© coccieright 2014 Alle rechten voorbehouden.
Salvatore Cocco
Dooien een misdaad novelle e-book editie, maart 2014
Voorwoord Op mijn vorige publicatie, “Het lijk dat sprak”, kreeg ik zoveel reacties, dat een tweede poging tot het schrijven van een misdaadverhaal niet kon uitblijven. Het is, gelet op de omvang, een flinke novelle geworden. Een misdaadnovelle dus. Ofschoon ik ervoor heb gekozen om twee van de karakters uit het eerste verhaal ook nu weer een (hoofd)rol te geven, lijken beide verhalen in niets op elkaar. Stijl, onderwerp en vorm verschillen totaal. Zo is "Het lijk dat sprak" in de ik-vorm geschreven en wordt het verhaal verteld vanuit het perspectief van Albert G. Vink. In dit verhaal is er sprake van een verteller die alles weet van alle karakters, de zogenaamde god-modus, maar die allerminst objectief is en toch vooral partij lijkt te kiezen voor en meeleeft met rechercheur Jansen. Stelde ik mij bij "Het lijkt dat sprak" nog ten doel er een moment van spanning in op te nemen (de moord), in dit verhaal gaat het mij vooral om de dialogen. Ik hoop dat die spannend en leuk genoeg zijn om te blijven boeien. Verder heb ik geprobeerd het zo beeldend mogelijk op te schrijven, zonder te verzanden in uitvoerige beschrijvingen van de locaties. Als je het leest, moet er in je hoofd als het ware een film gaan draaien; alsof je naar de televisie kijkt. Dat is wat ik wilde maken. Het verhaal speelt zich af in 2012. Net ver genoeg terug om vergeten te zijn, maar dichtbij genoeg om het je te herinneren. Alle personen en gebeurtenissen zijn uiteraard verzonnen. Als een karakter of een gebeurtenis lijkt op een bestaand persoon of feit, is dat louter toeval en zeker niet mijn bedoeling geweest. Ook wil ik niet beschrijven hoe een politieonderzoek verloopt; in dit verhaal wijkt de procedure juist daarom op nogal wat essentiële punten af van de realiteit. Hoewel alle mensen en gebeurtenissen dus volledig aan mijn brein zijn ontsproten, hoop ik toch dat het geloofwaardig is gebleven en dat je er in mee kunt gaan. Het is overigens wel de laatste keer dat ik een misdaadverhaal schrijf. Om het écht goed te doen, moet je eigenlijk meer verdieping aanbrengen en meer onderzoek doen. Daar heb ik de tijd (en het geduld) niet voor. Het is dan ook geen Dan Brown geworden. Daarnaast zijn er in Nederland naar schatting zo'n 1,8 miljoen amateurschrijvers, genoeg dus om het stokje aan over te dragen. Tot slot wil ik iedereen bedanken die ooit op een stukje van mijn hand heeft gereageerd. Positief of negatief, het was altijd een stimulans om door te gaan en het opnieuw te proberen. Dank daarvoor! Salvatore Cocco
Zondag, 27 mei 2012 Op het bankje in het park zat een man met de ogen dicht en zijn hoofd achterover in de heerlijk warme zondagse voorjaarszon. De kinderen, die op het grasveld luid tikkertje speelden, leken hem niet te storen. De man had ook geen oog voor de horden hardloopsters die voorbij renden. Hij liet zich ook niets gelegen liggen aan de huilende baby in de kinderwagen van de zwangere vrouw die naast hem op het bankje ging zitten om even te rusten. Zelfs toen de loslopende hond van een passerende wandelaar tegen zijn been pieste, gaf hij geen krimp. Dat kon ook niet, want de man was al zeker zes maanden dood.
De parkwachter trof de man aan op zijn ronde door het park. Het begon al te schemeren, maar hij zat nog steeds in dezelfde houding op het bankje. De parkwachter twijfelde geen moment en belde direct 112. Daarna belde hij zijn vrouw om te vertellen dat het vanavond wel laat zou worden, omdat hij een lijk in zijn park had gevonden. De vrouw begon direct te klagen dat ze dan mooi voor niks de hele dag in de keuken had gestaan om voor hem verse spinazie te maken en de parkwachter had al spijt als haren op zijn hoofd dat hij de moeite had genomen om zijn vrouw van het oponthoud te verwittigen. De politie kwam snel en zette een ruim gebied af. Ze begonnen direct met het sporenonderzoek. Het verbaasde de parkwachter dat er zo snel zo veel kijkers waren. Blijkbaar voeren sirenes en zwaailichten een bijzondere aantrekkingskracht uit op mensen. Ze werden door de politie echter op ruime afstand gehouden. Bovendien waren er groene schermen opgezet waardoor er bijzonder weinig te zien was. Mede daardoor draaide het geruchtencircuit op volle toeren. Via de sociale media werd het bericht verspreid dat er een klein meisje was verkracht en vermoord en via Facebook werd meteen een groep opgericht om "die hufter" op te sporen en een lesje te leren. Om te voorkomen dat het uit de hand zou lopen, werd tegen de zin van de politie in snel bekend gemaakt dat er een dode man op het bankje was aangetroffen en dat de doodsoorzaak nog werd onderzocht. De opgerichte knokploeg werd echter niet ontbonden. Volgens de oprichters bleef het noodzakelijk om zelf bescherming voor onze kinderen te organiseren, aangezien de politie niets deed. Zo lang het hem werd toegestaan bleef de parkwachter in het park. Hij regelde koffie voor iedereen en hamburgers met friet. Hij werd al snel gezien als één van hen. Zo kwam hij te weten dat de man op het bankje geen natuurlijke dood was gestorven. De patholoog kon nog niet zeggen hoe de man precies om het leven was gekomen en kon ook nog niet zeggen hoe lang de man al dood was, omdat hij het vermoeden had dat de man enige tijd bevroren was geweest. De parkwachter genoot ervan. Hij voelde zich belangrijker dan ooit. Rond middernacht werden de werkzaamheden gestaakt. De ramptoeristen waren inmiddels al lang naar huis. In de morgen, als het licht was, zouden ze het park nog een keer uitkammen in de hoop alsnog een aanwijzing te vinden. De parkwachter gaf iedereen een hand en verliet als laatste zijn park, zoals een goede kapitein ook als laatste zijn schip verlaat. Hemelsbreed nog geen vijf kilometer van het bankje waarop de dode man had gezeten, op industriepark Venkeloord, gingen de lichten aan bij vleesverwerkingsbedrijf Oerkes. De zondag was voorbij, dus het werk kon weer beginnen. De bedrijfsleider zag het meteen. Er was weer ingebroken. Er was een raam ingeslagen en er was iemand binnen geweest. Het gekke was, er leek niets weg en er was verder geen rommel. Er waren alleen wat stoelen en een tafel verschoven. Misschien waren het kwajongens geweest of een zwerver die binnen wilde overnachten. Het kon nog flink koud zijn 's nachts. Als hij de politie zou inschakelen, gaf
dat alleen maar gedoe, gingen er misschien kostbare productie-uren verloren, en wat zou hij ermee winnen? Daarom besloot hij gewoon het raampje te laten te repareren en het niet op te geven aan de verzekering. Hij veegde de scherven op en plakte het raam voorlopig af met een vuilniszak. Inmiddels kwamen de werknemers binnendruppelen. Machines werden opgestart en iedereen ging normaal aan het werk. Een collega vroeg wat er met het raampje was gebeurd. De bedrijfsleider zei dat hij er per ongeluk met de achterkant van de bezem doorheen was gegaan en dat was dat.
Maandag, 28 mei 2012 Vink kende Jansen van een onfortuinlijke zaak, waarin Vink voornamelijk als getuige door Jansen was verhoord. Niet lang daarna was Vinks reclamebureau failliet gegaan en had hij zijn oude vak van journalist weer opgepakt, als freelancer. Ze troffen elkaar regelmatig in het restaurant van het gerechtsgebouw. De koffie en de broodjes waren er goed en goedkoop en vanwege hun werk moesten ze daar toch regelmatig zijn. Jansen als politierechercheur, Vink als misdaadjournalist. Hoewel ze elkaar redelijk goed kenden en ook privé wel afspraken, wist Vink nog steeds niet wat de voornaam van Jansen was. De paar maal dat hij Jansen ernaar had gevraagd hadden niet tot resultaat geleid. Zelfs mijn vrouw noemt me Jansen, had hij dan gezegd. Maar inmiddels wist Vink dat Jansen helemaal geen vrouw had. Sterker nog, op het bureau deed het verhaal de ronde dat hij nooit een relatie had gehad, noch met vrouwen, noch met mannen. Mensen wisten sowieso weinig van Jansens' persoonlijke leven. Volgens velen had hij helemaal geen persoonlijk leven. Hij woonde ergens bovenin een galerijflat aan de Basmatilaan; meer konden de meesten niet over hem vertellen. Vink meende te weten dat Jansen geïnteresseerd was in geschiedenis en daar ook boeken over las. Dat had Jansen hem ooit eens verteld. Maar of het ook waar was.... "Vink!" Vink schrok op. Jansen verstond de kunst om als een illusionist plotseling en onverwacht er ineens te zijn. Met veel kabaal schoof hij met zijn voet een stoel achteruit en ging zitten. Hij had twee koffie meegenomen en zette er één voor Vink neer. Uit zijn zak haalde hij zakjes suiker en melk en roerstaafjes. "De chemicaliën," zei hij toonloos en wierp het spul op tafel. "Bedankt! Ben jij hier ook voor die helingzaak?" "Jazeker, ik ga een toelichting geven op de succesvolle wijze waarop ik dat onderzoek heb geleid. Als dat geen veroordeling wordt, schakel ik de ombudsman in." Je moest hem kennen om te weten wanneer hij iets humoristisch bedoelde. "Zeg, weet je al iets meer over dat lijk in het park?" "Ja, rare zaak hè? Mannetje, jaar of zestig, geen schade zo op het oog, maar wel zo dood als een pier. Is enige tijd bevroren geweest, voordat ie op het bankje werd gezet om te ontdooien." "Weet je al wie het is?" "Nee. Hij had niks bij zich. En er wordt ook niemand vermist die voldoet aan het signalement. Nee, we zullen moeten wachten op de resultaten van de lijkschouwer en het FO. Hopen dat daar iets tussen zit waar we mee kunnen werken." "Dus jullie hebben echt niks?" "Helemaal niks! Geen enkel aanknopingspunt." "Ga je het publiek inschakelen of wacht je eerst de resultaten van het forensisch onderzoek af?" "Nee, we wachten het FO af. Morgen hebben we waarschijnlijk de eerste resultaten. Ik denk dat we op grond daarvan beslissen wat we doen." Vink knikte begrijpend en nam nog een slok koffie. "Op zich is het niet zo moeilijk," zei Jansen zacht voor zich uit. "Wat?" "Iemand invriezen." "Als je vriezer maar groot genoeg is," lachte Vink. "Precies," zei Jansen afwezig. "Wat is er? Waar denk je aan?"
"Mijn hemel," lachte Jansen, die meteen weer bij de les was, "je lijkt mijn vrouw wel!" "En nu?" "Ik moet gaan Vink," zei Jansen op zijn horloge kijkend. "Woensdag misschien meer!" Hij stond op, groette en verdween. Hemelsbreed nog geen vijf kilometer verderop, op industriepark Venkeloord, reed het autobusje van glaszetter Blaaser & Zonen het terrein op van vleesverwerkingsbedrijf Oerkes. Net als een klein halfjaar geleden, moest er glas gezet worden in hetzelfde deurkozijn. Blaaser had de oude maten nog zo voor het grijpen liggen. Aan de telefoon werd door Blaaser nog geprobeerd de bedrijfsleider ervan te overtuigen dat het verstandiger was om nu toch het iets duurdere draadglas te gaan gebruiken, maar de bedrijfsleider wuifde dat weg als volkomen onnodig. De man stond alom bekend als spaarzaam, om niet te zeggen gierig en vrekkig. Dat was voor de oude Oerkes, die zelf geen opvolgers had, juist de reden geweest deze man in de zaak te nemen. Zelf was hij formeel nog wel de baas, maar steeds minder vaak op de zaak. Met zijn inmiddels 72 jaar dacht Oerkes erover om de knoop door te hakken en de zaak over te doen aan zijn bedrijfsleider. Het was een zuinige kerel die goed voor het bedrijf zorgde. De bedrijfsleider was tevreden met het werk dat Blaaser had geleverd. Het raampje zat er weer keurig in.
Dinsdag, 29 mei 2012 Het liefst werkte Jansen alleen. De meeste collega's vond hij niet kundig genoeg om fatsoenlijk mee te kunnen samenwerken. Te vaak moest hij te veel aan hen uitleggen, terwijl het ook voor hen vanzelfsprekend en logisch zou moeten zijn, volgens Jansen. De bedrijfspsycholoog had hem ooit de suggestie gedaan om eens naar zichzelf te kijken, omdat wat voor Jansen vanzelfsprekend en logisch was, voor anderen helemaal niet zo vanzelfsprekend en logisch hoefde te zijn. Dat inzicht had hem echter niet de oplossing gebracht. Nog steeds moest hij aan anderen uitleggen en verklaren waarom hij iets deed, vroeg of naliet. Zelfreflectie was daarmee, in zijn ogen, een zinloze methode gebleken. Zoals hij al had verwacht trouwens. Let op, het was niet dat Jansen geen waardering had voor de kwaliteiten, kennis en kunde van anderen. Integendeel. Hij was heel goed in staat om delen van het onderzoekswerk aan anderen over te laten, als hij maar de overtuiging had, dat die mensen in staat waren kwalitatief werk te leveren. Zo had hij veel waardering voor de collega's van het FO. Zij waren in staat informatie te genereren waarover hij anders nooit zou kunnen hebben beschikken. Het waren mensen die hij bewonderde vanwege hun vakkennis. Echter, het duiden van de gevonden feiten moesten zij aan hém over laten. Daar was hij goed in. Dat was zíjn vak! Voor Jansen was recherche werk net zo vanzelfsprekend en logisch als de zwaartekracht. Ook al maakte hij veel gebruik van zijn intuïtie, bij zijn onthullingen was, vond Jansen zelf, nooit sprake van toeval. Nee, het was altijd het resultaat van een minutieuze reconstructie van gebeurtenissen aan de hand van alle beschikbare, relevante feiten. Als geen ander wist hij aan getuigen informatie te ontlokken en aan verdachten een bekentenis. Hij stond bekend als een van de beste verhoorders van het korps. Jansen was ervan overtuigd dat hij van iedereen een blauwdruk kon maken, waarmee hij het gedrag niet alleen kon verklaren, maar ook voorspellen. Had hij van de verdachten eenmaal een blauwdruk gemaakt, kon aldus met zekerheid worden vastgesteld wie de dader was. Helaas was er voor een veroordeling van de verdachte meer nodig dan Jansens blauwdruk. Dat stak hem zeer. De wetgever hechte, om hem onduidelijke reden, nog altijd meer waarde aan de vaak stuntelige antwoorden van getuigen op klungelige vragen van juristen tijdens de zitting. Jansen had zich erbij neergelegd. Gelijk hebben en gelijk krijgen waren nu eenmaal twee totaal verschillende dingen. Net zoals recht spreken iets anders is dan recht doen en de waarheid niet altijd eerlijk is. Jansen kon zich heerlijk vermaken met zijn computer en Google. Het internet was voor hem een onuitputtelijke bron van informatie. Vrijwel alles wat je wilde weten, kon je tegenwoordig snel en gemakkelijk vinden. Moest je vroeger uren in een bibliotheek zoekbrengen en vaak zelfs de hulp inroepen van de bibliothecaresse, tegenwoordig klikte je een paar keer en er ging een wereld voor je open. Waar je vroeger afhankelijk was van de mening van één, of als je mazzel had, twee deskundigen, kon je tegenwoordig met een druk op de knop tientallen deskundigen raadplegen. Toch was Jansen al zo'n beetje de hele ochtend op internet aan het grasduinen en hij leek er niet vrolijker van te worden. Uiteindelijk schoof hij wild het toetsenbord van zich af, griste zijn colbert van zijn stoel en mompelde iets als "ik ben weg!". Niet veel later zag de bedrijfsleider van vleesverwerkingsbedrijf Oerkes vanuit zijn kantoor een hem onbekende auto het terrein op rijden. De man die uitstapte leek hem geen nieuwe klant te zijn. "Kan ik u helpen?" vroeg het blonde meisje achter de balie vriendelijk. Op zwart plastic bordje voor haar stond in kleine gouden letters telefoniste/receptioniste/secretaresse. Zou ze anders vergeten wat haar taak precies was?
