Preek over Tit. 2:11-14 Orde van dienst morgen Welkom en mededelingen Zingen Ps. 65:1, 2 Votum en groet Zingen Gez. 160:1, 2 Leefregels: 1 Joh. 1:5-2:6 Zingen Gez. 172:1, 4 Gebed Kinderlied: E.L. 454 Schriftlezing Tit. 2:1-14 Zingen Ps. 86:5, 4 Tekstlezing Tit. 2:11-14 Verkondiging ‘God verandert mensen’ Zingen Ps. 106:1, 2 Dankgebed Collecte Zingen E.L. 203 (=Opw. 428) Alternatief: Gez. 114; E.L. 114:1, 3, 5, 7, 8 Zegen Amenlied Gez. 48:10
© J.W. Ploeg, 2012
Orde van dienst middag Welkom en mededelingen Zingen Ps. 65:1, 2 Votum en groet Zingen Gez. 160:1, 2 Gebed Schriftlezing Tit. 2:1-14 Zingen Ps. 86:5, 4 Tekstlezing Tit. 2:11-14 Verkondiging ‘God verandert mensen’ Zingen Ps. 106:1, 2 Dankgebed Geloofsbelijdenis: zingen E.L. 279 Alternatief: Credo (=E.L. 274a) Collecte Zingen E.L. 203 (=Opw. 428) Alternatief: E.L. 114:1, 3, 5, 7, 8 Zegen Amenlied Gez. 48:10
© J.W. Ploeg, 2012
Broeders en zusters - jonger en ouder -, Gemeente van Jezus Christus, Het is weer Kerst geweest. Kerst-feest. We hebben weer Kerst gevierd - u ook? En hoe hebt u dan Kerst gevierd? Is er door het feest ook iets veranderd? Heeft het misschien tot goede voornemens geleid? Misschien is dat lastig te zeggen, zéker als je voor de zoveelste keer Kerst hebt gevierd. Maar dan nòg geldt: het is Kerst geweest. Tweeduizend jaar geleden. God stuurde zijn Zoon Jezus naar deze wereld. Dat is dus de vraag waar het om draait, vanmorgen/vanmiddag - of het nu voor het eerst of voor de zoveelste keer is dat we Kerst hebben gevierd -: Léven wij ook alsof het Kerst is geweest? Of beter gezegd: is aan ons leven te zien dat het - korter of langer geleden - Kerst is geweest? Dat is namelijk wèl de bedoeling...! Dat blijkt als we vanmorgen/vanmiddag stilstaan bij ‘Kerst op Kreta’. De apostel Paulus schrijft een brief aan zijn leerling en collega Titus met een taakomschrijving voor hem. Hij had hem op Kreta achtergelaten om de lopende zaken te regelen (1:5). En er was nog wel wat te regelen... Titus moest toezien op veranderend leven op Kreta. Hij krijgt een set leefregels voor Kretenzers mee. Die leefregels waren niet uit de lucht gegrepen. Want Kretenzers stonden slecht bekend. Nota bene één van de eigen profeten op Kreta had dat gezegd - Paulus haalt een zin van hem aan (lezen 1:12). Drie dingen worden hier van de Kretenzers gezegd: - Ze zijn onverbeterlijke leugenaars. Ze geloven hun eigen mythen niet eens: de mythen over de Olympische goden. En leugenaars blijven ze, als en zo lang ze zich óók verzetten tegen de God die nooit liegt (1:2), en de waarheid die Hij laat verkondigen in de wereld. - Ze zijn wilde beesten. Ze zijn barbaars, gaan als beesten te keer, en zijn uit op oneerlijke winst. - Ze zijn vadsige vreters. Ze zijn gulzige veelvraten, gericht op aardse zaken. Nu was dat niet exclusief op de Kretenzers van toepassing, tegen de Filippenzen schreef Paulus óók zoiets en dat christenen dat dus niet zijn, en dus ook niet moeten zijn (Fil. 3:19). Datzelfde moet Titus ook aan de christenen op Kreta meegeven. Ze krijgen een set leefregels mee die passen bij hun nieuwe status. Maar waarom is dat nodig? Waarom is een nieuw leven nodig? Waarom is een veranderd en veranderend leven nodig? Dat lezen we in 2:11. “WANT Gods genade is verschenen”. Dat is Kerst: Gods genade is verschenen - en die genade is bedoeld om alle mensen te redden en hun levens te veranderen. We kijken eerst naar het eerste stukje: Gods genade is verschenen. Genade - dat is wel een verrassende wending, na zo’n stuk met praktische ethische richtlijnen. Richtlijnen over wat mensen moeten doen - wat ze zèlf moeten doen. En dan heeft Paulus het over ‘genade’. Dat verwacht je niet. Maar het maakt wel duidelijk hoe het zit: wat je van God krijgt, krijg je niet omdat je er zèlf zo hard voor hebt gewerkt. Maar je moet wèl werken.
