Projectgebonden Risicoanalyse Amsterdam Distelweg Air Products Nederland B.V.
Niet Gesprongen Explosieven Riel Explosive Advice & Services Europe B.V. Alphenseweg 4a, 5133 NE Riel, Nederland Postbus 21, 5133 ZG Riel, Nederland T+31 (0)13 518 60 76 www.reaseuro.com
[email protected] KvK Tilburg 180.501.31 ABN AMRO 4752.39.288 BTW NL81.50.08.387.B01
Projectgebonden Risicoanalyse Amsterdam Distelweg
Projectnummer
: 71707
Kenmerk opdracht
: E-mail 06-05-2013
Opdrachtgever
: Air Products Nederland B.V.
Plaats en datum
: Riel, 9 juli 2013
Kenmerk rapport
: RO-130104 versie 1.0
Opgemaakt door
: N. van Domburg, Projectleider Advies
Gecontroleerd door
: E. van den Berg, Projectmanager Advies
Goedgekeurd door
: E. Wildeman, Projectmanager Uitvoering
REASeuro
Opdrachtgever Air Products Nederland B.V.
A.P.A.M. van Riel Hoofd Projecten
J. Wildeman
Informatiebescherming. Op grond van artikel 6:162 BW, mag niets uit dit document worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of welke andere wijze, inclusief digitale verwerking, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van REASeuro. De opdrachtgever mag voor intern gebruik duplicaten maken. Illustratie voorpagina: Aproximate bomb plot, Attack on Fokker Aircraft Factory, 17-7-43 (bron: Saricon, 2011).
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 2 van 25
Inhoudsopgave Pagina Inhoudsopgave .......................................................................................................................................3 1.
Inleiding.........................................................................................................................................5 1.1. Aanleiding ............................................................................................................................5 1.2. Werkgebied ..........................................................................................................................5 1.3. Doel......................................................................................................................................6 1.4. Uitgangspunten ....................................................................................................................6 1.5. Leeswijzer ............................................................................................................................6
2.
Resultaten Historisch Vooronderzoek .......................................................................................8 2.1. Afbakening verdacht gebied ................................................................................................8
3.
Naoorlogs uitgevoerde werkzaamheden .................................................................................10 3.1. Luchtfotoanalyse................................................................................................................10 3.2. Conclusie ...........................................................................................................................12
4.
Locatiespecifieke omstandigheden .........................................................................................13 4.1. Huidige situatie werkgebied ...............................................................................................13 4.2. Maaiveldhoogte en grondwaterstand.................................................................................13 4.3. Bodemopbouw ...................................................................................................................13 4.4. Milieuhygiënische kwaliteit.................................................................................................15 4.5. Archeologie ........................................................................................................................15 4.6. Detectieverstoringen ..........................................................................................................15
5.
Uit te voeren werkzaamheden...................................................................................................17 5.1. Sloop gebouwen en verwijderen hekwerken .....................................................................17 5.2. Verwijderen verharding ......................................................................................................17 5.3. Verwijderen kabels- en leidingen .......................................................................................17 5.4. Toekomstig gebruik............................................................................................................17
6.
Risicoanalyse NGE.....................................................................................................................18 6.1. Specifieke gevaarfactoren mogelijk aanwezige NGE ........................................................18 6.2. Effecten van werkzaamheden die kunnen leiden tot een detonatie ..................................18 6.3. Effect van een explosie......................................................................................................18
7.
Wettelijk kader ............................................................................................................................20 7.1. Gemeentewet.....................................................................................................................20 7.2. Arbobesluit .........................................................................................................................20 7.3. Werkveldspecifiek certificatieschema OCE .......................................................................21 7.4. Rijksfinanciering .................................................................................................................21 7.5. Overige relevante regelgeving ...........................................................................................22
8.
Advies..........................................................................................................................................23 8.1. Sloop bestaande gebouwen ..............................................................................................23 8.1.1. Eventueel aanwezige aardpennen ..........................................................................23 8.1.2. Fundering productiehal ............................................................................................24 8.1.3. Fundering overkapping ............................................................................................24 8.2. Verwijderen verhardingen ..................................................................................................24
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 3 van 25
8.3. 8.4. 9.
Verwijderen riolen, kabels en leidingen .............................................................................24 Advies toekomstig gebruik .................................................................................................24
Kosten en doorlooptijd ..............................................................................................................25 9.1. Uitgangspunten calculatie..................................................................................................25 9.2. Budget en doorlooptijd .......................................................................................................25
Figuren: Figuur 1: Werkgebied (bron: Google Maps en Kavelkaart)......................................................................6 Figuur 2: Uitsnede bijbehorende kaart van Saricon ter hoogte van het werkgebied (bron: Saricon). .....8 Figuur 3: Verdacht gebied 1 (bron: Saricon). ...........................................................................................9 Figuur 4: Uitsnede naoorlogse luchtfoto’s (bron: Kadaster) en Bing Maps............................................11 Figuur 5: Sondeercurve DKM4 (bron: Fugro 2003)................................................................................14
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 4 van 25
1. INLEIDING In dit hoofdstuk is beschreven wat de aanleiding is voor het uitvoeren van de Projectgebonden Risicoanalyse - Niet Gesprongen Explosieven (PRA-NGE). Daarnaast zijn het werkgebied, de doelstelling en de uitgangspunten van het onderzoek beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een leeswijzer.
1.1. AANLEIDING Het Stadsdeel Amsterdam Noord is in samenwerking met de centrale stad Amsterdam voornemens de Buiksloterham, een bedrijventerrein langs het IJ tegenover het Centraal Station, te herontwikkelen van verouderd extensief gebruikt bedrijventerrein tot een hoogwaardige woon-, werk- en leefomgeving. Binnen het her te ontwikkelen gebied is momenteel onder andere Air Products Nederland B.V. gevestigd, een toonaangevend leverancier van industriële gassen. Air Products is gevestigd aan de Distelweg 99 en 105 en de Asterweg 49. In het kader van de herontwikkeling van Buiksloterham staakt Air Products de activiteiten op de huidige locatie. De aanwezige bebouwing en infrastructuur wordt door zorg van Air Products gesloopt/verwijderd en het terrein wordt verkocht. Hierna wordt het terrein herontwikkeld in het kader van het woningbouwprogramma van gemeente Amsterdam. Voor Buiksloterham is door Saricon een Historisch Vooronderzoek (HVO) uitgevoerd (rapport met kenmerk 72491-AR-08, d.d. 5 juli 2011). Uit dit rapport blijkt dat de locatie de Distelweg 99 en 105 en de Asterweg 49 gedeeltelijk verdacht is op de aanwezigheid van blindgangers van afwerpmunitie (vliegtuigbommen). Bij de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden vinden dus werkzaamheden plaats in gebieden waarvoor aantoonbaar een verhoogd risico aanwezig is op het aantreffen van Niet Gesprongen Explosieven (NGE). In het kader van de voorbereiding van de voorgenomen werkzaamheden heeft REASeuro opdracht gekregen voor het uitvoeren van de PRA-NGE.
