± 1,20) 2,11 (± 0,78) 1,89 (± 0,60) 2,22 (± 0,44) 2,40 (± 0,70) 2,60 (± 0,70) 2,20 (± 0,79) 2,80 (± 0,79) 2,44 (± 0,73) 3,25 (± 0,45) 3,00 (± 0,74) 2,91 (± 0,54) 1,70 (± 0,48) 1,80 (± 0,42) 2,92 (± 0,52) 3,08 (± 0,52) 3,00 (± 0,00) 2,73 (± 0,65) 2,82 (± 0,60) 2,55 (± 0,48)
Tabel 3: Gemiddelden + SD afhankelijke variabelen per tak van sport
25
Gym 3,00 (± 0,00) 2,56 (± 0,73) 2,88 (± 0,35) 2,75 (± 0,71) 2,90 (± 0,57) 2,78 (± 0,67) 3,10 (± 0,74) 2,90 (± 0,57) 2,20 (± 0,63) 1,75 (± 0,71) 1,57 (± 0,79) 1,50 (± 0,55) 1,43 (± 0,54) 1,50 (± 0,55) 2,67 (± 0,52) 2,89 (± 0,78) 2,56 (± 1,01) 2,40 (± 0,89) 3,33 (± 0,71) 2,50 (± 0,84) 2,33 (± 1,03) 2,44 (± 0,88) 3,11 (± 0,60) 2,18 (± 0,75) 2,10 (± 0,88) 2,88 (± 0,35) 2,43 (± 0,54) 3,09 (± 0,94) 3,09 (± 0,70) 1,91 (± 0,83) 2,40 (± 1,08) 2,56 (± 0,88) 2,60 (± 0,97) 3,00 (± 0,63) 3,30 (± 0,48) 2,80 (± 0,63) 2,30 (± 0,68) 2,53 (± 0,52)
Golf 2,50 (± 0,71) 2,00 (± 1,41) 2,50 (± 2,12) 3,33 (± 0,58) 4,00 (± 0,00) 2,67 (± 0,58) 3,67 (± 0,58) 3,67 (± 0,58) 3,00 (± 1,41) 2,67 (± 1,16) 3,33 (± 1,16) 2,50 (± 0,71) 2,00 (± 1,41) 2,00 (± 1,41) 2,50 (± 2,12) 2,00 (± 1,41) 2,00 (± 1,41) 2,00 (± 1,41) 2,00 (± 1,41) 2,50 (± 2,12) 1,00 (± 0,00) 2,50 (± 2,12) 2,00 (± 1,41) 3,50 (± 0,71) 3,50 (± 0,71) 2,67 (± 0,58) 2,33 (± 1,16) 3,67 (± 0,58) 3,67 (± 0,58) 4,00 (± 0,00) 3,00 (± 0,00) 3,00 (± 0,00) 3,00 (± 0,00) 4,00 (± 0,00) 3,50 (± 0,71) 3,33 (± 0,58) 2,00 (± 1,41) 2,79 (± 0,74)
Hockey 2,20 (± 0,84) 2,00 (± 0,71) 2,40 (± 0,89) 3,17 (± 0,41) 3,33 (± 0,52) 2,20 (± 0,84) 3,33 (± 0,52) 3,33 (± 0,52) 2,50 (± 0,84) 2,00 (± 0,89) 2,17 (± 0,75) 2,00 (± 0,89) 2,00 (± 0,89) 1,50 (± 0,55) 2,83 (± 0,75) 2,20 (± 0,84) 2,20 (± 0,84) 2,20 (± 0,45) 2,60 (± 0,55) 1,80 (± 0,45) 2,20 (± 0,45) 3,00 (± 0,00) 3,00 (± 1,00) 2,33 (± 0,82) 3,00 (± 0,89) 2,83 (± 0,41) 2,17 (± 0,41) 2,83 (± 0,98) 2,67 (± 0,52) 2,67 (± 0,52) 1,67 (± 0,52) 1,83 (± 0,41) 2,67 (± 0,82) 3,00 (± 1,10) 3,00 (± 0,63) 3,00 (± 0,63) 3,00 (± 0,89) 2,50 (± 0,50)
Een One-Way ANOVA is uitgevoerd tussen de takken van sport met de gemiddelden van alle afhankelijke variabelen per tak van sport. Dit leverde geen significante waarden (P>0,05) op. ANOVA (van het Engelse “analysis of variance”), is een toetsingsprocedure om na te gaan of de populatiegemiddelden van twee of meer groepen van elkaar verschillen (de Vocht, 2006). Een One-Way ANOVA is ook gebruikt voor de takken van sport en alle afhankelijke variabelen. Vijf variabelen toonden een significante waarde, namelijk: moderne faciliteiten (F=2,875, P<0,05), gebruik bestuur elektronica (F=5,038, P<0,05), scholing kader (F=4,848, P<0,05), sportdiploma trainers (F=3,229, P<0,05) en ledenbalans naar geslacht (F=7,639, P<0,05). Met de post hoc test Scheffe is vervolgens nagegaan waar de significante verschillen optreden. Dus tussen welke takken van sport. Voor moderne faciliteiten en sportdiploma trainers zijn geen significante waarden (P<0,05) gevonden. Significantie trad wel op bij gebruik bestuur elektronica en wel tussen voetbal en gymnastiek. Ook scholing kader liet een significante waarde zien, maar ditmaal tussen voetbal en hockey. Ledenbalans naar geslacht leverde meerdere significante waarden op, namelijk tussen voetbal en tennis, voetbal en golf, tennis en gymnastiek en tot slot gymnastiek en golf.
26
In de onderstaande tabel zijn de resultaten per afhankelijke variabele weergegeven voor zowel de regio Arnhem Nijmegen als Breda Tilburg. De waarden zijn gemiddelden met standaarddeviatie.
