Projectgebonden risicoanalyse (PRA) Rotterdam Verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek Kenmerk: RN-15001-1.1 (Definitief) 26 augustus 2015
ALGEMENE GEGEVENS: Opdrachtgever Naam Contactpersoon Afdeling Adres Telefoon Opdrachtnemer Naam Contactpersoon Adres
: Havenbedrijf Rotterdam N.V. : Guido de Jong : Environmental Management : World Port Center Rotterdam : 010 – 252 1769
Telefoon
: Expload : de heer J. Blokvoort : Irene Vorrinkstraat 29, 4105 JA, Culemborg : Postbus 85 4100 AB CULEMBORG : 0345 – 778 990 / 06 – 48 144 244
Project Expload Projectnaam Projectnummer Locatie
: Verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek : 15001 : Rotterdam
Rapport Soort Kenmerk Status
: Projectgebonden risicoanalyse (PRA) : RN-15001-1.1 : Definitief
Verzendlijst Opdrachtgever Expload
: Havenbedrijf Rotterdam N.V. : Archief Expload
Afbeelding voorpagina: 3D animatie Nieuwe Waterweg
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 2 van 32
INHOUDSOPGAVE: 1
ALGEMEEN .......................................................................................................................................... 4 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7
2
6.4
VERDIEPING NIEUWE WATERWEG INVLOED WERKZAAMHEDEN OP CE 4.2.1 CONTACT MET CE / MECHANISCHE BELASTING 4.2.2 BEWEGING VAN HET CE
19 19 19 19
BRISANTIE / SCHERFWERKING GASDRUK SCHOKGOLF HITTE
20 22 23 24
NOODZAAK TREFFEN BEHEERSMAATREGEL IN OPSPORINGSGEBIEDEN AANBRENGEN BESCHERMENDE MAATREGELEN OPSPOREN EN VERWIJDEREN CE 6.3.1 PASSIEVE DETECTIE 6.3.2 ACTIEVE DETECTIE 6.3.3 AANWEZIGE VERSTORENDE ELEMENTEN ADVIES DETECTIEMETHODE
25 25 25 25 27 28 29
CONCLUSIES EN AANBEVELING ............................................................................................................... 30 7.1 7.2
8
11 12 13 15 15 18
GEADVISEERDE BEHEERSMAATREGEL ....................................................................................................... 25 6.1 6.2 6.3
7
PROCESSTAPPEN WATERBODEM NIEUWE WATERWEG 1940 MAXIMALE DIEPTELIGGING VAN CE WATERBODEM NIEUWE WATERWEG 2015 VERDACHTE GEBIEDEN OPSPORINGSGEBIEDEN
EFFECTEN UITWERKING CE .................................................................................................................... 20 5.1 5.2 5.3 5.4
6
8 9 10
UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN .......................................................................................................... 19 4.1 4.2
5
OVERZICHT EERDER UITGEVOERD ONDERZOEK SOORTEN EN SUBSOORTEN CE GEBRUIKTE ONTSTEKERS
AFBAKENING VERDACHT GEBIED.............................................................................................................. 11
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
4
4 4 5 5 5 6 7
UITGEVOERDE VOORONDERZOEKEN EN OPSPORING VAN CE........................................................................... 8 2.1 2.2 2.3
3
INLEIDING HET DOEL VAN DE UITVRAAG HET WORSTCASESCENARIO ONDERZOEK DE MER DE OPDRACHT GEHANTEERDE TERMEN STATUS VAN DIT DOCUMENT
CONCLUSIE AANBEVELING
30 31
BIJLAGEN 1 T/M 21: ............................................................................................................................ 32 BIJLAGE 1 OVERZICHT BIJLAGEN TRAJECT NIEUWE WATERWEG, BOTLEK EN 2DE PETROLEUMHAVEN BIJLAGE 2A T/M 26A OVERZICHT GEBIEDEN GEPROJECTEERD OP ONDERGROND GOOGLE EARTH BIJLAGE 2B T/M 26B OVERZICHT GEBIEDEN GEPROJECTEERD OP ONDERGROND HUIDIGE WATERBODEM BIJLAGE 27 OVERZICHT UITGEVOERDE VOORONDERZOEKEN EN CE OPSPORINGSWERKZAAMHEDEN
Rapportnummer: RN-15001-1.1
32 32 32 32
Pagina 3 van 32
1 1.1
ALGEMEEN INLEIDING
Het Havenbedrijf Rotterdam is voornemens de Nieuwe Waterweg inclusief de 2de Petroleumhaven (NWW) en Botlek te verdiepen. In het kader van de voorbereidingen is het noodzakelijk om te beschikken over de conclusies van een onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van Conventionele Explosieven uit de Tweede Wereldoorlog (CE) voor de twee deelgebieden (zie figuur 1). Deelgebied Botlek Deelgebied Nieuwe Waterweg incl. 2de Petroleumhaven
Figuur 1: Ligging deelgebieden NWW/Botlek (nummering verwijst naar rapport bijlagen 2 t/m 26).
De Rotterdamse haven is tijdens de Tweede Wereldoorlog meerdere malen het doelwit geweest van oorlogshandelingen (b.v. bombardementen) waarbij mogelijk blindgangers van conventionele explosieven (CE) zijn achtergebleven in/op de (water)bodem binnen de werklocaties. Bij het roeren van de (water)bodem kan men ongewild in aanraking komen met deze CE.
1.2
HET DOEL VAN DE UITVRAAG
Voor de gehele gemeente Rotterdam wordt momenteel een risicokaart CE opgesteld. De verwachting is dat deze kaart niet gereed is voordat de verdiepingswerkzaamheden starten. Het Havenbedrijf Rotterdam (HbR) heeft Expload gevraagd om – vooruitlopend op de risicokaart – de gebieden waar CE mogelijk aanwezig zijn af te bakenen door gebruik te maken van de resultaten van reeds uitgevoerde locatiespecifieke vooronderzoeken CE en CE opsporingswerkzaamheden, aangevuld met een onderzoek naar de aanwezigheid van CE in het “worstcase” scenario voor die gebieden waar nog geen vooronderzoek of opsporing heeft plaatsgevonden.
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 4 van 32
1.3
HET WORSTCASESCENARIO ONDERZOEK
In een worstcasescenario onderzoek wordt het uitgangspunt gehanteerd dat het gebied waarvoor nog geen vooronderzoek of opsporing van CE is uitgevoerd geheel verdacht is op de mogelijke aanwezigheid van brisante afwerpmunitie t/m 1000 lb. Vervolgens wordt het verdachte gebied zoveel mogelijk verkleind door feitelijk vast te stellen waar de waterbodem uit WO-II na de oorlog (voldoende diep) is ontgraven. In maart/april 1940 is de diepte van de Nieuwe Waterweg gepeild. Dit heeft geresulteerd in een serie peilkaarten die aanwezig zijn in het gemeentearchief Rotterdam. Deze historische peilgegevens kunnen met GIS worden omgezet in een 3D model van de historische waterbodem. Op basis van de uitgangspunten over indringingsdiepten van CE in waterbodems (in het verleden vastgesteld in samenspraak met de gemeente) kan vervolgens een 3D model worden gemaakt van de maximale indringingsdiepte van CE tijdens WO-II. Dit wordt tenslotte vergeleken met een 3D model van de huidige waterbodem om de onverdachte delen van de NWW vast te stellen.
