Orde van Dienst, zondag 25 oktober 2015 Gebed om ontferming Nu wij hier toch zijn, Heer, - en wie weet precies waarom, wie weet precies waarom dan Gij, bidden wij U wees Gij met ons, met ons uw mensenkinderen altijd levend ergens tussen hoop en wanhoop in. Het leven valt ons zwaar, o Heer, ook al gaat het met ons wel goed, wij weten van het leed van anderen de pijn van de aarde en het verdriet in stad en land. De woede, het onbegrip en de veel te kleine en ontoereikende tekenen van uw liefde en ontferming. Heer, Schenk ons moed en goede hoop, dat waaraan wij lijden en waaraan de wereld lijdt niet het laatste woord spreken zal over ons bestaan. Open onze ogen voor uw toekomst, uw koninkrijk dat lichtend baan zal breken in onze duisternis. Geef ons een goed oog daarvoor en een ontvankelijk hart. In de Naam van uw Zoon die ons met ontferming bezag, Jezus Christus, Amen.
1
Verkondiging
Gemeente in de Heer Jezus Christus,
Het evangelie volgens Marcus heeft een hoog ‘Louis van Gaal’-karakter. Hij kan het amper begrijpen. Zijn de omstanders rondom het verhaal van de Heer nu zo dom of is hij zo slim? Marcus reikt beeld na beeld aan om het iedereen duidelijk te maken: De Heer, hij is het! Hij is, in zijn vreemdsoortige gestalte, de Messias. Hij is de langverwachte koning die zijn bijzondere heerschappij vestigen zal: het Koninkrijk van God. Een vreemd koningschap en een vreemd koninkrijk, dat wel. Een koninkrijk waarin het onderste boven komt en alles wat we ons verbeeld en gedroomd hadden, aan de macht komt. Een koningschap waarin weg gedaan wordt alles wat ons benauwt en bedreigt. Een koning die recht doet en gerechtigheid en zo licht brengt in de duisternis; in de dichte donkerte van ons bestaan waarin wij als blinden tastend langs de wand ons leven bij elkaar scharrelen.
Tot dusver had Marcus haast. Waar zijn evangeliekornuiten hoofdstukken lang over doen – Mattheüs, Lucas en Johannes, ieder met een eigen invalshoek, raast hij voort, aangedreven door zijn favoriete stopwoordje ‘terstond’. Maar nu, aangekomen in wat voor hem het cruciale deel van zijn evangelie is, maakt Marcus pas op de plaats. Hij neemt de tijd en houdt zijn adem in. Natuurlijk, de omzwervingen in Galilea waren belangrijk. Zijn genezingen en verhalen waren als zodanig al tekenen van zijn koningschap maar nu komt het erop aan. Zullen de leerlingen, de omstanders en de talrijke schare eromheen dit koningschap herkennen? Of zullen zij er blind voor blijven?
2
Zorgvuldig richt Marcus zijn compositie in. Jezus en zijn leerlingen gaan op weg naar Jeruzalem, de plek van leven op dood. Aan de eerste melding van de Heer over de weg die hij zal gaan, gaat ook een eerste verhaal over een genezing van een blinde vooraf. Dat gaat niet vanzelf. Eerst ziet hij mensen als bomen maar daarna krijgt hij een goed zicht op de wereld om hem heen. Marcus is hoopvol gestemd. Het is mogelijk om in ieder geval in tweede instantie zicht te krijgen op de weg die Jezus zal gaan. Maar niet alleen op het eerste, maar ook op het tweede en derde bericht van de Heer over hoe het gaan zal in Jeruzalem, volgen steeds reacties van zijn leerlingen die getuigen van het tegendeel: zij hebben totaal geen zicht op de Messiaanse weg. Petrus verwijt zijn Heer geneuzel over pijn en lijden. Een ander maakt zich druk over een concurrent die blijkbaar ook in de naam van de Heer geesten uitdrijft. En weer twee anderen zien zichzelf graag van een ereplaats verzekerd ter linker – en rechterzijde van de Heer als de Dag daar is. Marcus moet de wanhoop nabij zijn. Er moet er toch één zijn die het ziet. Die het doorziet? Die oog heeft voor wie deze mens van Godswege is? Die weet heeft van dit vreemde koningschap dat bij uitstek diep zal bukken om hoog te reiken? Die iets ziet van zijn tomeloze en wanhopige liefde? Iets van deze koning laag te paard en daarom rijdend op een ezel?