Afhankelijke variabele Beleid technologie Doelstellingen technologie Trainingsniveau technologie Technische commissie Actualiteit website Interactiviteit website Belangrijkheid website Bezoekfrequentie website Moderne materialen Moderne faciliteiten Gebruik bestuur elektronica Gebruik ouders elektronica Gebruik leden elektronica Kinderopvang Energiebesparing Beleid talent Doelstellingen talent Talentscouts Talentselecties Talentschool Voorzieningen talenten Scholing kader Bijscholing kader Sportdiploma trainers Clinics Beleid tolerantie Doelstellingen tolerantie Iedereen welkom Sportief gedrag Ledenbalans naar geslacht Ledenbalans naar nationaliteit Ledenbalans naar etniciteit Ledenbalans naar leeftijd Discriminatie Pesten Minder validen Klachtenbus Gemiddelde per regio
Arnhem Nijmegen 2,68 (± 0,61) 2,48 (± 0,74) 2,78 (± 0,63) 3,06 (± 0,72) 3,35 (± 0,69) 2,46 (± 0,82) 3,26 (± 0,57) 3,28 (± 0,57) 2,59 (± 0,68) 2,14 (± 0,76) 2,79 (± 1,01) 1,70 (± 0,75) 1,80 (± 0.79) 1,47 (± 0,59) 2,63 (± 0,67) 2,72 (± 0,80) 2,58 (± 0,79) 2,14 (± 0,70) 2,76 (± 0,90) 2,00 (± 0,68) 1,92 (± 0,61) 2,12 (± 0,71) 2,75 (± 0,73) 2,25 (± 0,69) 2,47 (± 0,83) 2,76 (± 0,67) 2,53 (± 0,70) 3,10 (± 0,76) 3,13 (± 0,63) 2,30 (± 0,82) 2,21 (± 0,83) 2,20 (± 0,73) 2,96 (± 0,71) 3,18 (± 0,77) 3,24 (± 0,50) 2,94 (± 0,66) 2,56 (± 0,74) 2,57 (± 0,48)
Breda Tilburg 2,61 (± 0,72) 2,41 (± 0,80) 2,73 (± 0,63) 3,08 (± 0,72) 3,31 (± 0,88) 2,58 (± 0,83) 3,20 (± 0,65) 3,32 (± 0,63) 2,69 (± 0,68) 2,22 (± 0,85) 2,78 (± 1,12) 1,71 (± 0,81) 1,83 (± 0,83) 1,47 (± 0,70) 2,38 (± 0,82) 2,58 (± 0,93) 2,50 (± 0,89) 2,05 (± 0,81) 2,57 (± 0,99) 2,05 (± 0,85) 1,78 (± 0,73) 2,13 (± 0,80) 2,58 (± 0,88) 2,24 (± 0,88) 2,56 (± 0,92) 2,67 (± 0,78) 2,54 (± 0,81) 3,07 (± 0,68) 3,12 (± 0,77) 2,42 (± 0,83) 2,38 (± 0,92) 2,33 (± 0,82) 3,07 (± 0,73) 3,37 (± 0,79) 3,38 (± 0,50) 3,00 (± 0,63) 2,43 (± 0,79) 2,58 (± 0,48)
Tabel 4: Gemiddelden + SD afhankelijke variabelen per regio
Opnieuw is een One-Way ANOVA uitgevoerd. Ditmaal tussen de regio’s en alle afhankelijke variabelen. In tabel 4 is te zien dat alleen energiebesparing een significant verschil geeft (F=6,31, P<0,05).
27
Conclusie De gemiddelden van alle variabelen per tak van sport (voetbal, tennis, gymnastiek, golf en hockey) variëren nauwelijks. Oftewel de creativiteit per tak van sport verschilt nauwelijks. Er zijn hiervoor ook geen significante waarden gevonden. Alleen golf scoort gemiddeld relatief hoger. Het antwoord op de vraag welke takken van sport creatief zijn, is dan ook dat uit dit onderzoek geen significant verschil in creativiteit blijkt tussen de verschillende takken van sport en ze dus allemaal als even creatief mogen worden beschouwd. Kijkend naar de gemiddelde waarde van alle variabelen per tak van sport, die varieert van 2,50 tot 2,79, op een schaal van één tot en met vier (met een gemiddelde van twee), zou voorzichtig geconcludeerd mogen worden dat voetbal, tennis, gymnastiek, golf en hockey allemaal licht creatieve sporten zijn. Wel zijn significante waarden gevonden voor enkele variabelen die van invloed zijn op de creativiteit van sportverenigingen. Significantie trad op voor: moderne faciliteiten, gebruik bestuur elektronica, scholing kader, sportdiploma trainer en ledenbalans naar geslacht. Voorzichtig mag geconcludeerd worden dat deze variabelen van invloed zijn op de creativiteit van sportverenigingen. Een relatie tussen de creativiteit van de regio en de creativiteit van sportverengingen binnen die regio is niet ontdekt. Voor maar één variabele kwam een significante waarde uit de bus, namelijk energiebesparing. Het verschil tussen de gemiddelden van alle variabelen per regio is miniem. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan dus niet gesteld worden dat er een relatie is tussen de creativiteit van de regio en de creativiteit van sportverenigingen. Al met al mag op basis van de resultaten uit het onderzoek niet geconcludeerd worden dat creativiteit zich manifesteert bij sportverenigingen aan de hand van de drie T’s (technologie, talent en tolerantie). De aangenomen hypothese wordt dan ook verworpen.
