procesrecht algemeen L. WIJNBERGEN*
Betekening aan onbekende erfgenamen en andere onbekende gedaagden
In een arrest van 5 april 20131 heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag hoe een exploot aan de onbekende erfgenamen van een overleden huurder moet worden bete-‐‑ kend. Ook onder andere omstandigheden kunnen de personen van gedaagden onbekend zijn. Welke regels gelden voor betekening in dergelijke gevallen en waarom heeft de Hoge Raad in dit geval voor een omslachtige en kostbare weg gekozen? 1.
Inleiding
Het arrest van de Hoge Raad draait om een overleden huurster, die een woning huurde van een woningbouw-‐‑ vereniging. De overledene woonde alleen en liet geen huisgenoten achter. Na haar overlijden was de woning dus onbewoond. Op grond van art. 7:268 lid 6 BW eindigt hiermee van rechtswege de huur. Na beëindi-‐‑ ging van de huur ontstaat op grond van art. 7:224 lid 1 BW vervolgens de verplichting om het gehuurde weer ter beschikking te stellen aan de verhuurder. Die heeft daar belang bij, omdat hij het gehuurde zo snel mogelijk weer aan een nieuwe huurder zal willen ver-‐‑ huren. Nu het gehuurde niet meer bewoond wordt, zal de verhuurder de erfgenamen aan moeten spreken om over te gaan tot ontruiming. Soms melden zich echter geen erfgenamen en kan de verhuurder niemand aanspreken om over te gaan tot ontruiming. In dat ge-‐‑ val zal de verhuurder een executoriale titel willen ver-‐‑ krijgen om het gehuurde zo snel mogelijk zelf te doen ontruimen. De vraag is hoe een dergelijke executoriale titel tot ontruiming van het gehuurde kan worden verkregen, als er geen bekende erfgenamen zijn. Hoe moet een exploot aan deze erfgenamen worden bete-‐‑ kend? Art. 45 lid 3 Rv geeft een opsomming van de gegevens die in een exploot vermeld moeten worden. Op grond van art. 45 lid 3 onder d Rv moet in ieder exploot de naam en de woonplaats worden vermeld van degene voor wie het exploot bestemd is. Voldoet een exploot niet aan de in art. 45 Rv gestelde eisen, dan leidt dit op grond van art. 65 en 66 Rv tot nietigheid daarvan, voor zover aannemelijk is dat degene voor wie het exploot bestemd is door dat gebrek onredelijk is benadeeld. Van benadeling is sprake als de gedaagde door het gebrek in zijn verdediging wordt geschaad of bemoei-‐‑ lijkt.2
Met de betekeningsregels zoals opgenomen in art. 45-‐‑ 66 Rv heeft de wetgever geprobeerd een evenwicht te creëren tussen enerzijds het belang van de eisende partij om haar vordering in rechte te kunnen instellen en haar te beschermen tegen de wederpartij die zich bewust onvindbaar houdt en anderzijds het belang van de gedaagde om kennis te kunnen nemen van een tegen hem ingestelde vordering en zich daartegen te kunnen verweren.3 De eisende partij dient in beginsel naam en woonplaats van gedaagde in het exploot te vermelden. Onder in de wet geregelde omstandigheden mag van die regel worden afgeweken, om het de eisende partij niet onmogelijk te maken een procedure aan te vangen tegen een partij van wie naam of woonplaats niet be-‐‑ kend zijn. De eisende partij moet toegang houden tot de rechter. Soms zijn de naam of de woonplaats van de partij aan wie een exploot moet worden uitgebracht niet bekend. De wetgever heeft voor die situatie een aantal regels opgesteld. Op het vereiste om de naam van de gedaag-‐‑ de partij te vermelden, heeft de wetgever in een tweetal gevallen een uitzondering gemaakt. De eerste uitzon-‐‑ dering is te vinden in art. 45 lid 4 Rv en art. 61 Rv. Een vordering tot ontruiming van een gebouwde onroeren-‐‑ de zaak jegens anderen dan gebruikers krachtens een persoonlijk of zakelijk recht, feitelijk altijd krakers, van wie naam en woonplaats in redelijkheid niet kunnen worden achterhaald, mag worden ingesteld zonder vermelding van de naam van gedaagden. De tweede uitzondering ziet op de gezamenlijke erfgenamen van een overledene, die in de in art. 53 Rv genoemde geval-‐‑ len mogen worden gedagvaard zonder vermelding van hun naam. Daarnaast is een aantal regels opgenomen voor beteke-‐‑ ning aan partijen van wie de woonplaats niet bekend is. Deze regels zijn terug te vinden in art. 54 en 55 Rv. In art. 54 lid 2 Rv wordt de zogenoemde openbare be-‐‑
*
Mr. drs. L. Wijnbergen is advocaat bij Benvalor advocaten en belastingadviseurs in Utrecht.