1.4
DE MER
De aanwezigheid van CE kan een risico vormen voor zowel uitvoerend personeel als omgeving tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. De mogelijkheid bestaat dat door de uit te voeren werkzaamheden een CE ongecontroleerd tot uitwerking wordt gebracht. Het is noodzakelijk het risico vooraf in beeld te brengen en hiervoor de benodigde beheersmaatregelen te treffen. Het rapport PRA is bedoeld om onderdeel uit te maken van het Milieu Effect Rapport (MER). Een MER wordt opgesteld bij activiteiten en projecten die mogelijk belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Hiervoor dient in de rapportage te worden aangegeven of en welke beheersmaatregelen genomen dienen te worden bij verdiepingswerkzaamheden binnen de verdachte gebieden.
1.5
DE OPDRACHT
Expload heeft voor de genoemde risicoanalyse een offerte ingediend op 22-01-2015 met als kenmerk UO-15001-02. Door het HbR is op 13-02-2015 aan Expload opdracht verstrekt om op basis van historisch/huidig feitenmateriaal de volgende werkzaamheden uit te voeren: -
-
opstellen van een rapport vooronderzoek met CE bodembelastingkaart van het gedeelte van het Botlek gebied, waarvoor nog geen vooronderzoek is uitgevoerd volgens de richtlijnen uit het Werkveld Specifiek Certificatie Schema – Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE). maken van een 3D model of serie aansluitende 3D modellen van de historische waterbodem NWW naar de situatie van maart/april 1940. maken van een 3D model of serie aansluitende 3D modellen van de huidige waterbodem NWW/Botlek. maken van een 3D model met de resterende verdachte waterbodem maken van een serie kaarten met de grenzen van verdachte waterbodems binnen het scopegebied. opstellen van een rapportage PRA.
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 5 van 32
1.6
GEHANTEERDE TERMEN
Onderzoeksgebied (verdieping + 50 meter) Resterend verdacht gebied Projectgebied (verdieping + 15 meter)
Opsporingsgebied
Verdiepingswerkzaamheden
verdacht gebied
Figuur 2: Schematisch overzicht benaming gebieden
Het onderzoeksgebied: Het onderzoeksgebied is het gebied waarvoor primair het “worst-case” scenario is vastgesteld of het gebied dat is onderworpen aan een historisch vooronderzoek CE. Het onderzoeksgebied is ontstaan door een buffer van 50 meter te hanteren rond het gebied waar de verdiepingswerkzaamheden plaatsvinden. Deze 50 meter is aan de start van het project bepaald in verband met mogelijke scopewijzigingen en de (destijds nog) onbekende afstand tot waarop de taluds kunnen inkalven. Verdacht gebied Het gebied waarvoor in de PRA of het vooronderzoek is aangegeven dat er een bovenmatige kans bestaat op het aantreffen van CE uit WO-II. Resterend verdacht gebied: Het gebied binnen het verdachte gebied waar geen opsporingswerkzaamheden worden uitgevoerd ten behoeve van de verdiepingswerkzaamheden. Projectgebied: Het gebied waarbinnen de verdiepingswerkzaamheden gaan plaatsvinden. Hierin is ook de zone waarin het talud kan afkalven meegenomen (het invloedsgebied). Het invloedsgebied met betrekking tot het mogelijk inkalven van de taluds is tijdens de uitvoering van de PRA vastgesteld op 15 meter op basis van de ervaring van baggerspecialisten uit het projectteam van HbR tijdens het projectoverleg op 28 mei 2015 te Rotterdam. Opsporingsgebied: Het gebied binnen het verdachte deel van het projectgebied waarbinnen opsporing van CE door een gecertificeerd opsporingsbedrijf nodig is om de baggerwerkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren.
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 6 van 32
1.7
STATUS VAN DIT DOCUMENT
Het CE bureauonderzoek bestaat doorgaans uit de fase ‘vooronderzoek’ gevolgd door de fase ‘projectgebonden risicoanalyse’ (PRA). In het vooronderzoek zijn de verdachte gebieden gedefinieerd en is de soort, subsoort en de verschijningsvorm (en) van de vermoedelijk aanwezige CE bepaald. Dit eindresultaat is een gedeeltelijke maar belangrijke input voor de PRA, waarin de risico’s van vooraf gedefinieerde projectwerkzaamheden in relatie tot mogelijk aanwezige CE worden geïnventariseerd en geëvalueerd. De huidige PRA is voor het deelgebied ‘Botlek’ gebaseerd op vooronderzoeken, waarover meer in hoofdstuk 2. De huidige PRA is voor het deelgebied ‘Nieuwe Waterweg incl. 2de Petroleumhaven’ niet gebaseerd op vooronderzoeken, omdat daar nog aan wordt gewerkt door de gemeente Rotterdam in het kader van een risicokaart voor de gehele gemeente. Voor het deelgebied ‘Nieuwe Waterweg’ is dus uitgegaan van een “worst-case” scenario zoals omschreven in paragraaf 1.3. Het gebruik van de term ‘verdacht’ in dit document heeft daardoor verschillende betekenissen. De uitspraak ‘verdacht’ in het kader van de vooronderzoeken voor het deelgebied ‘Botlek’ wil zeggen: verdacht op basis van feitelijke informatie. De uitspraak ‘verdacht’ in het kader van het worstcasescenario onderzoek voor het deelgebied ‘Nieuwe Waterweg incl. 2de Petroleumhaven’ wil zeggen: op basis van naoorlogse werkzaamheden kan niet feitelijk worden vastgesteld dat het gebied ‘onverdacht’ is. Het gebied wordt daarom als ‘verdacht’ beschouwd tot het tegendeel blijkt uit een toekomstig vooronderzoek of de (aanstaande) risicokaart van de gemeente Rotterdam. Hieruit volgt dat het ontbreken van het vooronderzoek voor het deelgebied ‘Nieuwe Waterweg incl. 2de Petroleumhaven’ een leemte in kennis is dat enkel kan worden ingevuld door te wachten op de risicokaart van de gemeente Rotterdam óf door het alsnog uitvoeren van een vooronderzoek. Bij deze laatste optie moet rekening worden gehouden met de zeer grote hoeveelheid historische gegevens die inmiddels zijn verzameld (luchtfoto’s, archiefstukken, literatuur, etc.) en dienen te worden geanalyseerd. Het alsnog uitvoeren van een vooronderzoek zal daardoor geruime tijd in beslag nemen. Door de worstcasescenario benadering van het onderzoek voor het deelgebied ‘Nieuwe Waterweg incl. 2de Petroleumhaven’ te hanteren kunnen de verdachte gebieden uit bijlagen 2 tot en met 26 (welke resteren na beschouwing van de naoorlogse baggerwerkzaamheden) alleen nog maar in positieve zin worden bijgesteld na het uitbrengen van de risicokaart van de gemeente Rotterdam.