Er moet iemand bij. Iemand die het ziet. Het verhaal van misverstand op misverstand. Dat verhaal van al die mensen die blijkbaar ziende blind zijn, moet afgesloten worden met iemand die het ziet. Iemand die het bij uitstek ziet omdat hij niet kijkt met zijn ogen maar ziet met zijn hart en waarvan dat hart vol is. En het moet iemand zijn die niet meedoet. Die vooralsnog langs de weg zit en dus nog op weg geholpen moet worden: de zoon van Timeus, Bartimeüs, een blinde bedelaar, zittend langs de kant van de weg bij Jericho, richting Jeruzalem.
3
Jeruzalem, Jericho. Natuurlijk, het zijn plaatsnamen maar het is in de Bijbelse theologie nog zoveel meer. Jericho is van oudsher de laagste pleisterplaats voor pelgrims op hun bedevaart naar Jeruzalem. Nog één dagreis te gaan. Maar Marcus doet nog iets anders. Hij maakt van deze tocht, een koningstocht, een kroningstocht. Een route naar de intronisatie van een merkwaardige koning, een messiaanse koning. Een koning, nimmer hoog te paard maar bij uitstek voor kleine mensen bereikbaar.
En dat voelt deze Bartimeüs. Deze blinde bedelaar die ziet met de ogen van zijn hart. En in zijn hart leeft, wie weet hoeveel jaren al lang en haast vergeefs, de messiaanse verwachting. Ooit zou hij komen, deze curieuze koning. Een koning, vol van ontferming. Blinden zouden zijn hand herkennen en dovemansoren zouden hem verstaan. Ooit zou het zo zijn. Zijn oren zijn goed. Het tumult ontgaat hem niet. En als hij hoort dat het Jezus van Nazaret is, begint hij te roepen en te spreken. Dat is een iteratief, een duratief werkwoord: hij blijft dat maar doen. Hij laat zich nu door niets of niemand meer de mond snoeren. Wie dat is, wie daar loopt, wie daar gaat, dat is niemand anders dan de messiaanse koning zelf. Voor het eerst valt dat woord in het evangelie volgens Marcus: hij, deze Jezus van Nazaret, hij is de Zoon van David. Dat is zogezegd geen genetische opmerking. Dat vinden we eerder bij evangelisten als Matteus en Lucas. Nee, daarmee wordt geduid op het geheim van de Messias. Hij, deze Jezus, is Davids Zoon, lang verwacht. En niet zomaar door mensen die amper enige verwachting in het hart koesteren. Dat lijken nu juist de mensen te zijn die deze Bartimeüs bestraffen en willen dat hij met deze openbare verstoring van de orde ophoudt. Nee, bij uitstek zij, met de hoop in het hart dat het ooit beter wordt en over en uit met ’s mensen ellende, zij klemmen zich vast aan de
4
komst van de Messias. De koning die in zijn menslievendheid een einde zou maken aan alles wat ons bezwaart en benauwt. De koning die ons bevrijdt en in de ruimte zet. De koning die voor ons uitgaat en vrede, recht en gerechtigheid in ons midden zou vestigen. Als hij langsgaat, laat Bartimeüs niet los tenzij hij hem zegent. Ze kunnen roepen wat ze willen. Hem bestraffen en er duizendwerf schande van spreken. Het zal allemaal wel. Heel strikt genomen behoorde de genezing van blinden en stommen niet tot de verwachtingen rondom de messiaanse koning. Maar Bartimeüs is stoutmoedig en anticipeert op dat Rijk waarin alle leed geleden is en alle traan gewist. Waar de blinde zal zien en de lamme zal huppelen, zoals eertijds en ooit een bruidegom over de heuvelen kwam aanhuppelen op zoek naar zijn lief. Nu de Messias zijn intocht doet in deze door donkerte, pijn en verdriet overschaduwde wereld, mag je hem alles toeroepen wat je maar wilt. Bartimeüs laat zich niet langer meer het zwijgen opleggen. Natuurlijk, de psalm zingt dat aller ogen gevestigd zijn op de Heer maar de ogen van Bartimeüs zijn dat wel zeer in het bijzonder.
En deze Messias, dat is er dan zo eentje die dat hoort. Die stilstaat bij het roepen van zijn mens en hem naar voren laat komen. En de massa om hem heen. Ach, ze roepen maar wat. Bestraften zij eerst de bedelaar, nu de Heer hem aandacht schenkt, veranderen ook zij als een blad aan de boom. ‘Houd moed, sta op! Hij roept U’! Het is vandaag dit en morgen dat. Gisteren grote verontwaardiging over de vestiging van vluchtelingencentra, maar vandaag ook weer vol praatjes bij de koffieautomaat over de kansloze uitschakeling van het Nederlands elftal. Het is ook het volk, naar ik vrees, dat vandaag ‘Hosanna’ en morgen ‘Kruisigt hem’, roepen zal. Het zijn, naar ik vrees ook wijzelf, levend in de waan van de dag.