28
Discussie Het doel van het onderzoek was om inzichtelijk te maken of creativiteit zich manifesteert bij sportverenigingen zoals in de theorie van Florida beschreven wordt. Het huidige onderzoek heeft dit niet aangetoond. Ook de vergelijkingen tussen de verschillende takken van sport en tussen de twee regio’s leverden geen eenduidige resultaten op. Een relatie tussen creativiteit van de regio en creativiteit van sportverenigingen binnen die regio kon dus niet gelegd worden. Verder zijn geen verschillen gevonden tussen de creativiteit van de verschillende takken van sport. Hockey is bijvoorbeeld niet creatiever dan voetbal, terwijl dit wel de verwachting vanuit het theoretisch kader was. Een mogelijke reden voor het feit dat dit onderzoek niet uitwijst dat creativiteit zich manifesteert in de sport, is de keuze van de regio’s. Deze is gebaseerd op creativiteit van de regio, waarbij gekozen is voor een creatieve en een niet-creatieve regio. Andere aspecten die mee wogen, zijn de ligging van de twee grootste steden binnen de regio’s, de inwonersaantallen en de onderverdeling in NUTSregio’s. Het criterium hierbij was dat de gekozen regio’s op deze aspecten zoveel mogelijk overeen dienden te komen. Met de keuze voor de stadsregio Arnhem Nijmegen en Breda Tilburg wordt aan het bovenstaande voldaan. Het is echter onvermijdelijk dat bepaalde andere aspecten niet overeenkomen. Zo ook in dit geval. Er zijn duidelijke verschillen per regio te zien in de oppervlakte, het aantal gemeenten en het aantal sportverenigingen van de vijf meest beoefende sporten in Nederland. De oppervlakte van Breda Tilburg is met ruim 500 km2 bijna de helft zo klein als de oppervlakte van de 2
stadsregio Arnhem Nijmegen, die ruim 1000 km beslaat. Het aantal gemeenten binnen de regio Breda Tilburg en Arnhem Nijmegen verschilt ook flink, met respectievelijk zeven en twintig gemeenten. Het aantal sportverenigingen van de vijf meest beoefende sporten in Nederland binnen deze gemeenten geeft eveneens een groot verschil, namelijk 137 in de regio Breda Tilburg, tegenover 284 in de regio Arnhem Nijmegen. Als dit wordt vergeleken met het aantal inwoners in de regio, dan valt op dat er ten opzichte van de regio Breda Tilburg relatief veel sportverenigingen zijn in de regio Arnhem Nijmegen. Dit kan betekenen dat de regio Arnhem Nijmegen relatief grote sportverenigingen of een relatief hoge sportdeelname kent. Tot slot nog een opmerking over de regiokeuze. Hoewel de meeste onderzoeken uitwijzen dat de stadsregio Arnhem Nijmegen creatief is (van Aalst et al, 2005; Marlet & van Woerkens, 2004; Modder & Saris, 2005), wordt dit door een onderzoek genuanceerd door te stellen dat creativiteit zich centreert in een aantal gemeenten binnen deze regio. Zo komen ABF Research en de Atlas voor Gemeenten tot de conclusie dat de stadsregio Arnhem Nijmegen als geheel niet gezien mag worden als centrum van creatieve bedrijvigheid. In de regio scoren eigenlijk alleen de gemeente Arnhem en Nijmegen erg hoog op dit gebied, en de gemeente Duiven en Wijchen relatief hoog (De Stad, 2004). Dit kan tot gevolg hebben dat de andere gemeenten die in dit onderzoek zijn meegenomen, samen met bovengenoemde aspecten die niet overeenkomen bij de regio’s, de resultaten negatief beïnvloeden. Om erachter te komen of dit daadwerkelijk het geval is, zou vervolgonderzoek gebaseerd op gemeenten met een hoge en lage mate van creativiteit, die
29
overeenkomsten vertonen op de aspecten die in dit onderzoek zijn meegenomen, evenals oppervlakte en het aantal sportverenigingen, uitkomst kunnen bieden. Een andere verklaring voor de resultaten ligt wellicht bij het feit dat in de sportbeoefening significante verschillen bestaan tussen autochtonen en allochtonen. Onder de autochtonen van vijftien jaar en ouder neemt 58 procent deel aan sport, onder de allochtonen is dat 39 procent. Ook ligt het lidmaatschap van sportverenigingen onder allochtonen negentien procentpunten lager dan onder autochtonen (SCP, 2006). Florida (2005) geeft juist aan dat tolerantie (openheid naar nieuwkomers, rassen en leefstijlen) de bepalende T is voor creativiteit. De creatieve klasse vestigt zich bij uitstek in steden die open staan voor diverse culturen. Misschien bestaat er dus een relatie tussen creativiteit en de aanwezigheid van verschillende culturen bij sportverenigingen. Een vervolgonderzoek zou hier antwoord op kunnen geven. Gesteld kan worden dat de theorie van Florida (2002) misschien niet van toepassing is op de sport. Het grootste discussiepunt binnen dit onderzoek is namelijk de operationalisering van de drie T’s voor sportverenigingen. De validiteit is namelijk in het geding. Zijn het wel de juiste variabelen om creativiteit bij sportverenigingen te meten? Het onderzoek is vernieuwend. Uit de literatuurstudie blijkt dat er geen onderzoeken bekend zijn in de sport gebaseerd op of gekoppeld aan de theorie van Florida. Kortom: er zijn geen handvatten beschikbaar. Daarnaast was het aantal afhankelijke variabelen per T verschillend. Ook kan afgevraagd worden of alle facetten van een T behandeld worden door de stellingen uit de vragenlijst. Echter kan het ook zo zijn dat de variabelen wel kloppen, maar dat creativiteit zich simpelweg niet manifesteert bij sportverenigingen. Verder onderzoek is dan ook noodzakelijk om de resultaten uit dit onderzoek te bevestigen/weerleggen. Binnen een dergelijk onderzoek moet meer aandacht besteed worden aan de operationalisering van de drie T’s. Het onderzoek is wel betrouwbaar. De gebruikte steekproef (50 procent) is ruim voldoende om een betrouwbaar beeld van de werkelijkheid te verkrijgen (Kooiker, 2007). De volledige populatie aanschrijven was zeer tijdrovend geweest kijkend naar de verwerking en analyse van de resultaten en dit was gezien de planning lastig realiseerbaar geweest. De uiteindelijke respons (32,2 procent) was ook voldoende (Baarda, 2005; Lingeman, 2004). Wanneer per tak van sport gekeken wordt naar de respons, moet gezegd worden dat maar drie golfclubs de enquête hebben ingevuld. Resultaten omtrent de sport golf geven dus geen betrouwbaar beeld. Dit had kunnen worden voorkomen door een aantal golfclubs alsnog na te bellen. Een digitale enquête is namelijk erg onpersoonlijk en dit kan leiden tot een lage drang om de vragenlijst in te vullen.