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 7 van 32
2 2.1
UITGEVOERDE VOORONDERZOEKEN EN OPSPORING VAN CE OVERZICHT EERDER UITGEVOERD ONDERZOEK
Zoals eerder aangegeven is er een aanvullend vooronderzoek conform de WSCS-OCE uitgevoerd voor het gedeelte van de Botlek waarvoor eerder nog geen vooronderzoek was uitgevoerd. Op de kaart in bijlage 27 is zichtbaar dat – met dit aanvullend onderzoek – het gehele deelgebied ‘Botlek’ aan een vooronderzoek is onderworpen. De uitgevoerde vooronderzoeken binnen het deelgebied ‘Botlek’ zijn: -
-
Vooronderzoek CE Bek & Verburg.1 Het onderzoeksgebied is geheel onverdacht van CE. Vooronderzoek CE: Herontwikkeling Torontostraat.2 Eén van afwerpmunitie verdacht gebied ligt aan de rand van het huidige onderzoeksgebied (nummer 1 in bijlage 27). Vooronderzoek CE: LBC.3 Twee van afwerpmunitie verdachte gebieden liggen aan de rand van het huidige onderzoeksgebied (nummers 2 en 3 in bijlage 27). Vooronderzoek CE: St. Laurenshaven.4 Eén van afwerpmunitie verdacht gebied ligt aan de rand van het huidige onderzoeksgebied. Dit is het verdachte gebied dat ook in het vooronderzoek Herontwikkeling Torontostraat is genoemd (nummer 1 in bijlage 27). Vooronderzoek CE: Verdieping Botlek.5 Twee van afwerpmunitie verdachte gebieden liggen aan de rand van het huidige onderzoeksgebied. Dit zijn de verdachte gebieden die ook in het vooronderzoek LBC zijn genoemd (nummers 2 en 3 in bijlage 27).
Opsporingsonderzoek in het deelgebied ‘NWW/2de Petroleumhaven’: -
Opsporingsonderzoek, uitgevoerd door firma Van den Herik op de locatie Argos6. Dit onderzoek is gebaseerd op een vooronderzoek voor deze locatie7, waarin het projectgebied van Argos verdacht is aangemerkt op afwerpmunitie.
Zie bijlage 27 van deze PRA voor een totaaloverzicht.8 Expload heeft de onderzoeksresultaten uit de eerder uitgevoerde vooronderzoeken en opsporingsonderzoek meegenomen bij het vaststellen van de verdachte gebieden en uiteindelijke opsporingsgebieden in de huidige PRA. In tabel 1 is de mogelijke aanwezigheid van CE voor de verdachte gebieden A tot en met C in bijlage 27 samengevat. Zij wijken niet af van het gestelde “worstcase” scenario dat voor het deelgebied “Nieuwe Waterweg en 2de Petroleumhaven’ is gehanteerd.
1
Expload, rapport vooronderzoek Bek & Verburg, RVCE-C1302813-1 d.d. 9-7-2014 Expload, rapport vooronderzoek Herontwikkeling Torontostraat, RVCE-14047-01 versie 1.0 d.d. 20-11-2014 3 Saricon, rapport vooronderzoek LBC 3e Petroleumhaven Botlek, 14S105-VO-04 d.d. 27-10-2014 4 ACE, rapport vooronderzoek Sint Laurenshaven, RVCE-C13028-09-1 d.d. 21-5-2014 5 Expload, rapport vooronderzoek Verdieping Botlek Rotterdam, RVCE-15001-01 versie 0.1 d.d. 26-05-2015 6 Eindrapport Argos Glooiing, 10371 ER 5 ARGOS GLOOIING OCE V1 d.d. 28-06-2013 7 Saricon, rapport vooronderzoek Tweede Petroleumhaven Rotterdam, 72598-VO-01 d.d. 01-04-2010 8 Het vooronderzoek voor de locatie Argos is bij Expload alleen beschikbaar in een (te lage kwaliteit) scan en de precieze afbakening van het onderzoeksgebied kon daarom niet accuraat in GIS worden overgenomen. Het is daarom niet afgebeeld in bijlage 27. Dit heeft geen invloed op de eindconclusies van de huidige PRA. 2
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 8 van 32
Nr. A
Hoofdsoort CE Afwerpmunitie
Nationaliteit Geallieerd
B
Afwerpmunitie
Geallieerd
C
Afwerpmunitie
Geallieerd
Type CE en ontsteker 40 lb, 250 lb, 500 lb (brisant) 4 lb (brand) 40 lb, 250 lb, 500 lb (brisant) 4 lb (brand) 250 lb, 500 lb (brisant)
Verschijningsvorm Afgeworpen Afgeworpen Afgeworpen
Tabel 1: Mogelijk aan te treffen CE in de verdachte gebieden in bijlage 27.
2.2
SOORTEN EN SUBSOORTEN CE
In de risicoanalyse is rekening gehouden met brisante afwerpmunitie t/m 1.000 lb. De explosieve inhoud van de mogelijk aanwezige CE ligt tussen de ca. 3 kg en 170 kg springstof. De grootte van deze achtergebleven CE kan uit figuur 3 worden herleid.9
Figuur 3: Overzicht globale afmetingen aan te treffen brisante afwerpmunitie t/m 1000 lb.
9
4 lb brandbom niet afgebeeld
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 9 van 32
2.3
GEBRUIKTE ONTSTEKERS
Op de afwerpmunitie zijn diverse soorten ontstekers gebruikt. In de risicoanalyse is rekening gehouden met de meest gevoelige ontstekers die daardoor de grootste risico’s met zich meebrengen. In dit geval de ontstekers met een chemisch lange tijdvertraging (long delay) die tevens zijn voorzien van een voorgespannen slagpinveer (zie figuur 4). Alle ontstekers zijn gevoelig voor mechanische belasting, waardoor mogelijk het ontstekingsmechanisme wordt gedeformeerd en tot werking komt. Ook kan door mechanische belasting de inlei- of overdrachtslading worden geïnitieerd waardoor het CE alsnog tot uitwerking komt.
Figuur 4: Voorbeeld chemisch lange vertraging ontsteker No. 37 (met anti-uitdraaimechanisme)
De chemisch lange vertraging ontsteker werd gebruikt om gebieden voor een bepaalde tijd ontoegankelijk te maken. Vliegtuigbommen met deze ontsteker detoneerden op onwillekeurige momenten in de ondergrond binnen een tijdsbestek van 0 tot 144 uur. Algemene werking In de ontsteker zit een glazen ampul (zie figuur 4, blauw gekleurd) die tijdens het vallen van de vliegtuigbom wordt gebroken door het naar binnen draaien van de wapeningsas. In deze glazen ampul zit aceton (oplosmiddel) dat daardoor vrijkomt. De slagpin, die onder veerdruk staat, wordt vastgehouden door celluloidplaatjes (paars gekleurd). De aceton loopt naar beneden en werkt in op de celluloidplaatjes. Na verloop van tijd wordt het celluloid aangetast door de aceton en lost op. Hierdoor kan het de kracht van de veerdruk van de slagpin niet meer overwinnen en slaat de slagpin in waardoor de vliegtuigbom tot detonatie komt.
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 10 van 32
3
AFBAKENING VERDACHT GEBIED
In dit hoofdstuk is het proces beschreven dat gevolgd is om tot de afbakening van de verdachte gebieden te komen op basis van het worstcasescenario onderzoek, dat in paragraaf 1.3 al kort is beschreven. Bij de werkzaamheden is gebruik gemaakt van de software ArcGIS Dekstop 10.3 en de extensie 3D Analyst. 3.1
PROCESSTAPPEN
1.
In kaart brengen van de historische waterbodem
-
Scannen van historische kaarten met lodingen uit het Stadsarchief Rotterdam Positioneren van deze historische kaarten Verwerken van de lodingen in GIS Vertalen van de waterkolom naar dieptes t.o.v. NAP Verwerken van de lodingen naar een TIN
Tussenproduct : 3D model van de waterbodem anno april / mei 1940
2.
In kaart brengen van de maximale diepte van CE
-
Vertalen van de waterbodemdieptes t.o.v. NAP naar maximale indringingsdieptes van CE Toevoegen van een veiligheidszone van 0,5 meter Verwerken van deze informatie naar een TIN
Tussenproduct : 3D model van de maximale diepteligging van CE tijdens WO-II
3.