"Politie," zei Jansen nors. "Jullie hebben wel een grote vrieskist, neem ik aan?" "Eh ja," zei het meisje onzeker. "Dan wil ik iemand spreken die mij daar iets over kan vertellen." "Ja, maar, eh, ik weet niet of...," hakkelde het meisje. "Vandaag graag!" De bedrijfsleider bood Jansen een stoel aan in zijn kantoor en vroeg of Annie, zo heette de blonde telefoniste/receptioniste/secretaresse blijkbaar, koffie voor hem kon halen. Jansen bedankte en ging zitten. "U wilde dus wat weten over het invriezen van vlees? Waarom, als ik vragen mag," vroeg de bedrijfsleider. "Omdat ik het op internet niet zo snel kon vinden! En hoe was uw naam ook weer?" "Jürgen, Jürgen Fijndraad." "Mooi, vertelt u eens, u heeft hier vrieskisten, hoe koud zijn die dingen?" "Eh, dat hangt er vanaf, we hebben koelcellen en vriescellen. En de temperatuur in die cellen verschilt nogal, als u het weten wilt." "Het gaat mij om de temperatuur van de vriescellen." "Ja, maar die verschillen onderling ook." "Hoezo verschillen?" "Nou ja, het ligt eraan waarom het vlees in de vriezer ligt. Voor het invriezen hanteren we een temperatuur van min 40, voor de opslag hanteren we min 30 en de diepkoeler staat op een temperatuur van min 5. Ik zal u zeggen, dat als je vlees invriest, dat je dat dan het liefst zo snel mogelijk wilt doen. De luchtstroming in zo'n cel is dan ook van belang. En het vlees moet het liefst goed vacuüm verpakt zijn, anders is de kans groot dat de ijskristallen de celwanden beschadigen en...." "Dus 40 graden onder nul is de laagste temperatuur die u hanteert in een vriezer?" onderbrak Jansen de bedrijfsleider. "Eh, ja, dat zal inderdaad 40 graden onder nul zijn, denk ik," zei Jürgen wat onzeker. "Kan ik zo'n cel eens bekijken?" "Ja, eh, dat kan wel, denk ik. Maar alles is in orde! Wij werken echt helemaal volgens de regels." "Daar twijfel ik niet aan. Ik ben enkel op zoek naar informatie over vriescellen en ik wist zo geen ander bedrijf in de omtrek dat vriescellen zou kunnen hebben." "Nou, hier verderop bij de broodfabriek hebben ze ook vriescellen," zei Jürgen. Jansen ging staan, waardoor Jürgen het idee kreeg dat de politieman alsnog naar de broodfabriek zou gaan. "Staan die dingen hier in de fabriekshal?" vroeg Jansen en opende de deur. "Ja, maar u kunt daar niet zomaar naar binnen," zei Jürgen snel en ging ook staan. "Hoezo niet?" Vanwege de hygiëne kreeg Jansen een witte stofjas en blauwe plastic overschoenen aan, pas daarna mocht hij de hal in. Het was er kil. De vriescellen waren veel groter dan hij had verwacht. "Een vorkheftruck moet er gemakkelijk met een pallet in en uit kunnen rijden," zei Jürgen. "Is dat wel hygiënisch?" mompelde Jansen sarcastisch. "Wat zegt u?" "Hoelang duurt het eigenlijk voordat het vlees volledig ingevroren is?" "Ja, dat hangt af van hoeveel water en zout het vlees bevat. Als je bijvoorbeeld biefstuk hebt, dan...." "Een heel varken, net geslacht." "Eh, nou, dat weet ik niet, dat doen we nooit. Een varken wordt na de slacht gehalveerd en dan eerst
gekoeld. Dan wordt het verwerkt en pas dan...." "Sorry, maar als ik opgesloten raak in zo'n cel, hoe lang duurt het dan voordat ik bevroren ben?" "Waarom vraagt u dit allemaal?" "Ik wil gewoon wat informatie? Is dat zo gek." "Maar waarom komt u dan speciaal hier en gaat u niet naar de broodfabriek?" "De broodfabriek vriest geen vlees in en het gaat mij om het invriezen van vlees. Bijvoorbeeld iemand die per ongeluk in zo'n cel wordt opgesloten." "Ja, eh, ma... maar dat kan helemaal niet. U kunt niet opgesloten raken. De duren zijn van binnenuit gewoon te openen natuurlijk. Dat dat kan dus niet. Wij voldoen echt aan de hoogste veilig...." "Ik zie echter op die achterste daar een groot hangslot zitten," zei Jansen en liep er naar toe. "Ja maar die is al een tijdje defect. Dat hangslot zit er juist op zodat niemand er in kan. En er dus ook niet per ongeluk iets in kan worden gezet." "Ik hoor het al," zei Jansen vleiend, "u bent een vakman, een expert. U kunt toch vast wel zeggen of anders uitrekenen hoelang het ongeveer duurt om bijvoorbeeld een heel mens in te vriezen? Levend." "Waarom vraagt u mij dit allemaal? Ik vind het heel vreemd." "Ik wil gewoon wat informatie, dat heb ik u toch verteld." "Ja, maar wij vriezen geen levende mensen in, meneer." "En dat weet u zeker?"
Woensdag, 30 mei 2012 Theo Ruiterberg was een bijzondere man. Zijn haren zaten altijd extreem in de war, zijn kleding was intens gekreukt en van zijn schoenen kon de oorspronkelijke kleur niet meer worden vastgesteld. Hij had een gedrongen postuur en een sullig uiterlijk en hij nam bij het lopen te grote passen voor de lengte van zijn benen. Zijn leeftijd was onbekend en moeilijk te schatten. Hoewel je op grond van zijn voorkomen zou kunnen vermoedden met een minder begaafd persoon te maken te hebben, was hij een van de beste forensisch onderzoekers van Europa. "TR!" Ook al was hij erop voorbereid geweest dat Jansen plots en onverwacht naast hem zou kunnen staan, schrok Theo Ruitenberg toch. Met veel kabaal schoof Jansen met zijn voet een stoel achteruit en ging aan het tafeltje van Ruitenberg zitten. Hij had twee koffie meegenomen en zette er één voor Ruitenberg neer. Uit zijn zak haalde hij zakjes suiker en melk en roerstaafjes. "Fijn dat je zelf even langs wilde komen, TR," zei Jansen verheugd en wierp "de chemicaliën" op tafel. "Ach, ik moest ook naar het OM, dus eh geen moeite." "Fijn, dan nu ter zake! Wat heb je voor me?" Ruitenberg haalde een paar velletjes papier uit zijn tas en schoof deze naar Jansen toe. "Dit zijn de eerste resultaten. Al behoorlijk compleet," zei hij trots. "Kan je mij in je eigen woorden vertellen wat je hebt gevonden?" vroeg Jansen en bladerde werktuigelijk door het rapportje. "De man is waarschijnlijk tussen de 60 en 70, ik denk 65. 1 meter 70 groot. Goed verzorgt, gezond, alleen wel dood. Omgekomen door onderkoeling. De kleding die hij droeg bevatte geen Nederlandse labelen, maar Tsjechische. Er zat rijst met vlees in zijn maag en een behoorlijke hoeveelheid bier. Verder niks bijzonders. Niks opvallends." "Hoelang is ie al dood?" "Dat is helaas niet vast te stellen, omdat ie vakkundig ingevroren is geweest. Dat stopt bepaalde processen. Hij is bij zeer lage temperatuur en in korte tijd ingevroren en juist daardoor is het moeilijk te zeggen of ie nu 48 uur dood is of 9 maanden." "Dat is inderdaad een ruime marge." "Er zijn nog meer details te melden, maar toch geen opzienbarende dingen. Als de man niet door onderkoeling om het leven was gekomen, hand ie de potentie om heel oud te worden. Er was verder helemaal niks mis en hij verkeerde, ondanks mogelijk overmatig drinken, in goede conditie. Dus het is zonde eigenlijk wel." "Maar geen tekenen van een gevecht, krassen, blauwe plekken of iets anders?" "Nee. Dat zeg ik. Het enige bijzondere zijn die merkjes in zijn kleding." "Dus we hebben dus mogelijk met een Tsjech te maken? Dat zou kunnen verklaren waarom we nog geen melding van vermissing hebben gekregen." "Het kan ook gewoon een Nederlander zijn." "Ik sluit niets uit. DNA?" "Het DNA van de man zelf hebben we opgestuurd, ook naar Interpol. Verder hebben we op de man geen ander DNA aangetroffen, hoewel we nog niet helemaal klaar zijn met de kleding." "Dus we weten eigenlijk nog steeds niks," zuchtte Jansen. "We hebben ons best gedaan." "Daar twijfel ik niet aan. Als er iets te vinden was geweest, hadden jullie het wel gevonden." "Dankjewel voor het vertrouwen," en Ruiterberg proostte in de lucht met zijn plastic koffiebekertje. "We gaan de kleding nog nader onderzoeken. Misschien levert het iets op, maar ik zou er maar niet te
veel van verwachten." "Een lastig zaakje." In zijn kantoor zat Jürgen Fijndraad, bedrijfsleider van vleesverwerkingsbedrijf Oerkes, een beetje voor zich uit te staren. Dat bezoek van die agent in burger, gister, zat hem niet lekker. Die Jansen had hem hele rare vragen gesteld, vond Jürgen. Zouden ze ergens van worden verdacht? Had hij misschien toch beter die inbraak kunnen melden? Wat moest hij hier nu mee? Nog maar even de kat uit de boom kijken, besloot Jürgen.
Donderdag, 31 mei 2012 Vink was bezig met een artikel over woninginbraken en kwam tot de conclusie, dat zelfs het dievengilde hier in deze christelijke gemeente zich liet inspireren door de SGP en hun geloofsfilosofie. Op zondagen werd er namelijk nauwelijks ingebroken. Waarschijnlijker was het dat dit kwam doordat op zondagen de meeste mensen hun huis niet uit gingen, maar die conclusie was veel minder spraakmakend, dus die werd door Vink resoluut opzij gezet. Zo werkte dat in de hedendaagse journalistiek. Was het vroeger de bedoeling geweest om als journalist het nieuws zo objectief mogelijk te verslaan en te duiden, tegenwoordig werd er van je verwacht dat je het nieuws zelf maakte. En hoe smeuïger, hoe beter! Zijn reclameachtergrond kwam Vink hierbij goed van pas. In korte tijd had hij zich als zelfstandig misdaadverslaggever op de kaart weten te zetten. Niet in de laatste plaats door zijn goede persoonlijke contacten met rechercheur Jansen. Die had hem al een paar keer informatie gegeven waar andere journalisten niet over beschikten. Vink wist dat hij voorzichtig om moest gaan met Jansens' informatie. Als Jansen erbij vertelde dat iets nog vertrouwelijk was, kon hij dat niet gebruiken. Zou Vink dat wel doen, zette hij daarmee onherroepelijk hun vriendschap op het spel en dat was het Vink niet waard. Hij zou dan nooit meer als eerste over interessante feiten kunnen beschikken. Het artikel over woninginbraken waar Vink mee bezig was, wilde niet echt vlotten. Misschien moest hij het uitbreiden met winkeldiefstallen en berovingen. Of overvallen. Beter nog zou het zijn als hij inbraken zou kunnen vinden die niet eens bij de politie waren aangemeld. Dan had hij wat! Maar hoe kwam je daar achter? Zou hij een oproep plaatsen in de krant? Maar Vink kreeg een beter idee. Hij zocht even op internet en tikte toen op zijn mobiel het nummer van Blaaser & Zonen, glaszetters. "Blaaser en zonen, voor al uw glasreparaties, met Sonja, hoe kan ik u helpen?" "Nou Sonja," zei Vink, "om maar meteen met de deur in huis te vallen dan, ik had graag jullie administratie ingezien. Ik wil eigenlijk weten waar jullie de laatste maanden allemaal ruiten hebben vervangen." Sonja leek allerminst verrast door deze vraag. "Dat zal helaas niet gaan," sprak ze resoluut, "aangezien dat privacy gevoelige informatie is. Die kan ik niet zomaar verstrekken, dat begrijpt u. Bent u een verzekeraar of van de politie wellicht?" Vink vertelde welke kort waar hij mee bezig was en dat hij via de ruitreparaties mensen hoopte te vinden bij wie wel was ingebroken, maar die het niet bij de politie hadden gemeld. "Ik denk niet dat dat er veel zullen zijn," zei Sonja. "Hoezo niet?" "Omdat je voor de verzekering vaak aangifte moet doen om het raam vergoed te krijgen." "Dat zou ik dan graag zelf willen kunnen vaststellen, maar als u daaraan niet wilt meewerken, dan zal ik daar in mijn artikel toch melding van moeten maken." De angst voor negatieve publiciteit trok bedrijven altijd over de streep, wist Vink. "Ik heb niet gezegd, dat wij niet willen meewerken," zei Sonja ad rem, "ik heb gezegd, dat ik u geen privacy gevoelige informatie ga verstrekken. Dat is wat anders. En verder mag u schrijven wat u wilt, meneer ... hoe is de naam?" "De naam is Vink. En ik blij te horen dat u nu wel wilt meewerken!" zei Vink aanmatigend. "Voor een journalist luistert u slecht," zei Sonja vinnig, "want ook dat heb ik niet gezegd. Nogmaals, ik verstrek geen privacy gevoelige gegevens en de informatie die u wilt hebben, is privacy gevoelig, dus dat geef ik u niet. U mag daar gerust negatief over schrijven, maar ik weet zeker dat onze klanten het juist fijn vinden dat wij zo zuiver omgaan met hun gegevens." Vink was even stil en realiseerde zich dat hij het over een andere boeg moest gooien. Dit meisje was goed! En ze had natuurlijk het gelijk aan haar kant.
"Ik moet eerlijk zeggen," zei Vink vlijend, "dat ik zeer veel waardering kan opbrengen voor je standpunt. Hulde. Alleen kom ik er niet veel verder mee. Als ik nu eens vraag de werkzaamheden los te koppelen van de namen?" "Bedoelt u dat ik u een lijst geef van verrichte werkzaamheden, zonder daarbij te vermelden bij wie die werkzaamheden zijn verricht?" "Ja, precies!" "Ik kan u wel een lijst geven van alle ramen die we hebben vervangen, maar daar heeft u voor uw artikel niks aan? Er gaat tenslotte vaker een bal door een ruit dan een inbreker, bij wijze van spreken. Nee, dan kunt u mij beter om een referentielijst vragen. Een lijst van klanten, voor wie wij bijvoorbeeld in het laatste half jaar werkzaamheden hebben verricht. Daar kunt u dan referenties over ons inwinnen. U kunt dan aan de klant vragen wat u wilt, en de klanten kunnen zelf bepalen of zij u met u willen spreken en wat zij u willen vertellen." "Ja, maar dan moet ik al die mensen persoonlijk benaderen. Dat is nogal geen klus!" "Ach kom. Als u er middagje voor gaat zitten, kunt u er heel wat bellen, lijkt me zo," sprak Sonja kordaat. "Sonja, ik moet zeggen, je hebt er goed over nagedacht! Dat maak ik niet vaak mee," zei Vink verheugd. "Dank u!" "De oude Blaaser mag wel trots zijn op zo'n telefoniste." "Ik ben de telefoniste niet. Ik ben Blaaser!" Met het schaamrood op de kaken beëindigde Vink het gesprek. Hij was pijnlijk getroffen door zijn eigen vooringenomenheid. Misschien had Jansen gelijk gehad toen hij hem ooit eens zei dat Vink anders moest leren kijken. Breder. Ruimer. Hij opende zijn mail en daar stond het Exel-bestand al. Een lijst met namen, adressen, telefoonnummers van klanten bij wie Blaaser 'werkzaamheden' had verricht. Vink legde zijn mobiel aan de oplader. Dit werd een vervelend middagje bellen.
Vrijdag, 1 juni 2012 Het was triest en somber weer: zwaar bewolkt, fris en het miezerde af en toe. De eerste zomermaand begon wel weer erg Hollands. Jansen was er chagrijnig van. Hij hield van warmte en van zon. "Hoe heter, hoe beter. En dat geld niet alleen voor het weer," zei hij er dan vaak achteraan, "maar ook voor de koffie". Een stukje humor op z'n Jansens'. Vandaag kreeg hij het echter zijn mond niet uit. Zoals wel vaker trof hij Vink in de koffiehoek van het gerechtsgebouw. "Vink!" Geschrokken keek Vink op. "Slecht geweten?" perste Jansen er zo vrolijk mogelijk uit. "Chagrijnig?" repliceerde Vink. Jansen ging met een plof zitten. "En? Weet je al wat over die diepvriesmoord?" vroeg Vink. "Niks! Helemaal niks! We hebben zo'n beetje het hele park afgezocht en niks gevonden. Het buurtonderzoek heeft ook niks opgeleverd, niemand heeft iets gezien of gehoord. Ook het forensisch onderzoek heeft voorlopig niks aan het licht gebracht. Ja, misschien dat het een buitenlander is. Er zaten Tsjechische labelen in zijn kleding. Maar we hebben contact gehad met zowel Interpol als de politie in Tsjechië en er staat niemand als vermist geregistreerd die ook maar enigszins aan het signalement voldoet en ook zijn DNA is nergens bekend. Ze zijn bij het FO nog bezig met de maaginhoud en met de kleding. Als dat, zoals verwacht, geen bruikbare info oplevert, gaan we naar Opsporing Verzocht. En nee, dit mag jij allemaal nog niet gebruiken." "Je bent echt chagrijnig of niet!" "En dan ook nog dat klote weer hier.... Ik vraag geloof ik maar overplaatsing aan naar een overzeese gemeente. Bovendien is de rechtszaak waarvoor ik hier ben verlaat. Nee, er is weinig om vrolijk van te worden." "Zal ik dan eens een lekker bakje koffie voor je halen? Met zo'n fijne chocolademuffin erbij?" "Ja doe maar. 'k Heb toch nog tijd zat." "Mooi, dan kan ik het mooi even met je hebben over een nieuw artikel waar ik mee bezig ben." "Nieuw artikel?" vroeg Jansen argwanend, maar Vink liep al weg naar het buffet voor de koffie en muffins. Bij vleesverwerkingsbedrijf Oerkes zat bedrijfsleider Jürgen Fijndraad in zijn kantoortje en maakte zich zorgen. Hij vroeg zich af of hij er wel goed aan had gedaan die twee inbraken niet te melden bij de politie. Eerst was er die agent in burger geweest, met al zijn rare vragen, en gisteren was hij gebeld door een journalist? Hoe hij het mogelijk was, kon Jürgen niet bedenken, maar die journalist leek te weten dat er bij Oerkes was ingebroken. Jürgen had het natuurlijk ontkent. Hij had gezegd dat een schoonmaker per ongeluk met de bezemsteel door het ruitje was gegaan. De journalist had het vreemd gevonden dat het een half jaar eerder ook al gebeurd was en gevraagd of hij die schoonmaker even kon spreken. Jürgen had gezegd dat het een invalkracht was geweest en gewoon toeval. De journalist bleef echter argwanend. Hij zou nog bellen, had hij gezegd. Jürgen kon niet goed inschatten wat dit allemaal te betekenen had. Geen aangifte doen, was toch niet strafbaar? Waarom zaten ze nu dan zo achter hem aan? En hoe waren ze er achter gekomen? Waar waren ze naar aan het vissen? Zijn hoofd knalde bijna uit elkaar van de gedachten die hij allemaal kreeg. Hoewel hij aanvankelijk het idee had alles onder controle te hebben, bekroop hem nu toch het gevoel dat er iets grondig mis was. Waarom zou er anders zoveel aandacht voor hem zijn? Zou hij dan toch maar toegeven dat er was ingebroken?
