Preventie radicalisering jongeren begint bij inclusief jeugdbeleid vervolgadvies op ‘Utrecht is van ons allemaal. Reactie op de nota Aanpak radicalisering en terrorisme.’
Oktober 2007
Colofon
Uitgave Saluti Stedelijk Adviesorgaan Interculturalisatie Postbus 2158 3500 GD Utrecht
Internet www.utrecht.nl/saluti
[email protected]
Ambtelijk secretariaat Mieke van Gool (ambtelijk secretaris) (030) 286 5951
[email protected]
Bestellen advies Judith Zuidgeest (projectondersteuner) (030) 286 8217
[email protected]
Drukwerk DMO ReproService
Bronvermelding Het overnemen van gegevens uit deze publicatie is toegestaan met de bronvermelding: Saluti, Stedelijk Adviesorgaan Interculturalisatie
oktober 2007
De huisstijl van Saluti is ontworpen door: De Hollandse Meesters www.hollandsemeesters.nl
“Ieder van ons zou moeten worden aangemoedigd zijn eigen diversiteit te accepteren, zijn identiteit te zien als de som van zijn verschillende achtergronden, in plaats van haar te verwarren met één enkele achtergrond die is verworden tot een soort opperwezen en een middel om anderen uit te sluiten, en om soms oorlog mee te voeren. Met name al degenen wier oorspronkelijke cultuur niet overeenstemt met die van de samenleving waarin ze wonen, moeten in staat zijn zonder al te veel innerlijke verscheurdheid voor deze dubbele achtergrond uit te komen, hun oorspronkelijke cultuur in ere te houden, zich niet verplicht te voelen haar als een beschamende ziekte te verbergen, en zich tegelijkertijd open te stellen voor de cultuur van het 1
ontvangende land.”
1
Moorddadige identiteiten; een betoog tegen zinloos geweld, Amin Maalouf, Arena, Amsterdam, 1999, pag. 199-200.
INHOUD INLEIDING EN VRAAGSTELLING ..........................................................................................................1 LEESWIJZER ...........................................................................................................................................3 SAMENVATTING .....................................................................................................................................5 RANDVOORWAARDEN EN AANBEVELINGEN ....................................................................................9 Inleiding ...................................................................................................................................................9 Randvoorwaarden................................................................................................................................. 10 Aanbevelingen ...................................................................................................................................... 11 ONDERBOUWING ................................................................................................................................. 25 1. Oorzaken van radicalisering ............................................................................................................ 25 2. Rechts-radicalisme ........................................................................................................................... 26 3. Islamitisch radicalisme..................................................................................................................... 29 4. Rechts-radicalisme en islamitisch radicalisme in Utrecht; conclusie ......................................... 36 BIJLAGEN.............................................................................................................................................. 37 Bijlage 1
Werkwijze....................................................................................................................... 38
Bijlage 2
Overzicht van gesprekken............................................................................................ 39
Bijlage 3
Impressie Iftardebatten................................................................................................. 40
Bijlage 4
Literatuuroverzicht........................................................................................................ 41
Bijlage 5
Samenstelling commissie ............................................................................................ 46
Inleiding en vraagstelling In juli 2006 presenteerde Saluti het advies ‘Utrecht is van ons allemaal’, als reactie op de nota ‘Aanpak Radicalisering en Terrorisme’ die de gemeente eerder dat jaar had doen uitkomen.
In dit advies pleitte Saluti op de eerste plaats voor een scheiding tussen beleid gericht op preventie van radicalisering en beleid gericht op de bestrijding van terrorisme. Terrorismebestrijding is naar de mening van Saluti vooral een (landelijke) zaak van politie en justitie, preventie van radicalisering daarentegen is een gebied waarop de gemeente met haar algemene beleid en met specifieke aanpakken een 2 belangrijke rol kan spelen. Saluti pleitte in dit advies ook voor een zo inclusief mogelijk beleid : een
beleid waarbij alle burgers, van alle achtergronden, betrokken worden bij het tegengaan van radicalisering en waarbij het college alle positieve krachten in de stad mobiliseert om verdere polarisatie in de samenleving tegen te gaan. Centraal hierin staat het bestrijden van activiteiten die zich richten op het verspreiden van antidemocratische opvattingen, vanuit welke achtergrond dan ook.
In een gesprek met wethouder Van Eijk is het vorige advies in augustus 2006 aangeboden aan het college. Tijdens een gesprek met burgemeester Brouwer in januari 2007 is de reactie van het college op dit advies besproken. Tijdens beide gesprekken heeft Saluti aangegeven verder mee te willen denken over aanpakken die mogelijk succesvol kunnen zijn voor preventie van radicalisering. Met dit advies lost Saluti deze belofte in. In dit advies richt Saluti zich met name op rechts-extremisme en ‘islamitisch 3 extremisme’ en niet op bijvoorbeeld links-extremisme of doorgedreven dierenactivisme, omdat deze
laatsten niet gekoppeld zijn aan een tegenstelling tussen etnische, culturele of religieuze bevolkingsgroepen.
In dit advies volgt Saluti de beschrijving van onderzoekers J. Tillie en M. Slootman van radicalisering als een ‘politiek proces van delegitimatie’, met als stadia: •
vertrouwenscrisis (er is sprake van een conflict tussen een groep en de machthebbers ten aanzien van specifiek beleid)
•
legitimiteitsconflict (de legitimiteit van het systeem wordt door de groep ter discussie gesteld)
•
4 legitimiteitscrisis (kritiek op het systeem wordt uitgebreid naar personen in dat systeem) .
Waar de opvatting aanwezig is dat alle middelen, ook geweld, geoorloofd zijn om de eigen ideale samenleving te verwezenlijken, gaat radicalisme over in extremisme. Ook hier is radicalisering een proces waarbij mensen zich bewegen naar een steeds grotere afstand tot de samenleving. Radicalisering opvatten als een proces betekent dat je oplossingen kunt zoeken op verschillende momenten van dat proces. Voor preventie van radicalisering zijn geen kant en klare oplossingen te vinden. Over de oorzaken van radicalisering heerst wetenschappelijk geen overeenstemming. Er zijn verschillende factoren in het spel die ieder voor zich een bijdrage kunnen leveren aan een proces van radicalisering, echter geen van
2
Inclusief beleid is beleid dat rekening houdt met álle (bevolkings)groepen waar het beleid betrekking op heeft. Omwille van de leesbaarheid worden in het vervolg de aanhalingstekens om ‘islamitisch radicalisme’ weggelaten. Veel moslims zijn van mening dat terroristische aanslagen en een extremistische visie op wat de ‘zuivere’ islam zou zijn, juist niets met de islam te maken hebben en dat daarom een term als ‘islamitisch radicalisme’ tussen haakjes zou horen te staan. 4 Zie voor een uitgebreide beschrijving van deze stadia: Processen van radicalisering; waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal worden, Drs. Ir. M. Slootman en Dr. J. Tillie, IMES, oktober 2006, pag. 16-17. 3
1
deze factoren is op zichzelf doorslaggevend. Dat geldt zowel voor rechts-radicalisme als voor islamitisch radicalisme. Dit maakt het lastig effectief beleid en effectieve projecten te bedenken en maakt het tegelijkertijd moeilijk om resultaten te meten. Nationale en internationale factoren zijn van grote invloed op processen van radicalisering, maar zijn tegelijkertijd op gemeentelijk niveau moeilijk te beïnvloeden. De meeste aandacht in onderzoek en media gaat momenteel naar islamitisch radicalisme. Ook in dit advies worden meer pagina's besteed aan islamitisch radicalisme. Het gebrek aan kennis over rechtsradicalisme en de gevaarlijke ontwikkelingen hierbinnen, onder andere een stijging van etnisch gerelateerd geweld, is debet aan de geringere aandacht in de stad Utrecht hiervoor. Saluti doet dan ook een aantal belangrijke aanbevelingen om kennis en onderzoek op dit gebied te vergroten en de gevaren van rechts-radicalisme evenzeer serieus te nemen.
Dit advies heeft een uitgebreid voorbereidingstraject gekend. Saluti denkt met dit advies dan ook iets toe te voegen aan de bestaande informatie. Bij de totstandkoming heeft Saluti gebruik gemaakt van zijn brede netwerk en contacten in de stad: Saluti heeft verschillende debatten met jongeren van verschillende leeftijden georganiseerd en gesprekken gevoerd met diverse professionals die met 5 jongeren werken. Daarnaast heeft Saluti samen met U-Shake , de jongerendenktank van de Gemeente 6 Utrecht, een zogenaamd ‘trendspotonderzoek’ onder jongeren verricht . Al deze input vanuit de stad
vormt de basis voor dit advies.
Suggesties van betrokkenen en van jongeren zelf zijn verwerkt in de aanbevelingen. Een aantal aanbevelingen uit het eerdere advies komen in dit advies terug, zoals de gevraagde aandacht voor onderzoek naar rechts-radicalisme in Utrecht en het krachtig inzetten op antidiscriminatiebeleid. Sommige ideeën zijn nieuw en daarom nog niet in de praktijk getoetst, andere worden ondersteund door literatuur en onderzoek of ervaringen elders.
Voor geen enkele aanbeveling geldt dat die op zichzelf dè oplossing kan bieden voor de preventie van radicalisering. Toch denkt Saluti dat de gemeente meer kan doen om ervoor te zorgen dat jongeren een toekomstperspectief voor zichzelf zien waarin radicalisering een onaantrekkelijk alternatief is. Zodat jongeren zichzelf positief kunnen ontwikkelen, maar ook een bijdrage kunnen leveren aan een pluriforme en tolerante samenleving. Aandacht voor de identiteitsontwikkeling van jongeren is daarbij van cruciaal belang. Jongeren, ouders, leerkrachten, schoolbesturen, jongerenwerkers, geestelijk ondersteuners, welzijnsinstellingen, portiers, horeca-instellingen, stagebegeleiders, werkgevers, bedrijfsleven, politie, bestuur en politiek zijn allemaal partners bij preventie van radicalisering. De gemeente moet hierbij de regierol op zich nemen en uitdragen dat goed jongerenbeleid – en daarmee het voorkomen van radicalisering – een opdracht is voor al deze partners.
5
Voor meer informatie over U-Shake zie: www.U-Shake.nl. Trendspotonderzoek is een methode om via netwerken van deelnemende jongeren (minimaal 10) de opvattingen van een grotere groep jongeren (plusminus 40) in beeld te krijgen. 6
2
Leeswijzer Dit advies begint met een korte samenvatting Vervolgens bestaat het advies uit twee gedeelten: - Randvoorwaarden en aanbevelingen. Hierin wordt een overzicht gegeven van de randvoorwaarden en aanbevelingen met betrekking tot de preventie van radicalisering, met een uitgebreide toelichting. - Onderbouwing. Hierin wordt ingegaan op de factoren en processen die door personen in de stad Utrecht worden genoemd als oorzaken van radicalisering. Deze opvattingen worden getoetst aan bestaand onderzoek en literatuur. In de bijlagen vindt u: - de werkwijze bij de totstandkoming van dit advies - een overzicht van gevoerde gesprekken - een impressie van de georganiseerde iftardebatten - een literatuuroverzicht - de samenstelling van de Commissie Interculturalisatie voor dit onderwerp - de highlightsrapportage van U-Shake (losse bijlage)
3
4
Samenvatting In dit advies bouwt Saluti voort op zijn advies ‘Utrecht is van ons allemaal’, dat in juli 2006 is uitgebracht. Saluti heeft voor dit advies uitputtend gebruik gemaakt van zijn netwerk: er zijn verschillende debatten georganiseerd met jongeren van diverse leeftijden en er is daarnaast uitgebreid gesproken met bij jongeren betrokken professionals. Vanuit beide groepen (jongeren en professionals) zijn veel ideeën gekomen over oorzaken van radicalisering onder jongeren en wat goede aanpakken zijn om radicalisering te voorkomen. Ook heeft Saluti de jongerendenktank U-Shake gevraagd om een ‘trendspotronde’ te houden onder jongeren over radicalisering. De highlightsrapportage die hieruit voortgekomen is, is als aparte bijlage bij dit advies gevoegd. Daarnaast heeft een uitgebreid literatuuronderzoek plaatsgevonden om de aanbevelingen die uit de gesprekken zijn gekomen te toetsen. Radicaliseringsprocessen worden mede bepaald door nationale en internationale ontwikkelingen die op lokaal niveau nauwelijks te beïnvloeden zijn. De gesprekken met jongeren en professionals in de stad hebben Saluti er evenwel van overtuigd dat de gemeente meer kan doen om ervoor te zorgen dat Utrechtse jongeren in hun leven keuzes kunnen maken die een bijdrage leveren aan een pluriforme en tolerante samenleving. Aandacht voor de identiteitsontwikkeling van jongeren is daarbij van cruciaal belang en dient daarom meegenomen te worden in het jongerenbeleid.
Bij de voorbereidingen van dit advies is steeds aandacht geweest voor twee aspecten: wat zijn volgens de diverse bronnen, en met name volgens jongeren zelf, oorzaken voor radicalisering en wat kan de gemeente ertoe bijdragen om radicalisering te voorkomen? Daarom bestaat het advies uit twee gedeelten: ‘oorzaken’ en ‘aanbevelingen’.
De oorzaken die genoemd werden tijdens de gesprekken variëren van uiterst persoonlijke omstandigheden (zich onbegrepen voelen thuis; afgewezen worden voor een baan; angst; veiligheid zoeken in een groep), sociale ontwikkelingen (negatieve beeldvorming; discriminatie; slechte positie op de arbeidsmarkt; het gevoel als groep afgewezen te worden; slechte communicatie tussen burgers en tussen burgers en overheid) tot internationale gebeurtenissen (de bedreiging van de eigen groep door de ‘ander’: bijvoorbeeld rechtse jongeren die zich bedreigd voelen door de islam vanwege de terroristische aanslagen; moslimjongeren die vinden dat de ‘oemma’ – de internationale islamitische ‘broederschap’ – wordt aangevallen door het westen). Dit sluit aan bij de literatuur die radicalisering beschrijft als een complex proces waarop verschillende omstandigheden van invloed kunnen zijn. Van die omstandigheden zijn er, volgens respondenten en volgens de literatuur, géén die eenduidig en altijd tot radicalisering leiden. 7 Saluti gebruikte met name het onderzoek van de Anne Frank Stichting naar rechts-radicalisme en het
onderzoek van het IMES naar radicalisering van moslims in Amsterdam8 als theoretische onderleggers voor dit advies. Daarop vormden de recente publicatie van FORUM over radicalisme als
7
Monitor racisme en extremisme, zevende rapportage, J. van Donselaar & P. Rodriguez (red.), Anne Frank Stichting / Universiteit Leiden, 2006. Monitor racisme en extremisme; het Lonsdalevraagstuk, J. van Donselaar (red.), Anne Frank Stichting / Universiteit Leiden, cahier 4, 2005. 8 Processen van radicalisering. Waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal worden, Drs. Ir. M. Slootman en Dr. J. Tillie, IMES, oktober 2006.
5
‘insluitingsprobleem’9 en de minder recente, maar nog altijd actuele, filosofische beschouwingen van 10
Amin Maalouf over identiteitsontwikkeling
een zinvolle aanvulling.
rechts-extremisme Over rechts-extremisme heeft Saluti in zijn voorbereidingen relatief weinig informatie gevonden. Respondenten die Saluti sprak zijn er weinig mee bekend; het lijkt de gedachten in het Utrechtse weinig bezig te houden. Er zijn geen cijfers voorhanden. Uit onderzoek van de Anne Frank Stichting blijkt dat de gevaren van rechts-extremisme onderschat worden. Dat komt met name doordat de politieke groepsvorming binnen extreem-rechts is afgenomen, waardoor haar zichtbaarheid minder is geworden. De Monitor racisme en extremisme constateert echter dat zich iedere week in Nederland incidenten voordoen waarbij (rechts) extremistische jongeren betrokken zijn
11
en spreekt van een aanwas van
12
extreem-rechtse jongeren vanuit het gabbercircuit . Extreem-rechts lijkt enigszins ‘ondergronds’ te gaan en is daardoor moeilijker te vinden en te bestrijden; organisatie en contacten vinden vooral via internet plaats. Mogelijk speelt deze beweging van ‘ondergronds gaan’ ook in Utrecht.
