W
Procesrecht algemeen
Jurisprudentie
bevoegd? De Hoge Raad oordeelde dat als partijen verdeeld zijn over de aard van hun rechtsverhouding, de rechter aan wie het geschil wordt
voorgelegd, zijn bevoegdheid
HR 17 oktober 2008,LJN8F720-L Dit arrest handelt over de vrijwa-
slechts zal kunnen beoordelen gelijktijdig mef en tevens dooq, zijnbeslis-
ringszaak tussen partijen B en C. De hoofdzaak werd gevoerd door partijen A en B. Partij A had in de hoofdzaak nog een bepaald rapport overgelegd bij akte. In eerste aanleg had de kantonrechter een comparitie van partijen bevolen, waarbij zowel A, B als C vertegenwoordigd waren. Ter comparitie (voor beide zaken) hebben partijen de afspraak gemaakt dat alle gedingstukken in de procedure tussen A en B geacht konden worden herhaald en ingelast te zijn in de procedure tussen B en C en omgekeerd. Het Hof heeft deze afspraak aldus uitgelegd dat feiten die op grond van de gedingstukken in de ene zaak komen vast te staan ook in de andere zaak geacht kunnen worden vast te staan. Aldus oordelend heeft het Hof in
sing in de zaak zeIf, die er op neerkomt dat een van beide zienswijzen voor juist wordt gehouden en daar-
de vrijwaring in strijd r::ret ar|.24 Rv, feitelijke gronden aangevuld en is het buiten de grenzen van de
rechtsstrijd van partijen getreden. Het overleggen van processtukken
uit een andere procedure (tussen A en B) is niet voldoende om hetgeen in die stukken aan stellingen en feiten te vinden is te beschouwen als
aangevoerd in het geding waari¡ dat overleggen heeft plaatsgevonden, en aldus als mede aan het in dat geding gevoerde verweer ten grondslag is gelegd. De partij die zulke stellingen en feiten wil inroepen (i.c. in de vrijwaring), dient dit op zodanige wijze te doen dat het voor de rechter en de wederpartij
duidelijk is. HR 31 oktober 2008,LJN8F0473 Eiser in cassatie had in eerste aanleg
bij de kantonrechter een verklaring voor recht gevorderd dat de tussen partijen bestaande overeenkomst een huurovereenkomst betrof. In reconventie vorderde de verweerder in cassatie juist een verklaring voor recht dat de betreffende overeenkomst een pachtovereenkomst betrof. Was de kantonrechter nu wel
20
mee de andere voor onjuist. Nu de
kantonrechter oordeelde dat van een huurovereenkomst sprake was, lag daarin besloten dat hij zich dus ook beschouwde als de bevoegde rechter. De toewijzing van de vordering in conventie had tot onmiddellijk gevolg dat de vordering in reconventie niet toewijsbaar was. In een dergelijk geval moet worden aangenomen dat de eenmaal in conventie bevoegde rechter ook bevoegd is te beslissen op een vordering in reconventie als de onderhavige, omdat de beslissing in conventie impliceert dat de zaak niet betrekkelijk is tot een pachtovereenkomst, zodat verwijzing naar de bevoegde pachtrechter geen zin heeft en dus achterwege moet blijven en de vordering in reconventie derhalve voor afwijzing gereed ligt.
HR
7 november 2008, ¿/N 8F1046 Een man heeft bij inleidende dag-
vaarding een bepaald geldbedrag gevorderd van zijn (ex-)vrouw. De rechtbank heeft die vordering afgewezen. Daarvan is de man bij dagvaarding in hoger beroep gegaan. Ook het hof heeft zijn vordering af, gewezen. De man heeft vervolgens cassatieberoep ingesteld bij verzoekschrift in plaats van bij dagvaarding. Nu de man van het vonnis van de rechtbank, waarin zijn vordering werd afgewezen, bij dagvaarding in hoger beroep was gegaan en het hof bij arrest uitspraak had gedaary had hij, ingevolge art.407 lid 1 RV het beroep in cassatie eveneens bij dagvaarding dienen in te stellen. De Hoge Raad heeft de man bevolen om de vrouw bij exploot aan te zeggen dat de zaak op de zittingzou worden uitgeroepen, en haar daarbij het cassatieverzoekschrift te doen betekenen.
