DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING van de Commissaris van de Koningin in de provincie Flevoland
KBJZ
INHOUDSOPGAVE
1 Inleiding 1.1 Reikwijdte 1.2 Beheer draaiboek
3 3 3
2 Taken en bevoegdheden van de Commissaris van de Koningin 2.1 Aanwijzingen 2.2 Informatievoorziening 2.3 Verantwoording 2.4 Bijstand 2.5 Bijzondere wetgeving
5 5 5 6 6 6
3 Positie van de CdK in het stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing 3.1 Grip 3.2 Rampenbestrijding en crisisbeheersing op regionaal niveau 3.3 Crisisbeheersing op nationaal niveau
9 9 10 11
4 Invulling bestuurlijk toezicht in de warme fase 4.1 Invulling CdK als bestuurlijk toezichthouder (warme fase) 4.2 Informatievoorziening 4.3 Verantwoording 4.4 Bijstandsverlening
13 13 14 15 15
5 De Provinciale Crisisstaf 5.1 Samenstelling 5.2 Melding en alarmering 5.3 Taken van de provinciale crisisstaf
17 17 18 18
6 Buitengewone omstandigheden 6.1 Algemeen 6.2 Leiding en coördinatie bij rampenbestrijding in buitengewone omstandigheden 6.3 Beperkte noodtoestand 6.4 Algemene noodtoestand 6.5 Consequenties van noodwetgeving voor taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de CdK 6.6 De provinciale crisisstaf bij buitengewone omstandigheden
19 19 19 19 19 20 23
7 De Commissaris van de Koningin in relatie tot crisisbeheersing in functionele kolommen 7.1 Crisisbeheersing op nationaal niveau: algemeen 7.2 Dijkdoorbraken en wateroverlast 7.3 Calamiteiten op het water 7.4 Openbare orde verstoringen 7.5 Terrorisme 7.6 Milieu-incidenten 7.7 Infectieziekten 7.8 Dierziekten 7.9 Wegincidenten 7.10 De provinciale crisisstaf bij sectorale crises
25 25 25 28 29 30 31 35 37 37 38
1
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
Bijlagen
39
Bijlage A
Wettelijke bepalingen waarin taken en bevoegdheden van Gedeputeerde Staten zijn geregeld
41
Bijlage B
Leden van de provinciale crisisstaf
43
Bijlage C
Verzendlijst
45
2
1 INLEIDING
1.2 Beheer draaiboek
De inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) met ingang van 1 oktober 2010 betekent dat de rol van de Commissaris van de Koningin (CdK) tijdens rampen en crises beduidend verandert. De rol verschuift van bestuurlijke coördinatie door de CdK als provinciaal orgaan naar bestuurlijk toezicht door de CdK als rijksorgaan. Dat betekent dat ook de interne crisisorganisatie anders wordt ingericht en de planvorming voor rampenbestrijding en crisisbeheersing verandert. De wettelijke planfiguur van het Provinciaal coördinatieplan is komen te vervallen. Om de veranderde rol en taken goed gestalte te geven, te borgen en richting interne en externe partijen uit te dragen, is het wenselijk dat de Commissaris van de Koningin van Flevoland een bepaalde planvorm vaststelt. Dit Draaiboek Rampenbestrijding en Crisisbeheersing van de Commissaris van de Koningin in Flevoland (kortheidshalve zal het verder het Draaiboek worden genoemd) is daarvoor bedoeld.
Het Draaiboek wordt minimaal eens in de vier jaar herzien, of vaker, wanneer veranderende wetgeving of andere omstandigheden daartoe nopen. Het Draaiboek wordt vastgesteld door de Commissaris van de Koningin. Twee jaar na vaststelling van dit Draaiboek wordt het geëvalueerd. Het beheer van het Draaiboek ligt bij de afdeling KBJZ, cluster Openbare Orde en Veiligheid. Het Draaiboek wordt verspreid onder alle medewerkers van de Provincie Flevoland met een functie in de provinciale crisisorganisatie (zie bijlage Leden provinciale crisisorganisatie) en onder relevante externe partijen (zie bijlage Verzendlijst).
1.1 Reikwijdte Dit Draaiboek heeft betrekking op de rol van de CdK als rijksheer tijdens rampen en crises (‘warme fase’). Daaronder wordt ook gerekend de rol van de CdK tijdens de verantwoording van een voorzitter veiligheidsregio na afloop van een ramp of crisis van bovenlokale betekenis. De Wvr laat de bevoegdheden, ook de noodbevoegdheden, van het college van Gedeputeerde Staten onverlet. De taken in het kader van het toezicht in de voorbereiding op rampen en crises vallen buiten het kader van dit Draaiboek.
3
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
4
2 TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN De rol van de Commissaris van de Koningin tijdens rampen en crises is vastgelegd in de Wet veiligheidsregio’s (Wvr). De CdK kan aanwijzingen geven, heeft een rol in de bestuurlijke informatievoorziening, in de verantwoording na rampen en crises en – nog zeer beperkt - bij het verlenen van bijstand. Ook de Ambtsinstructie is aangepast met het oog op de Wvr. Daarnaast zijn belangrijke taken en bevoegdheden vastgelegd in de Politiewet en de Provinciewet.
waterschapsbestuur. De vakminister kan zo’n aanwijzing ongedaan maken. Ook kan de CdK het College van Procureurs-Generaal verzoeken aanwijzingen te geven aan ambtenaren van het Openbaar Ministerie (ambtsinstructie artikel 2 lid 3). De CdK geeft bij een bovenlokale ordeverstoring de burgemeesters de nodige aanwijzingen over het te voeren beleid. De minister van BZK kan de CdK, de voorzitter van de veiligheidsregio en de burgemeesters aanwijzingen geven in verband met staatsveiligheid, buitenlandse betrekkingen of zwaarwegende belangen van de samenleving. Als de minister aanwijzingen aan burgemeester geeft, doet hij dat zoveel mogelijk door tussenkomst van de CdK (Politiewet, artikel 16).
2.1 Aanwijzingen De belangrijkste bevoegdheid van de CdK betreft de aanwijzingsbevoegdheid bij bovenlokale rampen, crises en ordeverstoringen en bij buitengewone omstandigheden.
Onder buitengewone omstandigheden kan de CdK alle burgemeesters een aanwijzing geven, over het te voeren beleid inzake de rampenbestrijding. De minister kan de CdK opdragen de voorzitter van de veiligheidsregio een aanwijzing te geven inzake de rampenbestrijding of crisisbeheersing (Wvr artikel 53).
De CdK kan bij bovenlokale rampen en crises een aanwijzing geven wanneer de samenwerking in het RBT niet optimaal verloopt (Wvr artikel 41). De CdK geeft de aanwijzing na overleg met het Regionaal Beleidsteam (RBT) (ambtsinstructie artikel 5a lid 1). De aanwijzing heeft geen betrekking op de inhoud van het te voeren beleid, maar uitsluitend op de samenwerking.
2.2 Informatievoorziening
Ook kan de CdK bij bovenregionale rampen en crises een aanwijzing geven wanneer het beleid of een beslissing van het RBT: • niet in overeenstemming is met landelijk beleid of; • nationale of bovenregionale belangen schaadt. (Wvr Artikel 42). Deze aanwijzing kan wel op de inhoud van het beleid ingaan. De CdK geeft een aanwijzing ex art. 42 na overleg met (tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet) of op verzoek van de minister van BZK. De CdK geeft onverwijld uitvoering aan het verzoek van de minister (ambtsinstructie artikel 5c).
De rol van de CdK in het kader van de informatievoorziening is eveneens wettelijk vastgelegd. De voorzitters van de veiligheidsregio’s en de commissarissen van de Koning en Onze Minister verstrekken elkaar de nodige inlichtingen ten behoeve van de eventuele inzet van een aanwijzing bij bovenregionale rampen en crises (Wvr artikel 43). Het Veiligheidsbestuur moet de CdK informatie verschaffen over mogelijke rampen en crises in de regio en over de maatregelen ter voorkoming, bestrijding en beheersing ervan (Wvr artikel 46). Hoewel dit wetsartikel met name relevant is voor de informatievoorziening in de ‘koude’ fase, hebben de bestrijding en beheersing ook betrekking op de ‘warme’ fase en biedt van daaruit een wettelijke plicht om de CdK adequaat te informeren tijdens rampen en crises.
De CdK kan rijksambtenaren (met uitzondering van ambtenaren van het Openbaar Ministerie) bij bovenlokale rampen, crises en ordeverstoringen een aanwijzing geven over de samenwerking met elkaar en met het provinciebestuur, gemeentebesturen, het bestuur van de veiligheidsregio en het
Ook verschaffen de burgemeesters, de CdK en de minister van BZK elkaar de nodige inlichtingen bij bovenlokale ordeverstoringen en bij de bewaking
5
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
2.5 Bijzondere wetgeving
of beveiliging van objecten of diensten (Politiewet artikel 17).
In verschillende wetten zijn bepalingen opgenomen over de bevoegdheden van de CdK en van Gedeputeerde Staten (GS) tijdens specifieke typen calamiteiten.
2.3 Verantwoording De CdK speelt mogelijk een rol bij de verantwoording achteraf door de voorzitter van de veiligheidsregio (Wvr artikel 40). Na afloop van een bovenlokale ramp of crisis kan een gemeenteraad de voorzitter van de veiligheidsregio ter verantwoording roepen. Wanneer de gemeenteraad het niet eens is met de uitleg van de voorzitter van de veiligheidsregio, stelt zij hiervan via de CdK de minister van BZK op de hoogte. De CdK laat binnen zes weken het standpunt van de gemeenteraad vergezeld gaan van zijn oordeel over de besluiten van de voorzitter veiligheidsregio (Ambtsinstructie, artikel 5b). In het uiterste geval kan de minister de voorzitter uit zijn functie ontzetten.
Het waterschap is verantwoordelijk voor het beheer van de waterstaatswerken en voor het nemen van maatregelen bij gevaar voor waterstaatswerken. GS kunnen, bij gevaar voor waterstaatswerken, het waterschap een aanwijzing geven over de uitoefening van taken en bevoegdheden, indien het waterschap verzuimt dit te doen. Bij spoed kan de CdK die aanwijzing geven. De minister van Verkeer en Waterstaat kan, als GS (of de CdK) ingrijpen onterecht nalaten, hierin voorzien (Waterwet, artikel 5.31 juncto 3.12 en 3.13). Bij een (dreiging van) ernstige bodemverontreiniging kunnen GS of kan, indien de spoed dat vereist, de CdK, maatregelen nemen om de (gevolgen van de) verontreiniging tegen te gaan (Wet bodembescherming, artikel 30, 31). GS, dan wel de CdK, laten zich eerst adviseren door de Vrom-inspecteur en de burgemeester van de desbetreffende gemeente, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet (Wet bodembescherming, artikel 32).
2.4 Bijstand Met de komst van de Wvr hoeft de CdK hoeft geen verzoeken tot bijstand in het kader van rampenbestrijding en crisisbeheersing meer te beoordelen, maar moet hij wel op de hoogte van bijstandsverzoeken worden gebracht. De minister kan een verzoek aan bijstand tot de CdK richten, die het verzoek inwilligt, tenzij dringende redenen zich daartoe verzetten (Wvr artikel 51).
Bij een (dreiging van ernstige luchtverontreiniging kan de CdK maatregelen nemen om (de gevolgen van de) luchtverontreiniging tegen te gaan. Hij kan daartoe worden verzocht door de Vrom-inspecteur of de burgemeester van de desbetreffende gemeente. Ook wordt hij door hen geadviseerd, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet (Wet op de luchtverontreiniging, artikel 43, 44, 45).
Bijstandsaanvragen voor handhaving van de openbare orde blijven wel via de CdK lopen. De CdK richt het verzoek om bijstand van de korpsbeheerder aan de minister van BZK. Omgekeerd geldt dat een verzoek van een korpsbeheerder van een andere politieregio via de minister van BZK aan de CdK gericht wordt en dat de CdK, in overleg met de korpsbeheerder, daarover een besluit neemt (Politiewet artikel 54). Namens de minister besluit het LOCC over bijstandsverzoeken.
Gedeputeerde Staten kunnen maatregelen treffen bij een ongewoon voorval met afvalstoffen (Wet Milieubeheer artikel 17.4). De minister van VROM kan GS daarom verzoeken (idem, artikel 17.5). In Flevoland is deze bevoegdheid, in spoedeisende omstandigheden, gemandateerd aan de Commissaris van de Koningin.
Bijstandsaanvragen voor strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde lopen niet via de CdK, maar via het College van Procureurs-Generaal. Van hun beslissing dienen zij de CdK op de hoogte te stellen (Politiewet, artikel 56).
Bij een dreiging van de veiligheid en hygiëne van bezoekers van zwemwater of badinrichtingen
6
kunnen GS of kan, indien spoed dat vereist, de CdK, de nodige maatregelen treffen om de veiligheid en hygiëne te waarborgen. De Vrom-inspecteur kan GS of de CdK om zulke maatregelen verzoeken (Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden, artikel 11, 12). Bij een mogelijke verspreiding van een infectieziekte via zwemwater winnen GS (wint de CdK) advies in bij de directeur GGD (artikel 11 lid 5).
7
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
8
3 POSITIE VAN DE CDK IN HET STELSEL VAN RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING De CdK oefent zijn taken en bevoegdheden bij rampenbestrijding en crisisbeheersing niet uit in een vacuüm. Andere partijen hebben het voortouw bij rampenbestrijding en crisisbeheersing. Voor een goed begrip van de CdK in het stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing, is een beschrijving van dat stelsel op hoofdlijnen noodzakelijk. Daartoe dient dit hoofdstuk.
3.1 Grip De rampenbestrijding in Nederland is gebouwd op de Grip-fasering. Naarmate een ramp of crisis groter wordt, wordt verder opgeschaald. Alledaagse incidenten, zoals verkeersongevallen en kleine branden, krijgen geen Grip status of hoogstens Grip 0. Bovenlokale rampen en crises krijgen Grip 4 status.