Naar de mening van vele respondenten levert de onverdraagzaamheid van extreem-rechtse jongeren ten opzichte van ‘buitenlanders’ een belangrijke bijdrage aan een groeiend radicalisme onder islamitische jongeren, die zich hierdoor niet geaccepteerd voelen in de Nederlandse samenleving. Ook het feit dat er weinig tegen extreem-rechts wordt opgetreden (de organisatie Blood & Honour is bijvoorbeeld in Nederland niet verboden; in Duitsland wel) creëert bij moslimjongeren een beeld van tolerantie ten opzichte van de uitgedragen denkbeelden, hetgeen ondersteund wordt door algemene opiniepeilingen waaruit blijkt dat een deel van de Nederlandse bevolking een uitgesproken antipathie 13 tegen de islam heeft .
Ook worden de toegenomen etnische spanningen, die zich bijvoorbeeld uiten in geweldsdelicten tegen individuen en in etnische conflicten op straat, door politie en politiek onvoldoende herkend als bron van polarisatie in de samenleving.
islamitisch extremisme Uit de gesprekken die Saluti voerde, bleek dat ook in Utrecht veel moslimjongeren de opvatting zijn 14 toegedaan dat moslims in de westerse samenleving(en) onrechtvaardig behandeld worden .
Moslimjongeren zeggen vaak zich gediscrimineerd en achtergesteld te voelen; als ze zelf geen discriminatie hebben ervaren dan hebben ze hier toch veel verhalen over gehoord in hun omgeving. Het IMES beschrijft deze opvatting dat moslimjongeren door de westerse samenleving onrechtvaardig 15 behandeld worden als de politieke dimensie in de ontwikkeling van islamitisch radicalisme . Als
9
Hedendaags Radicalisme; verklaringen en aanpak, S. Harchaoui (red.), Het Spinhuis, Apeldoorn – Antwerpen, 2006. 10 Moorddadige identiteiten; een betoog tegen zinloos geweld, Amin Maalouf, Arena, Amsterdam, 1999. 11 Monitor racisme en extremisme; zevende rapportage, hoofdstuk 2: Racistisch en extreemrechts geweld in 2005, W. Wagenaar en J. van Donselaar, pag. 15 – 36. 12 Monitor racisme en extremisme; zevende rapportage, hoofdstuk 6: Extreemrechtse formaties in Nederland, W. Wagenaar en J. van Donselaar, pag. 111 – 133. 13 Frank Bovenkerk bespreekt in het hoofdstuk Islamofobie in de Monitor racisme en extremisme; zevende rapportage de veelheid aan enquêtes over de meningen van autochtone niet-moslims en moslims over elkaar. Hij concludeert dat enquêtes soms kwalitatief te wensen over laten maar dat er zeker sprake is van een toenemende islamofobie en polarisatie in Nederland (pag. 99). 14 Saluti heeft hierover geen kwantitatieve gegevens, het zou de moeite waard zijn dit te onderzoeken, zoals in Amsterdam gebeurd is. De Jeugdmonitor Utrecht 2004/2005 wijst uit dat dit in de brugklas nog niet het geval is; het zou interessant zijn om te kijken op welke leeftijd dit gaat spelen. 15 Processen van radicalisering; waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal worden, Drs. Ir. M. Slootman en Dr. J. Tillie, IMES, oktober 2006.
6
daarnaast ook voldaan wordt aan de religieuze dimensie: de ontwikkeling van een zeer orthodoxe geloofsbeleving, neemt de kans op radicalisering toe. Tenslotte blijkt een sociale dimensie van belang: het bij een groep willen horen en je begrepen willen voelen. Van verschillende jongeren en professionals hebben we gehoord dat moslimjongeren vanuit huis en omgeving soms onvoldoende ondersteuning en waardering krijgen om met zelfvertrouwen hun eigen toekomst vorm te geven en een eigen identiteit te ontwikkelen; een identiteit waarin de verschillende culturele werelden waarin zij leven een plaats hebben gekregen. Dit wordt gezien als een belangrijke oorzaak waarom jongeren op zoek gaan naar een groep waar ze bij kunnen horen. Binnens- en buitenshuis is er weinig aandacht voor de vragen waar deze jongeren tegenaan lopen; internet vervult dan vaak de rol van vraagbaak. Radicaal islamitische groepen zijn op internet zeer actief om deze zoekende jongeren te vinden en voor hun zaak te winnen.
Het IMES geeft aan dat het risico op radicalisering pas ontstaat als zowel hoog gescoord wordt op de politieke dimensie als op de religieuze dimensie. Uit de informatie van Saluti bleek dat de uiterlijke verschijningsvormen van een meer orthodoxe geloofsinvulling zijn toegenomen in de afgelopen jaren, althans op scholen en in het straatbeeld. Vooralsnog lijkt hier geen sprake te zijn van een combinatie met risicovolle politieke denkbeelden; het lijkt meestal juist om jongeren te gaan die zeer gemotiveerd zijn om te bewijzen dat religiositeit en het leveren van een maatschappelijke bijdrage goed samen kunnen gaan. De sociale dimensie wordt bij de risicoberekening door het IMES niet betrokken, maar blijkt uit de gegevens van Saluti wel van belang. Vanuit ouders, jongeren en professionals worden bijvoorbeeld het ‘zich onbegrepen voelen’ en de ‘tekortschietende ondersteuning door ouders en leerkrachten’ (‘nergens terecht kunnen’) genoemd. Discriminatie, de slechtere kansen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt worden ook genoemd als belangrijke oorzaken van radicalisering. Dit sluit aan bij de analyse van FORUM, die over radicalisering spreekt als een ‘insluitingsprobleem’: de samenleving heeft moeite om 16 jongeren een vanzelfsprekende plaats te geven .
16
Hedendaags Radicalisme; verklaringen en aanpak, S. Harchaoui (red.), Het Spinhuis, Apeldoorn – Antwerpen, 2006.
7
8
RANDVOORWAARDEN EN AANBEVELINGEN Inleiding Onderstaande randvoorwaarden en aanbevelingen zijn met name gebaseerd op de gesprekken die Saluti in de stad heeft gevoerd met jongeren, ouders en professionals. Tijdens deze gesprekken is Saluti om te beginnen tot de volgende conclusie gekomen:
Het doel van alle jongerenbeleid moet op de eerste plaats zijn alle jongeren een vanzelfsprekende plaats te geven in de samenleving en hen te ondersteunen bij de ontwikkeling van een stevige identiteit, waarin plaats is voor verschillende deelidentiteiten. De inzet van alle betrokkenen in de stad – naast jongeren en hun ouders ook scholen; jongeren-, buurt- en opbouwwerkers; geestelijk ondersteuners; werkgevers; bestuur en politiek – is hiervoor van belang. De gemeente heeft hierbij de regierol.
Deze visie is voor een groot deel terug te vinden in het huidige Utrechts jeugdbeleid, dat tot doel heeft jongeren te helpen ‘gezonde, betrokken en zelfstandige burgers’ te worden; burgers die ‘meedoen en 17 erbij horen’ . In het jeugdbeleid is met name veel aandacht voor een integraal beleid, waarbij
verschillende actoren betrokken zijn18. In de tien ‘jeugddossiers’19 werken deze actoren vanuit een gemeenschappelijk doel aan verschillende onderwerpen. Onderstaande aanbevelingen maken duidelijk dat op verschillende dossiers een versterking van beleid mogelijk en noodzakelijk is om een bijdrage te leveren aan het voorkomen van radicalisering.
De belangrijkste vraag voor dit advies over preventie radicalisering is uiteraard: wat kan de lokale overheid doen? Lang niet alle factoren die van invloed zijn op het ontstaan van radicalisering zijn immers op lokaal niveau te beïnvloeden. Daarnaast zijn er ingewikkelde vragen aan de orde: in hoeverre kan de overheid zich met religieuze vraagstukken bemoeien? Waar mag ondersteuning van ouders overgaan van zorg in ‘bemoeizorg’? Gezien de veelheid van factoren die van invloed is op het ontstaan van radicalisering zullen talloze beleidsmaatregelen, globaal gericht op jongeren in het algemeen, achterstandsbestrijding of het versterken van sociale cohesie, zinvol zijn. Het feit echter dat allerlei factoren bij elk individu een andere constellatie vormen die bepaalt of dat individu in meer of mindere mate radicaliseert, maakt het onmogelijk om te voorspellen welke projecten het meest succesvol zullen zijn en wat daarbij de randvoorwaarden voor succes zijn.
17
Notitie Jeugdbeleid 2004 – 2007. Wie de jeugd geeft, heeft de toekomst. (pag. 2-5). In de notitie Jeugdbeleid 2004 – 2007. Wie de jeugd geeft, heeft de toekomst worden genoemd: instellingen op het terrein van jeugdgezondheidszorg, welzijn, onderwijs, sociale zaken en werkgelegenheid, politie, hulpverlening, sport en vrije tijd, ruimtelijke ordening. Vakafdelingen en diensten die vanuit de gemeente betrokken zijn: GG&GD, Dienst Stadsbeheer, Dienst Stadsontwikkeling, Gemeentebibliotheek, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling met de afdelingen Welzijnszaken, Onderwijs, Sociale Zaken & Werkgelegenheid, Sport & Recreatie en Cultuur (pag.18). 19 De tien jeugddossiers zijn: Participatie; Jeugdmonitor; Jeugd en interculturalisatie; Sluitende aanpak 0-6 jarigen; FORUM: brede school 0-12 jarigen; Openbaren Speel- en Verblijfsruimte voor jeugd; Gemeentelijke zorgstructuur voor jeugd en ouders; Gezond gedrag van jeugd; Veiligheid; Risicojongeren en aansluiting arbeidsmarkt. 18
9
Saluti kiest daarom zowel voor aanpakken gericht op de probleemgroepen als voor aanpakken gericht op de omgeving en de samenleving als geheel. Het is namelijk van groot belang te onderkennen dat ook het tegengaan van radicalisering geen taak is die de gemeente alleen aankan, maar dat het een maatschappelijke taak is voor verschillende actoren. Naast jongeren en hun ouders zelf: leerkrachten, geestelijk ondersteuners, schoolbesturen, buurtwerkers, wijkwelzijnsorganisaties, werkgevers, politie, bestuurders en politici. De gemeente heeft naar de overtuiging van Saluti echter wel de regierol. Voor een succesvol beleid zijn de volgende randvoorwaarden van belang:
Randvoorwaarden 1.
De gemeente heeft de regierol
Via de middelen ‘kaderstellen, wetgeven, subsidiëren en overtuigen’ kan de gemeente haar maatschappelijke partners motiveren en ondersteunen om mee te doen en kan zij daarnaast bewaker zijn van een samenhangend lange termijn perspectief dat een vreedzame samenleving in de stad ondersteunt. Het voorkomen van radicalisering kan, naar het voorbeeld van het integraal samenwerken binnen verschillende jeugddossiers, worden opgepakt onder regie van de gemeente. Voor de concrete invulling van deze samenwerking moeten met name de verschillende partijen, hierboven genoemd, aan het woord komen en betrokken worden, maar de regierol blijft bij de gemeente.
2.
Langjarige en structurele aanpak waarbij gebleken resultaten leidend zijn
Bij professionals in de wijken, die al langer meegaan, is regelmatig sprake van ‘projectmoeheid’: een zekere scepsis ten opzichte van het nut van een projectmatige aanpak. Zij hebben meegemaakt dat succesvolle projecten door geldgebrek moesten stoppen en dat niet succesvolle projecten veel geld hebben gekost. Er werd niet altijd naar hun inbreng geluisterd hoe het beter kon. Ook signaleren zij dat de aard en kwaliteit van het reguliere jongerenwerk dat door wijkwelzijnsorganisaties wordt uitgevoerd niet aansluit bij de veranderde jongerenpopulatie in de stad en dat bepaalde groepen jongeren bij het jongerenwerk helemaal niet meer terecht kunnen, omdat bij de jongerenwerkers de competenties ontbreken om met deze jongeren om te gaan. De gemeente lijkt weinig in staat om het aanbod van de wijkwelzijnsorganisaties te beïnvloeden; via de 20 contractonderhandelingen komen veranderingen maar langzaam op gang . De financiële verplichtingen
ten aanzien van de wijkwelzijnsorganisaties maken het vervolgens moeilijk budget te vinden voor nieuwe aanpakken en projecten die succesvol zijn, en deze structureel in te bedden of te ondersteunen.
Het jongerenwerk moet zo ingericht worden dat alle jongeren die daar behoefte aan hebben er een aanbod kunnen vinden waar zij zich thuis bij voelen. Een professionaliseringsslag in het omgaan met jongeren uit andere culturen (interculturele competenties), maar ook met jongeren die af dreigen te glijden naar radicale ideeën, groepen of naar criminele activiteiten, lijkt daarbij essentieel. Dergelijke competenties moeten helder benoemd worden en bijvoorbeeld in de afspraken met 20
Zo heeft het bijvoorbeeld vele jaren geduurd voordat de samenstelling van het personeelsbestand door de gemeente in de offerteprocedure werd opgenomen.
10
wijkwelzijnsorganisaties opgenomen worden. Gebleken resultaten mogen meer leidend worden voor de subsidiestromen.
3.
Samenwerking ketenpartners
Uit de gesprekken die Saluti voerde, blijkt dat de samenwerking tussen verschillende partners in een wijk, zoals scholen, zorg, politie, maatschappelijk werk en jongerenwerk essentieel is voor een sluitende aanpak ten opzichte van jongeren. Voor jongeren die door hun criminele activiteiten destabiliserend werken voor de wijk speelt de politie een belangrijke rol. Voor jongeren die thuis in een problematische situatie verkeren is het maatschappelijk werk van belang. Voor alle jongeren is het belangrijk dat ze ergens thuis kunnen zijn, zich ergens thuis kunnen voelen. De gemeente heeft de regierol in het organiseren van een goede samenwerking tussen de verschillende partners.
In een onderzoek naar het Programma voor de Jeugd (oktober 2002) hebben prof. dr. Micha de Winter en drs. Hans Balthussen geconcludeerd dat er nog onvoldoende samenhang en afstemming van de verschillende gemeentelijke diensten was om met het Programma voor de Jeugd resultaten te boeken. Voor het Programma voor de Jeugd in de periode 2004 – 2007 is “ketenregie op de basisinfrastructuur voor jeugd” dan ook een belangrijk onderwerp geworden, “met name op die momenten waarin 21 overdracht plaatsvindt tussen instellingen of waarbij samenwerking noodzakelijk is” . Door middel van
zorgnetwerken, arbeidsnetwerken en justitieel casusoverleggen breidt de gemeente de samenwerkingsvormen momenteel steeds verder uit.
In de gesprekken met professionals in de stad hoorde Saluti dat er zeker nog sprake is van ‘gaten in de keten’, met name tussen het aanbod van wijkwelzijnsorganisaties, maatschappelijk werk en politie, maar ook en vooral waar het de betrokkenheid van ouders betreft. Hier ligt dus een belangrijke taak voor de gemeente: om afspraken en overeenkomsten SMART
22
vast te leggen en de effectiviteit van beleid en
maatregelen te evalueren, met name door gesprekken met mensen uit de praktijk.
Aanbevelingen
1.
Jongerenbeleid
1A.
Zorg voor een inclusief jongerenbeleid, dat het voor alle jongeren mogelijk maakt hun talenten te ontplooien en zich te ontwikkelen tot zelfbewuste en stevige personen.
Het Utrechts jongerenbeleid is nog te weinig een inclusief jongerenbeleid. Allochtone jongeren vallen nog teveel buiten de boot, dit versterkt de mogelijkheid dat sommigen van hen radicaliseren. Een
21
Jeugdbeleid 2004 – 2007. Wie de jeugd geeft, heeft de toekomst, pag. 9. SMART: Specifiek (de doelstelling moet eenduidig zijn), Meetbaar (onder welke meetbare/observeerbare voorwaarden of vorm is het doel bereikt), Acceptabel (gaat de doelgroep en/of het management deze doelstelling accepteren), Realistisch (de doelstelling moet haalbaar zijn) en Tijdgebonden (wanneer moet het doel bereikt zijn).
22
11
inclusief jongerenbeleid – gericht op álle jongeren – is een opdracht voor álle betrokkenen. Ook het huidige jeugdbeleid noemt het belang van samenwerking van alle betrokkenen; naast jongeren en ouders ook leerkrachten, schoolbesturen, jongerenwerkers, geestelijk ondersteuners, welzijnsinstellingen, portiers, horeca-instellingen, stagebegeleiders, werkgevers, bedrijfsleven, politie, bestuur en politiek. Ook het huidige jeugdbeleid zegt aandacht te hebben voor ‘doorsnee’ jongeren, 23 naast aandacht voor ‘risicojongeren’, ‘hangjongeren’ en ‘probleemjongeren’ .