1. 2. 3.
HR 5 april 2013, LJN BY9084. HR 29 april 1994, NJ 1995, 269, m.nt. H.J. Snijders (Staalbouw Vianen/Machinefabriek Breda). A.S. Rueb, Stein – Compendium Burgerlijk Procesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 106.
Tijdschrift voor de Procespraktijk 2013-‐‑3
67
Betekening aan onbekende erfgenamen en andere onbekende gedaagden
tekening geregeld. Bij die wijze van betekening kan de deurwaarder zijn exploot doen aan het parket van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank die van de vorde-‐‑ ring kennisneemt. De gedaagden worden vervolgens van de ingestelde vordering in kennis gesteld door publicatie van een uittreksel van het exploot in een landelijk of regionaal dagblad. 2.
Lagere rechtspraak inzake onbekende erfgenamen
In deze casus van de overleden huurster is niet bekend wie de erfgenamen zijn. Bij het instellen van een vorde-‐‑ ring tot ontruiming zijn dus zowel de naam of namen als de woonplaats(en) van de gedaagden onbekend. Art. 53 Rv bevat een regeling voor betekening aan dergelijke onbekende erfgenamen. Het artikel bepaalt dat bij betekening aan de gezamenlijke erfgenamen van een overledene vermelding van hun namen en woonplaatsen in een drietal gevallen achterwege kan blijven, te weten (a) als betekend wordt aan de laatste woonplaats van de overledene indien daar nog een overlevende echtgenoot, geregistreerd partner, levens-‐‑ gezel, broer, zus of nabestaande in rechte lijn woont, (b) als betekend wordt aan de persoon of woonplaats van een executeur, een door de rechtbank benoemd vereffenaar of een ten tijde van overlijden fungerend curator of bewindvoerder, (c) als binnen een jaar na overlijden betekend wordt aan de persoon of woon-‐‑ plaats van een van de erfgenamen, waarbij ook open-‐‑ baar moet worden opgeroepen. In de onderhavige zaak deden geen van deze gevallen zich echter voor. De namen en woonplaatsen van de erfgenamen waren volledig onbekend, er was geen executeur of vereffe-‐‑ naar benoemd en er was geen achtergebleven bewoner om de dagvaarding aan te betekenen. De verhuurder koos daarom voor openbare betekening op grond van art. 54 lid 2 Rv en publiceerde een uittreksel van het exploot in een dagblad. In plaats van het exploot te betekenen aan het parket van het Openbaar Ministerie zoals art. 54 lid 2 Rv vereist, werd echter gekozen voor betekening aan het sterfhuis van de overledene. Het hof oordeelde in zijn arrest,4 waarvan later cassatie in het belang der wet werd ingesteld, dat art. 53 Rv hier inderdaad buiten toepassing diende te blijven, omdat geen van de omschreven gevallen zich voor-‐‑ deed. Omdat de verhuurster belang had bij haar vorde-‐‑ ring tot ontruiming en voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij de erfgenamen niet op andere wijze kon dagvaarden dan via de weg van art. 54 lid 2 Rv, achtte het hof deze route de aangewezen weg. Dat niet was betekend aan het parket van het Openbaar Minis-‐‑ terie maar aan het sterfhuis, vond het hof daarbij klaarblijkelijk geen bezwaar. Door betekening aan het sterfhuis werd naar het oordeel van het Hof bevorderd
4.
