• . - . •
'
Reorganisatie rampenbestrijding •
::
• Q s
/
!
i
j
&*Z
>.i;
E i n d r a p p o r t : V a n r a m p e n b e s t r i j d i n g naar o p e n b a r e veiligheid
-.
/
v\
if' f^—-Z\. /
M ^3r /
Q£
!M
\
i
T w e e d e Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1 9 9 0 - 1 9 9 1
22 009
Reorganisatie rampenbestrijding
Nr. 1
BRIEF V A N DE M I N I S T E R V A N B I N N E N L A N D S E Z A K E N Aan de Voorzitter van de Tweede kamer der Staten-Generaal Den Haag, 7 maart 1991 Bijgaand bied ik u het eindrapport aan over de reorganisatie van de rampenbestrijding. Hierin leg ik verantwoording af over de wijze waarop de reorganisatie van de rampenbestrijding is uitgevoerd en over de resultaten die zijn bereikt. Ik leg tevens mijn toekomstig beleid met betrekking tot rampenbestrijding en openbare veiligheid aan u voor. Dit rapport markeert de afsluiting van het project reorganisatie rampenbestrijding. Daarmee is een belangrijke mijlpaal bereikt in een ontwikkeling waarvan de wortels teruggaan tot in 1 9 7 5 . De nota hulpverlening bij ongevallen en rampen uit dat jaar symboliseerde het langzaam ontluikende politieke besef dat het nodig was om de bescherming van de samenleving tegen de risico's die haar bedreigen, op een eigentijds niveau te brengen en lacunes in die bescherming op te heffen. In 1980 besloot het toenmalige kabinet, gesteund door een grote kamermeerderheid, o m de aparte organisatie voor de bestrijding van rampen in oorlogsomstandigheden, de organisatie Bescherming Bevolking, op te heffen. De bestuurlijke verantwoordelijkheid van de gemeenten voor rampenbestrijding w e r d vooropgesteld. Organisatorisch koos het kabinet voor het centraal stellen van de diensten die met dagelijkse hulpverlening zijn belast, met de brandweer als kern.
S-00 S-MN
112102 F ISSN 0921 - 7371 SDU uitgeverij 's-Gravenhage 1991
In 1983 was over de plannen een zo brede overeenstemming bereikt dat de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken de o p b o u w van de nieuwe bestuurlijke en organisatorische ordening van de rampenbestrijding kon starten. Voor het realiseren van dit ingewikkelde en lastige interbestuurlijke project werd in 1983 een structureel budget van jaarlijks 105 miljoen ter beschikking gesteld. Bij het project w e r d e n meer dan 6 0 0 0 0 hulpverleners en rampbe-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 9 0 - 1 9 9 1 , 22 0 0 9 , nrs. 1-2
strijders betrokken, zeven departementen, drie bestuurslagen, meer dan honderd intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en een aantal particuliere organisaties, waaronder het Nederlandse Rode Kruis. Dankzij het project reorganisatie rampenbestrijding en dankzij de inbreng van alien die daaraan hebben bijgedragen is rampenbestrijding een «gewoon» onderdeel geworden van het takenpakket van gemeenten, provincies en hulpverlenende diensten. Het komt er nu op aan om op basis van het stevige fundament dat mede door mijn ambtsvoorgangers is gelegd een hechte verankering te bereiken van rampenbestrijding in het takenpakket van gemeenten, provincies, het Rijk en de betrokken hulpverlenende diensten. Daarvoor m o e t nog veel werk worden verzet. Het is immers dringen geblazen op de politieke agenda. De neiging bestaat om het bij rampenbestrijding op de bestrijding te laten aankomen en de voorbereiding op rampenbestrijding en een zorgvuldig onderhoud van de rampenbestrijdingsorganisatie op de tweede plaats te zetten. Nu de bestrijdingsorganisatie in grote lijnen is opgezet, is het m o m e n t aangebroken om vooral de voorbereiding te versterken. Dat vergt echter een andere aanpak dan tot nu toe is gehanteerd. Er moet meer worden aangesloten op de eigen belevings- en ervaringswereld van betrokken gemeenten en diensten. Ik wil de ruimte voor eigen initiatieven van de medeoverheden tot verdere versterking van de voorbereiding op en de aanpak van rampenbestrijding uitdrukkelijk vergroten. Daarnaast wil ik stimuleren dat dwarsverbanden worden gelegd tussen rampenbestrijding en daaraan verwante beleidsterreinen. Steeds duidelijker w o r d t immers dat rampenbestrijding niet los kan worden gezien van inspanningen die op andere gebieden worden geleverd om veiligheid en bescherming te bevorderen, zoals op het gebied van milieuzorg, veiligheid o p de werkplek en in het bedrijf, en een veilige ruimtelijke inrichting en infrastructuur. Een verbreding van het beleid in deze zin zal effectief optreden bij rampen verbeteren en de kans op rampen verkleinen. Tenslotte is een beter inzicht nodig op gemeentelijk, provinciaal en rijksniveau in de risico's die ons bedreigen en in de omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van rampen. In hoofdstuk 4 van bijgaand rapport treft u een uitwerking van deze punten aan. Ik meen dat de in het rapport neergelegde beleidslijnen nauw aansluiten bij de opvattingen die in de Tweede kamer leven en die naar voren kwamen bij de recente behandeling van onder meer het voorstel van W e t geneeskundige hulpverlening bij rampen. Rampenbestrijding en bestuur hebben veel met elkaar te maken. Het is belangrijk dat die notie ook in de discussies over bestuurlijke vernieuwing doorklinkt. Rampenbestrijding is een bestuurlijke uitdaging. Het moet definitief van het imago w o r d e n verlost dat het om iets abnormaals en bijzonders zou gaan. Het is tijd o m rampenbestrijding te gaan beschouwen als een g e w o o n en normaal onderdeel van het veiligheidsbeleid op gemeentelijk, provinciaal of rijksniveau.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 9 0 - 1 9 9 1 , 22 0 0 9 , nrs. 1-2
Fundamenteel is de bestuurlijke en politieke bereidheid daartoe. Juist dat draagvlak is - naast de inzet van talloze beroepsmensen en vrijwilligers werkzaam in de hulpverlening - noodzakelijk om een duurzame bescherming te waarborgen van de samenleving tegen de risico's die haar bedreigen. De Minister van Binnenlandse Zaken, C. I. Dales
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 009, nrs. 1-2
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1990-1991
22 009
Reorganisatie rampenbestrijding
Nr. 2
EINDRAPPORT Inhoud 1.
INLEIDING: W A A R O M RAMPENBESTRIJDING
7
2.
HET PROJECT REORGANISATIE RAMPENBESTRIJDING
9
2.1. 2.2. 2.3. 2.4.
Historie Stand van zaken Afwikkeling van het project Conclusies
9 12 20 25
3.
ZO WERKRAMPENBESTRIJDING
26
3.1. 3.2. 3.3.
Voorbereiding Daadwerkelijk optreden Nazorg
26 28 34
4.
36
4.1. 4.2.
T O E K O M S T : V A N RAMPENBESTRIJDING NAAR OPENBARE VEILIGHEID Beschouwing huidige situatie Beleidsvoornemens
36 37
5.
SAMENVATTING
40
Bijlagen 1. 2. 3.
