Richting Santiago de Compostella
19 mei 2008 tm 2 juni 2008 Hans van de Pieterman
Richting Santiago de Compostella
19 mei 2008 tm 2 juni 2008
Net als vorige jaren vindt u in deze bundel de berichten, die ik dagelijks maakte voor thuis. Het is een mix van brieven, verslagen, aantekeningen, notities, etc. die onderweg of aan het eind van de dag werden genoteerd in m'n dagboekje. Soms was er gelegenheid ze naar huis te sturen of te e-mailen. Soms ook op franse toetsenborden op vreemde computers, wat extra typefouten veroorzaakt. Deze dagelijkse brieven vindt u in deze bundel. Precies zoals opgeschreven, vol stijlfouten, taalfouten, schrijffouten en typefouten. Soms incompleet, soms veel te breedvoerig. Als u dat wilt, mag u er in bladeren. Hans van de Pieterman Juni 2008 Eerder verschenen in dezelfde serie: Richting Santiago de Compostella -21 mei 2006 tm 12 juni 2006 Richting Santiago de Compostella - 8 mei 2007 tm 22 mei 2007
Inleiding: De Jacobswegen en Europa De legende gaat als volgt: de apostel Jacobus (Saint James, Santiago, Saint Jacques), zoon van Zebedeus, broer van Johannes, zou het Christendom in Spanje gepredikt hebben. Op een gegeven moment is hij teruggegaan naar Jeruzalem, gemarteld, onthoofd. Het lijk is op eigen kracht, in een bootje, vergezeld door twee leerlingen, teruggevaren naar de Spaanse westkust en daar, overdekt met schelpen (coquilles St. Jacques) aangetroffen en begraven. Acht eeuwen later wordt het graf gevonden en overgebracht naar wat vervolgens Santiago de Compostela zal heten, één van de hoofdsteden van de middeleeuwse christenheid. Alfons II van Asturië bouwt een basiliek rond het graf, de bedevaart komt langzaam op gang en zal in de volgende eeuwen onvoorstelbare vormen aannemen. Met een staf in de hand en een schelp op hun hoed genaaid komen de honderdduizenden uit alle delen van Europa gelopen. Ze hebben hun testament gemaakt en ze hebben alles achtergelaten, een tocht van máanden over hoge bergpassen, door troosteloze landschappen, opgejaagd door diepe, voor ons niet meer te achterhalen vroomheid, boetedoening of misschien ook avonturenzucht, belaagd door wilde dieren, rovers, plaatselijke oorlogen en de straf van het weer, een Europese 5
beweging die samenkomt op de brug van Puente la Reina, ten westen van Pamplona en die over de “via láctea”, de weg die onder de melkweg ligt, verder trekt naar Santiago. De implicaties, historisch, religieus en artistiek, zijn enorm. Het zijn bittere tijden, in Spanje en Europa. Spanje is, na de instorting van het visigotische rijk, bijna helemaal onder de voet gelopen door de Moren, opeenvolgende dynastieën van Islamitische heersers, alleen een paar kleine christelijke koninkrijken, Asturië, León, Navarra, houden stand. Was dat niet gebeurd, zo zeggen Spaanse historici, dan was heel Europa onder Arabische invloed gekomen Tegenwoordig is “De Jakobsweg” is een wijdvertakt netwerk van wegen in Europa, waarover sinds de Middeleeuwen talloze pelgrims langs kapellen, kloosters en herbergen naar het gebeente van de apostel Jakobus trokken. Nu is het tamelijk eenvoudig de weg naar Santiago te vinden, de geografie van Europa is immers tot in de kleinste details op kaarten vastgelegd. In de vroege Middeleeuwen was dat geheel anders. Reizen was nog een avontuur, waarbij je afhankelijk was van informatie die je in de kloosters en de herbergen kreeg over de etappe van de volgende dag. De geografische eenheid die we op enig moment 'Europa' zijn gaan noemen, was in het voorstellingsleven van de reizigers een mistige wolk, waarin hier en daar een min of meer duidelijke plek oplichtte. Een van de eersten die een duidelijk beeld had van Europa, dat toen echter nog niet zo werd genoemd, was de Frankenkoning Karel de Grote. Hij pleegde met zijn hofhouding rond te reizen en al reizend te regeren. Pas toen hij een netwerk van vertrouwelingen had opgebouwd, namen zijn reizen af en verbleef hij meer en meer in zijn residentie te Aken. Hij wordt door historici beschouwd als de 'Vader van Europa', doordat hij de eerste was die Europa intuïtief waarnam. Hij zag dat de verscheidene volkeren op een hoger en nog volkomen 6
bovenbewust niveau een gemeenschappelijke missie hadden. Karel de Grote meende dat de volkeren elkaar moesten leren kennen en een uitwisseling aangaan, om tot dit hogere besef te komen. Het 'openen' van de geografie van Europa was daartoe een beslissende opgave, waarmee hij zich dan ook intensief bezighield. Zo legde hij wegen aan, liet herbergen inrichten, bouwde meer dan tweehonderd boerderijen uit tot regionale residenties waar hij met zijn hofhouding kon verblijven, en verzorgde een netwerk van contactpersonen, ambtenaren en koeriers. Karel de Grote was een voorbeeldig 'netwerker' en in dit opzicht moet ook de legende worden begrepen waarin wordt verteld dat hij in een visioen zag dat vanuit alle plaatsen in Europa de weg naar Santiago de Compostella ('sterrenveld') moest worden ingericht. Dit gegeven is in samenhang met de eenwording van Europa opnieuw in het licht getreden. Interessant is dat de vlag van Europa onder meer op de Jakobsweg teruggaat. Het zijn de kerken geweest die de politici hebben voorgesteld de twaalf sterren te kiezen, omdat de Jakobsweg in het verleden een samenbindende factor is geweest. Sinds enkele jaren poogt de Europese Unie de vele Jakobswegen uit de vergetelheid te halen, door langs de bermen borden te plaatsen die eraan herinneren. Sinds enige tijd staan de Jacobswegen op de Unesco Werelderfgoedlijst.
7
Tours, maandag 19 mei 2008 Nadat ik thuis afscheid genomen had, heeft L.J. me vanmorgen naar Schiphol gebracht. Daar, op het treinstation, eerst de NSHigh-Speed balie opgezocht. Daar krijg ik alle service, en dat is heel wat meer dan ik, na oeverloos zoeken op de ondoorzichtige website van de NS voor mogelijk had gehouden. Is dat omdat ik een eerste-klaskaartje voor de Thalys à €171,00 heb besteld? Vanwege dat kaartje wordt ik wel meteen doorverwezen naar de VIP-lounge, om te wachten op de trein onder het genot van gratis koffie en andere drankjes. De NS-man in de VIP-lounge wil een praatje maken. Zo’n rugzak maakt veel mensen nieuwsgierig. Als ik vertel waar ik naartoe ga, vraagt hij of ik dan ook al een kaartje van Parijs naar Tours heb. “Dat kunnen we hier ook voor u regelen, hoor!”. Nou, dat wil ik wel, want in Parijs heb ik maar weinig overstaptijd, en dan moet ik ook nog een stuk met de Metro van het ene station naar het andere. Het prijsverschil is gering, dus ook dat traject maar eersteklas. De prijs valt trouwens ook wel mee: €45,00 voor drie uur sneltrein. Ik denk niet dat dit in Nederland kan voor die prijs. In de Thalys heb ik mijn raamplaats snel gevonden. De Thalys
8
stewardess probeert te helpen om mijn rugzak in het bagagenet te krijgen. Ik doe het toch maar zelf, terwijl zij mijn nordic-walking stokken voor mij vasthoudt. “Vissen?”, zegt zij. Ik ga er maar niet op in. Al voor Den Haag wordt een ontbijtje geserveerd. Daarna volgen koffie, thee of andere drankjes. Zo schiet de tijd aardig snel op. Ter hoogte van Brussel gaat mijn telefoon: L.J. Hij gaat met C. naar het ziekenhuis, omdat de kleine zich aankondigt. Dat wordt spannend in Nederland én in Frankrijk. Tussen Brussel en Parijs volgt er nog een lunch: kip met allerlei versiering, een broodje fruit, een bakje yoghurt. De dikke Engelse dame naast me bunkert stevig door, vraag om extra broodjes en als de steward met een toetje langs komt, kan zij niet kiezen: een punt kwarktaart of een brownie? Ze krijgt ze alle twee. En als ze zit zijn haar knieën al onzichtbaar! Als ze niet eet, dan slaapt ze. Niet erg gezellig, maar ik ben blij dat we hier op ruime fauteuils zitten. In de tweede klas zou dit heel krap geweest zijn, met deze dame naast me. Voor Parijs komt de stewardess vragen of ze een taxi voor me moet reserveren vanaf Gare du Nord. “Nee, ik moet naar Gare d’Austerlitz.” “Ja, dat gaat net zo goed met de Metro, maar heeft u al een metrokaartje?” Ze wandelt even weg en komt terug met een kaartje. Fijn, want ik heb niet zoveel overstapGare du Nord 9
tijd. Gare du Nord is druk, de metro is overvol, en op Gare d’Austerlitz moet ik even zoeken, maar dankzij attente NS en Thalys mensen heb ik al kaartjes en ruim op tijd zit ik in de snelMetrolijn 4 trein. In die trein zit ik gezelliger. Ik maak een praatje met een Engels echtpaar. Ze gaan op bezoek bij vrienden, die ze al jaren niet gezien hebben, en die tegenwoordig in Onzain wonen. In een “petit chapeau” hebben ze verteld. Het Engelse stel heeft nagevraagd wat dat betekent: “little hat”. Ze snappen er niets van, wat betekent wonen in een “little hat”, een kleine hoed? Ik denk dat ze een verrassing te wachten staat, maar vertel niet dat ik denk dat ze in een “petit château”, klein kathedraal St. Gatien kasteel, logeren. 10
Vorig jaar was ik in Onzain in de stromende regen. Nu is het droog, als het Engelse stel uitstapt. Maar de zon die in Parijs nog scheen, is verdwe-nen. In Tours ga ik van het station eerst naar het daar vlak-bij gelegen “Office de Tourisme” voor een plattegrondje van de stad. Ik weet het nog wel ongeveer, van vorig jaar, maar zo’n papiertje geeft toch wat extra zekerheid. Om precies vijf uur sta ik voor de kathedraal St. Gatien jeugdherberg, die dan juist open gaat. Een kamer is snel geregeld. €17,00 inclusief ontbijt. Als ik om 18u00, weer fris, de stad in loop, belt Marianne. “Noa”, heet onze eerste kleindochter, en alles is voorspoedig verlopen. In de St. Gatien, de kathedraal, is een mis aan de gang. Ik ben er maar even bij gebleven, maar heb wel een kaarsje aangestoken. Dat leek mij wel op zijn plaats, hier in de stad van “Sintermaarten”. Dan wandel ik nog even door het mooie oude centrum met de oude vakwerkhuizen, restaurants en terrassen. Tours is 11
wijding van bisschop Maarten een studentenstad, maar zou er ook gestudeerd worden? Alle terrassen zijn goed gevuld. Even later ben ik ook goed gevuld. Een cheeseburger, frites, een klein hoopje vitamines en een glas bier, bij een Turks eettentje. Genoeg voor vanavond. Maar nog wel een biertje op een van de vele terrassen. Er is toch wat te vieren! Dan naar mijn kamer in de jeugdherberg, wat voorbereidingen voor morgen en hup, naar bed.