5. 6. 7. 8. 9.
68
dat het exploot de erfgenamen zou bereiken. Tegen de erfgenamen werd verstek verleend en de vordering werd toegewezen. Deze lijn is, onder verwijzing naar het arrest van het hof, gevolgd door de Kantonrechter in Amsterdam in een zaak waarin één erfgenaam bekend was. Die erfge-‐‑ naam werd, zij het te laat volgens art. 53 onder c Rv, gedagvaard met vermelding van diens naam, waarbij het exploot werd gedaan aan het sterfhuis. De andere, onbekende erfgenamen werden openbaar gedagvaard, waarbij betekening aan het sterfhuis in plaats van aan het parket volgens de kantonrechter kon volstaan.5 In een vergelijkbare situatie oordeelde de Kantonrechter in Alkmaar echter anders.6 Ook daar werd één bekende erfgenaam via de weg van art. 53 onder c Rv gedag-‐‑ vaard, buiten de daarvoor gestelde termijn van een jaar. De eisende partij in die zaak maakte het echter nog bonter, door ook nog de verplichting tot publicatie van het exploot in een dagblad te schenden. Het exploot van dagvaarding werd door de kantonrechter dan ook nietig bevonden. In een Haarlemse zaak ten slotte werd openbare bete-‐‑ kening aan de onbekende erfgenamen wel voldoende geoordeeld. In die zaak werden de regels van art. 54 lid 2 Rv echter wel gevolgd en werd aan het parket van het Openbaar Ministerie betekend.7 Tweemaal werd een rechter gevraagd zich uit te laten over de vraag of ook personen die een onbebouwde onroerende zaak gebruiken of aldaar verblijven ano-‐‑ niem kunnen worden gedagvaard in een ontruimings-‐‑ procedure. In de ene zaak betrof het zogenoemde ‘stadsnomaden’ die met tenten en caravans een bouw-‐‑ terrein op het Zeeburgereiland bewoonden.8 De andere zaak betrof de gebruikers van een volkstuincomplex.9 De regeling voor het anoniem dagvaarden van krakers geldt ingevolge art. 45 lid 4 Rv en art. 61 Rv alleen voor hen die verblijven in een gebouwde onroerende zaak. Zowel de stadsnomaden als de volkstuiniers verbleven niet in een dergelijke gebouwde onroerende zaak. Toch werd in beide zaken door de eisende partij anoniem gedagvaard via de openbare betekening van art. 54 lid 2 Rv. Daarnaast werd geprobeerd de gedaagde partijen op andere wijze te bereiken. De rechters oordeelden in beide zaken dat als de eisende partij zich voldoende had ingespannen de identiteit van gedaagden te achter-‐‑ halen en zich ondanks de onbekendheid van de woonplaats van gedaagden voldoende heeft ingespan-‐‑ nen om gedaagden te informeren over de inhoud en behandeling van de ingestelde vordering, het belang van de eisende partij prevaleert boven dat van de ge-‐‑ daagden die zich schuilhouden. In de stadsnomaden-‐‑ zaak voegde de rechtbank daar nog aan toe dat het feit ‘dat de afweging van belangen ten nadele van de aan-‐‑ gesproken, anonieme partij uitvalt (…) vanuit een be-‐‑
Hof Amsterdam 20 januari 2009, LJN BI2097. Hoewel de samenvatting van de uitspraak doet vermoeden dat wel aan het parket is betekend, blijkt uit de tekst van het arrest het tegendeel. Dit wordt ook bevestigd door de conclusie van de procureur-‐‑generaal voor het arrest van de Hoge Raad. Ktr. Amsterdam 7 november 2012, LJN BY3330. In voetnoot 7 verwijst hij naar Ktr. Alkmaar 9 augustus 2006, LJN AY5971. Ktr. Haarlem 11 januari 2012, LJN BV1969. Rb. Amsterdam (vzr.) 5 maart 2009, LJN BH7006. Rb. Den Haag 6 maart 2013, LJN BZ7044.