1.2. WERKGEBIED Het werkgebied betreft de Distelweg 99 en 105 en de Asterweg 49 (kavel 48en 49). Het werkgebied is weergegeven binnen het roze kader in Figuur 1. Tevens is de ligging op de kavelkaart weergegeven.
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 5 van 25
Figuur 1: Werkgebied (bron: Google Maps en Kavelkaart).
1.3. DOEL Het doel van voorliggende PRA-NGE is: Een 3-dimensionale afbakening van op NGE-verdacht gebied binnen het werkgebied. De afbakening van verdacht gebied is feitelijk onderbouwd. De afwegingen die ten grondslag liggen aan de afbakening zijn navolgbaar en zijn zoveel mogelijk gebaseerd op feitelijke informatie. Het tot een acceptabel niveau terugbrengen van de aan de uitvoering van het project gerelateerde risico’s met betrekking tot NGE in verdacht gebied. Hiervoor worden gerichte adviezen gegeven met betrekking tot de wijze van uitvoering en de te treffen veiligheidsmaatregelen.
1.4. UITGANGSPUNTEN Deze PRA-NGE is gebaseerd op de volgende informatie: Historisch Vooronderzoek (Adviesrapport Conventionele Explosieven Projectgebied Buiksloterham, Amsterdam, 72491-AR-08, d.d. 5 juli 2011); Naoorlogse luchtfoto’s (1958, 1967, 1989 en 1999, bron: Kadaster). De scope van deze PRA-NGE is beperkt tot de werkzaamheden die door Air Products Nederland B.V. moeten worden uitgevoerd vooruitlopend op de eigendomsoverdracht van het werkgebied. De voor de herontwikkeling benodigde werkzaamheden vallen buiten de scope van dit rapport.
1.5. LEESWIJZER In hoofdstuk 2 is de voor deze PRA-NGE relevante informatie uit het Historisch Vooronderzoek beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft de naoorlogs in het werkgebied uitgevoerde werkzaamheden. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de locatiespecifieke omstandigheden in het werkgebied die van invloed kunnen zijn op een eventueel NGEbodemonderzoek. De door Air Products uit te voeren werkzaamheden zijn beschreven in
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 6 van 25
hoofdstuk 5. Hierna wordt in hoofdstuk 6 de risicoanalyse met betrekking tot de in het werkgebied te verwachten NGE uitgewerkt. In hoofdstuk 7 wordt het wettelijk kader beknopt weergegeven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 8 het advies met betrekking tot de uit te voeren werkzaamheden uitgewerkt. Tenslotte is in hoofdstuk 9 een budgetraming en een raming van de doorlooptijd van het benodigde NGE-bodemonderzoek opgenomen.
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 7 van 25
2. RESULTATEN HISTORISCH VOORONDERZOEK In dit hoofdstuk wordt de conclusie van het HVO weergegeven. Deze conclusie dient als vertrekpunt voor deze PRA. In het kader van deze PRA-NGE is geen aanvullend historisch onderzoek uitgevoerd.
2.1. AFBAKENING VERDACHT GEBIED Uit het HVO blijkt dat het werkgebied gedeeltelijk verdacht is op de aanwezigheid van NGE. Er is sprake van één verdacht gebied dat gedeeltelijk overlapt met kavel 49 en gedeeltelijk overlapt met kavel 48, zie het rode kader in Figuur 2. Het gehele verdachte gebied, dat naar het zuiden uitstrekt, is in Figuur 3 weergegeven.
Figuur 2: Uitsnede bijbehorende kaart van Saricon ter hoogte van het werkgebied (bron: Saricon).
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 8 van 25
Figuur 3: Verdacht gebied 1 (bron: Saricon).
Het gebied is als verdacht aangemerkt naar aanleiding van het Amerikaanse bombardement op 17 juli 1943. Dit bombardement is uitgevoerd door B17 bommenwerpers van de Bomb Groups 385 en 388. De Fokkerfabriek was het doelwit van het bombardement. Er worden 210 bommen van 500 lbs afgeworpen vanaf een hoogte van 4.500 meter. Bij het bombardement wordt het doel, de Fokkerfabriek, niet geraakt. Op basis van de gemaakte Bomb Plots, archiefinformatie en een luchtfotoanalyse is door Saricon vastgesteld waar kraters aanwezig zijn en waar schade gerapporteerd is. De kraters zijn in Figuur 3 weergegeven met gele cirkels, het gebied met oorlogsschade is wit gearceerd. Saricon heeft vastgesteld dat de afgeworpen bommen niet verder dan 100 meter van elkaar zijn neergekomen. Het verdachte gebied is bepaald door rond de waargenomen kraters een straal van 100 meter te nemen. Binnen het aldus bepaalde verdachte gebied bestaat een aantoonbaar verhoogd risico op de aanwezigheid van niet gedetoneerde vliegtuigbommen (afwerpmunitie) van 500 lbs. De verticale afbakening is door Saricon vastgesteld op NAP-13 m. Deze afbakening is vastgesteld op basis van het Funderingsadvies ten behoeve van een bedrijfsruimte a.d. Asterweg te Amsterdam, Raadgevend Ingenieursbureau INPIJNBLOKPOEL SON B.V., opdrachtnummer VS-3148-A, 30 januari 1989.
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 9 van 25
3. NAOORLOGS UITGEVOERDE WERKZAAMHEDEN Ten behoeve van deze PRA-NGE is in dit hoofdstuk getracht de naoorlogs uitgevoerde grondroerende handelingen in het werkgebied zo goed mogelijk in beeld te brengen. Mogelijk zijn de naoorlogs uitgevoerde grondroerende werkzaamheden van invloed op de afbakening van het verdachte gebied binnen het kabeltracé. Per verdacht gebied wordt in dit hoofdstuk een overzicht gegeven van de naoorlogse werkzaamheden.
