bulletin van de Vereniging Rembrandt
Jaargang 19 n0 1 voorjaar 2009
p Jan Maarten Boll: terug- en vooruitblik p Paul Schnabel zet het tonen van (openbaar) kunstbezit in een maatschappelijke context p Peter Hecht neemt de top drie van 125 Grote Liefdes onder de loep
Beschermvrouwe H.M. de Koningin
Mevrouw Dr H.H. Pijzel-Dommisse Mr L. R. J. ridder van Rappard Mr S.A. Reinink M.J.M. van Rooy Prof. Dr P. Schnabel Drs P.J. Schoon Mevrouw Dr M.F. Simon Thomas A.L. Stal A.G.L. Strengers Drs C. baron van Tuyll van Serooskerken E.W. Veen Mevrouw Ir M.L.W. VehmeijerVerloop Mevrouw Mr P.H.E. Voûte Drs M.J.F. Weck
Ereleden
Be stuur
raad van advi seur s
Mevrouw Dr E. Frederiks, 1994 Mr W. Baron van Dedem, 2002
Mr J.M. Boll, voorzitter Dr M. Sanders, vice-voorzitter Mevrouw Mr A.A. van Berge, secretaris Drs H.B. van Wijk, penningmeester (a.i.) Mr H.G. Boumeester Drs F.J. Duparc Prof. Dr R.E.O. Ekkart Mevr. Prof. Dr C.W. Fock Prof. Dr P.A. Hecht Drs W.M.J. Pijbes Drs C.O.A. baron Schimmelpenninck van der Oije Dr C.B. Smithuijsen Dr E.J. van Straaten Mevrouw L.C.E. van Tets-van Tienhoven Mr J.G. de Vries Robbé Jhr M.A. van Weede
Dr J.N.M. van Adrichem Prof. Dr J. Th. M. Bank Prof. Dr C. Blotkamp Mevrouw Prof. Dr C.A. ChavannesMazel Drs A.A. Fock Prof. Dr M. Forrer Mr Th. Groenewald Mr H.F. Heerkens Thijssen Drs J.J. Heij Drs J.H. van Heijningen Nanninga Drs B.F. van Ittersum J.M.N. Leighton Mevrouw Drs D.H.A.C. Lokin Prof. Dr V. Manuth Drs H.J.A.T. Meertens Mr A.R.T. Odle Dr D. Overbosch
Vereniging Remb randt
Bureau (9 – 13 uur)
Kl ach t e nc o mm iss i e
Lange Voorhout 15 2514 ea Den Haag T: 070 - 427 17 20 F: 070 - 427 19 40 E:
[email protected] www.verenigingrembrandt.nl
Drs H.M. Blankenberg, directeur
Fon d se n w e r v i n g
Contacten Musea/PR
Mr D.H. Beukenhorst, voorzitter Mevrouw Mr A.M.C. Marius-van Eeghen, secretaris Mevrouw Mr M.C. Scholten Dr J.M. de Groot Mr H. baron van Imhoff
Bankrekeningnummers: (contributie) 25 22 00 861 (algemeen) 21 33 99 385
Mevrouw Drs F.M. Bijl de VroeVerloop Ledenadministratie
Mevrouw A.J.M. Devilee
Leden van de Vereniging Rembrandt kunnen bij het secretariaat extra Bulletins bestellen voor € 7,- per stuk (excl. portokosten).
Colofon: Samenstelling en redactie: Teio Meedendorp, Amsterdam Ontwerp: van Rosmalen & Schenk, Amsterdam Druk: Onkenhout BV, Almere illustratie omslag: Familieportret Lütjens (detail) Max Beckmann (1884-1950) 1944. Olieverf op doek, 179,5 x 85 cm Museum Boijmans Van Beuningen Rotterdam
I n ho u d
Joods Historisch Museum, Amsterdam
11 Gezicht op de Grote en de Portugese Synagoge
te Amsterdam, Gerrit Berckheyde, ca. 1680
Rijksmuseum, Amsterdam De Vereniging Rembrandt is een particuliere organisatie,
4 Terug- en vooruitblik
Jan Maarten Boll
14 Drie wandtapijten
Atelier François Spiering, ca. 1593-1600
opgericht in 1883. Zij heeft als doel door het beschikbaar stellen van geldelijke middelen musea en andere openbare verzamelingen effectieve hulp te bieden bij het verwerven van kunstvoorwerpen.
5 Kunst voor wie? Kunst van wie?
Paul Schnabel In een beschouwend artikel richt Paul Schnabel zich op tal van aspecten die met het tonen van (openbaar) kunstbezit samenhangen, in heden en verleden. Daarbij komen bijvoorbeeld zaken aan de orde als het publiek bezit maken van kunst, de rol van de overheid, en de culturele identiteit van een land. Maar ook vragen als: wie zijn de bezoekers, wat is er in de loop der tijd aan het museumbezoek veranderd en hoe zal het in de toekomst gaan?
Rijksmuseum, Amsterdam
18 Isaac Pontanus en zijn kleinzoon
Michiel van Musscher, 1689 Gouden penning, Anoniem, 1688
Vereniging Rembrandt Herfststemming al 125 10 jaarOgenblik: sponsor van het openbaar2008 kunstbezit
Prof. Dr Henk van Os Bladerend door recente magazines van de grote veilinghuizen stuitte Henk van Os op een hoog ingeschat schilderij van een Victoriaanse kunstenaar wiens werk nog niet zo lang geleden een heel ander prijskaartje had. 37 Over liefde en bedrog: hoe de top drie gekozen werd
Historisch Museum, Arnhem
21 Twee kelkglazen, (Simon) Jacob Sang, 1760, 1764
Gemeentemuseum Den Haag
21 Bokaal met deksel, (Simon) Jacob Sang, 1765-1770
Peter Hecht Tijdens de tentoonstelling 125 Grote Liefdes kon men in het Van Gogh Museum aan een computertafel een persoonlijke top 3 van ‘grote liefdes’ samenstellen. Na afloop van de expositie rolde er een definitieve top 3 van met steun van de Vereniging Rembrandt populairste werken uit, die echter met een korreltje zout genomen dient te worden, aldus Peter Hecht.
grote liefdes
Zeeuws Museum, Middelburg
26 Gebed voor de maaltijd, Jan Toorop, 1907
13/26 Kunstvragen
Titus lid Bert Jan van Egteren Bestuurslid Nollie van Berge 40 Nieuws van de Vereniging
Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam
29 Familieportret Lütjens, Max Beckmann, 1944
42 Algemeen
Vereniging Rembrandt
In de nieuwe rubriek Kunstvragen worden elke keer aan twee personen die nauw aan de Vereniging Rembrandt zijn (of gelieerd – onder wie altijd één lid van de Titus Cirkel – al 125 jaarwaren) sponsor van het openbaar kunstbezit zes dezelfde vragen gesteld. Op die manier krijgt u als lid een wat meer persoonlijke indruk van de mensen achter onze vereniging.
Kröller-Müller Museum, Otterlo
34 Cold Storage, Vancouver, Jeff Wall, 2007
V oorwoord J an maarten Boll
Terug- en vooruitblik In feite begon voor de Vereniging Rembrandt het nieuwe kalender- en verenigingsjaar op 18 januari 2009 om 18.00 uur. Op dat tijdstip eindigden – zonder vuurwerk en spektakel – de voor ons ruim drie maanden van onafgebroken feestvreugde. Het was een geweldig verjaardagsgeschenk voor iedereen die nauw bij de lustrumviering was betrokken om in die periode in feite dag in dag uit te mogen genieten van de grootse gastvrijheid die het Van Gogh Museum bood, ter gelegenheid van ‘ons’ 125-jarig bestaan, aan de door Peter Hecht uitverkoren Grote Liefdes uit het Nederlandse openbaar kunstbezit. 314.363 bezoekers zijn sinds de opening op 1 oktober 2008 bij ‘Rembrandt’ te gast geweest. Ze hebben gekeken naar een grote variëteit van hoogtepunten uit Nederlands museaal erfgoed die door meer dan 35 musea – als onderdeel van hun vaste collectie – liefdevol worden gekoesterd en voor drie maanden genereus waren afgestaan om een ieder te overtuigen van het belang van openbaar kunstbezit voor de Nederlandse culturele identiteit van toen, nu en straks. Die Grote Liefdes hebben aanstekelijk gewerkt: we groeiden in die periode van 9.300 tot 11.800 leden. Nieuwe leden: hartelijk welkom! We hopen op uw blijvende enthousiasme, zoals we die sinds jaar en dag ervaren van onze gestaag gegroeide schare trouwe leden. Ja, onze leden. Niet te geloven: meer dan 1000 van u bezochten op zaterdag 4 oktober 2008 de algemene ledenvergadering in de Amsterdamse Obrechtkerk en daarna de tentoonstelling. Het is een waar hoogtepunt voor een vereniging als een dergelijk groot aantal leden daarvoor bereid is regen, wind en kou te trotseren. Het was een geweldig inspirerende blijk van de enthousiaste betrokkenheid van zo velen bij datgene waar de Vereniging Rembrandt
4
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
zich al 125 jaar sterk voor maakt. Met meer dan 100 Nederlandse musea, met nationale, provinciale en plaatselijke overheden èn niet te vergeten met allerhande particuliere gulle gevers zoals onze steunpilaar het Prins Bernhard Cultuurfonds, blijkt het steeds weer mogelijk dat het Nederlands openbaar kunstbezit in volle gevarieerde glorie te zien is, verrijkt wordt en vitaal blijft. Dat bleek ook uit de meest recente verrijkingen van de Collectie Nederland waaraan Rembrandt bijdroeg tijdens het lustrum. Ze zijn elk voor zich sensationeel: Het gezicht op Dordrecht van Jan van Goyen kon terugkeren naar het Dordts Museum; vervolgens de aankoop van de speelse vroeg 20ste-eeuwse kinderstoel die Rietveld ontwierp om de latere minister van financiën Witteveen in zijn prille jeugd binnen de perken te houden; en dan de finale in januari 2009, het portret dat Max Beckmann in 1944 maakte van zijn vrienden in zware tijden, de familie Lütjens, kwam naar Museum Boijmans Van Beuningen. Het was conform de wens van de erven en de bekroning van een bijzonder harmonieuze en creatieve actie van particuliere en publieke vrijgevigheid. De successierechtfaciliteit van de fiscus heeft perfect gewerkt! Terugkijkend zijn er zo velen die aan het welslagen van het lustrum een onmisbare bijdrage hebben geleverd. We zouden een aparte bijlage bij dit Bulletin moeten voegen om een ieder recht te doen die we zouden willen bedanken. Ik maak noodgedwongen een keuze. Laat ik bij huis beginnen: ons eigen Bureau heeft zich geweldig ingespannen en Huub Blankenberg, Fusien Bijl de Vroe, Lisette Teisman en de andere leden van het team waren zwaar belast, maar ze maakten de organisatorische lasten tot lusten, althans voor de Lustrumcommissie, met Jan de Vries Robbé als onvolprezen voorzitter. Peter Hecht en Wim Crouwel zijn al op allerlei plekken onder lof bedolven voor de
inhoud en vormgeving van de tentoonstelling, dus ik zwijg nu, in stille bewondering. Elsbeth van Tets schiep met behulp van een aantal daadkrachtige vriendinnen een fundraising party in het Rijksmuseum die klonk als een klok en een prachtig resultaat opleverde. Cas Smithuijsen c.s. zorgde voor een bijzonder interessant en geanimeerd symposium waar Carel Blotkamp meer dan 350 deelnemers inleidde in de dynamische relatie tussen musea en verzamelaar. Aan alle verzamelaars en anderen die vervolgens voor het voetlicht traden nogmaals dank voor hun openhartigheid en evidente kunstliefde! Laat ik vooral ook niet vergeten de museumdirecteuren en de vrijwilligers die in het Van Gogh met zo’n groot succes de Rembrandt-informatietafel hebben bevrouwd en bemand! Dan de vooruitblik: die is niet gericht op oneindig maar gaat verder dan de nabije toekomst. De conjunctuur is sterk veranderd. Aan particuliere vrijgevigheid zal juist in moeilijke tijden op vele terreinen de behoefte steeds groter blijken. Dat geldt stellig ook voor de versterking van het openbaar kunstbezit. Het algemeen belang dat daarmee is gemoeid verdient grote inspanningen van ons, uit respect voor het verleden maar vooral uit onze visie op de toekomst, die toonbeelden aan dat verleden als inspiratiebron en houvast niet kan missen. Er zijn steeds weer nieuwe kansen en uitdagingen. Om die te benutten zal het elke keer weer opnieuw nodig zijn een breed draagvlak op te bouwen voor wisselende coalities van particuliere en publieke sponsoren. Daarbij zal de Vereniging Rembrandt een sleutelrol moeten vervullen. In 2033 zal stellig een tentoonstelling worden gehouden die toont wat zij in de periode 2008-2032 waard is geweest. De werkelijkheid van 150 jaar ‘Rembrandt’ gaat stellig onze fantasie en dromen van nu ver te boven! Jan Maarten Boll neemt in mei afscheid als voorzitter van de Vereniging Rembrandt.
Kunst voor wie? Kunst van wie? Overdenkingen bij het tonen van (openbaar) kunstbezit Paul Schnab el
Kijken naar andermans kunst werd al gedaan lang voor het eerste museum zijn deuren opende. Vorsten en aristocraten verzamelden niet alleen uit persoonlijke liefhebberij vaak op grote schaal kunst, maar ook om aan hun gelijken en aan hun bezoekers te laten zien hoe machtig, rijk en ook ontwikkeld ze wel waren. Rijke burgers volgden hun voorbeeld en haalden hen uiteindelijk ook in als de belangrijkste verzamelaars en opdrachtgevers. Op een schilderij van Adriaan de Lelie in het Rijksmuseum toont de deftige regent Jan Gildemeester vol trots zijn kunstschatten in de salons van zijn huis aan de Herengracht. Zijn gasten zijn verdiept in de portefeuilles met tekeningen en bespreken de schilderijen, die in dichte rijen boven elkaar hangen. Een Rembrandt, een Rubens! Er is weinig veranderd. De catalogus van de veiling in februari dit jaar van de collectie van Yves Saint Laurent en Pierre Bergé biedt een beeld van dezelfde soort salons volgestouwd met kunst waarvan het bijna niet te geloven is dat die nog te koop kan zijn. Drie Mondriaans naast minstens zoveel Picasso’s, een Goya bij een Frans Hals, Chinese bronzen en beelden uit Afrika op kostbare antieke tafels… D e l en en geven
Saint Laurent en Bergé hebben van hun huis geen voor het publiek toegankelijk museum gemaakt en hun collectie ook niet aan de staat geschonken. Heel vaak gebeurt dat wel of wordt een tegenprestatie terug verwacht die in geen verhouding staat tot de waarde van het publiek eigendom geworden kunstbezit. Abraham Bredius liet met één regel in zijn testament de staat vijf Rembrandts na, waaronder de Saul en David in het Mauritshuis. Eén regel verder legateerde hij de gemeente Den
5
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
Haag zijn hele persoonlijke verzameling van ruim tweehonderd schilderijen, waaronder ook weer een Rembrandt. Hendrik Mesdag gaf het rijk een op eigen kosten gebouwd en ingericht museum en ook mevrouw Kröller-Müller en V.W. van Gogh toonden zich tegenover de staat en de samenleving buitengewoon genereus. Wat dat kan betekenen, realiseerde ik me pas echt toen een vriend me vertelde dat
‘Het verhaal van het kunstwerk is ook het verhaal van de bezitter hij als jongen bij de Van Beuningens in de logeerkamer onder een Van Gogh sliep en ‘s morgens in de eetkamer boven het buffet met gebakken eieren en worstjes de Van Eyck zag hangen, die nu de trots is van het Museum Boijmans Van Beuningen. Waarom willen zoveel verzamelaars hun
De kunstgalerij van Jan Gildemeester Jansz in zijn huis aan de Herengracht te Amsterdam Adriaan de Lelie 1794-95. Olieverf op paneel, 63,7 x 85,7 cm Rijksmuseum, Amsterdam
pronkstukken graag aan anderen laten zien en waarom laten ze het beste en het meest waardevolle wat ze hebben zo vaak en zo graag na aan de samenleving? Het eerste is gemakkelijker te begrijpen dan het tweede. We spreken niet voor niets alleen van een ‘trots bezit’ als de schatten ook aan anderen worden getoond. Het verhaal van het kunstwerk is ook het verhaal van de bezitter. Hoe hij het heeft verworven, hoe bijzonder het is, wie het óók aan de muur heeft gehad, wat kenners ervan vinden en wat het voor hem betekent. Het verzamelen en hebben van kunst is een teken van distinctie en geeft status. Zeker als het om unieke stukken gaat, krijgt het bezit ook een persoonlijk karakter en ontstaat er ook een bijzondere band met het kunstwerk.
Dr. Bredius: ‘Gaat henen! Zoo waarlijk ik in dienst der Kunst sta: ik en kan ze niet doopen zoo zij niet echt zijn...’ Spotprent Theo van Hoytema in De Nederlandsche Spectator 1893
D e w i l o m t e t onen
Alles van waarde is niet alleen weerloos, zoals Lucebert ooit zei, maar ook betekenis loos als de waarde niet gezien en geweten wordt. De waarde moet dus gedeeld en erkend worden. Dat kan inspanning van de eigenaar vragen. Abraham Bredius was in de 19de eeuw als Nederlands eerste echte kunsthistorische onderzoeker gegrepen door het idee dat de ongelooflijke rijkdom van de schilderkunst van de Gouden Eeuw opnieuw voor zijn landgenoten ontsloten moest worden. In veel gevallen blies hij letterlijk het stof van eeuwen van de schilderijen en gaf hij ze postuum weer terug aan de van naam vergeten maker. Het was niet puur een vaderlands gevoel van patriottisme wat hem dreef, zelfs niet alleen de beschavingsdrift die zo typisch was voor de burgerlijke elite van zijn tijd. Er was altijd ook het keurend oog van de connaisseur op zoek naar kwaliteit. Hij was ervan overtuigd dat ook kleine meesters een enkele keer aan hun beperkingen konden ontstijgen en iets heel moois wisten neer te zetten. Zijn eigen collectie wilde dat ook juist laten zien. Achter het tot publiek bezit maken van kunst gaat meestal meer dan één overweging schuil. Soms is het een uitnodiging aan het publiek er net zo van te gaan genieten als de oorspronkelijke eigenaar, soms en vaak ook tegelijkertijd is er de wens het publiek op te voeden tot een hoger niveau van appreciatie van kunst of speelt het verlangen de mogelijkheid van een verbinding met het verleden aan te bieden. De tentoonstelling Bewonder de stad in het Mauritshuis vorig jaar liet niet alleen zien hoe de Hollandse stad er op zijn best uitzag in de tweede helft van de
6
17de eeuw, maar vertelde ook het verhaal van de trots van de toenmalige nieuwe bezitters van een groot, modern huis. Dat levert beelden op die zowel heel aantrekkelijk als ook heel herkenbaar zijn. In veel gevallen zijn schilderijen nog onze enige toegang tot een wereld die door het verstrijken van de tijd definitief is afgesloten. De verbazing, verwondering, verbijstering maar vaak ook vertedering die zo opgeroepen wordt, vraagt er ook weer om met anderen gedeeld te kunnen worden. Dat motiveert om te schenken, maar ook om aan te kopen en tentoon te stellen. De pri js van kun s t
Kunst kost geld, maar is zelden een belegging. De prijs drukt minder de waarde dan de waardering uit voor het kunstwerk zelf, en vaak nog meer voor de maker. Meester schap, echtheid en zeldzaamheid zijn juist in het tijdperk van de reproduceerbaarheid van bijna alles hoog gewaardeerde en dus dure kwaliteiten geworden. De meeste kunstwerken zijn bovendien gemaakt om hun maker en hun bezitters ruim te overleven. In die zin zijn ze altijd al een boodschap en een geschenk tegelijk aan komende generaties. De verwerving kan aan hen zelf worden overgelaten, maar het werk kan hen ook nagelaten worden. Niet zelden levert dat juist ook de schenker een leven na de dood op, dat hij of zij alleen met geld nooit had kunnen bereiken. Honderdvijftig jaar na zijn dood is de Utrechtse advocaat Mr. Boymans nog steeds een household name en over J.Paul Getty wordt nu met meer sympathie gesproken dan ooit tijdens zijn leven. Zijn geld was voor de eeuwige schoonheid, die nu zijn naam het eeuwige leven heeft gegeven. De prijs van een kunstwerk draagt voor de bezitter en de kijker bij aan de aantrekkelijkheid en de aantrekkingskracht. De bezitter mag er trots op zijn als hij voor weinig geld iets heel waardevols heeft kunnen verwerven. Het kunstwerk is dan
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
het bewijs van zijn connaisseurschap. Als hij er veel voor betaald heeft, bevestigt het zijn positie in een wereld waarin geld de maat van alle dingen is. De materiële waarde van het kunstwerk staat, behalve dan in het heel bijzondere geval van de met diamanten bezette schedel van Damien Hirst, vrijwel nooit in verhouding tot de prijs die er voor wordt betaald. Dat is ook niet de bedoeling, het gaat om de symboolwaarde en de belevingswaarde. Met beleid verzamelen
Als de overheid kunst koopt, ging het in het verleden vooral om de symboolwaarde: de nationale trots, het behoud van het nationale erfgoed. In Nederland heeft dat nooit een heel grote rol gespeeld. Veel kunst kopen deed de overheid dan ook eigenlijk nooit en vaak ging het met opvallende tegenzin gepaard. Wel is de overheid de belangrijkste drager van de infrastructuur van het publieke kunstbezit – de musea – en de belangrijkste financier van de beheerders van het bezit – de conservatoren. In hun handen heeft het beheer en de uitbreiding van het openbare kunstbezit een heel eigen dimensie gekregen, die overigens ook bij veel particuliere verzamelaars een grote rol speelt. Het verzamelen gebeurt met beleid. Er is vastgelegd wat er
Publiek in het Van Gogh Museum tijdens 125 Grote Liefdes.