Het via jeugdbeleid voorkomen van uitsluiting van allochtone jongeren kan een bijdrage leveren aan het voorkomen van radicalisering onder moslimjongeren; uiteraard is dit niet dé oplossing, maar wel een wezenlijk onderdeel ervan.
Goede jongerencentra en voldoende activiteiten in elke wijk zijn belangrijk om het jongeren mogelijk te maken bij een groep te horen die zich bezighoudt met sport, muziek, cultuur of intellectuele activiteiten. ‘Doorsnee’ jongeren, die eigenlijk waardering en aandacht verdienen juist omdat ze het goed (willen) doen, krijgen onevenredig weinig aandacht, of krijgen voor hun activiteiten geen subsidie omdat ze geen speerpunt van beleid zijn. Dit versterkt ook de opvatting bij radicaliserende jongeren dat ‘je best doen’ toch niet gezien en gewaardeerd wordt. Een van de professionals verwoordde dit als volgt:
“De aandacht voor de grote middengroep zou veel groter moeten zijn. Voor de bulk van de jongeren, die hartstikke gemotiveerd zijn om hun best te doen op school en in stages. Daarop zou je je beleid moeten inzetten en als je dat doet is dat een ontmoedigingsbeleid ten opzichte van criminalisering, radicalisering en orthodoxie. Door de grote inzet op de flanken nu vloeit er heel veel geld naar jongeren die het niet verdienen; dit geld stroomt weg met weinig rendement en de groep groeit, want het is een beweging die zichzelf versterkt door de aandacht voor het negatieve. Bij evidente gebeurtenissen moet je natuurlijk wel ingrijpen maar het algemeen beleid zou veel meer gericht moeten zijn op de middengroep en de kracht daarvan.”
Het benoemen van een wethouder ‘Jeugd’ en het bestaan van het Programma voor de Jeugd zijn sterke initiatieven. Van hieruit kan de gemeente de verschillende partners aanspreken op hun verantwoordelijkheden en hen bevragen op wat zij nodig hebben om hun verantwoordelijkheid goed op te kunnen pakken. Lastig is dat het rijk met name middelen beschikbaar stelt voor ‘probleem-’ en ‘risico-’ jongeren.
Saluti adviseert de gemeente er voor te kiezen haar eigen middelen zoveel mogelijk in te zetten voor de groep die het goed doet; door hen óók te ondersteunen, positief te waarderen en mogelijkheden te bieden, worden steeds meer jongeren aangetrokken tot positieve keuzes. Daarbij moet de gemeente niet zozeer zelf verzinnen hoe dit ingevuld moet worden, maar hierover in samenspraak met jongeren, bijvoorbeeld via U-Shake en via actieve jongeren (migranten zelf-) organisaties, ideeën ontwikkelen.
Saluti is daarnaast van mening dat er te weinig aandacht is voor het feit dat het huidige aanbod van voorzieningen bij wijkwelzijnsorganisaties onvoldoende inclusief is en leidt tot uitsluiting van bepaalde groepen jongeren. Ook wordt vanuit de zorgstructuur regelmatig geconstateerd dat specifieke
23
Jeugdbeleid 2004 – 2007. Wie de jeugd geeft, heeft de toekomst, pag. 9
12
allochtone doelgroepen moeilijk bij hulpverlening aankomen of dat hulpverlening niet voldoende passend is voor deze groepen.
Het jeugddossier ‘Jeugd en interculturalisatie’ is de afgelopen jaren nauwelijks ingevuld; naar de mening van Saluti moet dit ook geen apart dossier zijn. Als het gaat om allochtone jongeren en hun ouders heeft de gemeente daar in elk dossier mee te maken.
1B.
Empowerment van jongeren
Saluti adviseert om jongeren aan te spreken op hun capaciteiten en talenten en hen niet in een ‘slachtofferrol’ te bevestigen.
Positieve aandacht voor successen rondom werk, opleiding, sport, hobby’s en stages is ‘empowerment’ voor jongeren. Op enkele basisscholen worden vanuit de GG&GD weerbaarheidstrainingen gegeven. Ook deze leveren een bijdrage aan het zelfbewust maken van jongeren, belangrijk voor zowel het voorkomen van rechts- als van islamitisch radicalisme.
Luisteren naar wat jongeren zelf willen en zeggen is ook belangrijk. De gemeente heeft een goede zet gedaan met het opstarten van de Utrechtse jongerendenktank U-Shake, die jongeren van 12 tot 24 jaar onder andere via webchats en fora de mogelijkheid biedt hun stem te laten horen en contact met bestuurders te hebben.
Maar het stem geven aan jongeren kan nog uitgebreid worden via contacten in de wijken en op 24 scholen. Manieren die jongeren aanspreken, bijvoorbeeld initiatieven als UCEE station , kunnen
daarbij ingezet worden. Wat vinden jongeren zèlf belangrijk?
Op scholen, bij buurthuizen, op straat en in de media is het ook belangrijk islamitische (of allochtone) jongeren niet voortdurend en vooral aan te spreken op hun etnische of religieuze deelidentiteiten door hen steeds te vragen standpunten in te nemen voor of tegen bepaalde onderwerpen (hoofddoekjes, handen geven, burka’s, religieuze opvattingen over de vrouw etc.). Jongeren geven zelf aan dat ze hier heel veel last van hebben; ze ervaren de nadruk op deze deelaspecten van hun identiteit als stigmatiserend. De gemeente kan hierin in ieder geval het voorbeeld geven door allochtone jongeren niet voortdurend met name op hun allochtoon zijn aan te spreken maar door álle jongeren vooral in het nieuws te brengen vanwege hun positieve inbreng op allerlei terreinen in de stad.
Voor zowel islamitisch radicaliserende jongeren als voor rechts-radicaliserende jongeren geldt dat het belangrijk is om in gesprek te blijven, juist als daar vanuit die jongeren weinig belangstelling voor is. Het kan goed zijn de leiders van een beweging of groep te isoleren, maar voor de volgelingen is juist deisoleren belangrijk. Het wegsturen uit moskeeën van radicaal islamitische jongeren of het wegsturen uit buurthuizen van rechts-radicale jongeren leidt in beide gevallen tot een verder isolement dat radicalisering bevordert.
24
UCEE station is een digitaal platform voor jongeren uit de stad Utrecht. Op de site staan radioshows, filmpjes, clips, artikelen, interviews, columns, etc. Het is een project van Click F1 in samenwerking met het Utrechts Centrum voor de Kunsten. (www.uceestation.nl)
13
Omgaan met radicaliserende en zich terugtrekkende jongeren (hoe kom je in gesprek en hoe blijf je in gesprek?) zou bij voorkeur tot de beroepsvaardigheden moeten behoren van ieder die met jongeren werkt.
Uit onze gesprekken en uit literatuur blijkt dat veel jongerenwerkers – maar ook anderen die met jongeren werken – deze competenties onvoldoende hebben. Saluti adviseert deze competenties helder te benoemen en op te nemen in de beroepsprofielen.
1C.
Geef jongeren de kans elkaar te blijven ontmoeten
‘Natuurlijke ontmoeting’ is onder andere het thema van het RMO advies ‘Niet langer met de ruggen naar 25 elkaar’ . Ook Robert Putnam, een belangrijk onderzoeker naar de effecten van veranderende diversiteit
binnen een bevolking, spreekt in zijn artikelen van het belang van ‘bridging’ (verbindingen leggen met 26 mensen in ‘andere’ groepen) naast ‘bonding’ (een ‘eigen’ groep hebben, ergens bij kunnen horen) . En
in het recente rapport ‘Interventies voor integratie’, waarin het SCP in opdracht van de Directie Inburgering en Integratie van het Ministerie van Justitie onderzoek doet naar manieren waarop 27 interetnisch contact in woonbuurten bevorderd kan worden , is de vooronderstelling ook dat
interetnisch contact leidt tot meer wederzijds begrip en onderlinge samenhang. ‘Ontmoeting’ is dus een belangrijk thema – de gesprekken met jongeren bevestigen dit voortdurend.
Jongeren zelf vinden het heel belangrijk om elkaar te ontmoeten in een natuurlijke setting, dat wil zeggen op school, stage, werk, of in het kader van sport of hobby: “als je dingen samendoet, leer je elkaar vanzelf kennen”; “je moet het via de scholen doen, zodat je gedwongen wordt om mee te doen. Als het niet verplicht is gaan mensen het niet doen, of alleen die mensen die van die idealisten zijn”. Ze geven daarbij een grote rol aan onderwijs. Jongeren die op school zitten, hechten er belang aan dat de school contacten stimuleert en ondersteunt. Zelfs studerende jongeren (HBO) geven de school nog een grote rol: “bij ons zitten wel verschillende mensen bij elkaar in de klas, maar je ziet altijd dat de Marokkanen bij elkaar gaan zitten en samenwerken, en de Turken enzovoorts. De leraren zouden daar iets aan moeten doen, want eigenlijk is het niet goed. Je bent wel gemengd maar je mengt niet echt.” Een andere geïnterviewde onderstreept dit: “ook gemengde scholen moeten nog werken aan de samenwerking tussen de verschillende leerlingen. Laat ze creatieve dingen verzinnen waardoor de leerlingen zich anders dan anders mengen. Denk bijvoorbeeld aan de school van Harry Potter, met de verschillende afdelingen.”
Jongeren zelf geven het onderwijs een heel belangrijke rol en dat is niet vreemd gezien de invloed die onderwijs op hun vorming en ontwikkeling heeft.
Het is uitermate belangrijk dat de Jeugdmonitor Utrecht onderzoek blijft doen naar het omgaan van autochtone en allochtone jongeren met elkaar èn naar hun beeldvorming over elkaar.
25
Niet langer met de ruggen naar elkaar; een advies over verbinden, RMO Advies 37, Den Haag, oktober 2005. E Pluribus Unum: Diversity and Community in the Twenty-first Century. The 2006 Johan Skytte Prize Lecture, Robert Putnam in: Scandinavian Political Studies, Vol. 30, No. 2, 2007. En: De prijs van immigratie: door grote verschillen kruipen mensen in hun schulp, artikel over de theorie van Robert Putnam, NRC, 30 juni 2007. 27 Interventies voor integratie; het tegengaan van etnische contacten en bevorderen van interetnisch contact, Merové Gijsberts en Jaco Dagevos (red.), SCP, Den Haag, juli 2007. 26
14
De belangrijke rol die jongeren zelf aan het onderwijs geven zou voor de gemeente reden moeten zijn naast het al bestaande beleid een extra inzet te plegen om scholen te ondersteunen in hun initiatieven om ontmoeting te stimuleren. Structurele samenwerking tussen zwarte en witte scholen, wereldscholen, vriendschapsscholen; alle initiatieven zijn welkom, zeker waar gedragen door scholen en ouders.
Bij gebleken resultaat, zoals bij de projecten ‘Vreedzame school’, ‘School in de Wereld’ ‘Step 4 Step’
29
28
en
moeten projecten zeker uitgebreid worden en ondersteuning (blijven) krijgen. Ook
30 initiatieven als ‘stadsspelen’ zijn een natuurlijke ontmoetingsplek voor jongeren .
In de contracten met wijkwelzijnsorganisaties moet opgenomen worden dat hun activiteiten voor jongeren een bijdrage moeten leveren aan natuurlijke ontmoetingsmogelijkheden voor jongeren. De manier waarop dit ingevuld wordt, moet met name met jongeren zelf worden besproken. Initiatieven in de ‘prachtwijken’ kunnen hierbij een rol spelen.
1D.
Evalueer de effecten van het jongerenbeleid met het oog op radicalisering. Maak een jeugddossier ‘preventie radicalisering’.
Omdat het van belang is dat er voortdurend bewust beleid wordt gevoerd om goede en gelijke kansen te kunnen bieden aan álle jongeren (en burgers) van de stad, is het ook van groot belang dat de resultaten van gevoerd beleid zorgvuldig worden geëvalueerd. Dit is geen nieuw inzicht, maar wel een inzicht dat aan belang wint naarmate de samenleving meer onder druk staat om discriminatie en negatieve beeldvorming te bestrijden en tegenstellingen tussen verschillende bevolkingsgroepen tegen te gaan.
In de bestaande monitoren, zoals de Nieuw Utrechts Peil (NUP), de Monitor Sociale Infrastructuur en de Jeugmonitor, moeten vragen opgenomen worden die een beeld kunnen geven van de risico’s op radicalisering.
Vragen over bijvoorbeeld interetnische contacten tussen de Utrechtse jongeren, beeldvorming over autochtone en allochtone jongeren, de aanwezigheid in de omgeving van radicale opvattingen (zowel rechts-radicalisme als islamitisch radicalisme), opvattingen over – en ervaringen met – discriminatie en uitsluiting. Vragen die dus vooral aan jongeren moeten worden gesteld en aan degenen die met hen te maken hebben. Vragen waaruit de gemeente kan afleiden of het beleid en de praktijk de jongeren bereiken; of de effecten bereikt worden die bedoeld zijn.
Het Programma voor de Jeugd kan verantwoordelijk zijn om, bijvoorbeeld in het kader van het dossier ‘Veiligheid’ of het dossier ‘Gemeentelijke zorgstructuur voor jeugd en ouders’, de vragen te inventariseren die een beeld geven van de risico’s van zich ontwikkelend of zich versterkend radicalisme (zowel rechts- als islamitisch).
28
Voorheen: Wereldschool. Voorheen: Ontmoetingsproject Voortgezet Onderwijs. 30 In een eerder advies (reactie op meerjarenkader Diversiteit en Integratie, maart 2007) noemde Saluti de mogelijkheid om ‘stadsspelen’ te organiseren, waarbij jongeren uit alle wijken op verschillende gebieden (sport, muziek, cultuur) met elkaar ‘de strijd aangaan’ in (verplicht gemengde) teams. 29
15
2.
Waardeer de kracht van meerdere deelidentiteiten
“Ieder van ons zou moeten worden aangemoedigd zijn eigen diversiteit te accepteren, zijn identiteit te zien als de som van zijn verschillende achtergronden, in plaats van haar te verwarren met één enkele achtergrond die is verworden tot een soort opperwezen en een middel om anderen uit te sluiten, en om soms oorlog mee te voeren. Met name al degenen wier oorspronkelijke cultuur niet overeenstemt met die van de samenleving waarin ze wonen, moeten in staat zijn zonder al te veel innerlijke verscheurdheid voor deze dubbele achtergrond uit te komen, hun oorspronkelijke cultuur in ere te houden, zich niet verplicht te voelen haar als een beschamende ziekte te verbergen, en zich tegelijkertijd open te stellen voor de cultuur van het ontvangende land.”
31
Op de eerste plaats moeten bestuur en politiek vooraan staan om uit te dragen dat het hebben van meerdere deelidentiteiten iets is dat voor iedereen geldt
We zijn immers allemaal mens, man of vrouw, enthousiast jong, in de bloei van ons leven of ervaren oud, gezond of minder gezond, blank of zwart, homo, hetero of biseksueel, met ‘roots’ in Breda, Winterwijk, Amsterdam of Almelo, familie in de Achterhoek, Marokko, Rusland of China, lid van een voetbalvereniging, een studiekring of een koor, en dat alles steeds in verschillende combinaties. Etnische of religieuze deelidentiteiten hoeven geen hoofdrol te spelen – en zeker geen loyaliteitsconflicten op te leveren in de politiek.
Op lokaal niveau kan tegenwicht geboden worden aan de negatieve landelijke politieke discussie waarbij (deel-)identiteit en loyaliteit door elkaar worden gehaald. Op de tweede plaats moeten ouders, onderwijspersoneel en andere ‘vormende’ werkers die met jongeren te maken hebben, beschikken over de vaardigheden om om te gaan met het bestaan van meerdere deelidentiteiten in elk mens.
Niet in de laatste plaats door zich bewust te zijn van de diversiteit in hun eigen identiteit.
(Na-)scholing en opleiding moeten professionals in staat stellen jongeren te begeleiden die hiermee worstelen. Sleutelfiguren die zelf meerdere – momenteel als moeilijk te verenigen geziene – deelidentiteiten in zich herbergen en goed in staat zijn hiermee om te gaan, kunnen ingezet worden als bruggenbouwers tussen verschillende groepen.