3.1. LUCHTFOTOANALYSE Bij het Kadaster zijn naoorlogse luchtfoto’s besteld van 1958, 1967, 1989 en 1999. Deze zijn vergeleken met de geallieerde stafkaart/luchtfoto’s uit 1944 en 1945 en een satellietopname uit Google Maps. In deze paragraaf wordt op grond van deze informatie (globaal) vastgesteld welke naoorlogse werkzaamheden zijn uitgevoerd.
1958
1967
1977
1989
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 10 van 25
1999
Huidige situatie Bing Maps Figuur 4: Uitsnede naoorlogse luchtfoto’s (bron: Kadaster) en Bing Maps.
In 1958 was alleen het noordwestelijke deel van kavel 48 bebouwd. Het verdachte deel van kavel 48 lijkt op basis van de luchtfoto te bestaan uit braakliggend terrein met enkele kleine opstallen. Kavel 49 was in 1958 al wel in gebruik. Op het terrein is een loods zichtbaar. Op de luchtfoto uit 1967 is waar te nemen dat ongeveer in het midden van kavel 48 een groot gebouw is gebouwd. In het verdachte deel van de kavel zijn wegen aangelegd. De op de luchtfoto uit 1958 aanwezige begroeiing is gerooid. De inrichting van kavel 49 is niet wezenlijk veranderd. Tussen 1968 en 1977 is het verdachte deel van kavel 48 volledig heringericht. In 1976/1977 is de productiehal gebouwd. Uit de bouwtekeningen 1 blijkt dat dit gebouw is gefundeerd op houtenpalen met een lengte van 17 m 2 . De palen zijn voorzien van en betonopzetter. Het gebouw was niet voorzien van een kelder of kruipruimte. Het overige deel van het terrein is volledig verhard. De verharding bestaat uit stelconplaten. Deze situatie blijft nagenoeg ongewijzigd tot 1999. Na 1999 is de productiehal gesloopt. Het is niet bekend of hierbij de funderingspalen zijn verwijderd. Het gehele verdachte deel van kavel 48 is momenteel verhard en wordt gebruikt voor de opslag van materialen/producten. De op de kavel resterende bebouwing bevindt zich uitsluitend op het niet op NGE verdachte deel van kavel 48. Binnen het verdachte deel van het gebied bevindt zich aan de zijde van het Tolhuiskanaal een kantoorunit (porto cabins). Kavel 49 is tussen 1977 en 1989 van alle opstallen en verhardingen ontdaan. Op de foto uit 1989 ligt het terrein braak. Tussen 1989 en 1999 is de kavel heringericht en door Air products in gebruik genomen. Op deze kavel bevindt zich momenteel een loods aan de zijde van het Tolhuiskanaal. Tevens is een overkapping aanwezig die voor een klein deel op kavel 49 staat en voor het overige deel op kavel 48.
1
2
Bestekstekening bouw produktiehal “ELAND BRANDT” distelweg 99 amsterdam noord, werk 140/1976, blad 5, d.d. 01-11-1976. Fundering van hal op palen, werk no: 673.8NR3, tekening 3E, laatst gewijzigd 761110.
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 11 van 25
3.2. CONCLUSIE De naoorlogs uitgevoerde werkzaamheden hebben geen noemenswaardige invloed op de afbakening van het verdachte gebied. Uit historisch onderzoek 3 is gebleken dat de ter plaatse aanwezige ophooglaag al tussen 1700 en 1799 is opgehoogd. Na de oorlog hebben diverse activiteiten plaatsgevonden waarbij de ophooglaag is geroerd. Het betreft hier het bouwen en slopen van gebouwen en het aanbrengen van verhardingen. Hierbij is aangenomen dat de vooroorlogs opgebrachte ophooglaag geroerd tot een diepte van circa 0,5 m-mv.
3
Historische onderzoeken risicolocaties 2005 – 2009, locatie Asterweg 40 en Distelweg 95, projectnummer 128310, d.d. 05-04-2007.
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 12 van 25
4. LOCATIESPECIFIEKE OMSTANDIGHEDEN In dit hoofdstuk worden de locatiespecifieke omstandigheden van het werkgebied beschreven. Er wordt ingegaan op de maaiveldhoogtes, de grondwaterstanden, de bodemopbouw, de milieuhygiënische kwaliteit en de archeologische waarden.
4.1. HUIDIGE SITUATIE WERKGEBIED Het werkgebied is momenteel in gebruik bij Air Products. Er bevinden zich diverse gebouwen op het terrein. De gebouwen zijn met name gesitueerd in het niet verdachte deel van het werkgebied. In het verdachte deel van het werkgebied bevindt zich een kantoorunit (porto cabins) en een loods. De loods wordt gebruikt voor de opslag van gascilinders. Het gehele terrein is voorzien van een gesloten verharding. Ter hoogte van het verdachte deel van het werkgebied is een langs het Tolhuiskanaal een grondkerende constructie aanwezig bestaande uit een verankerde stalen en een verankerde betonnen damwand 4 . Beide damwanden zijn naoorlogs aangebracht. Centraal op het verdachte deel van het werkgebied is een overkappingsconstructie aanwezig. De constructie heeft een afmeting van circa 45 x 6,5 m. De constructie is gefundeerd op zes twee-paals poeren met een hart op hart afstand van circa 2,0 m. De fundering bestaat uit prefab betonnen palen met een afmeting van 290 x 290 mm. Het paalpuntniveau is NAP-19,5 m 5 . In het werkgebied zijn diverse kabels en leidingen aanwezig. Van de aanwezige kabels en leidingen waren ten behoeve van deze PRA-NGE geen gegevens beschikbaar.
4.2. MAAIVELDHOOGTE EN GRONDWATERSTAND In 2003 heeft Fugro Ingenieursbureau B.V. geotechnisch onderzoek uitgevoerd en een funderingsadvies uitgebracht voor de fundering van twee overkappingen op het terrein van Air Products 6 . Uit het rapport blijkt dat de maaiveldhoogte van het werkgebied NAP+1,09 tot NAP+1,03 bedraagt. Tijdens het uitgevoerde onderzoek is de grondwaterstand aangetroffen op 0,65 á 0,90 m beneden maaiveld. Dit komt overeen met circa NAP+0,4 á +0,2 m.