verzameld zal worden, wat bij elkaar hoort en waarom het belangrijk is dat die samenhang er is. De publieke waarde wordt ook steeds meer gezien en gezocht in de waarde van het ensemble. De veiling is precies de tegenpool daarvan, omdat het daar uiteindelijk uitsluitend gaat om de waarde van ieder object apart. Voor het publiek is de betekenis van samenhang in de collectievorming overigens heel betrekkelijk. 125 Grote Liefdes van de Vereniging Rembrandt was voor veel mensen juist zo’n aantrekkelijke tentoonstelling door de onverwachte combinatie van in het geheel niet bij elkaar horende kunstwerken, die wel verrasten door hun hoge individuele kwaliteit. De ‘liefde’ was bij het publiek vaak ook ‘trots’, op de manier die mensen ook trots doet zijn op ‘onze jongens’ als ze goed schaatsen of voetballen. Het is de trots op een bezit waarvan de kwaliteit ook op de bezitter afstraalt. Het is niet echt van jou, zoals je ook niet zelf een topvoetballer bent, maar je deelt wel in de glorie van de roem. K u ns t, smaak en e con omie
Wat eenmaal publiek bezit is, wordt niet gemakkelijk weer vervreemd. Interessant is wel te zien dat de uitbreiding van het bezit zelden alleen meer van hetzelfde is, maar vooral ook meer van het andere, het nieuwe, het vreemde of het vergetene en zelfs het eerder verguisde. De waardering voor kunst is onderhevig aan veranderingen in smaak. Jozef Isräels wordt niet meer als de evenknie van Rembrandt gezien, Isaac Israëls brengt nu veel hogere prijzen op dan zijn ooit ook internationaal veel beroemdere vader. Collecties die niet vernieuwd en veranderd worden, verliezen ook al gauw veel van hun aantrekkingskracht op het publiek. Juist de aantrekkings kracht op het publiek wordt voor musea, maar ook voor de overheid en de vooral stedelijke economie, steeds belangrijker. Museumbezoek is internationaal een belangrijke vrijetijdsbesteding geworden, waar omheen zich ook een hele toeristische economie van horeca, taxi’s, winkels en galeries heeft ontwikkeld. Het mooiste bewijs daarvoor is Bilbao, waar de vestiging van een spectaculair Guggenheim Museum
7
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
de stad een nieuwe aantrekkingskracht heeft gegeven. Voor moderne bedrijven met hoogopgeleid personeel is het belangrijk geworden zich in een omgeving te vestigen die ook als cultureel aantrekkelijk gezien wordt. Internatio naal zijn musea ook steeds meer de iconen van de vooruitgang geworden. In hun architectuur, in hun collecties en in hun tentoonstellingen symboliseren ze de levensstandaard en het beschavingsniveau van een land. Ze dragen in belangrijke mate bij aan het prestige en respect dat een land internationaal geniet. Zonder zijn musea en zijn daar ruim in vertegenwoordigde internationaal beroemde kunstenaars zou Nederland veel minder toeristen trekken dan nu het geval is, maar ook minder aanzien in de wereld genieten.
helft lager. Het Mauritshuis, het Gemeen temuseum Den Haag en Museum Boijmans Van Beuningen moeten het met 250.000 tot 350.000 bezoekers per jaar doen. Een kleine duizend per dag dus, mede dankzij een actief en aantrekkelijk tentoonstellingsbeleid. Dit zijn allemaal ook musea die naar verhouding veel bezoekers trekken uit het buitenland. Zij zijn goed voor ruim een kwart van de 20 miljoen museumbezoeken per jaar, maar uiteraard gaat hun belangstelling vooral uit naar het aanbod van de grote musea in de Randstad. Naar schatting nemen de buitenlanders ongeveer de helft van de 6,3 miljoen bezoeken aan kunstmusea voor hun rekening. Het Van Gogh Museum is dan het eerste museum van keuze. Zeker ongeveer 85% van de bezoekers komt uit het buitenland. Het Nederlandse aandeel is relatief klein, maar in absolute aantallen altijd nog groter dan het totale aantal bezoekers van een groot deel van de kunstmusea.
‘Museumbezoek is internationaal een belangrijke vrijetijdsbesteding geworden…’
Openbaar k un stbezit
Bij een museum denkt iedereen meteen aan één van de grote kunstmusea. Nederland telt heel veel musea. Op dit moment ligt het aantal ergens tussen de 750 en 800, waarvan ongeveer de helft ook professioneel geleid wordt. De grootste groep onder de musea, de helft ongeveer, wordt gevormd door de historische musea en oudheidkamers. Het aandeel van de musea voor beeldende kunst is veel kleiner en komt uit op ongeveer honderd. Het lidmaatschap van de Vereniging Rembrandt geeft entree tot ongeveer 120 musea met een kunstcollectie, maar daar zitten ook volkenkundige en historische musea bij, evenals enkele grote monumenten en de Kunsthal in Rotterdam. Particuliere musea als Scheringa Museum voor Realisme (Spanbroek) of het Aboriginal Art Museum (Utrecht) vallen er dan weer buiten. Zij doen ook geen beroep op de steun van de Vereniging Rembrandt. Qua aantal bezoekers staat bij de kunstmusea het Van Gogh Museum op de eerste plaats met ieder jaar gemiddeld zo’n ander half miljoen bezoekers. Het Rijksmuseum volgt met ongeveer een miljoen, maar alle andere kunstmusea zitten meer dan de
V eel tr ouwe b e zo e ke rs
Betekent dit nu dat Nederlanders slechte museumbezoekers zijn? Helemaal niet, internationaal gezien horen we zelfs tot de top. Alleen de Denen en de Zweden zijn nog enthousiastere museumbezoekers, zowel in eigen land als in het buitenland. De vaak voor bijzonder cultureel geïnteresseerd doorgaande Fransen gaan zowel thuis als in het buitenland veel minder naar musea. Ook de Belgen, Duitsers, Engelsen en Italianen blijven ver achter bij de Nederlanders. Dat neemt niet weg dat op jaarbasis toch maar ongeveer 20% van de Nederlanders een kunstmuseum bezoekt. Onder hen is een relatief grote groep die tot de trouwe bezoekers gerekend mag worden. Dat zijn vooral de bezitters van de Museumkaart. Bijna allemaal bezochten zij in het afgelopen jaar een museum, gemiddeld zelfs 3,5 keer. Dat is erg veel, maar daarbij moet wel aangetekend worden dat het aantal Musemkaarthouders sterk is gedaald sinds Rabobank en NS de kaart niet
meer gratis ter beschikking stellen aan hun rekening- of abonnementshouders. In 2007 waren er ongeveer 550.000 houders van een museumkaart, de leden van de Vereniging Rembrandt meegerekend. Alles bij elkaar kan zo’n 5% van de Nederlanders tot de harde kern van de museumbezoekers worden gerekend. Meer dan vijftig jaar actief cultuur- en cultuurparticipatiebeleid heeft geleid tot een enorme vergroting en verbreding van de museale activiteit in Nederland. Het museumbezoek is bijna vertienvoudigd en het aantal bijzondere tentoonstellingen is gestegen tot meer dan 2000 per jaar. Het publiek is groter geworden, maar is zeker geen doorsnede van de Nederlandse samenleving. Afgezien van kinderen en jongeren die in klassenverband musea bezoeken, bestaat het publiek uit vooral hoger opgeleide autochtone Nederlanders. Altijd wat meer vrouwen dan mannen, opvallend veel meer mensen uit de vier grote steden en een duidelijke oververtegenwoordiging van de leeftijdsgroepen tussen de vijftig en tachtig jaar. Dat geldt voor alle musea, maar in het bijzonder voor de kunstmusea. De oudere lerares Frans die op zondagmiddag met een vriendin naar het museum gaat, is inderdaad een cliché, maar daarom is het nog niet onwaar.
willen ook nog wat aan sport doen en hun vriendschappen bijhouden. Dat laat weinig tijd voor museumbezoek anders dan in het kader van de opvoeding van de kinderen. Komen ze er ook dan niet toe, dan is de kans dat de kinderen op dit gebied het culturele kapitaal kunnen verwerven waar ze in hun latere leven profijt van hebben, heel klein. Ieder onderzoek opnieuw laat weer zien hoe belangrijk ook op cultureel gebied de voorbeeldrol van de ouders is. De vrije tijd is een concurrentie- en verdringingsmarkt, vol aantrekkelijke en gemakkelijke aanbiedingen. Kunst is moeilijk en museumbezoek vraagt meer inspanning dan ook de meeste hoog opgeleiden er voor over hebben, maar wie inspeelt op hun leefstijl en levensfase weet in ieder geval een contact te leggen dat later weer intensiever kan worden. De jaarlijkse museumnacht is voor jongeren een aantrekkelijk alternatief gebleken. Het museum wordt dan eventjes deel van het uitgaansleven. Goed voor meer bezoek van de jongere generaties is ook wanneer beeldende kunst gecombineerd kan worden met muziek of toneel, de grenzen tussen hoge en lage kunst doorbroken worden en het museum ook meer ruimte durft te geven aan mode, fotografie en het nog niet al te diep in de tijd gezonken dagelijkse leven van de jaren vijftig of zestig.
‘De jaarlijkse museumnacht is voor jongeren een aantrekkelijk alternatief gebleken.’
H oog op geleid, maar geen ti jd
Het lijkt wel eens dat het publiek in andere landen anders is samengesteld – meer jongeren, meer allochtonen, meer lager opgeleiden, meer gezinnen –, maar daar is in de cijfers geen bevestiging voor te vinden. Museumbezoek is overal een zaak van hoger opgeleiden. Inmiddels heeft een op de drie werkende Nederlanders een opleiding op HBO- en WO-niveau, maar meestal – en dat is ook hun belangrijkste reden om het museum niet te bezoeken – hebben zij ‘geen tijd’. Dat geldt met name voor de leeftijdscategorie van de 25- tot 50-jarigen. Zij bevinden zich in het spitsuur van het leven. Man en vrouw werken allebei en dragen samen de zorg voor de kinderen,
8
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
N ieuwe Nederlander s naar h et mu seum
In het bijzonder staatssecretaris Van der Ploeg heeft zich rond de eeuwwisseling sterk gemaakt voor meer museumbezoek door niet-westerse allochtonen. Juist in de vier grote steden vormen zij al dertig tot meer dan veertig procent van de bevolking. In de jongste generaties zijn zij zelfs in de meerderheid, maar wie naar een museum, concertzaal of toneelvoorstelling gaat, zal ook in Amsterdam en Rotterdam niet snel het gevoel hebben te leven in een multiculturele samenleving. Van echt drempel-
vrees hebben allochtonen overigens net zo min last als autochtonen, als het aanbod hen maar aanspreekt. De doelstelling van het beleid is echter ook juist jongeren en allochtonen te overtuigen van de aantrekkelijkheid van een hoogwaardig aanbod, dat zij juist niet goed kennen. Dat zal bij de tweede generatie allochtonen, in Nederland opgeleid en vaak al vroeg met de klas naar het museum geweest, gemakkelijker lukken dan bij de eerste generatie, maar vooral voor moslims bevat de collectie van een kunstmuseum veel moeilijk positief te waarderen voorstellingen. Goden en godinnen in blote omhelzingen, Maria met het kindje Jezus aan de borst, vrolijke bordeelscènes met veel drank, het past allemaal niet erg goed bij de identiteit van een moslim, voor wie ook de minder expliciete uitbeelding van mensen al een probleem is. Moderne kunst is dan nauwelijks een alternatief. Een deel ervan is expliciet be-
doeld om aanstoot te geven. Ook als dat niet het geval is, vraagt de waardering van juist moderne kunst behoorlijk wat ervaring en kennis. K u ns t v oor niet s?
De afgelopen jaren is er weer veel discussie geweest over de vraag of de toegang tot de musea niet gratis zou moeten zijn. Meer mensen zouden dan vaker en gemakkelijker het museum kunnen bezoeken en bovendien, als belastingbetaler hebben ze toch al bijgedragen aan de opbouw van de collecties. Dat laatste argument is maar zeer ten dele waar. Omdat juist de collecties van zeker de kunstmusea voor een belangrijk deel tot stand zijn gekomen door schenkingen of hulp van particulieren. Voor kinderen is de toegang in de meeste musea al gratis en zeker de musea met veel buiten landse bezoekers verwachten niet dat de overheid volledig zal willen opkomen voor de derving in inkomsten als er geen entree meer geheven zou worden. De kosten van beveiliging, schoonmaak en onderhoud zullen bovendien gaan stijgen, omdat het museum onvermijdelijk ook een abri bij slecht weer wordt. De New Tate in Londen met zijn miljoenen vrij binnenlopende bezoekers per jaar heeft al helemaal de sfeer van een groot winkelcentrum. Het is alleen dankzij de enorme omvang van het gebouw, een voormalige elektriciteitscentrale, dat museumbezoek in de gebruikelijke zin van het woord nog mogelijk is. Het openbaar kunstbezit is er om getoond en gezien te worden. Het tonen lukt in veel opzichten steeds beter. Er zijn veel nieuwe museumgebouwen neergezet en veel oudere musea staan in de steigers voor een totale renovatie en grote uitbreidingen. De zaalpresentatie, de tentoonstellingsopbouw en de educatieve dienstverlening, variërend van aantrekkelijke catalogi tot rondleidingen per koptelefoon, zijn sterk geprofessionaliseerd. Wanden vol slecht belichte en niet schoongemaakte schilderijen kom je in een Nederlands museum niet snel meer tegen en je hoeft ook nooit zelf uit te vinden waar je naar staat te kijken. Er blijven bij de musea wensen te over ten aanzien van wat men graag aan het eigen publiek zou willen tonen. Grote in-
9
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
Moeilijke kunst voor moslims? Zondeval Meester van Paulus en Barnabas, Jan Mandijn? 1540-1550. Olieverf op paneel, 200 x 168 cm Bonnefantenmuseum, Maastricht
Verworven in 2004 met steun van de Vereniging Rembrandt.
ternationale namen zijn in de Nederlandse musea maar mondjesmaat of zelfs helemaal niet vertegenwoordigd. In een enkel geval wil het nog wel eens lukken door een geslaagde aankoop in een lacune te voorzien, maar veel van het beste van zowel de moderne als de oude kunst is niet meer te koop of voorzien van een prijs die boven ieder budget uitgaat. Dat is jammer, maar een belangrijk deel van de grote musea van de wereld bevindt zich gelukkig niet ver van Nederland. Bezoeken aan Parijs en Londen zijn voor heel veel Nederlanders, zeker ook voor degenen die tot de trouwe museumbezoekers gerekend kunnen worden, minstens een jaarlijks genoegen. Net zoals het Nederlandse openbaar kunstbezit op veel buitenlands bezoek mag rekenen, zo bieden de buitenlandse musea de Nederlandse kunstliefhebber soelaas voor wat niet in het eigen land te zien is.
Het onzi chtba r e pu b l i ek
Politiek en beleid blijven er moeite mee houden dat de belangstelling voor kunst en cultuur zo ongelijk over de bevolking is verdeeld en uiteindelijk maar door een betrekkelijk klein en homogeen deel van de samenleving wordt gedeeld. Het blijft een schrale troost te weten dat dit in andere landen net zo is. Niettemin is het wel belangrijk om te beseffen dat de trouwe bezoekers van musea en tentoonstellingen de harde kern zijn van een veel wijdere kring van onzichtbare belangstellenden. Reproducties nemen thuis de plaats in van het echte kunstwerk. Het publiek in de concertzaal luistert thuis ook naar klassieke muziek, maar veel meer mensen die dat doen gaan zelden of nooit naar een liveuitvoering, net zo min als het gros van de voetbalenthousiasten ooit naar een wedstrijd gaat. Tegelijkertijd beseffen zij en ook de politici en beleidsmakers wel degelijk dat er zonder wedstrijden, uitvoeringen of tentoonstellingen ook voor hen weinig te genieten over blijft s Paul Schnabel is directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en lid van de Raad van Adviseurs van de Vereniging Rembrandt.
O GEN BL IK P rof. dr H.W. van Os
Herfststemming 2008 Het doorbladeren van recente magazines van Christie’s en Sotheby’s is altijd een vreugde. In deze tijd van kredietcrisis zijn er ook andere emoties. Vragen zoals: hoe lang zullen de exorbitante prijzen voor kunst in stand blijven? Zullen alleen echt unieke kunstvoorwerpen hun prijs houden of nog duurder worden? Zullen de jongens en meisjes van het snelle geld hun financiële heil elders gaan zoeken? Willen banken nog wel geld lenen aan kunstkopers? Hoe zal het dit jaar gaan op de TEFAF, één van die manifestaties waarop Nederland trots mag zijn. Zal het beschavingsniveau van de bezoekers aan deze beste kunstbeurs ter wereld weer toenemen door drastische afname van het aantal privéjets, foute Rolexen en siliconenborsten? Er is zoveel onzeker geworden. Maar dan opeens doet zich één verbijsterende zekerheid voor. In het Christie’s Magazine van december tref ik een reproductie aan van een schilderij van de Victoriaanse schuimklopper par excellence, Charles Edward Perugini (1839-1918). Het heet: The Ramparts, Walmer castle, Portraits of the Countess Granville and the Ladies Victoria and Mary Leveson-Gower. De drie vrouwen doen in innerlijke leegte niet voor elkaar onder. Eigenlijk bestaan zij alleen dankzij hun hulzen, hun verrukkelijke ‘flossy’ jurken, die Perugini prachtig heeft gedrapeerd en heerlijk heeft geschilderd. Dit fondanten kunstwerk is in het Magazine geschat op 150.000-250.0000 pond. In de veilingcatalogus is de estimate 300.000-500.000 pond. Dit zijn nog echte, oude ponden! Ik weet niet wat ik lees.