Grip
Aard problematiek
Organisatiestructuur
Rol CdK
1
Bronbestrijding
CoPI
Nee
2
Bron- en effectbestrijding
CoPI ROT
Nee, wel communicatiemedewerker in sectie Voorlichting ROT
3
Bron- en effectbestrijding Bevolkingszorg
CoPI ROT GBT
Nee, piketambtenaar wel geïnformeerd en communicatiemedewerker in sectie Voorlichting ROT
4
Bovenlokaal
CoPI ROT RBT (PCC)
Ja, op basis van art 41 Wvr
Bovenregionaal
CoPI’s ROTs RBTs PCC(s) LOCC NCC DCCs
Ja, op basis van art 41 en 42 Wvr (bij buitengewone omstandigheden ook op basis van art. 53)
‘5’ (geen formele Grip fase)
De provinciale crisisstaf komt pas in actie bij Grip 4. Dat wil niet zeggen dat er per definitie bij Grip 4 een Provinciaal Crisiscentrum (PCC) wordt ingericht. In sommige gevallen zal volstaan worden met liaisons namens de CdK in ROT en RBT, die de CdK informeren en adviseren (zie verder hoofdstuk 6 voor de inrichting van het PCC).
9
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
Regionaal Beleids Team
commissaris van de Koningin
Liaison provincie
3.2 Rampenbestrijding en crisisbeheervoorzitter sing op regionaal niveau Veiligheidsregio burgemeesters
Provinciale Crisis Staf
Dijkgraaf
In onderstaand schema is te zien hoe de rampenbestrijding is georganiseerd bij Grip 4 situaties in Hoofd-Ingenieur Flevoland. Directeur rijksBij Grip 4 situaties komt een Regionaal Beleidsteam vertegenwoordigers Regionaal bijeen waarin de burgemeesters van de (betrokken) Operationeel Hoofdofficier gemeenten in Flevoland, of hun loco’s, zitting Team van justitie nemen. De voorzitter van de Veiligheidsregio heeft operationeel leider aanzien van heel Flevoland. doorzettingsmacht ten Beslissingen worden zoveel mogelijk in overleg met de burgemeesters genomen, maar als de spoed zulks vereist of er geen unanimiteit in het RBT gemeenten, voorlichting, bereikt kanSecties worden, hakt de voorzitter knopen brandweer, GHOR, politie door. In het RBT neemt een liaison namens de CdK Liaisons andere diensten (waaronder provincie) plaats.
Schema 1 :
Minister van BZK
Nationaal Crisis Centrum
legenda : zo nodig uitoefening van de aanwijzingsbevoegdheid : overleg : leiding : opperbevel
coördinatiestructuur voor de rampenbestrijding en
crisisbeheersing op bestuurlijke niveaus
Op het moment dat zich een incident voordoet waar meerdere hulpverleningsdiensten bijeenkomen, wordt een zogenaamd motorkapoverleg gevoerd tussen de hulpverleningsdiensten. Daarin wordt ook bepaald naar welke Grip-fase moet worden opgeschaald (zie paragraaf 5.1). Vanaf Grip 1 wordt ter plaatse een Commando Plaats Incident (Copi) geformeerd, bestaande uit de officieren van dienst (OvD) van de hulpverleningsdiensten en de gemeente(n). Afhankelijk van de aard van de calamiteit kunnen anderen eveneens deel uitmaken van het Copi (zo heeft Rijkswaterstaat een OvD voor calamiteiten op de weg of op het water; tussen de provincie en de veiligheidsregio worden afspraken opgesteld voor een soortgelijke regeling voor wegincidenten op provinciale wegen). Vanaf Grip 2 wordt een ROT gevormd, dat wordt voorgezeten door de operationeel leider. Het ROT bevat vier secties: brandweer, politie, GHOR / GGD en gemeenten. Vanuit het ROT worden de actiecentra van de verschillende diensten en de Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden van de politie (SGBO) aangestuurd.
10
Bij Grip 3 komt het Gemeentelijk Beleidsteam (GBT) bijeen, voorgezeten door de burgemeester van de gemeente. Bij Grip 4 komt op regionaal niveau het regionaal beleidsteam (RBT) bijeen. De voorzitter van de veiligheidsregio, tevens voorzitter van het RBT, heeft dan het opperbevel en kan beslissingen nemen die ook gelden op het grondgebied van zijn collega burgemeesters in Flevoland. Bij Grip 4 nemen namens de CdK liaisons plaats in RBT en ROT. De CdK heeft dus alleen een bevoegdheid en verantwoordelijkheid bij Grip 4 situaties. Deze bevoegdheid betreft de aanwijzingsbevoegdheid, gericht op enerzijds de bestuurlijke samenwerking binnen het RBT en anderzijds de afstemming tussen regionaal en bovenregionaal cq nationaal beleid.
3.3 Crisisbeheersing op nationaal niveau Wanneer een ramp of crisis van bovenregionale of nationale proporties wordt of wanneer zich een crisis in een specifieke functionele kolom voordoet waarbij een minister van een vakdepartement de leiding heeft over de crisisbeheersing, is de situatie anders. Grotendeels blijft de bovenstaande structuur op regionaal niveau in stand, maar er komt een laag bij (nationaal) en soms ook een kolom (functioneel). De aanwijzingsbevoegdheid van de CdK richt zich in dat geval vooral op de afstemming van het regionaal beleid met nationaal en bovenregionaal beleid en op de samenwerking tussen rijksambtenaren in de provincie onderling en rijksambtenaren enerzijds en de besturen van provincie, gemeenten, veiligheidsregio en het waterschap anderzijds. Voor verschillende typen crises gelden verschillende nationale en functionele structuren. Deze structuren zijn opgenomen in hoofdstuk 7.
11
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
12
4 INVULLING BESTUURLIJK TOEZICHT IN DE WARME FASE
In dit hoofdstuk is beschreven hoe de CdK het bestuurlijk toezicht op veiligheidsregio’s in de warme fase invult. Op basis van het wetsvoorstel Veiligheidsregio’s en de ambtsinstructie is in dit hoofdstuk de rol van bestuurlijk toezichthouder ingevuld voor calamiteiten van meer dan plaatselijke betekenis en voor calamiteiten van meer dan regionale betekenis. Vervolgens is de informatiebehoefte die uit deze invulling voortvloeit, beschreven alsmede het daartoe benodigde instrumentarium.
de hoogte. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de Minister van BZK de CdK verzoekt om een aanwijzing te geven. Bij het geven van een aanwijzing gelden onder meer de volgende aandachtspunten: • proportionaliteit en subsidiariteit: de CdK geeft slechts een aanwijzing indien hij van mening is dat dit noodzakelijk is en dat normale bevoegdheden niet toereikend zijn om de gewenste situatie te bewerkstelligen. Zo zal in eerste instantie zo veel mogelijk geprobeerd worden met de voorzitter veiligheidsregio en de betrokken burgemeester(s) tot overeenstemming te komen; • inhoudelijk zal de aanwijzing uitsluitend ingaan op de samenwerking, niet op de uitkomst van die samenwerking; de CdK treedt niet in de bevoegdheid van de voorzitter van de Veiligheidsregio om bij urgentie of stakende stemmen in het RBT besluiten te nemen; • evenredigheid: de negatieve gevolgen van het besluit moeten, indien redelijk mogelijk in spoedeisende omstandigheden, zo evenredig mogelijk over de veiligheidsregio zijn verdeeld; • compensatie: mogelijke compensatie van de negatieve gevolgen van het besluit door bijvoorbeeld een beroep op de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen moet nadrukkelijk zijn meegewogen in de besluitvorming.
4.1 Invulling CdK als bestuurlijk toezichthouder (warme fase) Bij het bestuurlijk toezicht van de CdK in de warme fase doet zich het spanningsveld voor dat toezicht en uitvoering door elkaar kunnen lopen indien de provincie (GS) in de warme fase actor is. Afhankelijk van het type ramp (bijvoorbeeld milieuramp) kan de provincie (GS) als actor optreden. De provincie (GS) en de veiligheidsregio moeten dan de maatregelen op elkaar afstemmen. Het is dan zelfs mogelijk dat de betrokken gedeputeerde deelneemt aan het Regionaal Beleidsteam (hierna: RBT), hetgeen overigens zeer uitzonderlijk zal zijn, terwijl de CdK bestuurlijk toezicht houdt op het RBT en de voorzitter. Dit vergt selectief en behoedzaam optreden van de CdK. Anderzijds dient de CdK als toezichthouder ook erop toe te zien dat binnen de eigen organisatie zaken ordentelijk verlopen.
4.1.2 Calamiteiten van meer dan regionale betekenis Bij calamiteiten van meer dan regionale betekenis (ex art. 42 jo. art. 5c conceptambtsinstructie) èn bij calamiteiten waarbij sprake is van buitengewone omstandigheden7 (art. 52 jo. art. 53) bestaat een rechtstreekse aanwijzingsbevoegdheid van de CdK, waarmee de CdK kan sturen op de inhoud van het te voeren beleid ten aanzien van de bestrijding van de calamiteit. Bij calamiteiten van meer dan regionale betekenis geeft de CdK de voorzitter veiligheidsregio, zo mogelijk na overleg met hem of haar en tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet na overleg met de Minister van BZK, de aanwijzing. De CdK geeft onverwijld uitvoering aan een verzoek van de Minister van BZK om een aanwijzing te geven. Nu kan wel inhoudelijk worden ingegaan op de genomen besluiten. Maar de beoordeling en de
4.1.1 Calamiteiten van meer dan plaatselijke betekenis Bij calamiteiten van meer dan plaatselijke betekenis die de regio niet overstijgen ziet de CdK (art. 41 Wvr jo. art. 5a concept ambtsinstructie) toe op de samenwerking in het RBT (en indien van toepassing als coördinerend rijksheer op de bestuurlijke samenwerking tussen rijksheren en decentrale overheden), en kan zowel de voorzitter als de leden van het RBT daar op aan spreken. Dit toezicht heeft daarmee een bestuurlijk en geen operationeel karakter. Alvorens een aanwijzing te geven zal de CdK eerst overleggen met het RBT. Nadat de CdK een aanwijzing heeft gegeven, stelt de CdK de Minister van BZK onverwijld daarvan op
13
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
4.2 Informatievoorziening
aanwijzing hebben wel betrekking op een beperkt aantal criteria: • Strijdigheid met nationaal beleid • Bevoegdheid op ander niveau dan dat van de voorzitter veiligheidsregio • De mate waarin de bevolkingszorg gediend is cq. geschaad wordt door een beslissing • Schadelijkheid voor nationale en / of bovenregionale belangen • Gebrek aan afstemming met andere betrokken veiligheidsregio’s, rijksvertegenwoordigers en andere overheden (bijv. waterschappen buiten de eigen regio). De CdK treedt zo min mogelijk in de bevoegdheid van de voorzitter van de veiligheidsregio, maar bevordert middels de aanwijzingsbevoegdheid de afstemming tussen beleidsbeslissingen op regionaal niveau met bevoegdheden, beleid, uitgangspunten en effecten op bovenregionaal en nationaal niveau.
De CdK zal adequaat moeten worden geïnformeerd over de bestrijding van het incident. Bij incidenten van meer dan plaatselijke betekenis die de regio niet overstijgen, heeft de CdK informatie nodig om zich een oordeel te kunnen vormen over de bestuurlijke samenwerking binnen het RBT. De CdK zal derhalve in ieder geval geïnformeerd moeten zijn over de wijze waarop besluitvorming binnen het RBT plaatsvindt. Met het oog op de mogelijkheid dat een incident zich ontwikkelt tot een calamiteit van meer dan regionale betekenis zal de CdK ook vanaf het moment dat het RBT bij elkaar is gekomen, ook de inhoud van de besluitvorming inzake de incidentbestrijding willen kennen. Dit geldt eveneens voor calamiteiten waarbij sprake is van buitengewone omstandigheden. In beide gevallen geldt immers een rechtstreekse (inhoudelijke) aanwijzingsbevoegdheid van de CdK. Dit vereist kennis en inzicht in het totaalbeeld van het incident en de bestrijding daarvan. De CdK zal derhalve op een goede manier aangesloten willen zijn op de informatievoorziening van de veiligheidsregio. Om in de informatiebehoefte te voorzien, ontvangt de CdK van het RBT alle relevante stukken. Bovendien maakt een liaison namens de CdK deel uit van het RBT. De CdK kan echter ook de voorzitter veiligheidsregio verzoeken om een RBT te formeren als het incident naar het oordeel van de CdK van meer dan plaatselijke betekenis is. Daarom dient bij Grip 3 de piketambtenaar namens de CdK geïnformeerd te worden door het GBT. In de toekomst zal de informatievoorziening langs netcentrische weg plaats vinden. Daarop dient de CdK aangesloten te zijn. Ten slotte zal in de informatiebehoefte van de CdK ook rekening moeten worden gehouden met de mogelijke rol van de CdK bij de bestuurlijke afwikkeling van een calamiteit van meer dan plaatselijke betekenis. De Minister van BZK kan de CdK immers vragen om een verslag van zijn bevindingen en een oordeel uit te brengen. Alle relevante stukken dienen de CdK derhalve ter beschikking te worden gesteld, indien de voorzitter van de veiligheidsregio door een gemeenteraad ter verantwoording wordt geroepen.
Bij een provinciegrensoverschrijdende calamiteit dienen de CdK’s onderling met elkaar te overleggen over het eventueel geven van aanwijzingen. Aangezien een regiogrens overschrijdende calamiteit in Flevoland per definitie een provinciegrens overschrijdende calamiteit is, treden de CndK van de provincies die het aangaat in overleg met elkaar. Het initiatief voor het overleg ligt doorgaans bij de provincie waarin de calamiteit begint. De Minister van BZK kan instructies geven aan de CdK’s. Bij een provinciegrensoverschrijdende calamiteit zal namelijk niet altijd naar nationaal niveau worden opgeschaald.