4.3. BODEMOPBOUW In het kader van het door Fugro uitgevoerde grondonderzoek zijn boringen en sonderingen uitgevoerd. In Tabel 1 is de globale bodemgesteldheid zoals die door Fugro is vastgesteld weergegeven.
4 5 6
Damwandconstructie Tolhuiskanaal – Air Products Amsterdam, projectnummer 203568, d.d. 14-12-2009. Overkappingen, fundering en palenplan, tekeningnummer 8431/100v+W, editie B, d.d. 02-10-2003. Geotechnisch onderzoek en funderingsadvies betreffende Air Products Ned. B.V. Distelweg 105/99 – Amsterdam, opdrachtnummer L-04422, d.d. 1 juli 2003.
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 13 van 25
Diepte in m. t.o.v. NAP +1,09 á +1,03 +1,09 á +1,03 tot +0,9 +0,9 tot +0,2 á -0,4 +0,2 á -0,4 tot -4,5 á -5,0 -4,5 á -5,0 tot -10,5 á -11,0 -10,5 á -11,0 tot -12,0 á -12,5 -12,0 á -12,5 tot -13,0 á -13,5 -13,0 á -13,5 tot -18,5 á -19,0 -18,5 á -19,0 -28,5 -29,0
tot -28,5 tot -29,0
Bodembeschrijving Maaiveld Verharding ZAND, fijn, plaatselijk met puin (verharding) KLEI, humeus, slap en VEEN KLEI, sterk zandig ZAND, (zeer) los gepakt VEEN Variabel pakket van ZAND (los tot vast gepakt) en KLEI ZAND, vast tot zeer vast gepakt KLEI, stijf Maximaal verkende diepte
Tabel 1: Globale bodemgesteldheid (bron: Fugro 2003).
De in het rapport opgenomen sondering DKM 4 is gelegen op de grens van het verdachte gebied ter plaatse van kavel 48. In Figuur 5 is de sondeercurve van deze sondering weergegeven.
Figuur 5: Sondeercurve DKM4 (bron: Fugro 2003).
Uit de sondering blijkt dat op een diepte van NAP-13,0 m een zandlaag met een vaste pakking aanwezig is. Op basis van de sondering kan worden gesteld dat de door Saricon in het kader van het Historisch Vooronderzoek bepaalde verticale afbakening op NAP-13,0 m representatief is voor het werkgebied.
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 14 van 25
4.4. MILIEUHYGIËNISCHE KWALITEIT In 2009 is een verkennend bodemonderzoek 7 van het werkgebied uitgevoerd. Aanleiding voor dit onderzoek was een voorgenomen eigendomsoverdracht van het terrein. Uit het rapport blijkt dat op een viertal spots in de noordwestelijke hoek van het terrein een sterke verontreiniging met Barium en Zink is aangetroffen. De ondergrond is plaatselijk sterk verontreinigd met zware metalen en PAK. De ondergrond is licht tot sterk verontreinigd met zware metalen, PAK, PCB en minerale olie. Daarnaast bevindt zich plaatselijk in zowel de boven- als ondergrond een aantal spots met een minerale olie verontreiniging. Uit het onderzoek blijkt dat de bodemopbouw door antropogene bijmengingen (puin, sintels, e.d.) zeer heterogeen verdeeld is. Op de locatie zijn vier ruimtelijke eenheden sterk verontreinigd met asbest. Deze verontreiniging bevindt zich hoofdzakelijk in de ondergrond (0,5 – 1,0 m-mv). Om de locatie geschikt te maken voor de beoogde functie kan sanering noodzakelijk zijn. Het grondwater bevat plaatselijk sterk verhoogde gehalten aan minerale olie, naftaleen, matig verhoogde gehalten aan barium en licht verhoogde gehalten aan zware metalen. Met betrekking tot een eventueel uit te voeren NGE-bodemonderzoek vormt de verontreiniging van de grond en het grondwater een belangrijk aandachtspunt. Bij het uitvoeren van NGE-bodemonderzoek dient rekening te worden gehouden met de te treffen veiligheidsmaatregelen conform CROW-publicatie 132.
4.5. ARCHEOLOGIE Er is geen informatie aangeleverd met betrekking tot eventueel aanwezige archeologische waarden. In het MER 8 wordt gemeld dat de herinrichting van het Shell-terrein geen wezenlijk positieve of negatieve invloed heeft op archeologie. Daarom wordt vooralsnog aangenomen dat archeologie binnen het werkgebied geen aandachtspunt vormt.
4.6. DETECTIEVERSTORINGEN Bij het opsporen van NGE wordt veelal gebruik gemaakt van meetapparatuur die verstoringen meet in het aardmagnetisch veld. Ferromagnetische verstoringen ofwel ijzerhoudende voorwerpen beïnvloeden de meting. In de directe omgeving van (grote) ferromagnetische verstoringen kan meestal geen uitspraak worden gedaan over de eventuele aanwezigheid van NGE. Dit kan in een latere fase van een project een probleem veroorzaken omdat gebieden niet direct Vrij Van Explosieven kunnen worden verklaard. Met het oog op de selectie van de juiste opsporingsmethode en de raming van de kosten van een eventueel benodigd NGE-bodemonderzoek is het daarom van belang hier vooraf zoveel mogelijk rekening mee te houden en indien mogelijk deze verstoringen zoveel als mogelijk vooraf te verwijderen. Uit het beschikbare verkennend bodemonderzoek blijkt dat sprake is van antropogene bijmengingen van puin, sintels, e.d. De bijmenging is aanwezig tot een diepte van circa
7
8
Bodemonderzoek, locatie Distelweg 99 – 104 en Asterweg 49 te Amsterdam, projectnummer 259361.1, d.d. 14-12-2009. Concept MER Herinrichting Shellterrein en Buiksloterham te Amsterdam, Voorpublicatie mei 2005.
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 15 van 25
1,0 m-mv. De bijmengingen bevinden zich in de (opgebrachte) laag met zand. De bijmengingen kunnen van invloed zijn op de toepasbaarheid van detectieapparatuur. Daarnaast is langs het verdachte deel van het werkgebied een verankerde damwand aanwezig. Mogelijk zijn tevens kabels en leidingen aanwezig. Bij het uitvoeren van een eventueel benodigd NGE-bodemonderzoek dient rekening te worden gehouden met een beperkte toepasbaarheid van passieve oppervlaktedetectiesystemen.