10
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
Al jaren ben ik eraan gewend geraakt, dat kunstwerken die vijftig jaar geleden een grote kans liepen om met het oud vuil te verdwijnen, nu weer volop in de belangstelling staan. Maar dat een schilderij van Perugini, die in mijn jeugd doorging voor de ultieme producent van picturale hupsa-fladder (als kunsthistorici al wisten wie hij was), nu op mijn oude dag geveild zou kunnen worden voor een half miljoen pond, overtreft mijn stoutste verwachtingen van de fluctuaties in de geschiedenis van de smaak.
in staat zijn geweest om een Perugini te kopen in de tijd dat die nog bij de vuilnisbak stond. Maar dan heeft de betreffende museumdirecteur vaak de grootste moeite om zijn subsidiegevers te overtuigen van de betekenis van zijn voorgenomen verwerving. Ook op dit gebied is het gemakkelijker om met veel subsidies met de stroom mee te roeien. In de jaren, waarin ik deel mocht uitmaken van het bestuur van de VR, heb ik altijd gevonden dat er te weinig met deze wetten van de smaak rekening werd gehouden.
Het schilderij is evenwel op de veiling afgelopen december opgehouden, maar zouden er ook musea hebben meegeboden? Veel musea kopen nu eenmaal kunstwerken wanneer ze op hun allerduurst zijn, omdat dan het grote publiek ze ook erg mooi pleegt te vinden en – in sommige gevallen – omdat je daar de kunsthandel erg blij mee maakt. Alleen museale instellingen met een behoorlijke kunsthistorische expertise in huis kunnen zich permitteren om belangrijke kunst te kopen wanneer zij erg goedkoop is en door weinigen wordt gewaardeerd. Zij zouden in principe
Het zou echter waarschijnlijker zijn geweest als The Ramparts, Walmer castle in een particuliere collectie was beland. Zullen de prijzen voor dit soort schilderijen nu drastisch dalen of stabiel blijven? Voor mij zou in dat eerste geval een cruciale cultuurhistorische vraag zijn of met de waardedaling van Peruginis óók het aantal foute Rolexen en siliconenborsten op de TEFAF zal afnemen. Dan zou de kredietcrisis althans op dit gebied de catharsis ten gevolge hebben, waarop financiële moralisten zo vurig hopen.
Gezicht op de Grote en de Portugese Synagoge te Amsterdam Gerrit Adriaensz. Berckheyde (Haarlem, 1638-1698) Joods Historisch Museum Amsterdam
Ongedateerd (ca. 1680). Olieverf op eikenhouten paneel, 31,9 x 45,1 cm Gesigneerd midden onder: g Berk Heyde Herkomst: Kunsthandel Richard Green, Londen (2008)
In december 2008 heeft het Joods Historisch Museum dankzij de steun van de Vereniging Rembrandt het schilderij Gezicht op de Grote en de Portugese Synagoge te Amsterdam door Gerrit Berckheyde verworven. Hiermee is voor het Joods Historisch Museum een langgekoesterde wens in vervulling gegaan. Er is namelijk geen ander 17de-eeuws schilderij bekend waarop zowel de Portugese als de Hoogduitse Grote Synagoge – waarin het Joods Historisch Museum sinds 1987 is gehuisvest – samen zijn afgebeeld. Daarmee is dit stadsgezicht tevens een waardevolle aanvulling voor de Collectie Nederland. Het illustreert op indrukwekkende wijze de positie die de joodse gemeenschap in het 17de-eeuwse Amsterdam kon verwerven.
Interieur van de Portugese Synagoge in Amsterdam Emanuel de Witte Ca. 1680. Olieverf op doek, 110 x 99 cm Rijksmuseum, Amsterdam
Tijdelijk in bruikleen bij het Joods Historisch Museum, Amsterdam.
11
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
Ber ckh eyde s s tad sgezi ch ten
Gerrit Berckheyde was een leerling van zijn oudere broer Job Berckheyde (1630-1693) en van Frans Hals (1582/ 83-1666). Samen met Jan van der Heyden (1637-1712), Emanuel de Witte (ca. 1617-1691/92) en de oudere Pieter Saenredam (1597-1665) behoort hij tot de belangrijkste architectuurschilders van de Gouden Eeuw. Na met zijn broer enige tijd in Heidelberg voor de Keurvorst van de Palts te hebben gewerkt, keerde hij omstreeks 1660 naar zijn geboortestad Haarlem terug. Sinds die tijd schilderde hij vrijwel uitsluitend stadsgezichten, voornamelijk van Haarlem, Amsterdam en Den Haag. In Nederlandse openbare collecties is Gerrit Berckheyde nu met 18 werken vertegenwoordigd.1 De eerste Amsterdamse stadsgezichten van Berckheyde dateren uit het midden van de jaren zestig. Het vanwege de bloeiende handel stijgende zelfbewustzijn van de stad maakte dat Amsterdam grote aantrekkingskracht uitoefende op kunstenaars die wilden profiteren van de kapitaalkrachtige opdrachtgevers in deze snel groeiende metropool. De architectuur van Amsterdam - met name het nieuwe Stadhuis op de Dam - werd geroemd vanwege haar schoonheid en grandeur. In de tweede helft van de 17de eeuw ontstond er zowel in Nederland als daarbuiten een grote behoefte aan schilderijen die deze nieuwe in het oog springende bouwwerken in beeld brachten. Bij Berckheyde blijkt dit met name uit het feit dat de gebouwen die hij afbeeldde vaak relatief kort daarvoor waren opgeleverd, getuige zijn schilderijen van het Stadhuis (1665), van de bocht van de Herengracht (ca. 1670/72) en ook het Gezicht op de Grote en de Portugese Synagoge (ca.1680). Opvallend is dat Berckheyde deze prominente beeldbepalende stadsgezichten meerdere keren schilderde, soms zelfs vanaf exact hetzelfde standpunt. Zo zijn er bijvoorbeeld drie vergelijkbare versies bekend van het Gezicht op de Grote en de Portugese Synagoge te Amsterdam. Dit stadsgezicht, met de torens van het Stadhuis en de Zuiderkerk markant in het midden, is uitzonderlijk voor zijn oeuvre omdat het als enige een panoramische blik op de stad biedt. In de bijna verstilde sfeer waarin de gebouwen zijn weergegeven, lijkt het vooral de bedoeling om de grandeur van de nieuwe synagogen als bakens van een geheel nieuwe wijk te benadrukken. De twee andere versies bevinden zich in buitenlandse collecties. Die van het Städelsches Kunstinstitut und Städtische Galerie in Frankfurt am Main was een paar jaar geleden als bruikleen in het Joods Historisch Museum te
Naast de steun van de Vereniging Rembrandt is deze aankoop mogelijk gemaakt door: Mondriaan Stichting, Stichting VSBfonds, SNS Reaal Fonds, BankGiro Loterij, nalatenschap H. StraussRicardo, Stichting Vrienden van het Joods Historisch Museum, Kunsthandel Richard Green, Tom Meijer, The Crown Family, The Bobins Foundation en Kunsthandel Salomon Stodel.
12
bewonderen. De andere versie, waarvan het bestaan lange tijd onbekend was, is eigendom van Musée de Picardie in Amiens.2 De nu verworven versie, afkomstig uit een Belgische particuliere collectie, was in de literatuur onbekend.3 S ch e r p e o b s e rvat o r
Berckheyde koos als standpunt voor zijn gezicht op de synagogen een plek aan de Muidergracht (nu Weesperstraat), ter hoogte van de Nieuwe Herengracht. Kenmerkend voor Berckheyde is de zakelijke, strakke architectonische weergave van de gebouwen. Hierin week hij af van de meer romantiserende uitstraling van tijdgenoten als Jan van der Heyden en Emanuel de Witte. De sterke lichtval en slagschaduwen gebruikte Berckheyde om de omvang en massiviteit van de synagogen extra te benadrukken. In tegenstelling tot zijn collega’s veranderde hij nooit iets aan de werkelijkheid om daarmee zijn composities te ‘vervolmaken’: de synagogen zijn zeer waarheidsgetrouw weergegeven.4 De Grote of Hoogduitse Synagoge werd ingewijd op
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
25 maart 1671. Nauwelijks een maand later werden de vier hoekstenen van de daar tegenovergelegen en nog steeds als zodanig functionerende Portugese Synagoge gelegd. Door de inval van de Fransen in het rampjaar 1672 zou de bouw worden vertraagd en begonnen de inwijdingsplechtigheden pas op 2 augustus 1675. Het zicht op de achterzijde van die synagoge met de buitenverbinding tussen de beide vrouwengalerijen wordt deels onttrokken door een bouwkeet, die ontbreekt op de versie in Frankfurt.5 A msterdam se synag ogen in d e 1 7 d e - e e u ws e verbeelding
Lang voor de inwijding van deze synagogen was er nauwelijks een buitenlandse bezoeker die niet onder de indruk was van de prominente aanwezigheid van joden in Amsterdam. De synagogen trokken vervolgens ook de aandacht van deze bezoekers. In 1696 schreef William Mountague bijvoorbeeld enthousiast over Jews who have many streets here, and the two synagogues; one of the Portuguese community a very fine one, and the largest of
Kunstvragen aan Titus lid Bert-Jan van Egteren (44) Lid van de Vereniging Rembrandt, Titus Cirkel sinds 2004
Europe (if not in the world) being much superior to those we ourselves saw in many other parts, where the Jews are most numerous.6 In geen enkele beschrijving van Amsterdam
ontbraken de synagogen, terwijl talloze graveurs de gebouwen afbeeldden.7 In de late 17de eeuw heeft – voor zover bekend – alleen Berckheyde beide synagogen van buiten geschilderd. Kennelijk voorzag hij in een vraag: hij maakte immers drie licht van elkaar verschillende versies. Zo was ook het interieur van de Portugese Synagoge onderwerp van drie vrijwel identieke schilderijen van Emanuel de Witte, waarvan de fraaiste en bekendste versie, eigendom van het Rijksmuseum, zich thans als tijdelijk bruikleen in het Joods Historisch Museum bevindt.8 Een daarvan werd ooit in opdracht gemaakt voor David de Abraham Cardozo, die het vermaken zou aan een andere Portugese jood, Jacob Nunes Henriques.9 In hoeverre ook Berckheyde in opdracht van iemand uit de joodse gemeente een of meerdere versies van het Gezicht op de Grote en de Portugese Synagoge te Amsterdam heeft vervaardigd, is vooralsnog onbekend s
conservator Joods Historisch Museum
Noten
2 Olieverf op doek op paneel, 58,7 x 73,5 cm, gesigneerd, gedateerd 168[2?]. Matthieu Pinette, Couleurs du Nord. Peintures flamandes et hollandaises des Musées d’Amiens, Amiens 1999. Met dank aan Norbert Middelkoop van het Amsterdams Historisch Museum, die mij op het bestaan van deze versie attent maakte. 3 Informatie van het veilinghuis Sotheby’s Amsterdam. 4 Zie Cynthia Lawrence, Gerrit Berckheyde (1638-1698): Haarlem Cityscape Painter, Doornspijk 1991, vooral pp. 49-65. Met dank aan Erik Koopman. 5 Bouwkundige beschrijvingen in: Edward van Voolen en Paul Meijer,
13
Herinnert u zich nog uw eerste kunstreproductie? ‘Jazeker, een poster van Toulouse-Lautrec: Aristide Bruant dans son cabaret,1892.’ Wat is uw eerste kunstaankoop? ‘Een 17de-eeuwse prent van het Laatste Oordeel van Rubens door de graveur Suyderhoef, gekocht toen ik 15 was op een rommelmarkt voor 25 gulden.’ Naar welk museum gaat u graag terug? ‘Het Louvre.’
Edward van Voolen
1 Buiten de aanwinst van het Joods Historisch Museum bevinden zich werken in het Rijksmuseum, Amsterdam (5), Amsterdams Historisch Museum (4), Frans Halsmuseum, Haarlem (4), Mauritshuis, Den Haag (2), Gemeentemuseum, Den Haag (1) en de Six-collectie, Amsterdam (1). Met dank aan Erik Koopman.
Wat is uw eerste kennismaking met kunst? ‘Als kind fascineerde mij het zwierige portret van de oudste zuster van mijn grootmoeder: een zeer knappe jonge vrouw, die in 1918 aan de Spaanse griep is overleden. Wie de schilder was weet ik niet, maar het is een Lazlo-achtig werk.’
Synagogen van Nederland, Zutphen 2006, pp. 42-47. De huidige achterzijde van de Portugese Synagoge met trappen naar de galerijen en zware steunberen, dateert uit 1773. 6 Geciteerd uit: Yosef Kaplan, ‘The Portuguese Jews of Amsterdam’, in: Chaya Brasz, Yosef Kaplan (eds.), Dutch Jews as perceived by themselves and by others, Leiden 2001, p. 25. 7 Afbeeldingen in: M.H. Gans, Memorboek, pp. 101-109, 130-134; J.F. van Agt, Synagogen in Amsterdam, Den Haag 1974, pp. 30, 42-46; collectie Joods Historisch Museum, zie www.jhm.nl. 8 Olieverf op doek, 110 x 99 cm, ca. 1680. Een tweede versie bevindt zich in de collectie van het Israel Museum, Jeruzalem; een derde versie, ooit in Königsberg, is in de Tweede Wereldoorlog vermoedelijk verloren gegaan. Zie verder: Yosef Kaplan, An Alternative Path to Modernity. The Sephardi Diaspora in Western Europe, Leiden 2000, pp. 29-50. 9 Idem, pp. 47-49.
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
Welke aankoop voor welk museum zou u graag willen steunen? ‘Moeilijke vraag, maar als een Nederlands museum zich sterk zou maken om uit de veiling van Yves Saint Laurent en Pierre Bergé eind februari in Parijs het beeld Portrait de Madame Léonie Ricou van Brancusi te verwerven, zou ik dat wel willen ondersteunen…’ Wat zou u graag uit uw eigen verzameling aan een museum willen schenken, om iedereen van mee te kunnen laten genieten. ‘Als het Rijksmuseum nou eens visionair zou besluiten om een fatsoenlijke afdeling Islamitische kunst op te zetten (in plaats van moderne kunst aan te schaffen die al in genoeg andere Nederlandse musea te zien is), zou ik overwegen om een aantal voortreffelijke Iznik-tegels uit mijn verzameling te schenken. Helaas is dit niet het geval en loopt Nederland hopeloos achter bij de ons omringende landen. In Londen, Berlijn, Kopenhagen en Parijs wordt men goed bediend. Zelfs in Brussel heeft men vorig jaar een goede afdeling Islamitische kunst geopend.’