Place Plumereau
12
Sainte Catherine de Fierbois, maandag 20mei 2008 39 kilometer, totaal 39 kilometer Vandaag begon leuk in de jeugdherberg. De ontbijtzaal was gevuld met een stuk of twintig fransen, één Hollander, een Franse serveerster en één engels stel. En die wilden een “plate”, een bord. En die hebben ze hier niet. De fransen verzamelen alles wat ze willen eten op een dienblad en eten het dan daarvan op. Alles door elkaar. Chocolade in de koffie, en daar dan brood met jam in soppen. Alles kan. Maar dat snappen de Engelsen kennelijk niet. Ze blijven zeuren om een bord. Er moest een Hollander aan te pas komen om het uit te leggen. De Engelsen waren zo perplex, dat ze verder geen mond meer open doen, behalve om te eten. Maar dit gedoe had het ijs gebroken en een groepje Fransen komt bij me zitten, met honderd vragen. Mijn mond was dus wel open, maar komt aan happen nauwelijks toe. Om acht uur lever ik mijn sleutel in en ga de deur uit. Eerst wandel ik door het mooie oude centrum naar de kathedraal St. Gatien, omdat mijn routebeschrijving hier begint. Wat een prachtig gebouw en helemaal van torenspitsen tot aan de De bouw van de Donjon van Montbazon (997) grond versierd met was het begin van de periode van stenen kasteelJammer, forten. Met het bijna tien meter hoge beeld, Notre beeldhouwwerk. Dame de Montbazon, (1866) overheerst de toren het stadsbeeld. 13
dat de kerk zo ingebouwd is dat je hem nauwelijks helemaal kan zien. Ik begin aan mijn route voor vandaag. De beschrijving, toch wel weer even wennen aan de Franse tekst, voert me de Cher over. Tours ligt tussen de rivier de Loire en de rivier de Cher. Dat wil zeggen, het oude Tours ligt ertussen. Want na de brug lijkt de stad pas te beginnen: voorsteden en buitenwijken. En langs de Route National, RN10, een lang lint van super- en hyperwinkels. En dat gaat door tot Montbazon (9 kilometer). Dan gebeurt er iets geks met de route. We slaan af naar Viegné. (4 kilometer), Daar aangekomen lees ik in de beschrijving (vertaald en samengevat) “om in Montbazon inkopen te doen, ga dezelfde weg terug, zo niet, volg B”. Ik wil natuurlijk niet terug, ik volg B, en … 2 kilometer verder sta ik in Montbazon! Daar stuurt de routebeschrijving me verder langs de RN10. Met waarschuwingen dat het gevaarlijk is, maar hij doet het toch. Gelukkig zijn er wel brede bermen. Bij een fritestent verderop stop ik voor een broodje en een flesje. Hier maak ik een gezellig praatje met een Engelsman die met hier met zijn camper gestopt is. Vast adres, zegt hij, omdat de frites hier zo lekker is. Hij is alleen en rijdt het hele jaar met zijn camper door Europa om pakketjes te halen en weg te brengen; “and it is no drugs, and it is not for the Maffia”, zegt hij zelf al. Ik mag wel meerijden. Dat Brug over de Indre 14
klinkt wel aantrekkelijk, maar ik doe het toch maar niet. De aangegeven afslag kan ik niet vinden, dus wandel ik maar door, langs de RN10, zoveel mogelijk gebruikmakend van stukjes “trottoir”, de grasbermen, vluchtstroken en parkeerstrookjes. Een keer neem ik de ventweg, door een sloot gescheiden van de hoofdweg. Maar die blijkt dood te lopen op een industrieterrein. Ik zou kilometers terug moeten hebben gaan, als niet een werker van een van de bedrijven een hek voor me had opengedaan. Hij vond het niet verstandig langs de RN10 te lopen, maar een alternatief kon hij me niet wijzen. In Sorigny krijg ik de kans de RN10 te verlaten. Ik vind de route terug, die vanaf hier gemarkeerd is rood-witte merken en een gele jakobsschelp. Na door Sorigny gewandeld te zijn loop ik door graan- en koolzaadvelden. Soms zijn het asfaltweggetjes, maar vaker volg ik de “chemin de terre”, de onverharde landweg. Die zijn in natte tijden met een tractor bereden en de diepe bandensporen die daarvan Veigné
15
het resultaat waren zijn nu keihard opgedroogd. Kleihard eigenlijk. Het hoge gras, dat op en naast de weg groeit, is vorige week gemaaid. De laag drogend gras verstopt de chemin de terre tractor-sporen. Opletten bij iedere stap dus. Maar toch is het prettiger hier te lopen dan langs de snelweg. Omdat de weg gemarkeerd is, let ik niet meer op de routebeschrijving. Gaat er dan iets mis met de markering, dan heb ik ook niets meer aan de beschrijving; je weet gewoon niet waar je moet beginnen te lezen. Zoeken dus. Maar gelukkig, na wat heen en weer lopen vind ik weer paaltjes weer en ook een ander soort markeringen. Voor zijn huis, een villaatje eigenlijk, staat een oudere fransman de grasberm te maaien. Met een motormaaier en geluidsdempers op zijn oren. Ik vraag hem om water. Ik moet maar bellen, aan het hek, zegt hij. Zijn vrouw is in het huis, zij zal er wel voor zorgen. Als ik dat doe, komt ze inderdaad aanrénnen. Water, ja natuurlijk. Of ik ook wat eten wil, of even rusten? De blaffende honden worden in de garage gesloten en het hek gaat open. Kom binnen, andere markeringen 16
Sorigny
ga zitten op de tuinbank. Ze ratelt maar door. Ze spreekt hier nooit iemand, maar vorige week was hier ook een stel pelgrims. Ze waren zo moe, dat ze de hele middag hier gezeten hebben. En ’s avonds heeft ze hen naar een hotel in Tours gebracht. Wil je koffie? Meer verhalen volgen. Over haar neef, die
Straat van de waterige soep?
met zijn moeder naar Saint Jacques de Compostelle ging, omdat ze sinds de dood van zijn vader, haar man, niets meer gesproken had. Ik weet niet of het geholpen heeft. Of ik cake wil? Als de koffie en cake op tafel staan, komt de man er ook bij zitten. Hij zegt niets. Hij heeft zijn geluidsdempers niet afgezet. Met nog een plak chocoladecake en een volle veldfles ga ik weer op weg. Als ik later wéér loop te zoeken, besluit ik niet helemaal naar de camping te gaan, die voorbij Sainte Catherine de Fierbois ligt, maar naar de gîte d’étape, die in Sainte Catherine ligt. Een telefoontje is genoeg, maar het is toch nog een uur lopen, 4 kilometer, terzijde van de route. De gîte is keurig. Een huisje met beneden een grote woonkeuken en boven twee slaapkamers met vier bedden. 17
Een van die kamers is voor mij, voor €15.00. Voor eten moet ik zelf zorgen, dus na douche en corvee maak ik “Thaise nudels met porksmaak” klaar. Zo uit gîte in Sainte Catherine mijn rugzak, net als het stuk stokbrood, dat ik erbij eet. Mijn Franse medebewoners lopen verlekkerd te snuffelen naar die heerlijke oosterse geuren. Ik vertel ze niet dat het beter ruikt dan smaakt. Maar ik pik wel een grote schep “instant cichorei met melk”. Het lijkt net zo weinig op koffie als mijn noodrantsoen op nudels! Na het eten bel ik Marianne en L. en C. om ze te feliciteren. Wat klinken ze blij! En dan is het bedtijd, want de 39 kilometers zitten behoorlijk in mijn benen. Ste Catherine de Fierbois
18
Sainte Catherine de Fierbois. In het nedelands de heilige Katrien van het Diepe Bos. Kerk en stadje zijn toegewijd aan de heilige Catharina van Alexandrië. En uit de naam blijkt dat ooit de stad diep in het bos lag (fierbois). Catharina, uit een roemrijk patriciërsgeslacht, kende al alle werken van Plato uit haar hoofd toen ze nog maar vijftien was. Ze was de Heer met hart en ziel toegedaan, en beloofde hem haar maagdelijkheid. Nauwelijks had ze dat gedaan, of keizer Maxentius werd verliefd op haar. Op haar weigering om met hem te trouwen, wilde hij haar dwingen haar geloof af te zweren onder bedreiging met gruwelijke folteringen. Ook stuurde hij zijn veertig heidense filosofen op haar af om haar te bekeren, maar dit pakte een beetje verkeerd uit: in plaats van Catharina Catharina van Alexandrië door werden de filosofen bekeerd, en wel tot het Carvaggio met haar attribuut: het rad. christendom. Daarop wilde hij haar laten verpletteren met een rad waarop scherpe ijzeren punten waren gemonteerd. In plaats van Catharina brak echter het rad, getroffen door de bliksem. Hij wilde haar laten verbranden, maar het vuur waaide uiteen en verbrandde de beulen. Uiteindelijk lukte het dan toch haar te onthoofden. Uit haar halswonde stroomde melk die de stad van de pest bevrijdde. De verering van deze oosterse heilige is met de kruisvaarders naar het westen gekomen. Vooral in de middeleeuwen was St. Catharina populair. De heilige Catharina, samen met h. Jeanne d’Arc Margaretha en de aartsengel Michaël, verschenen aan Jeanne d’Arc in visioenen. Zij gaven Jeanne o.a. de opdracht het verborgen zwaard van Karel de Grote te gaan zoeken in de kerk van Ste. Catherine de Fierbois. Toen zij daar aankwam kwan het zwaard op wonderlijke wijze omhoog uit de aarde, waarin het begraven was. Dit zwaard had Jeanne bij zich, toen ze later de Engelsen bij Orleans versloeg. Door verraad kwam zij later in handen der Engelsen en stierf op de brandstapel. Omstanders beweerden dat haar hart niet brandde. Een bronzen standbeeld van Jeanne d’Arc staat voor de kerk van Ste. Catherine de Fierbois 19
Port de Piles, woensdag 21 mei 2008 29 kilometer, totaal 68 kilometer Vanmorgen ging de wekker om 6u30. Wassen, inpakken, ontbijt klaarmaken en naar binnenwerken en vertrekken, en dan is het al 8u00. Het neemt toch heel wat tijd voordat de rugzak weer gevuld op de rug geladen kan worden. De andere bewoners van de gîte zie ik niet meer. Het is echt een uur lopen naar het centrum van Sainte Catherine de Fierbois. In het centrum aangekomen begint meteen een fietser allerlei gebaren tegen me te maken. Het blijkt een Nederlander te zijn, die op zijn ligfiets op weg is naar Santiago de Compostella. Hij is speciaal omgereden langs Sainte Catherine omdat dit één van de oorspronkelijke plaatsen is van de middeleeuwse pelgrimsroute. Hij heeft al een fraai stempel van de mairie. Ik haal er ook een. Daarna staan we nog even te kletsen, maken foto’s en het is zomaar tien uur geworden. Dat schiet niet op vandaag. 20
De weg naar Sainte Mauré de Touraine is mooi. Geen markeringen, maar wel een duidelijke beschrijving. Om 11u30 zit ik aan een sandwich en een kop koffie op het plein voor de kerk. Dat Sainte Mauré de Touraine beroemd is om de geitenkaas met dezelfde naam is overal te zien in etalages en op uithangborden. Maar liefst 1100 ton per jaar maken ze van dat spul. Dat is meer dan een miljoen kilo! Hoeveel geiten zouden ze daarvoor nodig hebben? Na Sainte Mauré wordt het volgen van de route weer ingewikkeld. Ik zwerf tussen graan- en koolzaadvelden, kleine dorpjes, of eigenlijk grote boerderijen, die niet op de kaart staan. En steeds loop ik vast op de RN10, die hier echt onbeloopbaar is. Uiteindelijk loop ik een van de grote boerderijen op. Een mevrouw met een grote blaffende hond komt me tegemoet. Ik vraag haar op de kaart aan te wijzen waar we ons bevinden. Ze probeert het maar eigenlijk heeft
eenzame velden 21
ze geen idee. Ze kan me ook niet vertellen hoe ik naar Draché kan lopen zonder van de RN10 gebruik te maken. Maar uiteindelijk zegt ze “die kant op, daar ligt … en daar ligt ….”. Ze noemt een paar namen, die gelukkig wel op de kaart staan en zo wordt het toch nog duidelijk. Dan komt de postbode eraan op een scooter. De hond gaat als een wilde te keer en rent achter de scooter aan. De postbode scheldt op de hond en moppert en gebaart tegen de bazin. Als hij tierend weer wegscheurt op zijn brommer, de hond nog achter hem aan rennend, zeg ik “zo, die is kwaad!” “Mais non”, zegt de vrouw. “C’est un petit jeu”. “Laatst was de hond met mijn man mee en stond dus niet te blaffen. En toen kwam de postbode aanbellen om te vragen waar de hond was.” Ik vertrek weer en maak met de kaart mijn eigen route. Het gaat veel beter. Verderop vraag ik een mevrouw mijn waterfles te vullen. Ik moet mee de tuin in en even later zit
22
ik aan de koffie. Niet lekker, die oploskoffie, maar lief aangeboden. En biscuitjes, “neem er maar een paar”. Ze vult mijn fles. Mag het echt gewoon met kraanwater? Ze geeft de fles gevuld terug met een fles mineraalwater erbij. Voor reserve en véél lekkerder. Nou, dank u, in de rugzak dan maar met die reserve kilo. Lekker, maar met bubbels, dus voorzichtig drinken. La Pierre Percée is de vier meter hoge Draché is een dorp van niks. menhir, die bij Draché staat. Het Veel later dan bedoeld loop ik opvallende gat is de bron van allerlei het dorp in, en voor ik het weet, legendes. Een verbond werd bekrachtigd door geschenken uit te aan de andere kant er weer uit. wisselen door het gat. Een baby, met De routebeschrijving stuurt me het hoofd in het gat gestoken was levenslang beschermd tegen tbc. meteen weer in een voor mijn gevoel onlogische richting, dus hanteer ik de kaart weer. De GR655 is er op aangegeven en dat ziet er beter uit. En wat blijkt! Behalve de bekende wit-rode markering van de grote routepaden zijn er ook keurige gele jakobsschelpjes, die precies de juiste richting aanwijzen. 16u00: La-Celle-St.Avant, Hôtel restaurant La Caravane, een heerlijk koel coca cola. Zal ik hier blijven? Fysiek is de situatie niet ideaal: Een spier aan de voorkant van mijn bovenbeen is verroest, hij knarst bij iedere beweging. Vanmorgen was mijn rechterschoen te kort voor mijn voet en nu is mijn linkervoet te breed voor mijn schoen. Zere voeten. Zal ik? Kamers €38,00 en een mooi restaurant! Maar als je even zit, in de schaduw met wat koels, dan komt de energie zo weer 23
terug. Door! In ieder geval tot Port-de-Piles. Ik kan vanaf hier gewoon langs de RN10. Er ligt een fietspad naast. Dat is weer even wat anders, en in no-time loop ik soepel naar Port-de-Piles. Daar eindigt het fietspad, en ik ook.