5
Maar het maakt Bartimeüs allemaal niet uit. Hij heeft in zijn hart de Messias herkent en welbeschouwd vindt zijn bevrijding nu reeds plaats. Die hele genezing. Het is als het ware een postscriptum bij het hele verhaal, verteld met een reserve die eigenlijk alle evangelisten eigen is. Het gaat niet om mirakelen. De bevrijdende gang van Bartimeüs in het spoor van de Messias begint eigenlijk al op dat moment dat hij zijn mantel wegwerpt, opspringt en naar Jezus gaat. Hij is hiermee verlost van zijn oude identiteit, die van blinde bedelaar langs de weg, gesymboliseerd in het wegwerpen van zijn bedelaarsmantel. Hij is ook niet langer iemand meer van langs de weg maar hij gaat nu op weg. Hij wordt een mens van de weg, zoals de kring rondom de bevrijdende Messias vanouds genoemd werd.
Marcus presenteert dit verhaal amper als een genezingsverhaal. Het gaat over iemand wiens ogen geopend worden voor de bevrijdende weg van de Messias en met hem op die weg gaat. Het verhaal is dus zo oud als Genesis waar de Heer een bevrijdend spoor van licht door de wanorde, de chaosmachten en de duisternis van weleer trekt. En de mens uitnodigt op dat spoor verder te gaan. Dat lichtende spoor waar de chaosmachten der duisternis geen vat op krijgen. Een laatste en pijnlijke vraag moet gesteld worden waarom wij dat dan niet doen. Waarom wij nu zo dom zijn, en Bartimeüs zo slim. Misschien, zo bedacht ik me, moeten wij eerst wel langs de kant van de weg liggen, voordat wij weer op weg kunnen gaan. Marcus kan er niet over uit dat nu juist de mensen die zich het dichtst rondom de Heer bevinden, er het minst van begrijpen. Het zou nog altijd kunnen dat wij te christelijk, te kerkelijk, te braaf en te onaangedaan zijn om het werkelijk te verstaan. Dat je het natuurlijk niet kan arrangeren maar dat een mens eerst moet lijden aan de duisternis, aan de wanorde, aan het schreeuwende onrecht om te zien en om je te verheugen in het bevrijdende
6
licht dat de Messias op aarde werpt. Dat je het ook echt wilt, dat je het ziet, zoals Bartimeüs op de indringende vraag van de Heer antwoordt: wat wil je dat ik u doen zal? Dan moet je je toch eerst van een crisis bewust zijn en van het feit dat je het niet redt, dat je het niet redt alleen. En wie lijdt aan de wereld, wie noodgedwongen alle parmantigheden heeft afgelegd, ja, die scherpt zijn ogen om te zien of er al ergens licht daagt. En als dat verschijnt, ja, dan houd je niet op met roepen totdat er nog iets meer van dagen zal.
Amen.
Voorbeden Heer, onze God, Wij roepen uw Naam aan over ons bestaan. Gij weet wie wij zijn; hoe wij dolen op uw aarde en niet weten waar uw heil te zoeken is. Wij bidden u voor wie zoekt en dwaalt op zoek naar recht, naar liefde, naar iets van vrede in zijn bestaan. Laat het niet vergeefs zijn en kom hem halverwege tegemoet met uw Rijk van liefde, van vrede en van recht.
Zo bidden wij:
Onze gedachten zijn ook bij wie enige verantwoordelijkheid dragen in politiek en maatschappij. Laat het waar zijn dat een koel hoofd wordt aangestuurd door een warm hart. En wij danken u voor al die politiek verantwoordelijken burgemeesters in den lande bovenal, die vandaag buitengewoon verstandig blijken te zijn. En al die burgers die tegendraads en eigenwijs bovenal mensen proberen te zijn. 7
Zo bidden wij…
Heer, wij bidden u voor onszelf hoe wij ons soms voelen aan het einde van onze krachten, vol zorgen om onze gezondheid en die van anderen. Maar misschien nog erger: hoe ons soms het geloof ontglipt: het vertrouwen in uw aanwezigheid in ons midden. Laat dat niet gebeuren, hoe donker en somber het ook om ons heen is maar geef ons vreugde zonder meer en zonder aanleiding omdat Gij er zijt en ons niet loslaat, vandaag niet en in der eeuwigheid niet. Zo bidden wij…
Stil Gebed Onze Vader
8