Drie wandtapijten uit een reeks met voorstellingen uit Ovidius’ ‘Metamorphosen’ Delft, atelier François Spiering (ca. 1549-1631), vermoedelijk naar ontwerp van Karel van Mander (1548-1606) Rijksmuseum Amsterdam
Ca. 1593-1600. Wol en zijde op een linnen ketting, 360 x 260 cm (A); 360 x 400 cm (B); 360 x 470 cm (C) Gesigneerd, in het midden van de smalle binnenrand van A, B en C: FRANCISCVS. SPIRINGIVS. FECIT Gemerkt, l.o. in de zoom aan de onderzijde van C: B B (stadsmerk Brussel); r.o. in rechter zoom van B en C: weversmerk Herkomst: Veiling Étude Tajan, Parijs, 13 december 2006, nr. 63
De Utrechtse humanist en kunstliefhebber Arend van Buchell noteerde in 1598 in zijn dagboek, naar aanleiding van een bezoek aan het atelier van de in Delft gevestigde wever François Spiering, dat deze voor zijn wandtapijten vooral gebruik maakte van de ontwerpen van Karel van Mander. Hun samenwerking heeft geresulteerd in tenminste drie schitterende reeksen wandtapijten, die de absolute top vormen van de Nederlandse tapijtkunst. Zij belichamen de ‘Dageraad van de Gouden Eeuw’. Van de 125 wandtapijten waarover het Rijksmuseum tot 2006 beschikte, waren er 25 afkomstig uit Nederland. Drie daarvan kwamen uit het atelier van François Spiering met voorstellingen naar verhalen uit de Metamophosen. Een lang gekoesterde wens om meer wandtapijten uit deze serie te verwerven ging in vervulling toen eind 2006 nog drie exemplaren op een Parijse veiling konden worden aangekocht die in 1943 voor het laatst waren gesignaleerd bij kunsthandel Duveen in New York. De aankoop is mogelijk gemaakt dankzij steun van de Vereniging Rembrandt en de BankGiro Loterij. De v oors tellingen
Detail, de geschiedenis van Meleager en Atalanta
14
Een gedegen kennis van de Metamorphosen wordt bij de kijker verondersteld om de voorstellingen op de wandtapijten te duiden. Die was in de tijd van hun vervaardiging in brede kring aanwezig, getuige de vele schilderijen en prenten die op Ovidius’ meesterwerk zijn gebaseerd. De geleerde Van Mander – die ook een commentaar schreef op de Metamorphosen – heeft het de beschouwer echter niet gemakkelijk gemaakt door sommige verhalen enigszins cryptisch uit te beelden. In de 20ste eeuw werden de voorstellingen op de drie wandtapijten niet meer herkend. Op het eerste wandtapijt (A) is De geschiedenis van Jupiter en Callisto weergegeven, uit boek II van de Metamorphosen. Jupiter had zijn blik laten vallen op de nimf Callisto die na een warme dag loom in het gras lag. De amoureuze Jupiter zien we links een slapende Callisto bespieden. Rechts op de voorgrond betast Jupiter – vermomd als Diana – het meisje dat een volgelinge is van de godin. Callisto denkt dan ook aanvankelijk met Diana van doen te hebben. Te laat ontdekt zij haar vergissing. Rechts op het middenplan zien we de zwangere Callisto op de rug, omringd door Diana en haar metgezellinnen. In het meertje waarin het gezelschap zou gaan baden – aangegeven door een kleine waterplas in het midden van de voorstelling – zou de schandelijke toestand van Callisto
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
worden ontdekt. De rest van het verhaal is niet weergegeven. Callisto’s gedaanteverandering in een berin die bijna wordt gedood door haar eigen zoon, de ‘hemelvaart’ van hen beiden om aan het firmament de sterrenbeelden de Grote en de Kleine Beer te vormen, dat alles wordt bekend verondersteld. We kijken voornamelijk naar een pikante episode uit Callisto’s bestaan. Terwijl de identificatie van de voorstelling op het eerste wandtapijt geen serieuze problemen oplevert, is die op
en de vos die in een onbesliste achtervolging volgens Ovidius eigenlijk in stenen veranderden. Maar een leesfout in een Latijns handschrift van de Metamophosen van een Franse vertaler uit de 15de eeuw heeft langdurig voor verwarring gezorgd, zowel in latere, gedrukte vertalingen als in illustraties. Deze las het woord marmor (marmer) namelijk als arbor (boom), met alle gevolgen van dien. Het verhaal dat wordt uitgebeeld op het derde wandtapijt (C) brengt nauwelijks puzzelen met zich mee. Het gaat om De geschiedenis van Meleager en Atalanta, verteld in boek VIII. De twee hoofdpersonen worden links op de voorgrond gepresenteerd. De jageres rechts die koel haar blik op ons richt, is waarschijnlijk Diana. Zij had een reusachtig everzwijn op de stad Calydon afgestuurd, omdat Oeneus, de vader van Meleager, zijn rijke jaaroogst niet aan haar maar aan Ceres en Bacchus had gewijd. In het midden en op de achtergrond is de jacht op het zwijn in volle gang. Atalanta zou het beest verwonden aan het oor, Meleager zou het karwei afmaken. Linksachter is het beest tenslotte geveld, de kop is van de romp gescheiden. Het gruwelijke vervolg is slechts ten dele uitgebeeld en bovendien in het verre verschiet. Na een twist met zijn ooms die ook aan de jacht hadden deelgenomen, doodt Meleager hen. Dat is voor de nauwkeurige beschouwer nog te zien. Maar de dood van Meleager door toedoen van zijn moeder, haar zelfmoord en de gedaanteverandering van zijn zusters in korhoenders zijn achterwege gelaten. In de tijd van hun ontstaan werd de reeks omschreven als tapisseryen van Diana, omdat de meeste voorstellingen verband houden met verhalen uit de Metamorphosen waarin de godin Diana een rol speelt. A De geschiedenis van Jupiter en Callisto
15
het tweede (B) moeilijker te ontcijferen. Daarop is namelijk een verteller ten tonele gevoerd die zijn verhaal doet aan een ander, terwijl zijn relaas in het verschiet wordt uitgebeeld. Het gaat om Het verhaal van Cephalus aan Phocus over zijn hond Lelaps en de wilde vos, door Ovidius verteld in boek VII. Centraal in de voorstelling richt een oude Cephalus zich tot de koningszoon Phocus. Cephalus is geheel links opnieuw in beeld als jonge man, trots poserend met zijn vermaarde lans en zijn hond Lelaps, beide geschenken van zijn vrouw Procris, die ze op haar beurt van Diana had ontvangen. In het midden en rechts maken jagers jacht op een tijgerachtig beest – bij Ovidius een vos – die de omgeving van Thebe onveilig maakte. Dat is de eerste scène uit de vertelling. Het slot speelt zich af in het verre verschiet, in de vorm van twee rennende dieren, uit wier halzen bomen groeien. Het zijn Lelaps
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
Van Manders tapijtontwerpen
Er zijn geen documenten bekend waarin Van Mander wordt genoemd als ontwerper van bij naam of toenaam bekende wandtapijtreeksen. Maar van een van de drie door Spiering geweven reeksen waarvan de ontwerpen aan hem zijn toegeschreven, bestaat een ontwerptekening (Hermitage, St. Petersburg) die algemeen als eigenhandig wordt beschouwd. Het desbetreffende wandtapijt bevindt zich in het Art Museum van Princeton University. De gehavende toestand ten spijt is dit wandtapijt een tweede, belangrijke schakel in de op naamstelling van de reeks waarop episodes uit de Iberische ridderroman Amadis de Gaule zijn uitgebeeld. Op een schildje in de voorstelling staat namelijk het monogram van Van Mander zoals hij dat toepaste bij het signeren van zijn schilderijen. Behalve
B Het verhaal van Cephalus aan Phocus over zijn hond Lelaps en de wilde vos C De geschiedenis van Meleager en Atalanta
het wandtapijt in Princeton is een aantal andere Amadistapijten bekend, waarvan enkele in opmerkelijk goede conditie. Stilistisch is de reeks naar de Metamorphosen dermate verwant met de Amadis-voorstellingen, dat het moeilijk anders kan dat Van Mander ook hiervoor de ontwerpen leverde. De derde door Spiering geweven reeks waarvan de ontwerpen op stilistische gronden aan Van Mander worden toegeschreven is een reeks tuinen en fonteinen gedecoreerd met thema’s uit de Metamorphosen (Warwick Castle, Warwick, Engeland). At e lier Franç ois Spiering
Voor zijn komst naar Delft had Spiering een bloeiend tapitsiersbedrijf in Antwerpen. Het lijkt erop dat hij daar uitsluitend handelde in wandtapijten, maar gegevens over zijn activiteiten in het zuiden zijn schaars. In of kort
16
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
voor 1582 had Spiering zich kennelijk in Delft gevestigd, want in dat jaar trouwde hij met een Delftse bierbrouwersdochter. Hij moet daar zijn atelier tot bloei hebben gebracht, want in 1591 was hij bezig met een opdracht van de Staten-Generaal: acht wandtapijten voor hun nieuwe kwartier in Den Haag. In de jaren negentig en de eerste twee decennia van de 17de eeuw leverde Spierings atelier tal van tapijtreeksen. Van vijf reeksen zijn exemplaren overgeleverd met zijn signatuur: behalve de drie hier behandelde naar ontwerp van Van Mander, een Scipio-reeks, een met scènes uit Ariosto’s Orlando Furioso en een tweede reeks Diana-tapijten, naar een ander ontwerp. In zijn keuze voor Diana en Scipio sloot Spiering zich aan bij de gangbare ‘canon’. Ook elders in Europa – met name in Vlaanderen en Frankrijk – werden reeksen wandtapijten geproduceerd waarbij de godin van de jacht en de
Romeinse veldheer centraal stonden. Over tapijtreeksen met scènes uit Ariosto’s meesterwerk zijn weliswaar 16de-eeuwse bronnen bekend, maar deze werden pas echt gangbaar na Roland van Lully’s opera Orlando Furioso die in 1685 voor het eerst werd opgevoerd. Met Amadis de Gaule lijkt Spiering een uniek thema in de wandtapijtkunst op de markt te hebben gebracht. Uit documenten is bekend dat Spiering vaak reeksen uit voorraad leverde. Hij moet over een aanzienlijk kapitaal hebben beschikt, om vooraf te investeren. Er zijn twee directe afnemers bekend van Spierings Diana-reeks naar ontwerp van Karel van Mander: Sir Walter Raleigh kocht in 1593 een reeks van twaalf en Thomas Howard, eerste graaf van Suffolk, verwierf kort na 1603 een reeks van een onbekend aantal wandtapij-
17
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
ten. In het beroemde Engelse landhuis Knole (Sevenoaks) zijn twee Diana-tapijten bewaard, die daar tezamen met een wandtapijt uit Spierings Amadis-reeks in de Venetian Ambassadors’ room hangen. De drie wandtapijten zijn mogelijk door Lionel Cranfield rond 1600 verworven en vererfd naar diens dochter Frances die in 1637 trouwde met Richard Sackville, graaf van Dorset en eigenaar van Knole. Deze prestigieuze klanten – personen uit de directe omgeving van Elizabeth I en James I – maken duidelijk dat Spiering een hoog marksegment zocht. Ook leverde hij aan het Zweedse koningshuis, koning Sigismund van Polen en aan de Staten-Generaal ten behoeve van diplomatieke geschenken s Ebeltje Hartkamp-Jonxis
DIANA IN ZICHT Alle zes Diana-tapijten van het Rijksmuseum zullen van 12 maart tot 13 september 2009 te zien zijn in het Bonnefantenmuseum in Maastricht. Bij deze tentoonstelling, getiteld Gejaagd door de maagd, de Dianatapijten van het Rijksmuseum, zal een publicatie verschijnen – Geweven mythen, de Dianatapijten van het Rijksmuseum – die ook in een Engelstalige editie uitkomt.
Ter viering van het 125-jarig bestaan van de Vereniging Rembrandt stelde de Tefaf de vereniging in 2008 in de gelegenheid een dat jaar op de Tefaf aangeboden kunstwerk voor een Nederlands museum te verwerven. De keus viel op een bijzonder ensemble, bestaande uit een dubbelportret – een grootvader en zijn kleinzoon – en een gouden penning. Op het schilderijtje is te zien dat de man deze penning aan de jongen geeft. Zo kon de jarige Vereniging Rembrandt dankzij een gift van de Tefaf het Rijksmuseum een geschenk geven dat zelf weer een geschenk is en weergeeft. Het kan nauwelijks symbolischer. V e rj a a r sc a d e a u
De hoofdrolspelers zijn de remonstrantse predikant Isaac Pontanus (ca 1625-1710) en zijn in 1680 geboren kleinzoon Hendrik van Beek. Het schilderijtje laat de schenking zien, het geschenk zelf – de gouden penning – onthult de namen van de twee én de reden van dit bijzondere gebaar. Dit gebeurt in twee in het Latijn gestelde teksten aan beide zijden van de penning. De eerste tekst, aan de voorzijde, is een opdracht van Pontanus aan zijn kleinzoon. Omringd door gebladerde takken staat daar in fraaie letters te lezen (in vertaling): Aan zijn lieve klein-
Isaac Pontanus en zijn kleinzoon Hendrik van Beek
zoon, zoon van [zijn] dochter Catharina, Hendrik van Beek, die
Michiel van Musscher (1645-1705)
de geboortedag viert van het derde viertal jaren na het tweede [viertal], heeft Isaac Pontanus [deze penning] op de schrikkeldag zelf van het jaar 1688 ten geschenke gegeven als teken van grootvaderlijke goedgunstigheid. De penning is dus een
verjaarscadeau, maar het gaat wel om een bijzondere verjaardag. Want uit deze bijna klassieke opdracht wordt duidelijk dat de jonge Hendrik op 29 februari 1680 werd geboren en daarom zijn verjaardag acht jaar later pas voor de tweede keer werkelijk kon vieren. Hij was een schrikkelkind. Tegelijkertijd gaat het uiteraard ook om een bijzonder geschenk. Dat wordt nog eens bevestigd door de tekst op de keerzijde, een gedicht van zes Latijnse verzen en een Grieks vers dat begint met een citaat uit Ovidius’ Metamorphosen, ‘Cresce puer’: Groei, jongen, in deugdzaamheid voor God, in eerbied voor je moeder, dierbaar aan je familie door genegenheid, aan goede mensen door je rechtschapenheid, zonder ook maar iemand te schaden, gevoed door eerbare studie, door een onversaagbaar karakter opgewassen tegen voor- en tegenspoed, rechtschapen zolang je nog leeft en na je dood gelukzalig. Moge de lankmoedige God deze ernstige wensen horen. Altijd de beste te zijn en boven anderen uit te steken.1 Het laatste, Griekse
vers is afkomstig uit Homeros’ Ilias (6.208) en daar een
18
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
Rijksmuseum Amsterdam
1689. Olieverf op tin, D 9 cm Gesigneerd en gedateerd, midden links: MvM [slecht leesbaar] 1689 Herkomst: kunsthandel P. de Boer, Amsterdam, 2008
Gouden penning ter ere van de achtste verjaardag van Hendrik van Beek Anoniem 1688. Goud, gegraveerd, D 9 cm Herkomst: kunsthandel P. de Boer, Amsterdam, 2008
oproep aan de jonge Achilles door diens vader. Dit gedicht wordt inhoudelijk ondersteund door de vier afbeeldingen rondom de tekst, die door draperieën met elkaar verbonden zijn: boven een brandend altaar als symbool voor deugdzaamheid, onder een afbeelding van Aeneas met zijn vader op de rug als teken van eerbied voor de ouders, en links en rechts symbolen van de zeven vrije kunsten. D ubbel portret
De penning is dus een geschenk met een onmiskenbare boodschap, al kun je je afvragen of Hendrik die op die leeftijd al in zijn volle omvang kon begrijpen. Hoe dan ook, zijn grootvader roept hem op een deugdzaam en voorbeeldig leven te leiden en zijn talenten zo goed mogelijk te ontplooien. Het is een boodschap van groot gewicht, die Pontanus niet licht zal hebben gegeven. Het kan niet anders of hij moet werkelijk veel van zijn kleinzoon hebben verwacht. Vandaar vermoedelijk dat hij de bekende portrettist Michiel van Musscher vervolgens van de schenking als zodanig nog een schilderijtje liet maken, dat trouwens dezelfde vorm en vrijwel hetzelfde formaat heeft als de penning. Op het dubbelportret, dat op tin geschilderd is, zit Pontanus voor een boekenkast. Hij draagt een eenvoudige zijden Japonse rok, wat aangeeft dat hij in zijn huiselijke omgeving vertoeft. De halsdoek die hij draagt hoort
19
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
eveneens tot de gebruikelijke, ongedwongen kleding van die dagen. Pontanus was remonstrants predikant. Hij werd omstreeks 1625 vermoedelijk in Leiden geboren en kreeg na zijn opleiding in 1649 allereerst een aanstelling in het Noord-Duitse Friedrichstadt, een in 1621 door uit de Nederlanden gevluchte remonstranten gesticht stadje; nog altijd is hier een remonstrantse geloofsgemeenschap actief, een van de weinige buiten Nederland. Vanaf 1652 bekleedde Pontanus zijn ambt in Den Briel. Na twee jaar kon hij vervolgens die stad voor Amsterdam verruilen. De remonstrantse gemeente zou hij hier tot zijn emeritaat in 1699 blijven dienen. Zijn kwaliteiten als kanselredenaar werden door menigeen hoog aangeslagen. Als predikant voelde hij zich er zelfs zo thuis, dat hij een aanstelling als hoogleraar aan het Remonstrants Seminarium in 1666 al binnen een jaar opgaf. Wel gaf hij ondertussen les en schreef hij in het Nederlands enkele godsdienstige traktaten. Overigens bezit de Remonstrantse Gemeente Rotterdam een ongedateerd portret van hem waarin hij in dezelfde kleding poseert, eveneens voor een boekenkast, waarbij één boek geopend naast hem ligt. Kleinzoon Hendrik is anders dan Pontanus tot in de puntjes gekleed. Hij draagt een blauwe, met gouddraad versierde strik, een kanten halsdoek en kanten manchetten, waarin eveneens gouddraad lijkt te zijn verwerkt. Hij heeft zich kortom voor zijn verjaardag piekfijn uitgedost.
Dubbelportret in zijn orginele lijst.
Noot 1 Vertaling van beide teksten: dr. A.H. Wesseling, Universiteit van Amsterdam, waarvoor vriendelijke dank.
Kennelijk konden zijn ouders zich dat ook veroorloven. Dat duidt op een familie die in welstand leefde, maar juist over die persoonlijke omstandigheden is maar weinig bekend. Oorspronkelijk was Pontanus met Elisabeth Gouwenaar gehuwd, met wie hij in elk geval twee dochters kreeg, eerst Maria en in 1656 Catharina, de moeder van Hendrik. In 1672 hertrouwde Pontanus met Maria Ansloo. Als bewoner van de Lauriergracht werd hij op 8 augustus 1710 in de Westerkerk begraven, ruim acht jaar na zijn tweede vrouw. Zijn dochter Catharina was op 30 maart 1679 in Amsterdam in ondertrouw gegaan met Hendrik van Beek, vermoedelijk een uit Haarlem afkomstige zijdeverver die een klein jaar eerder in Amsterdam als poorter was ingeschreven. Hun zoon, geboren op 29 februari 1680, moet hun oudste kind zijn geweest, maar over hem weten wij eigenlijk niet meer dan wat op de penning is vermeld en hoe hij er als achtjarige heeft uit-
20
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
gezien. Het valt nu dan ook niet te zeggen of hij ook maar enigszins aan de hoge verwachtingen van zijn grootvader heeft voldaan. Dit gebrek aan concrete gegevens laat onverlet dat dit ensemble een bijzondere kijk geeft op het intellectuele milieu van een vooraanstaande remonstrantse familie, die zijn vrijzinnigheid niet verloochende. Het portret en de penning geven samen een intiem beeld van een vooraan staande groep uit de Amsterdamse samenleving. Daarmee wordt een tijdsbeeld opgeroepen dat intrigeert en nieuwsgierig maakt. Hopelijk zal nader onderzoek nog het een en ander aan het licht brengen, met name over het wel en wee van Hendrik. Ondertussen zal het ensemble zoveel mogelijk getoond worden, behalve in het Rijks museum ook in het Amsterdam Historisch Museum s Gijs van der Ham
Kelkglas
met afbeelding van parende haan en hen
Glas: Engeland of de Nederlanden. Gravering: (Simon) Jacob Sang (ca. 1720 -1786), Amsterdam 1760. Historisch Museum Arnhem
Helder, kleurloos loodglas, radgravure met gepolijste details, H 19,8 cm, D 7,6 cm Gesigneerd en gedateerd, op bovenzijde voet: Jacob Sang, inv: et Fec: Amsterdam, 1760 Herkomst: veiling Christie’s Amsterdam, 15 mei 2007, lot nr. 100
Kelkglas
met afbeelding van de Surinaamse koffieplantage Kleinslust Glas: Engeland of de Nederlanden. Gravering: (Simon) Jacob Sang (ca. 1720-1786), Amsterdam 1764. Helder, kleurloos loodglas, radgravure met gepolijste details, H 23,6 cm, D 11 cm Gesigneerd en gedateerd, op bovenzijde voet: Jacob Sang, inv / et Fec / Amsterdam, 1764 Herkomst: veiling Christie’s Amsterdam, 15 mei 2007, lot nr. 59
Bokaal met deksel met afbeeldingen van de buitenplaats Meer en Berg Glas: Engeland of de Nederlanden. Gravering en slijpwerk: toegeschreven aan (Simon) Jacob Sang (ca.1720-1786), Amsterdam 1765-1770. Gemeentemuseum Den Haag
Helder, kleurloos loodglas, geslepen, radgravure met gepolijste details, H 35,1 cm, D 13,5 cm Herkomst: J.Polak Works of Art Amsterdam, 2008
Met steun van de Vereniging Rembrandt hebben het Historisch Museum Arnhem en het Gemeentemuseum Den Haag drie geraffineerd gegraveerde 18de-eeuwse glazen van nationaal belang aan hun collectie kunnen toevoegen. Het museum in Arnhem had al sinds zijn opening in 1920 een omvangrijke glascollectie dankzij het bruikleen van de familie De Vos van Steenwijk. Dit bruikleen vormde tot 2006 de ruggengraat van de middel grote verzameling.1 Door de beëindiging ervan ging een groot deel van de collectie verloren. Dankzij de steun van de Vereniging Rembrandt en het VSBfonds konden vier topglazen behouden worden. De twee door Jacob Sang gesigneerde glazen werden speciaal door de Vereniging Rembrandt ondersteund. De grote dekselbokaal die het Gemeentemuseum Den Haag aankocht met steun van het Jaap en Joanna van der Lee Boersfonds van de Vereniging Rembrandt, is aan dezelfde bekwame glasgraveur toege schreven. De indrukwekkende vormgeving van dit sprankelend geslepen glas, de interessante gravures en het feit dat de herkomst geheel bekend is, vormden belangrijke redenen de bokaal aan de veelzijdige glascollectie van het Gemeentemuseum toe te voegen. Detail kelkglas met afbeelding van de Surinaamse koffieplantage Kleinslust
.
Kelkglas met afbeelding van parende haan en hen. Onder detail voet.
(Simon) Ja cob Sang
Foto’s: Tom Haartsen
Sang is een van de belangrijkste Nederlandse glasgraveurs van de 18de eeuw.2 Als zoon van Andreas Friedrich Sang, een gerenommeerde glasgraveur en hofleverancier uit het Saksische Erfurt, heeft hij in Duitsland zijn opleiding gehad. Sang vestigde zich in 1748 in Amsterdam. Dankzij advertenties in de Amsterdamsche Courant en de uitgebreide signatuur op een glas uit de collectie van het Gemeentemuseum is bekend waar hij woonde en dat hij een Engelsche glaswinkel bezat. In de belangrijkste advertenties van 3 en 17 april 1753 noemt hij zich Saxische Konst-Glassnijder en beschrijft hij uitgebreid zijn werkzaam heden, zoals het snijden en slijpen op Engelse bokalen. Sangs vroegste glazen dateren uit 1752. Zijn productie moet zeer hoog zijn geweest want er zijn meer dan negentig gesigneerde glazen bewaard gebleven. Hij signeerde op verschillende manieren: ‘S.I. Sang’, ‘Jacob Sang’ of ‘Simon Iacob Sang’. Daarnaast worden veel glazen met graveringen die zeer sterk op zijn werk lijken in stijl, techniek en voorstelling aan hem toegeschreven. Sommige toeschrijvingen missen de finesse van Sang. Mogelijk heeft hij een werkplaats gehad waar meerdere graveurs werkten, die hun werk niet signeerden. Of trachtten andere glasgraveurs een graantje mee te pikken van Sangs succes door in zijn stijl te werken. Over dit onderwerp is nog weinig bekend en alleen al om die reden is het van het grootste belang zoveel mogelijk gesigneerde en ongesigneerde glazen in de stijl van Sang voor het nageslacht te traceren. Sang graveerde met een rad. Deze techniek, waarbij het glas met twee handen tegen de rand van een roterend koperen schijfje wordt gehouden, kwam in de tweede helft van de 17de eeuw in de Nederlanden op en beleefde een hoogtepunt in de 18de eeuw. Typerend voor de stijl van Sang is zijn oog voor detail. Delen of details die in werkelijkheid zwart waren of glansden, zoals waterpartijen, scheepskanonnen, negerslaven en ramen polijstte hij. Op de kleding van de veelal wat stijf weergegeven
22
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
Kelkglas met afbeelding van de Surinaamse koffieplantage Kleinslust
.