Jansen en Vink hadden hun koffie en de chocolademuffin bijna op. "Nou," vroeg Vink, "wat denk je ervan?" "Ja ik vind het nogal ver gezocht." "Jij hebt hem niet aan de lijn gehad, maar die bedrijfsleider van Oerkes die heeft iets te verbergen. Ik zeg het je." "Wat dan? Wat zou hij te verbergen hebben?" "Nou, er is blijkbaar al eens eerder ingebroken, want in de week na kerst heeft Blaaser precies datzelfde ruitje ook al vervangen. Misschien is er wel iets gestolen wat ze niet zouden mogen hebben. Er wordt veel gerommeld bij die vleesverwerkers." "Ach, welnee. Omdat het toevallig in het nieuws is, wil dat nog niet zeggen dat het waar is of veel voorkomt. Dat weet jij toch als geen ander," sneerde Jansen. Vink zweeg verongelijkt. "Ja sorry," corrigeerde Jansen zichzelf, "maar volgens mij heb je echt geen verhaal. Je zegt zelf dat je belrondje eigenlijk niks heeft opgeleverd. Je moet het gewoon laten gaan. Dit kost tijd en energie en het levert je niks op. Bedenk een andere invalshoek of kies een ander onderwerp. Kijk eens of in niet christelijke gemeenten op zondag ook zo weinig inbraken zijn. Dán heb je misschien een leuk verhaal." "Ja, ik loop helemaal vast met dit artikel. Misschien moet ik het wel helemaal loslaten." "Dat denk ik, ja." "Maar toch, zoals die bedrijfsleider van Oerkes begon te stotteren...." "Nou, als ik je er een plezier mee doe, rij ik er nog wel een keer langs. Om je met je verhaal te helpen, maar het gaat je echt niks opleveren. Let maar op." "Kan ik mee, als je gaat?" "Nee natuurlijk niet! Het is eigenlijk al niet goed dat ik zelf ga Ik bel je als ik er langs ben geweest." Jansen was vroeg thuis. Zijn appartement was sober en doelmatig ingericht. Een werkster maakte zijn huis schoon, deed zijn was en haalde zijn boodschappen. Ze communiceerden door briefjes op de keukentafel te leggen. Hij betaalde haar een vast bedrag per maand en maakte achteraf het geld voor de boodschappen over. Een paar keer per maand nam ze zelf gemaakt eten voor hem mee. Dat deed ze dan in een bak en zette het in vriezer met instructies hoe hij het moest opwarmen. Jansen was echt heel blij met haar. Een keer per jaar, ergens rond de kerst, dronken ze samen koffie. Dan gaf hij haar een doos chocolaatjes en 75 euro extra. Toen hij de lasagne uit de vriezer haalde en volgens haar instructies in de magnetron opwarmde, besloot hij er dit jaar 100 euro van te maken. Deze vrouw was goud waard, vond Jansen. De ping van de magnetron luidde de maaltijd in. Hij schepte de lasagne op een bord en ging aan de keukentafel zitten eten. Hoewel hij volgens zijn rooster morgen vrij had, nam hij zich voor toch even langs Oerkes te gaan. Hij had een hekel aan te veel vrije tijd. Dat had hij niet nodig. Werken was zijn hobby, en hij kreeg er nog goed voor betaald ook! Helaas werd hij, naar zijn oordeel, gedwarsboomd door de arbeidsinspectie en de vakbond. Die vonden dat werknemers verplicht vakantie moesten krijgen, het aantal uren dat gewerkt mocht worden moest worden gemaximaliseerd en je om de week verplicht weekend moest vieren. Jansen had geen behoefte aan weekend. Hij had voldoende tijd om nieuwe muziek te vinden en te luisteren. Muziek was het enige wat hem, naast politiewerk, nog interesseerde. Vroeger, toen hij twintig was, had hij vele interesses gehad. In die tijd was hij bijvoorbeeld ook autofanaat geweest, maar nu hij een grote bak kon betalen, taalde hij er niet meer naar en reed hij rond in een tweede handsje van 15 jaar oud. Nee, auto's vond hij maar een zinloze investering. En zo was hij ook over vrouwen en vriendschap gaan denken. Alleen de muziek was hem trouw gebleven en daar had hij zich bij neergelegd.
Zaterdag, 2 juni 2012 Het was al middag toen Jansen het terrein van vleesverwerkingsbedrijf Oerkes op reed. Op de achterbank lag een plastic tas van de V&D. Hij was nog even de stad in geweest om een pak te kopen. Het waren er twee geworden met twee bijpassende blouses. Nu nog een paar schoenen en hij was klaar voor de zomer. Hij stapte de kleine ontvangstruimte in. Achter de balie met het zwart plastic bordje met in gouden letters de tekst telefoniste/receptioniste/secretaresse zat niemand. Wel hoorde hij bedrijvigheid achter de deur die naar de bedrijfshal leidde. Hij stak zijn hoofd om de deur en stapte naar binnen. "Hey, wat mot dat?" riep iemand. Jansen keek rond en zag een lange man handenwrijvend in zijn richting lopen. Hij had een bloed bevlekte witte jas aan. Vleesverwerkingsbedrijf klinkt wel mooi, maar het blijft natuurlijk gewoon haken slachtwerk. "Politie," zei Jansen en zwaaide kort met zijn legitimatiebewijs. "Frederiks," zei de lange man en gaf Jansen een koele klamme hand. Hij had zijn handen waarschijnlijk net gewassen met koud water. "Ik ben op zoek naar de bedrijfsleider." "Jürgen?" vroeg de man vergenoegd. "Heeft die iets uitgevroten, de stiekemerd?" "Nee," zei Jansen snel, "ik wilde hem nog wat vragen over die inbraken?" "Inbraken?" "Ja, er is hier toch ingebroken? Twee keer in het afgelopen halfjaar." "Daar weet ik niks van," zei de lange man verbaasd. "Wanneer zou dat gebeurd moeten zijn?" "Afgelopen weekend was de laatste keer. Maandag is het ingeslagen ruitje vervangen door Blaaser." "Oh wacht! Ja, dat ruitje was wel kapot, maar dat kwam niet door een inbraak, maar door de steel van een bezem." "De steel van een bezem?" "Ja, een of andere sukkel is er met de steel van de bezem doorheen gegaan." "Oh," zei Jansen onnozel, "ik dacht dat er een inbraak was geweest." "Ik weet van geen inbraak af." "En uw functie hier is....?" "Ik ben de voorman hier." "Mooi, dan weet u vast welk schoonmaakbedrijf u heeft." "Schoonmaakbedrijf? Man, wij hebben geen schoonmaakbedrijf. Wij maken hier gewoon zelf schoon, want dat is een precies werkje. Net als in de keuken van een restaurant. Hygiëne staat voorop!" "Maar wie is er dan tot twee keer toe met de bezemsteel door het raam gegaan?" "Jürgen zelf! Ik zei toch, een of andere sukkel," en hij lachte hard en schel. "Oh?" "Ja, hij is tamelijk onhandig al zeg ik het zelf," nog nagrinnikend. "En wanneer is Jürgen er weer?" "Ik start de week op dus dan is Jürgen er dinsdagochtend weer." "Dinsdag pas? Da's jammer. Ik wil dit misverstand liefst zo snel mogelijk uit de wereld hebben," loog Jansen. "Nou dan bel je 'm toch effe," en de lange man stak zijn hand onder witte jas, haalde zijn mobiel tevoorschijn en las hard het nummer van Jürgen Fijndraad op. Jansen bedankte en reed naar huis. Hij knipte de kaartjes van zijn nieuwe kleding en hing het in de kast, ging aan de keukentafel zitten, haalde een keer diep adem en tikte het nummer van Jürgen Fijndraad in.
Albert Vink zakte langzaam in het heerlijk hete badwater. En het was alweer heel lang geleden dat hij dat voor het laatst gedaan had. Hij had het licht in badkamer gedimd, new age muziek opgezet, eucalyptusolie in bad gedaan, een glas Pinot Gris klaargezet en zijn mobiel op stil gezet. De komende drie kwartier waren voor hem en voor niemand anders. Hij ging een paar maal voorzichtig verzitten totdat hij precies de juiste positie had gevonden. Vanuit zijn ooghoek zag hij het beeldscherm van zijn mobiel oplichten. Hij werd gebeld. Nieuwsgierig stond hij half op uit bad om op het scherm van zijn mobiel te kijken. Jansen belde. Toch maar even opnemen dan? "Ha Jansen, met Vink hier! Jij bent zeker bij Oerkes geweest?" "Ja, inderdaad. Vanmiddag. Maar die Jürgen van jou, die was er niet." "Bel je me om dat te vertellen?" zei Vink met een mix van teleurstelling en irritatie in zijn stem. "Ik heb daar wel niemand anders gesproken. En die wist mij te vertellen dat die fijne Jürgen van jou zelf de ruitjes had gebroken met een bezemsteel. Dus niks geen schoonmaker, want die hebben ze niet eens. Raar verhaal." "Raar verhaal ja. Maar dus toch geen inbraak?" "Nou, ik heb die Jürgen vervolgens thuis opgebeld over die gebroken ruiten en hem geconfronteerd met het feit dat ie tegen ons andere dingen zegt dan tegen zijn personeel. Ik heb hem vriendelijk laten weten dat ik nu de waarheid wilde weten, omdat ik mij anders gedwongen zag andere maatregelen te nemen." "Welke maatregelen dan?" "Geen idee, maar zoals ik had verwacht, trok hem dat over de streep. Een beetje bluffen kan geen kwaad, dat weet je. Hij vertelde dat er inderdaad was ingebroken, maar dat er niks weg was, dus heeft die Fijndraad er geen aangifte van gedaan." "Waarom heeft hij dat niet meteen gezegd en heeft ie verschillende verhalen lopen ophangen? Ik dacht een leuk artikel te hebben, blijkt het gewoon een sukkel te zijn!" "Ja, hij wilde geen gedoe. Hij dacht echt dat als hij een inbraak zou melden, wij als politie dat heel zorgvuldig zouden gaan onderzoeken en misschien zelfs de productie zouden stil leggen." "En geloof jij hem?" "Eerlijk gezegd, lijkt de man me niet erg snugger. Hij kan ook slecht liegen, want hij vertelde tegen iedereen een ander verhaal. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat deze man over voldoende intelligentie beschikt om er een verborgen agenda of zo op na te houden." Het was even stil aan de andere kant van de lijn. "Dan stop ik met dat klote artikel. Dat gaat niks worden. En het leek zo'n aardig idee. Kan ik verdomme weer naar een ander onderwerp op zoek," somberde Vink. "Ik zei het je al. Het is niet anders." "Heb je dan tenminste opbeurend nieuws over die diepvriesmoord?" "Nee. Het FO werkt alleen tijdens kantooruren Vink, dat weet je." "Nou, mooi weekend dan nog. Bedankt voor het bellen," zei Vink kortaf en zakte weer terug het al wat afgekoelde water in, maar het lukte hem niet om weer diezelfde prettige positie te vinden van vóór het telefoongesprek.
Jansen was enigszins verrast door het abrupte gesprekseinde en stond even besluiteloos met de telefoon aan zijn oor. Hij had er eigenlijk min of meer op gerekend iets met Vink te kunnen afspreken vanavond. Samen ergens wat eten en borrelen. Meestal kwam Vink daar vanzelf wel op. Vink was tenslotte ook een man alleen. Hij zette de telefoon uit en pakte de krant om te zien of er vanavond nog ergens een concert was waar hij heen kon of anders een film.... Waarom nam hij nooit zelfs eens het initiatief voor het maken van een afspraak? Waarom liet hij het altijd van de ander afhangen? De telefoon ging. Vink! "Ja, ik zat in bad, maar kan de draai niet meer vinden. Zin om te gaan eten of heb je al plannen?"
"Nou.... Maar dat kan ook wel een andere keer. Ik ga wel mee." "Mooi. De Bonte Hond maar doen?"
Zondag 3 juni 2012 Een week geleden was het nog heerlijk voorjaarsweer geweest en nu was het, volgens het KNMI, net zo koud als op eerste kerstdag. Het was de koudste 3 juni sinds 1975. Wat een land. Jansen had zijn ochtendjas nog aan en de centrale verwarming op 22 graden gezet. Hij zou het niet koud krijgen. Gisteren, bij de Bonte Hond, was het tot laat gezellig geweest. Zo gezellig, dat beide mannen een taxi naar huis moesten nemen. Ze waren, zoals gebruikelijk, gestart met het uitwisselen van werkervaringen - zowel Jansen als Vink werkten aan meerdere zaken tegelijk - maar later op de avond was het, geheel tegen de gewoonte in, meer persoonlijk geworden. Vink had verteld over zijn huwelijk en hoe zijn toenmalige werk in de reclamebusiness leidde tot de onvermijdelijke scheiding. Zijn ex was met de twee kinderen naar Middelstum in Groningen verhuist. De kinderen waren toen 12 en 14 geweest. In de acht jaren die sindsdien waren verstreken was het contact met de kinderen steeds minder geworden. Vink gaf de afstand de schuld, maar wist zelf maar al te goed, dat een echte vader zich niet door afstand zou laten weerhouden. Hij had zich erbij neergelegd, dat hij geen echte vader was. Jansen hoopte dat Vinks kinderen dat ook hadden gedaan. Vervolgens vertelde Jansen, dat hij rond zijn vijfentwintigste een relatie had gehad, die een paar jaar duurde. Hij had zelfs met de dame in kwestie samengewoond, maar uiteindelijk ging ze er vandoor met een wederzijdse kennis. Jansen vertelde niet dat hij zich als gevolg daarvan bijna drie jaar had opgesloten in zijn bovenwoning in Amsterdam. Hij zat toen al bij de recherche. Een gedwongen overplaatsing bracht uiteindelijk een doorbraak. Weg zijn uit Amsterdam bleek voor Jansen de oplossing. Hij pakte de draad van zijn leven weer op en beloofde zichzelf zich nooit meer aan iemand te binden, omdat de pijn van verlies voor hem ondraaglijk was. Hij vertelde Vink dat hij overplaatsing had aangevraagd om haar te ontlopen en dat zijn werk er de oorzaak van was dat hij sindsdien nooit meer een relatie heeft gekregen. Op de vraag van Vink of hij geen behoefte had aan een levenspartner, antwoordde Jansen dat hij zeer tevreden was met het leven dat hij leidde, en dat hij dat graag zo wilde houden. Dat was zeker geen leugen, maar ook niet helemaal waar. Jansen zat aan de keukentafel op zijn iPad het dossier van de diepvriesdode nog eens door bladeren. Het rapport van het FO las hij nog eens grondig door en zette daarna voor zichzelf de feiten nog eens op een rijtje. Man, 1,70 meter groot, leeftijd rond de 65, goed verzorgd, zware drinker, maar goed gezond, doodsoorzaak vermoedelijk onderkoeling, geen sporen van drugs of anesthetica. Datum van overlijden, ergens tussen de 9 maanden geleden en vorige week. Geen sporen van geweld of vastbinden, kleding uit Tsjechië, niets bij zich, geen papieren, geen sleutels, niets. Heeft als laatste maaltijd spaghetti gegeten en flink wijn gedronken. Geen match op het DNA van de man, geen gelijkende vermissingen bekend. Niemand heeft iets gehoord of gezien. De man is bevroren op het bankje gezet en is waarschijnlijk in zithouding ingevroren. Op en rondom de vindplaats is geen enkele aanwijzing gevonden. Kleding wordt nader onderzocht op DNA-materiaal en zo mogelijk herkomst. Er was nu nog altijd bitter weinig om mee te werken. Er was helemaal niemand die hij over de zaak kon verhoren. Met de vinder van de man, de parkeerder, was Jansen snel uitgepraat. En die Fijndraad kon hem niet veel meer vertellen over invriezen dan hij ook op internet had gevonden. Verder was er niets en niemand. Het was niet eens zeker of hier sprake was van moord, zelfmoord of een ongeluk. Misschien was de man wel vrijwillig of per ongeluk in de vriezer gestapt. De man kon ook elders door onderkoeling zijn gestorven en pas daarna zijn ingevroren. Maar waarom? Waarom vries je iemand in? Jansen kon maar twee redenen bedenken. Als je onduidelijkheid wilt creëren over het moment van overlijden of als je het lijk enige tijd wilt 'bewaren'. Maar waarom zet je een diepgevroren lijk dan op een bankje in een druk stadspark? Dan weet je dat het lijk relatief snel zal worden ontdekt, terwijl je het eerder door invriezing juist lang verborgen
hebt willen houden. Hoe kan je dat rijmen? Alle bedrijven en winkels in deze gemeente waren gesloten. Het was zondag. Alleen Café/Restaurant Het Zwaantje en de Chinees waren open. Het zat er vol met christenen. Bij vleesverwerkingsbedrijf Oerkes heerste grote rust. De machines stonden stil en de dieren waren dood. Vanuit het kantoortje kwam echter gestommel. Daar was Jürgen Fijndraad druk aan het zoeken in de administratie. Dat gedoe over die inbraken zat hem niet lekker. Nu wilde hij precies weten wanneer Blaaser het eerste raampje had vervangen, want uit zijn hoofd wist hij het niet meer. Hij pakte de ene na de andere ordner en bladerde en bladerde. Ineens stopte hij. Hij keek nog eens goed op het papier wat voor hem lag en haalde het uit de ordner. Met zijn linkerhand schoof hij de omlegkalender dichterbij en begon ook daarin te bladeren. Bij de week na kerst stopte hij en ontglipte hem een kleine vloek. Hij keek nog eens goed op het papier uit de ordner. Er was een probleem. Of beter gezegd, hij had iets over het hoofd gezien. Misschien had hij beter niet naar meneer Oerkes kunnen luisteren en de inbraken toch moeten aangeven.