© J.W. Ploeg, 2012
Vergelijk het met gratie voor gevangenen. Gratie is niet vanzelfsprekend, maar iets wat je kunt aanvragen. Je hebt er geen recht op - maar wat wel meewerkt, is dat je je goed hebt gedragen in de gevangenis. Dat moet je dus wèl doen - maar dat betekent nog niet dat je dus ook gratie krijgt. Want gratie krijg je - die verdien je niet. Dan het volgende woord: Gods genade is verschenen. Die genade was er altijd al wel - maar, schrijft Paulus, die is nu voor iedereen zichtbaar geworden. Het is Kerst geweest: de Zoon van God is naar de aarde gekomen, werd geboren als een klein mensenkind. Lang geleden in Bethlehem. Weer een ander woord: Gods genade is reddend verschenen. Om te redden uit de klauwen van de dood. En dan ook: om alle mensen te redden uit de klauwen van de dood. Ook dat is nieuw, en misschien verrassend - ook al hoefde dat niet te verrassen, als je God kent. Maar tot dan toe bemoeide God zich alleen met Israël actief. Dan letten we nu op waarom Gods genade is verschenen - namelijk: om levens te veranderen. Dat zie we in vers 12. Gods genade is verschenen om op te voeden. Opvoeden - dat is méér dan ‘onderwijzen’. Je leert om iets te (gaan) doen. Die opvoeding heeft een dubbel doel. Allereerst: dat de christenen goddeloosheid en wereldse begeerten afzweren. Dat gebeurde mondeling bij de doop: dan werd je gevraagd om allerlei dingen af te zweren. Maar de bedoeling was en is natuurlijk, dat dat niet bij woorden alleen blijft. Dat het ook in je leven te zien was en is, dat je goddeloosheid en wereldse begeerten afzweert. Goddeloosheid wil zeggen: God-loosheid. Maar vergis je niet: het zijn in de Bijbel niet de heidenen die ‘goddelozen’ worden genoemd, maar kerkmensen - leden van het volk van God. Mensen die met de mond belijden dat ze in God geloven, maar die in de praktijk van hun leven laten zien dat God niets voor hen betekent, dat God voor hen niet relevant is. In en met de praktijk van hun leven laten ze zien dat ze niet met God rekenen in hun leven. Dàt moeten de christen geworden heidenen van Kreta dus afzweren: dat ze met hun praktische leven iets anders laten zien dan ze - misschien - met hun mond zeggen. Dat ze door hun doen en laten duidelijk maken dat God er voor hen niet toe doet. Hetzelfde geldt voor de wereldse begeerten: de begeerten en verlangens van mensen zonder God, mensen in wiens leven God geen plaats heeft - in elk geval niet de eerste plaats. Naast afzweren is het doel van opvoeden: dat de christenen bezonnen, rechtvaardig en vroom leven. Dit is positief geformuleerd wat in het eerste gedeelte van vers 12 negatief was geformuleerd. En deze drie dingen zijn de positieve tegenhanger van wat er in 1:12 was gezegd. Het komt erop aan dat je als christen ingetogen leeft, dat je maat weet te houden, dat je jezelf weet te beheersen. En dat je je niet als gulzige veelvraat te buiten gaat. En het komt erop aan dat je rechtvaardig leeft - dat je recht staat ten opzichte van je naaste, dat je je naaste open en eerlijk in de ogen kunt kijken. En het komt erop aan dat je vroom leeft - dat je recht staat tegenover God, dat je God open en eerlijk in de ogen kunt kijken. En zo’n veranderd en veranderend leven gaat zich hierin uiten, dat je gaat leven in verwachting: © J.W. Ploeg, 2012