Onder detail voet.
figuurtjes zijn bijvoorbeeld knopen en parelsnoeren gepolijst. Bij allegorische figuren in antieke gewaden – zoals op de grote bokaal – zijn onderliggende lichaamsvormen geaccentueerd. De ogen duidde hij altijd aan met een gepolijste stip. Voor de teksten gebruikte Sang Romeinse kapitalen waarbij hij op de I een punt zette en op de U een accent. De letter IJ graveerde hij als een Y met twee puntjes erop. Slijpwer k
Tot nu toe heeft het slijpwerk van 18de-eeuwse glazen minder in de belangstelling gestaan. Het voor Nederlandse begrippen zeer uitbundige slijpwerk van de grote bokaal van het Gemeentemuseum wordt ook toegeschreven aan Sang, die immers in zijn advertenties vermeldt dat hij snijdt én slijpt. De techniek van het slijpen in facetten, holle en bolle vormen in Hochschnitt heeft hij ongetwijfeld in Duitsland geleerd. Er zijn drie grote door Sang gesigneerde bokalen bewaard gebleven met nagenoeg dezelfde geslepen voeten en balusterstammen. Andere bokalen met vergelijkbare stammen en voeten – een aantal nog in het bezit van de Waterschappen waaraan Sang gegraveerde glazen leverde – zijn aan hem toegeschreven.3 Waar deze bokalen hun deksel nog hebben behouden, zijn deze verwant. Toch is bij geen van deze bokalen het slijpwerk van het deksel dusdanig rijk uitgevoerd als op de Meer en Berg bokaal. Een sch al ks en een koloniaa l tafe r e e l
Op het door Arnhem aangekochte glas uit 1760 graveerde Sang een schalks tafereeltje van een parende haan en hen, onder de titel tout ce qui schatouille et mouille (alles wat prikkelt en opwindt).4 Glazen met deze voorstelling zijn in grote aantallen gemaakt met teksten als gratis, de liefhebberij, Par plaisirs (voor de lol) en utinam sic semper (moge het altijd zo zijn). Werd er uit de glazen gedronken, dan wenste men elkaar of een bruidspaar een gelukkig liefdesleven toe. De hoenderen verzinnebeelden
23
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
Bokaal met deksel met afbeeldingen van de buitenplaats Meer en Berg
de vruchtbaarheid en de hoop op een talrijk nakomelingschap. Daarop duiden mogelijk ook de afgebeelde wijnrank met druiventros en tak met bloemetjes en ronde vruchtjes. Het aangekochte exemplaar van Sang onderscheidt zich van andere glazen met parende hoenders door de afwijkende spreuk. Het tweede door Sang gesigneerde glas uit 1764 is gegraveerd met een uitgebreide voorstelling van de Surinaamse koffieplantage Kleinslust, gelegen aan de Tapioera kreek, een zijkreek van de Matapica.5 De plantage bestaat uit velden met rechte rijen koffiestruiken en slaven die koffiebonen plukken. Op de kelk is een eenvoudige planterswoning zichtbaar met verschillende deels open loodsen, waar de oogst werd gedroogd. Kleinslust werd tussen 1753 en 1754 aangelegd. De eerste eigenaar was J. Klein jr., vermoedelijk de zoon van de al sinds 1730 in dit deel van Suriname werkzame dominee Jan Klein. In 1770 werd de plantage na het overlijden van J. Klein jr. eigendom van diens weduwe en J.J. Bossé. In 1758 was een derde van het areaal beplant met 60.000 koffiestruiken en werkten er 48 slaven, in 1770 68. Vanaf 1790 werd er naast koffie ook katoen verbouwd. De afbeelding toont de overzeese nijverheid die rijkdom en welvaart bracht. Koffie was als genotsmiddel en handelsgewas sterk in opkomst en in de aanplant werden door Nederlanders vele miljoenen geïnvesteerd. Het glas met de plantage is voor de stadsgeschiedenis van Arnhem van bijzondere betekenis omdat in de 18de en 19de eeuw veel planters uit de Oost en West zich in Arnhem en omstreken vestigden. De graveurs aanschouwden de overzeese wingewesten natuurlijk niet in het echt en moesten meestal afgaan op hun fantasie, beschrijvingen of prenten. D e buiten plaat s van een verz a m e l a a r
Op de kelk van de grote dekselbokaal zijn twee voorstellingen gegraveerd van de buitenplaats Meer en Berg bij Heemstede, waartussen twee allegorische vrouwenfiguren: Vriendschap met de tekst In signum Amicitia en Dank baarheid met de tekst Et Gratitudinis. De beroemde buitenplaats in het Kennemerland lag ingeklemd tussen de duinen en de Haarlemmermeer. Van 1749 tot 1791 was de plaats eigendom van Aernout van Lennep (17181791), een vermogend doopsgezind koopman uit Amsterdam. In zijn woonhuis Herengracht 476 bewaarde hij een grote kunstverzameling van schilderijen, prenten en tekeningen, die in 1792 werd geveild. Aernout van Lennep erfde Meer en Berg in 1749 van zijn moeder Petronella de Neufville (1688-1749), die het buiten in 1732 had overgenomen van haar failliet verklaarde zwager. Huis en tuinen waren door haar en haar vader David de Neufville (1658-1729) gebouwd en aangelegd.
24
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
Gravures van de buitenplaats Meer en Berg op de bokaal met deksel.
De twee gravures op het glas laten unieke details zien van de rond 1730/1732 door Daniël Marot (ca. 16621752) ontworpen tuin, die rijkelijk gestoffeerd was met beeldengroepen van Jan van Logteren.6 Zo toont de gravure met ‘Berg’ een grote waterpartij met een Neptunus beeldengroep, gelegen aan de voet van twee, als een getrapte piramide gevormde duinen (de ‘bergen’, belangrijke uitkijkposten in een tuin). Op de bergen staan twee ‘Turkse’ tenten, weinig afgebeelde maar populaire tuinelementen. Op de andere gravure met ‘Meer en’ is een gezicht richting de Haarlem mermeer gekozen, toen nog een woeste watervlakte die pas in de 19de eeuw is drooggelegd. Te zien zijn het nog bestaande toegangshek tussen de twee bouwhuizen aan de Glipperdreef, twee berceaux (overdekte wandelgangen) met bloemperken en twee hoge pagodeachtige torens, waarachter spelevarende bootjes op de plas. Op de ont-
Noten: 1 K. Duysters, Facetten van glas – De glascollectie van het Historisch Museum Arnhem, Arnhem 2002 2 Catalogi van Sangs glazen: F.G.A.M. Smit, A concise catalogue of eighteenthcentury wine-glasses Wheel-engraved and signed by Jacob Sang, Peterborough (ongepubliceerd manuscript) 1992; A. Laméris, Pur Sang. Een onderzoek naar de kenmerken van de stijl van Jacob Sang aan de hand van zijn gesigneerde glazen, Amsterdam (ongepubliceerde doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam) 1994. Zie verder A. Laméris, ‘Jacob Sang, glasgraveur’, in: Vormen uit Vuur,
25
157 (1996) 1, pp. 2-12, en A. Laméris, ‘De Amsterdamse glasgraveur Jacob Sang’, in: H. Vreeken e.a. Glas in het Amsterdams Historisch Museum en Museum Willet-Holthuysen, Zwolle 1998, pp. 52-61. 3 Smit 1992 (zie noot 2), nrs. 1768.1, 1776.1; Laméris 1994 (zie noot 2), nr. 1766.2; P.C. Ritsema van Eck, Glass in the Rijksmuseum, II, Zwolle/Amsterdam 1995, nrs. 215, 221; Vreeken 1998 (zie noot 2), nrs. 235, 239, 241; C.J.L. Siefers-van Lijf, De glazen van de dijkgraaf, Nijmegen (ongepubliceerde masterscriptie Radboud Universiteit Nijmegen) 2007, nrs. 25, 30.
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
4 Duysters 2002 (noot 1), pp. 137, 143, cat. nr. 115, p. 160. 5 Idem, pp. 189, 197, cat. nr. 150. 6 Zie over de familie, de buitenplaats en het beeldhouwwerk: H.S. van Lennep, Genealogie van de Familie Van Lennep, Den Haag 2007, pp. 59-67; C. Bertram, Noord-Hollands Arcadia. Ruim 400 Noord-Hollandse buitenplaatsen in tekeningen, prenten en kaarten uit de provinciale Atlas Noord-Holland, Alphen a/d Rijn 2005, pp. 185-187; P.M. Fischer, Ignatius en Jan van Logteren. Beeldhouwers en stuckunstenaars in het Amsterdam van de 18de eeuw, Alphen a/d Rijn 2005, pp. 282-283.
werptekening van Marot is de aanleg van dit stukje tuin, gelegen tussen de weg en het water, niet weergegeven. Maar het is zeer goed mogelijk dat de tuinaanleg ten tijde van Aernout van Lennep naar de Meer is uitgebreid. Hier immers speelde zich een aantrekkelijk deel van het buitenleven af en de meeste gasten van de buitenplaats arriveerden ongetwijfeld per boot. Intrigerend zijn hierbij de twee hoge constructies: mogelijk dienden zij als vuurbakens aan de plas, zodat het duidelijk was waar zich de toegang tot Meer en Berg bevond. De gesigneerde en aan Sang toegeschreven geslepen bokalen dateren uit de jaren 1765-1776. De Meer en Berg bokaal zal ook in deze periode gedateerd moeten worden. De vraag is wie het pronkstuk heeft besteld: Van Lennep zelf, immers een belangrijk kunstverzamelaar, of vrienden en familieleden, bijvoorbeeld in 1768 naar aanleiding van zijn vijftigste verjaardag? Het pronkstuk vererfde na zijn dood binnen de familie op Jhr Hendrik Jan Deutz van Lennep (1866-1934). Toen Deutz van Lennep in 1931 in financiële moeilijkheden verkeerde is de bokaal met een aantal beelden van Jan van Logteren aangekocht door kunsthandel Jacques Goudstikker N.V. Op de veiling van de glascollectie van Goudstikker bij het Amsterdamse veilinghuis Frederik Muller & Cie in november 1950 verwierf Jaap Polak Sr de bokaal s Kristin Duysters, conservator oude kunstnijverheid Historisch Museum Arnhem
Kunstvragen Nollie van Berge (62) Notaris te Amsterdam, bestuurslid van de Vereniging Rembrandt sinds 2000
Wat is uw eerste kennismaking met kunst? ‘Bij onze groot ouders hingen boven het buffet in de eetkamer twee oude familieportretten. Ik herinner me dat ik als kind van een jaar of zeven, acht vond dat ze zo knap waren geschilderd.’ Herinnert u zich nog uw eerste kunstreproductie? ‘Het gekke is dat ik me niet voor de geest kan halen die ooit te hebben gehad. Ik had wel affiches, maar kunstreproducties? Misschien mocht het wel niet van mijn moeder. Voor mijn tiende verjaardag kreeg ik wel een etsje van G.J. Hofker (1864-1945), toch ook een soort reproductie, of althans een afdruk van een oplage.’ Wat is uw eerste kunstaankoop? ‘Op een kleine kunstbeurs in Gouda heb ik – toen ik 18 was – een antiek Drents broodkastje gekocht. Een prachtig eenvoudig houten kastje met facetdeurtjes dat vroeger in Drentse stulpjes aan de wand hing zodat het brood niet vochtig werd. Ik heb het nog steeds.’ Naar welk museum gaat u graag terug? ‘Sinds de opening in 1994 kom ik graag terug in Museum Beelden aan Zee in Scheveningen, onder andere vanwege het prachtige licht dat alle ruimte krijgt in de creatie van architect Wim Quist.’ Welke aankoop voor welk museum zou u graag willen steunen? ‘Ik hou veel van sieraden, evenals mijn jongste zusje. Zij heeft onder andere bij het Rijksmuseum gewerkt op de afdeling kunstnijverheid. Toen ik met haar in een museum in Lissabon een kam van René Lalique (1860-1945) zag, zei ik tegen haar: “Die zou niet misstaan in het Rijksmuseum.”’ Wat zou u graag uit uw eigen verzameling aan een museum willen schenken, om iedereen van mee te kunnen laten genieten. ‘Ik heb kleding van diverse Nederlandse modeontwerpers die me al eens hebben gezegd dat als ik ooit iets weg zou willen doen, bijvoorbeeld eens aan het Gemeentemuseum Den Haag zou kunnen denken.’
26
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
In april 2008 leek het Zeeuws Museum afscheid te moeten nemen van het voor het museum iconische Gebed voor de maaltijd, in 1907 geschilderd door Jan Toorop. De Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Oorlog – kortweg de restitutiecommissie – oordeelde dat het museum het schilderij terug diende te geven aan de erven van de joodse familie Flersheim, die het in de oorlogsjaren onrechtmatig was afgenomen. Hiermee kwam een eind aan een bijna tien jaar lang durende onderhandeling tussen het museum en de erfgenamen. Dankzij welwillende erven, de genereuze steun van de Vereniging Rembrandt, het Fonds Leppink-Postuma, de Mondriaan Stichting, de Provincie Zeeland en particuliere schenkers kreeg het verhaal echter een staartje. In november werd het Zeeuws Museum opnieuw en voorgoed eigenaar van het nu ‘gezuiverde’ schilderij. Toor op in Domburg
Jan Toorop is een van de belangrijkste Nederlandse kunstenaars rond 1900. Hij genoot bij leven al grote internationale bekendheid en werd regelmatig uitgenodigd voor exposities in steden als Wenen en Parijs. Tussen 1903 en 1922 bracht hij zijn zomers door in Domburg. Hier raakte hij bevriend met de familie Louwerse die in 1907 voor het Gebed voor de maaltijd poseerde. De in 1905 tot het katholicisme bekeerde Toorop was gefascineerd door de (hoofdzakelijk protestantse) vroomheid van de Zeeuwen. Hij stelt die vroomheid hier voor als een intense gloed die de familieleden tijdens het sobere avondgebed omringt. De gloed, die in honderden stippen van het doek spettert, geeft de indruk dat het schilderij zelf licht uitstraalt. Het schilderij behoort tot de zogeheten luministische werken van Toorop, waarmee wordt bedoeld dat de schilderwijze zich kenmerkt door het gebruik van fel gekleurde korte verfstreken en -stippen om krachtige lichteffecten te kunnen weergeven. Toorops Zeeuwse zomers hebben veel schilderijen opgeleverd, vooral landschappen. Gebed voor de maaltijd is een van de weinige uitgesproken religieus getinte onderwerpen, die hij meer voor zijn tekenwerk reserveerde. Het is tevens Toorops enige ‘Domburgse’ schilderij dat in een openbare instelling in Zeeland te zien is.
Gebed voor de maaltijd Jan Toorop (Poerworedjo (Java) 1858 – 1928 Den Haag) Zeeuws Museum Middelburg
1907. Olieverf op karton, 74 x 100 cm Gesigneerd en gedateerd, rechtsonder: J.Th. Toorop 1907 Herkomst: erven Flersheim, 2008 (kunsthandel Ivo Bouwman, Den Haag, 1981)
H e r kom st onderz oek
Het schilderij werd vermoedelijk in 1909 gekocht door Ernst en Gertrud Flersheim uit Frankfurt am Main. Zij waren bevriend met Jan Toorop en bezaten meer
27
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
werk van hem. In 1937 vluchtten de Flersheims voor de nazi’s naar Amsterdam. Hun in Duitsland achtergelaten bezittingen inclusief kunstcollectie werden geconfisqueerd. Het echtpaar werd tijdens de bezetting opgepakt
Foto van Jan Toorop, Gertrud Flersheim, Ernst Flersheim en Jakob Nussbaum op de veranda van het Strandhotel, Domburg 1908 Toorop Collectie, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag
en in 1944 in concentratiekamp Bergen-Belsen omgebracht. Het Zeeuws Museum kocht het schilderij in 1981 met steun van de Vereniging Rembrandt van de kunsthandelaar Ivo Bouwman. In 1999 claimde Walter Eberstadt uit New York, kleinzoon en erfgenaam van Ernst en Gertrud Flersheim, dat het schilderij zijn rechtmatig eigendom was. De claim kwam als een verrassing. Het bleek dat er ten tijde van de aankoop weinig bekend was over de herkomst van het schilderij en het oorspronkelijk bezit van de Flersheims. Geheel vreemd is dat niet: het onderzoek naar kunstwerken met een mogelijk besmet oorlogsverleden moest nog op gang komen. Pas halverwege de jaren tachtig van de 20ste eeuw verschenen de eerste studies over deze zogenaamde oorlogskunst. In de jaren negentig kwam er een brede belangstelling voor de kwestie. Dat men in 1981 geen moment dacht aan een herkomstonderzoek in verband met een mogelijk nazi verleden is nu, achteraf, misschien moeilijk te geloven. Een sticker op de achterkant met de naam ‘Weitjens’ had ook toen met enig onderzoek argwaan kunnen wekken. Mr W.M.A. Weitjens was in de oorlog lid van de Hoge Raad en werd na de bevrijding uit zijn ambt ontheven wegens nationaalsocialistische gezindheid en ‘handel met de vijand’. R es titutie co mmi ss ie
Geconfronteerd met de geschiedenis van de Flersheims wilde het Zeeuws Museum geen beroep doen op het feit dat de claim van de familie Eberstadt volgens Nederlands recht verjaard was. Maar omdat het schilderij te goeder trouw was verworven met publieke gelden en het schilderij een belangrijke betekenis heeft voor het Zeeuwse erfgoed, heeft het museum wel jarenlang onderhandeld over een mogelijk alternatief voor teruggave. De onderhandelingen liepen echter op niets uit.
28
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
Het Zeeuws Museum hechtte zodanig aan de maatschappelijke betekenis van de kwestie, dat het een voorstel van de erfgenamen om de zaak voor te leggen aan de restitutiecommissie met beide handen aangreep. Deze commissie is benoemd door de Nederlandse overheid om te adviseren over de teruggave van in de oorlog onrechtmatig in beslag genomen of gedwongen verkochte kunst. Na een beraadslaging die meer dan een jaar duurde publiceerde de restitutiecommissie op 12 april 2008 een bindend advies aan het Zeeuws Museum om Gebed voor de maaltijd terug te geven aan Walter Eberstadt en zijn zuster A.J. Collier-Eberstadt. In het advies stond verder dat Eberstadt het Zeeuws Museum de aankoopwaarde van het doek geïndexeerd diende terug te betalen, een compensatiebedrag van 130.000 euro. Ook kreeg het museum het recht op first refusal indien de wederpartij zou besluiten het doek te verkopen. Direct volgend op het advies van de restitutiecommissie is het Zeeuws Museum in contact getreden met Walter Eberstadt. Hij toonde zich in augustus bereid het werk voor een redelijke prijs te willen verkopen. Icoon
In de afgelopen jaren is Toorops schilderij uitgegroeid tot een van de belangrijkste iconen binnen het Zeeuwse erfgoed. Gebed voor de maaltijd wordt in Zeeland als een echt Zeeuws werk beschouwd. Terwijl het museum geld wierf voor de aankoop, kwamen er spontaan giften van particulieren binnen die wilden bijdragen aan het behoud van het werk voor Zeeland. Ondertussen werden in diverse media steevast latere familieleden van de geportretteerden geïnterviewd. Recentelijk nog werd ik door één van hen op de regionale televisie op de vingers getikt omdat ik de familie abusievelijk als vader, moeder en dochter had geïdentificeerd. ‘Als hij nou even bij ons had nagevraagd,’ aldus de geïnterviewde, ‘dan had hij allang geweten dat de moeder enige tijd voor het maken van het portret is gestorven en de familie die hier is geportretteerd weduwnaar Louwerse en zijn twee dochters zijn.’ Dankzij de genereuze steun van de Vereniging Rembrandt, het Fonds Leppink-Postuma, de Mondriaan Stichting, de Provincie Zeeland en particuliere schenkers kon het Zeeuws Museum in de tweede week van november melden dat Gebed voor de maaltijd voor Zeeland was behouden. Het is in dit verband bijzonder dat de verwerving van het schilderij zowel in 1981 als 2008 werd gesteund door de Vereniging Rembrandt. De eerste keer werd het Zeeuws Museum wettelijk, de tweede keer ook moreel eigenaar van het werk s Valentijn Bijvanck voormalig directeur Zeeuws Museum
Familieportret Lütjens Max Beckmann (1884-1950) Museum Boijmans Van Beuningen Rotterdam
1944. Olieverf op doek, 179,5 x 85 cm Gesigneerd en gedateerd, rechtsonder: Beckmann A 1944 Herkomst: particulier bezit (2009)
Begin 2009 verwierf Museum Boijmans Van Beuningen een indrukwekkend schilderij van de grote Duitse schilder Max Beckmann. Dat dit werk kon worden toegevoegd aan de Collectie Nederland, is in de eerste plaats te danken aan de wens van de erven van de eigenaresse om dit schilderij voor Nederland te behouden. Dankzij het toegekende beroep op de successieregeling en een royaal gebaar van de erven, kwam het schilderij in financiële zin binnen bereik. De aankoop werd vervolgens mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van de Vereniging Rembrandt.