Tijdschrift voor de Procespraktijk 2013-‐‑3
Betekening aan onbekende erfgenamen en andere onbekende gedaagden
hoorlijke rechtsbedeling bezien beter te aanvaarden [valt] dan de tegenovergestelde uitkomst’.
4.
3.
Niet alleen bij het dagvaarden van erfgenamen kan het gebeuren dat de namen en woonplaatsen van gedaag-‐‑ den niet bekend zijn en dus anoniem gedagvaard moet worden. Zoals hiervoor al werd besproken, heeft de wetgever voor ontruiming van anonieme krakers een regeling opgenomen in art. 61 Rv. Anders dan bij de anonieme erfgenamen, is van de krakers altijd wel be-‐‑ kend waar zij hun werkelijke verblijf hebben, namelijk in het gekraakte pand. Het is dus aannemelijk dat het exploot de geadresseerde via deze wijze van betekening bereikt. Hypotheekhouders die overgaan tot executie van het verhypothekeerde onroerend goed en een huurbeding uit de hypotheekakte willen inroepen, dienen dit op grond van het bepaalde in art. 549 lid 1 Rv bij exploot mede te delen. De regels van art. 45 Rv e.v. zijn op dat exploot ook van toepassing. Deze exploten worden in de praktijk echter vaak niet alleen aan de bij de hypo-‐‑ theekhouder bekende huurders gedaan, maar ook aan ‘de onbekende huurders, bewoners of gebruikers’ van de onroerende zaak. Deze huurders worden dus, in afwijking van art. 45 lid 2 onder d Rv, anoniem gedag-‐‑ vaard. De regeling van art. 45 lid 4 jo. art. 61 Rv gaat hier niet op, nu deze huurders zich niet zonder recht of titel in de onroerende zaak bevinden. Het oproepen van deze huurders op deze wijze past daarmee niet binnen het systeem van de wet. Mij is echter geen juris-‐‑ prudentie bekend waarin dergelijke exploten nietig zijn verklaard. Anders dan in het geval van de anonie-‐‑ me erfgenamen, is van deze huurders echter wel een woonplaats bekend. Het is daarmee aannemelijk dat het exploot hen, bij betekening aan die woonplaats, bereikt. Ook van de houders van aandelen of andere effecten die niet op naam staan, zoals de aandeelhouders van een NV, zijn de namen en woonplaatsen veelal onbe-‐‑ kend. De wet bepaalt dat indien deze houders collectief worden opgeroepen, dit kan via de weg van art. 54 lid 2 Rv. Evenals bij de onbekende erfgenamen, is van deze gedaagden geen naam en geen woonplaats be-‐‑ kend. Dat het exploot hen door openbare betekening bereikt is daarmee even zeker of onzeker als bij open-‐‑ bare betekening aan onbekende erfgenamen. Tot slot bepaalt art. 1003 Rv dat ook de leden van een (al dan niet ontbonden) vereniging die optreedt als belangenbehartiger kunnen worden opgeroepen in procedures ter zake algemene voorwaarden als bedoeld in art. 6:240 en 6:242 BW zonder vermelding van de namen en woonplaatsen van de leden. Deze regeling is vergelijkbaar met die van de collectieve dagvaarding van aandeelhouders als hiervoor omschreven. Ook hier geldt dat even veel of weinig zekerheid over het berei-‐‑ ken van de geadresseerde bestaat als bij het openbaar dagvaarden van anonieme erfgenamen.