Maandag, 4 juni 2012 "Ja, ik denk, ik kom toch even langs." "Dat waardeer ik zeer," zei Jansen welgemeend tegen Theo Ruitenberg van het FO, "want ieder beetje nieuwe informatie zou de zaak kunnen vlottrekken. Koffie?" Theo Ruitenberg knikte en nam plaats in verhoorkamer 3. Jansen kwam terug met twee koffie. Uit de zak van zijn colbert toverde hij melk, suiker en roerstaafjes tevoorschijn, die hij achteloos op tafel wierp. "De chemicaliën," zei Ruiterberg. Hij was Jansen net voor. "Vertel!" "Nou, we hebben, zoals je weet, de kleding nog eens nader onderzocht en het materiaal heeft ons niet veel verder gebracht. De labelen zijn inderdaad Tsjechisch, maar dat zegt alleen iets over de kleding zelf. Die is in Tsjechië gekocht. We hebben op de kleding geen ander menselijk DNA gevonden. Maar...." Ruitenberg hief triomfantelijk zijn wijsvinger omhoog en liet een stilte vallen. "Kom op, maak het niet zo spannend." "Nou, het DNA van de man zelf leert ons dat we hier zo goed als zeker met een Nederlander te maken hebben." Jansen keek verbaast op. "Hoe weet je dat?" "Nou, uit de biogeografische DNA-tests die we hebben uitgevoerd blijkt dat de kans dat het geen, ik zeg geen Nederlander is, zo'n één op twee miljoen is." "Dat is een interessante ontdekking." "Ja, dat DNA kan ons echt veel vertellen," sprak Ruitenberg ingenomen. "Dus we kunnen nu met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vaststellen dat we hier te maken hebben met een Nederlander. Een Nederlander die zijn kleding in Tsjechië kocht," stelde Jansen vast. "En, naar je mag aannemen, daar dus waarschijnlijk ook woonde en leefde," vulde Ruitenberg aan. "Dat is inderdaad heel goed mogelijk," moest Jansen toegeven, "maar hoe komt zo'n man vervolgens bevroren op ons bankje te zitten?" "Ja dat moeten jullie maar uitzoeken," zei Ruitenberg vergenoegd. "Hallo, er wonen ruim 3500 Nederlanders in Tsjechië. Het is echt niet te doen om die allemaal op te sporen en uit te zoeken of er daar eentje van mist. Als je nou een naam hebt...." "Waarom weet jij hoeveel Nederlanders er in Tsjechië wonen?" vroeg Ruitenberg verwonderd. "Omdat ik dat heb laten uitzoeken. Ik weet ook dat er zo'n 6000 Tsjechen in Nederland wonen. Ja, we wisten immers al dat die kleding uit Tsjechië kwam, dus ja dan bekijk je alle opties. En bij gebrek aan feiten, ga ik uit van het meest aannemelijke. Maar ik ben blij dat jij er nu de feiten bij hebt geleverd." Ruitenberg leek even van zijn stuk door Jansens logica. "Maar ... er is nog iets," zei Ruitenberg geheimzinnig en opgewonden schuifelde op zijn stoel heen en weer. Op dat moment ging Jansens' telefoon. Jansen keek op de display. "Sorry TR, deze wil ik even nemen," zei Jansen en liep de gang op. "Jansen," bromde hij ondertussen in de telefoon. "Ja, Jürgen Fijndraad hier, van vleesverwerker Oerkes," klonk het schuchter aan de andere kant van de lijn. "Ik weet wie jij bent." "Oh, eh, hallo. Ja, nog even over die inbraken waar u zaterdag over belde...." "Ik belde niet over inbraken, ik belde over gebroken ruitjes, maar toe maar...." "Nou ja, hoe dan ook, het bleef maar in mijn hoofd zitten, dus ben ik gisteren toch even naar de zaak gegaan om na te kijken wanneer die eerste inbraak nu precies ook alweer was. Mijn vrouw zei dat het wel kon, ook al was het zondag. Wat vind u?" "Ik vier geen zondag," zei Jansen kortaf. "Oh. Nou, ik heb echt alleen in de administratie gezocht. Ja, het liet me niet los. Ik werd er heel onrustig van, want ik vond het écht heel vervelend. Het spijt me dat ik zo dom ben geweest om het niet gewoon meteen te melden. En toen kwam mijn vrouw eigenlijk op het idee. Ze zegt, nou, dan ga je toch even
naar de zaak. Ik zeg, op zondag? Zegt zij, ja waarom niet als het je zo bezig houdt, het is toch geen werk? Je gaat toch alleen maar even die datum opzoeken? Ja en dat is ook het enige wat ik heb gedaan. Want ja, ik werd er zo onrustig van. Al de hele tijd hoor. Sinds uw telefoontje. Wat zult u wel denken? Dat ik een leugenaar ben. Maar zo ben ik niet. Echt niet." "Kom to the point kerel!" Die nieuwe spraakzaamheid van Fijndraad had ook een schaduwkant, vond Jansen. "Nou, eh, ik heb dus op de zaak in de administratie gekeken en toen zag ik dat ik waarschijnlijk toch schade heb gehad door die eerste inbraak." "Je bedoelt toch niet dat raampje?" "Ja, dat ook, maar die bedoel ik niet." "Wat bedoel je dan man?" zuchtte Jansen. "Ik doel op de achterste vriescel. Ik snap niet hoe ik dat over het hoofd heb kunnen zien." "Vertel eens iets meer, want ik snap er niks van." "Nou, precies een week voor kerst werd er ingebroken. Er leek niks weg of kapot, dus zei meneer Oerkes, dat we in zo'n geval goedkoper uit zijn als we het raampje gewoon op eigen kosten laten repareren. Als we er verzekeringswerk van maken, moeten we aangifte doen en wie weet wat de politie dan allemaal gaat onderzoeken. Ze leggen mogelijk zelf de productie enige tijd stil, zei Oerkes, en dan kost het ons alleen maar geld. Dus we konden beter geen aangifte doen, er was toch niks weg." "En toen?" vroeg Jansen. "Nou, in de papieren zag ik dat sinds de nacht van de inbraak, ook onze achterste vriescel defect is. Ik snap niet waarom ik het nu pas zie. Dus de reparatiekosten wil ik wel van de verzekering terug, maar dan moet ik wel aangifte hebben gedaan van diefstal. Kan dat nog?" "Nu niet ineens zo snel, wacht even. U beweert dus dat door de inbraak de vriescel defect is geraakt? Hoe dan? En waarom ziet u dat nu pas?" "Nou, eerlijk gezegd, omdat ik er nu pas zelf goed naar kijk. Meneer Oerkes heeft dat toen allemaal afgehandeld. En pas een paar dagen later vertelde meneer Oerkes dat de vriescel defect was en dat hij de inhoud had laten overpakken." "Maar waarom heeft u toen niet meteen gereageerd?" "Ik heb die twee dingen toen niet aan elkaar gekoppeld." "Maar Oerkes zelf dan? Die heeft het toen toch zelf afgehandeld, zegt u. Had die dan niets in de gaten?" "Ach, Oerkes wordt oud. En hij had toen wat familiegedoe met de kerst en alles. Er gaat wel meer verkeerd de laatste tijd. Hij zou er goed aan doen de zaak definitief over te dragen. Hij heeft pas van de week gemeld dat die vriescel weer gerepareerd was. Maar de reparatiebon van die cel heeft ie verkeerd opgeborgen, want Ik kan hem in ieder geval nergens vinden. Ik hoop maar niet dat ie de bon heeft weggegooid, want dat kan ook maar zo. Dan kan ik het bij de verzekering wel schudden en dan moet ik het maar weer zien recht te breien bij de belastingdienst. Hij wordt echt oud nou." "Ja ja," zei Jansen ongeïnteresseerd, "en hoe is die vriezer precies defect geraakt?" "Ja hoe moet ik dat nou weten!? Ik ben geen reparateur!" sprak Fijndraad geïrriteerd. "U heeft dus geen idee wat er met die vriezer aan de hand was?" "Nee, maar kapot is kapot." "U weet niet eens zeker of het defect wel met die inbraak te maken heeft." "Nou die dingen gaan anders nooit kapot, dus het zou wel heel toeva...." "Maar u wil natuurlijk wel geld zien van de verzekering," onderbrak Jansen hem, "want u betaalt tenslotte niet voor niks." "Nou precies!" zei Fijndraad. Hij voelde zich begrepen. "Oké, bedankt voor het bellen dan maar," zei Jansen sarcastisch, maar het werd niet door Fijndraad opgemerkt.
"Graag gedaan. En het kan dus wel?" "Wat kan wel?" vroeg Jansen verbaasd. "Aangifte doen? Dat kan dus nog?" "Nou, wat mij betreft niet, Fijndraad," zei Jansen scherp en drukte het gesprek weg. Hij liep snel terug naar de verhoorkamer waar Theo Ruitenberg nog zat te wachten. "Sorry kerel, dat moest even. Het leek interessant, maar het bleek niks. Maar ga verder. Er was nog iets, zei je," sprak Jansen en ging weer tegenover Ruitenberg zitten. "Ja, eh," zei Ruitenberg verstoord, "waar was ik ook weer?" "In verhoorkamer 3," zei Jansen droog. Mevrouw Svoboda was al jong getrouwd met, zo men zei, een goede partij, het enig kind van de eigenaren van een klein hotel aan de rand Ostrava. Ze trouwden in en woonden en werkten samen met haar schoonouders in het hotel. Dat was een mooie tijd. Ze hield van haar man en van haar schoonouders. Maar na een jaar of vijf kwam er de klad in. Haar schoonouders kwamen bij een autoongeluk om het leven en haar man kwam niet over dit verdriet heen. Hij raakte aan de drank en dronk zich uiteindelijk letterlijk dood. Op haar achtentwintigste stond ze er ineens helemaal alleen voor. Het enige wat overbleef was hard werken. Om verzekerd te zijn van een geregeld inkomen, besloot ze van het hotel een pension te maken en zo was Pension Svoboda ontstaan. Ze verhuurde twaalf eenvoudig gemeubileerde kamers, veelal aan alleenstaande mannen die voor langere tijd wilde huren. En dat waren er nog best veel in zo'n stad als Ostrava. De kamers stonden nooit lang leeg. Dat kwam ook omdat alle kamers tegenwoordig beschikten over een eigen badkamer en toilet. Op dat laatste was ze erg trots! Die verbetering had ze al na tien jaar zwoegen zelf kunnen laten realiseren. Voor een klein bedragje extra per maand, zorgde mevrouw Svoboda voor een goed ontbijt en voor een smakelijke avondmaaltijd die ze serveerde in haar grote woonkeuken. Zo hoefde ze zelf ook nooit alleen te eten. Juist het drukke bestaan als hospita had voorkomen dat ze verzuurde. Ze had immers altijd mensen om haar heen en voelde zich daardoor nooit alleen. Mevrouw Svoboda was geliefd bij haar huurders, ze was vriendelijk en zorgzaam. Maar ze was ook streng en zakelijk. Iedereen diende zich aan de regels van het huis te houden en de huur werd altijd drie maanden vooruit betaald. Dat ging eigenlijk altijd goed en gaf nooit problemen, maar nu had ze de laatste tijd toch een raar probleem bij de hand. Ze wist zich er geen raad mee. Ze had anderhalf jaar geleden een huurder in huis genomen die vanaf het begin af aan nogal op zichzelf was. Het was een beetje een zonderlinge, norse man. Ze trof hem een enkele keer op de trap of in de hal en dan kwam er met moeite een kreunend 'hallo' uit. Hij kreeg nooit bezoek en was vaak weg. Soms hoorde ze dat hij heel laat, zeg maar gerust heel vroeg in de ochtend thuis kwam. Vermoedelijk dronken. Maar hij was rustig, maakte nooit problemen en je had verder geen enkele last van hem. Soms zag en hoorde ze hem weken niet, maar zolang hij iedere maand keurig op tijd de huur betaalde, vond mevrouw Svoboda het wel best. Maar nu had ze de man al in maanden niet meer gezien. Het geld kwam nog steeds keurig op tijd binnen, dus dat zat wel goed. Toch maakte ze zich enigszins bezorgd. Ze vroeg in de omgeving eens wat rond en bezocht de cafés waar hij kwam en de 'vrouwenclub' waar hij weleens was gezien. Ze kenden hem allemaal, want het was een van de weinige buitenlanders in de buurt, maar niemand kon zich herinneren dat ze de man de laatste weken hadden gezien. Zo kreeg ze het vermoeden, dat hij was vertrokken. Soms dacht ze iets te horen. Dan stond ze met haar oor tegen zijn kamerdeur gedrukt ingespannen te luisteren, maar ze hoorde nooit iets. Wat als de man nu eens definitief weg was? Moest ze zijn kamer aanhouden, als deze feitelijk al maanden niet meer werd bewoond? Zou ze het geld dat werd gestort op een aparte rekening zetten en de kamer aan een ander verhuren? Wat moest ze doen? Er is ook altijd wat met die buitenlanders, dacht ze, al wist ze niet precies uit welk land de man kwam. In het café waar hij vaak tot sluitingstijd zat, hadden ze hem 'De Deen' genoemd, omdat hij, als hij dronken
werd, soms liedjes in zijn eigen taal zong en dat klonk Deens. Maar voor hetzelfde geld was het Zweeds of Schots geweest. Uiteindelijk besloot ze met haar probleem naar de politie te gaan. Toen de agent haar vroeg of ze de man als 'vermist' wilde opgeven, twijfelde ze even en ze had gevraagd wat daar de consequenties van waren. De agent vertelde dat ze dan een signalement zouden verspreiden, zodat er naar hem gezocht kon worden, desnoods in heel Europa. Dat had ze toen niet gedaan. Maar vandaag, alweer een paar weken verder, zag ze dat er dit keer geen geld was overgemaakt. Dat was voor mevrouw Svoboda een kantelpunt. Ze ging naar de politie en gaf de man als vermist op. Ze ging ook naar de krant en liet een advertentie plaatsen: mooie, gemeubileerde kamer te huur!
Dinsdag, 5 juni 2012 Vink en Jansen zaten aan een tafeltje in de door hen zo geliefde koffiehoek van de rechtbank. Ze hadden beiden geen zaak, maar afgesproken elkaar daar te ontmoeten voor een smakelijke, betaalbare kop koffie en een goed gesprek in een vertrouwde omgeving. "Dus onze Kaptein Iglo is zo goed als zeker een Nederlander uit Tsjechië," stelde Jansen vast. "Mooi," zei Vink, "maar blijft de vraag, hoe komt hij bevroren op een bankje in ons park te zitten?" "Ja, dat is precies wat ik me dus ook afvraag. Waarom vries je iemand eerst in en laat je hem vervolgens publiekelijk ontdooien? Welke motivatie zou daar achter kunnen zitten." Jansen nam een slok van zijn koffie en ging verder. "Maar, er is nog iets. En je weet, je kan niks van dit alles nog gebruiken hè." "Jaja, vertel nou maar...." "Ze hebben onder de schoenen van de man sporen gevonden van bloed. Geen menselijk bloed, maar runderbloed." "Runderbloed?" "Runderbloed." "En wat leren wij daaruit?" vroeg Vink. "Precies dat wat je waarschijnlijk zelf ook al denkt. Dat ie in een slagerij of slachthuis is ingevroren. Dat ligt ook het meest voor de hand. Daarom ben ik juist naar Oerkes gegaan voor informatie over die grote vrieskisten." "Eerlijk gezegd," zei Vink, "denk ik al vanaf het begin dat Oerkes er op een of andere manier ook bij betrokken is." "En waar baseer je dat op?" "Op mijn onderbuik," bekende Vink. "Ik baseer me liever op feiten en er is feitelijk niets wat die twee zaken aan elkaar verbindt." "Nou, op de zondag dat het lijk werd gevonden, is er in de nacht daarvoor ingebroken bij Oerkes. De inbraak werd pas na de vondst ontdekt, maar dat komt omdat ze vanaf zaterdagnacht tot zondagnacht uit christelijke overwegingen dicht zitten." "Wat wil je daarmee zeggen? Dat iemand stiekem een lijk uit de vriezer heeft gehaald dat daar 6 maanden eerder, bij de eerste inbraak, stiekem is ingevroren en vervolgens 6 maanden onopgemerkt is geble...." Jansen stopte abrupt en stond op. "Vink," zei Jansen, "misschien heeft je onderbuik het dit keer bij het rechte eind. Ik bel je nog!" en met stevige pas liep hij weg. "Wat? Waar ga je heen?" riep Vink hem verwonderd na, maar Jansen keek niet meer op of om. "Je moet bij Fijndraad zijn, die heeft de dagelijkse leiding. Ik doe zo goed als niks meer in het bedrijf," zei Oerkes chagrijnig. "Toch zou ik ook graag even met u praten. Kan ik niet even binnenkomen?" vroeg Jansen beminnelijk. Zonder iets te zeggen, draaide Oerkes zich om en liep de gang in. Jansen stapte naar binnen, sloot de deur achter zich en liep achter hem aan. Oerkes maakte alles behalve een oude indruk op Jansen. Hij leek goed bij de tijd en had een stevige tred. Ze liepen de keuken in. "Ga hier maar zitten," zei Oerkes en schoof een stoel achteruit. Als Oerkes tegenover hem ging zitten, had Oerkes het raam in de rug, waardoor hij Jansen goed zou kunnen zien, maar Jansen hem voornamelijk als een silhouet zag. Listig van Oerkes. "En dan wil je zeker ook nog koffie?" "Met melk en suiker graag," zei Jansen.
"Toe maar," zei Oerkes terwijl hij naar de luxe espressomachine liep die op het lange moderne aanrecht stond. Hij zette twee kopjes onder het tuitje en drukte op een paar knoppen. Terwijl de kopjes zich langzaam vulden met verse koffie, pakte Oerkes de melk en de suiker en zette het op tafel, waarop ook al een speciaal bekertje met verzilverde lepeltjes stond. Daarna pakte hij de koffie van de machine, zette die met soepele beweging op tafel neer en ging zitten. "Waar kom je voor?" vroeg Oerkes. Jansen deed rustig melk en suiker in de koffie en roerde het geheel aandachtig door elkaar. Hij nam er de tijd voor. Hij zat aan tafel en had koffie gekregen, dus voorlopig hoefde hij nog niet weg. Het spel was begonnen. "Het gaat over de twee inbraken in uw bedrijf de afgelopen 6 maanden," zei Jansen rustig. "Sinds wanneer nemen jullie inbraken zo serieus dat ze er een rechercheur op zetten?" "U weet dat daarvan geen aangifte is gedaan?" "Natuurlijk." Jansen zuchtte en liet weer een korte stilte vallen. "Ik zal open kaart met u spelen," zei hij tenslotte, "maar ik denk dat Fijndraad betrokken is bij die inbraken en dat ie ze daarom wilde verdoezelen." Jansen zag dat Oerkes geïrriteerd raakte. Mooi. "Ik heb nog nooit zoiets doms gehoord," reageerde Oerkes fel. "Kijk, geen aangifte doen is één ding, maar er vervolgens meerdere keren over liegen, da's andere koek. Dan heb je iets te verbergen." "Onzin!" "Oh ja? Hoe goed denkt u Fijndraad te kennen dan?" "Man, je zit er compleet naast! Fijndraad is als familie voor me. Die besteelt mij niet!" "Oh nee? Wist u dat Fijndraad schulden heeft?" Even was Oerkes stil. "Heeft Fijndraad schulden?" "Zeker. Een behoorlijke schuld zelfs." Voor zover Jansen wist, had Fijndraad alleen een hypotheek lopen, maar met een beetje goede wil kon dat voor dit verhoor best worden aangemerkt als 'schuld', vond Jansen. "Ik geloof er niks van. Die man is de zuinigheid zelve. Maar zelfs al heeft ie schuld, dan heeft dat nog niks met die inbraken te maken. Er was namelijk helemaal niks weg! Nog geen stuiver!" "Maar weet u zeker dat er niks weg is? Fijndraad doet zelf de boekhouding. Hij moffelt zo een en ander weg. En als er ooit iemand achter komt, kunnen die inbraken mooi als dekmantel dienen." "Man je weet niet half hoe erg je er naast zit! Ze maken ook maar iedereen rechercheur tegenwoordig. Die eerste inbraak heb ik toch zelf afgewikkeld. Het was mijn idee om geen aangifte te doen! De politie geeft alleen maar gedoe. Dat zie je nu wel weer!" "Dan heeft meneer Fijndraad u slim voor zijn karretje gespannen en u heeft het zelf niet eens door!" "Luistert u eens even Jansen," zei Oerkes nu echt kwaad, "die Fijndraad weet alles van het vleesverwerkingsbedrijf, hij leeft sober en zuinig, maar verder is het een eenvoudige kerel. Die doet zoiets niet, hoor je!" "Denk nu zelf eens na Oerkes." zei Jansen rustig. "Waarom zou een crimineel het risico nemen om ergens in te breken, zonder dat het hem iets oplevert?" "Hoe moet ik weten wat er in zulk gajes omgaat? En nogmaals, die eerste inbraak, die heb ik zelf afgehandeld. Dat was Fijndraad niet." "Maar waarom vertelde Fijndraad dan aan iedereen dat hij zelf het raampje kapot had gestoten?" "Om om om geen slapende honden wakker te maken, natuurlijk." "Welke slapende honden?"