14
4.3 Verantwoording
4.4 Bijstandsverlening
Wanneer een gemeenteraad na afloop van een ramp of crisis van bovenlokale proporties de voorzitter van de veiligheidsregio ter verantwoording roept over de genomen maatregelen en de consequenties voor – de inwoners van – een bepaalde gemeente, en de gemeenteraad bovendien haar standpunt over die besluiten aan de minister ter kennis te brengen, gebeurt dit via tussenkomst van de CdK, die een eigen oordeel over de besluiten bijvoegt. Dit oordeel komt volgens onderstaand protocol tot stand. 1. De CdK stelt zich op de hoogte van de besluitvorming in het RBT en de beraadslaging die daaraan voorafging. 2. De CdK hoort de voorzitter van de Veiligheidsregio en de burgemeesters van de gemeenten die hebben besloten hun standpunt aan de minister kenbaar te maken. 3. De CdK neemt kennis van het standpunt van de gemeenteraad of gemeenteraden in kwestie en hoort desgewenst een vertegenwoordiging van die raad of raden. 4. Bij de beoordeling van de besluiten van de voorzitter van de veiligheidsregio hanteert de CdK de volgende criteria: a. Subsidiariteit: het besluit moet krachtens de Wet veiligheidsregio’s vallen onder de bevoegdheden die bij een bovenlokale ramp of crisis van een burgemeester overgaan op de voorzitter veiligheidsregio b . Proportionaliteit: de gevolgen van het besluit moeten in verhouding staan tot de ernst van de situatie waarop het besluit gericht was c. Evenredigheid: de negatieve gevolgen van het besluit moeten, indien redelijk mogelijk in spoedeisende omstandigheden, zo evenredig mogelijk over de veiligheidsregio zijn verdeeld d. Compensatie: mogelijke compensatie van de negatieve gevolgen van het besluit door bijvoorbeeld een beroep op de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen moet nadrukkelijk zijn meegewogen in de besluitvorming
In de Wet veiligheidsregio’s is geen wettelijke rol meer voor de CdK in het kader van de bijstandsverlening weggelegd. In de Politiewet daarentegen is die rol nog wel aanwezig. Voor politiebijstand van buiten de regio richt de burgemeester zich tot de korpsbeheerder van de eigen regio, die het verzoek aan de CdK doorgeleidt. Het aanvragen en verlenen van bijstand geschiedt volgens de Politiewet (artikel 54).
15
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
16
5 DE PROVINCIALE CRISISSTAF
De provinciale crisisstaf is beduidend afgeslankt ten opzichte van de situatie onder de Wet rampen en zware ongevallen. Er is één staf, met daaromheen ondersteuning.
5.1 Samenstelling De provinciale crisisstaf neemt zitting in het Provinciaal Crisiscentrum (PCC) De provinciale crisisstaf ziet er als volgt uit: Schema 1: Schematisch overzicht provinciale crisisstaf
Commissaris van de Koningin
Liaison RBT
Crisisstaf • (plv) kabinetschef • beleidsmedewerker OOV • communicatie-adviseur • modules (op afroep) • notulist • informatiecoördinator
Medewerkers provincie in ROT • OOV • communicatie • modules (op afroep)
Berichtencentrum • hoofd • centralisten • faxmedewerkers • archivaris / Logboek
PCC
17
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
5.2 Melding en alarmering
5.3 Taken van de provinciale crisisstaf
Er geldt een hard piket voor de piketambtenaren van KBJZ. Zij worden via de Communicator geïnformeerd bij Grip 3 en gealarmeerd bij Grip 4. Degene die de hoofdpieper draagt neemt bij een alarm contact op met de meldkamer, de drager van de schaduwpieper en de kabinetschef. Een medewerker OOV begeeft zich onmiddellijk naar het ROC in het politiekantoor De Doelen aan de Gordiaandreef te Lelystad en is binnen 1 uur na de melding daar aanwezig om zitting te nemen in het ROT.
De provinciale crisisstaf voert de volgende taken uit: • Monitoren van de ramp of crisis (medewerker netcentrische informatievoorziening; beleidsmedewerker OOV) • Onderhouden van contacten met de liaisons in het ROT (beleidsmedewerker OOV) en RBT (kabinetschef) • Periodiek informeren van de CdK (kabinetschef) • Adviseren van de CdK over inzet aanwijzingsbevoegdheid (kabinetschef; liaison RBT) • Onderhouden van contacten met het NCC (beleidsmedewerker OOV) • Voorbereiden / uitwerken van aanwijzingen (beleidsmedewerker OOV evt ism modules) • Communiceren van aanwijzingen (communicatieadviseur) • Voorbereiden van videoconferencing (communicatie-adviseur; logistieke ondersteuning) • Beoordelen van noodverordeningen en noodbevelen (beleidsmedewerker OOV) • Voorbereiden van overleg met rijksvertegenwoordigers (beleidsmedewerker OOV ism FZ).
In overleg tussen de piketambtenaar en de kabinetschef wordt besloten de CdK in te lichten en al dan niet contact op te nemen met de ambtenaar OOV van de gemeente waar de bron van het incident is. De kabinetschef besluit in overleg met de CdK of een liaison naar het RBT wordt afgevaardigd en in welke samenstelling de provinciale crisisstaf bijeengeroepen wordt. Als wordt besloten tot bijeenroepen van een provinciale crisisstaf neemt de kabinetschef contact op met een beleidsmedewerker OOV die vervolgens de andere leden van de provinciale crisisstaf alarmeert. De kabinetschef informeert de provinciesecretaris over het bijeenroepen van de provinciale crisisstaf. De provinciesecretaris informeert de afdelingshoofden van afdelingen waarvan medewerkers zitting hebben in de provinciale crisisstaf.
De Crisisstaf vergadert in het Provinciaal Crisiscentrum (provinciehuis, kamer W4.01). De Crisisstaf vergadert volgens een vergaderklok en een vaste agenda. De vergaderklok wordt zo spoedig mogelijk tijdens een ramp of crisis afgestemd op de vergaderklok van het Regionaal Beleidsteam. Van de vergaderingen wordt een verslag opgesteld; hiervoor is een format beschikbaar. Het verslag bevat in ieder geval de genomen besluiten en uitgezette acties, voor zover van toepassing.
Ook Communicatie en Bestuursondersteuning heeft een hard piket. Zij worden gealarmeerd bij Grip 2. De piketambtenaar Communicatie neemt bij een alarm contact op met de meldkamer, met het afdelingshoofd Communicatie en Bestuursondersteuning en met het Hoofd van de sectie Voorlichting in het ROT. De piketambtenaar Communicatie voegt zich binnen 1 uur na de melding in het ROT.
18
6 BUITENGEWONE OMSTANDIGHEDEN
6.1 Algemeen
6.2 Leiding en coördinatie bij rampenbestrijding in buitengewone omstandigheden
Er kunnen zich omstandigheden voordoen van zodanige aard en/of schaal dat de regering het normale bevoegdhedeninstrumentarium van de overheid niet meer toereikend acht om een crisis of dreigende crisis adequaat te bestrijden. Er is dan sprake van buitengewone omstandigheden. Buitengewone omstandigheden zijn op zichzelf geen rechtstoestand, maar de regering kan ‑ bij Koninklijk Besluit ‑ in zulke situaties bijzondere bevoegdheden toekennen aan bestuursorganen. Deze zijn veelal voorbereid in noodwetten die dan geheel of gedeeltelijk van kracht worden verklaard voor het Nederlands grondgebied of een gedeelte daarvan.
1. De CdK kan de burgemeesters aanwijzingen geven over de rampenbestrijding (dus over de bestrijding van de ramp in haar geheel, het gaat om meer dan strikte beleidsaanwijzingen; artikel 53 lid 1 van de Wvr). 2. De minister kan de CdK opdragen aan de burgemeesters aanwijzingen te geven over de rampenbestrijding (artikel 53 lid 2 van de Wvr). 3. Indien het algemeen belang het dringend eist, kan de minister de uitoefening van de bevoegdheden van de CdK en van de burgemeester in het kader van de rampbestrijding, geheel of gedeeltelijk naar zich toe trekken, of daarmee een andere autoriteit geheel of gedeeltelijk belasten (artikel 54 van de Wvr).
Het begrip buitengewone omstandigheden omvat niet de uitvoering van artikel 103 van de Grondwet, waarin is bepaald dat in door bijzondere wet te bepalen gevallen van de grondwettelijke bepalingen inzake de bevoegdheden van gemeenteen provinciebesturen en waterschappen alsmede van een aantal grondrechten afgeweken kan worden. De uitvoering van artikel 103 van de Grondwet is geregeld in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, die 1 mei 1997 in werking is getreden.8 In deze wet is bepaald dat “ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, ter handhaving van de uitwendige of inwendige veiligheid, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de beperkte noodtoestand of de algemene noodtoestand kan worden afgekondigd.” (artikel 1, eerste lid van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden).
6.3 Beperkte noodtoestand Een beperkte noodtoestand omvat een meer gecompliceerde crisis die langer duurt, een groter geografisch gebied beslaat en/of dieper in het maatschappelijk leven ingrijpt. Er bestaat behoefte aan toepassing van een uitgebreider pakket van noodbevoegdheden. Bij koninklijk besluit kunnen bepalingen uit de (nood)wetgeving volgens lijst A bij de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden van kracht worden verklaard. Hierbij kan niet van de in de artikel 103, tweede lid, van de Grondwet bedoelde grondrechten worden afgeweken.
6.4 Algemene noodtoestand
Wanneer de regering bepaalt dat sprake is van buitengewone omstandigheden, is de eerste taak te bezien welke wetsartikelen bij Koninklijk Besluit in werking zijn gesteld en welke consequenties dat heeft voor de bevoegdheden van de CdK. Wetsartikelen uit de verschillende hieronder genoemde (nood)wetten kunnen namelijk gezamenlijk of afzonderlijk in werking worden gesteld.
8
Als er sprake is van een ernstige crisis, ter beheersing waarvan ingrijpen in de grondrechten noodzakelijk is dient de algemene noodtoestand te worden afgekondigd. Bij koninklijk besluit kunnen bepalingen uit de (nood)wetgeving volgens lijst B bij de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden van kracht worden verklaard. Daarbij kan van de grondrechten als bedoeld in artikel 103, tweede lid, van de Grondwet worden afgeweken.
Stb. 1996, nr. 365 en Stb. 1997, nr. 172
19
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
Een en ander is hieronder schematisch weergegeven.
Dagelijkse situatie
Ramp of crisis
Buitengewone omstandigheden
Beperkte noodtoestand
Algemene noodtoestand
Sectorale wetten
Wvr
Separate toepassing (nood)wetgeving
Artikel 7 van de Coördinatiewet uit-zonderingstoestanden
Artikel 8 van de Coördinatiewet uit-zonderingstoestanden
Reguliere wetgeving
Wvr
(Nood)wetgeving bij koninklijk besluit te activeren Artikel 53-54 Wvr
Toepassing noodwetgeving gekoppeld aan uitzonderingstoestand
Geen formele uitzonderingstoestand als bedoeld in artikel 103, eerste lid van de Grondwet Geen inbreuk op grondrechten mogelijk
Formele uitzonderingstoestand als bedoeld in artikel 103, eerste lid van de Grondwet Inbreuk op grondrechten mogelijk
Figuur 3: Overzicht van toepassing van noodwetgeving
3. Oorlogswet voor Nederland Wanneer buitengewone omstandigheden dat noodzakelijk maken, kunnen bij Koninklijk Besluit verschillende wetsartikelen uit de Oorlogswet in werking worden gesteld, met name artikelen die bevoegdheden regelen. In algemene zin kan worden gesteld dat de minister van Defensie en, in het geval van een noodtoestand, het militair gezag bevoegdheden krijgen die ze anders niet kunnen uitoefenen. De consequenties van de inwerkingtreding van de Oorlogswet voor de CdK kunnen divers zijn; enerzijds kunnen bevoegdheden die de CdK normaliter uitoefent, toevallen aan de minister van Defensie of het militair gezag. Anderzijds kan de minister van Defensie of het militair gezag bepaalde taken opdragen aan burgerlijke organen, waaronder de CdK.
6.5 Consequenties van noodwetgeving voor taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de CdK De voornaamste uitbreidingen van taken en bevoegdheden in buitengewone omstandigheden zijn te vinden in: 1.
Wet veiligheidsregio’s (zie hierboven)
2.
Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag Deze wet kent aan onder meer de CdK de bevoegdheid toe, wanneer zich buitengewone omstandigheden voordoen, inlichtingen van personen en / of informatiedragers te vorderen (art. 5 lid 1). Burgemeesters dienen volgens deze wet bij de uitoefening van hun bevoegdheden te handelen volgens de aanwijzingen van de CdK en de minister van BZK; de CdK dient te handelen volgens de aanwijzingen van de minister (art. 6). De minister kan voorzien in de uitoefening van de bevoegdheden van de CdK en de burgemeester (art. 7).
De minister van Defensie of het militair gezag kunnen de volgende taken opdragen aan andere organen (art. 13): verbieden of beperken van de toegang tot, het verkeer binnen of het verlaten van gebouwen, verblijfplaatsen of terreinen (artikelen 10 -12). In meer algemene zin kan het militair gezag werkzaamheden opdragen aan organen van burgergelijk gezag (art. 27). Het orgaan dat de taken opgedragen heeft gekregen dient de aanwijzingen van het militair gezag op te volgen.
De CdK is in buitengewone omstandigheden bevoegd, wanneer direct ingrijpen noodzakelijk is, personen te interneren, een bevoegdheid die anders alleen de minister toekomt (art. 18).
Wanneer artikel 14 van de Oorlogswet via KB in werking wordt gesteld, verloopt de aanvraag van bijstand aan de KMar en andere onderdelen van de
20
krijgsmacht anders. De CdK vraagt dan geen bijstand aan, maar kan een verzoek indienen bij de minister van Defensie of, in geval van beperkte of algemene noodtoestand, het militair gezag.