Be ck mann en L üt jens
Max Beckmann schilderde het Familieportret Lütjens in Amsterdam, in het laatste jaar van de Tweede Wereldoorlog, tussen september en december 1944. Hij woonde toen al een aantal jaren in Nederland, waar hij zich in 1937 had gevestigd nadat zijn werk in zijn geboorteland Duitsland door de nazi’s tot entartet (ontaarde, gedegenereerde kunst) was verklaard. Beckmann was met zijn vrouw Quappi naar Nederland gereisd met de bedoeling van daaruit naar Amerika te gaan. Het echtpaar kreeg echter geen visum toegewezen en zag zich genoodzaakt de oorlogsjaren in Nederland door te brengen. Pas in 1947 zouden ze alsnog het felbegeerde toegangsbewijs voor Amerika bemachtigen en zich in de Verenigde Staten vestigen, waar Beckmann drie jaar later overleed. Dit monumentale portret is een van de grote werken uit Beckmanns Nederlandse jaren. Het is geschilderd in de voor deze periode zo kenmerkende ruige, expressionistische stijl. Daarnaast documenteert het familieportret een bijzondere vriendschap tussen twee echtparen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De kunsthandelaar Helmuth Lütjens (1893-1987) en zijn echtgenote Nelly Lütjens-van der Boom (1915-2007) behoorden tot de zeer weinige personen met wie Max en Quappi Beckmann in de oorlogsjaren intensief contact hadden. Lütjens, zoon van een Duitse vader en een Nederlandse moeder, had zich in 1923 in Amsterdam gevestigd, waar hij het Nederlandse filiaal van de Berlijnse galerie van Paul Cassirer ging leiden. Hij nam in dat jaar ook de Nederlandse nationaliteit aan. Lütjens was een vooraanstaand kunsthandelaar, zowel in de periode van het interbellum als tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog. Hij adviseerde en bemiddelde tussen partijen en verhandelde vooral 17deeeuwse schilderijen aan onder andere het Rijksmuseum en Museum Boymans.1 In de oorlog vonden Max en Quappi Beckmann, die aan het Rokin woonden, enkele malen onderdak in Lütjens’ huis aan de Keizersgracht 109. Ook gaf Beckmann schilderijen bij hem in bewaring. In het najaar van 1944 werkte Beckmann aan een groepsportret waarop naast Lütjens en zijn vrouw ook hun anderhalf jaar oude dochtertje Annemarie te zien is. De geportretteerden hebben niet voor het schilderij geposeerd; Beckmann schilderde ze aan de hand van snelle potloodschetsen die hij bij Portret van Helmuth Lütjens Max Beckmann 1944. Grafiet, 27,3 x 21,6 cm Museum Boijmans Van Beuningen, schenking 2009
29
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
Lütjens thuis had gemaakt, maar hij bedacht de compositie zelf. Ondanks de monumentale maat doet de voorstelling intiem aan, omdat de bijna levensgrote personen van heel nabij zijn gezien. Het feit dat zij dicht opeen zijn geplaatst in een schijnbaar ondiepe, slechts door een kaars verlichte binnenruimte roept de zowel vertrouwelijke als beklemmende sfeer van die oorlogsjaren treffend op. Lütjens is mijn morfine, schreef Beckmann in zijn dagboek. De kunst handelaar was zeer onder de indruk van het schilderij en van de gelijkenis van de portretten. Hij kocht het werk onmiddellijk voor zijn privé-collectie aan. Voor Beckmann betekende dit de eerste aankoop sinds maanden. B e ckm a n n i n d e Colle ctie N ederland
De tijd die Beckmann in Nederland doorbracht was een periode van ballingschap en eenzaamheid. Het was voor hem echter niet alleen een moeilijke, maar ook een zeer productieve periode, waarin hij ruim eenderde van zijn oeuvre schilderde. In dat licht gezien wekt het verwondering dat zich tot voor kort slechts drie schilderijen van Beckmann in Nederlandse openbare collecties bevonden. Het Van Abbemuseum bezit een Winterlandschap uit 1930, het Stedelijk Museum Amsterdam Dubbelportret van Quappi en mijzelf uit 1941 en het Gemeentemuseum Den Haag Klein café, draaideur, uit 1944. Beide laatstgenoemde werken zijn in respectievelijk 1945 en 1956 via Helmuth Lütjens verworven. Van de drie werken is alleen het Amsterdamse schilderij qua maat en monumentaliteit verwant aan het familieportret; de werken in Eindhoven en Den Haag zijn beduidend kleiner. Dat uiteindelijk slechts zo weinig werken van Beckmann in Nederlandse verzamelingen terecht zijn gekomen, heeft veel te maken met de sterk anti-Duitse sentimenten die in Nederland leefden, zowel in de oorlog, als in de periode van de wederopbouw. Entartet of niet, Beckmann was met zijn forse verschijning een bij uitstek Duits ogende man die zeer Duits aandoende werken maakte, waardoor hij met argwaan werd bejegend. Voor J.C. Ebbinge Wubben, directeur van Museum Boymans in de periode 1950-1978, was de aankoop van een werk van Beckmann voor hét museum van de door de oorlog zwaar gehavende stad Rotterdam, een stap te ver. Terugkijkend op zijn loopbaan beschouwt hij het feit dat hij dit destijds niet heeft aangedurfd als zijn meest betreurde ‘gemiste kans’. Hij reageerde dan ook buitengewoon verheugd toen de huidige directeur, Sjarel Ex, hem vertelde van het voornemen tot verwerving van het Familieportret Lütjens, ook omdat Ebbinge Wubben en Lütjens na de oorlog goed
30
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
De bijdrage van de Vereniging Rembrandt kon worden verhoogd dankzij een gift van Marlene Dumas, speciaal bedoeld om via en met de vereniging een werk van Beckmann voor Nederland aan te kopen. Ook het Nationaal Fonds Kunstbezit, de BankGiro Loterij, het VSBfonds, de Mondriaan Stichting, de Stichting Bevordering van Volkskracht, de G.Ph. Verhagen-Stichting en de Familiestichting Nolst Trenité droegen bij aan de verwerving.
Zaalopname De Collectie Twee, Museum Boijmans Van Beuningen.
31
bevriend raakten. Toen de aankoop rond was, schreef Ebbinge Wubben in een brief aan Sjarel Ex het volgende: Dat de Beckmann aankoop nu definitief is, maakt een onvergefelijk tekortschieten mijnerzijds goed. Zoals ik je meen ik al eens vertelde, zei Lütjens tegen mij, toen ik de ‘Mandril’ van Kokoschka bij hem kocht: ‘Koop toch ook een werk van Beckmann!’ Er hingen toen in die zaal een reeks van de wereldberoemde triptieken – nog voor een belachelijk lage prijs. Hoewel ik de grootsheid van het werk zag, was het zó ‘Duits’, zo ‘wreed’ bijna, riep het zózeer de verschrikkingen op van de net achter ons liggende oorlogsjaren, dat ik er voor terugschrok – hoewel wetend, hoezeer Beckmann tegen het nationaalsocialisme steeds gekant was geweest. Van harte gelukgewenst met deze verwerving! B eck mann in Mu seum Bo ijman s Van Beuningen
Museum Boijmans Van Beuningen bezit een rijke en gevarieerde collectie beeldende kunst vanaf de 15de eeuw tot nu. De veelzijdigheid van de Rotterdamse verzameling maakt dat het Familieportret Lütjens een brede bedding wordt geboden. Zo zijn er van diverse van de ‘grote meesters’ die Beckmann bewonderde – onder wie Rembrandt, Jan Steen, Frans Hals en Vincent van Gogh – sleutelwerken aanwezig. Daarnaast vormt de schilderen beeldhouwkunst van de eerste helft van de 20ste eeuw een zwaartepunt in de collectie. Hierin domineren
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
naast het surrealisme ook stromingen als het expressionisme en het realisme. Deze zijn zowel met werken van Nederlandse kunstenaars als met sterke voorbeelden van Europese meesters vertegenwoordigd. Tot die laatste categorie behoren onder anderen Wassily Kandinsky, Oskar Kokoschka, Edvard Munch, Franz Marc en Alexej von Jawlensky. Het werk van Beckmann past uitstekend binnen dit internationale ensemble. Bovendien gaat het Familieportret Lütjens een interessante relatie aan met de mooie kerncollectie van Nederlandse (magisch) realisten als Charley Toorop, Pyke Koch, Dick Ket en Carel Willink. Net als Charley Toorop in Maaltijd der vrienden (1932-1933) en Drie generaties (1941-1950), schilderde Beckmann – in vrijwel dezelfde periode – op monumentaal formaat personen waarmee hij zowel professioneel als in de persoonlijke sfeer een bijzondere relatie had. Museum Boijmans Van Beuningen bezit meer portretten die getuigen van een bijzondere, professionele relatie tussen de schilder en de geportretteerde. Dat geldt bijvoorbeeld voor het Portret van Ambroise Vollard (1902) van Félix Valloton en voor Kokoschka’s Dubbelportret van Hans Mandersteig en Carl Georg Heise (1919). In het eerste geval is eveneens een kunsthandelaar geportretteerd, in het tweede betreft het portretten van een kunsthistoricus en een uitgever die voor Kokoschka’s kunstenaarschap van belang waren.
Daar komt nog bij dat er in het geval van het Familieportret Lütjens sprake is van een speciale band tussen de geportretteerde Helmuth Lütjens en een van de meest uitzonderlijke voormalige particuliere verzamelingen in Museum Boijmans Van Beuningen: de vermaarde collectie tekeningen van Franz W. Koenigs (1881-1941). Lütjens was een goede vriend van deze in Nederland woonachtige Duitse verzamelaar. Veel van de ongeveer 2500 tekeningen in Koenigs collectie zijn door tussenkomst van Lütjens verworven. Lütjens’ verdienste ligt tevens in de zorg waarmee hij zich in de ontstaansperiode over Koenigs’ verzameling heeft ontfermd, zowel op het gebied van de conservering van de tekeningen als voor wat betreft de inventarisatie daarvan. Hij is de auteur van de typescript inventaris van de collectie Koenigs, opgesteld in de jaren twintig van de 20ste eeuw en sindsdien door Lütjens in de marge nauwkeurig aangevuld met nieuwe gegevens. In 1935 heeft Lütjens de overdracht van deze verzameling aan Museum Boymans (toen nog in bruikleen) begeleid en de door hem bijeengebrachte documentatie aan het museum overgedragen. Zoals ook de recente aanwinsten van Yves Tanguy en Joseph Cornell laten zien, richt Museum Boijmans Van Beuningen zich voor wat betreft de ‘klassiek modernen’ (dat wil zeggen de vroeg 20ste-eeuwse kunst) op het verwerven van werken die iconen en ijkpunten binnen de verzameling vormen. Het Familieportret Lütjens behoort zonder meer tot die categorie. Voor de stad Rotterdam wordt die icoonwerking nog eens versterkt, omdat dit schilderij net als de stad zelf een getuigenis vormt van de wreedheden van de Tweede Wereldoorlog: Beckmann werd verbannen uit zijn vaderland, Rotterdam werd in de meidagen van 1940 zwaar gebombardeerd. Over het verwoeste Rotterdam schreef Beckmann na een bezoek in december 1943 het volgende: Was voor het eerst sinds
32
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
de ramp in Rotterdam. In dichte mist. At in het Regina en kon
Overdracht van het schilderij
de stad niet meer vinden […] Dacht veel aan de laatste dagen
aan de Gemeente Rotterdam,
van Rotterdam – sinds – ik weet niet meer hoe lang geleden,
10 januari 2009.
en nu? Ziet Berlijn er misschien hetzelfde uit?
2
Overdra cht
Op 10 januari 2009, kort na zijn aantreden als burgemeester, nam Ahmed Aboutaleb het Familieportret Lütjens namens de Gemeente Rotterdam in ontvangst. Dat gebeurde tijdens een feestelijke bijeenkomst in het museum, waar het schilderij in de nieuwe opstelling van de eigen collectie, De Collectie Twee getiteld, een ereplaats inneemt temidden van topstukken van tijdgenoten van Beckmann, zoals Kokoschka, Von Jawlensky en Sluijters. Bij die gelegenheid vond niet alleen de officiële overdracht plaats van het schilderij – dat een gemeenschappelijk eigendom is van de Gemeente Rotterdam en de Staat der Nederlanden, met als vaste standplaats Museum Boijmans Van Beuningen – maar schonken de erven bovendien een reeks schetsen aan het museum. Deze vlotte potloodtekeningen laten portretten en figuurstudies zien van Helmuth, Nelly en Annemarie Lütjens. Beckmann maakte ze ter plaatse in het huis aan de Keizers gracht, ongetwijfeld ter voorbereiding van het schilderij waar hij in alle verborgenheid in het atelier aan het Rokin aan werkte. Dat deze schetsen bewaard zijn gebleven is heel bijzonder, want het gaat hier om werkmateriaal dat Beckmann gewoonlijk vernietigde zodra hij een schilderij had voltooid. Dankzij deze genereuze schenking bezit het museum naast het schilderij zelf, nu ook de uitzonderlijke documentatie van de voorbereidende fase die uiteindelijk tot dit meesterwerk heeft geleid s Jonieke van Es hoofd sector collectie en onderzoek, Museum Boijmans Van Beuningen
Noten 1 Het museum droeg tot 1958 de naam Museum Boymans (gespeld met y); in dat jaar werd met de verwerving van de collectie van D.G. van Beuningen de naam Van Beuningen aan de museumnaam toegevoegd. 2 “War das erste Mal seit der Katastrophe in Rotterdam. Im starken Nebel. Ass im Regina und konnte die Stadt nicht mehr finden. […] Dachte viel an die letzten Rotterdamer Tage – vor – ich weiss nicht mehr wieviel Jahren, und jetzt? Sieht Berlin wohl auch so aus?” Dagboekaantekening 7 december 1943.
Geschiedenis van het familieportret Annemarie Lütjens
Max Beckmann en mijn vader leerden elkaar rond 1940 kennen. Vanaf 1943 werd uit veiligheidsoverwegingen een groot deel van de schilderijen van Beckmann overgebracht van het Rokin, waar hij woonde, naar de Keizersgracht, naar het huis van de kunsthandel Paul Cassirer, waarvan mijn vader directeur was en waar wij dan ook woonden. Vanaf die tijd kwam Beckmann regelmatig naar de Keizersgracht om zijn werk te bekijken. Mijn vader haalde de schilderijen die Beckmann wilde zien tevoorschijn en stelde ze op in de toonzaal. Regelmatig kwam Beckmann tijdens deze bezoeken naar de woonkeuken in het souterrain, waar de potkachel stond en het warm was. Gedurende de laatste oorlogsjaren ontstond er een hechte vriendschap tussen Beckmann, zijn vrouw Quappi en mijn ouders, men leefde zeer met elkaar mee en deelde wat men had. Op spannende momenten logeerden de Beckmanns op de Keizersgracht. En regelmatig werden nieuwe schilderijen daarheen gebracht. Beckmann maakte vele potloodschetsen als hij op de Keizersgracht was. Maar mijn ouders hadden er geen idee van dat hij met dit schilderij bezig was. Hij begon er in september 1944 aan en medio december schreef hij in zijn dagboek dat het klaar was en dat hij het goed vond. Op 20 december toonde Beckmann het schilderij in zijn atelier aan vader, die er zeer door werd verrast. Hij vond het prachtig en kocht het direct voor zijn eigen collectie. Twee dagen later kwam het op de Keizersgracht. Ook mijn moeder vond het heel mooi. Sindsdien was het schilderij op de Keizersgracht, waar het na de oorlog in de woonkamer op de eerste verdieping hing. Toen mijn ouders naar Bergen verhuisden, hing het schilderij ook daar weer in de woonkamer. Het hoorde bij ons leven. De gelijkenis van mijn ouders op het schilderij is treffend. Zoals gezegd hebben wij er echter nooit voor geposeerd. Ook de harlekijn die ik in mijn hand heb is verzonnen. Later kreeg ik een andere trekpop, een Moriaan, van Max Beckmann. Die heb ik nog. Na het overlijden van mijn moeder kwam de vraag waar het schilderij naar toe zou moeten. Wij, de drie kinderen, voelden ons verantwoordelijk voor dit schilderij, dat zo’n belangrijke getuigenis was van de vriendschap van onze ouders met de Beckmanns. Wij vonden dat het schilderij meer openbaarheid verdiende en dat het in Nederland moest blijven. Gezien de goede relatie van mijn vader met Museum Boijmans Van Beuningen hebben wij besloten het schilderij aan Boijmans aan te bieden. Wij zijn er van overtuigd dat deze nieuwe bestemming geheel in overeenstemming is met de wens van onze ouders.
33
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
Het trekpopje dat Annemarie Lütjens van Max Beckman cadeau kreeg.