koren tot aan de einder
Hotel de la Gare is oud maar netjes. En voor €25,00 hebben ze een kamer voor me. Dat doe ik. Fris gewassen, de kleren hangen al weer te drogen, en weer bijna fit, ga ik om 19u30 naar beneden, om wat te eten. Ik ben de eerste klant; fransen eten graag laat. Dus het licht gaat aan in eetzaal en de saladebar wordt gevuld. Er is geen keuze. Voor €10,80 eet je het dagmenu, en dat is het enige dat er te bestellen valt. Begin maar met de entrées, de voorgerechten. Kies maar uit de saladebar. Er is van alles. Van komkommer tot rode kool, van gekookte eieren tot tonijn, van witte bonen tot aardappelblokjes in een zure saus. Hier zou je een hele maaltijd mee kunnen doen. Ik heb mijn bordje nog maar een keer extra gevuld. Het is niet 24
voor niets “libre service”. En dan nog wat om bij het hoofdgerecht te eten. Een fles wijn wordt voor me neergezet, samen met een kan water. De oude dame, die voor de keuken Notre Dame Immaculée de Port de Piles zorgt, brengt het hoofdgerecht. Een grote rol gehakt in een plak spek. “De veau”, zegt ze. En daarbij een flinke portie frites. Dat ik daarbij nog van het voorgerecht, de salade, ga eten vindt ze gek, maar ze schenkt me nog wel een tweede glas wijn in. Het smaakt prima. Daarna brengt ze een plank met allerlei soorten kaas, waarvan ik mag kiezen. Als ik naar haar mening te bescheiden stukjes afsnijdt, doet ze er van alle soorten nog wat bij, en vult het broodmandje nog een keer bij. Kaas en brood, is dat het nagerecht? Nee, dat is de punt aardbeientaart die daarna komt. Ik ról van tafel. Morgen vanaf zeven uur ontbijt, zegt ze nog. De jongeman, die mij vanmiddag mijn kamer wees, roept me naar de 25
bar. Er zijn verder geen klanten. Je bent toch Hollander? Dan vind je dit lekker, zegt hij en tapt een Heineken voor me. Hij kletst maar door, met als ik het niet helemaal begrijp een woordje engels. Ik hoop dat ik het allemaal goed begrijp, want
Brug over de Vienne
het klinkt fantastisch. Zijn verhaal: Ooit was hij vaste klant van deze bar. Werkeloos, dronken, hij deugde niet. De eigenaar, had hulp nodig, maar kon het eigenlijk niet betalen. Hij is toen gaan helpen, zonder betaling. De eigenaar zat daar over in en stelde na een tij d het volgende voor: Een vaste aanstelling, geen betaling, en als de baas 70 werd, zou hij hem het hotel schenken. Maar wel met de extra voorwaarde, geen druppel drank meer. “Ik 26
heb nooit meer gedronken”, zei hij (inderdaad hij zit aan het alcoholvrije bier). Toen de eigenaar 65 werd, was de vrouw van de onbetaalde hulp zwanger. Loon werd toen wel noodzakelijk. De afspraken werden toen veranderd. Het hotel werd meteen van hem, maar de oude eigenaar mocht er altijd blijven wonen. Hij komt net binnenlopen en zegt “en nu ben ik de TGV over de vensterbank onbetaalde hulp”. De jonge man, de huidige eigenaar:”Ik blij, mijn vrouw blij, en mijn moeder doet de keuken.” Mooi verhaal toch? Het kostte mij nog een rondje. En later, toen ik in bed lag, begreep ik de lage kamerprijzen: De TGV reed zo ongeveer over de vensterbank.
Hotel de la Gare 27
Chatellerault, donderdag 22 mei 2008 28 kilometer, totaal 96 kilometer Een frans ontbijt is toch echt niks. Ik krijg vanmorgen een mandje geroosterd stokbrood, een grote bak koffie, een kluitje boter en een glas sinaasappelsap. Wat een contrast met de overvloedige maaltijd van gisteravond. Om acht uur ga ik op weg naar Chatellerault. 32 kilometer, tel ik op met de afstanden uit de beschrijving, en omdat ik Chatellerault vandaag wel wil bereiken, kijk ik nog even goed naar de kaart. Het eerste stukje kan ik parallel aan de hoofdweg, D910, kleine weggetjes volgen. Zo kom ik in Les Ormes. Daar maak ik bij de bakker een praatje met een fransman. De D910 is veel te druk om langs te lopen. Dat zijn we eens. Maar de route uit mijn gids vindt Église Les Ormes 28
hij maar niets. “Neem maar de brug over de Vienne”, zegt hij. “Daar begint de D1, een rustige weg, die helemaal doorloopt tot in Chatellerault.” Dat lijkt mij wel wat, dus na hem bedankt Mairie Les Ormes te hebben voor zijn informatie ga ik die kant op. “Een mooie weg, maar véél te lang”, roept hij me nog na. Daar moet ik me maar even niets van aantrekken. De weg blijkt ruim en weinig gebruikt. Precies zoals beloofd is. En dat is lekker lopen. Het weer is ideaal. Zomers, maar wel licht bewolkt. Een Halles Les Ormes windje in de rug, heerlijk. Links is regelmatig de rivier te zien. Aan de andere kant liggen boerderijen, dorpjes en meren. Heel veel meren. Om te vissen, voor recreatie of gewoon erg mooie, landelijke waterreservoirs? Ik wordt ingehaald door een Fransoos, die op zijn velo op weg is naar St. Jacques. We proberen te praten, maar ik versta hem slecht, dus na uitgebreid handen schudden en allerlei goede wensen voor de tocht, vertrekt hij weer. Dan 29
haalt iets vreemds mij in. Eerst hoor ik veel motorlawaai, en als dat naast mij gekomen is blijkt het een antieke tractor te zijn, met daarachter een prachtige pipo-wagen. “Toeristische dagtochten Zavegem” staat er achterop. De vreemde combinatie stopt en er stappen een man en een vrouw af. Ook zij zijn op weg naar Santiago de Compostella. Per tractor. Ze vertellen dat ze veel problemen hebben met het vinden van overnachtingsplaatsen. Een grote boerderij is eigenlijk het enige dat geschikt is voor hun lange, onhandelbare combinatie. Maar de boeren zijn argwanend; ze worden vaak aangezien voor zigeuners, en die zijn niet erg welkom. Hoe zou dat toch komen? Misschien door de wilde rode baard en die mammaloe-jurk? De belg zegt dat ik wel een eindje mee zou mogen rijden, maar op de trekker is slechts plaats voor twee, en meerijden in de pipowagen, en de aanhanger, mag niet van de Franse Vienne wet. En ze worden heel 30
St. Pierre et St. Paul. Ingrandes
vaak aangehouden en gecontroleerd. De agenten zijn volgens hem gewoon nieuwsgierig, maar toch maar geen risico. In België, daar zou dat wel kunnen. In België mag alles. Ik had wel een stukje willen meerijden; Dit maak je nooit meer mee! Een keer wijk ik af van de D1. Ik steek de brug over de Vienne over om in Ingrandes een restaurantje te zoeken. Een dagmenu met een biefstukje is snel
gevonden. Daarna terug de brug over en mijn mooie route weer oppakken. In Antran kom ik langs het stadhuis, dus ik stap even binnen, en dat levert niet alleen een mooi stempel op mijn credential op maar ook een gezellig praatje met de twee dames die hier de bemanning van de mairie vormen. En dan kom ik al in de Antran buitenwijken van Chatellerault. Als eerste passeer ik een enorm woonwagenkamp. Een veld vol witte bestelauto’s en grote caravans. En daaromheen spelende kinderen, wasophangende vrouwen en mannen rond de barbecue of 31
sleutelend aan auto’s. Heel wat zigeuners roepen me wensen toe: Bon courage, de groeten aan St. Jacques of Ultreia. Zwervers onder elkaar! Even verder kom ik langs het onderzoekcentrum van de technische universiteit, volgens het bord op de gevel. Ik loop over het fietspad tussen de gebouwen en de
Pont Henri-IV, Chatellerault
32
rivier. Een stel jongelui is iets met zonnepanelen aan het doen bij het water. Nieuwsgierig, ga ik even de weg vragen aan ze. Een smoes. Ze blijken met zonne-energie water uit de rivier te zuiveren, een studieproject. Of ik een glaasje gezuiverd rivierwater wil proberen? Ik ben liever geen proefkonijn, maar een van de studenten drinkt het glas leeg. Ze verTour du Pont Henri-IV tellen dat verschillende ontwikkelingshulp organisaties al belangstelling hebben getoond. Het pad loopt langs de rivier tot aan de oude brug van Chatellerault. Ik steek de brug over en voordat ik de weg naar de mairie kan vragen stopt een busje achter mij. “Je moet die straat in, naar de église St. Jacques”, roept de chauffeur. “Maar ik moet naar de mairie” werp ik tegen. “Ga eerst maar naar de kerk, het stadhuis ligt daarachter”, zegt hij. Tja, en wat doe je dan? De kerk is groot en donker, maar vanzelfsprekend maak ik wel een foto van het beroemde beeld van de pelgrim, “Le pèlerin de St. Jacques”. En dan loop 33
St. Jacques Chatellerault 34
ik door naar het stadhuis. Direct daarnaast ontdek ik het Office de Tourisme, en op de deur zit een groot bord met de tekst “centre St. Jacques”, dus ik besluit eerst daar maar eens binnen te gaan. Ik krijg een stempel op mijn kaart en een slaapplaats. Die bestaat uit een caravan die de gemeente op de camping heeft staan, speciaal voor pelgrims. En een kaart van de stad, zodat ik weet hoe daar naartoe te wandelen. Folders van de stad, water voor mijn bidon, een stoel om even uit te rusten, alles wordt mij aangeboden, maar ik wil naar die caravan, lekker mijn schoenen uit. Onderweg doe ik nog wat boodschappen. Brood, ham, pinda’s, cola, yoghurt, vruchtensap, voor avondmaal en ontbijt. Het is nog even lastig om dit alles mee te nemen, want plastic zakken, daar doen de Franse supermarkten niet meer aan, sinds
een recente afspraak met de overheid. Dus alles moet zoveel mogelijk in mijn rugzak. Met wat proppen lukt dat, en dan extra zwaar geladen naar de camping. De caravan blijkt oud en een beetje muf, maar als het even later toch weer begint te regenen, ben ik er wel blij mee. Na douche en kleren wassen, ga ik lekker even naar huis bellen. Daarna eten. Daarna maak ik nog even een praatje met een stel Nederlanders. Zij zijn met hun bus, omgebouwd tot camper op weg naar het
Pèlerin de St. Jacques
huisje dat zij gehuurd hebben op een nudistencentrum. Vreemde lui, die Hollanders, maar lekkere koffie. Dan is het alweer bedtijd. O, ja, de TGV komt hier ook voorbij.
35
St. Georges les Baillargeaux, vrijdag 23 mei 2008 28 kilometer, totaal 124 kilometer Ik was vroeg wakker vanmorgen. En de muffe caravan kreeg me te pakken. Ik voelde ineens overal jeuk. Vooral aan mijn armen en mijn nek, die boven de slaapzak uit waren gebleven. Ik hoop maar dat het muggen waren. Gauw gedoucht. Zeker weten dat ik vanavond zorgvuldig mijn Cimex Lectularius slaapzak en lakenzak zal nakijken. Voor het geval dat het toch geen muggen waren, maar andere bewoners van het caravannetje. Dit had wel tot gevolg dat ik al om 7u30 op weg ging. Eerst een stukje GR655, de wit-rode markeringen gevolgd. De route liep echt dwars door een zigeunerkamp. “Gents de voyage”noemen ze die in Frankrijk, dat klinkt vriendelijker. Maar eigenlijk is het wel erg dat ik me daar niet zo op mijn gemak voel. Ze zeiden toch gewoon “bonjour”. Die al wakker waren tenminste. Het was even puzzelen op het punt waar de oprit van een nieuwe brug over de rivier dwars over de aangegeven route wordt aangelegd. Maar ik vraag het even aan een 36
fransman, die achteraan in zijn groentetuintje aan het werk is. Hij heeft een gebrek aan zijn been, en ik moet dan ook behoorlijk lang wachten tot hij naar het hek is gekomen. Maar dan doet hij er bijna net zo lang over om uitteleggen dat ik op de goede weg ben en gewoon recht door moet.
Amphithéâtre Vieux-Poitiers
Aan het eind van de morgen kom ik langs het “gallo-romain” amfitheater van Vieux-Poitiers. 2000 jaar geleden gebouwd. Een toneel met een breedte van 116 meter. Plaats voor 10.000 toeschouwers. Dat moet een schouwburg geweest zijn! Helaas zijn de hekken gesloten, dus de resten van de oude toegangspoort zijn het enige dat ik ervan zie. Daarna ga ik weer verder op mijn Franse routebeschrijving. De GR655 maakt hier een voor mij overbodige lus. Over kleine weggetjes slinger ik een beetje heen en weer tussen de rivier de Vienne en kleine stadjes. Stadjes zoals Naintré, waar een paar jaar geleden twee 37
sarcofagen uit de derde eeuw na Christus werden gevonden. Wetenschappers buigen zich nu over de merkwaardig goed geconserveerde lichamen, Les Dames de Naintré. Beaumont, met een enorm recreatiemeer en een golfbaan. Dissay met een enorm, prachtig kasteel dat nog steeds particulier bezit is. Jaunay-Clan, de stad van Futuroscope, ook al wordt meestal Poitiers genoemd. En ik kom langs veel meren en meertjes. Langs het meer bij Beaumont ligt een golfbaan, en die golfbaan heeft een clubrestaurant. Daar ben ik even naar binnen gelopen. Het is er heerlijk koel en luxueus ingericht. Ik zet mijn rugzak af en met mijn bezwete lijf plof ik in een leren fauteuil . Heerlijk even. En de “omelette de golf”was heerlijk. De prijs was niet erg sportief, maar ik heb er wel uitgebreid van genoten. Na de lunch neemt de bewolking toe en wordt het drukkend warm. Toch loop ik wel lekker. Nat, maar lekker. In Dissay ga ik even op een bankje zitten, voor Chateau Dissay 38
het indrukwekkende kasteel. Hoe rijk moet je zijn om dit te kunnen bezitten én te bewonen? In ieder geval rijker dan de simpele figuur, die op het pleintje naast me honing en jam probeert te verkopen. Een tafeltje onder de achterklep van zijn auto, een verzameling potjes en een bordje met de prijzen. Mij komt hij ook een pot “miel” aanbieden. “Helaas, te zwaar voor mijn rugzak”, zeg ik. Hij vindt dat ik dan maar een pot confiture moet kopen. Zou die dan minder zwaar zijn? Nu vindt hij dat ik maar in een hotel op het Futuroscope-terrein moet gaan overnachten. Volgens hem echt de enige mogelijkheid. Toeristenprijzen betalen zeker. Ik ga gewoon naar de camping in St. Georges. De eerste druppels vallen als ik Dissay uitloop. In JaunayClan is het echte regen geworden. Als ik eindelijk de
Futuroscope
eindeloze helling naar St. Georges les Baillargeaux opgeploeterd ben plenst het. Bar des Sports is dan ook heel erg aantrekkelijk. Terwijl ik mijn koffie drink zie ik het bordje: kamers, 1 persoon €22,00, ontbijt €4,00. Voor die prijs wil ik niet nog natter worden. Het is nog vroeg, maar ik blijf hier. Op mijn kamer besteed ik een goed deel van de 39
rest van de middag aan het schrobben van mijzelf en het nakijken van mijn slaap- en lakenzak. Geen illegale passagiers gevonden, gelukkig. Dan maak ik nog een klein rondje in het dorp in de miezerige regen. Er is bijna niets. Een gesloten kerk, een dichtgetimmerd restaurant en supermarkt, die ik vandaag niet nodig heb. En een pizzeria, en daar eet ik vanavond.