• De CdK kan krachtens de Wet verplaatsing bevolking (art. 2b en 3) bij machtiging van de ministers van BZK en Defensie verplaatsing van bevolking gelasten, welk gebied daarvoor in aanmerking komt, wie weg moet en wie moet blijven in het te verlaten gebied. Datzelfde geldt voor de burgemeesters, indien zij gemachtigd zijn. De ministers kunnen zelf ook verplaatsing van bevolking gelasten. De burgemeester is met de uitvoering belast. De burgemeester kan verordeningen vaststellen die door de CdK, als het algemeen belang dat dringend vereist, buiten werking kunnen worden gesteld (art. 5). • Op basis van de Noodwet geneeskundigen en het Besluit ex artikel 7 van die wet kan de CdK bevoegdheden uitvoeren wanneer onder buitengewone omstandigheden de verbinding is verbroken tussen de minister van VWS en de provincie.9 De CdK krijgt in dat geval de bevoegdheden die betrekking hebben op het uitoefenen van de praktijk door artsen en het beëindigen of aangaan van rechtsbetrekkingen. De wetsartikelen zijn echter nog niet ingevuld, waardoor onduidelijk blijft wat de bevoegdheden exact inhouden. • Op basis van het Aanwijzingsbesluit economische noodwetgeving kan de CdK in het eigen gebied bevoegdheden uitoefenen die krachtens de Prijzennoodwet, de Vorderingenwet en de In- en uitvoerwet toekomen aan de ministers van BZ, BZK en Financiën, zoals het vorderen van het eigendomsrecht van zaken. • Krachtens de Vervoersnoodwet art. 13 kan de minister van VenW in buitengewone omstandigheden weg- en vaarwegbeheerders aanwijzingen geven over het beheer en over het verkeer op die (vaar)wegen. De beheerders van waterstaatswerken zijn verplicht werken en voorzieningen uit te voeren die voor een doelmatig vervoer nodig zijn (art. 15 lid 1 Vervoersnoodwet).
De bevoegdheden in het kader van de rampenbestrijding en de handhaving van de openbare orde en veiligheid, die normaal bij de burgemeester en CdK rusten, kunnen worden uitgeoefend door het militair gezag (art. 29-30). Dat geldt ook voor bijvoorbeeld ontruiming van gebieden (art. 21), niet alleen tijdens rampen, maar in algemene zin. 4. Noodwetten: Het aantal wetten waarin artikelen zijn opgenomen die in buitengewone omstandigheden in werking kunnen treden is legio. Er zijn zeker twintig wetten die specifiek betrekking hebben op (oorlog, oorlogsgevaar en) buitengewone omstandigheden. Daarnaast zijn in verschillende wetten voor ‘gewone’ omstandigheden artikelen opgenomen waarin wordt ingegaan op buitengewone omstandigheden, zoals de Arbeidstijdenwet, de Archiefwet, de Elektriciteitswet, de Gaswet, de Infectieziektenwet, de Mediawet en de Warenwet.
Distributiewet;
Rijkswet noodvoorzieningen scheepvaart;
Havennoodwet;
Vorderingswet;
Noodwet arbeidsvoorziening;
Vervoersnoodwet;
Noodwet voedselvoorziening;
Wet verplaatsing bevolking.
Bodemproductiewet
Hamsterwet
Noodwet financieel verkeer
Noodwet geneeskundigen
Wet behoud scheepsruimte 1939
Wet beschikbaarheid goederen
Wet medewerking verdedigingsvoorbereiding
Prijzennoodwet
Rijkswet vaarplicht
Vaarplichtwet
Noodwet rechtspleging
Wet beschikbaarheid goederen
9 Overigens geldt voor Flevoland nog een verouderde
Niet alle wetten hebben consequenties voor de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de CdK en GS. De volgende consequenties kunnen uit de noodwetten voortvloeien, wanneer bij Koninklijk Besluit de desbetreffende wetsartikelen van kracht worden.
bepaling waarbij de Landdrost van de toenmalige Zuidelijke IJsselmeerpolders respectievelijk de burgemeesters van Dronten of Lelystad die bevoegdheden krijgen. Voor de Noordoostpolder en Urk ligt de bevoegdheid al wel bij de CdK. Met de komst van de provincie Flevoland moet dat voor de hele provincie de CdK zijn.
21
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
• Verder is het, voor de bevordering door de CdK van samenwerking tussen rijksheren onderling en rijksheren met partners in de provincie, van belang te weten dat ministers en, namens deze, onderstaande rijksfunctionarissen vanwege noodwetgeving over bepaalde (extra) taken en bevoegdheden kunnen beschikken. • De minister van BZK bedient zich in elke provincie van een Commissaris Verplaatsing Bevolking. Niet duidelijk is wie in Flevoland ten tijde van buitengewone omstandigheden deze functie zal vervullen. • De Distributiewet regelt de distributie van goederen tijdens buitengewone omstandigheden. De minister van EZ is verantwoordelijk. In principe vormt elke gemeente een distributiekring, maar de minister kan meer gemeenten aanwijzen die gezamenlijk één kring vormen. In elke kring is een distributiedienst, aan het hoofd waarvan de burgemeester staat. De minister wijst de autoriteiten aan die tijdens buitengewone omstandigheden belast zijn met de uitvoering van de wet. De secretaris van de Kamer van Koophandel in Flevoland vervult deze functie. • De Bodemproductiewet regelt zaken ten aanzien van de landbouw en bosbouw tijdens buitengewone omstandigheden. De minister van LNV is verantwoordelijk en wijst een regeringsfunctionaris voor de bodemproductie aan, vermoedelijk de provinciale voedselcommissaris. • De Hamsterwet regelt het tegengaan van hamsteren van voedsel en andere zaken tijdens buitengewone omstandigheden. De ministers van EZ en LNV zijn gezamenlijk verantwoordelijk. Zij wijzen ambtenaren aan die zijn belast met het toezicht op de naleving van hamsterverboden en andere bepalingen. • De minister van LNV kan op basis van de Noodwet voedselvoorziening regels vaststellen die onder andere betrekking hebben op het bereiden en vervaardigen van onder andere grondstoffen, machines, werktuigen en gereedschappen. De minister kan medewerking vorderen van het bestuur van bedrijfslichamen. Verder is er in de provincie een voedselcommisaris, die ressorteert onder de regionale directie West. • Op basis van het Aanwijzingsbesluit economische noodwetgeving zijn de secretarissen van de
Kamers van Koophandel economisch commissaris en daarmee rijksheer. Ze oefenen de bevoegdheden uit die in het kader van de Prijzennoodwet, de Hamsterwet, de Distributiewet, de Noodwet voedselvoorziening, de Vorderingswet, de In- en uitvoerwet en de Landbouwwet toekomen aan de minister van EZ. • De minister van EZ kan op basis van de Prijzennoodwet en minister van LNV op basis van de Noodwet voedselvoorziening prijzen van producten reguleren. • De minister van VenW kan in het kader van de Rijkswet noodvoorzieningen scheepvaart, de Rijkswet vaarplicht, de Vaarplichtwet, de Vervoersnoodwet en de Wet behoud scheepsruimte 1939 tijdens buitengewone omstandigheden onder andere het scheepsverkeer beperken, schepen of scheepsruimte vorderen en zeelieden verplichten te varen op schepen onder Nederlandse vlag. • Ook kan de minister van VenW op basis van de Vervoersnoodwet tijdens buitengewone omstandigheden het verkeer beperken door een vergunningplicht in te stellen en vervoermiddelen vorderen • De Noodwet arbeidsvoorziening heeft betrekking op de mobilisatie van het bedrijfsleven en arbeidskracht tijdens buitengewone omstandigheden. De minister kan de hoofden van de Centra voor Werk en Inkomen aanwijzen als Hoofd Arbeidsvoorziening, die onder buitengewone omstandigheden het beëindigen of aangaan van arbeidsverhoudingen kan beperken. Vanuit de Centrale Organisatie voor Werk en Inkomen is sowieso een Hoofd Arbeidsvoorziening aangewezen. Deze kunnen als Rijksheer worden gezien. • Daarnaast zijn er nog wetten waarin voor specifieke beroepsgroepen vorderende maatregelen tijdens buitengewone omstandigheden kunnen worden getroffen. De Noodwet geneeskundigen regelt dat artsen in opleiding onder buitengewone omstandigheden als arts mogen optreden. Als rijksheer treden in dit verband namens de minister van VWS de regionaal geneeskundig inspecteurs en de regionale inspecteurs voor de geneesmiddelen op. De laatste kan maatregelen treffen ten aanzien van apotheken en de farmaceutische industrie.
22
• Alle ministers kunnen in buitengewone omstandigheden krachtens de Wet beschikbaarheid goederen eigenaren gelasten om bepaalde goederen niet te veranderen, te verwerken of te verbruiken, het goed juist wel te veranderen, of het te onderhouden.
6.6 De provinciale crisisstaf bij buitengewone omstandigheden Tijdens buitengewone omstandigheden waarbij maatregelen worden getroffen die ook Flevoland aangaan, wordt de crisisstaf gealarmeerd en geformeerd. Het Koninklijk Besluit wordt door de crisisstaf geanalyseerd om te bezien welke wetsartikelen van kracht zijn geworden, welke buitengewone bevoegdheden de CdK krijgt en welke rijksheren en andere functionarissen in de regio taken en bevoegdheden krijgen. Zo snel mogelijk wordt door de CdK een overleg met rijksheren belegd. Voor dit overleg kunnen de voorzitter van de veiligheidsregio, de burgemeesters, de dijkgraaf, de HID en andere rijksfunctionarissen in de regio worden uitgenodigd.
23
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
24
7 DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN RELATIE TOT CRISISBEHEERSING IN FUNCTIONELE KOLOMMEN Crisisbeheersing valt in lang niet alle gevallen samen met rampenbestrijding. Voor verschillende sectorale crises, zoals kernongevallen, dierziekten of openbare orde verstoringen gelden eigen wettelijke regimes en een andere verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. De rol van de CdK verschilt per type crisis. In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens de volgende crisistypen aan de orde: • wateroverlast, dijkdoorbraken: waterstaat (7.2); • calamiteiten op het water (7.3); • openbare orde verstoringen (7.4); • terrorisme (7.5) • milieu-incidenten (7.6); • infectieziekten (7.7); • dierziekten (7.8); • wegincidenten (7.9) Telkens wordt daarbij ingegaan op het wettelijk kader, plannen en draaiboeken in de regio, indien relevant nationale plannen en betrokkenheid en, ten slotte, de rol van de CdK en eventueel GS.
beurt weer de Ministerraad. De minister van BZK is coördinerend minister op het gebied van crisisbeheersing en rampenbestrijding. Onder de minister ressorteert het NCC dat onder meer verantwoordelijk is voor de communicatie in de bestuurlijke lijn: van de minister (feitelijk het NCC) via de voorzitter van de veiligheidsregio (feitelijk de Regionale Meldkamer Flevoland RMKF) naar de betrokken burgemeesters. De bestuurlijke informatie wordt in afschrift aan de Commissaris van de Koningin gestuurd. Operationeel coördineert het Landelijke Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) onder meer de bijstandsverlening en landelijke operationele sitraps.
7.2 Dijkdoorbraken en wateroverlast 7.2.1 Wettelijk kader De Waterwet (WaWe), die eind 2009 in werking trad, vormt het wettelijk kader voor de bescherming tegen dijkdoorbraken en hoog water, ook bij acuut dreigende situaties. De beheerder van waterstaatswerken is in eerste aanleg verantwoordelijk voor die bescherming. Zowel het Rijk, een waterschap, een gemeente als een provincie kan zijn belast met de zorg voor de waterhuishouding en waterkeringen in een bepaald gebied en vanuit die rol het beheer hebben over oppervlaktewateren en waterkeringen met de daarbij behorende kunstwerken. GS hebben het toezicht over alle primaire waterkeringen in de provincie (WaWe, artikel 3.9).
7.1 Crisisbeheersing op nationaal niveau: algemeen Wanneer crisisbeheersing op nationaal niveau aangrijpt, is het departement verantwoordelijk op wiens beleidsterrein de crisis zich afspeelt. Andere departementen, die bijvoorbeeld te maken krijgen met de effecten van de crisis, blijven verantwoordelijk op hun eigen beleidsterrein. Betrokken departementen richten een Departementaal Coördinatiecentrum (DCC; in het geval van Defensie het DOC) in, dat de eigen minister adviseert over de besluitvorming en van waaruit de crisisbeheersing gecoördineerd wordt. Als interdepartementale coördinatie noodzakelijk is, komt eerst het Ambtelijk Crisisoverleg (ACO; bij (dreiging van) een terroristische actie het ACO-T) bijeen onder voorzitterschap van het hoofd Nationaal Crisiscentrum (NCC). Het ACO informeert en adviseert de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCB) op het hoogste ambtelijke niveau, onder voorzitterschap van de Directeur-Generaal Veiligheid, die op haar beurt de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCB) op adviseert. De MCCB bestaat in ieder geval uit de premier, de minister van BZK en de minister van Justitie. De MCCB neemt zelf geen besluiten maar adviseert op haar
De minister van Verkeer en Waterstaat waarschuwt GS en waterbeheerder, waterschap Zuiderzeeland, bij een dreiging (WaWe artikel 3.3). De beheerder van de waterkeringen is verantwoordelijk voor het optreden bij gevaar voor de goede staat van waterstaatswerken. Verzuimt het waterschap op te treden, dan kan GS het bestuur van het waterschap een aanwijzing geven. Onder spoedeisende omstandigheden kan de CdK een aanwijzing geven (WaWe artikel 5.31 juncto 3.12 en 3.13).
25
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
7.2.1 Decentraal niveau In Flevoland liggen twee dijkringen: Noordoostpolder (dijkring 7); en Oostelijk en zuidelijk Flevoland (dijkring 8).