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 16 van 25
5. UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN In dit hoofdstuk worden de werkzaamheden beschreven die worden uitgevoerd vooruitlopend op een eigendomsoverdracht van het terrein. Omdat er nog geen ontwerp van de herinrichting beschikbaar is, wordt in deze PRA-NGE niet ingegaan op de werkzaamheden die ten behoeve van de herinrichting worden uitgevoerd.
5.1. SLOOP GEBOUWEN EN VERWIJDEREN HEKWERKEN De in het werkgebied aanwezige bebouwing wordt gesloopt. Het merendeel van de te slopen gebouwen bevindt zich in het niet verdachte deel van het werkgebied. In het verdachte deel van het werkgebied bevinden zich een kantoorunit (porto cabins), een loods en een overkapping. De bebouwing wordt gesloopt tot en met het vloerniveau. De prefab betonnen funderingspalen blijven achter in het terrein. Wel worden de palen afgeknepen tot een nader te bepalen diepte onder het maaiveld. Hiervoor is mogelijk beperkt grondwerk nodig om voldoende ruimte om de paalkop te verkrijgen om hem te kunnen afknijpen. Mogelijk is de fundering van de voormalige productiehal nog in de ondergrond aanwezig. Deze fundering bestaat uit houten palen met betonnen opzetters. Op de palen zijn betonnen funderingsbalken aangebracht. Indien de fundering van de hal nog aanwezig is worden de funderingsbalken gesloopt en worden de betonnen opzetters verwijderd. De houten palen blijven in het terrein achter. De aanwezige hekwerken zijn mogelijk gefundeerd op betonnen poeren. Bij het slopen van het hekwerk worden de poeren vrijgegraven en verwijderd.
5.2. VERWIJDEREN VERHARDING Het werkgebied is geheel voorzien van een gesloten verharding die voor een groot deel bestaat uit stelconplaten. De aanwezige verharding wordt opgenomen. Mogelijk wordt ook een eventueel aanwezige fundering (zandbed en/of gebroken puin) opgenomen en afgevoerd.
5.3. VERWIJDEREN KABELS- EN LEIDINGEN In het werkgebied zijn diverse kabels en (product-)leidingen aanwezig. Na de sloop van de bebouwing en het verwijderen van de verharding worden de aanwezige kabels en leidingen verwijderd. Hiertoe worden de kabels en leidingen met behulp van een hydraulische graafmachine blootgelegd, waarna ze worden opgenomen en afgevoerd.
5.4. TOEKOMSTIG GEBRUIK Na de eigendomsoverdracht wordt het werkgebied herontwikkeld tot woongebied.
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 17 van 25
6. RISICOANALYSE NGE In dit hoofdstuk worden de specifieke gevaarfactoren van de mogelijk aan te treffen NGE beschreven. Deze gevaarfactoren zijn van belang voor het inschatten van de risico’s die ontstaan ten gevolge van de voorgenomen werkzaamheden. Op basis van de gevaarfactoren en de voorgenomen werkzaamheden zijn de risico’s beschreven.
6.1. SPECIFIEKE GEVAARFACTOREN MOGELIJK AANWEZIGE NGE Op grond van het HVO is vastgesteld dat in het verdachte deel van het werkgebied blindgangers van Amerikaanse vliegtuigbommen van 500 lbs aanwezig kunnen zijn. Afwerpmunitie, ook wel vliegtuigbommen genoemd, is vaak gevuld met springstof. Door de veelal grote afmetingen en de daardoor grote hoeveelheden springstof die in dergelijke NGE zijn opgenomen, is het effect op personen en de omgeving erg groot. Specifieke gevaarfactoren: De ontstekers op geallieerde afwerpmunitie zijn veelal mechanisch werkende ontstekers. Dit zijn ontstekers waarbij de uiteindelijke explosieketen wordt ontstoken of ingeleid door een slagpin die in een slaghoedje slaat. Van het bombardement is op basis van bombardementsgegevens vastgesteld dat de bommen waren voorzien van een neusbuis (ontsteker) met een vertraging van 1/10 seconde en een staartbuis met een vertraging van 1/100 seconde. Daardoor moet toucheren en/of trilling van het explosief en/of de materie er omheen worden voorkomen. De kans op een ongecontroleerde explosie van afwerpmunitie met een mechanische werkende ontsteker is reëel.
6.2. EFFECTEN VAN WERKZAAMHEDEN DIE KUNNEN LEIDEN TOT EEN DETONATIE De effecten van de geplande werkzaamheden die mogelijk kunnen leiden tot een ongecontroleerde detonatie zijn voornamelijk: Trillingen in de omgeving van het NGE: dit effect kan leiden tot explosie van een NGE. Er wordt aangenomen dat indien er geen versnellingen optreden groter dan 1 m/s2 er geen effecten ontstaan die een ongecontroleerde explosie kunnen veroorzaken. Trillingen/versnellingen kunnen ontstaan tijdens de sloopwerkzaamheden en indien de aanwezige funderingspalen worden verwijderd. Aangenomen wordt dat op een afstand van meer dan 10 meter geen versnellingen optreden groter dan 1 m/s2. Deze 10-meter norm wordt landelijk toegepast en geaccepteerd. Opgemerkt wordt dat momenteel ter discussie staat en dat deze op grond van nog uit te voeren onderzoek mogelijk wordt herzien. Toucheren van het NGE: toucheren van een NGE kan worden veroorzaakt door graafwerkzaamheden.
6.3. EFFECT VAN EEN EXPLOSIE De voorgenomen werkzaamheden liggen binnen de bebouwde kom van Amsterdam en nabij het druk bevaren IJ en Tolhuiskanaal.