"Honden zoals jij! En nou weg! Ik ben klaar met je!" Oerkes stond op en liep naar de deur. Jansen nam zijn laatste slok koffie en liep er rustig achteraan. Oerkes hield de deur wagenwijd open. "Ik heb nog wel een paar vragen," zei Jansen op de drempel. "Ga er maar mee naar de dominee!" zei Oerkes en gooide de deur dicht.
Woensdag, 6 juni 2012 "Wat was dat nou ineens gisteren?" vroeg Vink. Hij was op verzoek van Jansen naar het bureau gekomen en zat nu tegenover hem met een kop koffie in verhoorkamer 3. "Allereerst, sorry dat ik je niet eerder belde," zei Jansen oprecht, "maar ik moest een paar dingen checken en op een rijtje zetten. En tweeds, dat is geen Nederlands," "Zit je me nou in de maling te nemen?" "Nee nee nee! Ik weet wie het slachtoffer is, en ook wie de dader is." "Hoe ka.... Hoe.... Hoe?" stamelde Vink in opperste verbazing. "Niet te hard van stapel lopen nu. Het motief weet ik nog niet en ook niet hoe het allemaal precies is gebeurd, maar ik heb sterke vermoedens aangaande het slachtoffer en, wat belangrijker is, een serieuze verdachte." "Maar gisteren had je nog niks! Wat is er gebeurd?" "Jij zei gisteren dat het bedrijf Oerkes er volgens jouw onderbuik iets mee te maken moest hebben." "Ja, en jij zei dat je de connectie niet zag!" "Klopt! Maar toen herinnerde ik me opeens iets wat Fijndraad had gezegd over de oude Oerkes. Volgens die Fijndraad vergeet Oerkes de laatste tijd nogal eens wat. Zo had Oerkes vergeten te melden, dat na die eerste inbraak een van de vriescellen defect was." "Kan toch. Die man moet inmiddels in de zeventig zijn. Dan mag je weleens iets vergeten, lijkt me." "Vergis je niet! Ik ben gisteren bij hem geweest, maar die Oerkes is alles behalve een oud mannetje. Die is heel erg bij de pinken, kan ik je zeggen. Maar Fijndraad ziet hem wel als een oude man. En die Fijndraad liet ook zo tussen neus en lippen door vallen, dat Oerkes rond de kerst druk was met familiegedoe." "Familiegedoe? Heeft ie nog familie dan?" "Ja, dat verbaasde mij ook, maar hij heeft nog een broer. Tenminste, die had hij." "Dus jij denkt dat Kaptein Iglo de broer is van Oerkes?" "Ik heb gisteren meteen een uitvraag gedaan in Tsjechië met de hier nog geregistreerde gegevens van die broer, Tinus Hubertus Oerkes. En wat denk je? Ik had binnen een uur een reactie terug. Eergisteren of zo is ie in de stad Ostrava als vermist opgegeven door zijn hospita. En volgens die vrouw is ie al zo'n half jaar zoek." "En waarom meldt ze dat nu pas?" "Ze dacht dat ie op vakantie was, omdat de huur nog steeds werd overgemaakt, zegt ze. Maar toen de huur stopte, heeft ze toch maar aangifte gedaan. Ik moet zeggen, die Tsjechen hebben hun informatie keurig op orde! Prima lui, en ze spreken nog goed Engels ook, in ieder geval die paar die ik aan de lijn heb gehad." "Nou da's ook mazzel." "Hoezo? Heb jij andere ervaringen?" "Nee ik bedoel dat die vrouw net aangifte heeft gedaan." "Dat noem ik geen mazzel. Ik noem het immers ook geen pech dat ze de vermissing niet veel eerder heeft gemeld. Je moet het maar nemen zoals het komt, zei mijn moeder altijd." "Maar ... wacht even.... Denk jij nu dat die ouwe Oerkes zijn eigen broer heeft ingevroren?" "Yep!" "Maar waarom? En waarom zet ie hem dan later op een bankje in het park?" "Dat weet ik niet," zei Jansen kortaf. "Maar je bent gisteren met Oerkes gaan praten, zei je. Wat heb je uit hem gekregen?" "Oh niks. Ik heb het heel ergens anders over gehad en hem eigenlijk alleen maar een beetje lopen
treiteren." "Maar...." "Je begint je zinnen in deze fase van ons gesprek wel vaak met 'maar'," lachte Jansen. "Maar waarom vertel je mij dit allemaal?" ging Vink door. "Zodat jij het kan publiceren." Vink was even stil. "Officieel?" "Nee!" Een uurtje of drie later stond er in een bericht op de site van Gelres Post, dat anonieme bronnen rondom de politie meldden dat er schot zat in de zaak van de parkdode. Vink schreef dat dode man waarschijnlijk Tinus Hubertus Oerkes was, de broer van directeur/eigenaar Jan Oerkes van Vleesverwerkingsbedrijf Oerkes. Hij schreef in prachtige volzinnen dat deze Jan Oerkes, ofschoon niet officieel als verdachte aangemerkt, wel al door de politie was verhoord. Er stond niets in wat onwaar was, maar Vink had het weer zo weten te construeren dat het artikel van alles suggereerde. Dat deed Vink toch goed hoor, vond Jansen. Heel bruikbaar. Jansen was ervan uitgegaan, dat er altijd wel iemand was die deze informatie oppikte en aan Oerkes zou doorgeven, als Oerkes het al niet zelf zou lezen. Dat zou Oerkes onzeker maken en dat was precies wat Jansen wilde. Als Oerkes inderdaad de dader was, zou hij zich gaan afvragen of hij gisteren in het gesprek met Jansen misschien dingen had gezegd, die tegen hem zouden kunnen worden gebruikt. Het was dan wel over een heel ander onderwerp gegaan, maar juist daardoor was hij misschien minder alert geweest. Met zijn onnavolgbare verhoortechniek zou Jansen er in een paar gesprekken wel achterkomen of en hoe Oerkes betrokken was bij de dood van zijn broer. Jansen had er echter geen rekening mee gehouden, dat het verhaal zou worden opgepikt door de landelijke pers. Via Twitter en andere zogenaamd sociale media, verspreide het bericht zich razendsnel. Nog geen uur na publicatie stond de telefoon roodgloeiend. De Telegraaf, de NRC, het AD, allemaal belden ze met de vraag of hier inderdaad sprake was van een lugubere broedermoord. Vanuit de politie werd het standaard antwoord gegeven dat het bericht noch kon worden bevestigd, noch ontkend en dat ze in dit stadium van het onderzoek geen verdere informatie konden verstrekken. Jansen moest per direct en met spoed bij zijn chef komen om tekst en uitleg te geven. Gelukkig was dit niet zo'n man als je vaak in televisieseries zag. Het was een redelijk verstandige politieman die vertrouwen had in de kwaliteiten van zijn mensen als ze dat verdienden. Jansen kreeg 48 uur om toe te werken naar een persconferentie op vrijdagmiddag. Dat was kort, maar Jansen realiseerde zich, dat hij onder de gegeven omstandigheden niet meer van zijn chef kon verlangen. Hij bedacht zich dan ook geen moment. Enkele minuten later stond hij weer voor de deur van Oerkes en belde aan. Er werd niet open gedaan. Er was niemand thuis. Dat soort dingen kon Jansen nu niet gebruiken. Misschien was Oerkes op de zaak. Enige tijd later reed Jansen het terrein op van vleesverwerkingsbedrijf Oerkes. Zonder te groeten liep hij de blonde telefoniste/receptioniste/secretaresse voorbij en stoomde door naar de kamer van Fijndraad. Het blonde meisje liep hem achterna ondertussen roepend dat dit niet mocht. Fijndraad keek verschrikt op toen Jansen de kamer binnenstormde met in zijn kielzog de nog altijd 'dit mag niet' roepende telefoniste/receptioniste/secretaresse. Oerkes, die voor het bureau van Fijndraad zat, sprong op. "Ik praat niet meer met jou!" riep hij en duwde Jansen achteruit die daardoor tegen het meisje aan botste. Van de weeromstuit riep ze nog een keer dat dit niet de bedoeling was. "Praten we hier of moet ik je meenemen naar het bureau?" zei Jansen dreigend.
"Ik heb jou niks te zeggen," riep Oerkes fel. "Ik heb echt gezegd dat het niet mocht," huilde de telefoniste/receptioniste/secretaresse ondertussen. Fijndraad was nu ook gaan staan en kwam achter zijn bureau vandaan. "Ik vraag het je nog één keer. Hier of bij mij?" zei Jansen hard. Hij bedrukte zijn woorden met handbewegingen en keek Oerkes daarbij strak in de ogen. Oerkes haalde adem maar zei niets. Zijn adem stokte. Hij overwoog zijn mogelijkheden. Vijf, zes seconden misschien, langer duurde het niet, maar het leek wel of de tijd voor eeuwig was stilgezet. Totdat Oerkes uitademde en zichtbaar ontspande. Hij draaide zijn hoofd en keek naar Fijndraad. "Ga jij maar even met Anika mee," sprak Oerkes op vaderlijke toon. Jürgen nam het meisje mee en sloot de deur achter zich. Oerkes zakte terug op zijn stoel voor het bureau en wees naar de bureaustoel achter het bureau. "Je ziet dat Fijndraad een nette kerel is. Plichtsgetrouw, zorgzaam, loyaal, kom daar tegenwoordig nog maar eens om," zei Oerkes rustig nadat Jansen was gaan zitten. "Ik kom niet voor Fijndraad," zei Jansen. "Nee, jij komt natuurlijk vanwege die rommel die er op het internet rond gaat. Dat hele internet moesten ze verbieden. Dat heeft een hoop goeie dingen kapot gemaakt." "Maar is het echt onzin?" "Ja het is toch schandalig dat ik op zo'n manier moet horen dat mijn broer dood is en dat ik ervan wordt verdacht hem te hebben vermoord! Hoe komen die lui erbij? Wie heeft ze die onzin verteld? En misschien is het mijn broer wel helemaal niet! Ik heb hem niet geïdentificeerd!" "Het is je broer, Oerkes. Ga daar maar vanuit." "Ben jij soms ook degene die met de pers heeft geluld?" "Ja," zei Jansen kortweg. Oerkes keek Jansen vernietigend aan. "Het zijn valse, gemene beschuldigingen!" zei Oerkes en sloeg met de vlakke hand op het bureau. "Maar zijn ze waar?" "Nee natuurlijk niet!" "De relatie tussen jouw en je broer was anders niet zo best," gokte Jansen. "En hoe kom je daar nou weer bij?" vroeg Oerkes tactisch. "Hij wordt al een half jaar vermist en jij weet van niks? Dat duidt niet op een hechte broederband, vind je wel?" "Man, je hebt geen idee waar je over praat!" zei Oerkes met een wegwuif gebaar. "Ik heb het over je broer, die voor kerstmis deze kant op kwam en nooit meer terug is gekomen in Tsjechië, waar hij woonde. Dezelfde broer die we hier vorige week zondag dood op een bankje in het park hebben aangetroffen en die in de tussentijd tussen de koeien in jouw vriescel lag." "Jij weet helemaal niet hoe het zit," zei Oerkes nu weer fel. "Hoe zit het dan wél?" vroeg Jansen eveneens fel. Oerkes was lang stil. Hij keek Jansen uitdrukkingsloos aan. Jansen kon niet zien of Oerkes zijn verhaal zou gaan vertellen of zou blijven zwijgen.
Donderdagmorgen, 7 juni 2012 In alle vroegte zat Jansen al tegenover Vink. Ditmaal niet in hun favoriete koffiehoek in de rechtbank, maar aan Jansens keukentafel. "Nou vertel," zei Vink, "waarom moest ik zo vroeg hierheen komen. Om je te feliciteren?" "Feliciteren?" "Ja, ik begrijp dat je gisteren Jan Oerkes hebt gearresteerd en dat ie een bekentenis heeft afgelegd." "Nee, andersom. Oerkes heeft éérst een bekentenis afgelegd en daarna moest ik hem wel arresteren," zei Jansen. Er klonk teleurstelling in zijn stem. "Moest arresteren? Wat had je dan willen doen? Hem inhuldigen?" zei Vink enigszins geamuseerd. "Tja...." "Het is toch geweldig dat je zo snel resultaat hebt geboekt." "Ja, dat zei mijn chef ook. Na dat kunstje met de pers had ik dat ook nodig, zei die, want nu ben ik weer boven alle twijfel verheven. Hij wilde meteen de pers inlichten. Nou, daar heb ik mooi een stokje voor gestoken. Hij heeft me gisteren 48 uur gegeven, dus heb ik nog 36 uur te gaan. Tot die tijd wil ik juist helemaal niets naar buiten brengen." "En dat bespreek je met mij, Albert Vink, misdaadverslaggever," zei Vink sarcastisch. "Natuurlijk. Jij hebt andere belangen. Mijn collega's vrezen 'de pers', bang voor slechte publiciteit en stemmingmakerij. Dat beïnvloed hun oordeelsvermogen in negatieve zin. Maar jij, jij bént 'de pers'. Dus.... En bovendien," ging Jansen verder, "ik vertrouw je." Vink was even stil. Uit de mond van Jansen was dit een vriendschapsverklaring. "Dank je," zei Vink, "maar dan begrijp ik nog niet goed wat je van me wil. Je hebt een bekentenis!" "Ik wil de échte dader, Vink. Het verhaal van Oerkes klopt niet. Het is een man die alle stappen in zijn leven altijd goed heeft doordacht en voorbereid en dan zou hij nu per ongeluk verantwoordelijk zijn voor de dood van zijn broer?!" "Ho ho, wacht even. Ik weet nog van niks. Wat heeft ie gezegd, hoe is het gegaan?" "Ja natuurlijk. Drink je koffie, zeg niks en luister. Ik vertel en daarna zeg jij me wat jij ervan denkt." "Prima. Begin maar." "Nou, Jan Oerkes, directeur/eigenaar van vleesverwerkingsbedrijf Oerkes, had het plan opgevat om het bedrijf over te doen aan Jürgen Fijndraad. Het huwelijk met zijn vrouw Jannie was kinderloos gebleven en Jannie had daar erg onder geleden. Volgens Oerkes was dat de voornaamste reden dat ze zo jong was gestorven. Ze is al meer dan twintig jaar "aan het hemelen", zoals Oerkes dat zelf noemt. Het geslacht Oerkes is sowieso niet erg kinderrijk. Jan Oerkes zelf heeft maar één broer, Tinus, een wildebras. Die deed alles was God verboden had. Tinus lag in alles dwars. Hij brak al op vrij jonge leeftijd met het geloof. Oerkes vertelde over de felle ruzies tussen Willem en hun vader. Willem was toen nog pas 15 of 16 geweest en niet veel later vertrok Willem. Het ging gewoon niet meer. Hij ging weg, varen, zei ie. Dat was alles wat hij vertelde. Hij verdween uit hun leven en ze hoorden jaren niets meer van hem. Maanden nadat hun vader was overleden en Jan de slachterij van zijn vader had overgenomen, meldde Willem zich plotseling weer. Niet om zich met de familie te herenigen, maar om zijn kindsdeel op te eisen. Het werd een slepende kwestie die uiteindelijk door Willem werd gewonnen. Hun moeder moest het huis verkopen en naar een huurflatje verhuizen om Willem zijn erfdeel te kunnen geven. Niet veel later overleed moeder Oerkes, maar Willem was toen alweer uit hun leven verdwenen. Waar hij was of wat hij deed, wist niemand. Jan Oerkes beweert dat ie toen veertig jaar niets meer van zijn broer heeft gehoord, tot afgelopen zomer. Toen lag er ineens een ansichtkaart uit Praag op de deurmat. In een bijna onleesbaar handschrift stond erop geschreven: "Hier alles goed. Mooie stad, mooie vrouwen. Willem" Jan had eerst gedacht dat de kaart verkeerd bezorgd was, want hij kende geen Willem die met vakantie naar Praag was gegaan. Maar hij toen realiseerde zich dat de kaart van zijn broer Willem afkomstig