HR 21 november 2008, ¿/N 8F3938 Een verzoek tot het houden van een
voorlopig getuigenverhoor als bedoeid in art. L86 Rg kan worden afgewezen op de grond dat de verzoeker daarbij geen belang als bedoeld in art. 3:303 BW heeft, dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt - waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten -, dat het strijdig is met een goede procesorde, dan wel dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Vergelijk in dit verband een arrest van de Hoge Raad van 11
februari 2005 (N/ 2005,442). Literatuur E.|. Bellaart,'Herdefiniëring van het grievenstelsel', MvV 2008-10,
p.231-234 De auteur schrijft over een arrest van de Hoge Raad van 20juni 2008, waarin de Hoge Raad eenbelangrijke uitspraak heeft gedaan over het grievenstelsel. De Hoge Raad heeft nieuwe regels geformuleerd omtrent het aanvoeren van nieuwe feiten en stellingen door appellant en het veranderen of vermeerderen van eis door de oorspronkelijke eiseq, als appellant of als geihtimeerde. P.J.M. von Schmidt auf
Altenstadt
'De nieuwe EG-betekeningsverordening: een stap vooruit', TCR 2008-4, p.109-111
De herziene EG-betekeningsverordening (nr. 1393 12007, Pb. EG L324179) van de Raad is op 13 november 2008 van toepassing geworden en vanaf die datum in al haa¡ onderdelen verbindend en rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten. De Minister van Justitie heeft op 30 juni 2008 een wetsvoorstel (31 522) tot wijziging van de Uitvoeringswet EG-betekeningsverordening en tot aanpassing van een aantal Rechts-
vorderingsartikelen ingediend bij de Tweede Kamer. Op een aantal
Tijrlschrift aoor
de Procespraktijk 2009-1
punten bevat de nieuwe regeiing welkome verbeteringen en verduidelijkingen volgens de auteur.
R.].8. Boonekamp,'Dwingende bewij skracht van strafvonnissen en tegenbewijs', TCR 2008-4,p. \17-122 In art. 161 Rv is bepaald dat een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een
feit heeft begaan, dwingend bewiis oplevert van dat feit. Het is een bepaling die in het civiele proces, in het bijzonder in het aansprakelijkheidsrecht, veelvuldig wordt toegepast. Tegenover deze veelvuldige toepassing in de praktijk heeft de bepaling in de literatuur maar weinig aandacht gekregen. Toch is het niet een geheel probleemlozebepaling, noch wat betreft de theoretische grondslag en de plaats in het rechtssysteem, noch wat betreft de praktische toepassing. De auteur geeft een verkenning van de meest wezenlijke aspectenvan art. 161 Rv. Uitgangspunt daarbij is steeds een
onherroepelijk contradictoir vonnis van de Nederlandse strafrechter, waarbij de gedaagde i¡ de civieie procedure zeTf de verdachte was, tenzij anders aangegeven.
Dijk & S.J. van der Meuler¡'Wettelijke rente, een overzicht', MaV 2008-1L, p. 259 -265
T.M. van
In een arrest van de Hoge Raad van 5 september 2008 (RadW 2008, 802; Van der Leest
c.s. I
Gemeente Veghel)
staat de Hoge Raad stil bij het tijdstip van verschuldigdheid van wettelijke rente over een verschuldigde boete. De auteurs spreken zich uit ove¡ de verschillende typen wettelijke rente, het tijdstip waarop de wettelijke rente begint te lopen, de matiging van wettelijke rente en de ambtshalve toepassing van de wet-
telüke rente door de rechter. Voorts gaanzljin op meer praktische zaken rondom de wettelijke rente. In het bijzonder besteden zij aandacht aarì de complicaties rondom boetes, schadevergoedi ng en cessie.