Waarschuwingsfase Het KNMI stuurt weersvoorspellingen aan onder meer de Waarschuwingsdienst Dijken IJsselmeergebied (WDIJ). De WDIJ berekent welke consequenties de voorspellingen hebben voor de waterstanden op het IJsselmeer. Het streven is de waarschuwing minimaal 6 uur voordien uit te doen gaan. Als volgens de berekeningen sprake is van overschrijding van het Alarmpeil, dan waarschuwt de WDIJ het Waterschap Zuiderzeeland, de Provincie, via de piketambtenaar van KBJZ, en de Veiligheidsregio Flevoland. De piketambtenaar KBJZ neemt contact op met de piketambtenaar van Milieu en Water (‘stormsemafoon’) en laat zich informeren over de risico’s van de peiloverschrijdingen voor de primaire waterkering resp. het buitendijks gebied. Als er sprake is van een dreiging voor de primaire waterkering, dan informeert de provincie (piketambtenaar KBJZ) de burgemeesters van de gemeenten die het aangaat (via de ambtenaar rampenbestrijding) en de regionale meldkamer (Provinciaal draaiboek Hoog water). Is er sprake van een dreiging voor buitendijkse gebieden, dan worden gemeenten en meldkamer geïnformeerd door het waterschap (deze afspraak moet nog geformaliseerd worden).
Waterschap Zuiderzeeland heeft het waterkwantiteits- en het waterkwaliteitsbeheer van de wateren binnen de Noordoostpolder, Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland en het waterkwantiteitsbeheer van het Kadoeler- en Vollenhovermeer. Verder heeft Waterschap Zuiderzeeland het waterkeringbeheer van (een groot deel van) de primaire waterkeringen rond de Noordoostpolder, van de primaire waterkeringen rond Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland, van de Kadoelersluis en van de daarbuiten (buitendijkse gebieden met bebouwing) en daarbinnen door de provincie aangewezen regionale waterkeringen. RDIJ heeft het waterkwantiteits- en het waterkwaliteitsbeheer van het IJsselmeer, het Markermeer en de Veluwerandmeren (en de hiermee in open verbinding liggende wateren). Verder heeft RDIJ het waterkeringbeheer van de Houtribdijk, de Roggebotsluis en de Nijkerkersluis. In Flevoland is de provincie geen beheerder, alleen toezichthouder. In het kader van de Taskforce Management Overstromingen heeft de Veiligheidsregio Flevoland in 2008 een Coördinatieplan Overstromingen Flevoland, een Evacuatieplan Overstromingen Flevoland en een Communicatieplan Overstromingen Flevoland opgesteld (deze plannen zijn nog niet in definitieve versie bestuurlijk vastgesteld). De provincie heeft in de planvorming geparticipeerd. In het Coördinatieplan is vastgelegd dat bij een dreigende overstroming Grip 4 zal worden afgekondigd. Het RBT komt bijeen en de CdK kan aanwijzingen geven, in eerste instantie om de samenwerking in het RBT te bevorderen; maar omdat bij dreigende overstromingen in veel gevallen sprake zal zijn van bovenregionale dreiging, kan de CdK ook aanwijzingen geven gericht op het beleid, en om de afstemming met andere regio’s en landelijk beleid te bevorderen.
In het Coördinatieplan Overstromingen Flevoland wordt uitgegaan van een periode van 120 uur tussen de eerste waarschuwing en de eventuele doorbraak. Er is 36 uur nodig om de polder veilig te evacueren. Uiterlijk 36 uur voor de verwachte doorbraak moet een besluit worden genomen over evacuatie van de polder. De Minister van BZK neemt hierover een besluit. Het RBT adviseert de minister. Het waterschap heeft een eigen calamiteitenplan met daaronder verschillende bestrijdingsplannen, waaronder een bestrijdingsplan voor extreem hoog water en dijkdoorbraak en een bestrijdingsplan voor wateroverlast. Een calamiteit volgens het waterschap kan maar hoeft niet samen te vallen met een ramp of zwaar ongeval volgens de Wrzo. Of dat wel of niet het geval is, heeft consequenties voor de bevoegdhedenstructuur. Is er wel sprake van een calamiteit, maar niet van een ramp of zwaar ongeval, dan is het waterschap bevoegd gezag. Is er tevens sprake van een ramp of zwaar
26
7.2.3 Rol van de CdK en GS Op grond van de Waterstaatswet kan de provincie twee rollen vervullen als het specifiek gaat om de bestrijding van gevaar voor waterstaatswerken: 1) Gedeputeerde Staten kunnen optreden als beheerder van waterstaatswerken. Dan hebben zij dezelfde rol als andere beheerders als RDIJ, waterschappen of colleges van burgemeester en wethouders. Bij de provincie Flevoland zijn GEEN waterstaatswerken in beheer, wel vaarwegen. Indien er een dreiging is voor de waterstaatswerken onder beheer van GS, dan nemen zij maatregelen of, als spoed dat vereist, dan neemt de CdK maatregelen. Aangezien de provincie geen waterstaatswerken beheert, is deze mogelijkheid in Flevoland niet van toepassing. Wel heeft de provincie sluizen in beheer als vaarwegbeheerder, niet als beheerder van het waterstaatswerk, dat is het waterschap. In voorkomende gevallen zal er afstemming plaats vinden tussen de provincie en het waterschap. 2) GS of, wanneer spoed is vereist, de CdK hebben een toezichthoudende rol in de responsfase. Zij kunnen bepaalde beheerders van waterstaatswerken opdrachten geven als deze beheerders niet of onvoldoende maatregelen nemen in geval van gevaar voor de waterstaatswerken. De minister van VenW kan op zijn beurt opdrachten geven aan de beheerder, wanneer hij van mening dat GS / CdK ten onrechte niet of onvoldoende gebruik maakt van de bevoegdheid opdrachten te geven.
ongeval, dan voert de burgemeester het opperbevel en is het waterschap ondergeschikt. Uiteraard dient in beide gevallen sprake te zijn van goede samenwerking. Het calamiteitenplan is te raadplegen via de website van het waterschap www. zuiderzeeland.nl. Ook RDIJ heeft een eigen calamiteitenplan, waarin scenario’s zijn gedefinieerd voor hoogwater en dijkdoorbraken. Aan de scenario’s zijn bestrijdingsplannen gekoppeld. 7.2.2 Bovenregionale en landelijke coördinatie Indien er sprake is van een (dreiging van een) overstroming van bovenregionale omvang, dan kan bovenregionaal gecoördineerd worden of kan de minister van Verkeer en Waterstaat de coördinatie op zich nemen. In het laatste geval zal op het ministerie van Verkeer en Waterstaat het Departementaal Coördinatiecentrum worden ingericht en kunnen het IBT en MBT worden geformeerd. In de functionele kolom loopt de lijn van het DCC via RDIJ naar GS en vervolgens naar D&H. Onder de vleugels van het DCC bevindt zich de Landelijke Coördinatiecommissie Overstromingsdreigingen (LCO), waarin deskundigen van waarschuwingsdiensten en waterbeheerders analyses opstellen over de dreiging voor de waterkeringen. De CdK zal via het NCC worden geïnformeerd. Bij bovenregionale coördinatie gaat het in Flevoland tevens ook altijd om bovenprovinciale coördinatie, aangezien de grenzen van de provincie congruent zijn aan die van de regio. Bestuurlijke afstemming kan plaats vinden tussen de CdK’s van betrokken provincies, de voorzitters van de RBTs van de betrokken regio’s, de dijkgraven van de betrokken waterschappen en de HID’s van de regionale directies van RWS.
Voorts treden bij een dreigende overstroming de reguliere structuur voor rampenbestrijding, met daarin de rol voor de CdK, en het Provinciaal draaiboek hoog water Flevoland in werking. Wanneer het stormpeil het alarmpeil dreigt te overschrijden, wordt beoordeeld of de provinciale crisisstaf moet worden geactiveerd en, zo ja, dan neemt een zaakdeskundige op het gebied van water, vanuit de afdeling M&W daarin zitting.
Er is een Nationaal Responsplan Hoogwater en Overstromingen (2007; het plan is nog niet aangepast aan de Wet veiligheidsregio’s). De minister van BZK is coördinerend minister bij –dreigende- overstromingen. De minister van Verkeer en Waterstaat kan waterstaatkundige maatregelen treffen.
27
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
7.3 Calamiteiten op het water (Samij)
Kustwachtcentrum (KWC). De RMKF is de coördinerende meldkamer bij incidenten op het water in het IJsselmeergebied.
Flevoland bestaat voor een groot deel uit water. Dat betekent niet alleen dat er dreiging kan ontstaan van het water voor het land; ook op het water zelf kunnen zich incidenten voordoen.
Leiding en coördinatie Wanneer de exacte locatie van een incident bekend is, wordt de bestrijding van het incident geleid en gecoördineerd vanuit de veiligheidsregio waar het incident zich plaats vindt. Is dat niet het geval, dan treedt de Veiligheidsregio Flevoland op als coördinerende veiligheidsregio.
7.3.1 Wettelijk kader Hoewel calamiteiten op het water onder de reguliere Wvr structuur van bevoegdheden en verantwoordelijkheden valt, geldt voor het IJsselmeergebied een afzonderlijke regeling, vanwege de specifieke aard en locatie van de incidenten en de betrokkenheid van het ministerie van VenW. In 2010 is een nieuw convenant getekend door de veiligheidsregio’s rond het IJsselmeergebied, Rijkswaterstaat Dienst IJsselmeergebied en waterschappen rond het IJsselmeergebied voor de afhandeling van ongevallen die zich in het IJsselmeergebied voordoen. Het gaat hierbij overigens uitsluitend om ongevallen die zich op of bij het water voordoen. Het beheersgebied ligt in de provincies Noord-Holland, Friesland, Overijssel, Utrecht, Flevoland en Gelderland en bestaat dus niet alleen uit IJsselmeer en Markermeer, maar omvat ook het IJmeer, de Gouwzee en de Randmeren, inclusief het Ketelmeer en het Zwartemeer. In de praktijk vormen de veiligheidsregio’s samen met de regionale politie, het Korps Landelijke Politiediensten (waterpolitie), de Kustwacht, de KNRM, de Reddingsbrigades en de RDIJ de daadwerkelijke hulpverleningsorganisaties.
7.3.3 Nationaal niveau Incidenten op het water worden op regionaal of bovenregionaal bestreden. Er is geen landelijke equivalent of specifieke landelijke bevoegdheden. Wel spelen landelijke crisispartners, zoals de Kustwacht en de KNRM een rol en participeert het ministerie van VenW erin. Ook heeft in 2008-2009 landelijk het project Waterrand gedraaid, dat een betere en meer uniforme bestrijding van incidenten op het water in diverse gebieden (waaronder IJsselmeergebied) tot doel had. 7.3.4 Rol CdK / GS De betrokkenheid bij de bestrijding van incidenten op het water is grotendeels beperkt tot de reguliere betrokkenheid (vertegenwoordiging van communicatie in het ROT vanaf Grip 2; vertegenwoordiging KBJZ in ROT en RBT bij Grip 4). Wel is sprake van mogelijke betrokkenheid van de provincie wanneer zich milieu effecten voordoen, omdat het IJsselmeergebied een aangewezen natura-2000 gebied is. Met de inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998 is de uitvoering van de wet bij de provincie komen te liggen. De provincie is sindsdien bevoegd gezag voor vergunningverlening, planbeoordeling en handhaving in het kader van de Natuurbeschermingswet. Voor handelingen en projecten in en om het aangewezen gebied moet daarom bij de provincie een vergunning worden aangevraagd. In sommige gevallen is het mogelijk om faunabeheer en schadebestrijding uit te voeren in beschermde natuurmonumenten of Natura-2000-gebieden. Naast een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet dient men dan ook te beschikken over een geldige ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet die even-
7.3.2 Decentraal niveau In 2009 is het Incidentbestrijdingsplan IJsselmeergebied vastgesteld door de meeste veiligheidsregio’s in het IJsselmeergebied. Melding en alarmering De Centrale Meldpost IJsselmeergebied (CMIJ) is de centrale meldpost voor alle ongevallen en incidenten in/op en aan het water in het IJsselmeergebied (o.a. voor schepen en Kustwachtcentrum IJmuiden). De melding wordt doorgezonden naar de alarmcentrale die het dichtst bij de plaats van het ongeval gesitueerd is. De Regionale Melkamer Flevoland (RMKF) ontvangt de meldingen van reguliere hulpverleningsdiensten, 1-1-2 centrales, KLPD, andere alarmcentrales en meldkamers en het
28
eens door de Provincie wordt verstrekt. In het kader van toezicht en handhaving op de bepalingen van de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet, is de provincie daarom ook aan en op het water te vinden. Verder kan de provincie bij een inrichting, waar GS als bestuursorgaan bevoegd zijn een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer te verlenen, maatregelen voorschrijven aan de vergunninghouder om een eventueel milieu effect van een calamiteit die zich tot in het Natura 2000 gebied uitstrekt, ongedaan te maken of de maatregelen op kosten van de vergunninghouder zelf uitvoeren (Wm hoofdstuk 17).
bekrachtigt, komt deze te vervallen; de burgemeester kan tegen het besluit van de raad administratief beroep instellen bij de CdK (GemW artikel 176 lid 3,4 en 6). Voor bijstand in het kader van de openbare ordehandhaving, zie paragraaf 4.4. 7.4.2 Decentraal niveau Bij (dreigende) ordeverstoringen van een bepaalde omvang stelt de politie een Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (SGBO) samen. In de regio is afgesproken dat er in dat geval automatisch sprake is van een Grip 2 situatie en dat het ROT bijeengeroepen wordt. De bestrijding van een openbare ordeverstoring kent daarmee een aanpak die vergelijkbaar is met de bestrijding van een ramp.
7.4 Openbare orde verstoringen 7.4.1 Wettelijk kader Handhaving van de openbare orde wordt geregeld in de Gemeentewet en de Politiewet. Bij een bedreiging of verstoring van de openbare orde is de lokale, regionale, of nationale rechtsorde (vitaal belang) in het geding. Te denken valt aan paniek in menigten bij evenementen of grootschalige ordeverstoringen rond voetbal of demonstaties.