30
Hoewel het nu niet specifiek onderzocht is, geeft dit onderzoek waarschijnlijk geen aanleiding om het beleid van een sportvereniging aan te passen op creativiteit, zoals bij regionale overheden al wel vaak het geval is (Landry, 2000; De Stad, 2004). Gemeenten stellen een creatief beleid op basis van onder andere de drie T’s om de creatieve klasse en bedrijven aan te trekken. Dit moet zorgen voor een hogere economische groei (Florida, 2002). Aangezien dit onderzoek niet aantoont dat de drie T’s ook voor sportverenigingen opgaan, hoeft het beleid hier (vooralsnog) niet op aangepast te worden. Toekomstig onderzoek naar creativiteit binnen de sport moet zich allereerst richten op de variabelen waarmee de creativiteit gemeten wordt. Eerder kwam al naar voren dat tot dit onderzoek, hier niets over bekend was. Ook het toespitsen van onderzoek op gemeenten in plaats van (COROP-)regio’s, waarbij rekening wordt gehouden met aspecten als oppervlakte, aantal sportverenigingen en sportdeelname, behoort tot de mogelijkheden. Een andere suggestie is om ook daadwerkelijk naar de creatieve klasse zelf te kijken. Bijvoorbeeld door te onderzoeken of de creatieve klasse bij bepaalde sportverengingen meer aanwezig is. Hiervoor zijn de verscheidene indexen van Florida (2002) goed hanteerbaar. Tot slot is het erg interessant om ook de theorie van Putnam (2000) betreffende sociaal kapitaal te betrekken in een onderzoek over de creatieve klasse in de sport. Putnam stelt bijvoorbeeld dat het aantal vrijwilligers terugloopt bij kerken, vakbonden etc. Volgens Florida (2002) heeft dit te maken met de opkomst van de creatieve klasse. Sport is bij uitstek een wereld waarbinnen vrijwilligerswerk een prominente rol inneemt. Het is dan ook uitermate interessant om te onderzoeken of er daadwerkelijk een verband bestaat tussen de twee theorieën.
31
Literatuurlijst Artikelen/Publicaties •
Aalst, I. van, Atzema, O., Boschma, R.A., Heinz, F., Oort, F.G. van (2005). Creatieve klasse en regionaal-economische groei. Utrecht: Universiteit Utrecht, Faculteit Geowetenschappen.
•
Bosch,
D.
(2006).
Ledental
NOC*NSF
over
2005.
Arnhem:
NOC*NSF,
afdeling
kennismanagement. •
Brecknock, R. (2004). Creative capital: creative industries in the ‘creative city’. Brisbane: Brecknock Consulting.
•
Brewer, M.B. (1991). The social self: On being the same and different at the same time. Personality and Social Psychology Bulletin 17, p. 475-482.
•
Cushing, R. (2002). When Social Capital Stifles Innovation. Harvard Business Review 80 (8), p. 20-25.
•
De Stad (2004). KAN Creativiteitscentrale. Amterdam: De Stad bv.
•
Fleuren, M., de Waal, M. (2002). Handboek Sportiviteit en Respect. Nieuwegein: KNHB.
•
Florida, R. (2005). America’s looming creativity crisis. Engineering Management Review, IEEE 33 (1), p. 105-119.
•
Glaeser, E.L. (2004). Review of Richard Florida’s The Rise of the Creative Class. Ontario: Creative Class Group.
•
Hospers, G.J. (2006). Book Reviews Richard Florida. Journal Compilation 15 (3), p. 323-325.
•
Kloosterman, R. (2002). De stad, de cultuur en het geld. Een eerste cijfermatige exercitie rond ‘cultural industries’ in Nederland. Stedenbouw & Ruimtelijke Ordening 2, p. 26-29.
•
Kotkin, J., Seigel, F. (2004). Paths to prosperity. American Enterprise, July/August, p. 32-35.
•
Landry, C. (2000). The Creative City: A Toolkit for Urban Innovators. London: Earthscan Publications.
•
Lang, R. (2005). Review “Cities and the Creative Class. Journal of the American Planning Association 71 (2), p. 203-217.
•
Malanga, S. (2004). The curse of the creative class. City Journal, Winter.
•
Manshanden, W.J.J., Raspe, O., Putten, P. (2004). De waarde van creatieve industrie. Economisch Statistische Berichten 89 (4434), p. 252-257.
•
Marcuse, P. (2003). Review of “The Rise of the Creative Class” by Richard Florida. Urban Land 62, p. 1-40.
•
Marlet, G.A., Woerkens, C.M.C.M. van (2004). Het economisch belang van de creatieve klasse. Economisch Statistische Berichten 89 (4435), p. 280-286.
•
Marlet, G.A., Woerkens, C.M.C.M. van (2004). Skills and Creativity in a Cross-section of Dutch Cities. Discussion Paper Series 4 (29).