dat je gaat uitkijken naar wat komt. Hoop en verwachtingsvol leven - dat is kenmerkend voor christenen. In een gebroken en niet-volmaakte wereld kijk je uit naar een gave wereld waar niets meer aan mankeert. (Rom. 8:19) Dat is geen verdovend zoethoudertje of zo. Want dan ga je dagdromen over een volmaakte wereld - waarmee je je afsluit voor de wereld om je heen. Maar dan sluit je dus je ogen voor deze wereld zoals ze is. Nee - juist als je verwachtingsvol leeft, neem je déze wereld ten volle serieus: je erkent dat ze is zoals ze is, maar dat ze daarmee nog niet is wat ze wezen moet. Verwachtingsvol leven: dat is uitkijken naar wat komt - nee, dat is: uitkijken naar Wie komt. Want Gods reddende genade is een Persoon. Dat is het derde waar we op letten vanmorgen/vanmiddag. Waar christenen naar uitkijken, dat is “het geluk waar we op hopen” - te weten “de glorie van onze grote God en Redder, nl. Jezus Christus” (vs. 13, vgl. 1 Cor. 1:7). Hij is de reddende genade van God - want Hij heeft zichzelf gegeven om ons te redden, schrijft Paulus. Ook dat is een reden om Godvrezend te leven. Of beter gezegd: de diepste reden om Godvrezend te leven. Jezus Christus heeft zich voor je opgeofferd, laat dan jouw leven een vanzelfsprekend dankoffer aan God zijn - zo schreef Paulus in Rom. 12:1. Met zijn offer had Jezus Christus een tweevoudige bedoeling. Allereerst: ons vrijkopen van de zonde. Dat wil zeggen: ons verlossen van al onze ongerechtigheden - zoals in Ps. 130:8 staat. Door zijn offer verzoent Jezus Christus ons met God - Hij maakt het goed tussen God en ons. En Hij bevrijdt ons van de heerschappij van de zonde - dat die geen koning meer over ons is (Rom. 6). En in de tweede plaats was het de bedoeling van de Here Jezus: ons tot een eigen volk te reinigen. Deze term kom je ook in het Oude Testament al tegen. Als uitspraak van God Zelf, van wat Hij gedaan heeft en zal doen: dat Hij Israël tot zijn eigen volk zou maken, en ook hééft gemaakt. Je leest het in Ex. 19:5; Deut. 7:4, 14:2. En de formulering die Paulus richting Titus gebruikt, kom je bijna letterlijk tegen in Ez. 37:23. Allereerst is dat dus het opvallende: dat wat God zou gaan doen, dat heeft Jezus Christus gedaan. Of anders gezegd: Jezus Christus is degene die het werk van God uitvoert. En het tweede hangt daarmee samen: Jezus reinigt zich een ‘eigen volk’. Dat betekent: het volk van God is het volk van Jezus Christus. Het volk van God, dat zijn de mensen die in Jezus Christus geloven. En dat volk van Jezus Christus is “vol ijver om het goede te doen”. Gods genade is reddend - dat allereerst. Maar ze zet ook aan tot activiteit. Dat kàn dus...! Gods genade maakt niet passief, maar juist actief. En dus nog ‘geschikt’ ook nog ten opzichte van het commentaar ‘ongeschikt’ waar hoofdstuk 1 mee eindigt. Hoe zit het nu? Moet je het dan tòch zèlf doen? Word je op jezelf teruggegooid? Nou, nee dus. Vergeet niet dat het ook hier om ‘reddende’ activiteit gaat. Paulus zal zéker niet bedoelen dat het helemaal van jou afhangt, dat je het zèlf moet doen. Ook die activiteit is genade, Gods reddende genade. God doet het - door christenen te vervullen met zijn Heilige Geest. Ook dat ‘vol ijver’ is vrucht van de Geest. Maar hoe zit het nu met dat ‘allen’? Paulus schreef: Gods genade is bedoeld om alle mensen te © J.W. Ploeg, 2012