In kaart brengen van de huidige waterbodem
-
Verwerken van lodingen naar een LAS dataset Verwerken van de LAS dataset naar een TIN
Tussenproduct : 3D model van de huidige waterbodem
4.
In kaart brengen van het verdacht gebied
-
‘Surface Difference’ analyse met product shapefile én TIN Verdacht gebied visualiseren in laagdiktes van 0,5 meter Shapefile bijsnijden op verdiepingsgebied baggerwerk + 15m i.v.m. inkalven taluds
Eindproduct : 2D model van het verdachte gebied t.b.v. baggerwerk met laagdikte-aanduiding
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 11 van 32
3.2
WATERBODEM NIEUWE WATERWEG 1940
In het Stadsarchief Rotterdam (GAR), toegang 294.01 (Dienst Gemeentewerken) inventarisnummer 4773 (bagger- en opspuitingswerkzaamheden) bevinden zich kaarten met lodingen van de Nieuwe Waterweg uit de periode maart/april 1940, vlak voordat de oorlog uitbrak. De lodingen zijn handmatig genomen in raaien die haaks op de vaarrichting staan en zijn voorzien van een getal dat de plaatselijke waterbodemdiepte in decimeters aangeeft (zie voorbeeld figuur 5).
Figuur 5: Historische lodingskaart (fragment)
De waterbodemdiepten op de kaart zijn gerefereerd aan O.L.W. (Overeengekomen Lage Waterstand). Dit kan worden vertaald naar NAP a.d.h.v. een aantekening op de kaart (aangemerkt met een oranje rechthoek in voorbeeld figuur 6).
Figuur 6: Historische lodingskaart (informatiekader)
De kaarten met dekking van het werkgebied t.b.v. de toekomstige baggerwerkzaamheden zijn door het GAR per kaart in één keer gescand. De scans zijn daarna door Expload gegeorefereerd op basis van de huidige topografie (GBKN) en gegeorefereerde luchtfoto’s en kaartmateriaal uit WO-II.
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 12 van 32
De lodingen op de kaarten zijn vervolgens gedigitaliseerd in het GIS in de kaartlaag ‘lodingen1940’, waarbij de waterdiepte is vertaald van decimeters naar meters. De waardes zijn ingevoerd in de attribuuttabel kolom ‘diepte’. Het totaal aantal gedigitaliseerde lodingen bedraagt 12.892. Hierna zijn de waterdiepten in meters per kaart vertaald naar diepten t.o.v. NAP (kolom ‘DiepteNAP’) aan de hand van de formule: DiepteNAP = Diepte + (O.L.W. t.o.v. NAP) NB: O.L.W. t.o.v. NAP is een negatief getal. De waarde van DiepteNAP is dus kleiner. De historische waterbodem (1940) t.o.v. NAP kon in 3D10 worden gevisualiseerd aan de hand van de tool ‘Create TIN’ uit de ArcGIS toolset.
3.3
MAXIMALE DIEPTELIGGING VAN CE
Voor de penetratiediepte in de waterbodem ten tijde van de Tweede Wereldoorlog zijn (nog) geen bruikbare rekenmodellen beschikbaar. De afremmende werking van de waterkolom kan theoretisch worden berekend aan de hand van de weerstandscoëfficiënt van water, maar de uitkomsten van deze berekeningen komen niet overeen met de ervaringscijfers en beproevingen die in het verleden hebben plaatsgevonden. De firma Deltares uit Delft is bezig met de ontwikkeling van een bruikbaar rekenmodel. Bij het uitbrengen van deze rapportage was het rekenmodel echter nog niet voldoende ontwikkeld om te kunnen worden toegepast met voldoende betrouwbare eindresultaten. Het Havenbedrijf Rotterdam hanteert in samenspraak met de Gemeente Rotterdam de volgende uitgangspunten voor de maximale indringing van CE in de waterbodem volgens het worstcasescenario principe (inslag van een 1.000 lb vliegtuigbom in het water). A. Bij een waterkolom tot 4 meter is de remmende werking van het water op de snelheid van het CE onvoldoende om deze geheel tot rust te brengen. De maximale indringing kan niet op voorhand worden vastgesteld. Dit dient aan de hand van een dieptepenetratieberekening plaats te vinden. B. Bij een waterkolom van 4 tot 8 meter is het niet waarschijnlijk dat een CE dieper in de waterbodem is ingedrongen dan 1 meter. C. Bij een waterkolom van 8 meter of meer is het niet waarschijnlijk dat een CE in de waterbodem is ingedrongen. De snelheid van het CE wordt volledig afgeremd, waardoor deze op de harde waterbodem tot rust komt. In de GIS kaartlaag ‘lodingen1940’ is de kolom ‘Indr[inging]CE’ toegevoegd. Vervolgens is een selectie gemaakt van alle lodingen met een waterkolom (uit 1940) kleiner dan 4 m. De geselecteerde lodingen hebben in de kolom ‘IndrCE’ de fictieve waarde -20 [NAP] meegekregen. Ter plaatse van deze lodingen is de maximale diepteligging van CE niet vooraf te bepalen.
10
Feitelijk 2½ D, want er is geen sprake van een volume.
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 13 van 32
Daarna is een selectie gemaakt van alle ladingen met een waterkolom van 4 meter tot 8 meter. De kolom ‘IndrCE’ is berekend aan de hand van de formule: IndrCE = DiepteNAP-1 Tenslotte zijn de resterende lodingen geselecteerd. De kolom ‘IndrCE’ is berekend aan de hand van de formule: IndrCE = DiepteNAP Aan de waarden voor ‘IndrCE’ is vervolgens op verzoek van het Havenbedrijf Rotterdam een extra marge van 50 cm op de indringingsdiepte toegevoegd. Dit om te compenseren voor het eventuele inspoelen van een CE in de harde waterbodem tot de maximale diameter van het grootst mogelijk aanwezige CE. Hiertoe is de kolom ‘IndrCEWCS’ (WCS = worstcase-scenario) aangemaakt en berekend aan de hand van de formule: IndrCEWCS = IndrCE -0,5 De maximale ligging van CE t.o.v. NAP in het worstcasescenario tijdens WO-II is in 3D11 gevisualiseerd aan de hand van de tool ‘Create TIN’ uit de ArcGIS toolset. Hierbij zijn de volgende kaartlagen en settings gebruikt:
1 2 3 4
Figuur 7: Screenshot tool ‘Create TIN’
Kaartlaag 1 is het werkgebied t.b.v. de verdiepingswerkzaamheden vergroot met 50 meter. Deze kaartlaag is gebruikt om de grenzen van de TIN te bepalen. Kaartlaag 2 zijn de lodingen met een waterkolom van 4 meter tot 8 meter. Er is gerekend met de waarde uit de kolom ‘IndrCEWCS’. Kaartlaag 3 zijn de lodingen met een waterkolom van 8 meter of meer. Ook hier is gerekend met de waarde uit de kolom ‘IndrCEWCS’. Kaartlaag 4 zijn polygonen, die zijn ontstaan uit het verbinden (middels rechte lijnen) van de buitenste lodingen met een waterkolom kleiner dan 4 meter. Deze polygonen representeren de gebieden waar de maximale indringing van CE niet vooraf kan worden berekend. Ze zijn bij het maken van de TIN gebruikt als ‘hard erase’, d.w.z. dat het 3D model niet tot in deze gebieden doorloopt.