Planvorming Beschikbaar rampbestrijdingspotentieel Financien
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 009, nrs. 1-2
42 46 49
1. INLEIDING: W A A R O M
RAMPENBESTRIJDING
Een ingewikkelde samenleving als de onze w o r d t in toenemende mate geconfronteerd met de paradox van de kwetsbaarheid. Aan de ene kant beschikken we over steeds ingewikkelder en gespecialiseerder systemen om goederen en diensten te produceren, om ons te verplaatsen, om te c o m m u n i c e r e n . Er is een fijnvertakt netwerk van arbeidsverdeling in de samenleving ontstaan, gecombineerd met een sterke internationalisering. Tegelijkertijd worden w e ook steeds afhankelijker, van elkaar, van de door onszelf gecreeerde systemen, van het buitenland. W e kunnen steeds meer en beheersen steeds meer. Dat roept de neiging op o m ons niet druk te maken over wat er mis zou kunnen lopen. Toch is dat nodig omdat w e bijna ongemerkt steeds kwetsbaarder w o r d e n . Een storing in bijvoorbeeld de stroomvoorziening heeft vergaande maatschappelijke gevolgen. Een ongeval in een chemische installatie in ons dichtbevolkte land kan een directe bedreiging vormen voor het leven en de gezondheid van grote aantallen mensen. De orde en het evenwicht in de samenleving w o r d e n op dat m o m e n t verstoord. Op systemen ter voorkoming en beperking van calarniteiten kunnen en mogen w e ons niet volledig verlaten. Ze kunnen ons in de steek laten. Ook natuurrampen zoals stormen en overstromingen moeten w e niet uitsluiten. Daarom hebben w e iets nodig dat ons beschermt wanneer andere systemen hebben gefaald. Een laatste redmiddel. De rampenbestrijdingsorganisatie is zo'n systeem. Het is gericht op de voorbereiding op ongevals- en rampsituaties, op het goed en snel beheersen van de gevolgen daarvan, en op het weer in balans brengen van het maatschappelijk evenwicht. Het rampenbestrijdingsbeleid is gebaseerd op het morele uitgangspunt dat de overheid de samenleving dient te beschermen tegen de risico's die haar bedreigen. De ervaring wijst uit dat dat ook zin heeft en bijdraagt aan de beperking van de gevolgen van mogelijke rampen. Rampenbestrijding betekent optreden in een situatie waarin snel handelen vereist is vanwege de acute bedreiging van leven, gezondheid, goederen of leefomgeving. Tegelijkertijd is meestal sprake van grote onduidelijkheid en onzekerheid over de aard van het voorval, de ernst van het gevaar en de beste wijze van aanpak. Het gegeven dat elke seconde telt kan een bedreiging zijn voor de kwaliteit van de besluitvorming, indien betrokkenen niet goed voorbereid en geoefend zijn. Rampen zijn bedreigend. Er is sprake van angst, onzekerheid en een grote behoefte aan informatie, niet alleen bij potentiele slachtoffers, maar ook bij de overheid zelf. Rampenbestrijding onderscheidt zich van de aanpak van ongelukken in het dagelijkse leven, vooral in de omvang en ingrijpendheid van het incident en in de grootscheepse en interdisciplinaire inzet die nodig is om de gevolgen te beperken en te beheersen. Rampenbestrijding is niet eenvoudig. Het kan alleen werken als zo simpel mogelijke principes worden toegepast, die het dagelijkse functioneren van de betrokken besturen en diensten als vertrekpunt hebben. Rampenbestrijding vindt plaats in gemeenten, met diensten en middelen die in het lokale bestuur zijn verankerd. Daarom staat de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor rampenbestrijding centraal. Rampenbestrijding w o r d t uitgevoerd door diensten die met de gewone dagelijkse hulpverlening zijn belast omdat - zoals gezegd - tussen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 9 0 - 1 9 9 1 , 22 0 0 9 , nrs. 1-2
rampen en gewone ongelukken geen principieel maar veeleer een gradueel verschil bestaat. Samenwerking tussen diensten, onder leiding van de brandweer, is nodig om de vele aspecten van een ramp aan te kunnen. Die samenwerking zal overigens vaak niet beperkt blijven tot de grenzen van een gemeente, omdat de gevolgen van een ramp vaak al snel in meer dan een gemeente merkbaar zullen zijn. Intergemeentelijke samenwerking, zowel op operationeel als op bestuurlijk niveau, is dan noodzakelijk. Door intergemeentelijke samenwerking kan worden voorzien in ondersteunende zaken waarvoor de meeste afzonderlijke gemeenten te klein zijn, zoals alarmcentrales, bemensing van staven en dergelijke. De rol van de provincie is, in overeenstemming met haar algemene positie in ons staatsbestel, gericht op beinvloeding op afstand, toezien en knopen doorhakken wanneer gemeenten er bij de bestrijding, bijvoorbeeld door tegengestelde belangen, niet meer uitkomen. Daarnaast kan de provincie een waardevolle rol spelen met bemiddeling en coordinatie alsmede in het schakelproces tussen gemeenten en operationele diensten enerzijds en Rijk anderzijds. Per provincie kunnen en worden hierbij verschillende accenten gelegd omdat de ene provincie de andere niet is. Het Rijk is verantwoordelijk voor de wetgeving en voor een deel van de financiering van de rampenbestrijding. Het Rijk is ook verantwoordelijk voor een adequate werking van het rampenbestrijdingssysteem als zodanig en voor vaststelling en toetsing van de kwaliteit en capaciteit ervan. Het Rijk verzorgt voorzieningen waarvoor de gemeenten of provincies afzonderlijk te klein zijn, zoals verbindingen en een aanzienlijk deel van de benodigde opleidingen. Het Rijk ondersteunt daarnaast de medeoverheden bij de uitvoering van hun taken, bijvoorbeeld door het uitbrengen van handleidingen, het ter beschikking stellen van gespecialiseerde know how, het ondersteunen of op gang brengen van lokale processen ter voorbereiding op rampenbestrijding. Bij de daadwerkelijke bestrijding heeft het Rijk een eigen verantwoordelijkheid wanneer nationale belangen aan de orde zijn en/of internationale coordinatie nodig is. Voor elke ramp is in beginsel een adequaat bestuurlijk en operationeel niveau beschikbaar, omdat de basisorganisatie eenvoudig kan worden uitgebreid. Naarmate de ramp in omvang en effecten groter is kan de bestuurlijke coordinatie op een hoger niveau worden gelegd (dit wordt ook wel opschaling genoemd).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 009, nrs. 1-2
8
2. HET PROJECT REORGANISATIE RAMPENBESTRIJDING 2 . 1 . Historie Het begin De organisatie van de rampenbestrijding hangt nauw samen met de beoordeling van de risico's, waartegen bescherming nodig en realistisch wordt geacht. Vlak na de oorlog werd het denken hierover gedomineerd door de angst voor oorlog in Nederland in combinatie met een als reeel ervaren bedreiging door natuurrampen. Andere ramptypen namen in de belevings- en voorstellingswereld een bescheiden positie in. Op die fundamenten was de rampenbestrijding gebouwd. Een speciale organisatie voor de bestrijding van rampen in oorlogstijd en natuurrampen: de organisatie Bescherming Bevolking; de gewone hulpverlenende diensten voor de bestrijding van de gewone ongevallen, en niets daartussen in. Geleidelijk veranderde het denken. Oorlog verschoof langzaam naar de achtergrond 1 . Tegelijkertijd brak het inzicht door dat nieuwe risico's zich aandienden waarop noch de organisatie Bescherming Bevolking noch de parate hulpverlenende diensten afdoende waren voorbereid. In toenemende mate werd de organisatorische scheiding in oorlogsrampen en vredesrampen als kunstmatig en inefficient ervaren. Daar kwam bij dat het draagvlak voor de organisatie Bescherming Bevolking zelf in de samenleving steeds verder afnam. Tegen deze achtergrond startte in 1975 het politieke debat over de rampenbestrijding. In dat jaar werd met het uitbrengen van de Nota hulpverlening bij ongevallen en rampen 2 de eerste aanzet gegeven voor een verbetering van de bescherming van de samenleving tegen de risico's die haar bedreigen. De nota introduceerde de verplichting voor gemeenten om rampenplannen vast te stellen. Verder werd een kwalitatieve en kwantitatieve uitbouw van de parate hulpverlenende diensten in gang gezet.