Het parket Utrecht – Lelystad van het Openbaar Ministerie (OM) beschikt over een Handboek Crisismanagement, dat te vinden is onder de pcc-knop. Het OM is bij crises verantwoordelijk voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De Veiligheidsregio Flevoland stelt jaarlijks, samen met gemeenten en operationele diensten, een Evenementenkalender vast, waarop te zien welke evenementen gepland staan en in welke risicocategorie ze vallen. Voor bepaalde specifieke evenementen, zoals Lowlands, worden jaarlijks in multidisciplinair verband draaiboeken opgesteld. Ook voor bijzondere gebeurtenissen, zoals het uitkomen van de film Fitna en de gemeenteraadsverkiezingen in Almere in 2010, wordt een specifiek Draaiboek opgesteld.
De burgemeester is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde in de eigen gemeente (Gemeentewet artikel 172). De feitelijke handhaving geschiedt veelal door de politie, onder gezag van de burgemeester; in sommige gevallen door de Koninklijke Marechaussee (Politiewet artikel 12; 15). Bij gemeentegrensoverschrijdende ordeverstoringen kan de CdK burgemeesters een aanwijzing geven over het te voeren beleid ten aanzien van openbare ordehandhaving. De minister van BZK kan de CdK en de burgemeesters aanwijzingen geven (PolW artikel 16). De burgemeesters, de CdK en de minister verschaffen elkaar de nodige informatie bij openbare ordeverstoringen (PolW artikel 17). In geval van (dreigende) ernstige wanordelijkheden kan de burgemeester alle bevelen (noodbevel) en algemeen verbindende voorschriften (noodverordening) geven ter handhaving van de openbare orde en (GemW artikel 175; 176). De CdK kan een noodverordening opschorten, zolang de gemeenteraad de noodverordening nog niet bekrachtigd heeft. Wanneer de gemeenteraad een noodverordening in de eerste vergadering niet
7.4.3 Rol van de CdK De rol van de CdK bij een bedreiging of verstoring van de openbare orde bestaat uit: • informatie uitwisseling, het verstrekken en inwinnen van inlichtingen en het plegen van overleg; • het geven en uitvoeren van aanwijzingen; • toezicht op noodverordening van burgemeesters; • het coördineren van bijstand (apart behandeld in paragraaf 4.4).
29
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
Voor het geven van aanwijzingen gelden dezelfde criteria als die gelden voor aanwijzingen in het kader van rampenbestrijding (zie paragraaf 4.1).
doorzettingsmacht en kan beslissingen nemen op het terrein van andere ministers, zoveel mogelijk in overleg met hen (voorbeeld: het sluiten van luchthavens).
De CdK beoordeelt de noodverordening aan de hand van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Daarnaast dient de inhoud van de noodverordening behalve de wettelijke grondslag voldoende heldere en concrete informatie te bevatten voor betrokkenen en dient de noodverordening voldoende bekend gemaakt te zijn. Als de bijzondere omstandigheden zich niet langer voordoen, trekt de burgemeester de noodverordening in en brengt dit direct ter kennis van de gemeenteraad, de CdK en de hoofdofficier van Justitie.
In het geval van een terroristische dreiging geldt een extra informatieplicht. De informatieplicht ziet op alle kennis waarvan kan worden aangenomen dat deze van belang is voor de voorkoming en opsporing van terroristische misdrijven. Deze informatie wordt niet alleen binnen de justitiële lijn doorgegeven, maar ook naar burgemeester(s), CdK en minister van BZK (Samenwerkingsregeling bestrijding terroristische misdrijven). Zodra de landelijk officier van justitie gegevens heeft ontvangen waarvan kan worden aangenomen dat deze van belang zijn voor de voorkoming en opsporing van terroristische misdrijven, brengt hij deze ter kennis van de betrokken hoofdofficier van justitie. De hoofdofficier brengt deze informatie terstond ter kennis van de betrokken burgemeester. De burgemeester informeert de voorzitter veiligheidsregio en de CdK. De voorzitter veiligheidsregio informeert de minister van BZK.
7.4.4 O penbare orde bij buitengewone omstandigheden De Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag geeft de burgemeester, de CdK en de minister van BZK nog een aantal bijzondere bevoegdheden op het gebied van openbare orde. Omdat deze verder gaan dan de bijzondere bevoegdheden op basis van de Politiewet, kunnen deze slechts door middel van een Koninklijk Besluit in werking worden gesteld, hetzij op basis van de Wbbbg, hetzij op basis van de Coördinatiewet Uitzonderingstoestanden. Het gaat dan onder andere om het vorderen van inzage, om aanwijzingsbevoegdheden van de minister en de CdK (die niet beperkt zijn tot beleidsaanwijzingen) en de mogelijkheid van de minister om bevoegdheden op het gebied van openbare orde van de CdK of burgemeester geheel of gedeeltelijk over te nemen. Zie verder hoofdstuk 6.
Deze informatie is met name van belang voor afstemming over de verdeling van politiebijstand en afstemming over voorlichting en het treffen van adequate maatregelen om onnodige maatschappelijke onrust te voorkomen. 7.5.2 Centrale aanpak van terroristische incidenten Aangezien (dreiging van) terrorisme gericht is tegen de (inter)nationale rechtsorde raakt het direct nationale vitale belangen en is (inter) nationale coördinatie van de bestrijding noodzakelijk. In het geval van een acute dreiging van terrorisme krijgt de minister van Justitie zogeheten doorzettingsmacht. Dit betekent dat hij de wettelijke bevoegdheid krijgt om - per direct - de noodzakelijke maatregelen te nemen op terreinen van andere ministeries. Het kan dan gaan om ontruimingen, blokkades van wegen of het stilleggen van trein- of vliegverkeer of het staken van telecomverkeer in een bepaalde regio.
7.5 Terrorisme 7.5.1 Wettelijk kader Terrorisme richt zich tegen de (inter)nationale rechtsorde (waaronder ook begrepen de rechtsorde op lokaal of regionaal niveau). Daarmee raakt het tevens de openbare orde. In geval van een (dreigende) terroristische actie gelden dan ook onverkort de bepalingen en bevoegdheden die vanuit openbare orde gelden. De minister van Justitie heeft bij terroristische dreiging of incidenten
30
De kans op een terroristische aanslag wordt ingeschat op basis van informatie die door de MIVD, de AIVD en de inlichtingendienst van de politie bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) wordt aangeleverd. Op basis van de informatie worden een algemeen dreigingsbeeld en voor verschillende sectoren alerteringsniveaus vastgesteld.
Justitie beslist over de inzet. In het geval er een aanslag heeft plaatsgevonden, ontstaat er een nieuwe situatie. De in het hoofdstuk openbare veiligheid beschreven bepalingen en bevoegdheden zijn dan van toepassing. Wel kunnen in verband met de dreiging van nieuwe aanslagen beperkingen vanuit justitie worden opgelegd aan handelingen in het kader van rampenbestrijding.
Het algemeen dreigingsbeeld is een generieke inschatting van de kans op een aanslag in Nederland en bestaat uit vier niveaus: • Minimaal: amper aanwezigheid van terroristische netwerken in Nederland; • Beperkt: wel terroristische netwerken, maar hun activiteiten worden belemmerd; • Substantieel: actieve terroristische netwerken, sprake van trends als radicalisering en recrutering; • Kritiek: sterke aanwijzingen dat in Nederland een aanslag plaats zal vinden.
7.5.3 Rol van de CdK en GS De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de CdK zijn die welke voortvloeien uit taken op het gebied van rampenbestrijding en openbare orde. De CdK heeft geen bijzondere bevoegdheden op het terrein van terrorisme. In de provincie Flevoland bevinden zich verschillende vitale objecten die mogelijk doelwit van een aanslag kunnen worden en waar CdK en GS bepaalde taken en bevoegdheden hebben (onderstaand rijtje is niet uitputtend): • Dan gaat het bijvoorbeeld om taken en bevoegdheden op het gebied van de waterstaat. Het treffen van maatregelen voor en het houden van toezicht op waterstaatswerken die GS resp. de CdK vanwege de Waterstaatswet 1900 toekomen, kunnen ook worden toegepast in geval van terroristische dreigingen (zie paragraaf 7.2). • GS en, in spoedeisende situaties, de CdK kunnen op basis van de Wet bodembescherming maatregelen treffen wanneer met een terroristische dreiging via het grondwater de drinkwatervoorziening wordt bedreigd (zie verder 7.6).
Waar het dreigingsbeeld algemeen is en beperkt tot een inschatting van de situatie, is het alerteringssysteem gericht op specifieke sectoren en bevat het ook informatie over te treffen beveiligingsmaatregelen in de sector en door overheden. Het alerteringssysteem is van toepassing op 14 sectoren: luchthavens, spoorwegen, zeehavens, stads- en streekvervoer, tunnels en waterkeringen, de oliesector, chemische industrie, kernenergie, gas, drinkwater, elektriciteit, de financiële sector, publieksevenementen en hotels. Ook het alertingssysteem kent vier niveaus: • Basis: normale beveiligingsmaatregelen; • Licht: alert maken personeel, intern toezicht, politiesurveillance; • Matig: ingangscontroles, beperken bedrijfsprocessen verscherpt toezicht politie; • Hoog: toegang blokkeren, ontruiming, stopzetten bedrijfsprocessen, zwaar bewapende controles.
7.6 Milieu-incidenten In deze paragraaf wordt vanuit de rol van de provincie een viertal specifieke regelingen besproken met betrekking tot incidenten of omstandigheden met (mogelijke) gevolgen voor mens en milieu: • Ongewone voorvallen bij inrichtingen (Wet Milieubeheer) • Voorzieningen in het kader van luchtverontreiniging (Wet inzake de Luchtverontreiniging) • Bodemverontreiniging als gevolg van ongewone voorvallen (Wet Bodembescherming) • Veiligheid bezoekers zwemgelegenheden (Wet
Wanneer sprake is van een acute (dreiging van een) terroristische aanslag, kan de Hoofdofficier van Justitie in een arrondissement een verzoek indienen tot inzet van de Dienst Speciale Interventies, de eenheden van politie en defensie (de vroegere BBE) die speciaal getraind zijn in het bestrijden van terroristische incidenten. De minister van
31
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
hygiëne badinrichtingen en zwemgelegenheden) • Verontreiniging oppervlaktewater in Natura 2000 gebieden (zie paragraaf 7.3).
naastgelegen percelen. Ter bescherming van het milieu kunnen met betrekking tot die afvalstoffen verplichtingen worden opgelegd aan iedereen bij wie die afvalstoffen zijn ontstaan of aanwezig zijn (art. 17.4 Wm). Dit kan dus zowel de inrichting zijn waar het voorval plaats heeft gevonden, als de omgeving van de inrichting (bijvoorbeeld andere bedrijven of particulieren bij wie afvalstoffen terecht zijn gekomen). De verplichtingen hebben betrekking op handelingen die met de afvalstoffen gedaan of gelaten moeten worden. De verplichtingen kunnen worden opgelegd door GS of een andere bevoegde instantie, afhankelijk van de situatie. Voor zover de verplichtingen betrekking hebben op de inrichting waar het voorval zich heeft voorgedaan, worden deze door de vergunningverlenende instantie opgelegd (mogelijk GS). In alle andere gevallen worden verplichtingen alleen door GS opgelegd.
Deze specifieke regelingen laten onverlet dat andere regelingen, met name op het gebied van rampenbestrijding tegelijkertijd van toepassing kunnen zijn. Zo is milieuzorg als één van de operationele processen binnen de rampenbestrijding gedefinieerd en onder verantwoordelijkheid van de gemeente gebracht. 7.6.1 Milieu-incidenten bij inrichtingen Op grond van de Wet Milieubeheer (Wm), kunnen zowel gemeenten, provincies als het rijk de (milieu)vergunnende instantie zijn voor bedrijven. In het Inrichtingen en Vergunningenbesluit Milieubeheer zijn GS aangewezen als vergunningverlenende en handhavende instantie voor bepaalde categorieën bedrijven. Als bevoegd gezag ziet GS toe op het beperken en voorkomen van milieuverontreiniging bij deze bedrijven (‘Inrichtingen´). Hier wordt ingegaan op de rol van GS bij ´ongewone voorvallen´.
De minister van VROM kan GS verzoeken gebruik te maken van de bevoegdheid om binnen een bepaalde termijn verplichtingen met betrekking tot afvalstoffen op te leggen. In spoedgevallen of indien niet binnen de termijn aan het verzoek gehoor wordt gegeven, kan de minister zelf maatregelen treffen (17.5 Wm).
Meldingen Meldingen van ongewone voorvallen aan GS, worden door GS doorgegeven aan de burgemeester(s) van de betreffende gemeente(n) en aan de inspecteur volksgezondheid van VROM (art. 17.2 Wm). Daarnaast informeren GS andere betrokken bestuursorganen of overheidsdiensten die belang hebben bij de informatie. Te denken valt daarbij aan een rechtstreekse melding aan hulpverleningsdiensten (in spoedgevallen), buurgemeenten, waterbeheerders en andere provinciebesturen als de gevolgen van het ongeval provinciegrensoverschrijdend kunnen zijn.
Informatieplicht Als het bevoegd gezag voor een inrichting conform de Wet milieubeheer niet de provincie is, maar een gemeente of het Rijk, dan dient een melding van een ongewoon voorval te worden gedaan bij die instantie. Deze instantie zal vervolgens andere overheden informeren over de situatie. De provincie dient in ieder geval geïnformeerd te worden in de volgende gevallen (art.17.2 Wm): • als de gevolgen van het ongewone voorval zich voordoen of zich kunnen voordoen buiten de grenzen van de betreffende gemeente dient het betreffende bestuursorgaan de CdK te informeren; • als de gevolgen van het voorval tot verontreiniging of aantasting van de bodem leiden, moeten ook GS worden geïnformeerd.
