Preek over Ps. 27
Orde van dienst morgen Welkom en mededelingen Voorzang Ps. 100 (alternatief: Ps. 121) Votum en groet Zingen E.L. 343 (=Opw. 70) Leefregels: Tien Woorden van Gods verbond Zingen Ps. 27:4 Gebed Schriftlezing Ps. 27 Zingen Ps. 27:1, 2 Tekstlezing Ps. 27:13 Verkondiging 'Geloven in Gods goedheid’ Zingen E.L. 37:3, 4, 8 (=Opw. 221:2, 3, 5) Dankgebed Collecte Zingen Ps. 130:3, 4 Zegen Amenlied Gez. 48:10
Orde van dienst middag Welkom en mededelingen Voorzang Ps. 100 (alternatief: Ps. 121) Votum en groet Zingen E.L. 343 Gebed Schriftlezing Ps. 27 Zingen Ps. 27:1, 2 Tekstlezing Ps. 27:13 Verkondiging 'Geloven in Gods goedheid' Zingen E.L. 37:3, 4, 8 Dankgebed Geloofsbelijdenis Zingen Ps. 27:4 Collecte Zingen Ps. 130:3, 4 Zegen Amenlied Gez. 48:10
J.W. Ploeg, 2008
Broeders en zusters, Gemeente van Jezus Christus, U kent vast wel het spreekwoord: “Als de nood hoog is, is de redding nabij”. Als de nood hoog is... soms heb je van die redders in nood - en dan kun je ze wel zoenen. Ik moet denken aan onze buren op een camping in Frankrijk, zeven jaar geleden. Een echtpaar van middelbare leeftijd, vijftigers, schat ik, stond naast ons met een tent - die niet heel klein was, maar toch niet boven hun auto uitkwam. Ze hadden nl. een grote terreinwagen, vierwielaandrijving. In eerste instantie denk je: wat moeten die twee met zó’n auto? Later raak je met ze aan de praat, en word je uitgenodigd voor een tochtje over het meer met hun boot... En dan wordt zo’n auto al wat logischer. In latere gesprekken kwam het op de lol die ze van die auto hadden gehad, in de kampeervakantie van het jaar daarvoor. Toen had het heel veel geregend, en als u een beetje thuis bent in kamperen, dan weet u dat dat modder en blubber betekent, op z’n minst boterzachte grond. En trek daar dan je niet al te lichte caravan maar eens uit met je eigen auto... Die buren van ons hadden héél wat mensen uit de brand geholpen door met hun vierwielaangedreven terreinwagen de caravan uit de modder te trekken! Het zal je maar gebeuren - dat je zó in de knoei zit, en je wordt dan zó geholpen... dan kun je ze wel zoenen: “Als jij er niet geweest was...”. Nou, dan waren we nergens. Zó’n ervaring komt ook uit Ps. 27 naar ons toe: “Als ik toch niet...”. Zó kijkt David terug op een periode uit zijn leven. De uitleggers zijn het niet over eens om welke periode het gaat, en David zegt er zelf ook niets over. Maar uit bepaalde zinnen krijg je toch wel de indruk dat het gaat over de tijd dat David bij koning Saul in het paleis was, en daarna: toen hij moest vluchten voor Saul. Het was de tijd dat hij van huis werd weggehaald. Eigen mening telde niet, de koning eiste hem op. Weg van vader en moeder. “Als vader en moeder mij verlaten” - niet dat zij dat gedaan hadden, maar David was als jonge jongen wèl van zijn ouders gescheiden! Het was de tijd dat David was ontmaskerd als gezalfde. Toen David zó populair was bij het volk, dat het ineens tot koning Saul doordrong: dit is de nieuwe koning in mijn plaats! - en David zijn leven niet meer zeker was. Het was de tijd daarna: de tijd van vluchten en opgejaagd worden. De tijd dat David verraden werd door mensen in de buurt die aan Saul vertelden waar David was. En terugkijkend op die tijd, schrijft en zingt David een lied. Een lied dat als strekking heeft wat ik als thema koos voor vanmorgen: De Heer Jahweh is goed - als je dàt gelooft, dan bèn je ergens en kòm je ergens. Het lied begint met een geloofsbelijdenis; vers. 1. “Du bist alles was ich habe auf der Welt” zoals jaren