J.L.R.A. Huydecopeq, âdviescom-
is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een
recht Advies over gegevensverstiekking in burgerrechtelijke zaken ("discovery")',TCR 2008-4, p.
einduitspraak vervatte eindbeslis-
missie voor het Burgerlijk Proces-
723-130
Dit betreft het gevraagde advies aan de Minister van ]ustitie over het
onderwerp'discovery'. Aanleiding voor de adviesaanvraag was het eindrapport Fundamentele Herbezinning van de Commissie AsserGroen-Vranken. Dat rapport deed de vraag rijzen of de huidige regeling van de zogeheten exhibitie-
plicht van art.
843a Rv aanpassing
behoeft en, zo ja, op welke wijze. E.
S
cho thor
s
t-
Gr nnsier
& Verbintenissenrecht/ consumentenrecht
sing, berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laterL over te gaan tot her-
overweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een
einduitspraak zal doen.
Hof Amsterdam L/N8G4370
4 november 2008,
Gelet op de omstandigheden van het geval had een vermogensbeheerder een eigenzinnige cliênt, die een grote betrokkenheid voelde bij een bepaald bedrijl uitdrukkelijk en indringend moeten adviseren niet langer een zeer groot deel van zijn vermogen bloot te stellen aan het koersrisico van één enkel fonds.
Jurisprudentie HR
Hof 's-Gravenhage 30 september 2008,LINBG3647 Een supermarkt wordt aansprakelijk gesteld voor letselschade van een klant, die gewond is geraakt doordat een flesje Bacardi Breezer van de lopende band is afgevallen bij de kassa. Het hof heeft aan het
slachtoffer opgedragen te bewijzen dat: a) het onderhavige ongeval is veroorzaakt doordat het betrokken flesje Bacardi Breezer van het kassameubel af is gevallen als gevolg van het (op de voorband) op elkaar lopen van boodschappen tegen de goederengeleider en b) de supermarkt ten tijde van het ongeval kennis droeg o{ kerrris had behoren te dragen van het specifieke risico dat artikelen als flesjes van het kassameubel afvallen als gevolg van het (op de voorband) op elkaar iopen van boodschappen tegen de goederengeleider. Op grond van de afgelegde getuigenverklaringen en de overgelegde stukkery bezien in onderlinge samenhang, is het hof van oordeel dat het slachtoffer in beide bewijsopdrachten is geslaagd. Daarbij verdient nog overweging dat een andere oorzaakvoor het vallen van het flesje op geen enkele wijze aannemelijk is geworden. In procesrechtelijk opzicht volgt het hof een arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008 (L/NWC2800): de eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter, aan wie
14
november 2008, L/N8F0407
In het algemeen zal aan een koper, ook een voorzichtige koper, niet kunnen worden tegengeworpen dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de eigenschappen van het gekochte, wanneer de verkoper dienaangaande naar de in het verkeer geldende opvattingen een mededelingsplicht had doch heeft nagelaten de koper op de hoogte te stellen van bij de verkoper bekende feitelijke gegevens die relevant zijn voor de beantwoording van de vraag welke eigenschappen de koper met het oog op de beoogde bestemming van het gekochte mocht verwachten.
Hof Leeuwarden
1,8
november
2008, LINBG4Soo
Appellant heeft vanaf 1985 een landbouwbedrijf geëxploiteerd. Tot datbedrijfbehoorde een stuk grond dat gelegen was in een kleine polder. Op die grond hield appellant koeien en schapen met lammeren. In dezelfde polder stond een rioolwaterzuiveri¡gsinstallatie (RWZI).