Een melding komt binnen bij een toezichthouder van de afdeling Milieu en water. De toezichthouder gaat ter plaatse. In ernstige gevallen informeert hij GS. De toezichthouder neemt namens GS maatregelen zoals hierboven genoemd. Opleggen verplichtingen tav afvalstoffen bij ongewone voorvallen In het geval zich een ongewoon voorval in een inrichting voordoet kunnen afvalstoffen ontstaan, zowel binnen de inrichting, als buiten de inrichting, bijvoorbeeld op
Bevoegdheden CdK De CdK heeft vanuit de Wet milieubeheer geen bevoegdheden ten aanzien van milieu-incidenten bij inrichtingen, behalve ten aanzien van luchtverontreiniging. De Wm wijkt
32
Verontreiniging van de bodem onder oppervlaktewater De Wbb bevat een aparte regeling voor verontreinigingen van de bodem onder oppervlaktewater. In dat geval heeft niet het college van GS, maar de betreffende waterkwaliteitsbeheerder alle bovengenoemde bevoegdheden. Bij het nemen van maatregelen door de waterkwaliteitsbeheerder stelt deze GS zo mogelijk in de gelegenheid om hem te adviseren. GS en de VROM-inspecteur kunnen de waterkwaliteitsbeheerder ook verzoeken om van zijn bijzondere bevoegdheden gebruik te maken. De waterkwaliteitsbeheerder informeert GS en de inspecteur over de op een dergelijk verzoek genomen beslissing. In spoedgevallen kan de CdK noodzakelijke maatregelen treffen, totdat de waterkwaliteitsbeheerder van zijn bevoegdheden gebruik maakt, tenzij RWS de waterkwaliteitsbeheerder is. De waterkwaliteitsbeheerder wordt geïnformeerd over de maatregelen die de CdK neemt.
daarmee af van andere milieuwetten voor bodemverontreiniging, luchtverontreiniging en zwemwaterkwaliteit. Dan kan de CdK in spoedeisende gevallen bevoegdheden uitoefenen die normaliter door GS worden uitgeoefend. Vanwege de eenduidigheid en de noodzaak in spoedgevallen snel te kunnen handelen, kan het wenselijk zijn dat – door de CdK - besluiten kunnen worden genomen en maatregelen kunnen worden getroffen zonder dat het college van GS bijeen hoeft te komen. Daarom heeft het college de CdK gemandateerd de bevoegdheden krachtens de Wm voor milieu-incidenten bij inrichtingen in spoedeisende gevallen uit te oefenen. 7.6.2 Bodemverontreiniging Bodemverontreinigingen en verontreiniging van grondwater moeten worden gemeld bij GS. GS informeren het college van BenW van de betrokken gemeente. GS kunnen verschillende maatregelen treffen ter bestrijding van (de gevolgen van) de bodemverontreiniging. GS kunnen bevelen de handeling die tot de verontreiniging leiden te staken. Ook kunnen ze bevelen personeel en hulpmiddelen toe te laten tot een bepaald grondgebied om de verontreiniging en de gevolgen te bestrijden. In spoedsituaties kan de CdK zulke bevelen geven (art. 30 Wbb).
Bevoegdheden CdK In spoedsituaties kan de CdK bevelen geven, die normaal gesproken door GS worden gegeven bij bodemverontreinigingen. Het betreft onder meer het bevel verontreinigende handelingen te staken en het bevel personen en hulpmiddelen toe te laten tot een grondgebied om de verontreiniging en de gevolgen ervan te kunnen bestrijden.
Een melding komt binnen bij een toezichthouder van de afdeling Milieu en water. De toezichthouder gaat ter plaatse. In ernstige gevallen informeert hij GS. De toezichthouder neemt namens GS maatregelen zoals hierboven genoemd.
De CdK vraagt, m.u.v. spoedgevallen, voor het nemen van maatregelen eerst de VROM-inspecteur en de burgemeester om advies (artikel 32, lid 1, Wbb). De CdK brengt de betrokkene, de burgemeester en de provinciale milieucommissie, onmiddellijk op de hoogte van de genomen beschikking(en) (artikel 34 Wbb).
Voordat GS zelf maatregelen treffen, stellen zij de veroorzaker in de gelegenheid binnen een daartoe te stellen termijn de benodigde maatregelen te nemen (art. 32, lid 2 Wbb), tenzij geboden spoed zich hier tegen verzet. GS vragen, m.u.v. spoedgevallen, voor het nemen van maatregelen eerst de VROM-inspecteur en de burgemeester om advies (artikel 32, lid 1, Wbb). GS brengen de betrokkene, de burgemeester en de provinciale milieucommissie, onmiddellijk op de hoogte van de genomen beschikking(en) (artikel 34 Wbb).
De VROM-inspecteur en de burgemeester van een gemeente waar zich een bodemverontreiniging of -aantasting of de directe gevolgen daarvan zich voordoen, kunnen GS of de CdK verzoeken om van hun bijzondere bevoegdheden gebruik te maken (art. 33 Wbb). GS of de CdK nemen op dit verzoek een beslissing en lichten hierover zowel de betreffende burgemeester als de VROM-inspecteur in.
33
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
7.6.3 Luchtverontreiniging Bevoegdheden CdK bij luchtverontreiniging Indien een milieu-incident tot luchtverontreiniging leidt en uit de ingewonnen informatie blijkt dat de luchtverontreiniging zo ernstig is dat zij niet met normale middelen (bevoegdheden) kan worden beheerst, dan komen de CdK een aantal bijzondere bevoegdheden toe om de luchtverontreiniging of schade als gevolg daarvan te voorkomen of te beperken.
name bedoeld voor ernstige (gemeente- en/of regiogrensoverschrijdende) SMOG-situaties. De CdK kan dan bijvoorbeeld het verkeer beperken of stilleggen of het gebruik van minder verontreinigende brandstoffen in bedrijven opdragen. Wanneer een SMOG-situatie ‘ernstig’ is, wordt bepaald door zogenaamde grenswaarden en alarmdrempels (zie provinciaal Draaiboek Smog). De CdK zal zich bij het uitvaardigen van de voorschriften laten adviseren door het RIVM. De CdK vaardigt geen voorschriften uit zonder voorafgaand advies van de VROM-inspecteur, tenzij dit niet kan worden afgewacht. De voorschriften gelden voor 48 uur (behoudens eerdere intrekking). De voorschriften kunnen steeds voor 48 uur worden verlengd door het college van GS. De uitvaardiging, verlenging en intrekking van de voorschriften worden zo snel mogelijk via radio en televisie bekend gemaakt. Vervolgens worden deze zo spoedig mogelijk in de Staatscourant en eventuele dag- of nieuwsbladen gepubliceerd.
Sluiten inrichting De CdK kan bevelen dat een inrichting of deel daarvan gesloten wordt, een toestel buiten werking wordt gesteld, of een verontreinigende handeling gestaakt wordt, indien hij van mening is dat dat noodzakelijk is ter beperking van (dreigende) luchtverontreiniging (art. 43 Wet inzake de Luchtverontreiniging). Het gaat hier om een bijzondere bevoegdheid, die dus alleen gebruikt mag worden indien gewone bevoegdheden niet volstaan. Voordat hij een bevel geeft, stelt de CdK de betrokkene (verontreiniger) eerst in de gelegenheid om de oorzaak van de luchtverontreiniging weg te nemen, tenzij dit niet kan worden afgewacht en pleegt hij overleg met de burgemeester van de gemeente waarin de inrichting of het toestel zich (gedeeltelijk) bevinden of waarin een verontreinigende handeling plaatsvindt, tenzij dit niet kan worden afgewacht. De CdK informeert degene tot wie het bevel zich richt, de betrokken burgemeester en de VROM-inspecteur zo spoedig mogelijk over zijn besluit.
Een burgemeester en een VROM-inspecteur kunnen de CdK verzoeken van bovengenoemde bevoegdheid gebruik te maken. De CdK laat zowel de burgemeester als de VROM-inspecteur weten hoe hij op verzoek van één van beiden heeft beslist. Informeren bevolking Bij (dreigende) ernstige luchtverontreiniging van tijdelijke aard (meestal smog), verstrekt de CdK actief informatie over de (verwachte) ernst van de situatie naar de bevolking. Tevens kan hij aanbevelingen doen aan veroorzakers van de luchtverontreiniging en de bevolking adviezen geven over te nemen maatregelen. De CdK vraagt hiervoor eerst advies van de VROM-inspecteur, tenzij dit niet kan worden afgewacht. Ook zal de CdK zich laten adviseren door het RIVM. Het RIVM informeert daarnaast ook zelf het publiek over gezondheidsrisico’s. De provincie informeert de bevolking in ieder geval ook over de oorzaak, de eventuele maatregelen die worden genomen en de verwachte duur van de situatie. De CdK informeert ook de betrokken lokale overheden. Burgemeesters en de VROMinspecteur kunnen de CdK verzoeken van bovengenoemde bevoegdheid gebruik te maken. De CdK laat zowel de betrokken burgemeester(s) als de VROM-inspecteur weten hoe hij op het verzoek van één van beiden heeft beslist.
Een burgemeester en de VROM-inspecteur kunnen de CdK verzoeken van bovengenoemde bevoegdheid gebruik te maken. Als de VROM-inspecteur dit verzoek doet, overlegt de CdK eerst met de betrokken burgemeester en omgekeerd. De CdK laat zowel de burgemeester als de VROM-inspecteur weten hoe hij op het verzoek van één van beiden heeft beslist. Uitvaardigen voorschriften De CdK kan in buitengewone omstandigheden van tijdelijke aard algemene voorschriften met betrekking tot inrichtingen, toestellen, brandstoffen en verontreinigende handelingen uitvaardigen in het belang van de openbare gezondheid (art. 48 Wet inzake de Luchtverontreiniging). Deze bevoegdheid is met
34
De provincie heeft een draaiboek Smog opgesteld waarin nader staat uitgewerkt hoe invulling wordt gegeven aan bovengenoemde taken en bevoegdheden bij smog, in verschillende fasen (geen of gering; matig; ernstig) en voor verschillende soorten (zwaveldioxide, fijn stof, ozon, stikstofdioxide).
6. eventueel opheffen van genomen maatregel. Waterschap Zuiderzeeland heeft een afzonderlijk draaiboek voor botulisme opgesteld. 7.6.5 Milieuzorg tijdens rampen In de Leidraad maatramp en de Leidraad operationele prestaties zijn verschillende operationele processen in het kader van de rampenbestrijding gedefinieerd. Een daarvan is milieuzorg. De verantwoordelijkheid voor dit proces ligt bij de gemeente. Op het moment dat zich een ramp voordoet hebben andere partijen, waaronder de provincie, maar ten aanzien van waterkwaliteit bijvoorbeeld ook het waterschap en mogelijk RWS, eigen taken en bevoegdheden op het gebied van milieuzorg. Een goede afstemming tussen de procesverantwoordelijke – de gemeente – en de inhoudelijk verantwoordelijken, w.o. de provincie, is dan van eminent belang.
7.6.4 Zwemwater en badinrichtingen Gedeputeerde Staten zijn bevoegd om aan een houder van een badinrichting opdracht te geven om de inrichting te sluiten of om een zwemverbod in te stellen op een plaats die wordt gebruikt om te zwemmen, als de zorg voor hygiëne of veiligheid van bezoekers hiertoe aanleiding geeft. Indien GS overwegen een zwemverbod in te stellen vanwege gevaar voor verspreiding van een infectieziekte, nemen zij een dergelijk besluit pas na advies in te hebben gewonnen bij de directeur van de GGD. Een besluit wordt meegedeeld aan burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente(n) en de inspecteur van VROM. Deze bevoegdheden van GS zijn gemandateerd aan de portefeuillehouder Water in het College.
Tijdens een ramp die zich afspeelt in een inrichting waarvoor de provincie vergunningverlener is of een ramp, waar de provincie een rol speelt omdat er sprake is van (een dreiging van) luchtverontreiniging, bodem- of grondwaterverontreiniging of aantasting van de zwemwaterkwaliteit, wordt door of namens de CdK gezorgd voor de nodige afstemming tussen de gemeente en de afdeling Milieu en water van de provincie. Tevens kan de provincie, indien gewenst, een brugfunctie vervullen richting andere organisaties met taken en bevoegdheden op het gebied van milieubeheer, zoals het waterschap of RWS RIZA.
Als voor de gezondheid of veiligheid van bezoekers onmiddellijk gevaar dreigt, kan de CdK een badinrichting laten sluiten of een zwemverbod instellen. Indien de CdK overweegt een zwemverbod in te stellen vanwege gevaar voor verspreiding van een infectieziekte, nemen zij een dergelijk besluit pas na advies in te hebben gewonnen bij de directeur van de GGD. Een besluit wordt medegedeeld aan burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente(n) en de inspecteur van VROM.
7.7 Infectieziekten
Er is een provinciaal draaiboek Calamiteiten zwemwater 2009 opgesteld, dat het volgende stappenplan bevat: 1. de juistheid en ernst van de melding vaststellen; 2. de te volgen acties bepalen; 3. overleg met betrokken instanties, waarin met name de GGD een cruciale rol speelt als het gaat om infectieziekte; 4. GS/CdK geven de te nemen maatregelen aan (b.v. een waarschuwing of een zwemverbod voor bezoekers); 5. vervolgoverleg, controle op genomen maatregelen;
7.7.1 Wettelijk kader Voor de bestrijding van (verspreiding van) infectieziekten geldt het algemene regime van de Wet publieke gezondheid, waarin infectieziekten in categorieën zijn ingedeeld. Bij A-ziektes (pokken, SARS, polio en inmiddels ook de Mexicaanse griep) worden leiding en coördinatie centraal geregeld vanuit het RIVM, onder verantwoordelijkheid van de minister van VWS. Bij B- en C- ziekten ligt de verantwoordelijkheid voor de bestrijding op decentraal niveau, bij de burgemeester en de GGD.
35
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
Typen infectieziekten De Infectieziektenwet maakt onderscheid tussen drie typen infectieziekten: A (o.a. pokken en SARS), B (o.a. difterie, dysenterie, hepatitis, legionalla, meningokokken, tuberculose) en C (o.a. malaria, miltvuur en rode hond) .