Cold Storage, Vancouver Jeff Wall (Vancouver 1946) Kröller-Müller Museum Otterlo
2007. Zilvergelatine afdruk op papier in lijst naar ontwerp van de kunstenaar, 2679 x 3308 x 63 mm Herkomst: Marian Goodman Gallery, New York (2008)
Het Kröller-Müller Museum heeft met steun van de Vereniging Rembrandt en het Titus Fonds van de Vereniging Rembrandt een monumentaal foto werk van de Canadese kunstenaar Jeff Wall aangekocht. Wall is één van de kunstenaars die sinds het eind van de jaren zeventig met zijn baanbrekende werk de fotografie haar huidige zelfstandige en volwaardige status binnen de beeldende kunst heeft gegeven. Voor het Kröller-Müller Museum is daarnaast van belang dat Wall zijn foto’s een ongeëvenaarde ruimtelijke werking weet te geven. Jeff Wall
Jeff Wall heeft in ruim 30 jaar een imposant oeuvre opge bouwd. Bovendien heeft hij als kunsthistoricus een minstens even belangrijk corpus aan teksten geproduceerd over aspecten van de hedendaagse kunst – in het bijzonder de fotografie – in relatie tot de erfenis van het modernisme. Zijn fotografisch werk wordt enerzijds gevormd door diapositieven, meestal van groot formaat, die van achteren verlicht in aluminium dozen aan de muur hangen; en anderzijds, sinds een jaar of tien, door zwart/wit foto’s, ook meestal van groot formaat en op aanwijzingen van de kunstenaar ingelijst. In zijn werk komen de grote thema’s uit het leven en de kunstgeschiedenis terug: scènes uit de marge van de maatschappij naast klassieke thema’s als landschap, stilleven en portret. Zijn werk is esthetisch en technisch tot in de perfectie uitgewerkt. In Wall’s voorstel-
Man in Street (Diptych) Jeff Wall 1995, diapositieven in lichtdoos, 660 x 1450 x 185 mm Kröller-Müller Museum, Otterlo
34
lingen is zijn intense studie van grote voorbeelden uit de kunst, van Vermeer tot Manet, navoelbaar. Daarnaast getuigen ze vooral ook van zijn diepgaande verbondenheid met de traditie van de abstracte kunst, de Minimal Art en de conceptuele kunst. Een belangrijk leidmotief in zijn zeer genuanceerde en gelaagde oeuvre is het besef van de
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
er bij uitstek voor om het kijken als een beeldend proces te laten ervaren. In de collectie van het museum waren al twee werken in lichtdozen van Wall aanwezig: Some Beans, uit 1990 (één van een oplage van twee exemplaren) en Man in Street, uit 1995 (één van een oplage van vier exemplaren). Deze werken zijn belangrijke ankers in de verzameling geworden. Er was al lange tijd de wens om de vertegenwoordiging van Wall uit te breiden en in ieder geval een zwart/wit foto aan dit ensemble toe te voegen. Cold Storage, Vancouver, de nieuwe aankoop, waar overigens ook de BankGiro Loterij substantieel aan heeft bijgedragen, is een zeer recent werk van Wall. Het is, zoals gebruikelijk bij de kunstenaar (en bij het medium), ook weer één exemplaar van een oplage, vier in dit geval met een artist’s proof. Het is een indringend en enigszins beangstigend beeld van het interieur van een koelcel. Mede door het enorme formaat is de psychologische component van het beeld minstens even sterk als de monumentale werking van de compositie en de bijna sculpturale dimensie van de afgebeelde ruimte. Het is een prachtige aanvulling op de twee reeds aanwezige werken en laat zich uiterst zinvol in verband brengen met werken van andere kunstenaars in de collectie, zoals Bruce Nauman of het vroege schilderij van Louise Bourgeois dat in 1992 is gekocht, eveneens met steun van de Vereniging Rembrandt. Some Beans Jeff Wall 1990, diapositief in lichtdoos, 2015 x 2495 x 255 mm Kröller-Müller Museum, Otterlo
kracht van het figuratieve beeld, dat hij, naar eigen zeggen, wil laten spreken als een poëtische constructie en ‘cinematografisch’ aanpakt. Elk beeld wordt door hem geconstrueerd in een strakke regie van alle ingrediënten: van de locatie, de rekwisieten en de acteurs, tot de compositie, de kleuren en het licht. Hij zet daarbij alle mogelijkheden in die technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen – en ook psychologische inzichten – bieden. Wall’s belang ligt ook in de nadrukkelijkheid waarmee hij het materiële aspect van het fotografische object op de voorgrond plaatst. Alle middelen worden benut om een beklemmend en om een zo overtuigend mogelijk beeld te maken.
Literatuur
Wall in Otterl o
Thierry de Duve e.a., Jeff Wall, Londen 2002 (2de ed.)
Voor het Kröller-Müller Museum, dat zich niet richt op het verwerven van fotografisch werk als doel op zich, is het werk van Wall belangrijk vanwege diens verbondenheid met en voortborduren op de avant-gardes van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, zijn gevoeligheid voor de ruimtelijke dimensie van zijn beelden, zijn verbondenheid met sociale thema’s en zijn gave om zich te laten inspireren door historisch beproefde artistieke compositievormen en daarbij tegelijkertijd op al deze gebieden vernieuwend bezig te zijn. Zijn werk leent zich
Theodora Vischer en Heidi Naef, Jeff Wall. Catalogue Raisonné 1978-2004, Bazel 2005 Tent.cat. Jeff Wall. Black and white Photographs 1996-2007, Londen, White Cube, 2007/2008 Tent.cat. Jeff Wall: Belichtung, Berlijn, Deutsche Guggenheim, 2007/2008
36
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
Wall in N ederland
Het wekt eigenlijk verbazing dat, met het toegenomen belang van en de waardering voor de hedendaagse fotografie en met de aandacht die musea en media aan de rol van de fotografie schenken, een van de invloedrijkste kunstenaars op dit gebied in zo weinig Nederlandse musea met werk is vertegenwoordigd. Naast het Kröller-Müller Museum bezit alleen De Pont in Tilburg (ook) drie werken van Wall: Adrian Walker, artist, drawing from a specimen in a laboratory in the Dept. of Anatomy at the University of British Columbia, Vancouver, 1992, dia in lichtdoos, 119 x 164 cm (één van een oplage van drie exemplaren), Diagonal Composition, 1993, dia in lichtdoos, 40 x 46 cm (één van een oplage van 10 exemplaren) en Cyclist, 1996, z/w foto (zilvergelatine afdruk), 229 x 302,5 cm (één van een oplage van twee exemplaren). Met Cyclist bezit De Pont overigens een van de vroegste zwart/wit foto’s van Wall. Gelukkig zijn er ook nog enkele werken door Nederlandse particuliere verzamelaars verworven. Gezamenlijk geven ze een gevarieerd beeld van Wall’s werk en daarmee is de aankoop ook van groot belang voor de Collectie Nederland s Evert van Straaten
Over liefde en bedrog hoe de top drie gekozen werd
Ruim 14.000 keer is er gestemd om een eigen top drie te kiezen uit de 125 Grote Liefdes die de Vereniging Rembrandt voor haar tentoonstelling in het Van Gogh Museum had bijeengebracht, en geen enkele liefde bleef daarbij onbeantwoord. Weliswaar stonden er maar negen stemmen voor de beide 17de-eeuwse kandelaars uit Bergen op Zoom tegenover de kleine drieduizend die op Goltzius’ Aapje werden uitgebracht, maar toch: negen
2
Een zittende aap
liefhebbers kozen voor het werk van
aan een ketting
de Brabantse zilversmid Domis toen
1592-1602
Hendrick Goltzius, Rijksmuseum,
zij de hele parade nog eens goed
Rijksprentenkabinet,
hadden bekeken en sloten uitgerekend
Amsterdam
zijn stoere kandelaars in hun hart. Over zo’n keuze moet goed zijn nagedacht.
Peter hecht
Een bezoekster klaagde dat de drie fragmenten van het Vlaamse passieretabel uit het Catharijneconvent niet in het computerspel waren opgenomen, waardoor zij het werk van haar voorkeur niet had kunnen kiezen. Zij was oprecht teleurgesteld. Een collega uit Londen vertelde dat hij op het landschap van De Lagoor had gestemd, want die schilder kende hij niet en dat schilderij uit het Frans Halsmuseum was dé verrassing van de tentoonstelling voor hem geweest. Een jongetje van een jaar of acht zag ik heel bedachtzaam stemmen op het Portret van de Eend Sijctghen van Cuyp, de uil van Picasso en het doopvont uit
37
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
Goltzius kon alles en had als tekenaar en graveur in zijn tijd nauwelijks een gelijke. Hij was meester in vele technieken en in zijn prenten bootste hij ook wel eens de stijl van een ander na om te laten zien dat hij ook diens manier beheerste. Door die veelzijdigheid is het soms moeilijk zijn werk goed toe te schrijven. Deze prachtige tekening – 255 gulden op de veiling De Vos – stond lang op naam van Roelant Saverij. Maar 25 jaar geleden werden de deskundigen het eens dat het blad van Goltzius moet zijn.
Assen. Een ruig ding met een goed verhaal, en leuke leeuwtjes bovendien. Een groep van twintig studenten van de Open Universiteit bleek desgevraagd zeventien verschillende objecten op nummer een in de top drie te willen zetten. De drie die dezelfde voorkeur hadden, kozen voor de Bodhisatthva uit het Rijksmuseum. Die verscheidenheid van voorkeuren stemt tevreden en beschaamt de voorspellingen van een paar deskundigen die vooraf hadden gezegd dat het publiek hoe dan ook collectief op De Liefdesbrief zou stemmen en voor het overige vooral zou kiezen voor
stukken die in de multimediatour waren opgenomen. Vermeer kwam inderdaad in de top tien, en terecht, maar de objecten waar gesproken commentaar bij was te horen kwamen lang niet allemaal zo hoog op de lijst – ze bevinden zich tussen de nummers 4 en 71. Interessant is, dat ongewone werken van tamelijk onbekende kunstenaars soms heel populair blijken te zijn en een aantal veronderstelde publiekslievelingen juist helemaal niet. Zo kon het gebeuren dat het Zelfportret van Van der Schardt en het landschap van De Lagoor met vele honderden stemmen in de top dertig werden gekozen, terwijl de zogenaamde
25 Rivierlandschap
Johan de Lagoor, 1650 Frans Halsmuseum, Haarlem
Een van de meest wonderbaarlijke aspecten van de Hollandse schilderkunst uit de Gouden Eeuw is de hoeveelheid voortreffelijke schilderijen die door betrekkelijk onbekende, zogenaamd kleine meesters zijn gemaakt. Tientallen of misschien wel honderden kunstenaars hebben zichzelf zo nu en dan overtroffen en iets nagelaten dat eeuwen later nog verrast. Ook de in Haarlem en Amsterdam werkzame Lagoor is zo’n schilder. Zijn oeuvre werd pas dertig jaar geleden voor het eerst in kaart gebracht en dit schilderij is het eerste van zijn hand in Nederlands openbaar bezit.
Burgermeester van Jan Steen op nummer 76 terecht kwam en het Vivat Orange van De Heem de top honderd niet eens haalde. Jan Mankes’ Uitzicht uit het atelier te Eerbeek werd in de top twintig gekozen met maar tien stemmen minder dan de Hilversumse Mondriaan, en Van Goyens Gezicht op Dordrecht eindigde tussen de beide schilderijen van De Kooning. Het publiek doet wat het wil. Wie zijn keus gemaakt had, kreeg naast zijn eigen selectie altijd de top drie van dat moment te zien. En wie daar ontevreden over was, kon meteen nog eens stemmen – want hoe aardig
38
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t
voorjaar 2009
24 Zelfportret
Johan Gregor van der Schardt, ca. 1573 Rijksmuseum, Amsterdam
ook, goed beveiligd was het spel van de 125 Grote Liefdes niet. Wie achter de schermen kon kijken en de oogst van alle uitgebrachte stemmen overzien, zag dat er dagelijks op een stuk of zeventig verschillende objecten werd gestemd. Toppers kregen per dag tien tot vijftien stemmen, een werk in de middenmoot kreeg er drie of vier, de rest een enkele stem of niets. Toen de tentoonstelling net geopend was, verwierf De tang van Eugène Brands een plaats in de top twintig. Maar na een paar weken was dat onherroepelijk voorbij: Brands was met zijn 92 stemmen op 26 november gezakt naar nummer 57. Op 1 decem-
Gekleurde sculptuur werd lang onaangenaam gevonden, want zo natuurgetrouw hoefde een beeld nu ook weer niet te zijn. Dat vooroordeel is inmiddels overwonnen, en tegenwoordig treft juist de levensechtheid van een werk als deze Van der Schardt. De geboren Nijmegenaar was in zijn tijd beroemd in heel Europa en geldt ook nu weer als een van de beste beeldhouwers van de Noordelijke Renaissance. Het Metropolitan Museum in New York had zijn Zelfportret daarom graag willen hebben, maar het Rijksmuseum was het deze keer te snel af.
ber stond hij echter ineens op vijf en was het aantal liefdesbetuigingen voor De Tang opgelopen tot 951. Nog geen week later waren dat er 1436. Daar moet iemand bijkans een lamme arm van hebben gekregen. Maar voor de top drie was ook dat forse aantal inmiddels ontoereikend, en de valsspeler – die immers alleen de eerste drie objecten op de lijst kon zien – liet het toen maar verder zitten. Ook Hokusai, Redon en Coorte hadden van die eenzame bewonderaars die niet van ophouden wisten, en Willinks Gele huis werd op een gegeven moment zelfs tot op de eerste plaats gemanipuleerd.
5
De tang Eugène Brands, 1951 Cobra Museum
voor Moderne Kunst, Amstelveen
Met haar bijdrage voor de aankoop van dit schilderij verleende de Vereniging Rembrandt voor het eerst steun aan het nog jonge Cobra Museum, dat zo zijn eerste werk van Brands verwierf. Deze kunstenaar heeft slechts kort deel uitgemaakt van de Cobra groep, maar hij deelde haar belangstelling voor de artistieke uitingen van kinderen en primitieven, zoals de kunst uit vooral Afrika en Oceanië toen nog werd genoemd. In De tang is goed te zien hoe zijn fascinatie met die bronnen leidt tot een volstrekt Europese, surrealistische fantasie.
Wie daarachter zat intrigeerde mij nogal, maar ik zou het nooit hebben geraden als ik de maniak in kwestie niet persoonlijk bij het stemmen had betrapt. Het was een suppoost van het Van Gogh Museum, die ik op een goeie dag zag slepen met zijn keuze van Het gele huis, Redons Vierge nimbée, en Coortes Vanitas. Willink, Redon, Coorte, klik. Willink, Redon, Coorte, klik. Hij was heel aandachtig bezig. Toen hij zijn keuze een paar keer had herhaald zonder mij te hebben opgemerkt, sprak ik hem aan en vroeg waarom hij dat deed. Uit verveling, was het antwoord – want het bewaken van het zaaltje speelgoed (waar ook
39
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
1
Het gele huis Carel Willink, 1935 Museum voor Moderne Kunst, Arnhem
De Nieuwe Zakelijkheid en het Magisch Realisme, de artistieke stromingen waar Willink toe gerekend wordt, waren jarenlang in diskrediet. Het is maar goed dat het museum in Arnhem daar toen een kans zag die anderen lieten liggen. De Vereniging steunde dat initiatief door onder andere te helpen bij de verwerving van dit sleutelwerk van Willink. Uit de mode betekent ook: niet duur. Samen met een Zelfportret van Willink uit 1941 kon Het gele huis in 1985 nog voor 135.000 gulden worden gekocht.
de stemcomputers stonden) was zo saai dat je ervan ging klieren. Maar dan nog? Waarom juist Willink, Redon en Coorte, en waarom steeds hetzelfde stel? Nu ja, die moesten toch wel winnen, meende hij, en vooral ook moest de video van Bruce Nauman, die op dat moment in de top drie stond, daaruit worden verdreven. Ook ‘die stomme aap’, die van begin af aan op de eerste plaats had gestaan, kwam volgens hem zoveel eer niet toe. Nauman en Goltzius hadden echter ook hun vrienden en die sloegen terug. Toch stond Willink uiteindelijk aan top, op de voet gevolgd door
Goltzius en Redon. Nauman belandde op de vierde plaats, met Brands en Coorte op vijf en zes. Daar is dus bij geknoeid. Maar Willink op één en Nauman eruit heeft óók met liefde te maken. Misschien zelfs met een begin van passie. Wie op de tentoonstelling ook op de bezoekers lette, kon zien dat er ongewoon aandachtig werd gekeken. Naar Mondriaan en naar die formidabele Chinese schotel, naar Simons’ kandelaars met de korenaren en naar Rembrandts Oude man. En dat zulk ernstig kijken leidt tot kiezen spreekt eigenlijk vanzelfs
n i e u w s v a n d e v e r e n igi n g
Grote bijval voor 125 Grote Liefdes
Lustrumactie voor een periodieke schenking
De jubileumtentoonstelling 125 Grote Liefdes, met steun van de Vereniging Rembrandt, die op 18 januari jl. in het Van Gogh Museum werd afgesloten, is een enorm succes gebleken. De reacties in de pers en die van bezoekers waren unaniem positief. Tijdens de gehele duur van de tentoonstelling waren achter de ‘Rembrandttafel’ in de corridor van de tentoonstellingsvleugel leden, bestuursleden, adviseurs en museumdirecteuren en -conservatoren aanwezig – met dank aan Alicja Rakuzyn van het Dordrechts Museum voor de coördinatie – om vragen van bezoekers te beantwoorden en hun in overweging te geven lid van de vereniging te worden. Het viel de dienstdoende Rembrandtfunctionarissen op hoe intensief de tentoonstelling werd bekeken en de teksten werden gelezen. 125 Grote Liefdes trok ruim 300.000 bezoekers. Dat was aanzienlijk meer dan waarop was gerekend. Opvallend was het hoge percentage Nederlandse bezoekers: een teken dat de tentoonstelling een eigen publiek trok. Het boek 125 jaar openbaar kunstbezit van Peter Hecht was bij sluiten van de tentoonstelling zo goed als uitverkocht.
Aan de oproep aan de leden om naast de reguliere contributie in het kader van het lustrum een extra bijdrage te doen in de vorm van een periodieke schenking gedurende vijf jaar is ruimhartig gehoor gegeven. In totaal kan door deze actie ca € 100.000,- extra aan het openbaar kunstbezit worden bijgedragen. Al diegenen die aan de oproep gehoor gaven, maar natuurlijk ook de velen die al extra bijdroegen, zijn wij bijzonder erkentelijk.
Nieuw Fonds op Naam: het Fonds Leppink-Postuma Opnieuw kunnen we een Fonds op Naam verwelkomen: het Fonds LeppinkPostuma. Het Fonds is ingesteld voor ‘Het doen van schenkingen in de eerste plaats ten behoeve van aankoop van bij voorkeur schilderijen uit de periode 18501950 en wel in het bijzonder voor het Rijksmuseum Twente of in de tweede plaats voor een van de andere Overijsselse musea. Tevens kan gedacht worden aan eigentijdse keramiek voor het Keramiekmuseum Princessehof te Leeuwarden.’ Het fonds wordt gevormd door vijf jaarlijkse termijnen van € 40.000,-. De eerste termijn werd op verzoek van de stichters aangewend voor steun aan de verwerving van Jan Toorops schilderij Gebed voor de maaltijd voor het Zeeuws Museum.
Naar welk verzamelgebied gaat uw voorkeur uit?
Al op 6 november kon het 10.000ste lid van de vereniging worden geregistreerd: Petra van der Weerdt uit Den Haag. Daarmee was één doel van het lustrum bereikt. De aanmelding van nieuwe leden, met name bij de Rembrandttafel in de tentoonstelling, bleef echter aanhouden. Na afloop stond de teller op 11.200: ruim 20% ledenaanwas in drie maanden tijd!
Verwerking van aanmeldingen De forse ledenaanwas had helaas ook een keerzijde. Net toen de aanmelding van nieuwe leden op gang begon te komen kreeg de ledenadministratie te kampen met langdurige ziekte, waardoor zeer tot onze spijt de nieuwe leden soms wekenlang op hun leden kaart of -sticker moesten wachten. Excuses aan allen die dit lot trof en veel dank voor het begrip dat veelvuldig werd betoond door de gedupeerden. De achterstand is intussen weer ingelopen.
40
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
De Vereniging Rembrandt organiseert van tijd tot tijd in samenwerking met musea ledenbijeenkomsten, meestal naar aanleiding van een door onze vereniging gesteunde aankoop. Vanwege de beperkte capaciteit is het niet mogelijk alle leden voor dergelijke bijeenkomsten uit te nodigen. Daarom nodigen wij – afhankelijk van de aard van de nieuwe aanwinst – de leden uit die hebben aangegeven een speciale belangstelling te hebben voor een bepaald verzamelgebied. Zo zal er binnenkort een bijeenkomst zijn in het Noordbrabants Museum, waar de speciaal in kunstnijverheid geïnteresseerde leden voor worden uitgenodigd. Voor de leden die nog niet kenbaar hebben gemaakt naar welke verzamelgebieden hun speciale interesse uitgaat is in dit Bulletin een kaart bijgevoegd. Gaarne het verzoek deze kaart volledig in te vullen en aan het Bureau te sturen.