•
Mingaars, M. (2005). Een onderzoek naar de campagne ‘Sportiviteit en Respect’ voor de Koninklijke Nederlandse Hockey Bond. Breda: NHTV.
32
•
Modder, J., Saris, J. (2005). Creative spaces in the Netherlands. Dutch city regions and their creative industries, economic performance and spatial conditions. IsoCaRP Congress 41.
•
Peck, J. (2005). Struggling with the Creative Class. International Journal of Urban and Regional Research 29 (4), p. 740-770.
•
Raspe, O., Segeren A. (2004). Cultural industries binnen de Nederlandse Agglomeraties. In: Paper Stadsdag Nethur “De cultuur van de lokale economie, de economie van de lokale cultuur”.
•
Rutten, P.W.M. (2005). Creativiteit, innovatie en stedelijke ontwikkeling. Rotterdam: Nederlands Architectuur Instituut, p. 66-79.
•
Smaalen, W. van, Toussain, R. (2006). Vakmanschap is broederschap. Een kwalitatief onderzoek naar de creatieve klasse in Nederland. Rotterdam: Erasmus Universiteit, Faculteit Sociale Wetenschappen.
•
Sociaal en Cultureel Planbureau (2006). Rapportage sport 2006. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
•
Stam, E., Jong, J.P.J. de (2005). De creatieve klasse op de pijnbank. Economisch Statistische Berichten 90 (4462), p. 257-265.
Boeken •
Baarda, D.B. (2005). Basisboek kwalitatief onderzoek. Houten: EPN.
•
Florida, R. (2002). The Rise of the Creative Class. And how it's transforming work, leisure, community and everyday life. New York: Basic Books.
•
Florida, R. (2004). Cities and the Creative Class. Florence: Routledge.
•
Florida, R. (2005). The Flight of the Creative Class. The New Global Competition for Talent. New York: HarperCollins.
•
Florida, R., Tinagli, I. (2004). Europe in the Creative Age. London: Demos.
•
Franke, S., Verhagen, E. (2005). Creativiteit en de stad. Hoe de creatieve stad de economie verandert. Rotterdam: Nederlands Architectuur Instituut.
•
Grabher, G. (1993). The weakness of strong ties. London: Routledge.
•
Hall, P. (1998). Cities in Civilization: Culture, Technology and Urban Order. New York: Pantheon Books.
•
Jacobs, J. (1961). The Death and Life of Great American Cities. New York: Random House.
•
Knop, P. (1998). De functies en betekenissen van sport. Tilburg: Tilburg University Press.
•
Kooiker, R. (2007). Marktonderzoek. Groningen: Wolters-Noordhoff.
•
Landry, C., Bianchini, F. (1995). The Creative City. London: Demos.
•
Lingeman, H. (2004). Online-marktonderzoek. Den-Haag: Kluwer.
•
Putnam, R.D. (2000). Bowling Alone. The Collapse and Revival of American Community. Palmer: Fireside Books.
•
Scott, A.J. (2000). The Cultural Economy of Cities: Essays on the Geography of Image-Producing Industries. London: Sages Publications.
•
Uslaner, E.M. (2002). The Moral Foundations of Trust. Cambridge: Cambridge University Press.
•
Van Dale, (2007). Groot woordenboek van de Nederlandse taal. Utrecht: Van Dale lexicografie. 33
•
Verschuren, P., Doorewaard, H. (2000). Het ontwerpen van een onderzoek. Utrecht: Uitgeverij LEMMA.
•
Vocht, A. de (2006). Basishandboek SPSS 14. Utrecht: Bijleveld Press.
Websites •
CBS (12 december 2006). Grootste gemeenten van Nederland. Op 22 november 2007, van http://statline.cbs.nl.
•
Creative Class Group (geen datum). Richard Florida. Op maandag 10 december 2007, van http://creativeclass.com/-richard_florida/.
•
Eurostat (geen datum). Basisbeginselen van de NUTS. Op 22 november 2007, van http://ec.europa.eu/eurostat/ramon/nuts/basicnuts_regions_nl.html.
•
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (geen datum). HAN Creative Masterclasses. Op 9 januari 2008, van http://www1.han.nl/insite_new/thema_masterclasses.
•
PiCarta (geen datum). Over PiCarta. Op 11 januari 2008, van http://www.picarta.nl/login/DB=2.41/LOGIN_ABOUT.
•
Transferpunt
Sport
(geen
datum).
Introductie.
Op
19
november
2007,
van
http://www.transferpuntsport.nl/site/index.php?option=com_content&task=view&id=12&Itemid=26 &lang=nl.