11
Feitelijk 2½ D, want er is geen sprake van een volume.
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 14 van 32
3.4
WATERBODEM NIEUWE WATERWEG 2015
Het Havenbedrijf Rotterdam heeft recente lodingen aangeleverd in twee afzonderlijke tekstbestanden met XYZ waarden: een tekstbestand met lodingen in het werkgebied t.b.v. de verdiepingswerkzaamheden en een tekstbestand met lodingen buiten dit werkgebied. Deze tekstbestanden zijn eerst omgezet naar een LAS dataset. De LAS dataset is vervolgens verwerkt in een TIN aan de hand van de tool ‘Create TIN’ uit de ArcGIS toolset. Dit keer is géén ‘Hard Clip’ toegepast, maar is de TIN naderhand bijgesneden met de tool ‘Delineate Tin Data Area’. Dit gaf visueel het mooiste resultaat. ArcGIS kan de miljoenen lodingen niet in een enkel 3D datamodel verwerken, omdat de software dit niet ondersteunt. Om dit te verhelpen is ‘thinning’ toegepast met een waarde van 30 procent, d.w.z. dat 30 procent van de lodingen zijn geselecteerd (dat gebeurt automatisch, door de software) om de TIN te creëren. Voor de doeleinden van dit onderzoek is dit voldoende. Het detail waarmee de huidige waterbodem met 30% van de beschikbare lodingen kan worden gevisualiseerd in 3D is aanzienlijk groter dan het detail van de historische waterbodem in 3D.
3.5
VERDACHTE GEBIEDEN
De verdachte gebieden in het worstcase-scenario zijn in 2D in kaart gebracht aan de hand van de tool ‘Surface Difference’ in ArcGIS, met als input:
TIN met de maximale diepte van CE TIN met de huidige waterbodem
Daar waar de huidige waterbodem boven de maximale diepte van CE ligt, is in het worstcasescenario sprake van een verdacht gebied. Het is dan namelijk niet feitelijk aangetoond dat de verdachte waterbodem uit WO-II na de oorlog voldoende diep is ontgraven. Het is mogelijk dat naoorlogs dieper is gebaggerd waarna de waterbodem weer is verondiept. Om dit feitelijk vast te kunnen stellen dient de naoorlogse baggergeschiedenis van de Nieuwe Waterweg te worden onderzocht. Dergelijk diepgaand onderzoek valt buiten de aan Expload verstrekte opdracht. Laagdiktes Aan de hand van de tool ‘Surface Difference’ is ook een TIN gemaakt met het verschil tussen de huidige waterbodem en de maximale diepte van CE. Deze TIN is gebruikt om de verdachte gebieden te visualiseren in laagdiktes van een halve meter op de kaarten in bijlagen 2b tot en met 21b. De laagdikte van een halve meter is gekozen in verband met de uit te voeren opsporing van CE (zie verderop in dit document).
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 15 van 32
Voorbeeld 3D analyse Figuur 8 toont het 3D model van de maximale indringing van CE in de waterbodem uit 1940 (rood) bij de monding van de Nieuwe Waterweg. Op de achtergrond is de bebouwing van Hoek van Holland zichtbaar. In geel de contouren van het gebied waar de verdiepingswerkzaamheden plaatsvinden. In paars de contouren van het onderzoeksgebied. In grijs de huidige topografie (GBKN).
Figuur 8: 3D model van de maximale indringing van CE in de waterbodem uit 1940.
Figuur 9 toont een projectie van de huidige waterbodem (lichtbruin) op het 3D model van de maximale indringing van CE in de waterbodem uit 1940.
Figuur 9: Projectie huidige waterbodem op het 3D model van de maximale indringing van CE in de waterbodem uit 1940.
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 16 van 32
Figuur 9 laat zien dat de huidige waterbodem in sommige delen van het onderzoeksgebied hoger ligt dan de maximale indringing van CE. Hier kunnen zich theoretisch nog CE in de huidige waterbodem bevinden. Dit verdacht gebied is in figuur 10 afgebeeld met een dikke rode contour.
Figuur 10: Visualisatie van de verdachte delen van de huidige waterbodem, afgebeeld met een dikke rode contour.
De verdachte delen van de waterbodem zijn tenslotte gevisualiseerd in 2D en verdeeld in laagdiktes middels een kleurenschema (figuur 11).
Figuur 11: Visualisatie van de verdachte delen van de huidige waterbodem in laagdiktes.
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 17 van 32
3.6
OPSPORINGSGEBIEDEN
In paragraaf 1.6 was de term ‘opsporingsgebied’ al geïntroduceerd: het gebied binnen het verdachte deel van het projectgebied waarbinnen opsporing van CE door een gecertificeerd opsporingsbedrijf nodig is om de baggerwerkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren. In GIS zijn de opsporingsgebieden vastgesteld met behulp van de ‘clip’ tool, waarbij de verdachte gebieden die verder dan 15 m uit het werkgebied liggen zijn verwijderd, evenals het gebied ter plaatse van Argos waar eerdere opsporing van CE heeft plaatsgevonden.
De opsporingsgebieden zijn zichtbaar in bijlagen 2a tot en met 26a middels een rode arcering en in bijlagen 2b tot en met 26b middels een rood kader. De opsporingsgebieden reiken tot 15 m12 uit het werkgebied i.v.m. de mogelijkheid dat de taluds van verdacht gebied nét buiten het werkgebied van de verdiepingswerkzaamheden inkalven en er CE in het werkgebied terecht komen.
In bijlagen 2 tot en met 26 (a en b) zijn ook verdachte gebieden zichtbaar op afstanden groter dan 15 m van het werkgebied van de verdiepingswerkzaamheden (het ‘resterend verdacht gebied’). Dit heeft te maken met het verzoek van HbR om de verdachte gebieden preventief in kaart te brengen tot 50 m uit het werkgebied.
12
Onderbouwing in paragraaf 1.6
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 18 van 32
4
UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN
4.1
VERDIEPING NIEUWE WATERWEG
Buiten en binnen de opsporingsgebieden moet worden gebaggerd om de scheepvaart voldoende waterdiepte te garanderen. Doordat hierbij grondroering plaatsvindt, bestaat bij de baggerwerkzaamheden binnen de opsporingsgebieden de mogelijkheid om met achtergebleven CE in aanraking te komen. Welke activiteiten een negatieve invloed hebben op de CE is in onderstaande paragrafen aangegeven. 4.2
INVLOED WERKZAAMHEDEN OP CE
Er zijn drie verschillende risico-activiteiten bij de uitvoering van de baggerwerkzaamheden: -
zwaar contact / mechanische belasting; beweging van een CE;
Als uitgangspunt wordt rekening gehouden met de meest “gevoelige” ontsteker met betrekking tot bovengenoemde effecten. Het betreft de chemisch lange vertraging ontsteker zoals beschreven in paragraaf 2.2. 4.2.1
Contact met CE / mechanische belasting
Doordat gebruik wordt gemaakt van hydraulische graafmachines waarbij de “contactwerkzaamheden” onder water plaatsvinden, bestaat de mogelijkheid om met een lichaam van een CE in aanraking komt. Hierdoor kan een schokgolf/trilling door het bomlichaam optreden dat doorzet in de ontsteker of mechanische belasting van de springstof (overdrachts- en/of inleilading) in het lichaam van het CE veroorzaakt. Dit kan leiden tot een ongecontroleerde detonatie van het CE 4.2.2
Beweging van het CE
Indien de vliegtuigbom zich in de ondergrond bevindt met de neus omhoog dan zal het zuur in de ontsteker (zie paragraaf 2.2) zich niet richting de celluloidplaatjes verplaatsen, maar richting de wapeningsvork. Het zuur komt daardoor niet in aanraking met het celluloid en de vliegtuigbom kan daardoor als “blindganger” zijn achtergebleven. Als de bom gekanteld of bewogen wordt tijdens de uitvoering van de baggerwerkzaamheden, kan het zuur zich verplaatsen richting van de celluloidplaatjes en zal de vertragingstijd starten. Na onbepaalde tijd bestaat kans op een ongecontroleerde detonatie van de vliegtuigbom.