Hotel des Sports
St. Georges les Baillargeaux 40
Ligugé, zaterdag 24 mei 2008 24 kilometer, totaal 150 kilometer Een beetje rare dag vandaag. Ik moet zelf voor mijn ontbijt zorgen. In een hotel! Het is te vroeg voor de hotelbaas. “8u30, en geen minuut eerder”, zei hij. Dus kleed ik mij aan, start mijn eigen butagasbrandertje en warm een beker water. Terwijl de thee trekt haal ik aan de overkant brood, een baguette en twee chocolatines. En mijn rugzak heb ik nog een pakje ham. Terwijl ik de boel in mijn rugzak pak eet ik stokbrood met ham en chocoladebroodjes. De rest pak ik in, voor onderweg. Als ik klaar sta om te vertrekken begint het te regenen. Dus open gaat de rugzak weer en de poncho eruit en “aanwurmen” dat ding. En dat is echt een heel gedoe. Dat ding lijkt liever niet over de rugzak heen te willen. Maar uiteindelijk lukt ancien chemin Romain het altijd. De “ancien chemin Romain”, de oude Romeinse heerweg, is echt heel oud. En niet onderhouden sinds de Romeinen, dat is duidelijk. Modder, grote stenen en hoog gras wisselen elkaar af. Ik trek toch nog even mijn gamaschen aan. (Is daar een ander Nederlands woord voor dan regenpijpen? Die naam doet mij meer aan dakgoten denken.) Dat mijn 41
broekspijpen nat zouden worden is niet zo erg, maar dat trekt dan door via de sokken de schoenen in. En dat is niet goed. Dat geeft blaren. Het gaat steeds harder regenen. Het plenst, en dat la Vienne blijft zo totdat ik Buxerolles, een voorstadje van Poitiers bereik. De zon breekt zelfs even door. Maar zodra ik mijn poncho uittrek begint het weer te regenen. En dat blijft zo tot ik Poitiers inloop. Hier, aan de rand van de stad, is het druk. Er zijn veel winkels en de hele regio is hier om boodschappen te doen. Met de auto natuurlijk. Ik ga lopend verder. Tijdens een eindeloze omweg om via een brug in het centrum te
St. Philippe et St. Jacques, Buxerolles 42
komen voel ik mezelf gewoon Notre Dame la Grande, Poitiers instorten. Moe, misselijk en slap word ik. Zou de tank leeg zijn? Misschien heb je in de stromende regen wel niet zo goed in de gaten dat er wel gewoon gedronken moet worden. Na de brug over de Clain, eindelijk echt in Poitiers, is zo’n klein barbistro-restaurantje waar de tv altijd op paardenrennen is afgestemd en loten worden verkocht. Ik bestel een ham-kaas sandwich en een grand café met veel suiker. De sandwich is vandaag een hele baguette, in tweeën en belegd St-Benoît met ham en kaas en met excuses dat het geen Gruyère kaas is. Had dat dan gemoeten? Ik vind deze kaas prima. Als de waardin ziet dat ik de suiker “uit de hand” opeet komt ze nog een handvol zakjes brengen. En na suiker, sandwiches en 2 koppen koffie en drie kwartier zitten voel ik me weer top. Toch een lege tank dus. Nu ik weer op krachten ben en de regen buiten is gestopt, besluit ik door te lopen. Cape en jack opgerold en onder de rugzak en 43
Sint Maarten
– na excuses voor de achtergebleven plas water – de straat weer op. Het gaat goed. Het duurt even voor ik de stad uit ben, waar ik niet veel van gezien heb. Saint-Benoît heet de voorstad waar ik nu eerst doorheen moet. Een beetje saai, maar daarna volgt een prachtig bosgebied. Ik volg de D4, die er heuvel op en heuvel af, kronkelend doorheen loop. En dan passeer ik een enorm beeld van Sint Maarten: ik ben in Ligugé. En de abdij is al zichtbaar in
de verte. De Office de Tourisme is gesloten. Volgens het bordje met de “horaires”, de openingstijden, op de deur, is het eigenlijk bijna altijd gesloten. Maar ik ben gespot door een fransman, die in de openbare bibliotheek, er tegenover, zat te lezen. Hij komt meteen aanlopen en wijst me even de weg naar de abdij. Het blijkt trouwens een Engelsman te zijn. En dan moet je bij zo’n grote deur aanbellen. “Abbaye St. Martin” staat erop. Abbaye St. Martin 44
De frère die open doet verwijst me naar de volgende deur. Daar is een winkeltje waar de broeders allerlei “kunst” verkopen. Schilderijen, houtsnijwerk, boeken, maar ook cakes, taarten en vlaaien uit de kloosterbakkerij. Vooral dat laatste schijnt een aanzienlijke inkomstenbron zijn. De broeder in de winkel telefoneert voor me met “frère hotelier”. Het gaat nog wel even duren voordat die komen kan, maar ik kan alvast naar binnen om te douchen e.d. Wel moet ik nog wachten op een kamer. Frère hotelier heeft de sleutels. Als de broeder met de sleutels verschijnt, heb ik gedoucht en de kleren die ik vandaag gedragen heb zitten schoongewassen in een plastic zak. Ik krijg een kamersleutel, een keurige kamer met drie bedden en uitzicht op de binnenplaats. Ruimte genoeg om te slapen én 45
om mijn natte spullen te drogen te hangen. Ik wordt ook meteen uitgenodigd voor het diner, dat na de “vêpres” zal plaatsvinden en het ontbijt, direct na de “lauden”. Zo werkt de tijd in een klooster! Wanneer vespers en lauden gehouden worden vind ik later op een lijstje, samen met de vier andere dagelijkse kerkdiensten in de abdij. Veel tijd blijft er voor de broeders niet over, daar tussendoor. Zo zit ik om 18u00 in de kerk. Circa dertig broeders, bijna allemaal in pij zingen ongehaast gregoriaans psalmen. Een tiental bezoekers van buiten het klooster luistert. Zeer indrukwekkend. Kleurig licht door de glas-in-loodramen speelt over muren en pijen. Sonore
46
stemmen, die langzaam gregoriaans psalmen zingen. In het Latijn natuurlijk. En dan af en toe een heldere solo van een der frères. Na de dienst vertrekken allen naar de eetzaal. En frère hotelier wacht mij op. Het is “libre service”. Je neemt maar wat je wilt. Er is sla, soep, twee soorten pasta, twee soorten koud vlees, wijn, brood, augurken, yoghurt, aardbeien, slagroom. Er is niets tekort en er wordt ook flink gebunkerd. Maar, in stilte. Misschien is stilte ook wel het enige dat past, na deze prachtige vespers. Alleen vorken en lepels maken geluid. Een voor een vertrekken de broeders weer, nadat ze hun serviesgoed in de afwashoek van de keuken hebben afgegeven. Zonder één woord. Een van hen trekt een voorschoot aan en begint aan de corvee. Ik ga terug naar mijn kamer. Lekker even met Marianne praten, met mijn spullen rommelen, dagelijkse verslag schrijven, etc. Een beetje rare dag vandaag: de lange Romeinse weg in de regen, de dip, de heerlijke broodjes en koffie met extra suiker, de stad die ik nauwelijks gezien heb, aanbellen bij de oudste abdij van Europa, de gregoriaanse gezangen, de maaltijd in stilte. Allemaal onderdeel van de weg van vandaag, de Camino. 47
De weg De weg zelf moet ieder alleen gaan. Wat weet ik van jouw pelgrimstocht, wat weet jij van de mijne? Is dit niet juist het kernpunt van onze overtuiging dat ieder voor zich In eigen wezen God leert kennen! (uit De Scharlaken Stad, Hella Haasse)
Sint Maarten “L’abbaye St. Martin” is zonder twijfel gesticht door Sint Maarten. Daarmee is het de oudste “monastère” van het Westen. Sint Maarten werd in 336 geboren en christen sinds zijn 10e verjaardag. Later, als Romeins centurion, snijdt hij een stuk van zijn mantel en geeft het aan een arme. In 361 vestigt hij zich in Gallo-Romaanse ruines als kluizenaar, op de plek van de huidige abdij. In 370 wordt hij door de inwoners van Tours tot hun bisschop gekozen, een functie die hij met grote aarzeling aanvaardt. In 397 sterft hij. Ligugé en Tours hebben lang geruzied over zijn relieken, In zijn graf in Tours ligt nu nog slechts zijn schedel en één armbot. De rest is als relikwie verkocht! Aan andere kerken, o.a. aan de domkerk in Utrecht. Tegenwoordig wordt de abdij bewoond door een dertigtal leden van een Benedictijner gemeenschap. 48
Lusignan, zondag 25 mei 2008 25 kilometer, totaal 175 kilometer Vanmorgen was ik al om 5u50 op. Om 7u00 is het tijd voor de Lauden en voor die tijd moet er wel weer een en ander in de rugzak zijn ingepakt. In de kerkdienst zijn weer alle broeders aanwezig en een stuk of tien “burgers”. Zondagmorgen om zeven uur! Er wordt weer drie kwartier gregoriaanse 7 uur: lauden psalmen gezongen, nu deels in het frans. Het is weer indrukwekkend, maar nu, voor de tweede keer binnen een paar uur, ook wat langdurig. Hoe zou dat zijn als je dit dag in dag uit zes keer per dag doet? Het valt me op dat twee van de frères hun pij hebben afgeknipt tot de lengte van een jack. Ze dragen er een gewone spijkerbroek onder. Omdat de afgeknipte pijen nog steeds voorzien zijn van een puntkap, doen ze me toch wel wat denken aan de kabouters van Rien Poortvliet. Na de dienst staat het ontbijt voor de gasten klaar in een zaaltje. Ik ben de enige gast, dus ik eet alleen. Alles staat klaar. Volgens een briefje dat op de tafel is geplakt, wordt ik verondersteld op te ruimen en af te wassen. Dat doe ik dus. Daarna haal ik bij de portier, frère Roger, een stempel, en gooi mijn vrijwillige bijdrage in de bus bij de deur. que St. Martin vous protège. Frère Roger 49
De route van vandaag kent geen dorpen of stadjes. Steeds kleine wegen, bospaden en veldweggetjes. Ik verwacht dus zoeken naar de juiste weg en houdt de kaart alvast extra goed in de gaten, maar het gaat helemaal goed. Tot 1u00 wandel ik in de zon, over heuvels. Bos en landbouwgebied wisselen elkaar af. Een enkele keer passeer ik een grote boerderij. Dat is alles. En geen mens te zien. Wel veel dieren. Fazanten en patrijzen vliegen geschrokken op; ik schrik nog meer! Hazen en konijnen, allerlei vogeltjes en een enkele roofvogel, hagedissen, en één keer zelfs een slangetje, dat op het pad in de zon lag. 50
Misschien is dat wel het mooiste, datgene waar het om gaat, bij het wandelen. Voortgaan met een snelheid die tijd heeft voor de omgeving. Dit is waar het om gaat bij een pelgrimstocht. Voortgaan met een snelheid die tijd heeft voor jezelf. De route brengt me feilloos in Cloué. Ook zo’n dorpje van niets. Maar er is wel een mooie picknickplaats met banken, tafels, een kraan, riant gelegen aan een riviertje. Een prima plek om de
Lunch in Cloué
voorraad in mijn rugzak aan te spreken. Ik heb stok-brood, ham, jam en water. Als je trek hebt is het prima, en het vult de maag. De schoe-nen gaan uit en even ga ik lang51
uit liggen op de bank. Het is nog maar een klein stukje naar Lusignan. En ik besluit daar naar de camping te gaan. Speciaal aanbevolen, staat erbij in mijn gids. Lusignan is een merkwaardig stadje. Het oude gedeelte ligt op een hoge, smalle heuvel, een richel. Laag, aan de ene kant van de heuvel, ligt de Notre Dame, Lusignan doorgaande weg en de nieuwe wijken. Aan de ander kant stroomt in de diepte de Vonne. Deze merkwaardige ligging heeft oude, middeleeuwse legendes de kracht gegeven voort te bestaan tot nu. Met als belangrijkste sage het verhaal van de fee Mélusine, dat overal in het dorp terug te vinden is. Langs de Vonne ligt een recreatiegebied en de camping. En daar overheen, op een rij gemetselde pijlers, een spectaculair hoge boogbrug. Na een paar keer vragen – ik was aan de verkeerde kant van de heuvel – vind ik de camping. Meteen wordt mij aangeboden gebruik te maken van de tent, die klaarstaat voor pelgrims. Zonder extra kosten. Graag. Na mij komt een Ier het kantoortje binnenlopen. La Fée Mélusine Hij wil hier overnachten 52
met zijn camper. Wat vreemd toch, dat zelfs op toeristische plaatsen zoals een camping, geen woord engels gesproken wordt. Maar met hulp van een toevallig aanwezige Hollander komt ook die Ier aan een campingplaats. camping aan de Vonne In de tent staan vier stretchers, een tafel en een stel stoelen. Vanavond allemaal voor mij. Als ik gedoucht en met gewassen spullen terugloop naar de tent begint het te regenen. En hard ook. Ik ben blij dat ik mijn eigen tentje niet heb hoeven opzetten. Nadeel van deze grote tent: het is veel kouder dan een kleine. Voordeel: ik hoef mijn kleine tent morgen niet nat in te pakken. ’s Avonds loop ik nog een rondje in het stadje in de hoop een restaurant te vinden. Er zijn er minstens vijf, maar allemaal gesloten. Als ik het aan iemand vraag, zegt hij dat er inderdaad geen open restaurant is, maar ik mag met hem meerijden naar Jazeneuil. Daar is een pizzeria. Maar hoe kom ik dan terug? Dus door de regen ga ik terug naar mijn tent. Thaise nudels 53
uit de noodvoorraad. En helaas alleen water of thee te drinken. Koffie zou wel lekker zijn, bij die Nederlandse caravan aan de overkant bijvoorbeeld, maar het regent en dan is iedereen binnen. En probeer dan maar eens een praatje te maken, om jezelf op de koffie uit te nodigen.