1980 Een principiele koerswijziging werd in 1980 door mijn toenmalige ambtsvoorganger ingezet3. Hij kondigde het voornemen aan om de organisatie Bescherming Bevolking op te heffen. Een concept werd geschetst dat het fundament vormt van de huidige rampenbestrijdingsorganisatie: - Rampenbestrijding wordt onder alle omstandigheden opgedragen aan de diensten die met de dagelijkse hulpverlening zijn belast, daaronder begrepen het Rode Kruis. Deze worden waar nodig versterkt. - De brandweer vormt de operationele kern van die nieuwe organisatie. - Voorop staat de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de gemeenten voor de rampenbestrijding. Een intensieve gedachtenwisseling tussen kabinet, parlement en organisaties in het land over de beoogde opzet volgde. De plannen werden verder uitgewerkt 4 en er kwam duidelijkheid over de opzet van de geneeskundige hulpverlening 5 . Tegen de achtergrond van achtereenvolgende bezuinigingsrondes werd het jaarlijks vanwege het Rijk beschikbare budget verlaagd tot structureel 105 miljoen. Mede om het reorganisatieproces te versnellen werd besloten om de opheffing van de BB niet langer afhankeiijk te maken van het tempo waarin de nieuwe organisatie tot stand zou komen 6 . De mensen, het geld en de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 009, nrs. 1-2
middelen van de BB bleken hard nodig voor de o p b o u w van de nieuwe organisatie. Daarmee was in 1983 op hoofdlijnen een zo brede overeenstemming bereikt dat de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken het project reorganisatie rampenbestrijding kon starten. Doel was om met een jaarlijks structureel budget van 105 miljoen gulden in zes jaar een nieuwe rampenbestrijdingsorganisatie op te bouwen. De eerste voortgangsrapportage aan het parlement, waarin een schets w e r d gegeven van de nieuwe organisatie, w e r d uitgebracht in 1984 7 . In 1985 werd aan de Tweede Kamer gerapporteerd over de projectorganisatie en het projectplan 8 . De keuze voor een interbestuurlijk project vloeide voort uit de gecompliceerdheid van het probleem. Er moesten veel taken tegelijkertijd w o r d e n uitgevoerd (opheffen organisatie Bescherming Bevolking; ontwerpen en invoeren nieuwe w e t g e v i n g ; opzetten van bestuurlijke en organisatorische structuren; ontwerpen en invoeren van nieuwe opleidingen; verstrekking van materieel; herziening van communicatiestructuren). De bij deze operatie betrokken ministers, besturen en diensten stonden en staan niet in een hierarchische maar veeleer complementaire verhouding tot elkaar zodat een groot scala aan (sturings-) instrumenten moest worden gebruikt en deels ook moest w o r d e n uitgevonden om met behoud van ieders verantwoordelijkheid tot resultaten te komen. De beginfase van het project De beginfase van het project verliep, terugblikkend, moeizaam. Dat was wel begrijpelijk. Het budget was weliswaar structureel vastgesteld maar naar het oordeel van velen krap bemeten. De discussie met de volksvertegenwoordiging over de opheffing van de toen nog bestaande organisatie Bescherming Bevolking moest nog plaats vinden. Hetzelfde g o l d voor de discussie m e t de diensten en besturen in het land over de invulling van de nieuwe bestuurlijke en organisatorische structuur. Complicerend daarbij werkte dat de organisatie van het binnenlands bestuur in die beginjaren nog sterk ter discussie stond hetgeen de bereidheid in het land om nieuwe taken aan te pakken verkleinde. In die eerste fase is de inspanning dan ook geconcentreerd geweest op het bereiken van overeenstemming met de partners in de rampenbestrijdingsorganisatie over de nieuwe structuur en over de te volgen procedure. Verder werd de aandacht gericht op een sociaal verantwoorde afbouw van de organisatie Bescherming Bevolking alsmede op de invoering van twee belangrijke structuurbepalende w e t t e n : de Rampenwet en de Brandweerwet 1 9 8 5 . Mede door de voortvarende medewerking van de Staten-Generaal konden deze w e t t e n in 1985 in werking treden. Daarover w e r d gerapporteerd in het derde voortgangsrapport, dat als thema d r o e g : van beleid naar uitvoering 9 . In 1986 volgde de formeie opheffing van de organisatie Bescherming Bevolking. De eerste plannen van de regionale brandweren over de o p b o u w van de nieuwe rampenbestrijdingsorganisatie kwamen eveneens in dat jaar beschikbaar. Tegenvallers De beoogde einddatum van 1 januari 1989 kon om een aantal redenen niet w o r d e n gehaald. Een aantal projectonderdelen bleek meer tijd te kosten dan verwacht. De opheffing van de organisatie Bescherming Bevolking vond mede
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 9 0 - 1 9 9 1 , 22 0 0 9 , nrs. 1-2
10
onder invloed van het overleg m e t de centrales van overheidspersoneel ruim een jaar later plaats dan voorzien. Het uitwerken en invoeren van de plannen ten behoeve van de geneeskundige hulpverlening bij rampen verliep langzaam. «Werkende weg» bleek bovendien dat enkele verfijningen en aanvullingen nodig waren om een naadloze overgang mogelijk te maken tussen dagelijkse geneeskundige hulpverlening enerzijds en de aanvullende organisatiestructuur voor de geneeskundige rampenbestrijding anderzijds. (Op de inhoud hiervan w o r d t nader ingegaan in paragraaf 2.3). Het bijscholingsprogramma voor functionarissen in de rampenbestrijdingsorganisatie trok een zo zware wissel op de capaciteit van de regionale opleidingsinstituten, dat een meer realistische planning nodig bleek. Het tot stand brengen van een eenheid van opvatting onder betrokken bestuurders en diensten over de wijze van samenwerking bij rampenbestrijding stuitte op - overigens begrijpelijke - verschillen in cultuur, wijze van werken en visie op rampenbestrijding. Het bleek meer tijd dan verwacht te kosten om tot een gemeenschappelijk gedragen opvatting daarover te komen. Ook heeft het aanwijzen van samenwerkingsgebieden op grond van artikei 3 van de Brandweerwet 1985 en de tot standkoming van de op die aanwijzingen gebaseerde gemeenschappelijke regelingen tussen gemeenten, meer bestuurlijke discussies losgemaakt dan gedacht 1 0 . Dat hield vooral verband met het - althans aanvankelijk - ontbreken van een indeling in samenwerkingsgebieden op grond van de W e t gemeenschappelijke regelingen - de lange - in de Brandweerwet 1985 voorgeschreven - besluitvormingsprocedure met betrekking tot een aantal verzoeken tot vaststelling van provinciegrensoverschrijdende brandweerregio's en de aanvankelijke onduidelijkheid ten aanzien van de reorganisatie van het ambulancevervoer. Dit proces is daardoor niet in 1987 maar in 1989 vrijwel tot een afronding gekomen. (Thans dient de Kroon alleen nog een besluit te nemen over de indeling van de Noord-Drenthse gemeenten Roden, Peize en Eelde. Dit w o r d t voorjaar 1991 verwacht). Kwaliteitsverbetering De toenmalige staatssecretaris stelde tussen 1986 en 1989 om verschillende redenen het beleid op een aantal punten bij. Zo besloot zij tot een ingrijpende herstructurering van het brandweeronderwijs op modulaire grondslag (gewijzigde