geleden een Duitse zanger zong. Hij zal daarmee wel niet God hebben bedoeld maar David wel degelijk! “De HEER is mijn licht en mijn heil”. Let op die hoofdletters! David heeft het niet maar over God, maar over de HEER - daarmee wordt de Naam van God weergegeven. En die Naam is Jahweh: Ik zal er zijn, Ik ben, Ik ben er voor jou. Dus David zegt hier: de Heer Jahweh is alles wat ik heb. Hij is mijn alles. Want zo kun je ‘licht’ en ‘heil’ wel opvatten. Licht, dat is het tegengestelde van duisternis. In het donker is het eng, dan voel je je niet op je gemak, dan zie je geen hand voor ogen, dan weet je niet waar je je voeten neerzet, laat staan waar je ze kunt en moet neerzetten. J.W. Ploeg, 2008
Maar licht - dat betekent ruimte, je voelt je prettig, je kunt zien waar je bent en waar je heen gaat. Kortom: léven. En heil - dat is redding, bevrijding. In het groot en in het klein. En ook dàt is: léven. Waar komt die belijdenis vandaan? We zien dat in vs. 2-3, 5-6a, 10. David kijkt terug, en ziet dan: Er is veel gebeurd - maar ik ben altijd bewaard gebleven! De vijanden - zij zijn gestruikeld. Mensen hebben mij verlaten, maar de HEER heeft mij aangenomen. Dus dat wat David belijdt, is geen studeerkamertaal, maar ervaren werkelijkheid. Hij heeft het aan den lijve ondervonden dat Jahweh is Wie Hij is! En vandaaruit formuleert David zijn queeste - zo zouden we dat vandaag de dag zeggen: zijn levensdoel, dat waarvoor hij leeft, dat wat hij wil bereiken. We zien dat in vs. 4. En dat doel is: wonen. En wel: wonen bij God. Wonen bij God: dat was in het Oude Testament heel concreet. De plaats waar God woont, dat was de tabernakel, en later de tempel. Daarom zegt David het zó: “Wonen in het huis van de HEER, dàt is wat ik verlang”. Later werd die woonplaats van God wat minder concreet aanwijsbaar. De Here Jezus heeft dat ook gezegd tegen die Samaritaanse vrouw die Hem vroeg waar je nou God moest aanbidden: niet op die berg bij Samaria, óók niet in Jeruzalem in de tempel, maar “in geest en in waarheid”. En dat betekent: God woont daar waar mensen Hem waarachtig aanbidden. Hij woont in zijn kinderen, in de gemeente. En dan leren we ook meteen wat waarachtige aanbidding is, wat waarachtig discipelschap is. Vers 6b en 8. De kern is: ‘aanschouwen’ en ‘onderzoeken’. David wil maar één ding: de liefelijkheid van de HEER aanschouwen en onderzoeken in zijn tempel. En wat wil David aanschouwen? Gods aangezicht. Wie Hij is, en hoe Hij is, voor mensen, voor zijn volk, voor wie op Hem vertrouwt. En wat wil David onderzoeken? Gods weg; vers 11. De weg die God gaat, en de weg die God zijn volk wijst. Dus: God zien en wijs worden, zeg maar. En hoe wil David dat doen? Jubelend, en juichend, en zingend; vers 6. Aanbidding: dat is ‘in de wolken’ - en tegelijk: ‘met beide benen op de grond’. Of: met je poten in de modder; want zó kun je het leven van David - en van hoeveel christenen niet ook? - wel typeren. En daarom komt vanuit dat levensdoel van David ook het gebed op. Uit dat gebed wordt duidelijk: geloof, geloven - dat is niet alleen maar vertrouwen en jubel! Kijk in vers 7: daar wordt gesmeekt en over ‘luid roepen’ gesproken. David smeekt dat God zijn aangezicht niet verbergt. Daar spreekt op z’n minst grote bezorgdheid uit, en daar is van ‘vast vertrouwen’ niet veel te merken. Dat is dus óók een kant van geloven! Dat is bidden: roepen vanuit de nood. Aan de andere kant moet je ook zeggen: dat gebed, dat roepen vanuit de nood, dat doet David juist in vertrouwen. Vertrouwen dat God hoort, en verhoort.