Ouders moeten ondersteund worden om hun kinderen goed te kunnen begeleiden bij de ontwikkeling van hun identiteit en het omgaan met meerdere deelidentiteiten. Hiervoor is het nodig dat binnen de gemeentelijke voorzieningen (consultatiebureaus, schoolartsen) het bereik en met name het vertrouwen vergroot wordt onder verschillende groepen inwoners, zodat vroegtijdige signalering plaats kan vinden van jongeren of gezinnen waar ondersteuning gewenst is. Als er een relatie van vertrouwen ontstaat, wordt doorverwijzing mogelijk, ook voor opvoedingsondersteuning. Op dit moment blijkt uit subsidieaanvragen van migranten zelforganisaties dat er veel belangstelling is voor opvoedingsondersteuning. Door migranten zelforganisaties en oudercomités worden veel 31
Moorddadige identiteiten; een betoog tegen zinloos geweld, Amin Maalouf, Arena, Amsterdam, 1999, pag. 199200.
16
initiatieven op dit gebied ontplooid. De gemeente ondersteunt deze initiatieven, maar zou hier in de toekomst meer prioriteit aan kunnen verlenen.
Waar ouders op plaatsen als de reclassering, de Kinderbescherming of een Signalerings- en Adviespunt Radicalisering, bekend zijn vanwege problemen van hun kinderen, is een verplichte deelname aan oudercursussen logisch. Maar ook het vergroten van de mogelijkheden om (lichte) pedagogische hulp te verkrijgen is noodzakelijk.
3.
Vergroot de kennis over alle vormen van radicalisering bij verschillende partijen
3A.
Verzamel gegevens en cijfers over alle vormen van radicalisme (niet alleen groeperingen, registreer ook gewelddadige incidenten met racismecomponent). Maak deze gegevens openbaar, koppel ze aan een evaluatie van radicaliseringstendensen in de stad en regio Utrecht en maak die bespreekbaar. Doe onderzoek onder radicaliserende jongeren. Werk samen met de provincie.
Saluti adviseert de gemeente onderzoek te doen naar het vóórkomen van alle vormen van radicalisering en in dit onderzoek de regio Utrecht mee te nemen, gezien de centrale plaats van de stad in de regio.
Samenwerking met de provincie is ook van belang, omdat rechts-radicalisme vooral in kleinere gemeentes in de regio Utrecht wordt gesignaleerd. Het ontbreken van cijfers en gegevens over rechtsradicalisme in Utrecht en omgeving geeft ten onrechte het beeld dat het niet nodig zou zijn deze te verzamelen: zonder onderzoek geen inzicht. Landelijke gegevens, onder andere uit de ‘Monitor racisme en extremisme, zevende rapportage’
32
geven voldoende aanleiding om ook in Utrecht aandacht te
schenken aan rechts-radicalisme, naast islamitisch radicalisme.
Daarbij is aandacht nodig voor onderregistratie.
Hoe betrouwbaar is de registratie van geweld met een etnische component (vaak samenhangend met rechts-radicale opvattingen); hoe hoog is de aangiftebereidheid met betrekking tot discriminatie?
En aandacht voor de openbaarheid van inzichten.
Cijfers over discriminatie, over geweld met een etnische component, over jongeren die radicale opvattingen verkondigen mogen openbaar worden. De politieregio Utrecht moet hierin het voortouw nemen en de gemeente moet aan de hand van de resultaten kijken of er actie ondernomen moet worden.
32
Monitor racisme en extremisme, zevende rapportage, J. van Donselaar & P. Rodriguez (red.), Anne Frank Stichting / Universiteit Leiden, 2006.
17
De resultaten en trends moeten gelegd worden naast de uitkomsten van de vragen uit de Jeugdmonitor en de andere monitoren, die een beeld geven van opvattingen onder jongeren, om te kijken of er verbanden zijn.
Onderzoek onder radicaliserende jongeren zelf acht Saluti van belang.
Voer onderzoek uit naar de opvattingen onder Utrechtse moslimjongeren: Leeft het idee onder hen dat ‘de Westerse samenleving onrechtvaardig met moslims omgaat’?; Is er sprake van een toenemende orthodoxe geloofsbeleving onder jongeren?; Komt de combinatie van beide denkbeelden voor? Praat met jongeren zelf over de (on)mogelijkheden in de stad Utrecht voor moslimjongeren. Enerzijds om een inschatting van de problematiek van radicalisering te kunnen maken, anderzijds om van hen te horen wat voor (on)mogelijkheden zij in Utrecht ervaren. Doe onderzoek onder de jongeren die rechts-radicale opvattingen uitdragen: Wat beweegt hen?; Wat is hun achtergrond?; Welke rol spelen hun ouders?; Wat zijn hun kansen en mogelijkheden in de stad Utrecht?
Bij alle vormen van radicalisering is het belangrijk dat signalen uit de praktijk op de juiste plek aankomen.
Voor alle vormen van radicalisering geldt: praat met mensen uit de praktijk.
In de luwte van de publiciteit. En zorg ervoor dat signalen uit de praktijk op de juiste plek aankomen, bijvoorbeeld doordat professionals weten waar ze terecht kunnen met signalen.
3B.
Neem de gevaren van rechts-radicalisme serieus.
Nogmaals, landelijke gegevens, onder andere uit de ‘Monitor racisme en extremisme; zevende rapportage’
33
geven voldoende aanleiding om ook in Utrecht aandacht te schenken aan rechts-
radicalisme. Rechts-radicalisme lijkt toe te nemen en dat is een zorgelijke ontwikkeling. In de onderbouwing van dit advies beschrijft Saluti drie redenen om de gevaren van rechts-radicalisme serieus te nemen: Op de eerste plaats is er landelijk sprake van een groei van het aantal informele, extreem-rechtse jongerengroepen. Een tweede reden is de invloed die racistische en discriminerende uitingen hebben op het gevoel van veiligheid van een groot deel van de Utrechtse bevolking. Een derde reden tenslotte is dat het serieus nemen van alle vormen van radicalisering, ook extreem-rechts, een boodschap geeft aan de bevolking van Utrecht dat het de gemeente erom te doen is álle jongeren te beschermen tegen een verkeerde weg in hun ontwikkeling.
33
Monitor racisme en extremisme, zevende rapportage, J. van Donselaar & P. Rodriguez (red.), Anne Frank Stichting / Universiteit Leiden, 2006.
18
3C.
Verzamel signalen over (individuele) radicaliserende jongeren; isoleer radicaliserende jongeren niet.
Begin 2006 heeft de gemeente aangekondigd te gaan werken aan de opzet van een Signalerings- en Adviespunt Radicalisering. Zo’n ‘SAR’ kan signalen omtrent radicaliserende individuen verzamelen en onderzoeken en fungeren als een kenniscentrum dat signalen kan analyseren op het risico voor de 34 samenleving .
Saluti adviseert om het SAR te laten aansluiten bij bestaande structuren voor de signalering van jongeren die risico lopen (bijvoorbeeld de nieuwe Jeugd Advies Teams en de Ouder Kind Centra die opgericht worden). Het moet zo toegankelijk mogelijk zijn voor signalen van professionals die via hun werk met jongeren te maken hebben (op scholen, in wijken, etcetera).
Als een jongere in beeld is bij het SAR is het zaak hem of haar niet te isoleren maar een netwerk om hem of haar heen te activeren.
Uiteraard met de bedoeling de samenleving te beschermen tegen terrorisme, maar tegelijkertijd de jongeren alternatieven te bieden en in gesprek te blijven met hem of haar via personen die mogelijk het vertrouwen van de jongere kunnen winnen en hem of haar kunnen leiden naar alternatieve keuzes.
3D.
Zorg dat professionals kennis hebben over radicalisme
Autochtone agenten die gevoelsmatig eerder schrikken van islamitische jongeren in orthodoxe kledij en allochtone agenten die gevoelsmatig eerder schrikken van kale hoofden, Lonsdale kleding en nazigebaren. Verklaarbaar, maar niet terecht en ook niet correct. Orthodoxe kleding wil niet altijd zeggen dat iemand er radicale opvattingen op na houdt; ook een kaal hoofd of een Lonsdale jasje duiden niet persé op rechtse sympathieën. Kennis onder professionals, in dit geval bijvoorbeeld agenten, over de betekenis en de waarde van symbolen, is belangrijk om te kunnen komen tot een reële inschatting van veiligheidsrisico’s. Bepaalde nazi-symbolen zijn verboden in Nederland en het dragen ervan is strafbaar. Het dragen van orthodoxe kleding is niet strafbaar en is ook minder een indicatie van bepaalde opvattingen dan het dragen van een duidelijk nazi-symbool. Het is belangrijk dat professionals deze kennis van de wet hebben.
Het is van groot belang ervoor te zorgen dat de politie bestaat uit een afspiegeling van de bevolking in de wijk, waarbij wijkagenten de buurt en de jongeren kennen om er daarmee voor te zorgen dat signalen uit de basis (van wijkagenten, leraren, opbouwwerkers) op de juiste plek terecht kunnen komen.
Daarnaast is het nodig dat alle professionals die met jongeren werken geïnformeerd zijn over radicalisme, dat ze weet hebben van indicatoren die erop wijzen dat jongeren radicaliseren.
34
Saluti verwacht binnenkort een adviesvraag over dit onderwerp.
19
3E.
Zorg dat ouders kennis krijgen over radicalisering, zodat zij hun kinderen hierin kunnen begeleiden.
Sommige ouders van moslimjongeren geven aan dat zij zich onmachtig voelen hun kinderen te begeleiden in het geloof: ze weten dat hun kinderen bijvoorbeeld op internet informatie zoeken over het geloof en dat ze bij gevaarlijke radicale bronnen terechtkomen, waar zij zelf niet achter staan, maar ze hebben zelf geen ervaring met de computer en kunnen hun kinderen hierin niet begeleiden of volgen. Er bestaat een behoefte onder deze ouders om beter op de hoogte te zijn van wat er via het internet allemaal kan gebeuren. Laagdrempelige cursussen en voorlichtingsactiviteiten op dit gebied zijn voor deze ouders heel belangrijk. Voor ouders van rechts-radicale jongeren geldt volgens literatuur vaak dat zij zelf ook rechtse sympathieën hebben; voor hen is het van belang te weten wat de wettelijke consequenties kunnen zijn van bepaald gedrag van hun kinderen.
4.
Bevorder positieve beeldvorming over allochtone jongeren en bestrijdt stigmatisering van allochtone jongeren
Het plan van het college om met een nieuw en verstevigd antidiscriminatiebeleid te komen is van wezenlijk belang. Aandacht voor onbedoelde uitsluitingsprocessen zoals statistische discriminatie
35
is
ook van belang. Veel allochtone Utrechtse jongeren hebben het gevoel dat ze gediscrimineerd worden.
Het is van groot belang dat dit gevoel bij jongeren wordt verminderd. Dat kan door het zichtbaar bestrijden van discriminatie, niet alleen passief, maar ook actief: sluiting van horeca bij bewezen discriminatie aan de deur; aannamebeleid gesubsidieerde instellingen opnemen in contractvoorwaarden; contract compliance; openheid van zaken waar het discriminatie betreft.
De gemeente moet uitstralen dat zij de strijd tegen discriminatie belangrijk vindt en dat zij hier zelf invulling aan geeft door discriminatie openlijk te bestrijden en een open houding te hebben ten aanzien van meldingen van discriminatie: kom maar op met de meldingen – en we doen er ook echt wat mee! Het helpt daarbij als belangrijke personen uit de stad zich in het openbaar uitspreken tegen discriminatie en zich scharen aan de zijde van de gemeente om uit te stralen dat Utrecht een stad van en voor alle bevolkingsgroepen is.
De gemeente kan lokaal tegenwicht bieden tegen de uitspraken van ongenuanceerde landelijke politici, die de indruk wekken dat voor moslims in Nederland geen plaats is. Dit kan de gemeente doen door Utrechters met name op hun Utrechterschap aan te spreken en hun andere deelidentiteiten niet te betrekken bij situaties waar dat niet relevant is. Bestuurders kunnen uitdragen dat zij trots zijn op iedereen die een constructieve bijdrage levert aan de Utrechtse samenleving. In publicaties over radicalisering kan de gemeente het signaal afgeven dat zij aandacht heeft voor álle vormen van radicalisering, extremisme, geweld en interetnische spanningen, niet alleen (of met name)
35
Statistische discriminatie: een organisatie heeft de neiging – zeker bij outputfinanciering, of wachtlijstproblematiek – om zich vooral te richten op een doelgroep die niet te ver afwijkt van het gemiddelde. De organisatie heeft er geen belang bij om zich op ‘moeilijk bereikbare doelgroepen’ te richten, omdat deze klanten meer tijd en energie kosten en daardoor de output verlagen, bij gelijkblijvende inkomsten.
20
voor islamitisch radicalisme. Ook kan de gemeente positieve beeldvorming over álle bevolkingsgroepen stimuleren door berichtgeving over goede initiatieven van burgers te stimuleren en door positieve initiatieven te belonen en onder de aandacht van de bevolking te brengen. Het voorstel van het CDA om een kinder- en jongerenlintje in te stellen kan hieraan een bijdrage leveren.
Uit gesprekken in de stad bleek dat de insteek van het college om meer samen te werken met de landen van herkomst van de grootste groepen van de stad veel waardering oogst bij deze groepen en het gevoel van geaccepteerd worden vergroot.
5.
Investeer in maatschappelijke organisaties waarvan gebleken is dat hun activiteiten in positieve zin bijdragen aan empowerment van jongeren en hun ouders.
36
Uit het Amsterdams onderzoek naar radicalisering
blijkt dat een sterk maatschappelijk middenveld
belangrijk is in het tegengaan van radicalisering en dat maatschappelijke organisaties een bijdrage leveren aan empowerment van jongeren en hun ouders. De contacten die in deze netwerken gelegd worden en de vaardigheden die men opdoet kweken politiek en maatschappelijk vertrouwen. Daarbij is het stimuleren van samenwerking tussen verschillende organisaties van groot belang. In Utrecht is sprake van een actief veld van migranten zelforganisaties en vrijwilligersorganisaties.
De gemeente moet blijven investeren in de contacten met deze organisaties om goed te kunnen beoordelen welke organisaties een bijdrage leveren aan een positieve empowerment van jongeren. De gemeente kan ook investeren in het ondersteunen van de organisatiegraad binnen verschillende gemeenschappen, opdat overleg met representatieve groepen kan plaatsvinden.
Vervolgens kan de gemeente de subsidiegelden gericht inzetten voor deze organisaties en met hen samenwerken bij de ontwikkeling van beleid en het initiëren van projecten.
Daarbij is het van belang hun mening ook echt te laten meewegen bij beslissingen. De gemeente kan in overleg gaan met organisaties uit verschillende (geloofs-/etnische) gemeenschappen, hun vragen en opmerkingen serieus nemen en hen betrekken bij beleidsvorming. Professionals die al jaren met jongeren werken geven aan dat succesvolle projecten vaak geen doorgang hebben kunnen vinden wegens gebrek aan financiering; dat expertise daardoor verdwijnt; dat nieuwe projecten worden opgestart waarvoor geen draagvlak is onder de groepen waarvoor het bedoeld is, juist omdat succesvolle projecten zijn gestopt; dat vrijwilligers gedemotiveerd raken door het gevoel niet serieus genomen te worden etcetera.
Door de samenwerking met maatschappelijke organisaties vorm te geven kan de gemeente invulling geven aan een partnerschap waarbij de organisaties niet alleen helpen het beleid uit te voeren, maar 37
ook een belangrijke rol spelen bij het vormgeven van beleid . De gemeente kan bijvoorbeeld in haar (juist weer opgestarte) overleg met Utrechtse moskeeën bespreken wat ieders bijdrage kan zijn aan het voorkomen van radicalisering. 36
Processen van radicalisering; waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal worden, Drs. Ir. M. Slootman en Dr. J. Tillie, IMES, oktober 2006. Zie hiervoor ook de eerdere adviezen van Saluti: ‘Herijking migranten zelforganisaties’ (januari 2006) en ‘Meedoen, meedenken en meebeslissen. Investeren in participatie’ (juli 2007).
37
21
6.
Verken het draagvlak voor een centrum voor zingevingsvraagstukken in Utrecht
“Wat is nu eigenlijk de ‘Nederlandse cultuur’?” en “Welke waarden delen wij als Nederlanders en welke waarden zijn onder verschillende (sub-)groepen anders?” zijn vragen die onvoldoende geagendeerd worden in het publieke debat. Met name jongeren hebben behoefte aan ondersteuning bij hun denken om een stevige identiteit te kunnen ontwikkelen. Ze moeten zich kunnen verdiepen in zingevingsvraagstukken, al dan niet gerelateerd aan religieuze opvattingen. Onder alle jongeren is sprake van een oplevende interesse in zingevingsvraagstukken. Ook onder moslimjongeren bestaat een grote interesse in de verschillende geloofsovertuigingen en levensopvattingen.