inziehten en kwaliteitsverbetering). Vernieuwingen werden eveneens doorgevoerd op het gebied van de waarschuwings- en verkenningsdienst 1 1 (technische ontwikkelingen), het schuilgelegenheidsbeleid 1 2 (gewijzigde politiek-maatschappelijke inziehten) en in de verbindingenstructuur (technische inziehten). Deze staan beschreven in het vijfde voortgangsrapport reorganisatie rampenbestrijding, dat de overgang markeerde van beleid naar uitvoering 1 3 . Tsjernobyl en andere ervaringen Ook ervaringen met recente incidenten zijn aanleiding geweest om de inziehten die daaruit voortvloeien te toetsen aan reeds vastgesteld beleid. In dit verband valt in het bijzonder te denken aan de ervaringen met het kernreactorongeval te Tsjernobyl. Deze hebben geleid tot het Nationale plan voor de kernongevallenbestrijding 1 4 , waarin een herziening is beschreven van de aanpak van ongevallen waarbij radioactieve stoffen of straling vrijkomen. Hierin is tevens nauw op de nieuwe structuur van de rampenbestrijding aangesloten. «Tsjernobyl» is ook aanleiding geweest voor de instelling van de commissie Grootschalige voorlichting bij ongevallen en rampen, op basis van welk advies inmiddels het kabinet een beleid met betrekking tot de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 9 0 - 1 9 9 1 , 2 2 0 0 9 , nrs. 1-2
11
voorlichting aan de bevolking heeft vastgesteld 1 5 . Beide ontwikkelingen hebben ook invloed gehad op de vernieuwing van het Landelijk coordinatiecentrum (LCC), dat mij ten dienste staat bij de uitoefening van mijn taken op het terrein van de handhaving van openbare orde en veiligheid. In verband m e t deze ontwikkelingen is de planning van de einddatum van het project door de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse zaken bijgesteld, zoals hierna onder paragraaf 2.2 aangeduid. In 1988 is de totale projectstructuur door een extern adviesbureau getoetst. De projectorganisatie als zodanig behoefde geen bijstelling. Die toetsing leidde wel tot meer aandacht voor de rol van de politie bij de rampenbestrijding, voorlichting aan de bevolking en de o p b o u w van het geneeskundig deel van de rampenbestrijding. Ook werden toetsingscriteria opgesteld om de effectiviteit van de rampenbestrijdingsorganisatie beter te kunnen beoordelen, te weten opleidingsniveau, niveau ondersteunende uitrusting en inzetbaarheid. Verder werd op 2 4 juni 1988 door de minister van Binnenlandse Zaken het zogeheten A f s t e m mingsorgaan in het leven geroepen om de afstemming tussen de bestaande en de gewenste situatie t e vergemakkelijken 1 6 . 2.2. Stand van zaken In het vijfde voortgangsrapport reorganisatie rampenbestrijding is als bijlage een herzien projectplan opgenomen 1 7 . Daarin is als projectresultaat gedefinieerd het voorbereiden en invoeren van een nieuwe rampenbestrijdingsorganisatie binnen het structurele budget van 105,3 miljoen per jaar (prijspeil juni 1988) zodanig dat de bestuurlijke en wetgevingsaspecten gereed zijn per 1 januari 1 9 9 0 , de operationele aspecten per 1 januari 1991 en de gehele organisatie rampenbestrijding optimaal effectief is op 1 mei 1992. De voornaamste in het projectplan beschreven onderwerpen betreffen w e t g e v i n g , organisatiestructuur, infrastructurele en personele voorzieningen, opleidingen, oefeningen, financien, voorlichting, verbonden projecten en nazorg. Hierna zal aan de hand van de voornaamste onderdelen van het project w o r d e n besproken welk resultaat nu is bereikt. Wetgeving De benodigde wetgeving is grotendeels gereed. De Rampenwet - die de bevoegdhedenstructuur bij rampenbestrijding en de voorbereiding daarop regelt - is in 1985 in werking getreden, evenals de Brandweerwet 1985. Daarin is onder meer de centrale rol van de brandweer bij rampenbestrijding vastgelegd. Op basis van de Brandweerwet 1985 zijn algemene maatregelen van bestuur tot stand gekomen met betrekking tot financiering van regionale brandweren, met betrekking tot kosten van bijstandverlening, en met betrekking tot de procedures bijstandverlening. Een algemene maatregel van bestuur op basis van de Rampenwet met betrekking tot vergoeding van een deel van de kosten die voor gemeenten uit daadwerkelijke rampenbestrijding voortvloeien, is eveneens in werking getreden. In parlementaire behandeling verkeert het voorstel van de W e t geneeskundige hulpverlening bij rampen dat inmiddels door de Tweede Kamer is aanvaard. Twee uitvoerings-amvb's zijn in ontwerp gereed (financiering respectievelijk erkenningseisen geneeskundige instellingen). Mede in het licht van de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer van het voorstel van W e t geneeskundige hulpverlening bij rampen zal niet alleen voor basisgezondheidsdiensten, maar ook voor centrale posten ambulance-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 9 0 - 1 9 9 1 , 2 2 0 0 9 , nrs. 1-2
12
vervoer en ziekenhuizen een algemene maatregel van bestuur worden ontworpen met kwaliteitseisen, die met het oog op geneeskundige hulpverlening aan deze instellingen moeten worden gesteld. Het voorstel van Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders is besproken met de betrokken vakorganisaties en ligt thans voor advies bij de Raad van State. Dit wetsvoorstel regelt een aantal aanvullende rechtspositionele voorzieningen ten behoeve van rampenbestrijders. Voor de periode tot aan het in werking treden van deze wet wordt in deze materie voorzien door de titels II en III van de Wet op de Noodwachten. De positie van het Korps Mobiele Colonnes is geregeld in het besluit Korps Mobiele Colonnes18. Ook de regelgeving met betrekking tot het vernieuwde brandweeronderwijs is in werking getreden. Aan deze regelgeving ligt het in 1988 gesloten convenant ten grondslag tussen de staatsecretaris van Binnenlandse Zaken, de stichting Brandweeropleiding in Nederland en de Koninklijke Nederlandse Brandweervereniging. Met Koninkrijk Belgie en de Duitse Bondsrepubliek zi}n in 1984 en 1988, overeenkomsten gesloten over onderlinge bijstand, informatieverstrekking en samenwerking bij rampenbestrijding en zware ongevallen. De overeenkomst met Belgie is inmiddels in werking getreden. Die met de Duitse Bondsrepubliek wacht nog op ratificatie in Duitsland. De eerste uitvoeringsregeling met Belgie heb ik in februari 1990 getekend. Met mijn Duitse collega verkeren de besprekingen over de eerste aanvullende overeenkomst in een afrondend stadium. Binnen Nederland bereid ik nu in overleg met de betrokken provincies, gemeenten en diensten het nodige voor om aan bijstandsverzoeken en informatieverplichtingen gevolg te kunnen geven. Bestuurlijke en organisatorische
voorzieningen