Zo zie je dus jubelen en smeken, zingen en ‘luid roepen’ naast elkaar staan. Niet dat dat een kwestie is van wisselende emoties, zo van: het ene moment jubelen - alsof je geen greintje onzekerheid hebt -, en dan zomaar het andere moment smeken - alsof alle zekerheid ineens J.W. Ploeg, 2008
weg is. Dan staan ze achter elkaar. Maar in het geloofsleven staan ze naast elkaar: jubelend vol vertrouwen smeken vanuit de nood. En dan maakt David de balans op. Hij kijkt terug op een periode, op wat er is gebeurd. En dan ontdekt hij: God is goed - geweest, en nog altijd. Dat brengt hem tot verwondering: Als ik dit - het geloof, dit geloof: dat God goed is - toch niet had... Verder gaat David niet. Maar het vervolg ligt voor de hand: dan was ik nergens. Zoals je ook wel eens mensen kunt horen zeggen, als ze in de hoek zitten waar de klappen vallen, en dan onherroepelijk gaan nadenken over goed en kwaad, en de rol en positie van God daarin: “Als je God erbuiten laat, loop je helemáál vast...”. “Als ik dit toch niet had...”. Deze zin heeft een tweede vervolg - dat net zo voor de hand ligt als ‘dan was ik nergens’. En dat is: “Maar ik heb het wèl”. “Maar nu ik dit - dit geloof: dat God goed is - wèl heb...” - nu kan ik verder. Want nu bèn ik ergens en nu kòm ik ergens. En dan kan ook de aansporing van David zijn aan ieder die hem hoort zingen - tot op ons vandaag toe. “Wacht op de HEER”. Dat is voor iedereen weggelegd en bereikbaar: dit geloof, en de rust en zekerheid en geborgenheid die daar bij horen! Nee - het ligt niet voor het grijpen, je hebt het niet in je broekzak. Het is bereikbaar; langs de weg van wachten - op Hèm, Jahweh. Daarom is de oproep en de opdracht: Wacht op de HEER. Is dat te veel gevraagd? Verwacht je te veel, als je op de HEER wacht, moet wachten? Want wachten duurt soms zo lang... je bidt, en bidt - en er gebeurt maar niets, er verandert maar niets, God antwoordt maar niet... Ook dat kom je tegen in de Psalmen: “Hoe lang nog, HEER?” - een roep van moedeloosheid, van wanhoop soms. Dat is de spanning van het leven met God. Leven met God is niet leuk - niet altijd. Maar weet dan dat je in goed gezelschap bent. Dit is de ervaring van véél méér gelovigen! Leven met God is een leven onder spanning, een leven met spanning. Deze spanning: dat God zo ver weg lijkt, en zijn beloften niet werkelijkheid worden. Die spanning - die moeten we erin houden. Die moeten we niet wegnemen! Dat lijkt wel makkelijker. Dat maakt je leven een stuk prettiger, overzichtelijker. Maar dan is óók het perspectief weg! Want dat prettiger leven is dan niet meer een leven met God, met déze God - die het zo anders doet dan wij dachten, en die ook geen uitleg geeft en geen verantwoording aflegt. Maar die wèl enorme beloften heeft voor mensen die dat moeilijke leven met Hem volhouden...! Nee, we verwachten niet te veel. Maar we moeten ons wèl twee dingen realiseren: 1. Gods hulp is nooit vanzelfsprekend - het is wèl te verwachten, met ootmoedig gebed. 2. God helpt - maar lang niet altijd, meestal niet, op ons moment. Dus... Laten we ons die aansporing toch maar wel ter harte nemen: “Wacht op de HEER”. En daarbij bedenken dat ook dit géén studeerkamertaal is! Dit is geen tekst die iemand risicoloos op z’n bureaustoel zittend heeft neergeschreven! Dit is een oproep van een ervaringsdeskundige: David heeft aan den lijve ondervonden wat het betekent om te moeten wachten - maar óók dat het de moeite loont!