moest zijn. Hij verscheurde de kaart en smeet hem in de vuilnisbak. Een maand later kreeg hij echter weer een kaart uit Praag. In kriebelletters stond erop geschreven: "Dure stad, dure vrouwtjes. Kom met Kerst nog wat geld pinnen bij je. Leef zuinig. Willem". Jan vertelde dat Willem er een lachend zonnetje bij had getekend. Dat maakte Jan woest. Hij trok de kaart uit elkaar en dumpte hem rechtstreeks in de kliko. Hij werd weer kwaad toen hij erover vertelde. 'Wat dacht die klootzak wel, dat ie gewoon deze kant op kon komen bedelen voor geld, dat ie ook maar een cent zou krijgen?' Woorden van die strekking. Maar de zomer ging voorbij en Jan was de kaarten van Willem eigenlijk alweer vergeten, tot er eind oktober een brief uit Ostrava, Tsjechië op de deurmat viel. Er stond geen afzender op de envelop, maar je hoeft geen Sherlock Holmes te zijn om te weten van wie de brief afkomstig is. Er zat een klein velletje papier in, met een kriebelige tekst. En wat erop stond, maakte Jan razend. Hij kon er niet van slapen. De andere dag ging hij al vroeg naar de zaak, naar Jürgen, en liet hem de brief lezen." Jansen pakte een dossier van de stoel naast zich en legde het op tafel. Hij haalde er een verfrommeld papiertje uit en schoof het naar Vink. Vink las de brief hardop voor. "Ha Janneman, Jij dacht natuurlijk mooi je gang te kunnen gaan met dat bedrijfje van pa, maar ik denk dat wij recht hebben op een eerlijke verdeling. Daarom wil ik het nu wel een tijdje van je overnemen. En jij heb toch geen kinderen, dus dat voordeel hebben wij dan weer. Ik kom met Kerst naar Nederland. Regel maar vast een notaris voor de overdracht. Met de hartelijke groeten van je liefhebbende broer, Willem" "Fijndraad bevestigt dit verhaal. Oerkes had er ook bij gezegd, dat Fijndraad zich geen zorgen hoefde te maken, dat die Willem juridisch geen poot had om op te staan. Oerkes wilde alleen maar dat Fijndraad ervan af wist, zodat hij niet zou schrikken als hij 'verhalen' zou horen. Beiden bevestigen ook dat Fijndraad zich er inderdaad niet mee heeft bemoeit en Fijndraad heeft er nog aan toegevoegd dat Oerkes na de kerst tegen hem heeft gezegd dat 'die familiekwestie' nu definitief was geregeld." "Tot nog toe klinkt het nog zeer aannemelijk allemaal. Bovendien geeft het Oerkes een aardig motief. Je zou maar zo'n broer hebben zeg. Bovendien, als Oerkes toen inderdaad tegen Fijndraad heeft gezegd dat de familiekwestie nu definitief is geregeld, is dat zo goed als een bekentenis." "Maar toch denk ik dat ook Fijndraad niet de hele waarheid vertelt. Hij kan slecht liegen, zoals je weet. Ik heb het gevoel dat hij meer weet, dan ie zegt." "Vertel me nu maar eerst maar eens wat er rond kerst is gebeurd," zei Vink ongeduldig. "Ik kan je alleen maar vertellen wat er volgens Oerkes is gebeurd, want vooralsnog is hij voor die gebeurtenissen onze enige bron. En ik geloof die bron niet helemaal. Ik denk dat er meer is." "Ja ja. Schiet nou maar op!" sprak Vink ongeduldig. "Goed. Op de woensdag voor kerst zit Oerkes 's avonds tv te kijken als er om half negen wordt aangebeld. Je snapt het al, wie staat er voor de deur, broer Willem. Ook al hadden ze elkaar veertig jaar niet gezien, volgens Oerkes herkende hij hem meteen. Het weerzien stemt de man mild, want Jan vraagt Willem binnen en biedt hem koffie aan. Ze keuvelen even heel kort over de afgelopen veertig jaar en dan zegt Willem ineens dat hij het bedrijf weleens wil zien. Jan Oerkes zegt dat het nu te druk is voor een rondleiding, zo vlak voor kerst. Dan stelt Willem voor om op eerste kerstdag samen te gaan eten, om dan daarna even naar het bedrijf te gaan. Jan stemt daarmee in en nog voor hij Willem een tweede kop koffie kan aanbieden, staat deze op en neemt afscheid. Het hele bezoekje nam nog geen half uur in beslag. En al die tijd heeft de taxi voor de deur staan wachten. Dus de eerste kerstdag ontmoeten ze elkaar bij de Chinees. Ze eten wat en daarna rijden ze met de auto
van Jan naar zijn bedrijf. Ze lopen wat rond en Jan Oerkes vertelt het een en ander. Als ze in de laatste vriescel staan, zegt broer Willem ineens, hoe geweldig hij het vind dat dit nu allemaal van hem wordt. Jan Oerkes ontsteekt in woede. Een felle woordenwisseling volgt. Ze krijgen flink ruzie. Het komt zelfs tot geduw en getrek. Volgens Jan Oerkes was zijn broer Willem een slapjanus. Hij liet zich gemakkelijk door Jan tegen de grond werken. Waarop Jan wegloopt en de deur van de vriescel dichtsmijt. Willem staat op en begint te schelden en Jan loopt kwaad naar buiten en gooit de deur zo hard achter zich dicht dat het glas breekt. Hij stapt in zijn auto en rijdt naar huis. Willem moet maar zien hoe die thuiskomt. Die vriescellen kan je immers van binnenuit gewoon openen en er zijn in het pand meerdere telefoons, dus dat mag geen probleem zijn. Eenmaal thuis kan Jan Oerkes maar slecht slapen. Om een uur of vier stapt ie uit bed en realiseert zich dat het raampje van de deur kapot is. Dus hij stapt in de auto en rijdt naar de zaak. Hij zegt, dat ie er tot dan toe van overtuigd was, dat zijn broer de vriescel had verlaten, een taxi had gebeld en rustig in zijn hotelkamer lag te slapen. Eenmaal op de zaak, veegt hij het glas bij elkaar en plakt het raampje af met een vuilniszak. Dan loopt hij naar de achterste vriescel om ook daar het licht uit te doen. En dan ziet hij dat zijn broer, inmiddels dood en bevroren, op een halfhoge pallet met vlees zit. Jan Oerkes zegt niet te begrijpen waarom zijn broer de vriescel niet heeft verlaten, maar geeft toe dat het hem eigenlijk niet zoveel kon schelen. Hij voorziet allen wel een hoop gedoe, en als Oerkes ergens een hekel aan heeft, dan is het wel aan gedoe. Hij bedenkt zich dan ook geen moment. Hij zet zijn bevroren broer op een stoel met de rug tegen muur waar de deuren zitten, zodat hij van buitenaf niet kan worden gezien, en haalt alles uit zijn zakken, zodat, als hij wordt gevonden, ze niet snel weten wie het is. Dan verplaatst hij het vlees uit de cel met de heftruck naar andere vriescellen en werkt de administratie bij. Hij zet een stapel lege pallets in het deurpad, draait het licht uit en sluit de cel van buiten af met een hangslot. Precies zoals ze dat altijd doen als er wat is met een vriescel. Het enige verschil is dat deze cel gewoon door vriest. Tegen Fijndraad zegt ie dat er is ingebroken, om het kapotte raampje te verklaren, maar dat er niks weg is, dus geen gedoe, geen politie en een paar dagen later zegt ie dat de achterste vriescel kapot is, en dat hij het zelf wel zal regelen. Maar hij regelt natuurlijk niks. Oerkes wil alleen maar dat er niet per ongeluk vlees in die vriescel wordt gezet en het lijk wordt ontdekt. Ook zegt hij op dat moment tegen Fijndraad dat het familieprobleem is opgelost. Ondertussen gaat hij naar het hotel om daar de spullen van zijn broer op te halen. Hij levert de sleutel in en betaalt de rekening. Volgens Oerkes viel het ze helemaal niet op dat hij iemand anders was. Nou en dan gaat het leven gewoon verder en gebeurt er niks. En na bijna een halfjaar denkt Oerkes dat ie toch maar eens van dat lijk in de vriescel af moet. Dus op een zondag, in alle vroegte, haalt hij zijn bevroren broer op, zet hem op een steekwagen en legt hem op de achterbank van zijn auto. Dat is best nog een lastige en daardoor zwaait de deur open en klapt weer dicht en ja, het glas vliegt er weer uit. Maar Oerkes heeft wel iets anders aan het hoofd, want zijn broer ligt bevroren op de achterbank van zijn auto. Hij doet nog wel de deur op slot, maar rijdt dan naar de rand van het park. Eigenlijk wil hij het lijk in de bosjes dumpen, maar daar is de grond zacht en zou hij moeite hebben om de steekwagen er doorheen te trekken. Dus brengt hij zijn broer met de steekwagen, gewoon over het pad naar een bankje en zet hem daar rechtop op neer. Het zal zo'n half zeven zijn in de ochtend als hij zijn steekwagen achterin de auto legt en naar huis rijdt. Daar wacht hij op wat komen gaat. Het lijkt wordt pas 's avonds gevonden en Oerkes besluit wederom gewoon zo normaal mogelijk verder te leven. Nou, de rest is je bekend." Vink was er even stil van. "Wat een verhaal! Waarom is die broer niet gewoon die vriescel uitgelopen?" "Misschien zag hij niet dat je de deur gewoon van binnenuit kon openen. En vergeet niet dat het in die vriescel wel 40 graden kan vriezen, met daarbij een luchtstroomsysteem om het invriezen te versnellen.
Binnen enkele minuten raak je bevangen door die kou en kan je niet meer goed functioneren. Je rilt, je krijgt pijn, je longen bevriezen als het ware en je lichaamstemperatuur daalt snel, je verliest je bewustzijn en nog wat minuten later ben je dood. Dus binnen een paar minuten ben je dood en nog een paar minuten later ben je volledig bevroren." "Maar dan is het toch meer een ongeluk, of dood door schuld, maar geen moord?" "Nou, die invriesstand moet wel worden geactiveerd. En bij wat er al in de vriescel lag, had de temperatuur niet lager hoeven zijn dan 20 graden. Oerkes heeft daar niks over verteld, maar iemand moet wel die stand hebben ingeschakeld. En dan ook nog ruim voor dat Oerkes die cel in stapte. Het kan dus ook nog voorbedachte rade zijn." "Maar los daarvan is het op zich toch een plausibel verhaal. Zo kán het zijn gegaan, en wij hebben niks waarmee we kunnen bewijzen dat het anders is gegaan. Heb je de feiten al gecheckt?" "Yep! Taxiritten, hotel, Chinees. Dat klopt allemaal wel. Maar er is ook iets wat niet klopt." "Wat?" "Nou, allereerst de gretigheid waarmee hij het mij vertelde. Ik had verwacht dat ik het verhaal uit hem zou moeten trekken, maar nee, bijna ongevraagd vertelde hij me meteen alles. Alsof ie bang was dat ik er in zou duiken en misschien iets zou ontdekken waarvan Oerkes vindt dat verborgen moet blijven. Jouw publicatie heeft daar zeker aan bijgedragen. Oerkes heeft immers heel lang gedacht dat we niks wisten en ineens bleek dat onze kennis veel groter was dan hij dacht. Dat baarde hem duidelijk zorgen." "Van de andere kant, misschien wilde hij van de last af en gewoon zijn geheim vertellen. Dat komt wel vaker voor." "Ja maar dan is er dus nog de rekening van Chinees, waar hij met zijn broer op kerstavond heeft gegeten." "Wat is daarmee?" "Nou, volgens mij is dat een rekening voor drie personen!" "Hoe weet je dat?" "Simpel. Er stond een driepersoons rijsttafel op de bon." "Misschien hadden ze honger?" zei Vink plagerig. "Ja, de bedrijfsleider kon het zich natuurlijk niet herinneren, maar hij zei wel dat als twee personen een rijsttafel voor drie personen zouden hebben besteld, hij het zich nog wel zou kunnen herinneren. Dat gebeurt namelijk nooit. Wel andersom. Dus dat drie mensen...." "Jaja," onderbrak Vink hem, "ik snap het. Ik ben niet achterlijk!" "Dus de vraag is, wie zat daar bij de Chinees met de broertjes Oerkes aan tafel? Wie was die derde persoon? En is die persoon meegegaan naar het bedrijf? En waarom heeft Oerkes niets over de aanwezigheid van een derde persoon gezegd?" "Misschien omdat het de dader is en Oerkes hem wil beschermen? Misschien wel onze Fijndraad?" "Nee, Fijndraad is het niet," zei Jansen, "maar ik denk wel dat die kerel weet wie het wel is." "Hoe dat zo?" "Lees dat briefje van die Willem nog eens. Valt je dan iets op?" Vink had het papiertje nog voor zich liggen. Hij keek naar de tekst en zag het meteen. Hoe is het mogelijk dat hem dat niet meteen de eerste keer was opgevallen.
Donderdagmiddag, 7 juni 2012
De rest van de ochtend had voor Jansen voornamelijk bestaan uit het afwimpelen van de pers. De mededeling, gisteren, dat er vrijdag een persconferentie zou worden gehouden, had het besef aangewakkerd dat er mogelijk iets te vertellen viel. En nu probeerden ze er allemaal - op Vink na, want die wist alles al - achter te komen wat dat 'iets' was. Steeds weer herhaalde Jansen dat hij in het belang van het onderzoek geen mededelingen kon doen en dat hij vrijdagmiddag een update zou geven over de stand van zaken tot dat moment, maar dat men niet hoefde te rekenen op grote onthullingen. Vooral dat laatste liet de muskieten teleurgesteld afdruipen. Het sprak zich blijkbaar rond, want na elf uur kwamen er geen telefoontjes meer binnen. Wel werd er gebeld door Jürgen Fijndraad, de bedrijfsleider van vleesverwerkingsbedrijf Oerkes. Hij klonk gestrest en wilde weten hoe het nu allemaal verder ging. Jansen beloofde direct even langs te komen op de zaak. Niet zozeer om Fijndraad te informeren, maar omdat Jansen hem nog wat vragen had te stellen. Toen Jansen het kantoor van Fijndraad in liep, zat deze onrustig achter zijn bureau. "Ik zie dat u nogal gespannen bent," zei Jansen en ging tegenover hem zitten. "Ja, gevangen genomen worden is ook nogal wat," zei Fijndraad met overslaande stem en schraapte zijn keel. "Ach, u kunt gerust zijn hoor. Ik verdenk u enkel van een aantal stommiteiten." "Nee, ik bedoel eh, dat eh ... Oerkes ... niet ik eh.... Nou ja, ik heb wel geen aangifte gedaan natuurlijk," hakkelde Fijndraad, "en dat was niet zo eh.... Achteraf had ik beter...." "Nou, meneer Fijndraad," onderbrak Jansen de hakkelaar, "wij zijn de belastingdienst niet. Aangifte doen is bij ons niet verplicht. Sterker nog, zolang u geen aangifte doet, zal het mij een zorg zijn, al halen ze bij u de hele boel leeg." Fijndraad keek Jansen enigszins verweest aan. 'Wat een rare man is die Jansen toch', dacht hij. "Doch als ik u een vraag stel," ging Jansen verder, "verwacht ik wel dat ik een eerlijk antwoord krijg. En ik kan mij niet aan de indruk onttrekken, dat u mij maar betrekkelijk weinig eerlijke antwoorden hebt gegeven. Maar daar gaat u verandering in brengen, want vanaf nu beantwoordt u al mijn vragen naar waarheid." "Maar ik heb niet gelogen!" zei Fijndraad verontwaardigd. "Oh? U heeft mij niet op de mouw willen spelden dat een schoonmaker het glas uit de deur had gestoten, terwijl u verdomme niet eens schoonmakers in dienst heeft!" zei Jansen fel. "Hoe zou u dat dan willen noemen als het geen liegen is? Dichterlijke vrijheid?" Fijndraad leek wel onder het bureau te willen wegkruipen. "Wonderlijk ook," zei Jansen, "dat u niet wist dat Oerkes zelf tot twee keer toe dat raam heeft vernield." "Ik wist het niet. Ik wist het echt niet!" "Hebben jullie geen alarm?" "Jawel, in de verwerking en pirretjes op de vriescellen, maar niet hier op kantoor. Dat vindt Oerkes niet nodig." "Oerkes regeert nog steeds met strakke hand, begrijp ik." "Nou nee, Oerkes bemoeit zich eigenlijk nergens meer mee, maar formeel is hij nog wel de baas, dus ja...." "Dus ja, dan doe je alles wat die man zegt, zonder zelf na te denken?" "Nou ja, hij is wel de baas." "Bent u bang voor Oerkes?" "Nee, waarom zou ik?" Fijndraad leek oprecht. "Die achterste vriescel stond te boek als defect, maar vroor gewoon door. Is dat nooit iemand
opgevallen?" "Nee. Mij ook niet. Oerkes zei dat ie defect was, dus ja, dan ga je daarvan uit. Ik heb dat niet gecontroleerd. Waarom zou ie zeggen dat ie kapot is, als ie niet kapot is?" Fijndraad keek Jansen vragend aan, maar zijn uitdrukking veranderde op slag. "Ja, nu weten we waarom," zei hij zacht en schoof zenuwachtig wat papieren heen en weer op het bureau. "Heeft u," vroeg Jansen na een korte stilte, "broer Willem weleens ontmoet?" "Nee, nooit persoonlijk." "Wel onpersoonlijk?" "Nee, maar ik kende hem van de verhalen en van zijn brieven." "Brieven? Waren er meer brieven dan?" "Nee, ik bedoel die kaarten en dat ene briefje." "Formuleer eens wat preciezer, man! Anders komen we nergens!" riep Jansen kwaad en stond op om ongeduldig door het kleine kantoor te ijsberen. "U heeft die kaarten dus ook gezien," zei Jansen weer enigszins bedaard. "Nee, maar Oerkes heeft erover verteld." "Dus u weet niet of die kaarten echt hebben bestaan?" "Nee, maar waarom zou Oerkes lie...." "U kunt dus," onderbrak Jansen hem weer, "ook niet zeggen of dat ene briefje werkelijk door Willem is geschreven, want u kende hem, noch zijn handschrift, persoonlijk." "Wie zou die brief anders...." "En u heeft Willem dus nooit ontmoet?" "Nee!" "Dát," zei Jansen, en hij wees met zijn wijsvinger in de richting van Fijndraad en keek hem strak aan, "is een mooi, kort, helder, niet mis te verstaan, duidelijk antwoord. Dat hele gedoe met die kaarten zou dus ook verzonnen kunnen zijn?" "Nou, dat briefje alleen zegt al genoeg." "Alleen kunnen we daarvan niet vaststellen of dat wel door Willem is geschreven. Het kan bijvoorbeeld door Jan Oerkes zelf geschreven zijn, of door een handlanger." "Dat lijkt me toch wat ver gezocht." "U weet dat Oerkes op eerste kerstdag is gaan eten?" "Ja, dat weet ik, ja, bij de Chinees." "En ik weet dan weer dat u daarover iets weet, wat u nog niet hebt verteld." Fijndraad keek Jansen vragend aan? "Ik geef u," zei Jansen dragend, "nu de gelegenheid om te vertellen met wie Oerkes daar bij de Chinees heeft zitten eten. Let op! Dit is uw enige en laatste kans om op eigen initiatief de waarheid te vertellen, dus zonder dat ik ernaar vraag." "Ja eh, met zijn broer, Willem." Jansen zuchtte diep en liet demonstratief zijn hoofd hangen. "Ja, hij zat daar toch met zijn broer?" zei Fijndraad onzeker. "Verdomme Fijndraad! Ben je nou echt zo dom, of verdien je een Oscar?" Jansen stond op en liep naar de deur. "Ja, kom maar mee," riep hij naar Fijndraad. "Wat...." zei Fijndraad niet begrijpend. "Je gaat mee naar het bureau wegens het achterhouden van informatie. Jij krijgt fijn een kamer in dezelfde gang als Oerkes." "Maar waarom? Ik heb niks gedaan?" riep Fijndraad geschrokken.