redden. Of doet God zijn reddende werk niet in het leven van allen? Of... worden toch wèl alle mensen gered? Het is goed om niet méér te lezen dan wat er staat. Er staat: Gods genade is verschenen als redding voor alle mensen. Er staat niet: redding van alle mensen. Met andere woorden: ‘voor’ alle mensen betekent: Gods genade is bedoeld om alle mensen te redden. Precies hetzelfde schrijft Johannes in zijn eerste brief: Jezus Christus is een verzoening voor onze zonden, maar ook voor die van de hele wereld - maar dat schreef hij nádat hij had geschreven: “Maar als wij onze zonden belijden [...]”. Belijden is dus wel een essentiële voorwaarde. Gods genade is bedoeld om alle mensen te redden. Dat staat buiten kijf. Maar wat óók buiten kijf staat, is: dat niet alle mensen daarvan profiteren. Denk aan wat Simeon tegen Maria zei over haar zoontje Jezus: velen zullen door Hem ten val komen of juist opstaan (Luk. 2:34). Of denk aan wat Johannes de Doper zei: wie de Zoon van God niet wil gehoorzamen, zal het eeuwige leven niet kennen (Joh. 3:36). Is God dan niet machtig genoeg? Als Hij iets wil, dan kan Hij dat toch ook bereiken? Jawel - maar vergeet niet dat wij mensen óók een factor zijn! God wil alle mensen redden - maar wil jij dat ook? Ja, gered worden vast wel - maar veranderen...? Want dàt zit er dus wèl aan vast...! Maar veranderen, dat doet zéér. C.S. Lewis schreef daarover in zijn boek ‘De beeldhouwer en zijn beeld’. Als ons hart en leven het huis van God zijn geworden, dan trekt God daar in. En dan gaat Hij in zijn huis aan het werk. Maar denk dan niet dat Hij het bij een likje verf hier en een behangetje daar laat... Hij gaat zijn huis verbouwen... En auww... dat gaat er stevig aan toe... dat doet zéér! Maar, schrijft Lewis dan, je moet je realiseren dat God bezig is om van je appartementje-met-achterstalligonderhoud een kasteel te maken. Maar dat vergt dus wel degelijk verandering. God wil dat - maar wil jij dat ook? Dat is de vraag die aan de orde is. Wil je veranderen? Daar komt het op aan! Laat dus het licht en de warmte van Gods genade toe in je leven - en profiteer er ten volle van! Hoe je dat doet? Door Jezus Christus de Heer van je leven te laten zijn. Dat Hij de Baas is, dat Hij de dienst uitmaakt in je leven - en niet meer jijzelf. Dàt is die verandering die de bedoeling is. En laten we reëel zijn: dat is een verandering die we elke dag weer moeten ondergaan - door het bewust te zeggen: niet ik, maar Hij. Dat is voor veel mensen ‘te veel van het goede’. Liever eigen baas, dat voelt veiliger, dat geeft een gevoel van controle. Ja - je kunt Gods zonlicht buitensluiten. Doe de gordijnen dicht en je hebt het voor elkaar. Dan bèn je ‘eigen baas’ - maar je hebt geen warmte, geen licht, geen verandering, geen perspectief, geen toekomst. Tja - dat is Kerst. Kerst zet je leven op zijn kop. Maar daar blijft het niet bij - want het is niet bij Kerst gebleven. Het is Pasen geworden: Pasen maakt leven werkelijk leven. En Pinksteren heeft dat leven naar jou toegebracht: jij, ook jij, kunt en mag leven.
© J.W. Ploeg, 2012
Ga dus vooral in de zon van Gods genade zitten, en láát je verbouwen. Daar knap je van op. Je bloeit ervan op. Je komt tot je bestemming. Je zult gelukkig zijn. Straks, als Jezus terugkomt. Maar weet u - het mooie is: ook nu al. Amen
© J.W. Ploeg, 2012