Een centrum voor zingevingsvraagstukken kan deze vragen onder de aandacht brengen en daarnaast: •
scholen, wijkwelzijnsorganisaties en andere hulpverleningsinstellingen voorzien van samenvattende of uitgebreide informatie op het gebied van religie en zingevingsvraagstukken;
•
mogelijkheden tot samenwerking tussen scholen op het gebied van diversiteit en samenleving ondersteunen, zodat 'natuurlijke ontmoeting' tussen verschillende groepen makkelijker gemaakt wordt;
•
expertise op het gebied van interculturalisatie bieden, bijvoorbeeld door een overzicht te bieden van bestaande trainingen interculturele vaardigheden en trainingen om leerlingen weerbaarder te maken of heikele onderwerpen op scholen bespreekbaar te maken; eventueel een coördinerende en stimulerende rol spelen om organisaties te stimuleren aan dergelijke trainingen deel te nemen;
•
kennis bieden op het gebied van processen van radicalisering en het omgaan met zich terugtrekkende en radicaliserende jongeren.
Het centrum biedt alle jongeren de kans zich meer of minder intensief te verdiepen in andere geloven en 38 culturen en in zingevingsvraagstukken die een bijdrage leveren aan de vorming van hun identiteit .
Utrecht kent vele partners die bij een dergelijk initiatief een rol kunnen spelen: Vrede van Utrecht, debatcentrum Tumult, de Universiteit voor Humanistiek, de Volksuniversiteit, maar ook kerken en moskeeën, vrijwilligersorganisaties en migranten zelforganisaties en initiatieven als het ‘Huis van de culturele dialoog’ en het nieuw gestarte ‘House of Tolerance’ kunnen betrokken worden. Ook is het denkbaar dat het centrum een rol speelt bij de ideeën in het uitvoeringsprogramma Diversiteit en Integratie om Utrecht te profileren als stad van interreligieuze dialoog.
38
De gemeente kan overwegen of zo'n centrum ook een rol kan spelen bij het beter toegankelijk maken van informatie over de liberale islam. Binnen de islam is de antidemocratische, salafistische stroming over het algemeen veel beter georganiseerd dan de liberale moderne stroming. Moslimjongeren komen gemakkelijk terecht bij de minder democratische stromingen binnen de islam, omdat die goed georganiseerd zijn en zich via internet steeds verder uitbreiden. Informatie over alternatieven is veel moeilijker verkrijgbaar. Door een aanbod te bieden gericht op de niet-radicale stromingen binnen de islam kunnen islamitische jongeren en hun ouders (en andere opvoeders) kennis nemen van de diversiteit binnen de islam. Voor moslimjongeren kan het een handreiking zijn als zij op zoek zijn naar informatie over díe identiteit waarop ze door de samenleving steeds worden aangesproken.
22
7.
Ondersteun imams en moskeebesturen om de weerbaarheid onder moslimjongeren tegen radicalisering te vergroten.
De gemeente moet in overleg blijven met de moskeeën om te bespreken wat ieders bijdrage kan zijn aan het voorkomen van radicalisering. In het stadsdeel Slotervaart van de Gemeente Amsterdam heeft het bestuur besloten actief in te zetten op de ondersteuning van imams om hen te helpen het hoofd te bieden aan de radicale stromingen in de islam. Daartoe wordt onder andere een conferentie voor imams georganiseerd en wordt een theologisch geschoolde jongerenwerker aangesteld. Als de initiatieven in Slotervaart positief uitpakken kan Utrecht overwegen ze – aangepast aan de Utrechtse situatie – op te volgen.
23
24
ONDERBOUWING 1. Oorzaken van radicalisering Talloze maatschappelijke factoren en processen worden genoemd als mogelijke oorzaken van radicalisering. In Nederland noch internationaal bestaat consensus over wat daarvan de belangrijkste zijn. Ongelijkheid en machtsfactoren spelen meestal een rol, maar in verschillende gedaantes. Met betrekking tot islamitisch radicalisme noemt men in Marokko vaak “armoede”, ”ongelijke kansen” en ”corruptie” als belangrijke oorzaken; in Nederland vaker ”de rol van de media”, ”verontwaardiging over internationale conflicten” en ”de rol van ongenuanceerde politici” en in Turkije soms ”een overdreven nationalisme”. Voor zowel rechts-radicalisme als islamitisch radicalisme geldt dat het proces van radicalisering een politiek proces van delegitimatie •
39
is, met de volgende stadia:
vertrouwenscrisis (er is sprake van een conflict tussen een groep en de machthebbers ten aanzien van specifiek beleid)
•
legitimiteitsconflict (de legitimiteit van het systeem wordt door de groep ter discussie gesteld)
•
legitimiteitscrisis (kritiek op het systeem wordt uitgebreid naar personen in dat systeem).
Waar de opvatting aanwezig is dat alle middelen, ook geweld, geoorloofd zijn om de eigen ideale samenleving te verwezenlijken, gaat radicalisme over in extremisme40. Deze opvatting is in Nederland zowel bij kleine groepen rechts-radicalen als bij kleine groepen islamitisch radicalen aanwezig. Op dit moment is er maatschappelijk gezien meer aandacht voor islamitisch radicalisme, maar de aandacht voor rechts-extremisme neemt iets toe. Zoals eerder aangegeven richt Saluti zich in dit advies met name op rechts-extremisme en islamitisch extremisme en niet op links-extremisme of doorgedreven dierenactivisme, omdat deze laatste niet gekoppeld zijn aan een tegenstelling tussen etnische, culturele of religieuze bevolkingsgroepen.
In Nederland probeert het Centrum voor Radicalisme en Extremisme Studies (CRES) sinds enige tijd de wetenschappelijke kennis over radicalisering bijeen te brengen. Tijdens een werkconferentie in november 2006 kwamen onder andere de verschillen en de overeenkomsten tussen islamitisch en 41 rechts-radicalisme aan de orde . Het gevoel als groep of gemeenschap bedreigd te worden, een sterk
wij-zij denken, de behoefte aan een enkelvoudige identiteit en eenduidige regels zijn overeenkomsten. Een verschil is dat de extreme ‘jihadi salafi’s’
42
niet specifiek leden verwerven vanuit de overige
islamitische stromingen, terwijl de extreem-rechtse groepjes wel flink groeien vanuit flankerende groepen, met name vanuit de ‘gabberscène’, waarbij een fascinatie voor geweld soms bijna vooraf lijkt te gaan aan de ideologische ‘bekering’. Een ander verschil is dat de ouders van islamitische radicalen 39
politiek proces van delegitimatie: een proces waarbij mensen steeds minder vertrouwen in de politiek krijgen, steeds meer vragen stellen bij de legitimiteit van het politieke systeem en tenslotte het systeem en zijn vertegenwoordigers niet meer accepteren (bron: zie noot 40). 40 Zie voor een uitgebreide beschrijving van deze stadia: Processen van radicalisering; waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal worden, Drs. Ir. M. Slootman en Dr. J. Tillie, IMES, oktober 2006, pag. 16-17. 41 Workshop door Frank Buijs en Jaap van Donselaar op de FORUM / CRES conferentie Onderzoek naar Radicalisme en Extremisme, 27 november 2006, Amsterdam. Zie ook: Onderzoek naar radicalisering en extremisme; documenten en verslagen naar aanleiding van de werkconferentie van FORUM en CRES op 27 november 2006, Frank Buijs, Froukje Demant, Sadik Harchaoui en anderen, FORUM / CRES, Utrecht / Amsterdam, april 2007. 42 Deze stroming in de islam is van mening dat onmiddellijk en gewelddadig optreden een vereiste is om de ‘oemma’, de wereldgemeenschap van moslims, te beschermen tegen enerzijds “de hypocrisie en het egoïsme van afgedwaalde moslims” en anderzijds de “complotten van de westerse wereld” (o.a. van kruisvaarders en joden) tegen de islam. Voor meer informatie over stromingen in de islam: Strijders van eigen bodem; radicale en democratische moslims in Nederland, F. Buijs, F. Demant en A. Hamdy, Amsterdam University Press, 2006.
25
vaak weinig op hebben met strenge interpretaties van de islam, terwijl de ouders van rechts-radicalen wel vaker ook sympathie koesteren voor het rechts-radicalisme.
In de wetenschappelijke (en niet-wetenschappelijke) literatuur worden tal van factoren genoemd die een bijdrage kunnen leveren aan radicalisering. Deze hebben als gemeenschappelijke noemer dat ze geen van allen op zichzelf een voorspellende waarde hebben waar het de radicalisering van één individu betreft. Ze zijn in te delen in een maatschappijgerichte benadering, waarbij gekeken wordt naar factoren in de maatschappij die radicalisering bevorderen en een procesgerichte benadering, waarbij de focus ligt op het proces van radicalisering dat een individu doorloopt. Bij FORUM vinden we deze eerste benadering met name terug, het IMES deed onderzoek naar het laatste.
In dit advies zijn we vooral uitgegaan van hetgeen we in de gesprekken hebben gehoord; waar van toepassing zullen we aangeven hoe de uitspraken zich verhouden met de bestaande literatuur. Daarbij gaan we eerst in op rechts-radicalisme, vervolgens op islamitisch radicalisme en zullen tenslotte iets zeggen over de wisselwerking, overeenkomsten en verschillen tussen beide vormen.
2. Rechts-radicalisme
2.1
Rechts-radicalisme in Utrecht
De gemeente heeft geen cijfers over het voorkomen van rechts-radicalisme en rechts-extremisme in Utrecht. Er zijn in Utrecht geen extreem-rechtse politieke organisaties gevestigd. In de politieregio Utrecht, maar buiten de stad zelf, zijn zes extreem-rechtse gabbergroepen bekend.43 Hierover heeft de gemeente verder geen cijfers of informatie voorhanden. In een gesprek met de burgemeester vertelt zij dat zij door de politie “voldoende geïnformeerd wordt waar het extreem-rechtse ontwikkelingen en incidenten betreft”. De opvatting heerst dat het met extreem-rechts in Utrecht wel meevalt, al wil men wel ‘waakzaam’ blijven en de ontwikkelingen in de gaten houden. Dat laatste doet men door gesprekken te voeren met partners in de stad, zoals schoolbesturen en wijkwelzijnsinstellingen. Mogelijke etnische spanningen en signalen van groeiend rechts-extremisme kunnen daar aan de orde komen.
44
Saluti heeft in het voorbereidingstraject voor dit advies niet met rechts-radicale jongeren gesproken, evenmin als met islamitisch radicale jongeren. Beide groepen bleken niet eenvoudig te vinden. Ook uit 45
het onderzoek dat U-Shake voor Saluti uitvoerde
bleek dat jongeren weinig ervaring hebben met
radicale jongeren: “Ik kom niet met ze in aanraking en merk er niks van”. Jongeren zeggen dat de meeste extreem-rechtse jongeren niet uit Utrecht komen, maar uit dorpen op het platteland: “In de stad zijn wel extreem-rechtsen maar die zijn bang dat ze hier aangevallen worden, die zonderen zich af”; “Rechts-extremisme vind je alleen in die boerendorpen, waar bijna alleen maar Nederlanders wonen”. Jongeren zijn van mening dat dit ook een belangrijke oorzaak is voor het ontstaan van radicalisme: “In die dorpjes wonen bijna geen allochtonen, dus je kunt je dan geen goede mening vormen. Als je in de
43
Monitor racisme en extremisme; het Lonsdalevraagstuk, J. van Donselaar (red.) Anne Frank Stichting, Amsterdam, 2005. 44 Informatie in deze alinea o.a. uit gesprekken met burgemeester Brouwer (17 januari 2007) en een senior beleidsmedewerker Openbare Orde en Veiligheid (11 januari 2007). 45 zie de aparte bijlage U-Shake: jongeren in Utrecht over radicalisering. Highlightsverslag van een Trendspotronde
26
stad woont en je weet dat ze net zo normaal zijn als jij krijg je niet van die gekke ideeën.” Verder hebben jongeren een genuanceerd beeld van de oorzaken van radicalisme onder jongeren, waarbij met name ouders heel belangrijk zijn: van hen krijg je immers je waarden en normen mee, “haat tegen buitenlanders vaak ook”, en daarnaast het ergens bij willen horen: ‘peer pressure’ speelt volgens hen ook voor extreem-rechtse jongeren een grote rol. Het uiterlijk van moslims is minder veelzeggend volgen hen dan het uiterlijk van ‘Lonsdalers’: “Lonsdale kleding betekent dat je wilt uitdragen dat je tegen buitenlanders bent, terwijl die lange gewaden en zo betekenen dat je heel gelovig bent, maar niet persé dat je radicaal bent.”
Volgens de Monitor racisme en extremisme is er met betrekking tot de signalering van extreem-rechtse activiteiten structureel sprake van onderrapportage. Onlusten met groepen jongeren worden vaak niet geregistreerd als etnische spanningen, omdat het slachtoffer/daderschap moeilijk af te bakenen is; het element etniciteit vaak bewust niet herkend wordt; signalen vanuit de basis (bijvoorbeeld van jongerenwerkers of wijkagenten) het juiste niveau niet bereiken. Uit gesprekken van Saluti blijkt dat het verstandig zou zijn om niet alleen met schoolbesturen te praten, maar, in de luwte, juist met leraren en jongerenwerkers. Zij hebben vaak goed zicht op wat er werkelijk speelt onder jongeren. Deze signalen 46 komen vaak helemaal niet bij de top terecht . Verder is het opvallend dat ook in de gesprekken met
professionals de aandacht met name uitging naar islamitisch radicalisme, ondanks de vragen die Saluti ook over rechts-radicalisme stelde. Etnische conflicten in de zin van confrontaties op straat en incidenten lijken in Utrecht nog geen belangrijk issue voor jongeren. Allochtone (en autochtone) jongeren geven aan zich wel getroffen te voelen door uitingen van racisme of discriminatie (zie verderop in de tekst).
In de gesprekken van Saluti met professionals kwam ook het verschijnsel aan de orde dat ‘het onbekende kwaad altijd erger lijkt dan het bekende kwaad’. Dat wil zeggen dat een wijkagent van autochtone komaf bijvoorbeeld eerder gealarmeerd zal raken door een groepje orthodox geklede islamitische jongeren, terwijl een wijkagent met een moslimachtergrond eerder zal schrikken van een groepje jongeren met kale hoofden en nazi-tekens op lichaamsdelen getatoeëerd. Deze agent zal het ‘veiligheidsrisico’ van de orthodoxe jongeren vaak lichter inschatten, aangezien hij uit ervaring weet dat orthodoxe jongeren meestal geen terroristen zijn (en nog meer als hij ze kent); de autochtone agent zal juist bij de kaalhoofdige jongeren eerder denken: ach, het zijn geen kwade jongens, ze willen alleen provoceren (en weer – vooral als hij ze kent). Omdat er meer autochtone agenten zijn betekent dit dat de ‘dreiging’ door extreem-rechtse jongeren minder zal worden gevoeld dan de ‘dreiging’ door allochtone jongeren. Daarbij hebben extreem-rechtse jongeren soms nog het ‘voordeel’ dat mensen zich de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog nog goed bewust zijn – en dan lijken kleinschalige incidenten en provocerend gedrag altijd ‘nog wel mee te vallen’. Er is een ondersignalering van het gevoel van bedreiging dat rechts-radicale jongeren bij anderen oproepen – en mogelijk van het reële veiligheidsrisico, want het dragen van rechtse symbolen is verboden, het dragen van orthodoxe kleding niet.
Gezien deze mechanismen lijkt het van groot belang om ervoor te zorgen dat de politie inderdaad bestaat uit een afspiegeling van de bevolking in de wijk, waarbij wijkagenten de buurt en de jongeren kennen, en om ervoor te zorgen dat signalen uit de basis (van wijkagenten, leraren, opbouwwerkers) op
46
Vrijblijvendheid Voorbij; eindrapportage Interventieteams 2005-2006, FORUM, januari 2007.
27
de juiste plek terecht kunnen komen. In sommige wijken van Utrecht wordt door de politie ook veel geïnvesteerd in een goed netwerk in de wijk, om signalen op te kunnen pikken, zowel met betrekking tot jongeren die dreigen de criminaliteit in te gaan als jongeren die dreigen te radicaliseren.