Voor de RWZI was een hinderwetvergunning verleend. De RWZI ontvangt rioolwater dat bestaat uit regenwater en huishoudelijk en bedrijfsmatig afualwater. Voorts wordt slib wat uit de rioleringen afkomstig is, aangevoerd en op het terrein opgeslagen. In 1998 is voor het exploiteren van de RWZI aan gerntimeerden eveneerts een vergun-
ning verleend op grond van de Wet Tíjdschrift aoor de Procesprøktiik 2009-7
27
verontreiniging oppewiaktewateren (WVO.) De WVO-vergunning heeft betrekking op lozingen van effluent op het Eemskanaal. Na 1998 is het vee van appellant ziek geworden en is een deel van de veestapel overleden. Het gemiddelde sterftepercentage bedroeg 50%. Appellant is vervolgens overgegaan op akkerbouw. De oogsten waren echter niet succesvol. L:L deze procedure verwijt appellant de ge'rntimeerden dat de gezondheidsproblemen en de hoge sterfte onder het vee alsmede de mislukte oogsten het gevolg zijn van de activiteiten van de RWZI van geintimeerden. De rechtbank heeft de vordering van appellant op
grond van art. 6:776, 6:775 en
6:'J.62
BW afgewezen. Hethof bekrachtigt dit vonnis. Er is geen sprake van een stortplaats. Voorts heeft appellant weliswa a r onder verwij zing naar diverse rapportages gesteld dat in en op zijn gronden in de polder gevaarlijke stoffen zijn aangetroffery maar appeliant heeft niet in toereikende mate gesteld, laat staan bewezen, dat de aanwezigheid van deze stoffen het gevolg is van enig handelen of nalaten van de RWZI. Verder is toepassing van de omkeringsregel met betrekking tot art. 6:162 BW ruet aan de orde.
van de hengstenkeu ringscommissie naast zich neer te leggery lijkt onweersproken uit de stellingetl van KFPS dat de hengst die wordt goedgekeurd voor de dekdienst een
gen jegens consumenten op de interne markt. De wet geeft consumenten een betere bescherming tegen misleidende en agressieve verkoop-
duidelijke meerwaarde zal moeten bezitten voor de fokkerij. In deze formulering ligt een ruirne beoordelingsvrijheid van de hengstenkeu-
wet die ook gaat gelden in de andere EUlidstaten, is een zwarte lijst opgenomen waarin gedragingen zijn opgenomen die onder alle omstandigheden oneerlijk of agressief zijn. Afdeling 3a is aan Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek toegevoegd.
ringscommissie besloten. In situaties als deze komt de rechter slechts een
marginale toetsingsbevoegdheid toe, omdat de vraag of een hengst meerwaarde bezit een aangelegenheid betreft die in de eerste plaats de vereniging aangaat. Van de burgerlijke rechter kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen worden gevergd dat deze ingrijpt in deze interne aangelegenheden door zijn oordeel in de plaats te stellen van dat van de vereniging.
Rb. Breda 26 november 2008, L/N 8G5373
ICTU is de Informatie- en Communica bietechnologie U itvoeringsorganisatie van de rijksoverheid. ICTU voert onder meer hetbeheer uit van <www.overheid.nl> en <www.regering.nl>. Vanaf 3 oktober 2004 hebben meerdere zogenoemde Distributed Denial of Service (DDoS)-aanval-
voegde waarde. Appellant heeft gevorderd dat KFPS zou worden
len plaatsgevonden. Bij dergelijke aanvallen wordt een zodanige hoeveelheid aanvragen bij de betreffende websites gedaan dat deze websites niet meer of slechts met aanzienlijke vertraging te bereiken zijn. Als gevolg daarvan zijn overheidssites plat gegaan en waren de sites gedurende een aantal dagen onbereikbaar voor het publiek. ICTU heeft aangifte gedaan van computervredebreuk en vernieling in vereniging. Gedaagden zijn daarvoor strafrechtelijk veroordeeld. In de onderhavige civiele zaak is de rechtbank van oordeel dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn op grond van art.6:1.66 BW voor de door ICTU geleden schade als gevolg van de DDoS-aanvallen op de
veroordeeld tot inschrijving van Gerben K als dekhengst in het Ko-
bij iCTU in beheer en in eigendom zijnde websites.