Mélusine in de mythologie Mélusine was een vrouwelijke zoetwatergeest die leefde in heilige bronnen en rivieren. Ze wordt meestal afgebeeld als een soort zeemeermin, en heeft op andere Lusignan, afbeeldingen vleugels. Volgens al eeuwen deel van de Jacobsroute één van de verhalen was ze de dochter van de fee Pressyne en een mens. Als klein kind werd ze naar het eiland Avalon gebracht om daar op te groeien. Avalon is in de Keltische mythen de toegang tot de godenwereld. Toen ze hoorde dat haar vader haar moeder bedrogen had, zinde ze op wraak. Haar moeder kwam dat echter te weten en vervloekte Mélusine, waardoor ze vanaf haar middel het lichaam van een slang had. Ze kreeg schubben op haar armen en haar handen werden vinnen. Ze zou nooit meer haar oude vorm kunnen aannemen. Toch gebeurt dat in oude Franse sagen. Daar wordt verteld dat zij een mensengedaante aangenomen om te kunnen huwen met graaf Raymondin van Poitiers. Zo werd zij de stammoeder van het geslacht Lusignan. Ondanks haar huwelijk slaagde 54
Mélusine erin haar toverkracht te bewaren. Ze hoefde maar met haar toverstafje te zwaaien en er verschenen droompaleizen. Zo liet zij ook het kasteel in Lusignan verrijzen op de plaats waar ze Raymondin had ontmoet, maar ook de kastelen in Pouzages, Tiffauges, Mervent, Vouvant, Parthenay en Châteaumur ontstonden op die manier. Bij haar huwelijk had zij de voorwaarde gesteld elke zaterdag onbespied te mogen verdwijnen. Maar de graaf kon zijn nieuwsgierigheid tenslotte niet langer bedwingen en zag hoe zij in haar vissengedaante een bad nam. De betovering was verbroken en met een luide gil verdween zij voorgoed uit het gezicht. Zij liet zich alleen nog zien, als een ramp het geslacht Lusignan bedreigde. Dan verscheen zij drie dagen tevoren op de toren van het stamslot, gehuld in rouwgewaad en luide weeklachten slakend. Dit verhaal werd opgetekend door Jean d’Arras in zijn ‘Roman de Mélusine’(1392) die deel uitmaakt van zijn Histoire de Lusignan. Sindsdien zijn er van de sage talloze bewerkingen gemaakt. Het met magie gebouwde kasteel van Lusignan 55
Chenay, maandag 26 mei 2008 26 kilometer, totaal 201 kilometer
En het is maar goed ook, dat ik mijn tent niet hoef in te pakken. Het heeft de hele nacht geplensd van de regen. En er was ook flink wat wind. Het was in de tent dus lawaaiig en koud. Mijn trainingspakjack en sokken aan in de slaapzak. Vanmorgen was ik dus vroeg wakker en om kwart over zeven wandelde ik al weg. Eerst langs de bakker voor wat lekkers. Voor nu, als ontbijt en voor onderweg. Vandaag wil ik het lange-afstand-wandelpad GR655 volgen. Die staat goed op mijn kaart aangegeven, zodat ik natte paden met hoog gras kan vermijden. Het regent nu niet meer, maar
56
daar zou ik evengoed nog behoorlijk nat kunnen worden. Het is ook af en toe flink mistig. Dat lukt allemaal. Het weer wordt steeds beter. Ik loop op kleine weggetjes met boerenasfalt en weinig verkeer. Het landschap bestaat uit bos, kleine agrarische perceeltjes, akkertjes, dorpjes, boerderijen en gewoon ongebruikt terrein, met of zonder bebossing. Daar staan dan wel veel bordjes omheen, over wie er wel en niet mogen jagen. Dus helemaal ongebruikt is het niet. In Saint Sauvant vind ik een bar-restaurantje, waar ik kan toeslaan voor een dagmenuutje. Het is nog wel vroeg, maar wanneer kom ik weer langs een gelegenheid? Na de lunch blijkt het stadhuis waar ik een stempel wil halen net dicht te zijn, van 12 tot 3. Dat had ik beter in omgekeerde volgorde 57
kunnen doen. Het is nu nog maar twaalf kilometer naar Cheney, dus op mijn gemak loop ik door. De zon schijnt nu lekker, maar het landschap is weer precies hetzelfde als vanmorgen en mijn voeten beginnen te gloeien. Ik loop me dan ook een en ander af te vragen. Vooral ook omdat Marianne heeft gebeld en vertelde dat Zowel C. als de kleine Noa nu thuis zijn. Zou ik daar eigenlijk niet even moeten gaan kijken? Zou ik daar niet even willen gaan kijken? Voor wat afleiding zet ik mijn mp3-spelertje aan en laat Joop Doderer een verhaal van Baantjer aan me voorlezen. De Cock met CeeOoCeeKa dus. Dat helpt voor de na-delunch-dip en om half drie loop ik vrolijk het stadje Chenay binnen. Helaas, het hotel is gesloten. Een camping is er niet. Een telefoontje naar een chambre à hôte loopt op niets uit. Zal ik maar doorlopen naar Melle, 15 kilometer verder? Daar is een gîte d’étape, die via het Office de Tourisme te gebruiken is. Maar dan ben ik de makkelijke dag, die ik mezelf voor morgen heb beloofd, weer 58
kwijt. En tegen de tijd dat ik in Melle ben, is het toeristenbureau natuurlijk al gesloten. En dan? Ik ga eerst maar een stempel halen bij de mairie. “Een stempel? Ja, natuurlijk.” “En een slaapplaats?” Dat is iets moeilijker, maar voor de dame, die erbij gehaald wordt, is ook dat geen punt. “Kom maar mee.” We lopen naar de salle polyvalente, de evenementenzaal van het dorp, direct achter het stadhuis. Het is er groot, hoog, koel en het galmt. Een bed wordt onder het toneel vandaan
getrokken. “Daar zijn de toiletten en daar is de keuken. Er is geen douche maar daar is wel warm water. Ga je gang maar. Nee, geen kosten.” Ze vertrekt en ik heb de hele zaal voor mezelf. Ik rol mijn slaapzak uit op het bed. Eigenlijk zijn het grote springmatten, zoals die in gymzalen gebruikt worden. Een hele stapel, maar prima bruikbaar als matras. Daarna was ik mijzelf, dat gaat ook prima zonder douche, en mijn kleren. Droogruimte genoeg! Buiten plenst het intussen weer een keer van de regen, dus ik ga even liggen en wordt pas een uur later weer wakker. 59
Het is weer droog. Dus even naar huis bellen en mijn verslag bijwerken in de open zijdeur van de zaal. Zal ik straks nog even gaan kijken of dat restaurantje open is? Of maak ik pasta met kaas? Dat laatste, denk ik. Nee, hoor, ik vind toch “Les Trois Pigeons” open. En het dagmenu is verrukkelijk: champignons met ham in tomatensaus, salade met een soort worstenbroodje (bloedworst), een giga-biefstuk met gebakken aardappeltjes, kaas, een aardbeienvlaaitje met stukjes noot. Daarbij twee pilsjes. En de rekening: €22.00 + fooi. (Hoe kan dat nou. Vergeleken met Nederlandse prijzen, met open grenzen, een Europa, een Euro. Waar worden we genept?) Als ik terug kom in mijn slaapzaal komt er iemand wat kratten en dozen ophalen van het feest dat hier gisteren gevierd is. Van hem koop ik nog twee flesjes cola, en tijdens het schrijven van dit verhaal heb ik die lekker opgedronken. Daarna in mijn slaapzak op de springmatten. 60
Melle, Dinsdag 27 mei 2008 29 kilometer, totaal 230 kilometer Heerlijk geslapen vannacht. Snurken met nagalm, in deze grote holklinkende ruimte, maar niemand had er last van. Vanmorgen schijnt even de zon, maar daarna wordt het bewolkt met dreigende regen, en dat blijft zo, de hele ochtend. De voorraadkast in mijn rugzak is bijna leeg. Een kwart oud stokbrood en een klein doosje jam, dus het werd een karig ontbijt. Vandaar dat ik om acht uur niet via de beschreven route vertrek maar gewoon de D950 neem, naar Chey. Daar is een bakker en een kruidenier, had de dame van het gemeentehuis tegen me gezegd. En de D950 zou goed te belopen zijn tot Chey. Dat laatste was waar. Er lag een brede berm langs de weg, met een door veelvuldig gebruik uitgesleten paadje. De rest was maar gedeeltelijk waar. De boulangerie was er wel, maar op dinsdag gesloten. De épicerie was er ook wel. Maar alleen ’s middags geopend. Aan de overkant is een “bar-tabac”. Koffie hebben ze daar wel, maar etenswaar? Alleen een mandje met per stuk verpakte minicakejes. Niet echt de moeite waard, maar ik neem er toch maar twee. En tot de eindbestemming van vandaag is er geen winkel meer. Zelfs geen stadje of dorp! Omdat de D950 vanaf hier geen beloopbare berm of pad meer 61
heeft, ga ik nu toch weer langs de route die mijn gidsje aangeeft. Die hoofdweg was ook wel erg lawaaiig, met die aaneengesloten rij auto’s. De beschrijving voert me langs kleine weggetjes. Veel rustiger en mooi gevarieerd gebied. Na een half uurtje stappen word ik ingehaald door een bestelautootje. Als die voorbij is zie ik door de achterruiten manden brood. Een rijdende bakker! En verderop liggen wat huizen. Misschien stopt hij daar wel. Ik ren erachteraan. Heuvel af, 18 kilo op een rug, een spectaculaire actie. Bij de huizen zie ik de bakker nergens. Voor niets gerend? Dan hoor ik rechts een autoclaxon, en inderdaad, op het erf van een boerderij, daar staat ie. Hoera. Brood, een stokbrood en chocoladecroissants zijn snel gekocht. Een oude man komt uit een klein huisje en koopt ook brood. Als de bakker wegrijdt en ik mijn nieuwe aankoop in mijn rugzak sta te pakken, komt hij een praatje maken. Al gauw weet ik dat hij negentig is en dat zijn vrouw van een-en-tachtig in het 62
ziekenhuis ligt met een gebroken rug (vast niet helemaal goed vertaald). Maar hij verwacht wel dat ze binnenkort weet thuiskomt. Ik hoor zijn verhaal aan, hoewel ik zijn frans niet steeds kan volgen en denk dat hij eenzaam is. Hij biedt mij van alles aan en ik ga weg met een opnieuw gevulde waterfles, twee bananen, drie tomaten uit zijn eigen tuin en twee koeken en allerlei goede wensen. En ik wordt uitgebreid uitgewuifd. Zo is het toch nog zomaar in het bos goed gekomen met mijn ontbijt, op een bankje een stukje verder op. Verder gaat de tocht. Over kleine weggetjes en “chemin forestier”, bospaden dus. Door de regen van de afgelopen tijd zijn die hier en daar modderig. Een deel is zo slecht dat het eigenlijk onbegaanbaar is, dat het eigenlijk ónbegaanbaar is. Het is duidelijk te zien dat het met quads totaal aan gort 63
hoeksteen in de kerk van St.Léger: hond bijt man
gereden is. Voor tractoren is het pad te smal, maar de afdrukken van grove profielen van banden zijn goed te herkennen. Nu lijkt het meer op een rommelig beekje dan op een pad. Soms ga ik een stukje terug en zoek een omweg. Maar dat kost vele kilometers, dus af en toe ploeter ik ook een stuk verder langs de resten van het pad. Voorzichtig, zijdelings vooruitschuiven over de ene kant van het pad, zwaar leunend op de wandelstokken, waarmee ik aan de andere kant van het pad steun zoek. De rugzak hakend en kunst in Melle: Pont des Roses 64
trekkend door de lage takken van de struiken langs het pad. Toch bereik ik na een tijd Saint Léger, en daarna, via de “grand chemin St. Jacques” al snel Melle. Een frans stadje binnenkomen rond lunchtijd is niet handig. Alles is gesloten, ook de Office de Tourisme. En omdat het inmiddels weer een beetje is gaan regenen, zoek ik een plaats om te schuilen. Ik Saint Savinien
65
loop de grote kerk in het centrum in, de “Saint Savinien”. Het gebouw is kandidaat voor de Unesco werelderfgoed lijst, maar is niet meer als kerk in ge-
gîte pèlerin
bruik. Heel lang was het zelfs een ge-vangenis. Omdat er nu een tentoonstelling wordt opgebouwd, kan ik naar binnen. Ik kan er in een hoekje gaan zitten, en het is er droog. Om twee uur stap ik de Office de Tourisme binnen en een kwartier later ben ik op weg naar de “Gîte Pèlerin” die Melle beschikbaar heeft 66
St. Hilaire
St. Hilaire
voor Santiago-gangers. Door de regen loop ik er naar toe. Maar als ik naar binnen stap hoost het. Het is een vrijstaand antiek gebouwtje, dat ooit een spoorwachtershuisje was. Het bestaat uit een grote woonkeuken, douche en toilet en drie slaapkamers, genoeg voor tien personen. Ik kies een kamer boven. Er zijn nog geen andere bewoners. Douchen en kleren wassen is geen probleem met zoveel ruimte. De natte kleren hang ik voor het raam, over de horizontaal opgehangen nordicwalking-stokken. Als het maar een beetje drogen wil, met al die regen buiten. En wat kom ik hier nu nog tekort? Familie, IJmuiden, jullie. Dus naar huis bellen en sms’en. Ook al is dat maar surrogaat. Om zeven uur is de regen even iets minder. In restaurantjes heb ik vanavond geen zin. Daar zit je ook maar alleen te 67
wachten. Dus ik loop naar de dichtstbijzijnde winkel. Batterijen voor de camera, ham, eieren, brood, yoghurt, oploskoffie, shampoo, pinda’s. Vanavond eet ik ‘thuis’. Gebakken eieren op brood, en de rest bak ik meteen voor morgen onderweg. Maar eerst kijk ik nog even in de andere kerk van Melle, de “St. Hilaire”. Prachtig! Om 21u00 verschijnen toch nog medebewoners. Vier fransen die hier in de buurt werken. Ze beginnen meteen te bakken en te koken en flessen wijn open te maken. Ik versta er geen snars van, als ze met elkaar praten, maar een van hen doet zijn best wat langzamer en duidelijker te praten, en dan lukt het toch aardig. Zo werd het toch nog gezellig.