2.2
Drie redenen om de gevaren van rechts-radicalisme in Utrecht serieus te nemen
In de eerste plaats is er landelijk sprake van een groei van het aantal informele, extreem-rechtse jongerengroepen. Volgens extreem-rechts-onderzoekers van de Anne Frank Stichting is de publicitaire aandacht voor Lonsdale jongeren weggeëbd, maar zijn de problemen met extreem-rechtse gabbers alleen maar 47 toegenomen . Elk weekend zijn er wel ergens incidenten tussen extreem-rechtse jongeren en groepen
allochtonen. Extreem-rechtse jongeren zijn vaak, en steeds vaker, betrokken bij geweldsincidenten. In 48 de politieregio Utrecht zijn 6 extreem-rechtse gabbergroepen te vinden . Jongeren geven zelf aan dat
volgens hen rechts-extreme jongeren zich vooral in de dorpen in de omgeving bevinden en voelen zich 49 om die reden daar minder veilig dan in Utrecht . Hoewel er tegenwoordig in Nederland weinig extreem-
rechtse politieke groeperingen van betekenis zijn (maar sommige politieke partijen zeker gevoed worden door extreem-rechtse sentimenten), is er zeker sprake van een groeiende ontwikkeling van (vooral op straatgeweld gericht) extreem-rechtse groepen. Bovendien kan één incident voldoende zijn om de vlam in de pan te doen slaan en de aanleiding vormen tot een cyclus van interetnisch geweld. De Nederlandse tak van de skinheadorganisatie Blood & Honour is sterk gegroeid. Deze organisatie is niet gericht op politieke vertegenwoordiging, maar op het verspreiden van de nazi-ideologie en het creëren van een ‘zuiver Nederlands volk’. Daarbij is geweld hun belangrijkste middel. Hun belangrijkste leiders/inspiratoren zijn duidelijk in de laatste fasen van het radicaliseringsproces en roepen leden op om “het systeem en zijn knechten aan te vallen die ons proberen te vernietigen”, waarbij expliciet wordt 50 gesteld: “ook rechters en officieren van justitie hebben familie en een adres” . Ook het COT (Instituut
voor Veiligheids- en Crisismanagement) vindt het in deze tijd reëel om bij rechts-extremisten gespitst te 51 zijn op het risico van radicalisering .
Rechts-radicale jongeren voelen zich volgens onderzoekers niet altijd in eerste instantie aangetrokken 52 tot de extreem-rechtse ideologie . Vaak hebben zij, voor zij lid van een groep of actief aanhanger
worden, een vage xenofobe oriëntatie maar geen uitgesproken racistische opvattingen. Deze opvattingen groeien naarmate de jongeren meer in de groep worden opgenomen. De racistische opvattingen kunnen het gevolg zijn van algemene denkbeelden (over de islam of over criminaliteit van allochtone jongeren) of van eigen onaangename ervaringen met allochtonen, zoals geweldsincidenten. Het gevoel als groep of gemeenschap bedreigd te worden en de wens het ‘eigene’ te verdedigen vormt de ideologische bodem voor rechts-radicalisme. Ook vindt men bij deze jongeren een sterk wij-zij denken, een sterke behoefte aan een enkelvoudige identiteit en de wens om ‘erbij te horen’. Sommige 47
Deradicalisering en extreemrechts, J. van Donselaar en W. Wagenaar in de bundel Hedendaags radicalisme; verklaring en aanpak, S. Harchaoui (red.), Het Spinhuis, Antwerpen, 2006. 48 Monitor racisme en extremisme; het Lonsdalevraagstuk, J. van Donselaar (red.) Anne Frank Stichting, Amsterdam, 2005. 49 zie de aparte bijlage U-Shake: jongeren in Utrecht over radicalisering. Highlightsverslag van een Trendspotronde. 50 Jong, rechts en keihard, artikel in de Nieuwe Revu, nummer 45, november 2006. 51 Op het spoor van jihadisering. U. Rosenthal, E. van der Torre en M. Zannoni, werkzaam bij COT. Artikel in Secondant, nr. 3/4, augustus 2006. 52 Deradicalisering en extreemrechts, J. van Donselaar en W. Wagenaar in de bundel Hedendaags radicalisme; verklaring en aanpak, S. Harchaoui (red.), Het Spinhuis, Antwerpen, 2006.
28
jongeren hebben, voor zij bij de radicale groepen komen, weinig of geen sociale contacten, ontvluchten een problematische thuissituatie of voelen zich vooral aangetrokken tot de spanning en sensatie van gewelddadige confrontaties. Daarnaast wordt de groep ook in praktische zin een beschermende omgeving als jongeren geweld hebben gepleegd en bang zijn voor represailles.
Een tweede reden om extreem-rechts serieus te nemen is de invloed die racistische en discriminerende uitingen hebben op het gevoel van veiligheid van een groot deel van de Utrechtse bevolking. Het gevoel niet geaccepteerd te worden in een samenleving kan in belangrijke mate bijdragen aan een proces van radicalisering. Ook het feit dat bepaalde uitingen (die zich juridisch gezien op het randje bevinden van racisme of discriminatie) niet openlijk bestreden worden en dat bewezen discriminatie (bijvoorbeeld door uitzendbureaus of horeca-instellingen) nauwelijks consequenties heeft, kan bijdragen aan een gevoel van ‘meten met twee maten’ ten opzichte van verschillende extreme opvattingen. Met name allochtone jongeren zijn bang van extreem-rechtse jongeren: “Als ik in zo’n dorp loop en ik zie van die gasten, dan voel ik me best wel bang, ook van wat ze allemaal zeggen en schrijven. Zo van: we gaan ze allemaal afknallen! Als ik ze in die dorpen zie loop ik er niet langs of zo!”; “Als ik van die jongens zag lopen in Utrecht, zijn het er meestal maar twee. Ik denk dan wel: oh ja, die willen ons doodmaken en zo.”
Een derde reden tenslotte is dat het serieus nemen van alle vormen van radicalisering, ook extreem-rechts, een boodschap geeft aan de bevolking van Utrecht dat het de gemeente erom te doen is álle jongeren te beschermen tegen een verkeerde weg in hun ontwikkeling. Geen boodschap dat met name islamitische jongeren dan wel met name extreem-rechtse jongeren een gevaar vormen, maar een boodschap dat voor de gemeente álle jongeren van belang zijn en in hun ontwikkeling ondersteund moeten worden naar een toekomst waarin radicale keuzes niet nodig zijn.
3. Islamitisch radicalisme
3.1
Islamitisch radicalisme in Utrecht
Over islamitisch radicalisme heeft Saluti meer informatie kunnen verzamelen dan over rechtsradicalisme. Islamitisch radicalisme is een onderwerp dat momenteel de gemoederen stevig bezighoudt. Het is niet zo dat de geïnterviewden overal om zich heen tekenen van islamitisch radicalisme zien; hooguit van een meer orthodoxe geloofsinvulling, althans op uiterlijke kenmerken (meer hoofddoeken, meer jongeren die geen hand aan het andere geslacht willen geven, meer jongeren die zich in het geloof verdiepen). Wel ervaren veel (zowel autochtone als allochtone) gesprekspartners islamitisch radicalisme als een bedreiging: “Als ik een vrouw zie met een burka aan word ik meteen bang; ik denk dan meteen aan die aanslagen.” Zowel jongeren als hun ouders en betrokken professionals denken veel na over oorzaken en mogelijke oplossingen.
29
Zoals eerder aangegeven onderscheidt het IMES in haar onderzoek ‘Processen van radicalisering. Waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal worden’
53
drie dimensies die van invloed zijn op de
vatbaarheid voor radicalisering: een politieke, een religieuze en een sociale dimensie. Bij de combinatie van een (zeer) orthodoxe geloofsinvulling (religieuze dimensie) met het idee dat er door de politiek en de maatschappij zeer onrechtvaardig met moslims wordt omgegaan (politieke dimensie) zou een persoon een verhoogde kans hebben te radicaliseren. Een kans, en geen wet, want dezelfde standpunten kunnen er toe leiden dat de ene persoon zich juist meer gaat inzetten voor de samenleving, terwijl de andere persoon zich van de samenleving afkeert. De onderzoekers benadrukken dat een orthodoxe geloofsbeleving op zich niet automatisch leidt tot politieke onvrede (of omgekeerd) en dus tot radicalisering. Voor preventie van radicalisering suggereren zij dat het nuttig is activiteiten te richten op het tegengaan van gevoelens en houdingen die voor de meesten niet, maar voor sommigen wel, kunnen leiden tot radicalisering.
Saluti heeft onderzocht in hoeverre deze drie dimensies in Utrecht terug te vinden zijn en vond daarbij juist veel aandacht voor de sociale dimensie: de behoefte ergens bij te horen, bij een groep te horen, gekend te zijn.
3.1.1
De politieke dimensie
Op basis van de theorie van het IMES is de vraag interessant of ook in Utrecht het idee leeft onder moslimjongeren dat er door politiek en samenleving onrechtvaardig met moslims wordt omgegaan? En of daarbij sprake is van een vertrouwenscrisis, de eerste stap in een radicaliseringsproces?
Duidelijk is dat (bewezen en vermoede) discriminatie onder de wat oudere Utrechtse allochtone jongeren een belangrijk thema is. De opvatting dat er veel discriminatie gericht tegen moslimjongeren is, is een belangrijke factor bij de vatbaarheid voor radicalisering.
Op basis van de gesprekken lijkt er in Utrecht geen sprake van een echte ‘vertrouwenscrisis’ tussen bepaalde (allochtone) groepen en de gemeente. Waar men met elkaar in gesprek is over beleid kan 54 men elkaar over het algemeen goed vinden als het gaat over doelen en gewenste resultaten . Er is
echter wel sprake van een minder goede relatie en (stevig) wantrouwen op sommige beleidsterreinen, met name als het gaat om beleid ten opzichte van migranten zelforganisaties of beleid ten behoeve van 55 specifieke doelgroepen, zoals Marokkaanse jongeren . De laatste jaren was de relatie tussen de
gemeente en de eigen organisaties van verschillende etnische groepen over het algemeen stroef te 56 noemen . In adviescommissies en belangenorganisaties zijn allochtonen slecht vertegenwoordigd.
Overleg met moskeebesturen komt pas sinds kort (weer) op gang. Projecten als de Dialoogbijeenkomsten na de moord op Van Gogh worden door allochtone (en autochtone) inwoners
53
Processen van radicalisering; waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal worden, Drs. Ir. M. Slootman en Dr. J. Tillie, IMES, oktober 2006 54 Bijvoorbeeld bij de herijking migranten zelforganisaties: Saluti vond in een uitgebreid voorbereid advies dat vele organisaties de doelen en de gewenste resultaten van de herijking onderschreven (echter ook dat de communicatie bijzonder veel te wensen over had gelaten en dat de relatie tussen gemeente en organisaties bijzonder stroef was te noemen). 55 Bijvoorbeeld merkbaar bij de start van het project ‘Onze Toekomst’, een groot project gericht op het voorkomen van criminaliteit onder Marokkaanse jongeren in Utrecht. 56 Zie het advies van Saluti over de herijking migranten zelforganisaties, januari 2006.
30
zeer gewaardeerd, maar “je moet niet alleen bij incidenten met elkaar praten”57. Er is behoefte aan structurele gedachte-uitwisseling, zodat “als je eens een moeilijk onderwerp, zoals radicalisering, wil bespreken, je niet meteen de eerste keer binnenkomt met een opgestoken wijsvingertje”.
58
Het blijft belangrijk dat de gemeente investeert in een goede relatie en structurele contacten met (ook) de allochtone bevolkingsgroepen.
Saluti sprak met jongeren van rond de 15 á 16 jaar tijdens twee debatten op het Vader Rijn College en het Lieflandcollege. Aan het eerste debat namen ook leerlingen van het Stedelijk Gymnasium deel. De allochtone jongeren hebben het gevoel dat zij in eerste instantie beoordeeld worden op hun ‘anders zijn’. Ze voelen zich bijvoorbeeld “op de eerste plaats Marokkaans, omdat we als Marokkaan gezien worden”. Deze jongeren hebben persoonlijk meestal weinig ervaring met openlijke discriminatie of 59 onrechtvaardige behandeling , maar horen wel veel voorbeelden van anderen. Ze vertellen ook over
leraren of andere mensen die vervelende grapjes maken over de islam. Over het algemeen zijn deze jongeren positief over hun kansen: “het ligt ook aan jezelf: als je goed je best doet, kom je echt wel goed terecht” en ze zijn vaak behoorlijk bereid zich aan te passen aan de heersende normen in de Nederlandse samenleving: “als je werkgever niet wil dat je een hoofddoek op hebt, dan doe je die toch af – je werk gaat voor” of “als je geen handen wil geven dan moet je niet op een openbare school gaan werken”. Wel opvallend tijdens deze gesprekken is dat allochtone en autochtone jongeren heel weinig contact hebben met elkaar. Op deze leeftijd vinden ze dat allemaal jammer en ze geven aan dat ze daarbij van de school eigenlijk wel wat meer initiatief verwachten om hen met elkaar in contact te brengen. Ze wijzen er daarbij op dat ontmoeting wel op een ongeforceerde manier moet plaatsvinden, bijvoorbeeld “omdat je samen wat doet” en sluiten daarbij helemaal aan bij het advies van de RMO ‘Niet langer met de ruggen naar elkaar’, dat de nadruk legt op het belang van natuurlijke ontmoeting. Op deze leeftijd is de sociale dimensie voor de jongeren erg belangrijk en waar die goed vorm krijgt, lijkt het hen dat er weinig problemen kunnen ontstaan. De jeugdmonitor 2004/05
60
bevestigt het beeld dat allochtone en autochtone brugklassers weinig met
elkaar omgaan. Op dat moment is er geen negatieve beeldvorming over en weer. Onlangs is de monitor herhaald onder derdeklassers (de brugklassers van toen); het is interessant te bekijken of er een omslag is in omgang met elkaar of in beeldvorming over elkaar.
Saluti sprak ook met oudere jongeren (18-23 jaar) tijdens een rondetafelgesprek waarin een prille 61 conceptversie van dit advies werd voorgelegd . Volgens hen spelen negatieve beeldvorming in de
media en de politieke situatie in het Midden Oosten een grote rol bij radicalisering van moslimjongeren. Daarnaast dragen volgens hen onwetendheid en de behoefte om altijd een groep als ‘minderwaardig’ aan te wijzen (“vroeger de Surinamers, nu de Marokkanen, straks de Polen?”) bij aan de negatieve opvattingen van autochtonen, die op hun beurt weer van invloed zijn op radicalisering onder moslimjongeren. De ontwikkeling van extreem-rechts (politiek dan wel op straat) noemen zij niet als cruciale factor voor radicalisering, wel zijn zij van mening dat het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt en in de horeca van groot belang is – “en daar schrijven de media veel te weinig over!”. 57
betrokken professional lid migranten zelforganisatie En ze benoemen hun ervaringen (nog) niet in die termen: “een oudere vrouw zei tegen me dat ik geen Nederlander was, ik trek me daar niets van aan want die was oud, die weet niet beter”. 60 Jeugdmonitor Utrecht. Eersteklassers Voortgezet Onderwijs schooljaar 2004/2005. Gemeente Utrecht, GG&GD, i.s.m. de provincie, januari 2006 61 Rondetafelgesprek met jongeren van 18 – 23 jaar, 19 april 2007. 58 59
31
Tenslotte bleek uit het onderzoek van U-Shake dat jongeren bij de term radicalisering eerder denken aan islamitisch radicalisme dan aan rechts-radicalisme en dat ze een link leggen met integratieproblematiek als oorzaak van radicalisering. Volgens hen spelen daarbij discriminatie en negatieve beeldvorming een duidelijke rol: “Ze worden door de maatschappij uitgesloten en dan.... de gemeente moet zorgen dat ze wel werk krijgen en dat ze niet geweigerd worden bij een disco”; “Ik heb zelf ook het gevoel dat als ik naar het uitzendbureau ga, dat ze mij niet zo snel zullen aannemen of mij zullen helpen, omdat ik Marokkaanse ben”; “Als je een leuke vacature ziet denk je: ik maak toch geen kans. En daarom gaan ze ook bij extreemislamitische groepen, dan hebben ze wel een doel en worden ze gewaardeerd”; “Als je in de krant iets negatiefs leest staat er altijd bij dat het om een Marokkaan gaat, is het een Nederlander dan staat dat er niet bij, wel als het iets positiefs is. Het is alsof alleen buitenlanders crimineel zijn of misdaden begaan”.