Regionale brandweren De brandweer vormt de kern in de organisatorische opzet van de rampenbestrijding. Om die taak goed te kunnen uitvoeren is in de Brandweerwet 1985 voorzien in de vorming van regionale brandweren. Bestuurlijk en organisatorisch is dat proces afgerond. De aanwijzing van brandweerregio's en de tot standkoming van daarop gebaseerde gemeenschappelijke regelingen is nagenoeg gereed. Het geheel overziende kan worden geconstateerd dat deze regio's vrijwel overal samenvallen met grenzen van samenwerkingsgebieden ingevolge de Wet gemeenschappelijke regelingen en van regio's van basisgezondheidsdiensten respectievelijk ambulancevervoer. Wel zijn er schaalverschillen. Zo bestaat in een aantal gevallen een brandweerregio uit meer dan een samenwerkingsgebied. Voor de stand van zaken bij de brandweren met betrekking tot opleidingen, uitrusting en dergelijke zij verwezen naar de andere onderdelen van dit overzicht. Geneeskundige organisatie De geneeskundige organisatie van de rampenbestrijding kan worden gekarakteriseerd als een aanvulling op wat voor de gewone dagelijkse geneeskundige hulpverlening beschikbaar is. Die aanvulling is er met name op gericht om onder rampomstandigheden grote aantallen slachtoffers te kunnen redden, verzorgen en afvoeren naar ziekenhuizen. In het geneeskundig deel van de rampenbestrijding speelt de (directeur van) de gemeentelijke gezondheidsdienst een centrale rol. Hij is verantwoordelijk voor (een goede coordinatie van) alle processen binnen de geneeskundige hulpverlening. Voor de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 009, nrs. 1-2
13
verzorging en behandeling van slachtoffers worden vrijwilligers van het Nederlandse Rode Kruis ingeschakeld. De wettelijke grondslag hiervoor is opgenomen in de hierboven reeds besproken W e t geneeskundige hulpverlening bij rampen en, voor w a t betreft het Rode Kruis, ook in het Besluit Rode Kruis 1988 1 9 . De organisatorische en materiele voorzieningen om deze aanvulling te kunnen leveren zijn voor een deel gereed. Het Nederlandse Rode Kruis heeft inmiddels overal regiostichtingen geformeerd die de benodigde 61 geneeskundige eenheden verzorgen. Voor 51 van de 61 eenheden is de benodigde uitrusting verstrekt. Bij de basisgezondheidsdiensten is een structuur in o p b o u w o m invulling t e kunnen geven aan de leidinggevende en coordinerende taak van deze diensten ten aanzien van het geneeskundig deel van de rampenbestrijding. De reddingseenheden van de brandweer zijn goeddeels g e f o r m e e r d . De benodigde bestuurlijk-organisatorische voorzieningen, zoals gemeenschappelijke regelingen tussen gemeenten inzake geneeskundige hulpverlening en formeie erkenningen van de Rode Kruis-pelotons als geneeskundige eenheden ten behoeve van de rampenbestrijding, zijn nog niet tot stand gekomen. Dat kan ook niet omdat daarvoor eerst de inwerkingtreding nodig is van de W e t geneeskundige hulpverlening bij rampen (WGHR) en de bijbehorende uitvoeringswetgeving. Dat geschiedt naar verwachting nog dit jaar. De gedachtenvorming over de bij de geneeskundige hulpverlening te hanteren medisch-organisatorische principes is met het uitbrengen van het handboek geneeskundige hulpverlening bij rampen (november 1990) in een voorlopige eindfase gekomen. Er is bovendien een oplossing gevonden o m te voorzien in het gat dat in de praktijk is gesignaleerd tussen de dagelijkse hulpverlening met behulp van ambulances en het concept van de hulpverleningsketen dat onder rampomstandigheden w o r d t toegepast. Dat is geschied door ruimte te bieden voor de zogeheten i n t e r m e d i a t e structuren voor de geneeskundige hulpverlening. Hiertoe behoren zogenaamde snel inzetbare groepen ter medische assistentie, ook wel S I G M A ' s g e n o e m d . Deze worden geformeerd uit vrijwilligers die deel uitmaken van geneeskundige pelotons ten behoeve van rampenbestrijding. Zij assisteren de op het rampterrein ingezette professionele hulpverleners. Zij kunnen beschikken over uitrustingen die ten behoeve van die pelotons door het Rijk ter beschikking zijn gesteld en kunnen door een verhoogde paraatheid vrijwel even snel ter plaatse zijn als reguliere ambulances. Ook is ruimte gemaakt voor de inzet van zogenaamde traumateams en ambulancepersoneel dat niet deelneemt aan het reguliere ambulancevervoer; het betreft hier kwalitatief hoogwaardige professionele hulpverlening met beperkte capaciteit. Daarmee is een vloeiende opschaling mogelijk gemaakt van dagelijkse hulpverlening naar de aanvullende organisatorische structuren voor geneeskundige hulpverlening in geval van een ramp. De komende anderhalf jaar w o r d t overigens een nader onderzoek gedaan waarbij w o r d t getoetst welke v o r m van intermediaire structuur het best werkt in de praktijk. Beleid is voorts vastgesteld met betrekking tot de reorganisatie van het ambulancevervoer. Dit heeft tot gevolg dat goede mogeiijkheden zijn gecreeerd voor en in vele gevallen ook reeds zijn benut door provincies en samenwerkende gemeenten om de organisatie van het ambulancevervoer en de organisatie van andere diensten die bij hulpverlening zijn betrokken, zoals de regionale brandweer en de intergemeentelijke basis-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 9 0 - 1 9 9 1 , 2 2 0 0 9 , nrs. 1-2
14
gezondheidsdiensten, in eenzelfde regio en onder eenzelfde bestuurlijke paraplu te brengen. In dit verband is ook van belang dat de staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur voornemens is de financiele verantwoordelijkheid voor centrale posten ambulancevervoer geheel in handen te geven van de gemeenten. Ook dit zal een positieve uitwerking op de samenwerking tussen de brandweer en centrale posten ambulance vervoer hebben 2 0 . Tenslotte is van belang dat rampengeneeskunde inmiddels is o p g e n o m e n in het curriculum van de studie geneeskunde en dat er initiatieven zijn genomen o m te komen tot een «post graduate course» rampengeneeskunde. Eenheid van opvatting Rampenbestrijding berust op samenwerking tussen vele organisaties en instanties. Die samenwerking kan niet zonder een gemeenschappelijk gedeelde opvatting tussen de partners in de rampenbestrijding over de principes die ten grondslag liggen aan enerzijds de bestrijding zelf en de voorbereiding daarop en anderzijds de wijze van samenwerken en de taakafbakening tussen de verschillende diensten. Hierover hebben de afgelopen jaren vele - vaak verhelderende - discussies tussen alle betrokkenen plaatsgevonden. Op basis hiervan, alsmede op basis van de ervaringen bij oefeningen en enkele calarniteiten, is de handleiding rampenbestrijding opgesteld. Dit belangrijke werkstuk is, evenals het hiervoor reeds genoemde handboek geneeskundige hulpverlening, in november 1990 aan het land en aan de staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en mij aangeboden. Beide handleidingen bieden een goede basis voor de betrokken besturen en diensten om tot een uitwerking en toespitsing te komen van de rampenbestrijdingsstructuur in de eigen situatie. Plannen De Rampenwet schrijft drie soorten plannen voor: Iedere gemeente dient te beschikken over een door de gemeenteraad vast te stellen rampenplan. Dat is een organisatie-overzicht en een waarschuwings- en afsprakenschema voor het optreden bij rampen. De burgemeester moet voor elke ramp waarvan plaats, aard en gevolgen voorzienbaar zijn een rampbestrijdingsplan vaststellen, een soort draaiboek voor specifieke rampen. De Commissaris van de Koningin moet ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden in het kader van de rampenbestrijding een provinciaal coordinatieplan vaststellen. De totstandkoming van deze plannen vordert, de laatste zij het te traag. Blijkens een inventarisatie die ik heb laten verrichten, beschikken weliswaar alle gemeenten over een rampenplan maar in slechts 2 / 3 van de gemeenten is dit plan in overeenstemming met de eisen die de Rampenwet daaraan stelt. In de overige gemeenten is het plan nog gebaseerd op de inmiddels ingetrokken W e t Rampenplannen. De totstandkoming van rampbestrijdingsplannen stagneert. Er zijn er pas 4 1 tot stand gekomen, waarvan 9 voor de ongeveer 76 inrichtingen die onder de werking van de zogeheten Sevesorichtlijn van de EG vallen. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de stand van zaken per 1 januari 1 9 9 1 . Daaruit en ook uit andere bronnen kan de conclusie w o r d e n getrokken dat een vergrote inspanning op dit terrein dringend nodig is. In hoofdstuk 4 van dit rapport zet ik mijn beleid terzake uit een. Als onderdeel van het experiment D-gemeenten en D-provincies hebben drie gemeenten (Dronten, Schiedam en Almelo) succesvol
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 9 0 - 1 9 9 1 , 22 0 0 9 , nrs. 1-2
15
geexperimenteerd met een alternatief rampenplan. Binnen de grenzen van de bestaande wet heeft men voor een wat eenvoudiger opzet gekozen. Verheugend is dat een en ander tot een verhoogde aandacht in deze gemeenten heeft geleid voor rampenbestrijding in het algemeen. De resultaten van dit experiment zijn inmiddels ook andere gemeenten ter beschikking gesteld. Staven en procedures De structuur voor staven en procedures op de diverse bestuurlijke en operationele niveaus is vastgesteld. Thans zijn de betrokken bevoegde gezagen doende om personen aan te wijzen voor het vervullen van functies in deze staven. Daarbij is een ontwikkeling gaande om de benodigde capaciteit voor een deel via intergemeentelijke samenwerking te realiseren. Waarschuwingsen verkenningsdienst (WVD) De waarschuwings- en verkenningsdienst vormt de «ogen en oren» van de nieuwe rampenbestrijdingsorganisatie. Zij maakt onderdeel uit van de regionale brandweer. In het vijfde voortgangsrapport is een vernieuwing van de opzet beschreven 2 1 . De nieuwe organisatie zal naar verwachting medio 1991 volledig operationeel zijn. De modernisering van het Landelijk Meetnet dat de W V D van de benodigde meetgegevens voorziet is naar verwachting aan het einde van dit jaar gereed. De structuur en het beheer van het meetnet worden geintegreerd met de meetposten van het meetnet van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiene. In januari 1 9 8 9 is een leidraad uitgebracht die het mogelijk maakt o m op betrekkelijk eenvoudige wijze de risicovolle objecten op te sporen die in een bepaald gebied aanwezig zijn. De leidraad is een hulpmiddel bij de beantwoording van de vraag voor welke situaties een rampbestrijdingsplan dient te worden vastgesteld. Overigens is het verheugend om te constateren dat ook op initiatief van de provincies, en deels met gebruikmaking van deze leidraad, initiatieven zijn ontwikkeld om op provinciale schaal een dergelijke inventarisatie van risico's uit te voeren. Het inzicht in risico's en in omstandigheden die tot rampen aanleiding kunnen geven is groeiende. Ik acht op dit punt een intensivering van de inspanningen echter nodig. Hiervoor zij verwezen naar hoofdstuk 4 . Politie De politie vervult bij de rampenbestrijding een belangrijke voorwaardenscheppende rol die te lang in het project onderbelicht is gebleven. Over de rol van de politie in de rampenbestrijding is in 1988 rapport uitgebracht door de commissie-van Helten. Daar zijn aanbevelingen gedaan over de onderlinge taakafbakening tussen politie, brandweer en andere diensten. Ook zijn principes geformuleerd over de organisatorische positie van de politie in de rampenbestrijdingsorganisatie. Een en ander met in achtneming van de gezags- en beheersverhoudingen met betrekking tot de politie. Over die rol bestaat inmiddels in grote lijnen duidelijkheid. De resultaten van de discussie hierover zijn verwerkt in de hiervoor reeds genoemde handleiding rampenbestrijding. Ook in de opleiding voor politiepersoneel zal aan de rol van de politie bij de rampenbestrijding meer aandacht worden besteed.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 9 0 - 1 9 9 1 , 2 2 0 0 9 , nrs. 1-2
16
Infrastructuur
en
personeel
Verbindingen Bij de start van het project reorganisatie rampenbestrijding beschikte elke dienst over zijn eigen communicatiesystemen. Dat gold ook voor de verbindingen van de organisatie Bescherming Bevolking, waarvan het beheer is overgenomen door de regionale brandw e r e n . Daarnaast bestond speciaal voor de communicatie onder bijzondere omstandigheden tussen bestuurlijke instanties het overheidstelefoonnet. Onder de voorgaande kabinetten is gestart met het aanbrengen van enige orde en samenhang in dit geheel van verbindingsstructuren. Het huidige beleid is gebaseerd op de filosofie dat de diverse operationele afzonderlijke verbindingsstelsels voor de onderscheiden diensten voorlopig w o r d e n gehandhaafd, maar geschikt w o r d e n gemaakt voor onderlinge communicatie. Bestuurlijke instanties en de voornaamste operationele diensten w o r d e n verder met elkaar verbonden door het zogeheten Nationaal Noodnet, dat het verouderde overheidstelefoonnet vervangt. Inmiddels is het volgende gerealiseerd: - invoering van 1450 zogenaamde breedbandmobilofoons ten behoeve van de gemeentelijke, regionale en rijksbluseenheden; daarmee kan op alle beschikbare frequenties worden gewerkt; - overdracht van de hierdoor bij de gemeenten en regio's overtollig geworden mobilofoons aan de onder de regionale brandweren ressorterende waarschuwings- en verkenningsdienst; - aanbrengen van afstandsbediening tussen regionale alarmcentrales van de brandweer en de beschermde onderkomens waardoor vanuit beide lokaties alle verbindingsfaciliteiten kunnen w o r d e n gebruikt; - overdracht van de voormalige BB-mobilofoons aan de civiele geneeskundige eenheden en aan het Korps Mobiele Colonnes. Gaande is thans: - geleidelijke vervanging van de operationele verbindingsnetwerken van de brandweer door n i e u w e ; - aansluiten van bestuurlijke en operationele instanties op het Nationaal Noodnet en installatie van randapparatuur. (Zie verder hoofdstuk 2.3) Materieel De voor rampenbestrijding benodigde uitrustingen zijn inmiddels verstrekt. De uitrusting ten behoeve van door de brandweren respectievelijk het Korps Mobiele Colonnes te formeren reddingseenheden w o r d t thans geevalueerd mede aan de hand van experimenten m e t proefuitrustingen. Daadwerkelijke vervanging van de uitrusting van reddingseenheden start in 1 9 9 2 . W a t betreft de transportbehoefte van mensen en middelen van de rampenbestrijdingsorganisatie is een transportfilosofie in ontwikkeling. In dat verband w o r d e n proeven genomen met haakarmvoertuigen en wissellaadbakken. Het in het vijfde voortgangsrapport aangekondigde vernieuwingsprog r a m m a ten behoeve van transport van grote hoeveelheden bluswater over een afstand van maximaal 2 8 0 0 meter is thans in uitvoering 2 2 . Er zijn inmiddels 150 d o m p e l p o m p e n aangeschaft, 5 1 0 oscillerende waterkanonnen, 90 km 1 5 0 m m slangen, 64 haakarmchassis en 9 0 haakarmbakken. Personeel Om de beschikbaarheid van voldoende rampbestrijders onder alle