"Kom op Fijndraad!" schreeuwde Jansen nu kwaad. "Ik geef je verdomme de kans om zelf met informatie te komen en ja laat die kans gewoon voorbij gaan! Ik ben klaar met jou! Ik communiceer vanaf nu alleen nog maar via je advocaat! Dus hup, op de achterpoten, meekomen!" En Jansen liep in de richting van Fijndraad om hem uit zijn stoel te trekken. In een vluchtreflex draaide Fijndraad echter de bureaustoel van Jansen weg en sprong op. "Zijn dochter!" riep hij toen haast panisch. "Zijn dochter was erbij!" Jansen stond stil tegenover Fijndraad die zijn bureaustoel als een soort schild tussen hem en Jansen in had geschoven. "Zijn dochter was erbij," zei Fijndraad nu zacht. Jansen deed een paar stappen naar achteren, liep terug naar de stoel en ging zitten. Ook Fijndraad ging nu weer zitten. "Ik vermoed," zei Jansen bedaard, "dat je me het een en ander te vertellen hebt. Is er ook koffie?" "Oh, wat een toestand," treurde Fijndraad en wreef met een hand over zijn gezicht en door zijn haar. "Dan laat de koffie maar zitten. Over wiens dochter hebben we het trouwens? Niet van Jan Oerkes, neem ik aan, want die heeft geen kinderen." "Nee, de dochter van Willem. Het gaat over de dochter van Willem. Die was erbij." "En waar is die dochter nu?" "Anika? Daar bent u net langs gelopen toen u hier binnenkwam." "De telefoniste/receptioniste/secretaresse is de dochter van Willem Oerkes?" vroeg Jansen ongelovig. Fijndraad knikte. "Heb je echt geen koffie?" vroeg Jansen voor de zekerheid nog maar eens. Jansen had twee koppen koffie op toen hij in zijn auto van het terrein afreed. Naast hem zat Anika, voor verhoor. Anika was het product van een kortstondige relatie van Jan Oerkes met een of andere dame uit Tsjechië. Hoe het precies zat kon Fijndraad niet vertellen, maar vanaf haar zevende had Jan Oerkes haar bij zich in huis genomen, omdat ze werd verwaarloosd door haar moeder en ook Willem niet naar haar omkeek. Willem zette het meisje op het vliegtuig en heeft zelfs nooit gevraagd of ze wel goed was aangekomen. Zelf hadden Jan Oerkes en zijn vrouw Jannie geen kinderen. Het verdriet hierover was volgens Oerkes de belangrijkste reden voor het jonge overlijden van zijn vrouw. Het heeft Jan daarom altijd gestoken dat Willem wel was gezegend met een kind. Hoe wrang was het dat een paar jaar na de dood van Jannie er wel een kind door hun huis liep. Oerkes had haar vijf jaar geleden aangesteld als telefoniste/receptioniste/secretaresse. Niet dat ze zo iemand nodig hadden, maar Jansen hield van zijn nichtje als was het zijn eigen dochter. En Fijndraad begreep en accepteerde dat. Jan Oerkes had Anika meegenomen naar de Chinees, omdat Willem haar wilde inzetten als troef bij zijn poging om Geld los te krijgen bij Jan. Hij wilde Willem confronteren met zijn dochter, in de hoop dat Willem bij zinnen zou komen. En Anika zou, volgens Fijndraad, alles hebben gedaan om Jan te helpen, dus ging ze mee. Maar of ze ook mee was gegaan naar het bedrijf, wist Fijndraad niet. Dat moest Jansen maar uitzoeken.
Donderdagavond, 7 juni 2012 "Waarom heb je verzwegen dat je nichtje bij het kerstdiner aanwezig was?" vroeg Jansen zonder omhaal. Jan Oerkes zat tegenover hem in verhoorkamer drie. Hij zag er oud en vermoeid uit. Het verblijf in de politiecel deed hem geen goed. "Ik wil een advocaat! Ik heb recht op een advocaat!" "Had dat maar eerder gezegd, dan had je er één kunnen bellen. Van de andere kant, op grond van de verdenking die wij hebben, mogen we je sowieso 48 uur lang vasthouden voor verhoor. Daar veranderd zo'n dure advocaat niks aan. Maar als je wilt, mag je nu bellen." Oerkes zei niks. "Het is misschien goed om te weten," zei Jansen, "dat we Anika ook in huis hebben voor verhoor. Misschien kan je dan meteen ook voor haar een advocaat bellen." "Godverdomme!" vloekte Oerkes. "Hé ho, een echte christen vloekt niet. Ook niet op donderdag...." "Jullie maken alles kapot!" schreeuwde Oerkes. "Jullie hebben geen idee!" "Je broer is kapot en ik begin juist steeds meer idee te krijgen, Oerkes. Dus kom nou maar over de brug en vertel het hele verhaal. Dan kan de rechter altijd nog rekening houden met verzachtende omstandigheden. Als die er al zijn, want zoals de zaken er nu voor staan, kom ik uit op moord met voorbedachte rade," loog Jansen. Oerkes ogen schoten vuur! "Ja! Simpel," ging Jansen verder. "Jij gaat met je broer eten. Om hem week te maken, neem je zijn dochter mee. Dan gaan jullie met z'n drieën naar de zaak. Daar stop je hem in de vriezer, die je ruim voor die tijd al op snelvriezen heb gezet en een paar minuten later is het gebeurd. Jullie gaan naar huis, lekker slapen, en de rest is geschiedenis." Oerkes sloeg kwaad met beide handen op de tafel en wierp Jansen een vernietigende blik toe. "Voorzichtig Oerkes. Het is oud meubilair. Straks heb je ook nog een schadeclaim aan je broek hangen." "Je bent een godsgruwelijke lul!" beet Oerkes Jansen toe. "Nou, eerst even bellen dan maar? Dan ga ik nu met je nichtje praten. Dag Oerkes!" Jansen stond op liep de kamer uit. "Wacht! Wacht!" riep Oerkes hem na, maar Jansen reageerde niet en sloot de deur achter zich. Het was niet druk in De Bonte Hond. Jansen en Vink zaten bij een tafeltje aan het raam. Ze hadden het voorgerecht overgeslagen, want Jansen wilde zo nog terug om Oerkes te verhoren. Ze waren nu halverwege hun lamskoteletjes. "Dus toen ben je met die dochter gaan praten," zei Vink nadat ze waren gestoord door de bediening die vroeg of alles naar wens was. "Een aardig en lief meisje. Ze was bang. Vroeg steeds of ze haar oom mocht spreken. Je snapt het wel. Ze vertelde dat ze erg had opgezien tegen het diner, omdat ze haar vader nooit meer wilde zien. Ze was eigenlijk bang dat als ze samen aan tafel zaten, ze hem misschien wel aardig zou gaan vinden. En ze wilde hem niet aardig vinden, ze wilde hem haten, omdat hij nooit naar haar had omgekeken. Hoewel Willem Oerkes, volgens Anika, wel verrast was door haar aanwezigheid, zei hij er niets over. Tijdens het eten vielen er lange stiltes. Het was allemaal wat ongemakkelijk. Als Jan over het verleden begon, hulde Willem zich in ontwijkend zwijgen of zei dat hij niet in het verleden leefde. Ook zei hij dat het heel lang geleden was dat hij boerenkool Chinees had gegeten, dat ze dat in Tsjechië niet hadden en dat Anika blij moest zijn dat hij het haar had gegund in Nederland op te mogen groeien. Toen Jan daar kwaad op reageerde dat Willem zijn dochter had verwaarloosd, reageerde hij rustig dat Jan niet moest
zeuren. Anika had Jan op de been gehouden, vond Willem, dus Jan zou wat meer dankbaarheid mogen tonen." Jansen realiseerde zich dat Vink twee kinderen had die hij niet meer zag en begreep nu waarom Vink er wat bedremmeld bij zat. "Misschien," zei Jansen voorzichtig, "is het tijd om eens te kijken of je voorzichtig het contact met je eigen kinderen.... Het is belangrijk, Vink." "Ja," zuchtte Vink, "ik weet het," en nam nog een hap. Het was duidelijk dat hij er nu verder niet over wilde spreken. "Nou goed," ging Jansen verder, "een echt gezellig kerstdiner is het dus niet geworden voor de Oerkesjes, maar het bleef beperkt tot ongemakkelijkheden. Na het eten zijn ze alle drie naar het bedrijf gereden. Even leek het of Willem oprecht geïnteresseerd was, vertelde Anika, maar toen begon Willem over de overdracht. Hij wilde de verdeling van destijds opnieuw ter discussie stellen, omdat hij te weinig zou hebben gekregen. Ze kregen een fikse ruzie, vertelde ze, en toen...." "En toen wat?" "Ja, toen begon Anika onbedaarlijk te huilen. Er kwam geen verstaanbaar woord meer uit, helemaal overstuur, dus heb ik het verhoor gestaakt. Wat denk jij?" "Tja, wat denk ik? Als ik het zo hoor, is het geen voorbedachte rade. Misschien was het zelfs een ongeluk. Maar wie welke rol precies gepeeld heeft, zal je nooit met zekerheid kunnen zeggen, zolang je van verklaringen afhankelijk bent en over onvoldoende ondersteunend fysiek bewijs beschikt. Als die Anika erbij betrokken is, zal Oerkes waarschijnlijk toch de schuld op zich nemen, om haar te beschermen, dus aan zijn verklaring heb je feitelijk ook weinig als het gaat om waarheidsvinding." "Tenzij ik zijn vertrouwen weet te winnen en hij mij dan wel gewoon de waarheid verteld natuurlijk." "Ja maar hoe ga je dat doen? Je hebt hem juist steeds uitgedaagd en getergd om hem aan het praten te krijgen. Dat vertrouwen win jij zo snel niet terug." "Tja.... Toetje doen?" Het was al bijna half elf toen Oerkes verhoorkamer drie werd binnengebracht. Er stond koffie voor hem klaar. "Ik dacht," zei Jansen terwijl Oerkes tegenover hem ging zitten, "hij zal best wel zin hebben in koffie." "Ik zeg niks zonder mijn advocaat," verklaarde Oerkes strak. "Nou dan drinken we de koffie in stilte," zei Jansen luchtig en roerde vol overgave in zijn koffie. Oerkes pakte zijn koffie en keek erin alsof hij iets bijzonders zag. "Is Anika nog hier?" vroeg Oerkes zacht. "Ik mag daar feitelijk niks over zeggen, maar laat ik het zo formuleren," zei Jansen ernstig, "haar verklaring werkt niet in haar voordeel." "Wat heeft ze dan gezegd?" "Je snapt waarschijnlijk wel dat ik daar in het belang van de waarheidsvinding niets over kan loslaten." "Waarheidsvinding," zei Oerkes met een schamper lachje. "Ja Oerkes," zei Jansen die een lichte irritatie voelde opkomen, "hoewel jij daar misschien een ander beeld van hebt, ben ik er niet op uit om iemand aan de schandpaal te nagelen. Ik ben op zoek naar de waarheid." "We zijn allemaal op zoek naar de waarheid," zij Oerkes cynisch. "Jarenlang ben ik ervan overtuigd geweest, dat wat in de bijbel stond de waarheid was. Het is maar net wat je wilt geloven. Als jij denkt dat wat ik zeg de waarheid is, dan ís dat de waarheid! Dat bepaal jij." "Maar doen we daarmee recht aan de situatie?" "Recht? Had Willem recht op een kind? Hadden Jannie en ik recht op een kind? Ik heb altijd hard gewerkt en mijn vader en moeder naar de dood begeleid. Willem heeft nooit een poot uitgestoken, is
nooit een zoon geweest, heeft zich nooit als broer gedragen of als vader. Heeft Willem dan recht op zijn deel? Is dat dan eerlijk?" Jansen kon daar weinig tegenin brengen. Dit was misschien zo'n zeldzaam geval waarin 'het recht' niet toereikend was. Misschien moest hij in dit geval inderdaad niet op zoek gaan naar de waarheid. Jansen keek even verweesd voor zich uit, stond toen op en zette de opnameapparatuur uit. De diender die bij ieder verhoor aanwezig was en tijdens elk verhoor onopvallend in de hoek van een kamer zat, stuurde hij weg en ging weer zitten. "Ik heb goed geluisterd naar wat je hebt gezegd," zei Jansen en keek Oerkes indringend aan, "en ik snap heel goed wat je bedoeld. De wet is mijn richtsnoer, maar ik weet ook, als geen ander, dat de wet niet altijd eerlijk is. Dat brengt mij soms in conflict met mijzelf. Dan moet ik kiezen. Help mij kiezen, Oerkes. Vertel mij de waarheid."
Vrijdag, 8 juni 2012 De kleine ruimte waar de persconferentie zou worden gehouden liep al aardig vol. Het was duidelijk te merken dat de publicatie van Vink, afgelopen woensdag, ook de interesse had gewekt van de landelijke pers. Zelfs de jakhalzen van verschillende roddelbladen waren aanwezig. Vink zat rustig tussen zijn collega's. Hij had zijn verhaal al klaar. Met Jansen had hij afgesproken dat hij een sms naar de krant zou sturen zodra Jansen aan zijn persverklaring begon. Vink zou dan de eerste zijn die over deze zaak publiceerde. Voor Vink was dat belangrijk, al begreep Jansen niet waarom. Voor Jansen was het belangrijk dat Vink het verhaal vertelde wat verteld moest worden. De chef van Jansen was verheugd over het uiteindelijk door Jansen behaalde resultaat, maar was vooral in zijn nopjes met de hoge opkomst. Zoveel aandacht voor een positief resultaat was goed voor de politie en dus ook voor zijn carrière. Jansen was niet met zijn carrière bezig. Hij was op dit moment zelfs niet met de wet of met de waarheid bezig. Zijn chef had met goedkeurende blikken en knikjes de door Jansen en de persvoorlichter opgestelde feitenrelaas doorgelezen. De chef zou deze straks met trots voordragen als waren het zijn woorden en was het zijn verdienste. Daarna was er gelegenheid tot het stellen van vragen. Omdat de chef inhoudelijk niets van de zaak afwist, moest Jansen de vragen beantwoorden. Daar zag hij erg tegenop, daar keek hij niet naar uit. Hij wilde geen tweede Louis van Gaal worden. Het was drie minuten over vijf toen Jansen, de chef en de persvoorlichter de ruimte binnenliepen. Een kleine 30 mannen en vrouwen zaten op de eenvoudige plastic stoeltjes. Langs de kant stonden drie fotografen en achterin stond iemand met een camera te filmen voor SBS6. Jansen, zijn chef en de persvoorlichter namen plaats achter een tafel, waarop de persvoorlichter direct weer ging staan om de persconferentie te openen. "Goedenavond. Welkom op deze persconferentie. U kent de procedure. Eerst zal..." Terwijl de persvoorlichter zijn verhaaltje afdraaide, keek Jansen de zaal in. Persmuskieten, jakhalzen, bloedzuigers. Allemaal op sensatie belust. Jansen had in het algemeen geen hoge pet op van de pers. Gelukkig was Vink anders. Daar kon je zaken mee doen, afspraken mee maken. Bovendien was het een aardige kerel, een vriend wel eigenlijk. "Dan geef ik nu het woord aan d...." "Dank u," zei de chef gretig en stond snel op. De persvoorlichter ging stilletjes zitten. De chef schraapte zijn keel en begon luid voor te dragen. "Op zondag 27 mei jongstleden werd, tegen 1830 uur, in het westelijk deel van het Bospark, op een bankje bij Het Waterplein, door de parkwachter van dienst, het dode lichaam aangetroffen van een toen nog onbekende man. Al snel werd duidelijk dat de man ingevroren was geweest en op het bankje langzaam tot ontdooien was gekomen. De man had geen papieren bij zich en sporenonderzoek in een ruime kring rondom de vindplaats leverde niets op. Ook het uit het buurtonderzoek kwam geen bruikbare informatie en ook in het vermist-register vonden we geen match. Uit het forensisch onderzoek bleek dat het hier hoogstwaarschijnlijk ging om een Nederlandse man van ongeveer 65 jaar oud. Hij was door onderkoeling om het leven gekomen, maar omdat het lijk op professionele wijze ingevroren was geweest, kon geen tijdstip van vermoedelijk overlijden worden bepaald. Uit de labelen van zijn kleding kon worden opgemaakt dat er een link was met Tsjechië. Daarop is er contact gezocht met de autoriteiten aldaar, maar ook daar waren op dat moment geen vermissingen gemeld die een match opleverden. Onze rechercheurs hebben vervolgens routineonderzoek gedaan bij alle bedrijven met vriescellen en zo kwamen we ook terecht bij Vleesverwerkingsbedrijf Oerkes. En bij Oerkes hebben ze grote vriescellen staan, waar je gemakkelijk iemand in zou kunnen invriezen." Die laatste zin hadden Jansen en de persvoorlichter niet opgeschreven. Jansen vond het niet verstandig dat de chef nu ging improviseren. Hij moest zich aan de opgeschreven tekst houden en niet maar een
beetje wat gaan vertellen. Maar de chef had duidelijk de smaak te pakken. "Dus toen mijn rechercheurs tijdens een routinebezoek bij Oerkes enkele gevoeligheden constateerden, werd hier nader onderzoek te doen. Om een lang verhaal kort te maken, ze wisten uit te vissen dat de directeur/eigenaar een broer in Tsjechië had die met de kerst naar Nederland was gekomen. Inmiddels hebben we vastgesteld dat tijdens een bezoek aan het bedrijf na een gezellig kerstdiner op eerste kerstdag, de broer zichzelf heeft ingesloten in een vriescel. Maar in die cellen is het zo koud, dat je al binnen een paar minuten buiten bewustzijn bent en in no-time onderkoeld en dood. Oerkes kwam te laat om zijn broer te redden en raakte daardoor, begrijpelijk, in paniek. Hij besloot zijn broer in die vrieskist te verbergen door deze als defect aan te merken en er verder over te zwijgen. Dat was geen verstandige keuze, achteraf bezien." De chef pauzeerde even om een slokje water te nemen. In plaats van zich te beperken tot het voorlezen van de feiten, gooide hij nu getuigenverklaringen, meningen en speculaties door elkaar heen. En de pers leek ervan te smullen, want er werd driftig geschreven en op tablets getikt. Dit kon uiteindelijk nog weleens heel gunstig uitpakken, bedacht Jansen. "Uiteindelijk," ging de chef verder, "kon de goede Oerkes het idee dat zijn broer nog steeds in de vriescel lag niet langer verdragen. Dus heeft Jan Oerkes zijn broer Willem uiteindelijk uit de vriezer gehaald en op een bankje in het park gezet, zodat hij snel zou worden gevonden. Wij zijn ervan overtuigd dat de broer van Jan door eigen toedoen, door een noodlottige samenloop van omstandigheden om het leven is gekomen. Het staat voor ons vast dat Oerkes hierin geen hand heeft gehad. Daar is het de man niet naar. Wel wordt het Oerkes aangerekend dat hij niet direct en ook niet later de dood van zijn broer heeft gemeld en het lijk lange tijd verborgen heeft gehouden. Hier zal hij zich bij de rechter voor moeten verantwoorden, maar van moord is dus geen enkele sprake! Dat staat vast!" De chef liet een korte stilte vallen en keek triomfantelijk naar de schrijvende pers. De persvoorlichter ging staan in de veronderstelling dat het nu zijn beurt was om Jansen te introduceren en het vragenstellen te leiden door de vragenstellers aan te wijzen. Maar de chef had een ander protocol in zijn hoofd. Hij gebaarde dat de persvoorlichter moest gaan zitten. Nee, de chef was nog lang niet klaar. "Het doet mij deugd," ging de chef vergenoegd verder, "dat u in zulke grote getalen bent gekomen. U merkt dat wij, dankzij inzet, intelligentie en vasthoudendheid, deze schier onoplosbare zaak, toch snel tot een goed einde hebben weten te brengen, zodat onnodige onrust, over een loslopende diepvriesmoordenaar ... dat we dat hebben kunnen voorkomen. Dit is vooral te danken aan de leider van het onderzoek, rechercheur Jansen." De chef wees met gestrekte arm naar Jansen en gebaarde met de andere hand dat hij moest opstaan. Jansen, die zich nu heel ongemakkelijk voelde, was zeker niet van plan om te gaan staan en knikte een paar maal naar de zaal. De chef die inzag dat Jansen nooit zou gaan staan, hoe hij ook gebaarde, hernam snel het woord. "Ik en Jansen hier zullen graag al uw vragen beantwoorden. Ja! U daar met die trui." Hij wees naar een man in een rode slobbertrui die zijn arm in de lucht had gestoken om zijn mouw recht te trekken. "Oh," zei de man verrast, "ik eh, ja, ik heb toch wel een vraag. Hoe kunnen jullie zo zeker weten dat Oerkes zijn broer niet zelf in de vriezer heeft opgesloten?" Jansen kreeg de kans niet een antwoord te formuleren. De chef was hem voor. "Zoals ik al zei, Oerkes is er de man niet naar. Bovendien, je iemand eigenlijk niet opsluiten in die vriezers, want de deuren zijn ook van binnenuit te openen." "Maar dat zou er dan toch op kunnen wijzen dat Oerkes de deur van de vriezer heeft dichtgehouden, zodat zijn broer er niet uit kon?" vroeg de man met de rode trui niet onterecht. "Dat zijn slechts speculaties," zei de chef, "wij houden ons liever aan de feiten." "Feit blijft, dat de man volgens u, zo de vriescel had kunnen verlaten, maar dat niet heeft gedaan. En Jan
Oerkes was daar als enige bij, dus ligt het wat mij betreft voor de hand...." Jansen greep in. "Als wat u zegt zou hebben plaatsgevonden," sprak Jansen met overtuiging, "hadden wij op het lichaam van het slachtoffer sporen van verzet aan moeten treffen, maar daarvan is geen sprake. Men zou eventueel nog kunnen denken dat de man heel bewust in die vriescel is blijven zitten, waardoor het wellicht zelfmoord zou zijn. Uit het leven van de man en het verloop van de avond vinden wij echter ook geen aanknopingspunten om die theorie te staven. Nee, waarschijnlijker is het dat de man is overvallen door de kou. Hij had ook behoorlijk wat gedronken, zoals u ook kunt lezen in het rapport van FO." "Duidelijk!" zei de chef opgelucht en keek de zaal in. Niemand had blijkbaar nog een vraag. Net toen de chef aanstalten maakte om de persconferentie te beëindigen, stak Vink zijn arm omhoog. Wat had die dan te vragen? "Ja, oké, u daar!" zei de chef. Hij herkende Vink niet eens. "Ik zou graag van de heer Jansen willen weten waar de dochter van Oerkes was toen dit allemaal gebeurde. Hij heeft tenslotte een inwonende dochter, en het was kerstavond." "Goed dat u daarover begint," zei Jansen en meende wat hij zei. Vink had zijn stukje al klaar en verzonden. Daarin maakte mij melding van Anika. Dan moest het nu ook aan de orde komen. "Jan Oerkes heeft al meerdere jaren de zorg op zich genomen van de dochter van Willem. Het meisje werkt als telefoniste bij Oerkes in de zaak. Het is geen geheim dat de broeders Oerkes door de jaren heen wel een paar conflicten hebben gehad. Het meisje heeft hen dan ook vergezeld op hun kerstetentje bij de Chinees. Maar dat verliep allemaal zo plezierig, zo laat ons ook de uitbater van restaurant De Muur weten, dat zij na de maaltijd naar huis is gegaan en TV heeft gekeken." "Maar dan heeft zij de vermissing van haar vader toch moeten opmerken?" riep de man in de rode trui. "Nee, want Willem Oerkes zou de andere dag terug gaan naar Tsjechië waar hij woonde. Ze hadden verder geen contact. Jan Oerkes heeft de spullen uit het hotel waar Willem logeerde de andere dag opgehaald en de rekening betaald. Bij het hotel hadden ze niet door dat iemand anders dan Willem de rekening betaalde." "Maar hebben ze hem in Tsjechië dan niet vermist?" vroeg de man in kostuum die vooraan zat nu. "Willem Oerkes was nogal op zichzelf. Het gebeurde wel vaker dat hij er een tijd niet was. De rekeningen betaalde hij automatisch. Pas toen na een halfjaar er niet meer voldoende geld op de rekening stond en de huur niet meer werd betaald, gaf de hospita Willem Oerkes als vermist op. En toen was ook voor ons de connectie snel gelegd." "Dus als die hospita hem niet als vermist had opgegeven, hadden we het niet geweten?" vroeg de chef, die helemaal opging in het verhaal. "We wisten al dat het lijk Willem Oerkes moest zijn, maar de bevestiging uit Tsjechië heeft het onderzoek wel enigszins versneld." "Dat is geheel juist," zei de chef in een poging zijn positie als leider te herwinnen. "Bent u er persoonlijk van overtuigd dat Jan Oerkes onschuldig is aan de dood van zijn broer?" vroeg Vink. "Het lijkt me dat deze vraag voor jou is bedoeld, Jansen," zei de chef. Jansen keek Vink aan. Deze vraag was toch overbodig geweest en bracht Jansen in een lastige positie. "Op grond van de hier gepresenteerde feiten," begon Jansen voorzichtig, "kan men maar tot één conclusie komen." "En die conclusie is?" vroeg Vink. "Die conclusie is," zei Jansen, "dat Jan Oerkes verdacht wordt van het verbergen en onnodig publiek stellen van het lijk van zijn broer Willem en meer niet!" Er volgden nog wat onberekende vragen, vaak naar de bekende weg, waarna de persconferentie door de
chef werd beëindigd en de pers afdroop. Het was toch niet zo sensationeel gebleken als ze hadden gehoopt. De chef was echter zeer tevreden. Hij liep handenwrijvend door de inmiddels lege ruimte en riep naar de persvoorlichter: "Dat moeten we vaker doen!"