Gesprekken met professionals die veel met oudere jongeren (boven 16 jaar) te maken hebben, vullen dit beeld aan; zij horen voortdurend opmerkingen over het ‘meten met twee maten’ dat in de samenleving zou plaatsvinden ten opzichte van moslims. Het thema discriminatie staat centraal in bijna elk gesprek over de kansen van allochtone jongeren. Deels terecht, zo menen zij: ook onderzoek wijst uit dat de kansen van allochtonen op werk of stage kleiner zijn, maar deels ook onterecht: sommige jongeren ontbreekt het volgens hen aan een actieve houding bij het zoeken van werk of stage, of zij hebben te hoge verwachtingen van hun kansen, gezien hun opleiding. Dit laatste wordt door de oudere jongeren die Saluti sprak ook enigszins onderschreven: “allochtonen moeten ook de hand in eigen boezem steken” en “sommigen denken dat ze slapend rijk kunnen worden”.
3.1.2
De religieuze dimensie
Uit de gesprekken die Saluti in de stad voerde blijkt dat ook onder Utrechtse moslimjongeren de belangstelling voor het geloof de laatste jaren enorm is toegenomen. Dat is te merken op scholen, in buurthuizen en bij migranten zelforganisaties. Volgens verschillende respondenten komt dat met name door de negatieve aandacht voor de islam in de media en door uitspraken van ongenuanceerde politici. Deze zetten de jongeren aan zich te verdiepen in dat geloof dat zo negatief wordt bekeken maar waar wel hun ‘roots’ liggen. Scholen signaleren een toename van uiterlijke geloofskenmerken. Daar wordt verschillend op gereageerd; op sommige scholen staan de hoofddoek en het al dan niet handen geven sterk ter discussie, andere scholen schenken bewust weinig aandacht aan uiterlijkheden, zolang de leerlingen maar onderdeel blijven van de groep en zich niet afzonderen. Landelijke gebeurtenissen – maar ook lokale zoals het handengeef-incident op het Vader Rijn College – zijn zeer confronterend voor de (islamitische) leerlingen, die al op jonge leeftijd voortdurend worden aangesproken om positie te kiezen. “Bij mijn dochter in de klas vraagt de leraar steeds weer dingen als ‘wat vinden jullie nou van een burka?’. Ze móeten er iets van vinden!”, zo vertelt een islamitische moeder. Op scholen, bij buurthuizen, op straat en in de media worden islamitische (of allochtone) jongeren voortdurend aangesproken op hun etnische of religieuze deelidentiteiten; ze moeten constant standpunten innemen voor of tegen bepaalde onderwerpen (hoofddoekjes, handen geven, burka’s, religieuze opvattingen over de vrouw etc.). Jongeren ervaren de nadruk op deze deelaspecten van hun identiteit als stigmatiserend.
32
Veel Marokkaans-Utrechtse ouders zijn blij als hun kinderen zich meer op het geloof richten, dan zullen ze immers niet zo snel het slechte pad opgaan van criminaliteit (jongens) of ‘verkeerde’ relaties (meisjes). Respondenten merken echter ook dat de jongeren kritische vragen stellen en daarmee moeilijk terecht kunnen bij hun ouders (die vaker een pragmatische, cultureel gekleurde invulling aan hun geloof geven) of bij de moskee (waar de preek vaak in het Arabisch is, dat veel jongeren niet verstaan en waar de imams ook niet altijd openstaan voor de vragen van jongeren). In Utrecht schijnt de Stichting Moslim Jongeren uit Tilburg, een salafi-stroming die sterk met de rug naar de samenleving 62 staat, onder jongeren aan populariteit te winnen . Moskeeën zien hun jongeren daarheen trekken maar
zien weinig mogelijkheden om een alternatief te bieden.
Het lijkt erop dat een orthodoxe geloofsinvulling in Utrecht onder jongeren meer voorkomt dan enige tijd terug. Respondenten geven aan dat ouders en moskeeën moeite hebben hiermee om te gaan. Ook jongeren noemen het verschijnsel dat ouders juist minder aandacht aan hun geloof besteden dan jongeren: “Mijn ouders zijn er niet zo mee bezig, maar ik wil er veel over weten”; “Een vriendin van mij die draagt een hoofddoek, dat verbergt ze voor haar ouders, want ze durft het niet te zeggen”; “Twee nichtjes van mij zitten altijd tegen hun moeder te zeuren dat ze een hoofddoek moet gaan dragen, 63
anders ‘is ze hun moeder niet meer’. Maar ze doet het niet hoor.”
Over de vraag in hoeverre die orthodoxe invulling samengaat met politiek riskante ideeën heeft Saluti weinig – tot niets – gehoord. Wel duidelijk is dat de belangstelling voor het geloof onder leerlingen op scholen sterk is toegenomen in de afgelopen tien jaar. Daarbij horen verschijnselen als geen handen willen geven of een (‘strengere’) hoofddoek
64
gaan dragen, maar de leerlingen blijven volgens de
respondenten betrokken bij school, doen gewoon mee en blijven in discussie. Waar ze hun geloof al orthodoxer invullen blijft die invulling beschouwd als een privé-aangelegenheid en levert op school weinig problemen op.
Leerkrachten signaleren wel dat de omgeving minder tolerant reageert op deze verschijnselen. Onder autochtone Nederlanders bestaat landelijk gezien weinig affiniteit met de islam: een groot deel van de autochtone bevolking ziet de islam als bedreigend. Het verwoorden van anti-islamitische gevoelens kan momenteel electorale winst opleveren onder niet-moslims. Er is weinig weet van de diversiteit binnen de islam en de culturele verschillen tussen verschillende groepen moslims. De laatste tien jaar is dit in de beleving van moslims sterk veranderd: “vroeger was er een groot verschil tussen Surinaamse moslims 65 en Marokkaanse moslims, nu zijn we ineens één groep geworden” . In die zin lijkt er sprake van een
grotere ‘wij-zij’ kloof dan tien jaar terug.
3.1.3
De sociale dimensie
Alle mensen die bij jongeren betrokken zijn (ouders, leerkrachten, beroepskrachten) benadrukken hoe belangrijk het is dat jongeren zich ergens thuis kunnen voelen en ergens bij kunnen horen; dat ze geaccepteerd worden om wie ze zijn en dat ze zich in veiligheid en vertrouwen kunnen ontwikkelen. Allochtone jongeren worden volgens hen veel te vaak aangesproken op hun (vaak duidelijk zichtbare) deelidentiteiten (geloof; land van herkomst). Jongeren ervaren dit als stigmatiserend: waarom moeten zij 62
Gesprek burgemeester en beleidsmedewerker veiligheid d.d. 17 januari 2007. Bijeenkomst U-Shake d.d. 4 juli 2007. Meer bedekkende, langere hoofddoeken, altijd zwart. 65 lid migranten zelforganisatie 63 64
33
steeds vertellen hoe ze denken over daden en opvattingen van andere allochtone jongeren; aan autochtone jongeren wordt ook niet continu gevraagd hoe ze denken over misstanden in hún geloof of misdaden van andere autochtone jongeren. De recente paspoortendiscussie creëert voor hen het beeld dat je pas als loyaal beschouwd wordt als je uitsluitend voor het Nederlanderschap kiest; alsof loyaliteit onmogelijk is als je bepaalde deelidentiteiten niet afwijst. De kritiek op – en afwijzing van – bepaalde deelidentiteiten door anderen leidt volgens betrokkenen 66
vaak tot meer nadruk op juist deze deelidentiteit
en tot groepsvorming op basis van deze deelidentiteit.
Bijvoorbeeld omdat het geloof door de buitenwacht steeds meer als een belangrijk aspect van hun identiteit wordt gezien gaan jongeren dat zelf ook zo bekijken. Daarbij stimuleren jongeren elkaar vanuit een positieve motivatie: enthousiasme voor het geloof of vanuit een negatieve: als afweer tegen de veroordelende samenleving. Deze processen vinden de meeste respondenten duidelijk zichtbaar in de Utrechtse samenleving. Daarnaast geven deze jongeren zelf aan dat het omgaan met verschillende deelidentiteiten niet altijd gemakkelijk is: “Jongeren zoeken naar bevestiging van hun identiteit. Wanneer ze die niet krijgen en in deze fase niet begrepen en niet ondersteund worden, gaan ze op internet 67
bevestiging zoeken en dat is erg gevaarlijk want dat kan alle kanten opgaan.”
“Een vriendin van mij
werd nergens aangenomen, ze had heel veel gesolliciteerd. Ze kreeg het idee dat ze gehaat werd, ze durfde ook niet meer te solliciteren. Toen kwam ze van die heel gelovige jongeren tegen en die gaven 68
haar het gevoel dat ze erbij hoorde. Nu zit ze helemaal in die scène.”
In groepen vinden jongeren die veiligheid bij elkaar; er ontstaat een wij-zij gevoel (‘wij’ is dan de betreffende groep) dat sterker wordt naarmate de omgeving meer als afwijzend wordt ervaren (en in dit laatste kan de groep de leden ook bevestigen). In sommige wijken vindt volgens onze gesprekspartners duidelijk groepsvorming langs etnisch/culturele lijnen plaats, waarbij wij-zij betrekking krijgt op de eigen culturele achtergrond ten opzichte van de ‘ander’ (autochtonen, maar ook andere culturele groepen). Sociale controle gaat een rol spelen en versterkt de deelidentiteit van de leden. Ook noemen respondenten opvallend vaak dat de sociale controle met name onder islamitische jongeren hoger lijkt dan onder andere jongeren. Uit de literatuur blijkt dat in radicale groepen de sociale controle erg groot is 69 en dat de strenge voorschriften leiden tot een groeiend isolement van de omgeving .
Uit vele gesprekken blijkt dat veel islamitische jongeren zich niet begrepen voelen; niet door hun ouders, niet door hun omgeving en niet door hun geloofsvoorgangers. Respondenten beamen dat de aantrekkingskracht van de radicaal islamitische ideologie heel individueel bepaald kan zijn: sommige meiden verzetten zich tegen uithuwelijken en zien de radicale ideologie als een ultiem emancipatoire 70 stroming omdat die dit verzet ondersteunt , sommige jongens willen ‘serieus’ worden (uit de
straatcultuur stappen) en ontmoeten anderen die veel van het geloof weten, die ze bewonderen en waar 71 ze bij willen gaan horen . Veel geïnterviewden – en vooral veel jongeren – leggen de nadruk op de rol
van de ouders; die moeten hun kinderen kunnen begeleiden en ondersteunen bij het ontwikkelen van zelfvertrouwen en geloof in eigen kunnen, van een eigen identiteit die om kan gaan met culturele 66
Zie eerder citaat in de tekst: “Marokkaanse jongeren voelen zich meer Marokkaans dan Nederlands, omdat ze ‘als Marokkaan gezien worden’”. Uitspraak tijdens rondetafelgesprek met oudere jongeren (18-23 jaar) op 19 april 2007. 68 Bijeenkomst U-Shake d.d. 4 juli 2007 69 Zie onder andere: Strijders van eigen bodem; radicale en democratische moslims in Nederland, F. Buijs, F. Demant en A. Hamdy, Amsterdam University Press, 2006 en Strijdsters van Allah; radicale moslima’s en het Hofstadnetwerk, J. Groen en A. Kranenberg, De Volkskrant / Meulenhoff, 2006. 70 Voorbeeld uit Strijdsters van Allah: “de ‘ware islam’ verbiedt uithuwelijken en geeft de vrouw het recht om zelf te beslissen.” 71 Voorbeelden uit Strijdsters van Allah en Strijders van eigen bodem. 67
34
verschillen. Vaak lijken ouders hiervoor niet toegerust en is er veel behoefte aan (opvoedings-) ondersteuning op dit gebied.
In verschillende gesprekken hoort Saluti dat er voor ‘doorsnee’ jongeren weinig is; veel aandacht gaat naar randgroepjongeren, risicojongeren enzovoorts. Voor jongeren die hun best doen, zich niet aangetrokken voelen tot criminaliteit maar ook niet tot de moskee zijn er heel weinig alternatieven. Van verschillende kanten wordt gesteld dat dit gebrek aan mogelijkheden en aandacht, aan alternatieve ‘groepen waar je bij kunt horen’, een belangrijke rol speelt bij de aantrekkingskracht van radicale groepen.
3.2
Islamitisch radicalisme: een insluitingsprobleem
Het expertisecentrum FORUM ziet islamitisch radicalisme met name als een ‘insluitingsprobleem’: de samenleving is onvoldoende in staat verschillende jongeren op te nemen in haar groepen. Op verschillende gebieden is volgens FORUM sprake van onvoldoende kwaliteit van de samenleving, 72 waarbij de volgende zeven probleemgebieden worden genoemd :
1.
Er is stagnatie op sociaal-economisch terrein waar het de insluiting van allochtone jongeren betreft;
2.
Er is sprake van sociaal-culturele (zelf-)uitsluiting van allochtone jongeren door – en als reactie op – de negatieve beeldvorming over allochtonen;
3.
Reguliere instellingen hebben onvoldoende bereik onder allochtonen (maar ook onder bijvoorbeeld Lonsdale jongeren of woonwagenbewoners);
4.
De Civil Society verliest aan kracht en er is nog geen sprake van een interetnische Civil
5.
De moslimgemeenschap is sterk verdeeld en heeft weinig sterke organisaties;
6.
De polarisatie in de samenleving is toegenomen;
7.
De opleving van (islamitisch) geloof wringt met de decennialange traditie van verlichting en
Society – informele verbanden vormen nog geen alternatief;
secularisatie in Nederland/Europa.
De door FORUM gesignaleerde problemen doen zich ook in Utrecht voor. Ook in Utrecht blijft de maatschappelijke participatie van (bepaalde groepen) allochtonen achter (in werk, inkomen, opleidingsniveau). Bij een stijgende economie nemen de kansen voor allochtonen op de arbeidsmarkt meer toe dan voor autochtonen, bij een dalende economie echter ook meer af. Het bereik van bepaalde voorzieningen is minder onder allochtonen en verschillende groepen allochtonen hebben een gezondheidsachterstand. De interetnische contacten nemen af en de segregatie in wijken en op scholen neemt toe. Een antwoord daarop probeert de gemeente met name te vinden in een voortzetting en versterking van het algemeen achterstandenbeleid en in het versterken van de sociale cohesie in de stad. Tijdens de gesprekken worden verschillende van deze factoren door de geïnterviewden genoemd. Met name 1 (discriminatie), 2 (negatieve beeldvorming), 6 (toegenomen polarisatie in de samenleving) en 7 (geloven is momenteel niet ‘in’ in Europa) komen regelmatig aan de orde. Deze factoren spelen vooral 72
Hedendaags Radicalisme; verklaringen en aanpak, S. Harchaoui (red.), Het Spinhuis, Apeldoorn – Antwerpen, 2006.
35
een rol bij de politieke dimensie, in die zin dat zij het idee kunnen voeden dat er door de samenleving onrechtvaardig met moslims wordt omgegaan. Voor een mogelijk toegenomen behoefte aan een orthodoxe geloofsbeleving vormen deze factoren geen eenduidige verklaring. Tenslotte ontbreekt in deze factoren met name de aandacht voor de sociale dimensie, die door de geïnterviewden regelmatig naar voren wordt gebracht. Waarbij bijzonder veel aandacht was voor de rol van de ouders en de noodzaak om ouders goed te ondersteunen bij de begeleiding van hun kinderen opdat die zelfvertrouwen ontwikkelen en een stevige eigen identiteit.
4. Rechts-radicalisme en islamitisch radicalisme in Utrecht; conclusie Door de personen waarmee Saluti heeft gesproken wordt weinig rechts-radicalisme en weinig islamitisch radicalisme gesignaleerd. Toch lijkt aandacht voor beide ontwikkelingen gerechtvaardigd.
Voor beide ideologieën geldt namelijk dat de spraakmakende rolmodellen van de stromingen in Nederland ruimschoots in de laatste fase van het radicaliseringsproces zitten en zich uitspreken voor, of 73 schuldig maken aan, extremistische daden . De AIVD schatte het risico voor terreurdaden door
extremistische moslimgroepen in Nederland in de zomer van 2006 hoger in dan voor extreem-rechts. Uiteraard neemt de gemeente de inschattingen van de AIVD serieus. Bij de groep BBET (Bloed, Bodem, Eer en Trouw), een afsplitsing van Blood & Honour in Vlaanderen vond de politie in september vorig jaar echter vrachtwagens vol wapens en voorbereidingen voor een terroristische aanslag. Mogelijk wordt de analyse van de AIVD bijgesteld. Daarnaast is de betrokkenheid van radicaal-rechtse jongeren bij etnische conflicten en de buitensporige affiniteit met geweld onder radicaal-rechtse jongeren zeer zorgelijk en draagt bij aan polarisatie in de samenleving. Om die reden lijkt het noodzakelijk om evengoed aandacht te schenken aan de ontwikkelingen binnen extreem-rechts.