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 19 van 32
5
EFFECTEN UITWERKING CE
Alle risicovolle CE behoren tot de subcategorie brisante CE. Dit houdt in dat de werking berust op het detoneren (exploderen) van springstof. Bij de detonatie van een met springstof gevuld CE komt een zeer grote hoeveelheid energie vrij. De uitwerkingsverschijnselen van een detonatie zijn: -
5.1
Brisantie (scherfwerking); Gasdruk; Schokgolf; Hitte.
BRISANTIE / SCHERFWERKING
Brisantie is een allesvernietigende kracht die werkt tot op enkele centimeters van de springstof. Als de springstof in een omhulsel is geplaatst zal de brisantie zorgen voor de “verscheuring” van heet omhulsel welke meestal van staal is gemaakt. Op deze wijze worden scherven gevormd, welke door de gasdruk snelheid meekrijgen. De schervengevarenzone kan reiken tot enkele kilometers vanaf het detonatiepunt. Dit is afhankelijk van de omliggende materie waardoor de scherven zich een weg moeten banen.
Figuur 12: Afbeelding bomscherf (lengte ca. 50 cm.)
Scherfwerking (fragmentatie) wordt onderscheiden in primaire scherven van het lichaam en secundaire scherven, afkomstig uit de directe omgeving, zoals puin, glasscherven, etc. Primaire en secundaire scherfwerking kunnen dodelijk letsel veroorzaken in de directe omgeving van het detonatiepunt. Binnen het project liggen de mogelijk aan te treffen CE onder de waterspiegel. Dit houdt in dat bij de risicobeoordeling rekening dient te worden gehouden met de remmende werking van de aanwezige waterkolom op scherven. Voor de uitwerking wordt rekening gehouden met het CE welke de grootste explosieve inhoud heeft. Dit betreft de vliegtuigbom van 1000 lb. In tabel 2 is aangegeven bij welke waterkolom er volgens het defensie voorschrift (VS9-861) geen lethale scherfwerking, respectievelijk geen scherfwerking boven water optreedt.
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 20 van 32
In tabel 2 is aangegeven wanneer rekening dient te worden gehouden met scherfwerking, gerelateerd aan de hoeveelheid explosieven inhoud in combinatie met de aanwezige waterkolom boven het CE. In de tabel is een onderscheid gemaakt tussen scherven die geen lethale (dodelijke) uitwerking hebben (rode markering) en een diepte waarbij de scherven het wateroppervlak niet bereiken (groene markering). Voor de berekening wordt gerekend met een explosieve inhoud van ca. 170 kg (zie 2.1).
Tabel 2: Tabel scherfwerking (bron VS9-861)
Uitkomsten volgens tabel 2 -
Waterkolom 0 meter tot 7,8 meter: Mogelijkheid op lethale scherven Waterkolom vanaf 7,8 meter tot 9 meter: Wel scherven, geen lethale uitwerking Waterkolom groter dan 9 meter: Geen scherven
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 21 van 32
5.2
GASDRUK
Gasdruk is een direct gevolg van de uitwerking van een snelle uiteenzetting van de hete, gasvormige reactieproducten die worden gevormd tijdens de detonatie. Door gasdrukwerking, ook wel luchtdrukwerking genoemd zal onder water een gasbel ontstaan. De gasbel zal druk uitoefenen op het water waardoor dit wordt verplaatst totdat de druk in de gasbel lager is dan de hydrostatische druk van het omringende water. Een heftige samentrekking van de gasbel volgt waarna een tweede expansie met vrijwel gelijke snelheid van de gasbel plaats zal vinden. Meerdere expansies en samentrekking kunnen, afhankelijk van de waterkolom, daarna nog plaatsvinden. Elke expansie veroorzaakt een drukgolf die zich in alle richtingen naar buiten door het water verspreidt. Omdat water weinig samendrukbaar is zal de maximale druk van de initiële fase van de schokgolf veel hoger zijn dan wanneer deze plaatsvindt in grond of lucht. De piekdruk zal daartegenover onder water korter van duur zijn. Ondanks de schokgolf minder krachtig wordt naar gelang de gasbel opstijgt, zal de oorsprong van de schokgolf (in het midden van de stijgende gasbel) in veel gevallen de onderkant van een schip of ponton bereiken waarbij het nog voldoende energie bezit om voldoende schokgolfschade te veroorzaken op grotere afstand van het punt van detonatie. Het “bubble jet” effect Het zogenaamde “bubble jet”-effect treedt op wanneer een springlading detoneert op korte afstand van het schip/ponton. Wanneer de gasbel de waterspiegel bereikt op het moment dat hij samentrekt zal het een waterzuil creëren van enkele tientallen meters hoog (afhankelijk van de grootte van de gasbel). Indien de condities zodanig zijn dat de gasbel samentrekt op het moment dat deze de onderzijde van het schip/ponton raakt, kan de schade aanzienlijk zijn. De samentrekkende gasbel vormt een “jet” met hoge energie die een gat met een diameter van wel 1,00 meter in de romp van het schip kan slaan. Overstroming van een of meerdere compartimenten en het breken van kleinere schepen behoort tot de mogelijkheden. De energie kan, afhankelijk van de soort en hoeveelheid springstof in een CE, de waterdiepte én de constructie van het vaartuig, voldoende zijn om een schip dat zich boven of in de directe omgeving van het explosiepunt bevindt zwaar te beschadigen, waardoor het zelfs mogelijk zinkt.
Figuur 13: Afbeelding “onderwater explosie” met waterzuil
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 22 van 32
Figuur 14: Effect “bubble jet”
5.3
SCHOKGOLF
Dit is de heftige trilling die ontstaat bij de detonatie en zich voortplant door de omringende materie. Hoe dichter de omringende materie, hoe verder de schokgolf zich kan voortplanten en daardoor op grotere afstand leidingen, fundamenten enz. kan vernielen of beschadigen. Wanneer een explosief onder het wateroppervlakte detoneert, ontstaat een schokgolf die zich voortplant door het water en door alle daarin aanwezige voorwerpen. De eerste schokgolf is het sterkst en zal dus de meeste schade aanrichten. Bij de detonatie van een vliegtuigbom kan volgens het VS 9-861 schade ontstaan ten gevolge van de schokgolf aan fundamenten van bouwwerken, kabels, pijpen, rioleringen enz. Binnen het project is het van belang welke effecten de schokgolf veroorzaakt onder water. In figuur 15 zijn de afstanden aangegeven die moeten worden aangehouden ten aanzien van in het water aanwezige schepen, zwemmers of duikers.