Het arrest van de Hoge Raad: betekening aan onbekende erfgenamen
In zijn conclusie tot cassatie in het belang der wet wijst de procureur-‐‑generaal erop dat de wetgever de regeling met betrekking tot anoniem betekenen begin jaren 80 nog heeft herzien.10 Bij die herziening heeft, zo meent de procureur-‐‑generaal, de wetgever de situatie als in de onderhavige zaak waarschijnlijk niet over het hoofd gezien. De huidige regeling, die geen mogelijkheid biedt tot openbare oproeping van anonieme erfgena-‐‑ men, is welbewust tot stand gekomen. De door het Hof Amsterdam geaccepteerde wijze van betekening is in strijd met het systeem van de wet en niet door de wet-‐‑ gever bedoeld.11 Onder het oude systeem was betekening mogelijk aan onbekende erfgenamen door exploot te doen aan het sterfhuis, zolang dit maar binnen een jaar na het over-‐‑ lijden gebeurde. Op deze manier kon een exploot worden betekend aan de nieuwe bewoners van dat huis, die met de overledene en de erfgenamen geen enkele connectie hadden. De wetgever stelde vast dat deze manier van oproepen voor de eiser weliswaar bijzonder praktisch was, maar de belangen van de erf-‐‑ genamen onvoldoende beschermde.12 Het systeem dat vervolgens door de wetgever is ingevoerd, is gelijk aan het huidige art. 53 Rv. De procureur-‐‑generaal concludeert tot vernietiging van het bestreden arrest, primair omdat betekening aan anonieme erfgenamen slechts kan in de in art. 53 Rv opgesomde gevallen die hier niet aan de orde zijn, subsidiair omdat niet aan de eisen van art. 54 lid 2 Rv is voldaan, nu niet is overgegaan tot betekening aan het parket van het Openbaar Ministerie, maar in plaats daarvan is betekend aan het sterfhuis. De Hoge Raad oordeelt dat het primaire cassatiemiddel van de procureur-‐‑generaal slaagt. Met hem is de Hoge Raad van oordeel dat het anoniem dagvaarden van erfgenamen alleen kan als zich een van de in art. 53 Rv beschreven situaties voordoet. Is dat niet het geval, dan kan niet de weg van art. 54 lid 2 Rv worden bewandeld, nu daarvoor de namen van de gedaagden wel in het exploot vermeld moeten worden. De Hoge Raad suggereert, evenals de procureur-‐‑gene-‐‑ raal, dat dit probleem kan worden opgelost door de eisende partij, door een vereffenaar te laten benoemen op grond van het bepaalde in art. 4:204 lid 1 onder a BW. Dit artikel bepaalt dat op verzoek van een belang-‐‑ hebbende een vereffenaar van de nalatenschap kan worden benoemd, indien er geen erfgenamen zijn of wanneer niet bekend is of er erfgenamen zijn. Is er eenmaal een vereffenaar benoemd, dan kunnen de erfgenamen vervolgens op grond van art. 53 onder b Rv anoniem gedagvaard worden door betekening van het exploot aan het adres van de inmiddels benoemde vereffenaar.
Andere gevallen waarin aan onbekende gedaagden moet worden betekend
10. Zie Kamerstukken 18 052. 11. HR 5 april 2013 (concl. P-‐‑G), nr. 14-‐‑17, LJN BY9084. 12. Kamerstukken II 1982/83, 18 052, nr. 3, p. 9-‐‑10 (MvT).
Tijdschrift voor de Procespraktijk 2013-‐‑3
69
Betekening aan onbekende erfgenamen en andere onbekende gedaagden
5.