Uit de gesprekken van Saluti blijkt dat het idee dat er door de samenleving onrechtvaardig met moslims omgegaan wordt (politieke dimensie) ook in Utrecht leeft; in ieder geval is er een sterke beleving van uitsluiting en discriminatie. Daarnaast is er sprake van een toegenomen belangstelling voor (een orthodoxe) geloofsbeleving. In hoeverre die twee samengaan – en aldus het risico op radicalisering vormgeven – moet in Utrecht goed onderzocht worden om er uitspraken over te kunnen doen. Uit de gevoerde gesprekken blijkt tevens dat jongeren discriminatie en uitsluiting als onderdeel van het rechts-extremistisch gedachtegoed opvatten – en dat beide onderwerpen veel hoger op de politieke agenda zouden moeten staan.
73
Bij islamitisch radicalisme bijvoorbeeld Samir A., Mohammed B., voor extreem-rechts bijvoorbeeld Michael Krick, leider van Racial Volunteer Force (afsplitsing van Blood & Honour).
36
BIJLAGEN
37
Bijlage 1
Werkwijze
Dit advies is voorbereid door een commissie bestaande uit twee leden van Saluti, aangevuld met externe deskundigen uit het netwerk van Saluti. De samenstelling van de commissie vindt u in bijlage 6.
Ter voorbereiding van dit advies heeft deze commissie: •
gesprekken gevoerd met professionals die via hun werk bij jongeren betrokken zijn (een overzicht van de gevoerde gesprekken vindt u in bijlage 2);
•
het eerste advies uitgebreid besproken tijdens twee gesprekken met (sept. 2006) wethouder Van Eijk en (jan. 2007) burgemeester Brouwer;
•
twee iftardebatten georganiseerd met jongeren tijdens de Ramadan in 2006 (op 3 en 5 oktober). Het eerste debat vond plaats op het Vader Rijn College, in samenwerking met leerlingen van het Stedelijk Gymnasium. Het tweede debat vond plaats op het Liefland College. Beide debatten werden geleid door Mohammed Chaara. Een impressie van deze debatten, waarbij de wethouders Van Eijk en Den Besten aanwezig waren, vindt u in bijlage 3;
•
een rondetafelgesprek/toetsingsdebat gevoerd met jongeren in de leeftijd van 18-23 jaar. Het gesprek vond plaats op 19 april 2007 in Alleato. Aanwezigen bij het gesprek vindt u in bijlage 2.
•
een zogenaamde ‘trendspotronde’ laten uitvoeren door U-Shake, de Utrechtse jongerendenktank voor burgemeester en wethouders. In totaal zijn zo’n 40 jongeren geïnterviewd door leeftijdsgenoten over hun ideeën over de oorzaken van radicalisering en wat de gemeente daaraan zou kunnen doen. Een ‘highlightsrapportage’ van deze trendspotronde is als aparte bijlage bij dit advies gevoegd.
•
een uitgebreide literatuurverkenning gedaan over radicalisering in zijn verschillende vormen. Een overzicht van gebruikte literatuur vindt u in bijlage 5.
Tenslotte is het advies in Saluti vastgesteld en organiseert Saluti in samenwerking met debatcentrum Tumult een openbaar debat op 31 oktober 2007 om het advies te presenteren.
38
Bijlage 2
Overzicht van gesprekken
De commissie heeft ter voorbereiding van dit advies uitgebreid gesproken met:
Dhr. Huib van Seventer, senior beleidsmedewerker Openbare Orde en Veiligheid, Gemeente Utrecht Dhr. Abdelkader Tahrioui, wijkaccountmanager Zuid West / Overvecht; Dhr. Omar Essaddik, welzijnswerker Cumulus, Overvecht Dhr. Winny van der Wal, wijkchef politieteam Kanaleneiland / Transwijk Dhr. Kock Smulders, coördinator jongerenteams, politie Utrecht Dhr. Bart Engberts, directeur Vader Rijn College Dhr. Ahmed Marouan, personeelsfunctionaris politie Utrecht Dhr. Loek Stawski en mevr. Noura Bouchnafa, Stichting MEE, opvoedingsondersteuning Dhr. Driss El Boujoufi, STIPU (Stichting Islamitisch Platform Utrecht) Mevr. Joke Brouwer en dhr. Giorgio Zoppi, ROC Midden Nederland, medewerkers interculturalisatie Mevr. Turkan Boran, Turks Ouder Comité Bestuursleden Al Amal, Marokkaanse vrouwen(zelf-)organisatie Dhr. Abdelrahim Errahani en mevr. Laila Muski, ENIP (En Nu Iets Positiefs) Dhr. Martin Jansen, directeur Bureau Discriminatiezaken Utrecht
en nog vele andere personen in informele settings.
Aanwezige jongeren bij het toetsingsdebat 19 april 2007 in Alleato:
Hinde El Otmani (DVMN) Anas Bahkani (Tawasol) Haider Raja (Tawasol) Samra Tihouna (HU, Intercultureel Promotie Team) Wadei Larousi (HU) Nidal Cossack (UU, Interculturele Studentenvereniging Insan) Femke Poldner (BOEG) Zhour Shleesh (stagiaire Saluti)
39
Bijlage 3
Impressie Iftardebatten
40
Bijlage 4
Literatuuroverzicht
Radicalisering
landelijk / algemeen
De lokale en justitiële aanpak van radicalisme en radicalisering. Ministerie van Justitie, 29 september 2005.
Dossier Radicalisering jongeren. Dossier op Pedagogiek.net, waar studenten van de Master ‘Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken’ zich over 14 verschillende aspecten van radicalisering hebben gebogen.
Hedendaags radicalisme. Verklaringen en aanpak. Sadik Harchaoui (red.) Het Spinhuis, Apeldoorn / Antwerpen, 2006.
Jong, rechts en keihard, artikel in de Nieuwe Revu, nummer 45, november 2006. Monitor racisme en extremisme; zevende rapportage. Jaap van Donselaar en Peter R. Rodrigues (red.), Anne Frank Stichting / Universiteit Leiden 2006
Monitor racisme en extremisme; het Lonsdalevraagstuk. Jaap van Donselaar (eindred.), Anne Frank Stichting / Universiteit Leiden, 2005.
Onderzoek naar radicalisering en extremisme; documenten en verslagen naar aanleiding van de werkconferentie van FORUM en CRES op 27 november 2006. Frank Buijs, Froukje Demant, Sadik Harchaoui en anderen, FORUM / CRES, Utrecht / Amsterdam, april 2007.
Op het spoor van jihadisering. U. Rosenthal, E. van der Torre en M. Zannoni, werkzaam bij het Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement (COT). Artikel in Secondant, nr. 3/4, augustus 2006.
Processen van radicalisering. Waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal worden. Drs. Ir. M. Slootman en Dr. J. Tillie, Instituut voor Migratie- en Etnische Studies, Universiteit van Amsterdam, oktober 2006
Radicalisme en radicalisering. Ministerie van Justitie, augustus 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29 754, nr. 26).
Radicalisme signaleren en aanpakken. Vroegtijdige aanpak van radicaliserende jongeren. Radar, Amsterdam, januari 2006
Strijders van eigen bodem. Radicale en democratische moslims in Nederland. Frank J. Buijs, Froukje Demant en Atef Hamdy, Amsterdam University Press, Amsterdam, 2006
41
Strijdsters van Allah. Radicale moslima’s en het Hofstadnetwerk. Janny Groen en Annieke Kranenberg, De Volkskrant / Meulenhoff, Amsterdam, 2006
Van Dawa tot Jihad. De diverse dreigingen van de radicale islam tegen de democratische rechtsorde. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, AIVD, december 2004
Weerbaarheid en integratiebeleid. Preventie van radicalisering vanuit het perspectief van het integratiebeleid. Ministerie voor Vreemdelingenzaken en integratie, augustus 2005. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29 754, nr. 27)
Utrecht
Aanpak radicalisering en terrorisme. Conceptnota, Gemeente Utrecht, januari 2006.
Advies herijking migranten zelforganisaties. Saluti, Utrecht, januari 2006.
Advies over het rapport ‘De kracht van de MIX. Evaluatie Interculturalisatiebeleid van de Gemeente Utrecht’. Saluti, Utrecht, september 2004.
De kracht van verschillen; Utrechtse visie op interculturalisatie. De Utrechtse MIX, Gemeente Utrecht, november 2004.
Meedoen, meedenken en meebeslissen; investeren in participatie. Saluti, Utrecht, mei 2007.
Amsterdam
Actieplan Slotervaart: Het tegengaan van radicalisering. Stadsdeel Slotervaart, Amsterdam, februari 2007.
Bestuurlijk draaiboek Vrede. De stad betrokken en in beeld. Bestuursdienst Amsterdam, 2005
Van een kwetsbare naar een sterke samenleving. Adviesraad Diversiteit en Integratie Amsterdam, december 2004.
Wij Amsterdammers, actieplan. Bestuursdienst Amsterdam, 20 januari 2005
Wij Amsterdammers II; investeren in mensen en grenzen. Een vervolg op ‘Wij Amsterdammers’. Eerste vervolgrapportage, Amsterdam, februari 2006 (niet openbaar concept). Bijlage 1. Tweede voortgangsrapportage Wij Amsterdammers. Bestuursdienst Amsterdam, 2006.
Rotterdam
Meedoen of achterblijven; actieprogramma tegen radicalisering en voor kansen met Rotterdammers. Gemeente Rotterdam / COT (Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement), 4 februari 2005.
42
Radicalisering in Rotterdam. Informatieschakelpunt. Gemeente Rotterdam, januari 2006, met informatiebrief aan de gemeenteraad.
Integratie
De Born Again moslims. Op pad met strenggelovige moslimjongeren. Margalith Kleijwegt, Vrij Nederland, 12 mei 2007.
De prijs van immigratie: door grote verschillen kruipen mensen in hun schulp, artikel over de theorie van Robert Putnam, NRC, 30 juni 2007.
De sociale staat van Utrecht. Monitor sociale infrastructuur. Gemeente Utrecht, Bestuursinformatie, januari 2006
Dialogue with Muslim communities in Europe; suggested practices for resolving and preventing problems related to the multicultural society. Altay A. Manço, directeur IRFAM (Institute for Research, Training and Action on Migration), Brussel, 2003.
Dynamiek in islamitisch activisme; aanknopingspunten voor democratisering en mensenrechten. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid / Amsterdam University Press, Den Haag / Amsterdam, 2006.
Dynamiek in islamitisch activisme. Kabinetsreactie, persbericht. Ministerraad, 29 juni 2007.
E Pluribus Unum: Diversity and Community in the Twenty-first Century. The 2006 Johan Skytte Prize Lecture, Robert Putnam in: Scandinavian Political Studies, Vol. 30, No. 2, 2007.
Interventies voor integratie. Het tegengaan van etnische concentratie en bevorderen van interetnisch contact. Merové Gijsberts en Jaco Dagevos (red.), Sociaal Cultureel Planbureau, Den Haag, juli 2007.
Moorddadige identiteiten. Een betoog tegen zinloos geweld. Amin Maalouf, Arena Amsterdam, 1999 (Oorspronkelijke titel: Les identités meurtrières, 1998.)
Niet langer met de ruggen naar elkaar; een advies over verbinden, RMO Advies 37, Den Haag, oktober 2005
One size fits all? Tailored integration policies for migrants in the European Union; EPC working paper, no.24, Elizabeth Collett, European Policy Centre, Brussel, april 2006.
Tariq Ramadan, toespraak 17 november 2006 in De Doelen, ter gelegenheid van het 30 jarig jubileum van de Annasr moskee in Rotterdam.
Vrijblijvendheid Voorbij. Eindrapportage Interventieteams 2005-2006, FORUM, januari 2007.
43
Jeugd
Een cruciaal schooladvies. Een advies over de overgang van basisonderwijs naar voortgezet onderwijs. Adviesraad Diversiteit en Integratie, Amsterdam, december 2005. (Eerste advies van drieluik adviezen over armoede en criminaliteit).
Jeugdbeleid 2004 – 2007. Wie de jeugd geeft, heeft de toekomst. Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling Utrecht, Programmabureau Jeugd, november 2004.
Jeugdmonitor Utrecht. Eersteklassers Voortgezet Onderwijs schooljaar 2004/2005. Gemeente Utrecht, GG&GD, i.s.m. de provincie, januari 2006
Jong en kwetsbaar in Amsterdam. Risicofactoren op school. Adviesraad Diversiteit en Integratie, Amsterdam, februari 2006 .(Tweede advies van drieluik adviezen over armoede en criminaliteit).
Nieuwsbrief Programmabureau Jeugd. Periodieke uitgave.
Wie de jeugd geeft, heeft de toekomst. Brochure Jeugdbeleid Utrecht 2004 – 2007. Gemeente Utrecht, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, Programmabureau Jeugd, april 2005.
Wijkanalyse Jeugd 2006, verschillende wijken. Gemeente Utrecht, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, Programma voor de Jeugd,concepten december 2005.
Beeldvorming
Beeldvorming: de verborgen dimensie bij interculturele communicatie. Prof. dr. W.A.R. Shadid, inaugurele rede, december 1994, Tilburg
Etnische tegenstellingen nemen helemaal niet toe. Mellouki Cadat, medewerker aan het boek Culturele contrasten van G. van den Brink. Interview, maart 2006.
Helft Nederlanders heeft angst voor toenemend aantal moslims. nps/nip onderzoek (6 vragen) naar verschillende aspecten van de multiculturele samenleving, 11 september 2003.
Media en allochtonen. Journalistiek in de multiculturele samenleving. NVJ Bureau Media & Migranten, februari 2000. www.beeldvorming.net
Nederlander ziet Moslim niet staan. Resultaten van tns/nipo onderzoek naar beeldvorming over Moslims onder autochtonen, 28 juni 2004
Onderzoek Marokkaanse Nederlanders en de Nederlandse samenleving. Onderzoeksbureau Labyrinth BV, december 2004. Met persbericht.
44
Stigma: Marokkaan. Over afstoten en insluiten van een ingebeelde bevolkingsgroep. FORUM essay, 2003. Bijdragen van verschillende auteurs.
Uit elkaars buurt. De invloed van etnische concentratie op integratie en beeldvorming. Mérove Gijsberts en Jaco Dagevos, SCP, Den Haag, 2005/13. Hoofdstuk 5: Beeldvorming tussen autochtonen en allochtonen en hoofdstuk 6: Slotbeschouwing.
45
Bijlage 5
Samenstelling commissie
Aan de Commissie Interculturalisatie – preventie radicalisering jongeren namen de volgende personen deel:
Dhr. Jan van Muilekom (commissievoorzitter, lid Saluti, tot voor kort directeur UCK Utrecht) Mevr. Karima Zoundri (lid Saluti van 18 september 2003 tot 18 september 2007 en studeerde bestuurskunde)
Mevr. Mathilde van den Brink (externe deskundige, zelfstandig consulent en daarnaast o.a. voorzitter VluchtelingenWerk Midden-Nederland en President of the Women’s International League for Peace and Freedom) Mevr. Vildan Karaoglan (externe deskundige, oud-raadslid Gemeente Utrecht, momenteel verschillende bestuursfuncties op het gebied van vrouwen en migrantenorganisaties) Dhr. Sander Mateman (externe deskundige, afgestudeerd in Interculturele Psychologie en thans werkzaam bij onderzoeksbureau Jacques Necker) Mevr. Güler Pehlivan (externe deskundige, recent afgestudeerd in internationale betrekkingen) Mevr. Adelina Tremonti (externe deskundige van november 2006 tot april 2007, studeert theologie met specialisatie ‘Wereldreligies in Confrontatie en Dialoog’ en is werkzaam als reïntegratieconsulent) Dhr. Henk Zandvliet (externe deskundige, directeur van het Nederlands Expertisecentrum Alternatieven voor Geweld (NEAG))
De commissie werd inhoudelijk ondersteund door mevr. Mieke van Gool, ambtelijk secretaris Saluti en mevr. Zhour Shleesh, stagiaire Saluti, vanuit de opleiding Bestuurs- en Organisatiewetenschappen aan de Universiteit Utrecht.
Dhr. Mostafa El Filali, projectmanager diversiteit en integratie bij de Gemeente Utrecht (tot 1 mei 2007) was als adviseur bij de commissie betrokken.
46