Hof Leeuwarden 25 november 2008, ¿/N 8G5233 Appellant bezit een hengsf Gerben K die in 2005 heeft meegedaan aan de jaarlijkse hengstenkeurin& georganiseerd door de Koninklijke Vereniging Het Friesch Paardenstamboek (KFPS). Gerben K heeft tot en met de eindronde meegedaan en heeft op alle punten een voldoende behaald. Niettemin is zonder nadere motivering meegedeeld dat Gerben
K niet zou worden ingeschreven in het stamboek als dekhengst. Gerben K heeft naar het oordeel van de jury van de KFPS onvoldoende toege-
ninklijke Friesch Paardenstamboek danwel tot afgifte van een dekvergunning of deklicentie. Tevens wordt een verklaring van recht gevraagd dat KFPS onrechtmatig heeft gehandeld door zulks na te laten. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Het hof bekrachtigt dat oordeel. Daargelaten dat het KFPS niet vrij stond het bindende advies 22
Literatuur Wet Oneerlij ke handelspraktij ken De Wet Oneerlijke handelspraktij-
ken is op 15 oktober 2008 in werking getreden naar aanleiding van EU-richtlijn nr. 2005 129 IEG van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemin-
praktijken van ondernemingen. In de
Kømer stuk 2008I 09, 3L 7 62, nt. 7 Het betreft een brief van de minister inzake de evaluatie van de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade. Deze wet is inmiddels in twee omvangrijke zaken toegepast namelijkDes en Dexiø. Uit de evaluatie van de wet zijn onder meer de volgende bevindingen naar voren gekomen: de WCAM voorziet in de behoefte aan een efficiënte en effectieve methode ommassaschade collectief af te wikkelen. AIs de onderhandelingsbereidheid echter ontbreekf voorziet de WCAMniet in een oplossing. Daarnaast is de WCAM
breed inzetbaar, hoewel dit niet altijd goed totuitdrukking komt in de terminologie van de regeling. Voorts is de samenloop van individuele procedures en de behandeling van een verzoek tot verbindendverklaring van een schikking van invloed op het succes van een
WCAM- schikking. O.O. Cherednychenko & S.H. Kuiper,'De wet oneerliike handelspraktijken en financiële dienstuerlening', NTBR 2008- 8, p. 336-348 Vooruitlopend op de Wet Oneerlijke handelspraktijken hebben schrijvers getracht antwoord te geven op diverse vragen, zoals: Hoe verhoudt zich de nieuwe regeling tot de bijzondere toezichtwet- en regelgeving? Heeft Nederland de ruimte om de bijzondere regels inzake de handelspraktijk in de financiële sector vast te stellen en/of te handhaven? Wat betekent de nieuwe regeling voor financiële dienstverleners? Wordt de consument nu beter beschermd tegen oneerlijke handelspraktijken in de financiële sector of brengt de wet eigenlijk niets nieuws in zicht?
Tijdschrift aoor
de Procespraktijk 2009-1
I',
A.R.J. Croiset van Uchelen, 'Handhaven of bijschaven? De ef-
fectiviteit van de WCAM', WPNR 2008-6772, p.798-805
De auteur gaat in dit artikel in op de vraag of de WCAM een bijdrage kan leveren aan de handhaving van
materiëIe rechtsnormen in het privaatrecht. De auteur bespreekt daarbij vooral de wijze waarop de WCAM, sinds zijin2005 vankracht werd, in de praktijkheeft gefunctioneerd en in de toekomst nog kan functioneren en gaat minder in op de juridisch iechnische kanttekeningen die bij de WCAM zijn te plaatsen.