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 23 van 32
Figuur 15: Formules ten aanzien van risico’s bij onderwaterexplosie (bron: VS9-861 pag. 5-15) (R= de straal in meters, W= Netto explosief gewicht in TNT equivalent)
Dit betekent binnen het project dat ten tijde van een mogelijk detonatie van een CE de navolgende veiligheidsstralen dienen te worden gehanteerd: Zwemmers of duikers Civiele scheepvaart Tankschepen
270 x 5,557 kg = 24 x 13,04 kg = 36 x 13,04 kg =
1.500 meter veiligheidsstraal 313 meter veiligheidsstraal 470 meter veiligheidsstraal
In de praktijk zijn bovengenoemde veiligheidsstralen niet realiseerbaar. Dit houdt in dat een mogelijke detonatie van een CE dient te worden voorkomen en dat hiermee rekening dient te worden gehouden bij het bepalen van de beheersmaatregelen.
5.4
HITTE
Bij de detonatie ontstaat een sterke temperatuurtoename. De hete gassen die ontstaan, veroorzaken een vuureffect bij contact met zuurstof in de lucht. De scherven die door de scherfwerking ontstaan zijn roodgloeiend en vormen een risico voor brandgevoelige infrastructuur. Aangezien we spreken over een detonatie onder water is de hitte binnen dit project niet relevant.
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 24 van 32
6
GEADVISEERDE BEHEERSMAATREGEL
6.1
NOODZAAK TREFFEN BEHEERSMAATREGEL IN OPSPORINGSGEBIEDEN
In de opsporingsgebieden13 op de kaarten in bijlagen 2 tot en met 26, waar tijdens de uitvoering van de verdiepingswerkzaamheden een risico tot een ongecontroleerde uitwerking van een CE aanwezig is, zal een beheersmaatregel moeten worden opgesteld. Deze beheersmaatregel kan bestaan uit het aanbrengen van beschermende maatregelen om de uitwerkingsverschijnselen af te vangen óf de aanwezige CE dienen vooraf aan de baggerwerkzaamheden te worden opgespoord en verwijderd. Voor de opsporing ten behoeve van baggerwerkzaamheden dient te worden gerekend met het kleinst mogelijk aanwezige brisante CE. Het betreft de GP bom van 40 lb. (zie 2.1). Voor het aanbrengen van beschermende maatregelen voor het afvangen van de uitwerkingsverschijnselen moet rekening worden gehouden met de uitwerking van het grootst mogelijk aanwezige CE. Dit betreft de brisantbom van 1.000 lb.
6.2
AANBRENGEN BESCHERMENDE MAATREGELEN
In paragraaf 5.3 is aangegeven dat benodigde veiligheidsstralen in de praktijk niet realiseerbaar zijn. Ook het aanbrengen van beschermende maatregelen, en het gebruik van CE-beveiligd materieel is bij CE met dergelijke afmetingen niet afdoende. Dit houdt in dat een mogelijke detonatie van een CE dient te worden voorkomen. Dit betekent dat de aanwezige CE moeten worden opgespoord en verwijderd voor aanvang van de baggerwerkzaamheden.
6.3
OPSPOREN EN VERWIJDEREN CE
Het opsporen van de aanwezige CE gebeurt door middel van metaaldetectie. Er bestaat een passieve en een actieve detectiemethode voor metalen: 6.3.1
Passieve detectie
Met deze methode is het mogelijk ijzerhoudende voorwerpen op te sporen die een verstoring veroorzaakt in het bestaande aardmagnetisch veld. Deze verstoring wordt gemeten met behulp van een magnetometer. Doordat deze zelf geen signaal uitzendt wordt dit een passieve detectie genoemd (zie figuur 16).
13
Zie definitie en paragraaf 16 en verdere toelichting op de afbakening in paragraaf 3.6
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 25 van 32
Het voordeel van deze vorm van detectie is dat een groot detectiebereik kan worden gehaald. Afhankelijk van de grootte van de verstoring die het object veroorzaakt binnen het aardmagnetisch veld (afhankelijk van omgevingsfactoren) is het mogelijk een 1000 lb. vliegtuigbom te lokaliseren tot een diepte van ca. 5 meter onder de meetsonde. De 40 lb. vliegtuigbom kan worden gelokaliseerd tot een diepte van ca. 2 meter onder de meetsonde. Indien meerdere sondes naast elkaar worden geplaatst kan in één detectieslag een bredere baan worden gedetecteerd. De resultaten van de detectie zijn direct na het uitlezen zichtbaar. Het nadeel van deze vorm van detectie is dat het ook verstoringen op het aardmagnetisch veld meet die worden veroorzaakt door ijzerhoudende objecten in de omgeving (infrastructuur, schepen etc.). De mogelijkheid is dat deze aanwezige elementen een dusdanige “verstoring” opleveren dat de detectieresultaten niet meer te interpreteren zijn en daardoor onbruikbaar voor het elimineren van mogelijke CE. Om kwalitatief goede detectieresultaten te behalen dienen er zo weinig mogelijk verstorende elementen in de omgeving aanwezig te zijn. Ten tweede is het van groot belang dat de meetsondes zo dicht mogelijk boven de waterbodem worden gesitueerd tijdens de detectie. Op deze wijze wordt het grootste meetbereik gehaald.
Figuur 16: Principetekening passieve ferro-detectie, afwijking aardmagnetisch veld
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 26 van 32
6.3.2
Actieve detectie
Met deze methode is het mogelijk alle soorten metalen op te sporen. Door de detector wordt een “eigen” magnetisch veld gecreeerd dat wordt verstoord door een metaalhoudend object (zie figuur 17). Doordat de detector een signaal uitzendt wordt dit actieve detectie genoemd. De detector detecteert alleen objecten die een verstoring veroorzaken binnen het opgewekte magnetisch veld. Dit veld is (afhankelijk van de grootte van de detectorspoel) beperkt. Het voordeel van deze vorm van detectie is dat het alle soorten metalen detecteert en dat er geen negatieve invloed van verstorende elementen (infrastructuur, schepen etc.) optreedt indien deze zich buiten het opgewekte magnetisch veld bevinden. Het nadeel van deze vorm van detectie is dat het opgewekte magnetisch veld beperkt is in grootte. De in de branche gebruikte actieve detectoren hebben een meetbereik van maximaal 0,5 – 0,75 m onder de spoel van de detector.
/ Waterbodem
Figuur 17: Principetekening actieve detectie metaaldetectie, zelf gecreëerd magnetisch veld
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 27 van 32
6.3.3
Aanwezige verstorende elementen
Onder verstorende elementen wordt verstaan: Elementen die een dusdanige verstoring van het (aard)magnetisch veld veroorzaken dat detectiedata niet meer te interpreteren is op aanwezigheid van individuele CE. Op de locaties die als verdacht zijn aangemerkt is aan de hand van luchtfoto’s (zie bijlagen 2b t/m 27b) beoordeeld of er verstorende elementen zichtbaar zijn die invloed kunnen hebben op de detectiegegevens. Op geen van de locaties zijn deze verstorende elementen waargenomen (denk aan boeien en palen, vaste pontons etc.). Het is altijd mogelijk dat zich verstorende elementen onder het waterniveau bevinden welke op de luchtfoto’s niet zichtbaar zijn, bijvoorbeeld kabel en leiding tracés. Tijdens het detectieonderzoek op de locatie Argos (zie bijlage 27, locatie nr. 5) zijn op objecten op/in de waterbodem gemeten. Figuur 18 toont de interpretatie van het detectieresultaat. De figuur is toegevoegd ter kennisname. Over aantallen mogelijk te meten objecten tijdens de detectie van verdachte delen van de huidige waterbodem buiten de Argos locatie is op theoretische gronden geen uitspraak te doen.
Figuur 18: Resultaat interpretatie detectiegegevens Argos.