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 9 0 - 1 9 9 1 , 2 2 0 0 9 , nrs. 1-2
17
omstandigheden te waarborgen zijn convenanten gesloten tussen de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Defensie respectievelijk de staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. M e d e op basis van mijn brief van december 1990 aan de voorzitter van de Tweede kamer der Staten-Generaal 2 3 heeft de kamer zich op 29 januari jongstleden achter mijn opvatting geschaard dat voldoende rampbestrijders en hulpverleners beschikbaar zijn, zodat kan w o r d e n afgezien van invoering van een rampbestrijdingsplicht. Beschikbaar rampbestrijdingspotentieel In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van het potentieel ten behoeve van rampbestrijding waarover thans kan w o r d e n beschikt. Opleidingen en oefeningen In 1988 is een convenant gesloten tussen de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, de Koninklijke Nederlandse brandweervereniging en de stichting Brandweeropleidingen in Nederland. Op basis van de daarin neergelegde afspraken is het brandweeronderwijs op modulaire grondslag herzien. Deze structuur is met ingang van 1988 ingevoerd. W i j beschikken nu over een naar wens functionerend opieidingssysteem voor de brandweer dat is afgestemd op de behoeften van de praktijk. De aanvullende (initiele) opleidingen voor rampbestrijders zijn in 1989 voltooid in die zin dat per functie tenminste een functionaris opgeleid was. De structuur van de opleidingen ten behoeve van het geneeskundige deel van de rampenbestrijdingsorganisatie is inmiddels bekend. M e t het daadwerkelijk volgen van opleidingen is inmiddels gestart. In 1988 is de Rijksbrandweeracademie gestart met cursussen rampbestrijding speciaal voor bestuurders van gemeenten, provincies, waterschappen en dergelijke. Daarvoor bestaat een grote belangstelling. Ruim tweehonderd bestuurders hebben tot op heden deze meerdaagse cursus gevolgd. Door de coordinatiecommissie voor het oefenbeleid (CCO), die door de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken is ingesteld, zijn in 1990 voorstellen gedaan voor een geintegreerd oefenbeleid voor de gehele rampenbestrijdingsorganisatie. Dit betreft niet alleen het operationele, maar ook het bestuurlijke deel. Ik heb deze voorstellen inmiddels om advies voorgelegd aan de betrokken organisaties en verwacht dat in 1991 een daadwerkelijke aanvang kan worden gemaakt met het systematisch oefenen op de wijze zoals door de commissie is aanbevolen. Financien Sinds de start van het project reorganisatie rampenbestrijding is ongeveer 7 5 0 miljoen gulden van rijkswege uitgegeven aan de o p b o u w en instandhouding van de nieuwe rampenbestrijdingsorganisatie. Een verantwoording hiervoor is opgenomen als bijlage 3a. In de loop der jaren zijn verschillende verschuivingen in het budget opgetreden. Als gevolg van gewijzigde politiek-maatschappelijke inziehten zijn de uitgaven ten behoeve van schuilgelegendheid fors gedaald. Andere posten zoals investeringen ten behoeve van verbindingen zijn met name de laatste twee jaar flink gestegen. Bij gelegenheid van het vijfde voortgangsrapport reorganisatie rampenbestrijding zijn verschuivingen binnen het rampbestrijdingsbudget van structureel 105 miljoen gulden aangebracht o m moderniseringen te kunnen betalen van de waarschuwings- en verkenningsdienst, het systeem van bluswatertransport en van verbindingen. De huidige verdeling van het structurele budget voor de rampenbestrijding is o p g e n o m e n in bijlage 3b. Gegevens over de financiele afwikkeling van de opheffing van de organisatie Bescherming Bevolking zijn opgenomen in bijlage 3c.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 9 0 - 1 9 9 1 , 22 0 0 9 , nrs. 1-2
18
Voorlichting De met de rampbestrijding verband houdende voorlichting aan de bevolking heeft lange tijd in de schaduw verkeerd van de rest van het project. Dat was ook wel verklaarbaar omdat de aandacht eerst moest w o r d e n gericht op het t o t stand brengen van de rampbestrijdingsorganisatie zelf. Pas daarna heeft voorlichting aan de bevolking zin. M e d e naar aanleiding van het ongeval met de kerncentrale te Tsjernobyl heeft het toenmalige kabinet besloten om over deze lastige materie het advies in te winnen van de speciaal daarvoor in het leven geroepen commissie Voorlichting bij grootschalige ongevallen en rampen (commissie VORAMP). Op basis van het advies van deze commissie heeft het kabinet in april van dit jaar zijn standpunt bepaald en aan de Kamer ter kennis gebracht 2 4 . Tegelijkertijd is met de uitvoering gestart, die nader staat beschreven in paragraaf 2.3. Evacuatie De voorbereiding op en uitvoering van evacuaties is een van de elementen die gemeenten in het kader van het gemeentelijk rampenplan dienen te regelen. Deze voorbereiding is nog niet in alle gemeenten op het vereiste niveau. Tegelijkertijd wijst de ervaring van de afgelopen jaren uit dat de gemeenten waar de noodzaak van evacuatie speelde daartoe ook in staat w a r e n . Voor w a t betreft de taak van het Rijk hierbij zij opgemerkt dat een draaiboek van de provincie Noord-Brabant is bewerkt tot een model draaiboek voor evacuatie dat de gemeenten ter beschikking w o r d t gesteld. In het kader van het project Kernongevallenbestrijding is op h o o f d zaken een evacuatie voorbereid in verband met eventuele ongevallen met de kerncentrale te Borsele. Verbonden projecten Onder deze noemer ressorteren een aantal projecten die geen deel uitmaken van de reorganisatie van de rampenbestrijding op zichzelf, maar die wel een duidelijke wisselwerking met dit project hebben. De stand van zaken is hier als volgt. Het project tot vernieuwing van het Landelijk coordinatiecentrum (LCC) is uitgevoerd. Het LCC staat mij ten dienste bij de uitvoering van mijn taken op het gebied van de beheersing van verstoringen van de openbare orde en veiligheid. De infrastructuur is gereed en het personeel is opgeleid. Een oefensysteem is in werking getreden. Het project Kernongevallenbestrijding heeft geleid tot een nieuwe opzet van de aanpak van ongevallen in kerncentrales en andere ongevallen waarbij radioactiviteit kan vrijkomen. De nieuwe structuur w o r d t thans in een samenwerkingsproject onder begeieiding van de ministeries van Binnenlandse Zaken, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en onder meer Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur ingevoerd. Een nieuwe structuur voor de aanpak van eventuele ongevallen met de kerncentrale in Borsele is gereed en die voor ongevallen in Doel (Belgie) Dodewaard en Emsland (Duitsland) is in de maak. Verder w o r d t een leidraad ontwikkeld, mede in overleg met de VNG en de provincies, voor objecten waarvoor geen specifieke rampbestrijdingsplannen w o r d e n opgezet. De leidraad is bestemd voor alle Nederlandse gemeenten en provincies. De Tweede kamer is inmiddels akkoord gegaan met de hoofdlijnen van de nieuwe opzet 25 . In het kader van het project Herbezinning kernenergie zijn met