H.B. Krans & T.H.M. van Wechem,
'Handhaving door de Consumentenautoriteit', WPNR 2008-6772, p. 806-810
Op 29 december 2006 trad de Wet Handhaving Consumentenbescherming (WHC) in werking. Een belangrijk element van deze wet is dat
zij de consumentenautoriteit (CA)
in ons recht heeft geintroduceerd. De CA is op grond van deze wet belast met de handhaving var'ì consumentenrechi. Ondanks het feit dat
diWHÇ in het
de WHC goed doordacht is, zijn
verse aspecten van de
bijzonder in verband met de handhaving door de CA, nog niet duidelijk. Na een korte introductie van de CA gaan de auteurs in op die aspec-
rechtspraak geïllustreerd dat deze onduidelijkheid deels wordt veroorzaakt doordat niet altiid wordt onderkend dat van bovengenoemde causaliteitsproblemen sprake is. Dit heeft tot gevolg dat zaken waarin zich dergelijke causaliteitsproblernen voordoerç op uiteenlopende wijzen worden benaderd. In dit artikel wordt getracht duidelijkheid te verschaffen door een handvat aan te reiken om deze problemen te onderkennen en op een juiste manier te benaderen.
H.C. Selderbeek-Doye1, 'Yijf jaar artikel 7 z2 BW', Ta C 2008-5, p. a79-
als uitgangspunt voor hypothetische en "onderbroken" causaliteit', NTBR 2008-9, p. 382-39'1, ZoweI in de rechtspraak als in de literatuur bestaat geen eenduidige benadering van causaliteitsproblemen die spelen in situaties waar
twee of meer gebeurtenissen geëigend zijn om dezelfde schade te veroorzaken. Gedacht kan worden aan het gevai dat iemand tweemaal slachtoffer wordt van dool verschillende personen veroorzaakte ongevailen, waarbij aannemelijk is dat het tweede ongeval tot dezelfde mate van arbeidsongeschiktheid zou hebben geleid als reeds door het eerste ongeval was veroorzaakt. De meningen verschillen over het antwoord op de vraag w ie aansprakelijk is voor de als gevolg van de arbeidsongeschiktheid geleden arbeidsvermogenschade. In dit artikel wordt aan de hand van recente
Tijdschrift aoor
de Procespraktijk 2009-L
Het artikel betreft een verkenning van het wetsvoorstel dat op 27 juni 2008 bij de Tweede Kamer is ingediend (Kømerstttkken lI 20A7 I 08, 31 518, nr. 1). De auteur heeft goede hoop dat de rechtspraktijk de weg naar de voorgestelde deelgeschilprocedure wel zal weten te vinden. M. van Hooidonk & R.|.P.L. Tjittes, 'Precontractuele aansprakelij kheid bij onderhandelen met een voorbehoud', Contrøcteren 2008-3, p. 53-
186
59
Consument-kopers van woningen verdienen bijzondere bescherming. Met het stellen van een vormvoorschrift in art.7:2 BW beoogt de wetgever eenduidigheid te bereiken over de vraag of en zo ja wanneer
Het leerstuk van de aansprakelijkheid voor afgebroken onderhandelingen mag zich naar Nederlands
wilsovereenstemming bestaat. Het artikel bepaalt onder meer dat de koop van een woning schriftelijk moet worden aangegaan en dat de. koper na terhandsteliing van de akte drie clagen bedenktijd heeft. De verkoper krijgt deze bedenkiijd nie! hij is direct volledig gebonden. De auteur plaatst hierbij vraagtekens.
Hij gaat in op het toepassingsbereiþ het vormvereiste en de werking van de leer van de precontracfuele redelijkheid en billijkheid.
ten.