De keuze van de Hoge Raad in perspectief geplaatst
De wetgever heeft voor de vergelijkbare gevallen van de aandeelhouders en de leden van de belangenvereni-‐‑ gingen die hiervoor werden omschreven, uitdrukkelijk de mogelijkheid geopend om openbaar te dagvaarden op de voet van art. 54 lid 2 Rv. Van deze gedaagden hoeft noch de naam, noch de woonplaats te worden vermeld in het exploot. Waarom de wetgever die deur niet ook heeft opengezet voor het dagvaarden van ge-‐‑ zamenlijke erfgenamen, indien hun namen onbekend zijn, is niet duidelijk. De parlementaire geschiedenis geeft op die vraag ook geen antwoord. Bij de behande-‐‑ ling van de huidige art. 53 en 54 Rv is toentertijd dit scenario niet uitdrukkelijk aan de orde geweest. Of de wetgever de weg van openbare betekening heeft willen uitsluiten, dan wel deze optie over het hoofd heeft ge-‐‑ zien, wordt dan ook niet duidelijk. Tot het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2013, werd de openbare dagvaarding wel analoog toegepast in deze situatie, zij het dat de publicatieregels soms crea-‐‑ tief werden toegepast door betekening aan het sterfhuis als alternatief voor betekening aan het parket toe te staan. De Hoge Raad heeft die deur inmiddels volledig gesloten. Eisers rest geen andere weg dan de omweg van de benoeming van een vereffenaar. De procureur-‐‑ generaal acht deze omweg een ‘[niet] als onaanvaard-‐‑ baar aan te merken hindernis’.13 Een hindernis is het echter wel. Niet alleen is er veel tijd gemoeid met een dergelijke procedure, de eiser moet ook (aanzienlijke) kosten maken. Het verzoek tot benoeming van een vereffenaar moet worden ingediend door een advocaat. Naast de kosten voor bijstand, is ook griffierecht ver-‐‑ schuldigd. Een woningstichting zal momenteel € 589 aan griffierechten moeten betalen voor het indienen van een dergelijk verzoek. Uitgangspunt is dat de belangen van de erfgenamen moeten worden beschermd en de evenzeer voorstelbare belangen van de eisende partij niet daarboven prevale-‐‑ ren. De erfgenamen moeten zich kunnen verweren te-‐‑ gen een eventuele rechtsvordering, maar anderzijds moet het hun wederpartij ook niet onmogelijk of onno-‐‑ dig lastig gemaakt worden om een vordering tegen hen in te stellen. Dat de openbare dagvaarding met betekening aan het sterfhuis een mindere waarborg biedt dan wanneer aan het parket van het Openbaar Ministerie wordt be-‐‑ tekend, daarin kan ik mij vinden. Het sterfhuis kan voor de erfgenamen niet, of niet eenvoudig, toeganke-‐‑ lijk te zijn, zodat zij na publicatie van het exploot in dat geval niet snel kennis kunnen nemen van het vol-‐‑ ledige exploot en zich tegen de instelde vordering dus niet (eenvoudig) kunnen verweren. Dat geldt echter niet als de openbare betekening volgens de regels wordt uitgevoerd. Na betekening van het exploot aan het parket van het Openbaar Ministerie bevindt de volledige tekst van het exploot zich immers wel op een voor alle erfgenamen eenvoudig bereikbare plaats. Hun belangen worden op die manier mijns inziens voldoende gewaarborgd. Door publicatie zijn ze op de
hoogte van de aanhangigheid van de vordering en zij krijgen vervolgens voldoende gelegenheid van de volledige inhoud van het exploot kennis te nemen en zich daartegen te verweren. De vraag is of de door de procureur-‐‑generaal en de Hoge Raad voorgestane omweg, die volledig in lijn is met de tekst van de wet, aan de erfgenamen een betere bescherming biedt dan deze (zuivere) openbare bete-‐‑ kening. Eisen de belangen van de erfgenamen werkelijk dat deze omweg met alle tijd en kosten van dien wordt bewandeld? De eenmaal benoemde vereffenaar zal, als de eisende partij en de deurwaarder niet konden ach-‐‑ terhalen wie de erfgenamen waren, dit waarschijnlijk net zo min kunnen. Daar waar in het geval van open-‐‑ bare betekening nog een oproep in de krant wordt ge-‐‑ plaatst, wordt de dagvaarding na betekening aan de vereffenaar via art. 53 onder b Rv helemaal niet meer gepubliceerd. De vereffenaar die de erfgenamen niet heeft kunnen opsporen, kan hen over de procedure ook niet inlichten. De kans dat de erfgenamen van de aanhangigheid van het geding en de inhoud van de vordering kennisnemen is daarmee eerder afgenomen dan toegenomen, zodat zij minder mogelijkheden hebben zich hiertegen te verweren. Ik meen dan ook dat niemand met deze uitleg van de wet gebaat is, noch de erfgenamen, noch de eisende partijen. 6.