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 18 van 25
Bij een ongecontroleerde detonatie bevinden zich infrastructuur, gebouwen en personen binnen de zogenaamde schervengevarenzone. Een schervengevarenzone is het gebied waar na het optreden van een (ongecontroleerde) explosie van NGE schade of letsel kan worden verwacht door rondslingerende scherven en overige materialen. Het effect van een ongecontroleerde detonatie is afhankelijk van het kaliber van het NGE en de ter plaatse aanwezige gronddekking en/of waterdiepte. Bij een detonatie onder water zullen de fragmenten (scherven) die ontstaan beduidend groter zijn dan bij een detonatie op land. De snelheid van de scherven wordt door het water sterk geremd. Afhankelijk van de diepteligging en het kaliber munitieartikel is het mogelijk dat scherven boven het waterniveau worden gelanceerd. Water dempt de grootte van de vrijkomende luchtschokgolf aanzienlijk. Wel zal een detonatie onder water een aanzienlijke onderwaterschok veroorzaken. Bij een detonatie van een vliegtuigbom zal de waterdiepte onvoldoende zijn om het uittreden van scherven te voorkomen. Bij een detonatie van een 500 lbs vliegtuigbom kan tot 41 m afstand van het explosiepunt schade aan materieel ontstaan. Tot een afstand van 275 m van het explosiepunt kan schade aan recreatievaartuigen optreden. Apparatuur kan tot 617 m van het explosiepunt beschadigd raken (bron: TNO, 2012). Met betrekking tot een ongecontroleerde detonatie van afwerpmunitie is de uitwerking van het explosief afhankelijk van het kaliber en de diepteligging. Hoe dieper de ligging van NGE, des te minder scherfwerking en luchtdruk aan het oppervlak. De door de explosie ontstane schokgolf plant zich in dit geval voort door het water en/of de bodem en kan schade toebrengen aan bestaande infrastructuur zoals leidingen, heipalen, funderingen etc. Het bepalen van veiligheidsafstanden vindt plaats op basis van de vermoedelijke soort NGE en de explosieve inhoud van het NGE. Voor een 500 lbs niet ingedrongen vliegtuigbom bedraagt de schervengevarenzone 2.260 m. Bij een ongecontroleerde explosie van een ingedrongen 500 lbs vliegtuigbom (minimaal 4,0 meter bovendekking) kan door de schokgolf die ontstaat, ondergrondse infrastructuur zoals kabels en leidingen worden beschadigd. Hierdoor kan schade ontstaan aan: stalen pijpen en kabels tot een afstand van 7 meter vanaf het explosiepunt; gietijzeren en betonnen buizen tot 14 meter vanaf het explosiepunt; gemetselde rioleringen tot 14 meter vanaf het explosiepunt; fundamenten tot 17 meter vanaf het explosiepunt. Het is niet mogelijk afdoende af- en beschermende maatregelen te treffen tegen een detonatie van een vliegtuigbom. Uit onderzoek (TNO, 2011) is gebleken dat materieel maximaal kan worden beveiligd tegen een detonatie van een 4,2” brisantgranaat met een explosieve inhoud van 3,5 kilo. Alle NGE met een grotere explosieve inhoud dienen daarom voor aanvang van de werkzaamheden te worden gedetecteerd en verwijderd.
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 19 van 25
7. WETTELIJK KADER In dit hoofdstuk is de belangrijkste vigerende wet- en regelgeving beschreven. Hierbij wordt opgemerkt dat de wet- en regelgeving aan verandering onderhevig is. De belangrijkste (specifieke) regelgeving rondom het opsporen van NGE volgt uit de Gemeentewet, het Arbobesluit en de Regeling Rijksfinanciering.
7.1. GEMEENTEWET De zorg voor Openbare Orde en Veiligheid (OOV) is één van de meest kenmerkende taken van de overheid. Het gaat hierbij onder meer om de uitvoering van de politie-, brandweer- en rampenbestrijdingstaken. De burgemeester is in zijn gemeente verantwoordelijk voor de Openbare Orde en Veiligheid. Dat is bepaald in de Gemeentewet. Daarin staat onder meer dat de burgemeester belast is met de handhaving van de Openbare Orde en dat hij het opperbevel heeft bij brand en bij ongevallen waar de brandweer een taak heeft. Op basis van artikel 160 van de Gemeentewet ligt de beslissingsbevoegdheid om al dan niet tot het opsporen en ruimen van NGE over te gaan bij het college van burgemeester en wethouders. De burgemeester is verantwoordelijk voor de Openbare Orde en Veiligheid binnen de gemeente. Op basis van de artikelen 175 en 176 van de Gemeentewet kan de burgemeester voor het handhaven van de Openbare Orde of voor het beperken van eventueel gevaar bevelen of algemeen verbindende voorschriften opstellen voor de locatie waar naar NGE wordt gezocht of een ruiming wordt uitgevoerd. Vooral indien een ruiming in (de nabijheid van) een woonwijk plaatsvindt, kan het noodzakelijk zijn ingrijpende maatregelen te treffen, die mogelijk ingrijpen in de persoonlijke vrijheid en het eigendomsrecht of huisrecht van de betrokken bewoners. Zo zullen bewoners mogelijk hun huizen moeten verlaten, winkeliers hun bedrijven moeten sluiten of voertuigen versleept moeten worden. De gemeente kan de hiervoor benodigde bevoegdheden regelen in een noodverordening op basis van artikel 175 en 176 van de Gemeentewet. Een noodverordening stelt de gemeente in staat om de bewoners te verplichten mee te werken aan de benodigde maatregelen. Ook wanneer er geen noodverordening bestaat, kan de burgemeester op basis van artikel 175 van de Gemeentewet in noodgevallen bijzondere maatregelen nemen.
7.2. ARBOBESLUIT De belangrijkste specifieke regelgeving voor bedrijven die actief zijn met het opsporen van Niet Gesprongen Explosieven volgt uit het Arbobesluit. In artikel 4.10 van het Arbobesluit (Staatsblad 2006, nummer 142) is bepaald dat bedrijven die werkzaamheden samenhangende met het opsporen van NGE verrichten, in het bezit dienen te zijn van een procescertificaat opsporen conventionele explosieven. Bovengenoemd besluit is in werking getreden met ingang van 31 december 2006 (Staatsblad 2006, nummer 715). Voor het opsporen van Niet Gesprongen Explosieven geldt vanaf 2007 daarom een certificatieplicht.
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 20 van 25
Opsporingsbedrijven dienen gecertificeerd te zijn conform het Werkveldspecifiek certificatieschema-OCE (WSCS-OCE, voorheen de BRL-OCE). In artikel 4.17e van de Arboregeling is hiervoor een zogenoemde statische verwijzing naar het WSCSOCE opgenomen. Certificatie van opsporingsbedrijven vindt plaats door hiertoe door de staatssecretaris van SZW aangewezen certificatie-instellingen. Momenteel is alleen TÜV Nederland als zodanig aangewezen (Staatscourant d.d. 9 november 2006).