L.C. Roelofs,'Het schademoment
A. Kolder, 'Het wetsvoorstel Deelgeschilprocedure voor letsel- en overlij denss ch.ad.e', MUV 2008-11, p.254-259
E.M. van Orsouw,'Wordt hetrecht op schadevergoeding bij wanprestatie beïnvloed door een exoneratieclausule in het contract met een afnemer?', MaV 2008-10, p. 226-230 Derdenwerking kan zich onder meer voordoen bij exoneratieclausules in geschakelde contracten, waarbij A heeft gecontracteerd met B en B op zijn beurt met C. In een recent arrest (L/N 8C9348) heeft de Hoge Raad beslist dat een exoneratieclausule in het contract tussen B en C niet enkel van belang kan zijn indien C rechtstreeks A aanspreekt, maar ook indien C eerst B aanspreekt en B vervolgens verhaal wil nemen op A. Het arrest van de Hoge Raad verdient een kritische beschouwing en is moeilijk te plaatsen tegen de ad:rtergrond van de algeme-
ne terughoudendheid waarmee derdenwerking van exoneratieclausules in de regel wordt benaderd, aldus de auteur.
recht sinds het arrest PløslVølburg (N/ 1983, 723) in een grote belangstelling verheugen qua wetenschap en praktijk. Het beginsel van de contractsvrijheid staat ook in het Nederlandse recht voorop. In beginsel mogen onderhandelingen om welke reden dan ook worden afgebroken zonde¡ dat de afbrekende partij daardoor schadevergoeding verschuldigd wordt. hr twee categorieën van gevallen kan aansprakelijkheid voor het afbreken van onder-
handelingen bestaan. Ten eerste is dat het geval als het afbreken van de onderhandelingerç zonder de wederpartij een vergoeding van de door haar gemaakte kosten aan te bieden, in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Ten tweede kan aansprakelijkheid voor het afbreken van onderhandelingen bestaan als dit afbreken naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Met voorbehouden in de onderhandelingsfase wordt mede beoogd precontractuele aansprakelijkheid uit te sluiten of te beperken. De vraag die in deze bijdrage centraal staat is of en, zo ja, in hoeverre een voorbehoud aan precontractuele aansprakelijkheid voor het afbreken van onde¡handelingen in de weg staat.
C.B.F.M. Westerhuis,'Algemene voorwaarden; elektronisch gebruik en toepasselijkheid anno 2008', lutD 2008-21., p. 2'1.-24 De auteur behandelt beknoot de wijze waarop aanbod, aanvãarding en terhandstelling dienen plaats te vinden. Tevens wordt ingegaan op
¿J
een op handen zijnde
wetswljzigng
in verband met de ontwikkelingen op het gebied van elektronisch verkeer.
DJ. Beenders,'Informatieplicht bij algemene voorwaarden; verdeeldheid in de praktijk', WPNR 20086777, p.903-905
De informatieplicht bij algemene voorwaarden roept in de praktijk verschillende vragen op. Deze vragen worden in de (lagere) rechtspraak niet zelden verschillend be-
antwoord. De auteur geeft in zijn artikei een toelichting, waarbij de nadruk wordt gelegd op (i) de vraag of een verwijzingnaar een website als vindplaats voor algemene voor-
waarden volstaat ingeval de overeenkomst langs niet-elektronische weg is gesloten en (ii) een aanhangig wetsvoorstei dat met die vraag verband houdt.
A.R. Houweling,'Verzekeringsplicht ook bij niet-gemotoriseerde werkgerelateerde verkeersongevallen?', TAP 2008-'1,, p. 2-4 Op 1 februari van dit jaar heeft de Hoge Raad in een tweetal arresten geoordeeld dat op grond van goed werkgeverschap een werkgever gehouden is zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering ter dekking van de schade die zijn werknemers in de uitoefening van hun werkzaam-heden lijden als bestuurder van een motorvoertuig.Deze zoge-
noemde
1
februøri-arresten hebben
inmiddels vele pennen in beweging gebracht. Een vraag die tot op heden onbeantwoord is gebleven is of deze verzekeringsplicht ook een roi speelt bij niet-gemotoriseerde ver-
keersongevallen. Op die vraag zal de Hoge Raad op 14 november antwoord geven. Dit artikel bevat een vootuitblik op hoe dit arrest naar verwachting zal luiden" of in ieder geval zou moeten luiden. E. S chotho rst-Gr nnsíer
aÁ