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 9 0 - 1 9 9 1 , 2 2 0 0 9 , nrs. 1-2
19
medewerking van het departement van Binnenlandse Zaken onder meer rapporten uitgebracht over de brandveiligheid van kerncentrales en over de mogeiijkheden tot evacuatie op verschillende lokaties26. Naar aanleiding van het ongeval bij Sandoz te Bazel in 1988 zijn met medewerking van Binnenlandse Zaken herziene richtlijnen opgesteld voor brandveilige opslag en brandbestrijding van allerlei gevaarlijke stoffen. (Over de activiteiten ter implementatie van de Seveso-richtlijn van de EG zie hoofdstuk 2.3 voorlichting). 2.3. Afwikkeling van het project Uit het voorgaande overzicht valt te concluderen dat de beleidsvormende fase van het project is afgerond. De uitvoering van belangrijke onderdelen is klaar. Voor een aantal onderdelen is inmiddels een onomkeerbaar uitvoeringsproces gestart. Zij passeren hierna de revue. Wetgeving Van de wetten die bepalend zijn voor de structuur van de rampenbestrijding zijn inmiddels ook de laatste twee in procedure. Allereerst het voorstel van Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen. Deze legt de juridische basis onder de geneeskundige structuur van de rampenbestrijdingsorganisatie. Het wetsvoorstel is in 1989 bij de Staten-Generaal aanhangig gemaakt. De Tweede kamer heeft in februari 1991 met het wetsvoorstel ingestemd. Indien de Staten-Generaal daaraan zijn medewerking wil verlenen kan de wet nog dit jaar in werking treden, tesamen met drie uitvoerings-amvb's (financiering, erkenningseisen geneeskundige instellingen en kwaliteitseisen). Van belang is verder het voorstel van Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders. Deze wet bevat aanvullende rechtspositionele voorzieningen ten behoeve van rampbestrijders. Het wetsvoorstel is inmiddels besproken met de betrokken organisaties van overheidspersoneel en ligt nu voor advies bij de Raad van State. Geneeskundig gedeelte Voorzien is in een programma om de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen en bijbehorende uitvoeringswetgeving uitvoerig te introduceren in het land. Hierbij kunnen de volgende elementen worden onderscheiden: - Voorlichtingsbijeenkomsten, te organiseren door de basisgezondheidsdiensten zelf, ten behoeve van alle personen die in de geneeskundige hulpverlening een rol spelen. - Het door de gemeentelijke gezondheidsdiensten doen afronden en uitvoeren van operationele draaiboeken waarin alle activiteiten staan beschreven die ter voorbereiding op de geneeskundige hulpverlening van belang zijn. - Het opstellen van een model voor een gemeenschappelijke regeling inzake de geneeskundige hulpverlening, op te stellen in overleg tussen VNG, Vereniging van directeuren basisgezondheidsdiensten en andere betrokkenen. - Tegelijkertijd zal een programma worden afgewikkeld tot opleiding van personeel speciaal op geneeskundig terrein. Dat is naar verwachting rond de jaarwisseling voltooid. De geneeskundige oefenprogramma's maken deel uit van de algemene, hiervoor reeds genoemde, oefensystematiek. Zij kunnen naar verwachting vanaf de tweede helft in dit jaar worden toegepast.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 009, nrs. 1-2
20
Voorlichting Op basis van het kabinetsstandpunt dat de Kamer in 1990 ter kennis is gebracht w o r d t thans het volgende beleid uitgevoerd 2 7 : - Inrichting van een nationaal voorlichtingscentrum van waaruit de voorlichting aan de bevolking bij incidenten en rampen met een landelijke uitstraling kan w o r d e n gecoordineerd. Dit centrum is inmiddels ondergebracht bij het Landelijk coordinatiecentrum van het ministerie van Binnenlandse zaken. Het is voor het eerst operationeel gaan draaien in verband met de «golfcrisis». De o p b o u w van het centrum zal zijn voltooid rond de jaarwisseling. - Het verschaffen van advies en ondersteuning aan gemeentelijke en provinciale voorlichters en bestuurders. Dit geschiedt door middel van door het land verspreide bijeenkomsten over rampenvoorlichting, die in de zomer van dit jaar zijn afgerond. - Verder w o r d t een handboek met adviezen en tips over voorlichting uitgebracht. Het eerste deel is inmiddels uitgebracht. De delen 2 en 3 volgen dit jaar. - Bij Binnenlandse Zaken is in 1990 een informatiepunt voorlichting ingericht. - Voorts is besloten o m het verouderde sirenestelsel voor de waarschuwing van de bevolking te vervangen door een m o d e r n , selectief aanstuurbaar, onderhoudsarm en bedrijfszeker waarschuwingssysteem. M e t de invoering van dit nieuwe stelsel zal in 1992 worden gestart in een aantal gebieden waar de vernieuwing het meest urgent is (Zeeland en het Rijnmondgebied). Dit proces zal naar verwachting, mede gelet op de thans beschikbare financiele middelen, binnen 5 jaar zijn voltooid. - Ten aanzien van de aanbeveling van de commissie VORAMP om een algemene landelijke publiekscampagne met betrekking tot rampenvoorlichting uit te voeren heeft het kabinet nog niet het groene licht gegeven. Naar verwachting zal hierover dit jaar definitieve besluitvorming plaatsvinden, waarna de campagne - als daartoe w o r d t besloten - in 1992 w o r d t uitgevoerd als ondersteuning van lokale voorlichtingscampagnes. - Bij de uitvoering van het voorlichtingsbeleid w o r d t rekening gehouden met ontwikkelingen op enkele specifieke terreinen. Zo is in samenwerking tussen de departementen van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Binnenlandse Zaken onderzoek uitgevoerd naar de wijze waarop voorlichting aan de bevolking rondom zware industriele installaties het best kan worden uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn medio 1 9 9 0 ter beschikking gesteld van de betrokken besturen en bedrijven. Zij maken deel uit van bovengenoemde algemene handleidingen. - Bij het uitbrengen van voorlichtingsmateriaal w o r d t ook aandacht besteed aan anderstaligen en zintuigelijk gehandicapten. - Tenslotte is een wetsvoorstel gereed dat een expliciete basis biedt voor de voorlichting aan de bevolking door de gemeenten. Het wetsvoorstel strekt tevens tot implementatie van onder meer de zogeheten Seveso-richtlijn van de EG. Inmiddels is de adviesronde doorlopen. Ik verwacht dat het wetsvoorstel in 1991 bij de Staten-Generaal aanhangig kan w o r d e n gemaakt. Planvorming Een onderdeel dat verbetering behoeft is de gemeentelijke voorbereiding op rampenbestrijding. Hiervoor zij verder verwezen naar hoofdstuk 4. Nazorg bij rampenbestrijding Tot rampenbestrijding behoort ook de zorg voor het herstel van het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 9 0 - 1 9 9 1 , 2 2 0 0 9 , nrs. 1-2
21