34
Bijlagen Bijlage 1: Populatiegegevens, aantallen sportverenigingen Regio Arnhem Nijmegen Gemeente
Voetbal
Tennis
Gymnastiek
Golf
18
11
4
3
3
39
Beuningen
5
4
2
0
1
12
Duiven
3
3
2
0
1
9
Doesburg
1
1
1
0
0
3
Groesbeek
7
2
4
1
0
14
Heumen
4
4
3
0
1
12
Millingen aan de Rijn
1
2
0
0
0
3
11
5
4
0
0
20
Mook en Middelaar
2
2
1
0
0
5
Lingewaard
7
6
3
0
1
17
18
11
14
2
7
52
Overbetuwe
1
1
1
0
0
3
Renkum
7
5
4
1
1
18
Rheden
Arnhem
Montferland
Nijmegen
Hockey Subtotaal per gemeente
10
6
5
0
2
23
Rijnwaarden
5
3
1
0
0
9
Rozendaal
4
1
0
1
0
6
Ubbergen
3
3
3
0
0
9
Westervoort
2
1
1
0
1
5
Wijchen
6
4
1
1
0
12
Zevenaar
6
4
2
0
1
13
121
79
56
9
19
284
Voetbal
Tennis
Gymnastiek
Golf
Hockey
Totaal per gemeente
14
16
10
2
5
47
Dongen
5
2
1
0
1
9
Etten-Leur
3
3
1
0
1
8
Gilze en Rijen
3
4
2
5
1
15
Goirle
3
4
5
3
1
16
Oosterhout
7
8
4
2
1
22
Subtotaal per sport Regio Breda-Tilburg Gemeente Breda
Tilburg Subtotaal per sport Totaal per sport
9
6
2
1
2
20
44
43
25
13
12
137
165
122
81
22
31
421
35
Bijlage 2: Variabelen Onafhankelijke variabelen Technologie
Talent
Tolerantie
Afhankelijke variabelen Beleid technologie Doelstellingen technologie Trainingsniveau technologie Technische commissie Actualiteit website Interactiviteit website Belangrijkheid website Bezoekfrequentie website Moderne materialen Moderne faciliteiten Gebruik bestuur elektronica Gebruik ouders elektronica Gebruik leden elektronica Kinderopvang Energiebesparing Beleid talent Doelstellingen talent Talentscouts Talentselecties Talentschool Voorzieningen talenten Scholing kader Bijscholing kader Sportdiploma trainers Clinics Beleid tolerantie Doelstellingen tolerantie Iedereen welkom Sportief gedrag Ledenbalans naar geslacht Ledenbalans naar nationaliteit Ledenbalans naar etniciteit Ledenbalans naar leeftijd Discriminatie Pesten Minder validen Klachtenbus
36
Bijlage 3: Stellingen survey-onderzoek Stellingen Technologie •
De vereniging speelt op beleidsniveau in op innovaties en technologische ontwikkelingen binnen de tak van sport;
•
De vereniging heeft concrete beleidsdoelstellingen voor dit jaar op het gebied van innovatie en technologie;
•
De vereniging speelt op trainingsniveau in op innovaties en technologische ontwikkelingen binnen de tak van sport;
•
De vereniging beschikt over een (actieve) technische commissie;
•
De vereniging heeft een actuele website (die eens per week wordt geüpdate met bijvoorbeeld uitslagen, nieuws, etc.);
•
De vereniging heeft een interactieve website (denkt u hierbij aan een forum, webcam etc.);
•
De website is een belangrijk instrument voor de vereniging;
•
De website wordt frequent bezocht door de leden van de vereniging;
•
De vereniging beschikt over de meest moderne materialen (denkt u hierbij aan de nieuwste soort goals, pylonen, ballen, overige trainingshulpmiddelen, etc.);
•
De vereniging beschikt over de meest moderne faciliteiten (denkt u hierbij aan een intercom, buitenverlichting, beste soort speelondergrond, airconditioning etc.);
•
De bestuursleden kunnen op de accommodatie gebruik maken van minstens één computer (met internet), printer, fax en telefoon;
•
Ouders van leden kunnen op de accommodatie gebruik maken minstens één computer (met internet), printer, fax en telefoon;
•
De leden van de vereniging kunnen op de accommodatie gebruik maken van technologische apparatuur zoals computer (internet), printer, fax, telefoon etc.;
•
De vereniging biedt de mogelijkheid voor kinderopvang gedurende trainings- en wedstrijdtijden;
•
De vereniging neemt zo veel mogelijk maatregelen om energie te besparen.
Stellingen Talent •
De vereniging speelt op beleidsniveau in op de ontwikkeling van talenten;
•
De vereniging heeft concrete beleidsdoelstellingen voor dit jaar op het gebied van het ontwikkelen van talent;
•
De vereniging beschikt over talentscouts;
•
De vereniging vormt aparte groepen/selecties voor talentvolle spelers;
•
De vereniging beschikt over een speciale opleiding voor talenten (talentschool);
•
De vereniging beschikt over extra voorzieningen voor talenten (denkt u hierbij aan een fysiotherapeut, mental coach, fitnessmogelijkheden, etc.);
•
Het gehele kader (exclusief trainers) van de vereniging heeft hoger onderwijs genoten;
•
Alle kaderleden wordt de mogelijkheid geboden om zichzelf bij te scholen;
37
•
Alle trainers van de vereniging beschikken over het hoogst mogelijke sportdiploma binnen de desbetreffende tak van sport;
•
De vereniging organiseert minimaal eenmaal per jaar een clinic/workshop.
Stellingen Tolerantie •
De vereniging speelt op beleidsniveau in op de tolerantie;
•
De vereniging heeft concrete beleidsdoelstellingen voor dit jaar op het gebied van tolerantie;
•
Iedereen kan zich bij de vereniging aansluiten (denkt u hierbij aan verschillende nationaliteiten, beide geslachten, geaardheid, minder validen, etc.);
•
De vereniging stimuleert actief en bewust voorbeeldig sportief gedrag;
•
De vereniging heeft een zeer evenwichtig aantal leden op grond van geslacht;
•
De vereniging heeft zeer veel verschillende leden op grond van nationaliteit (denkt u hierbij aan leden afkomstig uit andere landen);
•
De vereniging heeft zeer veel verschillende leden op grond van etniciteit (denkt u hierbij aan leden met een verschillende sociaal-culturele identiteit);
•
De vereniging heeft zeer veel verschillende leden op grond van leeftijd;
•
Binnen de vereniging is geen sprake van discriminatie;
•
Pesten wordt binnen de vereniging actief tegengegaan, en als het voorkomt direct aangepakt;
•
De accommodatie van de vereniging is goed toegankelijk voor minder validen;
•
De vereniging beschikt over een ideeën- en klachtenbus.