7.3. WERKVELDSPECIFIEK CERTIFICATIESCHEMA OCE Per 1 juli 2012 is het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) van kracht. De Beoordelingsrichtlijn Opsporen Conventionele Explosieven (BRL-OCE) is daarmee komen te vervallen. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft het WSCS-OCE op 16 maart 2012 in de Staatscourant gepubliceerd. Het WSCS-OCE bevat de proceseisen voor vooronderzoek en opsporing NGE. Er worden eisen gesteld op het gebied van de organisatie en het management van het opsporingsbedrijf en de deskundigheid en examinering van personeel. De vaststelling van het WSCS-OCE maakt onderdeel uit van de wijziging van het stelsel van wettelijke certificatie conform het Arbobesluit. In dat kader is de opzet en structuur van het certificatieschema aangepast. Inhoudelijk bevat het WSCS-OCE de resultaten van de evaluatie van de BRL-OCE. Daarbij zijn certificaathouders, opdrachtgevers en gemeenten betrokken. Daarnaast is een gewijzigde methode voor het uitvoeren van vooronderzoek ontwikkeld, die is opgenomen in het WSCS-OCE.
7.4. RIJKSFINANCIERING De rijksfinanciering voor het opsporen van NGE verloopt sinds 1 oktober 2009 via een regeling in het gemeentefonds. Het Bijdragebesluit 2006 en de bijbehorende beleidsregels (1999 en 2006) zijn ingetrokken. Op hoofdlijnen komt de huidige regeling voor rijksfinanciering van het opsporen van NGE op het volgende neer: De gemeenten Amsterdam, Den Haag en Rotterdam krijgen jaarlijks een vast bedrag voor het opsporen en ruimen van NGE. De gemeenten die de achterliggende jaren regelmatig een beroep hebben gedaan op het Bijdragebesluit ontvangen een bijdrage volgens de maatstaf van het aantal nieuwbouwwoningen. Uit onderzoek (AEF, 2008) is, aldus het Ministerie van BZK, namelijk gebleken dat er een relatie bestaat tussen het aantal nieuwbouwwoningen in een gemeente en de ingediende declaraties voor het opsporen en ruimen van NGE. Eens per vier jaar wordt aan de hand van deze maatstaf geëvalueerd welke gemeenten als een uitkeringsgemeente moeten worden aangemerkt. Gemeenten die deel uitmaken van de lijst uitkeringsgemeenten, maar nauwelijks kosten maken voor het opsporen van NGE, worden van de lijst geschrapt. In 2014 vindt de volgende evaluatie plaats. Voor gemeenten die incidenteel worden geconfronteerd met kosten samenhangende met het opsporen van NGE, en die geen uitkeringsgemeente zijn, is voorzien in een zogenoemde suppletieregeling. Indien de gemeenteraad besluit tot het opsporen van NGE, krijgen deze gemeenten een aanvullende bijdrage uit het gemeentefonds van 70% van de kosten voor het opsporen en ruimen van NGE. Uit het gemeenteraadsbesluit moet dan wel blijken dat opsporing en ruiming van NGE uit veiligheidsoverwegingen
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 21 van 25
noodzakelijk is. Gemeenten die regelmatig van deze suppletieregeling gebruik maken, worden in de lijst van uitkeringsgemeenten opgenomen.
7.5. OVERIGE RELEVANTE REGELGEVING Naast bovengenoemde wet- en regelgeving kunnen op verschillende deelaspecten andere regelingen van toepassing zijn. Onderstaand worden de belangrijkste benoemd: Wet Wapens en Munitie; Wet Rampen en Zware Ongevallen; Circulaire Bergen van vliegtuigwrakken en vermiste bemanningsleden uit de Tweede Wereldoorlog; Wet milieubeheer; Wet op de archeologische Monumentenzorg; Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 22 van 25
8. ADVIES Uit de risicoanalyse blijkt dat een aantal werkzaamheden worden uitgevoerd die leiden tot een verhoogd risico in relatie tot de mogelijk aanwezige NGE. In dit hoofdstuk worden de beheersmaatregelen beschreven die worden geadviseerd om de arbeids- en openbare veiligheid te waarborgen.
8.1. SLOOP BESTAANDE GEBOUWEN Het merendeel van de te slopen gebouwen bevindt zich in het niet verdachte deel van het werkgebied. Bij de sloop van deze gebouwen is geen sprake van een verhoogd risico voor de arbeids- en openbare veiligheid. Deze bebouwing kan daarom op reguliere wijze worden gesloopt. De in het verdachte deel van het werkgebied aanwezige gebouwen (kantoorunit/porto cabins op kavel 48 en loods op kavel 49) zijn naoorlogs gerealiseerd. Deze gebouwen kunnen regulier worden gesloopt tot en met het vloerniveau. Bij de sloop dient te worden gewaarborgd dat geen versnellingen in de ondergrond ontstaan groter dan 1 m/s2. Aangenomen is dat voor de bouw van deze gebouwen een bouwkuip is gerealiseerd tot ten minste 0,5 m uit de fundering en tot ten minste de onderkant van de fundering (begane grondvloer, kruipruimte of balklaag). Voor de sloop van deze gebouwen mag zonder aanvullende maatregelen grondwerk worden uitgevoerd tot maximaal 0,5 m uit de fundering en tot de diepte van de onderkant van de fundering (begane grondvloer, kruipruimte of balklaag). Indien grondwerk nodig is buiten dit gebied zijn vooraf aanvullende maatregelen, in de vorm van opsporing van eventueel aanwezige NGE, noodzakelijk. Door het gecontroleerd creëren van vrije sleuven rondom de gebouwen kan vervolgens de sloop regulier plaatsvinden. De ondergrond van naoorlogs gebouwde gebouwen is verdacht op de aanwezigheid van NGE. Er kunnen daarom zonder aanvullende maatregelen geen grondroerende werkzaamheden worden uitgevoerd onder het aangegeven niveau. Bij de sloop worden eventueel aanwezige betonnen opzetters die op de houten palen aanwezig zijn verwijderd. Ten behoeve van het verwijderen van de betonnen opzetters kan zonder aanvullende maatregelen grondwerk worden uitgevoerd tot maximaal 0,5 m-mv. Beneden dit niveau is vrijgave op de aanwezigheid van NGE nodig. De ter plaatse van de hekwerken eventueel aanwezige betonnen poeren kunnen zonder aanvullende maatregelen worden vrijgegraven tot de onderkant van de poer en maximaal 0,5 m uit de poer. Indien beneden dit niveau en/of dit gebied grondwerk nodig is, is vrijgave op de aanwezigheid van NGE nodig. 8.1.1.