J.W. Ploeg, 2008
“Wacht op de HEER”: dat stelt je wel voor een ingrijpende keuze. Kies je voor jezelf, of kies je voor God? Die keuze komt ook op ieder van ons af. Maar laten we ons dan in goed gezelschap weten. Denk aan Abraham: Hij stond voor die keus. Kiezen voor zichzelf, zijn familie, zijn zekere bestaan - of voor God, die alleen maar een Stem was, die zei dat hij op pad moest naar een bepaald land. En Abraham vertrok zonder te weten waar hij komen zou. Denk aan David - we hebben het een en ander gelezen en gehoord vanmorgen. Denk aan de Here Jezus. Hoe heeft Hij niet voor die keus gestaan, daar in Getsemane! Kiezen voor Zichzelf, of voor God. Maar alle drie, en met hen zó veel anderen - ze wisten: zonder God ben ik nergens. “Wacht op de HEER”. En bedenk daarbij: Wachten duurt nóóit te lang. Tenminste: niet als je Hèm hebt leren kennen - Jahweh! Hij die zegt: Ik zal er zijn. En de Here Jezus heeft het ook benadrukt (Luc. 18): Laat God zijn kinderen wachten?! Het antwoord spreekt vanzelf en springt uit die vraag weg: NEE! Natúúrlijk niet! God láát zijn kinderen niet wachten! “Wacht op de HEER”. Dat gaat maar op één manier. Er is maar één weg: zoeken. Gods aangezicht zoeken, zijn nabijheid zoeken, zijn weg zoeken - en gaan. Dat moet je willen, ja. Daar moet je voor kiezen. Maar àls je wilt... dan ben je goed af. Àls je wilt... dan bèn je ergens en kòm je ergens. Dan bèn je bij God, nu al. En je kòmt ‘in zijn tent’: de plaats waar Hij woont - bij zijn kinderen, straks, op de nieuwe aarde. Vast en zeker! Want déze God is de God van beloften. Ik noem er een paar. Ps. 146:5 “Gelukkig wie de God van Jakob tot hulp heeft, wie zijn hoop vestigt op de HEER, zijn God”. Ps. 33:12, 144:15 “Gelukkig het volk dat de HEER als zijn God heeft”. Dat zijn géén loze beloften! Want laat de ervaringsdeskundigen maar weer spreken: Ps. 46:2 - en wat vind ik het dan jammer dat de NBV één woord te weinig heeft met de vertaling “een betrouwbare hulp in de nood” - Wat was het véél sterker geweest als de vertalers hadden gekozen voor “Een betrouwbaar gebleken hulp in de nood”! Mensen hebben ondervonden, hebben ervaren dat God helpt - en kunnen daarvan spreken, en zo anderen in nood verder helpen. Laten wij daarover spreken - over dat God ons heeft geholpen. En zo elkaar bemoedigen, en aansporen om het altijd bij die God te blijven zoeken. Déze God - de Heer Jahweh: daar kun je ‘t mee doen; daar kun je op wachten. Amen.
J.W. Ploeg, 2008