Zaterdag, 9 juni 2012 Het artikel van Vink was, zoals gepland, als eerste verschenen. Het was bovendien compact geschreven en zeer volledig. Er werd zelfs door collega journalisten uit geciteerd. In het nieuwsprogramma van SBS6 werd zowat het hele artikel voorgelezen. Ja, zo gaat dat tegenwoordig. Wat in de wetenschap wordt gezien als plagiaat, is in de journalistiek business as usual. Maar Vink was er trots op. Het bevestigde zijn vakmanschap, vond hij. "Het is voor mij meer een bevestiging van de ledigheid van de hedendaagse journalistiek," zei Jansen zuur. Ze zaten schuin naast elkaar aan de keukentafel van Jansen, die net koffie had geschonken en de kopjes met de suiker en de melk op tafel zette. Vink had gebeld dat hij nog wat wilde bespreken en Jansen had hem daarop uitgenodigd voor de koffie. "Maar ik kom niet voor jouw persoonlijke opvatting journalistiek in het algemeen," sprak Vink dragend "ik wil weten hoe het nou echt is gegaan met Oerkes en zijn broer. Ik ben niet gek natuurlijk, al denk jij dat waarschijnlijk wel." "Hoe bedoel je?" "Nou, het verhaal dat je mij, en trouwens ook de rest van Nederland, gisteren op de mouw hebt gespeld, daar klopt natuurlijk geen hout van. Het was er gisteren het moment niet naar en we hadden er de tijd niet voor, dus vraag ik het je nu, wat is er nou echt gebeurd?" "Je gelooft me niet? Stelde je daarom die vraag tijdens de persconferentie, wat ik er persoonlijk van vond?" "Een simpele vraag, waar jij geen rechtstreeks antwoord op gaf. Waar jij een beetje omheen draaide. Dat was voor mij genoeg om te weten dat ik gelijk had. Het kán zo niet gegaan zijn! Daarvoor weet ik teveel van de zaak en van jou. En dat is tegelijk ook het raadsel. Waarom neem jij genoegen met deze lezing? Jij bent toch altijd op zoek naar de waarheid? Wat is er gebeurd?" Jansen roerde aandachtig in zijn koffie. Toen liet hij het lepeltje los en legde zijn handen vlak op tafel. Met zijn ogen nog steeds gericht op de koffie zei hij: "Wat ik je nu ga vertellen, vertel ik je als vriend en alleen als vriend! Dus niet als rechercheur tegen de journalist." "Ik ben gekomen als vriend," sprak Vink rustig. "Je klinkt als een Indiaan in een slechte western," lachte Jansen. "Nou Old Shatterhand, kom maar op met je verhaal." "Goed," begon Jansen en zuchtte diep, "Anika, de dochter van Willem, vertelde me dus zelf dat ze mee is geweest naar de Chinees en daarna ook is meegegaan naar het bedrijf. Maar als ze verteld dat over een ruzie tussen haar vader en haar oom slaat ze dicht en komt er geen zinnig woord meer uit." "Ja, tot daar ben ik op de hoogte. Maar dan? Dan praat jij 's avonds met Oerkes en nog diezelfde nacht worden Oerkes en Anika vrij gelaten! En de dag daarop vertel je mij, en later dus de voltallige pers, dat Oerkes niet schuldig is aan de dood van zijn broer en over Anika rep je helemaal niet meer!" "Ik ben er niet trots op. Echt niet. Maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om dat meisje erbij te betrekken." "Maar wat gebeurde er dan?" Jansen ging wat meer rechtop zitten en begon te vertellen. "Het was al bijna half elf toen ik Oerkes naar verhoorkamer drie liet brengen. Ik had koffie voor hem gehaald en zei dat ik dacht dat ie daar wel zin in had. "Ik zeg toch niks zonder mijn advocaat," zei Oerkes meteen. Dus ik zeg: "Nou dan drinken we de koffie toch in stilte," en begin een beetje in mijn koffie te roeren. En dan vraagt
Oerkes ineens, heel timide of Anika nog vast zit. Ik mag daar eigenlijk niks over zeggen, dus ik denk snel na en zeg: "Laat ik het zo formuleren, haar verklaring werkt niet in haar voordeel." "Wat heeft ze dan gezegd?" vraagt Oerkes. "Je snapt waarschijnlijk wel dat ik daar in het belang van de waarheidsvinding niets over kan loslaten," zeg ik. "Waarheidsvinding," zegt Oerkes dan met een schamper lachje. "Ja Oerkes," zeg ik en voel een lichte irritatie opkomen, "hoewel jij daar misschien een ander beeld van hebt, ben ik er niet op uit om iemand aan de schandpaal te nagelen. Ik ben op zoek naar de waarheid." "We zijn allemaal op zoek naar de waarheid," zegt Oerkes dan cynisch. "Jarenlang ben ik ervan overtuigd geweest, dat wat in de bijbel stond de waarheid was. Het is maar net wat je wilt geloven. Als jij gelooft, dat wat ik zeg de waarheid is, dan ís dat de waarheid! Dat heb jij dus zelf in de hand." "Kan wel zijn," zeg ik, "maar doen we daarmee recht aan de situatie?" "Recht?" zegt Oerkes sarcastisch. "Recht? Had Willem recht op een kind? Hadden Jannie en ik recht op een kind? Ik heb altijd hard gewerkt. Ik heb mijn vader en moeder naar de dood begeleid. En wat heeft Willem gedaan? Die heeft ze alleen maar verdriet gebracht. Hij heeft nooit een poot uitgestoken, is nooit een zoon geweest, heeft zich nooit als broer gedragen en ook niet als vader. Wat voor recht heeft Willem dan? Wat is dan eerlijk?" Ja, daar kon ik eerlijk gezegd weinig tegenin brengen. Die Willem was gewoon geen fijne man. Die leefde alleen voor zichzelf en verziekte het leven van de mensen in zijn omgeving. Ja, er zijn gevallen waarin 'het recht' niet altijd eerlijk is. En daar, op dat moment, vraag ik me af, wie doe ik kwaad als ik dit keer niet het recht volg, maar mijn hart? Dus ik zet de opnameapparatuur uit en stuur de diender die normaal bij ieder verhoor aanwezig is de kamer uit, kijk Oerkes strak aan en zeg: "Ik heb goed geluisterd naar wat je hebt gezegd en ik snap heel goed wat je bedoeld. De wet is mijn richtsnoer, maar ik weet ook, als geen ander, dat de wet niet altijd eerlijk is. Dat brengt mij soms in conflict met mijzelf. Dan moet ik kiezen. Help mij kiezen, Oerkes. Help mij kiezen. Vertel mij de waarheid, zodat ik kan kiezen!" En blijkbaar maakte dat iets in hem los. Ik zag tranen in zijn ogen en hij zei: "Dat meisje, dat heeft een slechte start gehad. Willem heeft haar alleen maar bij haar moeder weggehaald, zodat ie dan geen alimentatie hoefde te betalen. En omdat die vrouw aan de drank was, kreeg Willem het recht aan zijn kant. Willem was zelf ook aan de drank, maar doseerde slimmer. En als ie dat kind dan uiteindelijk heeft, dan kijkt ie niet naar der om. Die vrouw, sterft. Drinkt zich dood. Misschien ook van verdriet, want ze mocht jaar meisje niet meer zien, omdat ze alcoholist was. Vertel mij niks over het recht! En op een avond, toen Anika zeven was, Kwam mijn broer, mijn broer Willem, stomdronken thuis. Hij woonde toen nog in een appartement in Praag, en liet haar vaak alleen. En hij kwam thuis, mijn broer Willem, en vergreep zich op een afschuwelijke manier aan dat meisje van zeven. Een onschuldig kind. Mijn broer Willem." Oerkes stopt dan. De tranen biggelen over zijn wangen en met flakkerende stem vertelt hij verder. "De schooljuffrouw kwam er achter. Bij de gymles. De onderkant was helemaal beurs. Ze kon amper zitten en lopen. Die juffrouw heeft er werk van gemaakt. Het werd een zaak met een hoop gedoe. Willem moest zitten, de bak in, voor twee jaar. En toen werd er met mij contact opgenomen en is ze bij mij komen wonen. Natuurlijk heeft hij altijd ontkent, maar ik weet dat het waar is. Ik wilde hem niet meer zien. En ja, toen ineens was ie er weer. Stuurde hij kaarten. Willem, met zijn grote bek. Daarmee troeft ie iedereen af. Maar mij niet meer. Dus ja, eerlijk gezegd, ik was vast van plan hem die onzalige kerstavond levend in te vriezen. Echt, ik had me er helemaal op voorbereid. Ik heb de vriezer laten voorvriezen, zodat het er, toen wij er waren, in die cel wel min 50 moet zijn geweest. En ik had een hangslot aan de buitenkant hangen, zodat ik de deur van buiten kon afsluiten en hij zou doodvriezen.
Maar ik had geen rekening gehouden met Anika. Op het laatste moment besloot ze mee te gaan. Ik kon niet weigeren. Al is het nog zo'n schoft, hij is haar vader. Ik zag mijn plan in duigen vallen. Ik hield me rustig tijdens het diner. Voor haar. Voor Anika. Maar eenmaal op de zaak, ging het toch mis. Willem dacht werkelijk dat ie de zaak kon overnemen. Hij had een advocaat, zie ie, die voor hem had uitgezocht dat hij wel degelijk rechten had. Dat bleek achteraf allemaal niet waar, maar het was altijd al een goede bluffer. Ook ik trapte erin. We kregen ruzie en ik werd witheet. Maar Anika was erbij, dus ik liep weg. Om geen stomme dingen te doen waar Anika bij was. Maar bij hen weglopen was stom. Ik had niet moeten gaan, ik had ze niet alleen moeten laten. Maar ik liep weg van hen en liet ze alleen. Ik liep naar de wc om wat te kalmeren. Ik was hooguit tien minuten weg, maar toen ik terugkwam, stond Anika alleen bij de vriezer. Ze had de deur dicht gedaan en hield het handvat vast en ze keek naar binnen. Ik keek ook naar binnen en daar zat op een pallet, mijn broer Willem. Hij leefde nog maar soms vertrok zijn gezicht van de pijn. Ademen ging moeilijk. Ik wilde Anika wegduwen om de deur te openen en naar binnen te gaan. Maar ik kreeg haar niet weg. Ze hield de deur krampachtig vast en keek gebiologeerd naar Willem, uit wie langzaam het leven wegvroor. Ik leg mijn armen om haar heen en zei een paar keer zacht haar naam, en uiteindelijk ontspande ze en zakte ze door haar knieën. Ik kon haar niet overeind houden. Dus ik ging ook op de grond zitten en vroeg haar wat er gebeurd was. Ze vertelde dat toen ik wegliep, Willem tegen haar had gezegd, dat ook ik haar in de steek liet. En toen had ie gezegd: "Zal ik je nog een keer pakken, zoals vroeger, we zijn nu toch alleen." En toen was er iets in haar geknapt. Ik heb je gezegd, dat Willem niet sterk was, hij moest het van zijn woorden hebben, maar een meisje als Anika zou hij nog wel de baas kunnen. Maar toen niet. Ze had hem bij de jas gepakt en de cel ingetrokken en de deur dicht gesmeten. En Willem had alleen maar gelachen. Hij had niet eens geprobeerd om de deur open te maken. "Je hebt het lef niet, hoer!" had ie geroepen. Willem heeft de kracht van kou echter onderschat. Na twee, drie minuten verdween de grijns van gezicht en ging hij zitten. En het enige wat hij toen nog deed was Anika aankijken. Ik heb Anika opgeraapt en naar huis gebracht en in bed gestopt. Toen ben ik terug gereden en heb alles in orde gebracht, zoals ik je al heb verteld. Waar ik echter nooit over had nagedacht, is wat ik vervolgens met het lijk zou doen. Dus ja, je weet wat ik uiteindelijk heb gedaan. Ik heb hem in de vriezer laten zitten, totdat ik de gedachte niet meer kon verdragen." En ik luister naar dat verhaal van Jan Oerkes, en ik besluit te liegen. Ik besluit me te houden aan de eerste versie van het verhaal. De versie zoals ik hem aan jou, aan mijn baas en aan iedereen heb verteld. Dat verhaal is de waarheid, omdat ik wil dat het de waarheid is." Vink was stil. Zo had hij Jansen nog nooit gezien, nog nooit zo gehoord. "Vink," zei Jansen, "het is niet aan mij en ik heb geen kinderen en ik moet me er niet mee bemoeien, maar ik denk echt dat je moet proberen...." Vink legde zijn hand even op de hand van Jansen. Beide mannen waren een tijd lang stil. Het was Vink die als eerste wat zei. "Wat denk je dat er nu met Oerkes gebeurd?" "Ja, hij komt voor de rechter wegens het achterhouden van een lijk, daar staat maximaal twee jaar op. Maar de officier heeft al laten weten dat ie er geen grote zaak in ziet. Er is geen sprake van moord of van geldelijk gewin of voordeel anderszins. Het heeft dus geen prioriteit. Met een beetje geluk, komt ie ervan af met een voorwaardelijke straf. Het paniekverhaal is immers best geloofwaardig. Ja, als ik lieg, lieg ik wel goed." "Natuurlijk." De mannen zwegen weer. Dit keer was het Jansen die de stilte verbrak en vanuit het niets ineens opgeruimd zei: "Nog een bakkie doen maar?" En ze deden nog een bakkie.