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 28 van 32
6.4
ADVIES DETECTIEMETHODE
Omdat er in eerste instantie geen aanleiding is om aan te nemen dat zich binnen de te detecteren opsporingsgebieden verstorende elementen bevinden wordt geadviseerd om de detectie uit te voeren door middel van passieve detectie met magnetometers. Op deze wijze kan op de meeste locaties de geheel verdachte laagdikte in één detectieslag worden gedetecteerd waarna de resultaten kunnen worden geïnterpreteerd. Indien uit de detectiegegevens blijkt dat zich onder de waterspiegel toch verstorende elementen bevinden wordt geadviseerd om op deze “verstoorde” locaties over te gaan op actieve detectie. Dit is de reden waarom binnen de opsporingsgebieden de laagdiktes van maximaal 0,5 m al zijn aangegeven op de tekeningen in de bijlagen 2b t/m 27b. Het aantal benodigde detectieslagen kan hieruit worden afgelezen.
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 29 van 32
7 7.1
CONCLUSIES EN AANBEVELING CONCLUSIE
Het Havenbedrijf Rotterdam is voornemens de Nieuwe Waterweg en de Botlek te verdiepen. In het kader van de voorbereidingen is het noodzakelijk om te beschikken over de conclusies van een onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van Conventionele Explosieven uit de Tweede Wereldoorlog (CE) voor het scopegebied. Het scopegebied bestaat uit twee gebieden. -
Nieuwe Waterweg incl. de 2de Petroleumhaven Botlek gebied
Expload heeft een PRA opgesteld op basis van eerder uitgevoerde vooronderzoeken, eerder uitgevoerde opsporingswerkzaamheden en (voor het resterende scopegebied) een worstcasescenario onderzoek naar mogelijk achtergebleven CE uit de Tweede Wereldoorlog. De vooronderzoeken hebben met name in het Botlek gebied plaatsgevonden, waarvan één vooronderzoek gelijktijdig met deze PRA is uitgevoerd.14 De opsporing van CE heeft in de Nieuwe Waterweg ter plaatse van Argos plaatsgevonden. Voor een overzicht van eerder uitgevoerde onderzoeken wordt verwezen naar bijlage 27. In het worstcasescenario onderzoek is het uitgangspunt gehanteerd dat het gebied waarvoor nog geen vooronderzoek is uitgevoerd geheel verdacht is op de mogelijke aanwezigheid van brisante afwerpmunitie t/m 1.000 lb. Vervolgens is het verdachte gebied zoveel mogelijk verkleind door feitelijk vast te stellen waar de waterbodem na WO-II voldoende diep is ontgraven. Om dit vast te stellen zijn historische peilgegevens uit maart/april 1940 verwerkt naar een 3D model15 van de historische waterbodem. Op basis van dit model is de maximale indringingsdiepte van CE eveneens in 3D vastgesteld, waarna dit model is vergeleken met een 3D model van de huidige waterbodem. Zo zijn de gebieden in kaart gebracht waar na uitvoering van de vooronderzoeken, opsporingswerkzaamheden en het worstcasescenario onderzoek nog CE aanwezig kunnen zijn. Deze gebieden zijn gevisualiseerd in de bijlagen 2 tot en met 26. De verdachte gebieden waar opsporing van CE door een gecertificeerd opsporingsbedrijf nodig is om de baggerwerkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren zijn in deze bijlagen de opsporingsgebieden genoemd. Per deelgebied zijn de volgende conclusies getrokken: -
Botlek: er zijn binnen het deelgebied ‘Botlek’ geen opsporingsgebieden afgebakend op basis van de uitgevoerde vooronderzoeken. Nieuwe Waterweg incl. de 2de Petroleumhaven: binnen dit deelgebied zijn meerdere opsporingsgebieden afgebakend op basis van het worstcasescenario onderzoek. Bij het afbakenen van de opsporingsgebieden is rekening gehouden met het mogelijk inkalven van het talud tot 15 meter buiten de baggerlocatie.
14
Expload, rapport vooronderzoek Verdieping Botlek Rotterdam, RVCE-15001-01 versie 0.1 d.d. 26-05-2015. Dit vooronderzoek is in de conceptfase en ligt ter goedkeuring bij de gemeente 15 Feitelijke 2½D, omdat er geen sprake is van een volume
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 30 van 32
7.2
AANBEVELING
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat zich binnen de te detecteren opsporingsgebieden verstorende elementen bevinden. Daarom wordt geadviseerd om detectie uit te voeren door middel van passieve detectie met magnetometers. Op deze wijze kan op de meeste locaties de geheel verdachte laagdikte in één detectieslag worden gedetecteerd, waarna de resultaten kunnen worden geïnterpreteerd. Indien uit de detectiegegevens blijkt dat zich onder de waterspiegel toch verstorende elementen bevinden, wordt geadviseerd om op deze “verstoorde” locaties over te gaan op actieve detectie. Het meetbereik van de actieve detector is gering: maximaal 0,5 – 0,75 m onder de spoel van de detector. Dit is de reden waarom in de bijlagen 2b tot en met 26b de opsporingsgebieden zijn afgebeeld in laagdiktes van 0,5 m. Het aantal benodigde detectieslagen kan hieruit worden afgelezen.
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 31 van 32
8
BIJLAGEN 1 T/M 21:
BIJLAGE 1
OVERZICHT BIJLAGEN TRAJECT NIEUWE WATERWEG, BOTLEK EN 2DE PETROLEUMHAVEN
BIJLAGE 2A T/M 26A
OVERZICHT GEBIEDEN GEPROJECTEERD OP ONDERGROND GOOGLE EARTH
BIJLAGE 2B T/M 26B
OVERZICHT GEBIEDEN GEPROJECTEERD OP ONDERGROND HUIDIGE WATERBODEM
BIJLAGE 27
OVERZICHT UITGEVOERDE VOORONDERZOEKEN EN CE OPSPORINGSWERKZAAMHEDEN
Rapportnummer: RN-15001-1.1
Pagina 32 van 32
!EXPLOAD EXPLOSIEVENADVISEURS
/
/
/
/
/
/'
Laagdikte verdacht gebied (meters) 1111 0- 0,5
11112,5-3
1111 0,5-1
3-3,5
11111-1,5
11113,5-4
11111,5-2
11114- 7,5
11112-2,5
1111 7,5-10
1111 Laagdikte gespecificeerd in vooronderzoek LBC Botlek
,------, L._ ___ j Werkgebied verdiepingswerkzaamheden
-- Huidige topografie (GBKN)
Projectgebied
D Onderzoeksgebied D Resterend verdacht gebied
----========----
0
300
Meters
!EXPLOAD EXPLOSIEVENADVISEURS
'.] 0 Laagdikte verdacht gebied (meters) 1111 0- 0,5
11112,5-3
1111 0,5-1
3-3,5
11111-1,5
11113,5-4
11111,5-2
11114- 7,5
11112-2,5
1111 7,5-10 Laagdikte onbekend
1111 Laagdikte gespecificeerd in vooronderzoek LBC Botlek
,------, L._ ___ j Werkgebied verdiepingswerkzaamheden Projectgebied
D Onderzoeksgebied D Opsporingsgebied D Resterend verdacht gebied
D Verdacht gebied (worstcasescenario) vervalt op basis van eerder uitgevoerd vooronderzoek [ZJ Vooronderzoek dat is ingediend ter goedkeuring bij de gemeente Rotterdam -- Huidige topografie (GBKN)
-----=========----•
0
300
Meters