38
Bijlage 4: Lijst met zoektermen Zoekterm Florida Richard + Florida “Richard Florida” Creatieve + Klasse Creatieve + Klasse + Florida Creatieve + Klasse + “Richard Florida” Creatieve + Klasse + Nederland Creatieve + Klasse + Nederland + Florida Creatieve + Klasse + Nederland + “Richard Florida” Creatieve + Klasse + Sport Creatieve + Klasse + Sport + Florida Creatieve + Klasse + Sport + “Richard Florida” Creatieve + Klasse + Sport + Nederland Creatieve + Klasse + Sport + Nederland + Florida Creatieve + Klasse + Sport + Nederland + “Richard Florida” Creatieve + Klasse + Sport + vereniging + Nederland + “Richard Florida” Creatieve + Klasse + Sport + club + Nederland + “Richard Florida” Creatief + Kapitaal Creatief + Kapitaal + Florida Creatief + Kapitaal + “Richard Florida” Creatief + Kapitaal + Nederland Creatief + Kapitaal + Nederland + Florida Creatief + Kapitaal + Nederland + “Richard Florida” Creatief + Kapitaal + Sport Creatief + Kapitaal + Sport + Florida Creatief + Kapitaal + Sport + Nederland Creatief + Kapitaal + Sport + Nederland + Florida Creatief + Kapitaal + Sport + Nederland + “Richard Florida” Creatief + Kapitaal + Sport + vereniging + Nederland + “Richard Florida” Creatief + Kapitaal + Sport + club + Nederland + “Richard Florida” Sociaal + Kapitaal Sociaal + Kapitaal + Creatieve + Klasse Sociaal + Kapitaal + Nederland Sociaal + Kapitaal + Nederland + Florida Sociaal + Kapitaal + Nederland + “Richard Florida” Sociaal + Kapitaal + Sport Sociaal + Kapitaal + Sport + Florida Sociaal + Kapitaal + Sport + “Richard Florida” Sociaal + Kapitaal + Sport + Nederland Sociaal + Kapitaal + Sport + Nederland + Florida Sociaal + Kapitaal + Sport + Nederland + “Richard Florida” Sociaal + Kapitaal + Sport + Vereniging + Nederland + “Richard Florida” Sociaal + Kapitaal + Sport + Club + Nederland + “Richard Florida” Creative + Class Creative + Class + Florida Creative + Class + “Richard Florida” Creative + Class + Netherlands Creative + Class + Netherlands + Florida Creative + Class + Netherlands + “Richard Florida” Creative + Class + Sports Creative + Class + Sports + Florida Creative + Class + Sports + “Richard Florida” Creative + Class + Sports + Netherlands Creative + Class + Sports + Netherlands + Florida Creative + Class + Sports + Netherlands + “Richard Florida” 39
Creative + Class + Sport + Association + Netherlands + “Richard Florida” Creative + Class + “Sport Association” + Netherlands + “Richard Florida” Creative + Class + Sport + Club + Netherlands + “Richard Florida” Creative + Class + “Sport Club” + Netherlands + “Richard Florida” Creative + Capital Creative + Capital + Florida Creative + Capital + “Richard Florida” Creative + Capital + Netherlands Creative + Capital + Netherlands + Florida Creative + Capital + Netherlands + “Richard Florida” Creative + Capital + Sports Creative + Capital + Sports + Florida Creative + Capital + Sports + “Richard Florida” Creative + Capital + Sports + Netherlands Creative + Capital + Sports + Netherlands + Florida Creative + Capital + Sports + Netherlands + "Richard Florida" Creative + Capital + Sport + Association + Netherlands + "Richard Florida" Creative + Capital + "Sport association" + Netherlands + Richard + Florida Creative + Capital + Sport + Club + Netherlands + "Richard Florida" Creative + Capital + "Sport club" + Netherlands + "Richard Florida" Social + Capital Social + Capital + Florida Social + Capital + “Richard Florida” Social + Capital + Creative Class Social + Capital + Netherlands Social + Capital + Netherlands + Florida Social + Capital + Netherlands + “Richard Florida” Social + Capital + Sports Social + Capital + Sports + Florida Social + Capital + Sports + “Richard Florida” Social + Capital + Sports + Netherlands Social + Capital + Sports + Netherlands + Florida Social + Capital + Sports + Netherlands + “Richard Florida” Social + Capital + Sport + Association + Netherlands + “Richard Florida” Social + Capital + “Sport Association” + Netherlands + “Richard Florida” Social + Capital + Sport + Club + Netherlands + “Richard Florida” Social + Capital + “Sport Club” + Netherlands + “Richard Florida”
40
Bijlage 5: Overzicht van het aantal treffers per zoekterm Zoekterm Florida Richard + Florida “Richard Florida” Creatieve + Klasse Creatieve + Klasse + Florida Creatieve + Klasse + “Richard Florida” Creatieve + Klasse + Nederland Creatieve + Klasse + Nederland + Florida Creatieve + Klasse + Nederland + “Richard Florida” Creatieve + Klasse + Sport Creatieve + Klasse + Sport + Florida Creatieve + Klasse + Sport + “Richard Florida” Creatieve + Klasse + Sport + Nederland Creatieve + Klasse + Sport + Nederland + Florida Creatieve + Klasse + Sport + Nederland + “Richard Florida” Creatieve + Klasse + Sport + vereniging + Nederland + “Richard Florida” Creatieve + Klasse + Sport + club + Nederland + “Richard Florida” Creatief + Kapitaal Creatief + Kapitaal + Florida Creatief + Kapitaal + “Richard Florida” Creatief + Kapitaal + Nederland Creatief + Kapitaal + Nederland + Florida Creatief + Kapitaal + Nederland + “Richard Florida” Creatief + Kapitaal + Sport Creatief + Kapitaal + Sport + Florida Creatief + Kapitaal + Sport + Nederland Creatief + Kapitaal + Sport + Nederland + Florida Creatief + Kapitaal + Sport + Nederland + “Richard Florida” Creatief + Kapitaal + Sport + vereniging + Nederland + “Richard Florida” Creatief + Kapitaal + Sport + club + Nederland + “Richard Florida” Sociaal + Kapitaal Sociaal + Kapitaal + Creatieve + Klasse Sociaal + Kapitaal + Nederland Sociaal + Kapitaal + Nederland + Florida Sociaal + Kapitaal + Nederland + “Richard Florida” Sociaal + Kapitaal + Sport Sociaal + Kapitaal + Sport + Florida Sociaal + Kapitaal + Sport + “Richard Florida” Sociaal + Kapitaal + Sport + Nederland Sociaal + Kapitaal + Sport + Nederland + Florida Sociaal + Kapitaal + Sport + Nederland + “Richard Florida” Sociaal + Kapitaal + Sport + Vereniging + Nederland + “Richard Florida” Sociaal + Kapitaal + Sport + Club + Nederland + “Richard Florida” Creative + Class Creative + Class + Florida Creative + Class + “Richard Florida” Creative + Class + Netherlands Creative + Class + Netherlands + Florida Creative + Class + Netherlands + “Richard Florida” Creative + Class + Sports Creative + Class + Sports + Florida Creative + Class + Sports + “Richard Florida” 41
PiCarta 30839 treffers 846 treffers 846 treffers 20 treffers 3 treffers 3 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers
Google Scholar 2.190.000 treffers 349.000 treffers 2.900 treffers 1.030 treffers 114 treffers 51 treffers 795 treffers 98 treffers 46 treffers 350 treffers 45 treffers 22 treffers 324 treffers 39 treffers 20 treffers 9 treffers
0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers
6 treffers 756 treffers 63 treffers 42 treffers 1.240 treffers 92 treffers 42 treffers 266 treffers 43 treffers 396 treffers 40 treffers 22 treffers 12 treffers
0 treffers 152 treffers 0 treffers 19 treffers 0 treffers 0 treffers 1 treffer 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers
6 treffers 6.250 treffers 323 treffers 4.900 treffers 168 treffers 41 treffers 1.200 treffers 62 treffers 22 treffers 1.080 treffers 55 treffers 21 treffers 12 treffers
0 treffers 125 treffers 25 treffers 20 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 2 treffers 0 treffers 0 treffers
5 treffers 332.000 treffers 50.100 treffers 1.760 treffers 54.900 treffers 20.900 treffers 456 treffers 66.100 treffers 21.900 treffers 598 treffers
Creative + Class + Sports + Netherlands Creative + Class + Sports + Netherlands + Florida Creative + Class + Sports + Netherlands + “Richard Florida” Creative + Class + Sport + Association + Netherlands + “Richard Florida” Creative + Class + “Sport Association” + Netherlands + “Richard Florida” Creative + Class + Sport + Club + Netherlands + “Richard Florida” Creative + Class + “Sport Club” + Netherlands + “Richard Florida” Creative + Capital Creative + Capital + Florida Creative + Capital + “Richard Florida” Creative + Capital + Netherlands Creative + Capital + Netherlands + Florida Creative + Capital + Netherlands + “Richard Florida” Creative + Capital + Sports Creative + Capital + Sports + Florida Creative + Capital + Sports + “Richard Florida” Creative + Capital + Sports + Netherlands Creative + Capital + Sports + Netherlands + Florida Creative + Capital + Sports + Netherlands + "Richard Florida" Creative + Capital + Sport + Association + Netherlands + "Richard Florida" Creative + Capital + "Sport association" + Netherlands + Richard + Florida Creative + Capital + Sport + Club + Netherlands + "Richard Florida" Creative + Capital + "Sport club" + Netherlands + "Richard Florida" Social + Capital Social + Capital + Florida Social + Capital + “Richard Florida” Social + Capital + Creative Class Social + Capital + Netherlands Social + Capital + Netherlands + Florida Social + Capital + Netherlands + “Richard Florida” Social + Capital + Sports Social + Capital + Sports + Florida Social + Capital + Sports + “Richard Florida” Social + Capital + Sports + Netherlands Social + Capital + Sports + Netherlands + Florida Social + Capital + Sports + Netherlands + “Richard Florida” Social + Capital + Sport + Association + Netherlands + “Richard Florida” Social + Capital + “Sport Association” + Netherlands + “Richard Florida” Social + Capital + Sport + Club + Netherlands + “Richard Florida” Social + Capital + “Sport Club” + Netherlands + “Richard Florida”
42
0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers
23.600 treffers 9.050 treffers 170 treffers 101 treffers
0 treffers
0 treffers
0 treffers 0 treffers 58 treffers 4 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers 0 treffers
44 treffers 1 treffer 287.000 treffers 42.700 treffers 1.490 treffers 43.000 treffers 14.500 treffers 346 treffers 68.300 treffers 16.800 treffers 525 treffers 20.700 treffers 5.870 treffers 151 treffers 98 treffers
0 treffers
5 treffers
0 treffers 0 treffers 3433 treffers 7 treffers 3 treffers 3 treffers 59 treffers 0 treffers 0 treffers 2 treffers 0 treffers 0 treffers 1 treffer 0 treffers 0 treffers 0 treffers
40 treffers 1 treffer 2.010.000 treffers 139.000 treffers 1.870 treffers 175.000 treffers 297.000 treffers 32.500 treffers 400 treffers 171.000 treffers 31.000 treffers 571 treffers 37.200 treffers 12.300 treffers 133 treffers 100 treffers
0 treffers
0 treffers
0 treffers 0 treffers
43 treffers 1 treffer