St. Hilaire
68
Aulnay de Saintonge, woensdag 28 mei 2008 35 kilometer, totaal 265 kilometer Omdat er voor vandaag een lang traject op de rol staat, ben ik vroeg opgestaan. Om 5u45 al, en om zeven uur ga ik bepakt op weg. De fransen heb ik niet meer gesproken. Die waren nog bezig hun flesjes rode wijn weg te snurken. Het regent wel weer flink, dus de cape en de gamaschen aan.
Na een uurtje ben ik een druk gebied met veel winkels en bedrijven door en stopt de regen. De cape gaat af maar de regenpijpen laat ik nog maar even om de enkels zitten. En dat is maar goed ook, want de rest van de morgen loop ik over bospaden en tractorsporen, En dan kan je, zo kort na een regenbui, 69
toch behoorlijk nat worden. Toch kom ik soepel in Brioux sur Boutonne, waar de zon schijnt. Een dorpje van niets en er is ook niets. Geen restaurant, geen barretje waar ze koffie verkopen, geen winkel. Wel een stadhuis, en daar haal ik een fraaie stempel. En een bankje, waar ik boterhammen eet en water drink. Na Brioux adviseert mijn gids de D950 te volgen. Kleinere wegen lopen allemaal de verkeerde kant op en zouden lange omwegen betekenen. De hoofdweg heeft gelukkig wel brede grasbermen, met over grote stukken een ingesleten looppaadje onder de bomen. Het is dus wel goed wandelen, maar wat een lawaai. Geluiddempend asfalt hebben ze hier zeker niet gebruikt. En dat 17 kilometer lang, zonder enige onderbreking: geen huis, geen dorp, zelfs geen bocht. Alleen één heuvel. Dat was dus ploeteren. Niet fysiek, maar saai, zo saai. Tijd voor wat 70
afleiding: Uit mijn mp3-spelertje leest Willem Nijholt het boek Sleuteloog van Hella Haasse voor. Uit dat boek komt de Japanse spreuk “Al wat je ooit zag of hoorde, al wat je dacht te weten, is niet meer dat, maar anders.” Ook al is dit misschien geen haiku volgens de regels, het is wel iets om een paar kilometer over na te denken. En zo kom ik aan in Villedieu. De plaats bestaat uit gesloten huizen en een niet meer gebruikte kerk. En een mevrouw die mijn veldfles vult en nog een fles water aanbiedt. Nee, dank u, mijn eigen fles is wel genoeg. Ik moet volgens mijn beschrijving nog maar 5,5 km. Eén uurtje, denk ik. Dat laatste stukje lijkt met elastiek gemeten te zijn en na ruim een half uur kom een paaltje tegen dat dit 71
bevestigt: Aulnay 7 km. Het wordt dus bijna twee uur lopen en het is half vier als ik Aulnay de Saintonge binnensjok. Mijn teller staat op 35 kilometer. Nu nog het hotelletje zoeken dat ik mezelf beloofd heb. Ik heb heel wat natte spullen, en ik weet daar een goede truc voor met hotelhanddoeken. Terwijl ik op de grote plattegrond van de stad sta te kijken, midden op het centrale plein van het stadje, om de Office de Tourisme te zoeken, spreekt een oudere “deftige” dame mij aan. “Hebt u mij soms getelefoneerd?” “Nee, ik niet. Waarom denkt u dat?” “Iemand heeft mij gebeld en gezegd dat hij tussen vier en zes zal komen.” “Dat ben ik niet geweest.” “Wilt u soms bij mij slapen?” Dat zal je toch maar gevraagd worden door een oude Franse taart, maar voor ik nee zeg vraag ik nog even wie zij is. “Madame Boureau.” “En hebt u dan een chambre a hôte of zo?” “Nee,” zegt zij. En dan legt ze uit dat de gemeente het pelgrimshuisje helemaal had laten verloederen, maar dat het een paar jaar geleden helemaal is 72
opgeknapt en dat zij het nu beheert voor de “paroisse”, de parochie. Nou, daar heb ik wel zin in. “het kost wel zeven euro, hoor”. Ik vind dat geen punt: zelfs een camping is duurder. Mw. Boureau was op
weg om een boodschap te doen, dus moet ik even wachten. Op een bankje onder een boom op het plein, met een colaatje van de Spar, vind ik dat geen enkel probleem. Een half uurtje later komt ze terug en loop ik met haar naar haar huis, waar ik €7.00 afreken, en mijn credential wordt afgestempeld. Dan loopt ze met mij naar het huisje, om de hoek. “Halte Jacquaire” staat op het bord boven de deur. Beneden een ruimte met een grote tafel en een complete keuken, en een douche en een toilet. Boven staan stapelbedden, zodat er plaats is voor zes personen. En
Place Aristide Briand, Aulnay de Saintonge 73
er is een droogtrommel, volgens briefje met de gebruiksaanwijzing, dat er boven hangt, geschonken door “un vieux pèlerin”. Al gauw ben ik gedoucht, zijn mijn kleren gewassen en die gaan in de machine, samen met de kleren die ik gisteren gewassen heb en die nog niet helemaal droog waren. Daarna is het tijd voor sms en telefoon. De man die getelefoneerd had met madame Boureau, een fransman, arriveert ook in de “halte Jacquaire”. Hij is uitgeput, gaat op een bed liggen en valt meteen in slaap. Hij had vandaag ook twintig kilometer gelopen, met die zware rugzak van twaalf kilo. Ik schrijf mijn verhaaltje over vandaag en besluit straks, als al mijn kleren droog en ingepakt zijn, ga ik in het stadje eten. Als Jean-Louis wakker geworden is, besluiten we samen dat restaurantje te gaan zoeken. We vinden er een op het centrale plein. Omdat ik nu een expert op gebied van frans eten bij me heb, laat ik de keuze van het menu over aan Jean-Louis. Ik bestel gewoon hetzelfde. Het wordt héél erg lekker. Van alles vooraf en van alles als dessert. En daartussen van alles van konijn: konijnenpastei, konijnenworst, konijnpaté, konijnenfilet, en zelfs een gewone konijnenbout. Bij de konijnen af! En dat voor €29,00 inclusief de huiswijn. Hierna gaan we door de regen naar onze halte terug en doen het licht uit. 74
Saint Jean d’Angély, donderdag 29 mei 2008 23 kilometer, totaal 288 kilometer Voor vandaag staat een route van 22 kilometer gepland. Dat is niet zo veel, dus ik heb mijn wekker niet gezet. Ook om Jean-Louis niet nodeloos wakker te maken. Hij heeft het fysiek toch al niet zo gemakkelijk, de Jean-Louis stakker. De blaren zijn bijna groter dan zijn voeten. Maar ik ben om 6u30 toch gewoon wakker en om 7u00 sta ik op. Het ontbijt bestaat vanmorgen uit brood met ham en oploskoffie uit mijn eigen voorraad. Eigenlijk beter dan menig frans ontbijt. Om 8u15 ga ik de deur uit. Alleen. J.L. is nog lang niet zo ver, en daar ben ik blij om. Eerst loop ik langs de St. Pierre Aulnay, St. Pierre de Tour
75
de Tour. De kerk dateert uit de twaalfde eeuw en schijnt een toppunt te zijn van de Romaanse architectuur. De portalen zijn overal voorzien van beeldhouwwerk. Aan de ene kant wordt de strijd tussen goed en kwaad uitgebeeld en aan de andere deur is voorzien van afbeeldingen van de apostelen, de profeten en de oudsten van de Apocalyps. Ik word het meest getroffen door een mevrouw, die op de begraafplaats, die naast de kerk ligt, roept: “Kijk hier, die graven zijn al meer dan vierhonderd jaar 76
de apostelen
oud. Toen was bij ons Frederik |Hendrik nog aan de macht!” Het blijkt een Nederlandse, die hier met haar man loopt rond te kijken. Hij loopt de Jacobsroute, zij steunt hem vanuit de caravan op de camping. Zij verhuist de caravan naar de volgende camping, etc. Hij brengt dagelijks zijn fiets naar het eindpunt met de auto, rijdt dan terug naar het beginpunt, loopt de dagroute en fietst dan terug. Hij rekent voor dat ze de hele route op deze manier zes keer les vieillards de l’apocalypse afleggen. Een keer lopend, een keer fietsend, heen en terug met de auto om de fiets weg te brengen en dan nog heen en terug met de auto en caravan. Ik ga weer verder en na een klein stukje D950 kom ik weer op de aangegeven route. Die is hier weer gemarkeerd met gele betonnen paaltjes met schelp en pijl. In de middeleeuwen kregen degenen, die naar de tombe van de heilige Jacobus in water voor pelgrims 77
spruitjeslucht
Compostella gingen, de naam “peregrinos”. Letterlijk betekent dat “zij die door het veld gaan”. Wel, een dergelijk veld, daar ben ik vanmorgen doorgelopen. Een koolzaadveld. Niet meer bloeiend, maar wel stinkend. Net zoals wanneer thuis kool gekookt wordt, maar dan 100 keer erger. En misschien ook al een beetje de stank van de bio-diesel, die er van gemaakt zal worden. Maar de zon schijnt, en het lopen gaat lekker. Als ik ergens halverwege, op het muurtje van een bruggetje, aan de boterhammen zit, komt de 78
pelgrimsbankje Nederlander van vanmorgen aanwandelen. Hij stopt ook even en we besluiten gezamenlijk verder te lopen. Wel met de uitdrukkelijke afspraak, dat als een van ons sneller of langzamer wil gaan lopen, we apart verder . Het wordt gezellig. We kletsen, terwijl de voeten doordraven. Wat gaat hij hard! Maar hij heeft geen rugzak, ik wel. Ik moet dus flink mijn best doen om bij te blijven. Dit heeft wel tot gevolg dat we even over enen St. Jean d’Angély al binnen lopen. Hij wijst mij nog even de juiste richting naar het centrum. Dan slaat hij, na allerlei beste wensen, af in de richting van de camping-municipal, waar zijn vrouw hem in de caravan opwacht. Ik ga door naar “centre ville”. Daar, op het centrale plein vol terrasjes, vraag ik aan een man met een fiets de weg naar het toeristenbureau. De fransman lacht en wijst. We staan er vijfentwintig meter vandaan en de letters op de gevel “Office du Tourisme” zijn maar een halve meter hoog. 79
Maisons à Colombages (15e en 16 e eeuw)
Met de fiets aan de hand loopt hij met me mee er naar toe. Maar helaas is het gesloten tot 14u00. Ik vertel dat ik daar eigenlijk alleen maar een plattegrondje met de weg naar het “Centre de Culture Européenne Saint Jacques de Compostelle” wil vragen. Hij brengt me er meteen naar toe, terwijl hij van alles vertelt en aanwijst. De Abbaye Royal, de instellingen die nu in het gebouw gevestigd zijn, zoals de bibliothèque-municipal, en het Centre de Culture Européenne, dat andere kant in gebruik heeft. We gaan naar binnen door een heel klein deurtje. Ik moet moeite doen om niet met mijn rugzak aan de bovenkant te blijven hangen. We gaan twee monumentale trappen op, maar het kantoor van het CEE is nog niet open. Hij wijst me nog waar ik mijn bidon kan vullen en raadt mij dan aan, 80
Abbaye Royale, Centre de Culture Européenne
buiten, in de schaduw te wachten. Ik doe mijn rugzak af, zet hem op de onderste tree van de bordestrap en ga ernaast zitten. Er stopt vlak bij de ingang een drukdoend mannetje stapt uit en loopt het gebouw binnen, terwijl hij tegen me zegt: “pour l’accueil pèlerin, c’est ouvert en trois minutes”. Even later gaan de grote deuren open, komt hij weer naar buiten en roept tegen mij: “c’est ouvert”. Ik loop naar binnen en hij staat mij op te wachten. Hij wijst mij meteen naar het eerste kantoor links. Ik vraag hem of ik dan bij hem moet 81
zijn voor onderdak. “Nee, ik ben de directeur!” Maar hij loopt wel met me mee naar het aangewezen kantoor, waar hij de dame achter het bureau allerlei instructies begint te geven. Dan tour d’horloge vertrekt hij met de mededeling aan mij, dat het allemaal wel voor elkaar zal komen. De mevrouw trekt een gezicht en haalt de schouders op en zegt iets dat ik vertaal als “laat maar kletsen, we maken het hier zelf wel uit”. En even later heb ik de sleutel van kamer 19 en de code voor de buitendeur. De kamer is ruim en licht. Drie bedden, eigen douche en toilet. En voorzien van beddengoed en handdoeken. Beter dan menig hotelkamer, waar ik de afgelopen weken de nacht heb doorgebracht. En helemaal alleen voor mij! Nu volgt de dagelijkse routine van douchen, maar vooral de kleren van vandaag wassen. Daarna probeer ik ze zoveel mogelijk droog te krijgen door ze strak in de hotelhanddoeken te rollen. Daarna hang ik ze markthal 82
de torens van de abdij (9e eeuw)
over mijn stokken, vlak voor het open raam. Daarna is het de hoogste tijd om even naar huis te bellen en een sms’je te versturen voor de dagelijkse weblog. Dan nog even de stad in. Het is lekker weer, dus een pilsje op een van de terrassen op het plein. Maar alleen ben ik al gauw uitgekeken.