Conclusie
Onbekende erfgenamen mogen niet openbaar worden gedagvaard via de weg van art. 54 lid 2 Rv. Als de in art. 53 Rv omschreven situaties zich niet voordoen, zal een partij die deze erfgenamen in rechte wil betrekken, moeten kiezen voor de route van benoeming van een vereffenaar. Op die manier moet zo veel mogelijk ze-‐‑ kerheid worden verkregen dat de erfgenamen met de tegen hen ingestelde vordering bekend zijn en zich daartegen kunnen verweren. Met de procureur-‐‑generaal ben ik van mening dat de wetgever bij de totstandkoming van art. 53 Rv over diverse scenario’s heeft nagedacht en de mogelijkheden van dit artikel bewust op deze manier heeft opgeno-‐‑ men. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dit echter niet on-‐‑ omstotelijk. Moet dit aan analoge toepassing van art. 54 lid 2 Rv in deze situatie in de weg staan? Naar de letter van de wet lijkt dat inderdaad het geval. De ge-‐‑ vallen waarin erfgenamen kunnen worden opgeroepen zonder vermelding van hun naam, staan immers limi-‐‑ tatief opgesomd in art. 53 Rv. Openbare betekening mag alleen als alle namen van de erfgenamen in het exploot staan vermeld. Een redelijke uitleg van die wet en een redelijke afwe-‐‑ ging van belangen van partijen kan mijns inziens echter tot een andere conclusie leiden. Het is niet in het belang van partijen dat de eisende partij in dit geval kosten moet maken en tijd en moeite moet stekenin het komen tot een wijze van betekening waarvan het minder zeker is dat de gedaagden van de procedure kennisnemen, dan wanneer de openbare betekening van art. 54 lid 2 Rv wordt gevolgd.
13. HR 5 april 2013 (concl. P-‐‑G), nr. 22, LJN BY9084.
70
Tijdschrift voor de Procespraktijk 2013-‐‑3
Betekening aan onbekende erfgenamen en andere onbekende gedaagden
Ik volg de procureur-‐‑generaal in zijn standpunt dat de door het Hof Amsterdam aangenomen weg van ano-‐‑ nieme betekening aan het sterfhuis en publicatie daar-‐‑ van niet volstaat. Het sterfhuis hoeft voor die erfgena-‐‑ men niet (eenvoudig) toegankelijk te zijn, zodat van de inhoud van het exploot op die plaats geen kennis kan worden genomen. Als de weg van art. 54 lid 2 Rv volledig wordt gevolgd, betekening aan het parket van het Openbaar Ministerie, is het exploot vervolgens echter wel relatief eenvoudig toegankelijk. Ik meen dat de belangen van de erfgenamen in dat geval even goed zo niet beter worden gewaarborgd als wanneer een vereffenaar is benoemd, terwijl ook de belangen van de eisende partij voldoende zijn gewaarborgd.
Tijdschrift voor de Procespraktijk 2013-‐‑3
71