Regionale coördinatie Voor infectieziekten is regionaal een multidisciplinair coördinatieplan vastgesteld. Bij een (dreiging van een) pandemie geldt dat op regionaal niveau grotendeels dezelfde structuur van kracht wordt als bij een ramp, met een RBT en een ROT. Anders dan bij een ramp is dat er niet noodzakelijkerwijs een CoPI in het leven wordt geroepen, omdat er immers niet automatisch sprake hoeft te zijn van een incidentlocatie. Daarnaast ressorteert onder de directeur GGD / GHOR nog een regionaal Outbreak Management Team, dat met name de inhoudelijke advisering richting burgemeester en RBT verzorgt. Het ROT houdt zich bezig met aspecten van openbare orde en veiligheid. De voorzitter van de veiligheidsregio is belast met de uitvoering van de bestrijding van infectieziektes A.
7.7.1 Decentraal niveau Melding In geval van constatering van een infectieziekte meldt de arts, het hoofd van een verzorgingshuis of een bejaardentehuis of het hoofd van een laboratorium bij wie het voorval is geconstateerd dit bij de directeur van de GGD, die het meldt aan de burgemeester van de gemeente waar de geïnfecteerde persoon woonachtig is, aan de hoofdinspecteur van de regionale dienst van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en, als de constatering in een andere gemeente is gedaan dan de woonplaats van de geïnfecteerde persoon, aan de directeur van de GGD van die gemeente (art. 4-11), die het weer aan de burgemeester van die gemeente meldt.
Daarnaast zijn in de regio verschillende draaiboeken opgesteld voor specifieke infectieziekten: influenza, pokken. 7.7.3 Landelijke coördinatie Er is een Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektenbestrijding (LCI), die deel uitmaakt van het RIVM. Bij een grootschalige uitbraak of epidemie coördineert de LCI de crisisbeheersing. Het zogenaamde Outbreak Management Team (OMT) , bestaande uit vijf leden, met deskundigheid op het gebied van volksgezondheid, microbiologie en klinische geneeskunde, adviseert via het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO), dat onder leiding staat van de hoofdinspecteur voor de gezondheidszorg, de minister. Tevens adviseert en informeert de LCI de GGD-en.
Maatregelen De burgemeester kan zowel maatregelen treffen ten aanzien van individuele, geïnfecteerde personen als ten aanzien van de omgeving. De burgemeester kan iemand bij wie een infectieziekte is geconstateerd doen opnemen, isoleren, een arbeidsverbod opleggen en verplichten mee te werken aan medisch onderzoek (art. 12-18h en 25). Verder kan de burgemeester, indien ernstig gevaar voor de verspreiding van een infectieziekte dreigt, gebouwen of terreinen sluiten, de toegang tot gebouwen en terreinen verbieden, waren en gebouwen doen ontsmetten en waren laten vernietigen.
Landelijke coördinatie treedt in wanneer een epidemie zich bovenregionaal heeft verspreid, of regionaal is, maar zo ernstig is dat de problematiek naar verwachting bovenregionaal wordt, of wanneer er nog geen sprake is van een epidemie, maar wel van introductie van een ziekteverwekker uit het buitenland, die een ernstige dreiging vormt.
Aanwijzingen De CdK heeft geen aanwijzingsbevoegdheid in het kader van infectieziektenbestrijding. Die bevoegdheid is voorbehouden aan de hoofdinspecteur van de regionale dienst van de Inspectie voor de Gezondheidszorg in de richting van de directeuren van de GGD en aan de minister van VWS in de richting van de burgemeesters.
De LCI heeft draaiboeken opgesteld voor verschillende infectieziekten (ziewww.rivm.nl/cib). Deze draaiboeken staan de GGD-en en de landelijke coördinatiestructuur ten dienste bij de bestrijding van infectieziekten.
36
7.7.4 Rol van de CdK De CdK heeft geen bijzondere bevoegdheden, behoudens de bevoegdheden die hij al vanuit de Wvr en de Ambtsinstructie heeft.
7.8.3 Landelijke structuur De Chief Veterinary Officer (CVO) van een lidstaat geeft leiding aan de bestrijding van een dierziekte. Op centraal niveau richt LNV het DCC in, dat bestaat uit onder meer een departementale crisisstaf onder voorzitterschap van de secretarisgeneraal en een departementaal beleidsteam. De communicatie met de provincie en andere partijen verloopt enerzijds via de regionale directie in het afstemmingsoverleg en anderzijds via het NCC en de bestuurlijke lijn. Voor verschillende dierziekten heeft het ministerie draaiboeken opgesteld (www. minlnv.nl).
7.8 Dierziekten 7.8.1 Wettelijk kader Wanneer zich een besmettelijke dierziekte voordoet, die niet overdraagbaar is op mensen, ligt de verantwoordelijkheid voor crisisbeheersing bij het ministerie van LNV. De minister kan krachtens de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren maatregelen treffen om besmettelijke dierziekten te weren, de voorkomen en te bestrijden. Betreft het een zoönose - een dierziekte die wel overdraagbaar is op mensen - zoals vogelgriep of Q-koorts, dan is er een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de ministers van VWS en LNV (zie in dat geval ook paragraaf 7.7).
7.8.3 Rol van de CdK en GS Bij de bestrijding van een dierziekte is de rol van de provincie formeel gezien beperkt. Toch hebben provincies tijdens de mkz-crisis van 2001 een bijdrage geleverd aan de crisisbeheersing. Ook tijdens de Q-koorts in 2009-2010 waren verschillende provincies actief, ook Flevoland. De CdK kan op basis van de ambtsinstructie overleg voeren en inlichtingen inwinnen bij rijksfunctionarissen, waaronder de directeur van de regionale directie en eventueel de provinciaal voedselcommissaris. Hij kan aanwijzingen geven in geval van een ramp, zwaar ongeval of openbare ordeverstoring van meer dan plaatselijke betekenis over de wijze waarop ze met elkaar, de provincie, de gemeenten en het waterschap moeten samenwerken. Deze aanwijzingsbevoegdheid is op een dierziekte meestal niet van toepassing, tenzij er aspecten van openbare orde of veiligheid aan kleven van meer dan plaatselijke betekenis.
De wettelijke basis voor de bestrijding van dierziekten wordt gevormd door Europese regelgeving. De Europese Unie verplicht lidstaten besmettelijke dierziekten te bestrijden. Bij een uitbraak treft de Europese Commissie maatregelen, zoals exportverboden. Het nationaal wettelijk kader is de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. 7.8.2 Decentraal niveau LNV kent verschillende regionale directies. De provincie Flevoland valt binnen de regio West. Wanneer een dierziekte zich binnen één regio voordoet, kan het crisismanagement in beginsel op regionaal niveau blijven; in de praktijk blijkt al snel naar centraal niveau opgeschaald te worden. Op regionaal niveau vindt de bestuurlijke afstemming tussen de directeur van de regionale directie, provincie, gemeenten en Openbaar Ministerie plaats, met name daar waar er raakvlakken zijn tussen de functionele crisisbeheersing door LNV en de openbare orde en veiligheid.
7.9 Wegincidenten De provincie is wegbeheerder en vaarwegbeheerder en heeft een rol in de afhandeling van incidenten op de weg. Dat kan het geval zijn wanneer zich een incident op een provinciale weg voordoet. Ook wanneer zich een incident op het bovenliggend (rijkswegen) of onderliggend wegennet (gemeentelijke wegen) voordoet, kan de provincie een rol spelen, bijvoorbeeld door omleidingsroutes beschikbaar te stellen en de bewegwijzering op die routes aan te brengen.
37
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
Daarnaast kan de provincie bepaalde wegen afsluiten ten gevolge van extreme weersomstandigheden, zoals storm (met name van belang op de Markerwaarddijk) en gladheid bij ijzel of sneeuw.
wenselijk is, wordt een crisisstaf bijeengeroepen in het PCC. Wanneer een provinciale crisisstaf bijeengeroepen wordt, bestaat deze uit de reguliere samenstelling (zie hoofdstuk 5), aangevuld met zaakdeskundigen vanuit de voor het betreffende scenario relevante vakafdeling(en). Ook kunnen vertegenwoordigers van de vakafdelingen zitting nemen in een CoPI of ROT.
Een opzichter van WVV kan bij wegincidenten aanschuiven bij het CoPI. Ook kan bij te voorziene of langdurige problemen op het wegennet (bijv. gladheid) WVV worden vertegenwoordigd in een voorbereidend ROT. Verder is de provincie verantwoordelijk voor de bediening van verschillende bruggen en sluizen in de provincie.
7.10 De provinciale crisisstaf bij sectorale crises De inrichting van de staf hangt af van de betrokkenheid van de provincie. Is sprake van een ramp of crisis, waar de provincie niet bij betrokken is vanuit de verantwoordelijkheid van de CdK of GS, dan wordt in de meeste gevallen geen crisisstaf ingericht. Dat is bijvoorbeeld meestal het geval bij dierziektenbestrijding, voedselveiligheid en dergelijke crises. Wanneer mocht blijken dat bijvoorbeeld in de afstemming tussen rijksfunctionarissen onderling of tussen rijksfunctionarissen en partners in de regio een rol voor de CdK wenselijk is, kan alsnog een crisisstaf worden geformeerd. Maar er kan ook voor worden gekozen om iemand namens de provincie in een regionaal team te laten plaats nemen (bijvoorbeeld bij de Q-koorts). Ook bij die ongevallen waar de provincie een inhoudelijke verantwoordelijkheid heeft – bijvoorbeeld bij zwemwaterkwaliteit, waterstaat, milieuincidenten en kernongevallen – is het niet in alle gevallen noodzakelijk een crisisstaf te formeren. In eerste instantie kan de vakinhoudelijke beleidsafdeling in samenspraak met de verantwoordelijke gedeputeerde of CdK de nodige handelingen zelfstandig verrichten. Wel informeren zij de CdK en de beleidsmedewerkers crisisbeheersing, ook met het oog op een eventuele alarmering van de staf. Wanneer blijkt dat de situatie zeer omvangrijk is, er sprake is van openbare veiligheid of orde problematiek of coördinatie om andere redenen
38
BIJLAGEN
39
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
40
BIJLAGE A
WETTELIJKE BEPALINGEN WAARIN TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN GEDEPUTEERDE STATEN ZIJN GEREGELD
1. Het inwinnen van inlichtingen bij, informeren van of voeren van overleg met bestuurlijke autoriteiten op grond van: • Wet bodembescherming, artikelen 32 en 34; • Wet milieubeheer, artikelen 17.1 en 17.2; • Waterwet, artikel 3.3, 5.25; • Wet op de waterkering, artikel 15 (komt te vervallen bij invoering Waterwet). Bij provinciale verordening kunnen regels worden gesteld aan de informatievoorziening van het waterschap aan GS (op basis van artikel 3.10 van de Waterwet). 2. Het geven van bevelen, het treffen van maatregelen en het informeren van betrokkenen op grond van: • Wet bodembescherming, artikelen 30, 32, lid 2, 33 en 34; • Wet milieubeheer, artikelen 17.3, 17.4 en 17.5; • Waterwet, artikel 5.26 lid 1 (tot deze wet is ingevoerd: Waterstaatswet 1900, artikel 72) 3. Het houden van toezicht op grond van: • Provinciewet, artikel 158, lid 1, sub g; • Waterwet, artikelen 3.9 - 3.13 (zijn nog niet in werking getreden); • Wet op de waterkering, artikel 6 (komt te vervallen bij invoering Waterwet). Meer in algemene zin zijn GS bevoegd ten aanzien van de voorbereiding van de civiele verdediging (Provinciewet, artikel 158, lid 1 sub h). Aan deze bevoegdheid is in Flevoland invulling gegeven middels het onderhavige draaiboek (m.n. hoofdstuk 6).
41
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
42
BIJLAGE B
LEDEN VAN DE PROVINCIALE CRISISSTAF
Functie
Persoon
1e plaatsvervanger
2e plaatsvervanger
Commissaris van de Koningin
Leen Verbeek
Andries Greiner
Anne Bliek René van Diessen Marc Witteman
Kabinetschef
Jaap Koopman
Jan Helder
Liaison RBT
Jan Helder
Jaap Koopman
Communicatie-adviseur
Miranda Duiveman
René Schipaanboord
Beleidsmedewerker OOV
Renzo Kalk
Jos Rijpma
Notulist
Enno Strating
Menno Faber
Rob Hezemans
Informatiecoördinator
Alex Lucassen
Manon Hoekstra
Kees Kersten
Liaison ROT
Jos Rijpma
Renzo Kalk
Daarnaast kunnen aan de crisisstaf modules worden toegevoegd (Water; Wegen; Milieu etc.), afhankelijk van het type incident. De personele invulling van die modules is de verantwoordelijkheid van het afdelingshoofd van desbetreffende afdeling. Ook kunnen, op verzoek van de veiligheidsregio, specialisten worden toegevoegd aan het ROT; deze fungeren onder verantwoordelijkheid van de Operationeel Leider.
43
Henri Kuipers Henriëtte Muller
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
44
BIJLAGE C
VERZENDLIJST
Intern Commissaris van de Koningin Gedeputeerden Directieleden (Plv) kabinetschef Afdelingshoofden Leden van de provinciale crisisstaf
Extern De minister van BZK De CndK in de andere provincies De voorzitter van de Veiligheidsregio Flevoland De burgemeesters in Flevoland De dijkgraaf van Waterschap Zuiderzeeland De HID van Rijkswaterstaat Directie IJsselmeergebied De Hoofdofficier van Justitie De korpschef van de politieregio Flevoland De commandant van de regionale brandweer Flevoland De directeur GHOR Flevoland De coördinerend gemeentesecretaris in Flevoland Rijksvertegenwoordigers in de provincie Flevoland
45
DRAAIBOEK RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING VAN DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN IN DE PROVINCIE FLEVOLAND
COLOFON Uitgave: Provincie Flevoland Versie 1.0 Oktober 2010
46