Dus ga ik maar terug naar mijn kamer. Dan meldt Jean-Louis zich. Hij is net aangekomen en stelt voor na een kort “repos” samen in de stad te gaan eten. Laten we dat maar doen. En Jean-Louis weet wel wat lekker is.
Fontein op place Pilori (1546) 83
Saintes, vrijdag 30 mei 2008 34 kilometer, totaal 322 kilometer Het laat zich aanzien, dat er vandaag een flinke afstand gelopen moet worden, dus ik vertrek vroeg. Eerst wandel ik langs de bakker en koop croissants en stokbrood voor onderweg. Dan loop ik langs de D150 de stad uit. Langs dit stuk hoofdweg is goed te lopen en ik stap stevig door. Buiten de stad buigt de gemarkeerde route af van de hoofdweg en gaat de wijn van morgen verder over kleine weggetjes. En in plaats van de uitgestrekte korenvelden en stinkende koolvelden loop ik nu tussen de wijnstruiken. Dat geeft toch een heel andere indruk en het is niet zo grootscha-
vreemd bouwsel bij Fenioux
84
lig. Het is toch al een gevarieerd gebied, met veel heuvels en dalen (wat ook aan de spieren te voelen is), kleine stuikjes bos en rijen bomen en struiken. Het is een beetje een parkachtig landschap. Het stadje Juicq, waar ik bijna
ongemerkt doorheen loop verandert daar niets aan, met zijn 181 inwoners. De wegen worden modderige paadjes steeds smaller en uiteindelijk loop ik bospaadjes. Die zijn mooi, maar het is wel opletten geblazen, want door de regen van de afgelopen dagen is het pad nat, Juicq
zacht, modderig en glad. En niet zo’n klein beetje. Soms moet ik met de nordic-walkingstokken en een vorm van fierljeppen proberen de schoenen droog te houden. En dat lukt
en diepe plassen
niet altijd. Ik weer nu dan ook zeker dat mijn Meindl’s tot ruim boven de enkel waterdicht zijn. Of ik schuifel dwars langs de zijkant van het pad de kont in de struiken en leunend op de stokken 85
die aan de andere kant van het pad tussen de struiken staan. Regelmatig blijft de rugzak aan de takken haken en moet losgetrokken worden. Het is duidelijk dat deze modderkuilen niet alleen door regen veroorzaakt zijn. Het is duidelijk dat heel wat quad-rijders graag van deze paden gebruik maken. De bordjes “interdit pour véhicules tout terrain” helpen kennelijk niet veel. Het bos is zo vochtig dat mijn bril steeds beslaat.
zomaar in het bos: rustplaats voor pelgrims
Die droogt dan pas weer op als ik weer tussen de druivenstruiken loop. En daar is het dan weer zo warm, dat ik de pijpen maar van mijn broek afrits. En mijn (coolmax) hemd, dat ik onder mijn (coolmax) shirt draag trek ik uit. Toch schiet ik wel lekker op. Tijdens de lunch, koffie met sandwich in Le Douhet, vertelt de barman me dat “marcheurs de St. Jean d’Angély” meestal pas om 14u30 langskomen. Het is nu pas half twaalf. Rustig doorlopen dus. Tijd zat. 86
In Fontcouverte zie ik een man in zijn tuin rondlopen, met een kleinkind op zijn arm. Ik vraag hem om water voor mijn veldfles. “Oui”, zegt hij en vult mijn fles vanuit een dikke rol tuinwasplaats in Fontcouverte slang. Wie weet hoe lang dat water al stilstaat in een slang in de volle zon. Ik vind het vies, maar ben eigenlijk te verbaasd om wat te zeggen. En dat in Fontcouverte, dat zijn naam dankt aan een aantal ondergrondse beekjes en bronnen met zeer schoon water. Zou hij zijn kleinkind ook uit die slang te drinken geven? Duidelijk zichtbaar voor hem gooi ik met
wegwijzer met steentjes: Saintes, 7 Km 87
een vies gezicht het lauwe water uit mijn fles op straat en loop door. Ik vraag wel ergens anders om water. Honderd meter verder is een kerkhof met zo’n hoge muur eromheen dat je zou denken dat ze werkelijk bang zijn dat de doden weglopen. Maar belangrijker vind ik dat aan die muur een keurig fonteintje met een kraan zit, en een stel bankjes eromheen. Ik spoel mijn fles om en vul die met het koele water uit de kraan. En ik ga op één van de bankjes zitten. Even later zie ik de man van de tuinslang met zijn vrouw en kind in de kinderwagen voorbij lopen. Ik steek mijn fles omhoog, wijs op de kraan en maak een “lekker” gebaar. De man kijkt kwaad. Ik zie dat zijn vrouw aan hem vraagt wat er aan de hand was. Ik ben benieuwd wat hij zegt. De weg gaat verder tussen de greens van “Golf Louis Rouyer-Guillet” door en dan kan ik de torens van Saintes al zien. Er volgt nog wel een slecht stukje pad langs de oever van de rivier de Charente. Het is eigenlijk wel mooi, langs het water met eerst de torens van Saintes 88
de Charente en de Germanicus-boog
camping, later de stad aan de overkant. Maar het pad loopt eerst door een weiland met een stuk of dertig nieuwsgierige koeien. Ze komen allemaal aangelopen en dringen in een grote groep om me heen. Ik moet duwen tegen die grote logge lijven. Om niet onder de voet gelopen te worden en aan de andere kant het weiland weer uit te kunnen. Daarna loopt het pad, nauwelijks zichtbaar, door gras, onkruid en brandnetels van meer dan een meter hoog. Een wildernis. Maar als het pad eindigt, sta ik midden in de stad, bij de triomfboog van Germanicus (19 na Chr.). Een paar keer vragen brengt me bij de Office de Tourisme. En daar krijg ik een kaartje, zodat ik zonder moeite de basiliek St. Eutrope vindt.En
89
onder de basiliek is een overnachtingsplaats voor pelgrims. Ik moet even wachten, maar om vier uur arriveert de beheerder, Anne Marie en kan ik naar binnen. De ruimte is klein, maar wel compleet. Een grote tafel met stoelen, keuken, zes bedden, douche, toilet. Die St. Eutrope
laatste twee heb ik dringend nodig. Een half uurtje later ben ik weer fris en hangen mijn kleren aan het droogrek buiten. Tijd voor een sms’je voor 90
de weblog en even lekker naar huis bellen. Daarna ga ik nog voor een klein rondje de stad in. Ik koop een pizza en neem die mee naar de gîte om hem op te eten. Er arriveert een Kathedraal St. Pierre frans echtpaar. Ook wandelaars. Ik eet mijn pizza en zij gaan uitgebreid koken. Om 8.30 zeggen ze dat ze naar bed gaan. Een beetje vroeg, maar ze zijn nog meer dan een uur bezig met de voorbereidingen. En om 10 uur, ik lig dan al, doen ze het licht uit. Keurige lui, lijkt het. In een gîte krijg je een kale matras en een deken. Je gebruikt je eigen slaapzak of lakenzak, eventueel met de deken eroverheen. Dit stel kruipt zo op de matras, onder die deken. Echt keurig, die lui. Ik ben blij dat ik mijn slaapzak heb. Hoeveel lui zullen hier al zonder zak geslapen hebben. Morgen naar Pons. Maar 22 km, schijnt het.
Kathedraal St. Pierre 91
Pons, zaterdag 31 mei 2008 24 kilometer, totaal 346 kilometer
waar is het pad ?
Voor vanmorgen had ik niet de wekker gezet, maar natuurlijk was ik toch vroeg wakker. Ik heb me nog een keer omgedraaid, maar om 8u30 was ik toch op weg. Mijn Franse gîte genoten waren toen net wakker. Ze zijn nu weer zó netjes. Er worden voor het ontbijt zelfs servetten klaargelegd. Maar ze waren wel aardig en probeerden voor mij verstaanbaar te praten. Soms zelfs overdreven langzaam. En misschien komen we elkaar vanavond weer tegen. De route gaat aanvankelijk weer door graan en koolzaadvelden, maar de paden zijn goed, ’s Morgens onverharde weggetjes en bospaden, ’s middags boerenasfalt 92
tussen de druiven. En het weer is uitstekend: zonnig met een fris windje. Lekker loopweer en lekker lopen. De route gaat vlak langs een aantal dorpen. Les Gonds, Préguillac, Berneuil. Dus het is simpel om even af te slaan en in een dorp een barretje te zoeken voor een grand-café. Maar iets te eten vind ik niet. Daarvoor moet ik wachten tot in Saint Léger. Daar zie ik een richtingbordje “restaurant gastronomique” waar ik graag achteraan loop. En daar zit ik dan onder een grote parasol op het terras, aan een pilsje te wachten op het lekkers van het menu du jour. En dat is niet mis: Een voorafje met o.a. asperges, tomaat, paprika en sinaasappel. Het hoofdgerecht is een Préguillac
Preguillac
Vaak te horen, zelden te zien
potje met runderlever in een saus van grove mosterd met daarbij een stuk quiche-lorraine, een in de schil gekookte aardappel en een met spek en 93
Berneuil
94
champignons gevuld tomaat. En als dessert tiramisu à fraise. En dan weer die verbazing: 15 euro afrekenen. Als het verder was geweest, dan had ik dat pilsje niet genomen, maar het is nu nog maar zes kilometer naar Pons en die doe ik op mijn gemak. Toch wandel ik om twee uur de stad binnen. In het eerste hotel waar ik binnenstap wordt me al verteld dat het vol is. Er is een festival in Pons, dat extra gasten aantrekt. Ik ga dus door naar het Office du Tourisme. Het is alsof de twee dames daar op mij zitten te wachten, op dat mooie plekje onder in die vreemde toren, de donjon van Pons: “Gaat u eerst even
stadhuis en donjon van Pons
zitten. Wilt u wat drinken?” “Zie ik er zo vermoeid uit? Ik voel mij prima, hoor!” Dan krijg ik uitleg. “Le Festival du Jardin Médicinal” wordt gevierd in Pons. Het bestaat o.a. uit een ontmoeting in de kruidentuin met wijn, oesters en locale lekkernijen, een serie films over Molière, en een soort barbecue. Hotels zijn dus vol, maar in de gîte de pèlerin is plaats genoeg. Er is alleen een reservering voor een frans echtpaar. (En die heb ik vanmorgen nog gezien.) En ik moet vooral vanavond naar het festival want het wordt gehouden in het “Hospice des pèlerins”, de middeleeuwse overnachtingsplaats voor pelgrims. En dat is naast de gîte. Om 3u30 ben ik in die gîte. Douchen, gite de pèlerin
95
kleren wassen en als die aan het rek hangen te drogen arriveren de fransen en het zijn inderdaad oude be-
bronzen pelgrims
kenden van een dag. Voor mij is het nu tijd om naar huis te bellen en te sms’en. Daarna heb ik voldoende moed verzameld om terug te lopen naar het dorp, ongeveer 20 minuten. Flappen tappen en een paar boodschappen doen. Dingen die ik nodig heb voor morgen onderweg. En ik moet natuurlijk even rondkijken in dat mooie oude stukje Pons waar stadhuis, toeristenbureau, de donjon, oude vestingmuur en de twaalfdeeeuwse Saint-Vivien kerk zich bevinden. Dan loop ik het stuk tussen centrum en gîte voor de derde keer. Daar zijn inmiddels drie lawaaiige Walloniërs gearriveerd. Weg rust. Festival du Jardin Médicinal 96
Ik berg mijn aankopen op in mijn rugzak en loop dan weer naar buiten, naar L'hospice des pèlerins, waar het festival wordt gehouden. Dat is gelukkig niet meer dan 100 meter
in middeleeuwse klederdracht
lopen. Eerst ga ik even in de kruidentuin kijken. Weinig kruiden gezien, maar wel de twee dames van het office de tourisme. Zij voorzien me meteen van een glas wijn, oesters en cake. En er zijn heel wat mensen, die hiervan zijn komen genieten. Sommigen in middeleeuwse kledij. En er worden wat oude ambachten gedemonstreerd, zoals het maken van een maliënkolder. En
Oesters en brochette
dat had ik nog nooit eerder gezien. En natuurlijk heb ik even gekeken in het hospice. De zaal is nu museum en expositieruimte. Hierna loop ik nog even langs de kraampjes met lokale producten en ander lekkers. 97
Ik heb vanavond nog niet gegeten dus bestel ik een “brochette”. Voor €7.00 verwacht ik niet meer dan een pen met stukjes vlees, zoals ik op de barbecue zie liggen. Maar het blijkt een bord vol vlees, frites en salade te zijn, met een glas rode wijn erbij. Vanavond heb ik lekker gegeten. In de gîte wordt in twee groepen gekookt en gegeten. Wat een zootje. Ze hebben zeker niet om de hoek gekeken, bij het festival. De domoren. Ik eet alleen nog een bakje yoghurt, schrijf mij verslag van vandaag en ga dan mijn slaapzak vullen. Hospice des pèlerins, nu museum
98