Eventueel aanwezige aardpennen Geadviseerd wordt om bij de sloop van de bebouwing eventueel aanwezige aardpennen in RD-coördinaten in te meten. Indien in de herontwikkelingsfase opsporingswerkzaamheden dienen plaats te vinden, worden deze in dit geval niet voor significant object aangezien.
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 23 van 25
8.1.2.
Fundering productiehal Mogelijk is de fundering van de voormalige productiehal nog in de ondergrond aanwezig. De fundering bestaat uit houten palen met betonnen opzetters. Op de palen zijn 0,40 m dikke funderingsbalken aangebracht. De bovenzijde van de balken bevindt zich op - 0,35 onder het bouwpeil (maaiveld). Ten behoeve van het verwijderen van de betonnen opzetters kan zonder aanvullende maatregelen grondwerk worden uitgevoerd tot maximaal 1,0 m-mv (circa NAP 0,00 m). Beneden dit niveau is vrijgave op de aanwezigheid van NGE nodig. De funderingsbalken kunnen regulier worden vrijgegraven tot de onderzijde van de funderingsbalk.
8.1.3.
Fundering overkapping Onder de overkapping is een fundering van prefab betonpalen aanwezig. De palen worden niet verwijderd. Ze worden afgeknepen op een nader te bepalen diepte. Ten behoeve van het afknijpen van de paalkoppen kan zonder aanvullende maatregelen grondwerk worden uitgevoerd tot maximaal 1,0 m-mv (circa NAP 0,00 m). Beneden dit niveau is vrijgave op de aanwezigheid van NGE nodig.
8.2. VERWIJDEREN VERHARDINGEN De aanwezige terreinverhardingen worden opgenomen en verwijderd. Er is vastgesteld dat alle aanwezige verhardingen naoorlogs zijn aangebracht. De aanwezige verhardingen, inclusief de fundering kunnen daarom op reguliere wijze worden verwijderd. Er is geen spraken van een verhoogd risico voor de arbeids- en/of openbare veiligheid.
8.3. VERWIJDEREN RIOLEN, KABELS EN LEIDINGEN Aangenomen is dat de riolen, kabels en leidingen overwegend na de oorlog zijn aangelegd. Teneinde zeker te stellen dat geen ongeroerde grond wordt vergraven, wordt geadviseerd de locaties van te verwijderen riolen, kabels en leidingen met piketten te verklikken. Vervolgens dient een gecertificeerd opsporingsbedrijf onder gecontroleerde omstandigheden proefsleuven te graven om de exacte ligging vast te stellen. Na het vaststellen van de ligging mag het riool/de kabel/leiding regulier worden verwijderd. Hierbij mag worden gegraven tot de onderkant van het riool, de kabel/leiding. De maximale sleufbreedte bedraagt 0,20 cm aan weerszijden van het riool, de kabel/leiding. Indien deze richtlijnen worden gevolgd, vinden geen grondroerende werkzaamheden plaats in naoorlogs ongeroerde grond.
8.4. ADVIES TOEKOMSTIG GEBRUIK Na overdracht van het eigendom van het werkgebied wordt het gebied heringericht. In deze PRA-NGE is geen rekening gehouden met de in het kader van de herinrichting uit te voeren grondroerende werkzaamheden. Geadviseerd wordt om deze PRA-NGE aan te vullen met een analyse van de voor de herinrichting benodigde werkzaamheden. Hiervoor is een uitgewerkt ontwerp van de herinrichting noodzakelijk.
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 24 van 25
9. KOSTEN EN DOORLOOPTIJD Met het oog op de reservering van de benodigde budgetten worden in dit hoofdstuk de geraamde kosten weergegeven. Hierbij is uitgegaan van het in hoofdstuk 8 uitgewerkte advies. Opgemerkt wordt dat de raming, een raming voor budgetteringsdoeleinden is.
9.1. UITGANGSPUNTEN CALCULATIE De benodigde begeleiding van de sloopwerkzaamheden is afhankelijk van de situatie die tijdens de sloop in het werk wordt aangetroffen. In het gunstigste geval is de benodigde begeleiding beperkt tot het maken van proefsleuven ter bepaling van de ligging van de te verwijderen kabels en leidingen. Afhankelijk van de constructie van de te verwijderen bebouwing kan het noodzakelijk blijken een ruimere ontgravingscontour rond de bebouwing te hanteren dan in het advies (zie paragraaf 8.1) beschreven. Om in voorkomend geval de begeleiding te kunnen financieren is in de budgetraming rekening gehouden met de inzet van een benaderteam met een beveiligde hydraulische graafmachine voor de duur van 2 werkdagen. Hetzelfde uitgangspunt is gehanteerd om in voorkomend geval de aanwezige funderingspalen te kunnen vrijgraven, zodat de palen kunnen worden afgeknepen en/of de betonnen opzetters kunnen worden verwijderd.
9.2. BUDGET EN DOORLOOPTIJD Op basis van de in paragraaf 9.1 genoemde uitgangspunten is in Tabel 2 een indicatieve raming van het benodigde budget en de doorlooptijd opgenomen. Deze raming kan worden gebruikt bij het budgetteren van de kosten ten behoeve van de eigendomsoverdracht. Activiteit Projectplan Vrijgraven contouren bebouwing en poeren hekwerk Vrijgraven funderingspalen Proefsleuven kabels en leidingen Proces-verbaal van Oplevering Bijkomende kosten 10 % (verzekering, bouwplaatsvoorzieningen, etc.) Totaal
Doorlooptijd (werkdagen) 20 (2) (2) (2) 20
Kosten € € 2.500 € 7.600 € 7.600 € 7.600 € 1.250
-
€ 2.530
46
€ 29.080
Tabel 2: Indicatieve budgetraming NGE-bodemonderzoek terrein Air Products Nederland B.V.
Projectnummer 71707/RO-130104 versie 1.0 Definitief rapport PRA-NGE Amsterdam Distelweg Buiksloterham 9 juli 2013
Pagina 25 van 25