Mirambeau, zondag 1 juni 2008 33 kilometer, totaal 379 kilometer Franz Kafka schrijft ergens “De ware weg voert langs een touw dat vlak boven de grond is gespannen. Het lijkt eerder bestemd om mensen te laten struikelen, dan om over te lopen.” Zo’n dag had ik vandaag. Maar wie leest er tegenwoordig nog Kafka? De belgen zijn ’s morgens net zo lawaaiig als ’s avonds. Ik had gisteravond al mijn rugzak zoveel mogelijk ingepakt en in de gang gezet. Ik dacht dat ik dan vroeg mijn bed uit te gaan en dat ik dan zonder iemand te wekken de slaapzaal uit kon sluipen, zachtjes inpakken en vertrekken. Om de een of andere reden gingen de anderen dat toen ook doen. Het werd veel te vol in de gang. Om even voor zessen sloop ik mijn bed uit maar om zes uur waren de belgen ook wakker
grauw en regenachtig maar als de zon er even doorheen prikt
99
en die maakten zoveel herrie dat de anderen ook al gauw wakker waren. Dus geen rustig vertrek. Het werd dringen in de gang, dus ik heb mijn rugzak maar weer naast mijn bed gezet om in te pakken. Op tijd merkte ik dat het wc-papier op was, dus ik nam mijn eigen rolletje mee. Ik waarschuwde de Fransoos en die zag ik even later ook zijn rol meenemen, net als zijn vrouw. Toen de belg naar het toilet ging legde de fransman zijn vinger over zijn lippen en zei “sst” en toen de belg de deur achter zich dicht trok zei hij gnuivend “attention”. En inderdaad, even later zat (en dit zijn de woorden van de fransman) “de Waalse haan” naar zijn hennen te schreeuwen. Stiekem grinniken was voor de andere drie weggelegd. Tijdens het ontbijt, voor mij boterhammen, yoghurt en thee, bleek dat de belgen met de auto waren en slechts gedeelten te voet aflegden. Daar had ik al zo’n vermoeden van. Ze zagen er niet naar uit dat ze een flinke afstand zouden kunnen lopen. Hierna ging ik op weg. Het begon droog, maar dat duurde helaas niet lang. Al na een half uur stond ik me in mijn cape te hijsen. En het regende hard! En dat overal bagger bleef zo. Bakken vol 100
St. Genis de Saintonge
water. Maar als je in het agrarische niemandsland loopt, dan kan je niet veel anders doen dan doorlopen. En als het blijft regenen, dan kan je alleen maar wat sneller gaan lopen. En zo ging het dus. Je ziet eigenlijk geen snars, behalve het stukje weg voor je, en er is niet veel aan. Ik laat dan ook wat overbodige lussen uit de route weg. In St. Genis de Saintonge vind ik een bar des sports open En plek voor koffie en even uit de regen. Verwacht in zo’n bar geen sportfiguren. Alleen wat oude mannen, die loterijbriefjes invullen en naar de tv in de hoek kijken of ze wat winnen. Na een half uurtje begin ik wat op te drogen en krijg het koud. Tijd om door te gaan dus. Hoeksteen die mij opvalt Het wordt tijd om naar huis te gaan! 101
De regen wordt wat minder en een half uurtje later kan de cape uit. Het blijft wel donker, dreigend weer. Als ik langs een kerkhof kom ga ik op zoek naar druiven en windmolens een kraan. Op begraafplaatsen is altijd een kraan, voor de bloemen die op de graven worden gezet. Dit keer vind ik hem midden op het middenpad, bij een tafel en twee bankjes. Bijna een picknickplaats! Terwijl ik mijn bidon vul en een paar slokken van het koele water neem lees ik de volgende tekst op het graf van een jonge vrouw. Mooi genoeg om even op te schrijven: Ne reste pas à pleurer devant ma tombe, Je n’y suis pas, Je n’y dors pas, Je suis un millier de vents qui soufflent, Je suis le scintillement du diamant sur la neige, Je suis la lumière du soleil sur le Grain Mûr, Je suis la douce étoile qui brille dans la nuit. “Blijf hier niet staan huilen. Ik ben hier niet. Ik slaap hier niet. Ik ben de fluisterende duizend winden. Ik ben de diamanten glinstering op de sneeuw. Ik ben het zonlicht op het gouden graan. Ik ben de ster die zachtjes schijnt in de nacht.” Hoeveel dorst moet je hebben om hier water te gaan zoeken? Hoe lang moet je rondwandelen om hierdoor geraakt te worden? 102
Mirambeau
Om half twee loop ik Mirambeau binnen, met 33 kilometer op de teller. De Office de Tourisme is gesloten, maar ik heb de namen van twee hotels in mijn gids staan, dus even op de plattegrond van de stad kijken en doorlopen. Maar, het eerste hotel is “fermé le dimanche” en het andere is op zondag gesloten. Het stadhuis is natuurlijk gesloten, maar de kerk helaas ook. Ik heb nog een paar telefoonnummers: Een ex-pelgrim waar je kunt overnachten, maar niet vandaag. Een mevrouw die een caravan voor pelgrims beheert, die op de camping staat, onbereikbaar. Pére Gaudin, die wel eens iemand onderdag geeft in de presbytère, antwoordapparaat: 103
ik bel u maandag terug. Een hotel twaalf kilometer verder: gesloten. Ik loop terug naar het toeristenbureau. Direct daarachter ligt een camping. Maar door de regen van de afgelopen dagen is het daar een drassige €300,00 boel. Op het raam van het toeristenbureau hangt een lijst met Chambres d’hôtes, dichtbij en verder weg. Ik bel ze, maar geen gehoor of volgeboekt. Of willen ze zo’n half verzopen, natte wandelaar niet? Na een telefoontje met Marianne, voor morele steun, bel ik het laatste adres dat ik nog beschikbaar heb. Een **** château-hôtel. Maar €300,00 voor een kamer is me toch echt te gek. Dus blijft alleen de camping over. Maar eerst geluncht bij de “Fastfood-Kebab” voor de camping. De vrouw bij de receptie van de camping doet nog Mirambeau 104
een poging om de beheerster van de pelgrimscaravan voor mij te bereiken. Thuis en bij haar familie. Ze is niet te vinden en zij alleen heeft de sleutel. Ik moet mijn eigen tentje opzetten. Daarna heb ik nog lang met een kop koffie bij dezelfde snackbar gezeten. Een soort stacaravan, met een met golfplaten overdekt terras ervoor, en daarvoor nog een stuk met tentzeil overdekt terras. En toen nog maar een koffie. En een pilsje. Je moet wat, en in mijn tent kan ik alleen maar liggen. Armand, de broer van de eigenares komt een praatje maken. En dat wordt een lang gesprek. Hij wil mijn verhaal horen, en daarna vertelt hij dat zijn huwelijk stroef loopt en hij is nu bij zijn zus om een paar dagen afstand te nemen. Misschien heb ik, door naar zijn verhaal in snel frans en slecht engels te luisteren, een beetje geholpen? Zelfs al heb ik niet alles begrepen. Tenslotte sluit zus Françoise de tent en nodigt mij uit bij Armand en haar te blijven eten. Kebab natuurlijk. En andere overschotten uit de restaurantkeuken. Lieve mensen, die fransen. Daarna languit mijn tentje in. En zo is deze Kafka-dag toch om. 105
Blaye, maandag 2 juni. 2008 35 kilometer, totaal 414 kilometer Al om vijf uur was ik wakker, en slapen lukte me niet meer. Gistermiddag had ik een min of meer droge plek uitgezocht op de camping en dat was op een lichte helling. Daar loopt het regenwater vanaf, maar ik, in mijn gladde slaapzak, op mijn even gladde matrasje, glijd er ook vanaf. Ik heb dus vannacht al een paar keer mijn matrasje op moeten schuiven. Naast de matras is de grond koud, met alleen maar een dun grondzeiltje er overheen. Om half zes heb ik er genoeg van en ik kruip uit mijn slaapzak en trek mijn kleren aan. Ik breng mijn spullen meteen onder het afdak van de snackbar. Daar is toch niemand om deze tijd. Ook mijn tent hang ik daar over een rijtje stoelen. Ik maak met mijn butagas brandertje water heet voor een kop thee, en eet het laatste stuk stokbrood uit mijn rugzak op. Oud en niet meer lekker. En ik pak alles in mijn rugzak. Tenslotte ook de buitentent. Moderne kunstvezels drogen snel, dus die is nog maar een beetje vochtig. In een plastic zak vroege ontmoeting gaat die ook in de rugzak. 106
En dan ga ik op weg. Eerst naar de bakker. Croissants en chocoladebroodjes kan je best eten terwijl je loopt, en ik heb wel een beetje haast. Volgens de routebeschrijving is het 39 kilometer naar Blaye. Ik zal hier en daar wel wat bochten afsnijden, maar veel mogelijkheden zijn daar niet voor, volgens de kaart. En er is slechts een hotel langs de route, in Etauliers. Daar zou ik het dagparcours kunnen onderbreken, afhankelijk van de benen en het weer. Het weer is wisselend. Af en toe is het droog, dan weer miezerige motregen. Het gebied is gevarieerd., licht heuvelachtig, veel kleine dorpen, een paar oude kasteeltjes of de ruines ervan. Helaas is er vandaag dikke grauwe bewolking, maar anders zou het prachtig zijn, om hier te lopen. Nu ben ik eigenlijk meestal bezig met “opschieten”. En dat lukt wel. Mijn Timex zegt 6,2 km/u heuvel af en 5,8 km/u heuvel op. Daar ben ik dik tevreden mee. En door de wind blijf ik droog, ondanks de motregen. Les Platanes: gesloten 107
Maar ergens gaan zitten, zomaar langs het pad of op een parkbankje, is er niet bij. Daar is alles te nat voor. Het hotel “Les Platanes” in Etauliers is tot 16u00 gesloten. Maar het is nog vroeg, dus ik besluit door te gaan naar Blaye. Verderop in het stadje vind ik een restaurantje. Het dagmenu kost 10 euro. Dat is niet veel, maar het eten stelt ook niet veel voor. Maar het vult de maag, en ik kan even droog binnen zitten. Als ik weer naar buiten stap is het toch harder gaan regenen, dus de cape moet weer over mij en mijn rugzak heen. Het is wel warm dus onder de cape wordt het klam, ondanks de wind die hem doet wapperen en opbollen. Maar het lopen gaat als een trein. En om 14u30 loop ik Blaye al binnen met 35 kilometer op de klok. Ik loop meteen door naar het Office de Tourisme en krijg een lijstje met hotels. Hôtel de Ville, Etauliers Ik vraag ook naar 108
Citadel van Blaye
de trein. Maar helaas. Er rijdt geen trein meer, hier vandaan. Opgeheven. Maar er is nog wel een kantoortje van de Franse spoorwegen, de SNCF, vlak achter het toeristenbureau. Ik loop er meteen maar even naar toe. De man kijkt eerst wat moeilijk als ik hem naar treinen vraag. Dat is zijn taak niet meer, maar ze hebben toch wel wat mogelijkheden. Een computer met de juiste aansluitingen. En een treinreis naar Amsterdam is toch wel een interessante puzzel. Het wordt nog wel ingewikkeld, om de juiste aansluitingen, bij elkaar te krijgen, maar het lukt. Plaatsen zelfs al gereserveerd. Per TGV van Bordeaux naar Parijs, en per Thalys van Parijs naar Amsterdam. Met ruim tijd voor de metrotocht in Parijs van het ene naar het andere station. Men zegt dat de Rue St. Jacques begint in Parijs, bij de Seine. En dan helemaal doorloopt tot …? 109
Het enige minpunt: de tgv vertrekt al om zeven uur uit Bordeaux. Dat betekent dat ik de bus van 5u25 moet nemen om daar op tijd te zijn. Ik krijg ook nog wat tips voor de tram in Bordeaux, om van de bushalte naar het station te komen. Dan worden er uitgebreid handen geschud en ik ga een hotel zoeken. Volgens mij hebben ze genoten van dit klusje, die twee oude spoorwegmannen. Omdat ik al zo vroeg weg moet, neem ik een klein hotelletje dat dicht bij de bushalte ligt. Het is wel iets duurder dan wat ik gewoonlijk kies. En dat merk je meteen: als ik vertel dat ik om 5u25 met de bus weg moet, zegt de eigenaar: “Dan kom ik uw ontbijt op uw kamer brengen en u wekken. Akkoord?” Ja, natuurlijk is dat akkoord. Daar had ik niet op durven rekenen. Na de douche heb ik St.Aubin de Blaye mijn tent nog maar even uitgehangen over twee stoelen op het balkon. Hij was toch nog wel behoorlijk nat. Kleren wassen doe ik niet meer. Ze gaan thuis wel weer de wasmachine in. Daarna bel ik naar huis, zodat ook Marianne weet, dat ik er weer aan kom. ’s Avonds wandel ik nog even de stad in. De citadel is indrukwekkend groot, maar verder is er eigenlijk niet zoveel speciaals te zien. De kerk, waar een bijzonder beeld van de heilige Jacobus moet staan is gesloten. En van het feit dat Roland, de held uit het Roelandslied, hier begraven is, zijn ze hier niet onder de indruk, zo te zien. 110
Dus ga ik eten in mijn eigen hotel. De eigenaar is zo vriendelijk heel vroeg voor mij op te staan, dus hij mag ook wel wat aan me verdienen in het restaurant. Het heeft maar zes tafeltjes, maar het eten is voortreffelijk. Soep, draadjesvlees met groente en gebakken aardappeltjes, kaas en karamelpudding. En de prijs? Daaraan is te merken dat Blaye in toeristengebied ligt. St.Aubin de Blaye Roeland’s graf
Gironde
En Morgen? Om kwart over vijf op reis en om half zes thuis. 111