Bijeenkomst in het Rijksmuseum voor de nieuwe leden Speciaal voor de nieuwe leden zijn twee avonden gereserveerd in het Rijksmuseum, op 17 en 24 april aanstaande. Op deze vrijdagavonden zal er een drietal rondleidingen gegeven worden langs werken die aangekocht zijn met ‘onze’ steun, zoals de twee bloe-
n i e u w s v a n d e v e r e n igi n g
Gesteunde werken uitgelicht Dianatapijten
menpiramides van Delfts aardewerk, een winterlandschap van Avercamp, het Portret van Johannes Wttenbogaert door Rembrandt en De melkmeid van Vermeer. U kunt zich hiervoor opgeven via www.verenigingrembrandt.nl onder het kopje Actueel. Aanmeldingen worden gehonoreerd op volgorde van binnenkomst.
Symposiumbundel ‘Bondgenoten of tegenpolen?’
De drie in dit Bulletin besproken wandtapijten van François Spiering die het Rijksmuseum in 2006 verwierf, zijn samen met de drie andere Dianatapijten die het museum reeds in zijn bezit had van 13 maart tot 13 september te zien in het Bonnefantenmuseum in Maastricht op de tentoonstelling Gejaagd door de maagd. De Dianatapijten van het Rijksmuseum. De tentoonstelling markeert het afscheid van Ebeltje Hartkamp-Jonxis, conservator textiel van het Rijksmuseum, die in december 2008 met pensioen ging. De tentoonstelling kwam tot stand in het kader van Rijksmuseum Maastricht, de unieke alliantie tussen het Rijksmuseum en het Bonnefantenmuseum Maastricht.
Een kort verslag van het lustrumsymposium Bondgenoten of tegenpolen? dat op 14 oktober 2008 werd gehouden is te vinden op de website www.verenigingrembrandt.nl. De definitieve bundel, waarin inleidende artikelen, alle voordrachten en beschouwingen over de gehouden paneldiscussies zijn opgenomen, zal in het najaar verschijnen. In het volgende Bulletin komen we hierop terug.
Verzoek om e-mailadressen Voor onze ledenadministratie is het belangrijk om over zoveel mogelijk e-mailadressen van onze leden te beschikken. Graag ontvangen wij uw e-mailadres – als u ons dat nog niet heeft laten weten – via:
[email protected], met vermelding van uw lidmaatschapsnummer.
Vereniging Rembrandt op de TEFAF met AON Onze vereniging zal zich ook dit jaar weer laten zien op de kunsten antiekbeurs TEFAF in Maastricht, die van 13 tot 22 maart wordt gehouden in het MECC. De Vereniging Rembrandt deelt stand nummer 532 met verzekeringsmaatschappij AON. Als markt leider op het gebied van o.a. kunstverzekeringen ondersteunt AON het gedachtegoed van de Vereniging Rembrandt. Gezamenlijk voeren wij op de TEFAF daarom de zinspreuk: ‘Kunst verzekerd voor nu en later’. Wij hopen veel leden in onze stand te mogen begroeten.
Grootoudergezelschap: kleinkinderen schilderen familieportretten Het Grootoudergezelschap maakte nog net voor het einde van de tentoonstelling, op 11 januari, gebruik van de gelegenheid om 125 Grote Liefdes te bezoeken. De deskundige educatief medewerkers van het Van Gogh Museum legden echter vooral de nadruk op de creativiteit van de kleinkinderen: na een inleiding op de kunst van het portretschilderen werd de kinderen gevraagd in het atelier van het museum zelf een portret van hun opa of oma te schilderen. Aan talent blijkt het bij de jongste leden van de vereniging niet te ontbreken.
41
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
De Gheyn Eén van de laatst overgebleven grote tekeningenverzamelingen in Nederland was die van I.Q. van Regteren Altena (1899-1980), hoogleraar kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Zowel hij als zijn erven deden genereuze schenkingen aan het Rijksmuseum. Zestien tekeningen uit zijn collectie, alle van groot kunst- of cultuurhistorisch belang, zijn vanaf 17 februari tijdelijk te zien in het Rijksmuseum. Eén van de getoonde tekeningen, twee vrouwelijke naakten van Jacob de Gheyn uit 1603, is niet afkomstig uit deze schenking maar verworven mede dankzij de steun van het Hendrik de Jong Fonds en het Daan Cevat Fonds van de Vereniging Rembrandt.
ALGEMEEN
De Vereniging Rembrandt werd onder de naam Vereeniging Rembrandt tot behoud in Nederland van kunstschatten opgericht op 24 september 1883. Het doel van de vereniging is het behouden en uitbreiden van kunstschatten voor Nederland, en het verrijken van het openbare bezit aan kunstschatten in Nederland, het daartoe vergroten van de publieke belangstelling voor en het verhogen van de kennis van het roerend cultureel erfgoed, in het bijzonder in Nederlandse openbare collecties. De vereniging is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Amsterdam, no. V40531186. De Vereniging Rembrandt is bij de Belastingdienst gerangschikt als een Algemeen Nut Beogende Instelling en heeft daardoor de zgn. ANBI-status. Dit betekent dat de vereniging over ontvangen schenkingen en/of nalatenschappen geen (successie)belasting verschuldigd is.
LIDMAAT SCH AP
p gewoon lidmaatschap: (tenminste) € 60,- per jaar
p echtpaar/partners lidmaatschap (twee personen): (tenminste) € 85,- per jaar
p jongerenlidmaatschap (t/m 25 jaar): (tenminste) € 20,- per jaar
p lidmaatschap voor het leven: vanaf € 1.200,- (eenmalig)
p partnerlidmaatschap: (twee personen) voor het leven: vanaf € 2.000,- (eenmalig)
p Titus Cirkel: gedurende vijf jaar jaarlijks minimaal € 1000,-
p Grootouder Gezelschap: lidmaatschap € 60,- per jaar plus 1) gedurende vijf jaar jaarlijks € 500, of 2) eenmalig € 1500,p bedrijfslidmaatschap: (tenminste) € 1.000,- per jaar Leden die in aanvulling op de contributie een gift van (tenminste) € 250,- doen, kunnen voor dat jaar de status van Donateur verkrijgen.
Het lidmaatschap loopt van 1 januari tot en met 31 december. Indien u zich als lid opgeeft ná 1 november ontvangt u gratis het lidmaatschap voor de resterende twee maanden van het oude jaar. U betaalt dan contributie over het nieuwe jaar. Indien u zich gedurende het jaar, maar vóór 1 november als lid aanmeldt betaalt u de volledige contributie over het lopende jaar. Opzegging van het lidmaatschap graag vóór 1 november. De leden hebben op vertoon van hun lidmaatschapskaart gratis toegang tot de permanente collecties van de ruim honderd musea waaraan de Vereniging Rembrandt steun heeft verleend, alsmede tot de ledenvergaderingen en de bijzondere ledenbijeenkomsten. Voorts ontvangen de leden het Bulletin met actuele informatie en beschouwingen door experts en fraaie afbeeldingen van de kunstwerken die met steun van de Vereniging Rembrandt zijn verworven (echtpaar/partnersleden ontvangen één Bulletin). Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met het bureau van de Vereniging Rembrandt.
GEVEN OM KUNST? DE KUNST VAN HET GEVEN! De Vereniging Rembrandt steunt kunstaankopen van musea ten behoeve van ons openbaar kunstbezit. Van overheidswege wordt dit particulier initiatief fiscaal ondersteund. Voor giften van particulieren gelden onder bepaalde voorwaarden aftrek-mogelijkheden voor de inkomsten- en successiebelasting. De Vereniging Rembrandt is geheel vrijgesteld van schenkings- en successierechten. Zo kan zij optimaal profiteren van uw gift tijdens uw leven of bij erfstelling. Op welke wijze levert uw schenking meer op? p Een gift is een schenking uit vrijgevigheid zonder dat daar op geld waardeerbare aanspraken tegenover staan. De Vereniging Rembrandt is gebaat bij elke gift. De gift kan in geld of natura (w.o. kunstvoorwerpen) geschieden en als eenmalige of perio-dieke schenking gedaan worden. Fiscaal is het het aantrekkelijkst voor u om de schenking in vijf of meer vaste termijnen te voldoen. Voor een dergelijke gift is, evenals bij erfstellingen of legaten, het inschakelen van een notaris nodig. De Vereniging Rembrandt is bereid de notariële kosten voor haar rekening te nemen bij periodieke giften vanaf € 200,- per termijn. p Door erfstelling of legaat kunt u uw vermogen, een bedrag en/of kunstvoorwerpen nalaten aan
42
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
de Vereniging Rembrandt. De bestemming van de kunstvoorwerpen kan worden bepaald in overleg met de Vereniging Rembrandt. Hiervoor geldt onder bepaalde voorwaarden de genoemde vrijstelling van successierechten. p Ten slotte noemen wij de bijzondere mogelijk heid dat erfgenamen het successierecht gedeelte lijk voldoen door overdracht van kunstvoorwerpen aan de Staat. U kunt ons hierover raadplegen. Waaraan draagt u bij? U draagt bij aan de realisatie van de algemene doelstelling van de Vereniging Rembrandt: verrijking van ons openbaar kunstbezit in algemene zin, of aan de verwerving van kunst werken op een be- paald verzamelgebied. Nieuwe mogelijkheden zijn: een Rembrandtfonds op Naam of een Themafonds. Wat is een Rembrandtfonds op Naam? Een persoonlijke manier van schenken of nalaten. Het is een apart fonds, waarvan de oprichter in samenspraak met de Vereniging Rembrandt de naam bepaalt (bijvoorbeeld de naam van de stichter[s]), de doelstelling en de wijze van besteding. Voor een Rembrandtfonds op Naam geldt een minimum bedrag van € 75.000.
Wat is een Themafonds? Deze fondsen worden in het leven geroepen voor degenen die geïnteresseerd zijn in een bepaald verzamelgebied. U kunt bijdragen aan een afzonderlijk Themafonds, bedoeld om bepaalde onderdelen van de openbare collecties te steunen, bijvoorbeeld 17de-eeuwse schilderkunst, religieuze kunst, prenten en tekeningen, beeldhouwkunst, kunstnijverheid of moderne kunst. Op deze wijze kunt u daadwerkelijk bijdragen aan kunstaankopen in bepaalde richtingen. De Vereniging Rembrandt kent inmiddels de volgende Themafondsen: Themafonds Zilver, Themafonds Prenten en Tekeningen, Themafonds Glas en Themafonds Schilderkunst 17de eeuw. Nadere informatie Wij geven u graag nadere informatie over de vermelde mogelijkheden. Hiervoor is een speciale brochure Geven om kunst? De kunst van het Geven samengesteld, die wij u desgevraagd toezenden. Wij nodigen u uit om hierover contact op te nemen met het Bureau (Drs H.M. Blankenberg, telefoon 070 - 427 17 20, e-mail:
[email protected]).
De leden van de Vereniging Rembrandt hebben op vertoon van het bewijs van lidmaatschap vrije toegang tot de vaste collecties van de musea die sinds de oprichting van de vereniging in 1883 zijn gesteund bij de aankoop van kunstwerken. Dit zijn:
appingedam •
Museum Stad Appingedam
• Museum Meermanno
• Maritiem Museum Rotterdam
Amerongen •
Kasteel Amerongen
• Museum Mesdag
• Museum Boijmans Van Beuningen
Amersfoort •
Museum Flehite
Groningen •
Amstelveen •
Cobra Museum
Haarlem •
Amsterdam •
Allard Pierson Museum
• Teylers Museum
• NAi Nederlands Architectuur-
• Amsterdams Historisch Museum
• Historisch Museum Haarlem
• Bijbels Museum
• Joods Historisch Museum
• Museum Amstelkring
• Museum het Rembrandthuis
Alkmaar •
• Museum Willet-Holthuysen
Schilderijen Mauritshuis
• Kunsthal Rotterdam
Stedelijk Museum
Groninger Museum
• Wereldmuseum Rotterdam/
Frans Halsmuseum
Museum voor Volkenkunde instituut
Gemeentemuseum Het
rozendaal •
Hannemahuis
de rijp •
Voerman Museum
rijswijk (zh) •
’ s-heerenberg • Kasteel Huis Bergh
schiedam •
schoonhoven •
sluis •
Harlingen •
Hattem •
Heino/Wijhe •
Museum De Fundatie/Kasteel
• Nederlands Scheepvaartmuseum
Het Nijenhuis
• Pijpenkabinet & Smokania
helmond •
Gemeentemuseum Helmond
Kasteel Rosendael Museum In ‘t Houten Huis Museum Het Tollenshuis Stedelijk Museum Goud-, Zilver-, en Klokkenmuseum Oudheidkundige Verzameling Belfort Sluis
• Rijksmuseum
’ s-Hertogenbosch • Museum het Kruithuis
sneek •
• Stedelijk Museum
• Noordbrabants Museum
tiel •
Heusden a/d Maas • Het Gouverneurshuis
Sociëteit
Goois Museum
De Pont, Stichting voor
Westfries Museum
Katwijks Museum
uden •
Singer Museum
uithuizen •
Nationaal Rijtuigenmuseum
utrecht •
Borg Verhildersum
Nationaal Glasmuseum
• Nationaal Museum van
Fries Museum
Speelklok tot Pierement
• Stedelijk Museum Bureau
Amsterdam
Hilversum •
• Tropenmuseum
Hoorn •
• Van Gogh Museum
Katwijk •
Paleis Het Loo - Nationaal Museum
laren •
Apeldoorn •
Appingedam •
Arnhem •
Museum Stad Appingedam
Leek •
Gemeentemusea
Leens •
Assen •
Drents Museum
Leerdam •
Asten •
Beiaard- en Natuurmuseum Asten
Leeuwarden •
Berg en Dal •
Afrika Museum
• Keramiekmuseum Princessehof
Bergen op Zoom •
Het Markiezenhof
beverwijk •
Breda •
Brielle •
Delft •
Leiden •
Museum Boerhaave
Deventer • Dordrecht •
Eindhoven •
Enkhuizen •
Enschede •
Gorinchem •
Gouda •
Vaassen • Velsen-zuid •
Museum Beeckestijn
Vlissingen •
Zeeuws maritiem muZEEum
Historisch Museum Den Briel
• Rijksmuseum van Oudheden
voorburg •
Museum Swaensteyn
Museum Lambert van Meerten
• Rijksmuseum voor Volkenkunde
weesp •
univers it eit
Loosdrecht •
Gemeentemuseum
Woerden •
Stadsmuseum Woerden.
Zaandam •
Museum van het Nederlandse
Kasteel-Museum Sypestyn
Slot Zuylen
Uurwerk
Bonnefantenmuseum
Gemeentemusea
Maarssen •
Dordrechts Museum
Maastricht •
Zaltbommel •
Marken •
Marker Museum
Zierikzee •
Middelburg •
Zeeuws Museum
• Stadhuismuseum
Nijmegen •
Museum Het Valkhof
Stg Rijksmuseum Zuiderzeemuseum
Otterlo •
Kröller-Müller Museum
De Wildeman
Museum Kempenland
Rijksmuseum Twenthe
• Nederlands Tegelmuseum
Gorcums Museum
Stedelijke Musea
• Haags Historisch Museum
43
Kasteel de Cannenburch
Breda’s Museum
’ s-Gravenhage • Gemeentemuseum Den Haag
•
Centraal Museum
• Geldmuseum
• Prentenk ab inet der Rijks-
• Stedelijk Van Abbemuseum
Menkemaborg
Museum Kennemerland
• Museum Mr. Simon van Gijn
hedendaagse kunst Museum voor Religieuze Kunst
• Volkenkundig Museum Nusantara
Streekmuseum De Groote
• Museum Catharijneconvent
• Stedelijk Museum Het Prinsenhof • Stedelijk Museum De Lakenhal
tilburg •
Fries Scheepvaart Museum
Koninklijk Kabinet van
Purmerend •
Zutphen •
Maarten van Rossummuseum Maritiem Museum Zierikzee Museum Henriëtte Polak in
• Stedelijk Museum
Purmerends Museum
zwol le •
Stedelijk Museum
Ridderkerk •
Huys ten Donck (alleen de tuinen)
• Museum de Fundatie/Paleis aan
roermond •
Stedelijk Museum Roermond
de Blijmarkt
Rotterdam •
Atlas van Stolk/Het Schielandhuis
(Historisch Museum Rotterdam)
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t v o o r j a a r 2 0 0 9
bij e e n k o m s t e n
Voorjaarsbijeenkomst Vereniging Rembrandt in het Amsterdams Historisch Museum, zaterdag 2 mei 2009 Bezichtiging van de tentoonstelling Old Masters of Amsterdam (waaronder het in 2008 met steun van de Vereniging Rembrandt verworven Gezicht op Amsterdam van Jacob van Ruisdael, rechts een detail) Entree museum: 17.30 uur, ingang Kalverstraat 92, Amsterdam Afsluitend wordt een drankje aangeboden Old Masters of Amsterdam Met ruim 1000 schilderijen van vóór 1800 beschikt de stad Amsterdam over één van de rijkste verzamelingen Oude Meesters ter wereld. De tentoonstelling vertelt het fascinerende verhaal van de totstandkoming en groei van deze rijke collectie. In de eerste zalen proeft de bezoeker de sfeer van bijvoorbeeld de grote zaal in de schuttersdoelen en van de regentenkamer in het Leprozenhuis. Hier hingen oorspronkelijk de imposante groepsportretten. Na verval of opheffing van de instellingen raakten veel schilderijen op drift, waaronder de beroemde anatomische les van Dr. Jan Deijman van Rembrandt, geschilderd in opdracht van het Chirurgijnsgilde. In 1723 werd het schilderij grotendeels door brand vernield. In 1841 werd het overgebleven fragment voor weinig geld verkocht aan een Engelsman, maar 40 jaar later haalden vooraanstaande Amsterdammers het weer terug naar Amsterdam. Na een langdurig bruikleen aan het Rijksmuseum kreeg het schilderij in 1994 een plek in het AHM.
afscheid voorzitter Jan Maarten BOLL Aula van de Universiteit van Amsterdam, zaterdag 2 mei 2009 om 15.00 uur Ter gelegenheid van het afscheid van Jan Maarten Boll als voorzitter van de Vereniging Rembrandt zijn enkele sprekers uitgenodigd hun visie te geven over de rol van kunst in de samenleving. Zij zullen worden ingeleid door Prof. Dr Paul Schnabel.
Entree aula 15.00 uur Adres: Aula van de Universiteit van Amsterdam (Oude Lutherse Kerk), Singel 411 Bereikbaarheid: de Aula ligt op 5 minuten loopafstand van het Amsterdams Historisch Museum (zie aldaar). In verband met de beperkte capaciteit van vooral de Aula van de Universiteit van Amsterdam vragen wij u zich aan te melden voor 10 april. Dit kan per e-mail of door de bijgevoegde antwoordkaart in te vullen en terug te sturen naar het Bureau van de Vereniging Rembrandt. Gelieve daarbij aan te geven of u beide bijeenkomsten of bijvoorbeeld alleen de voorjaarsbijeenkomst wilt bijwonen. U ontvangt alléén bericht als wij uw aanmelding niet kunnen honoreren wegens een te grote opkomst. Ve r g e e t n i e t u w R e m b r a n d t k a a r t m e e t e n e m e n !
Berei kbaar heid
Amsterdams Historisch Museum Ingang: Kalverstraat 92, Amsterdam
[email protected] Het Museum bevindt zich midden in het winkelcentrum van Amsterdam Tram 1, 2, 5 (halte Spui) - 4, 9, 14, 16, 24 en 25 (halte Rokin) Auto & Parkeren Volg vanaf de Ringweg (A10) richting S100, afslag centrum. Volg de P borden voor parkeergarages in het centrum. De dichtstbijzijnde ondergrondse parkeergarage is ‘De Kolk’ aan de Nieuwezijds Kolk. U kunt ook gebruik maken van de ondergrondse parkeerplaats bij het Stadhuis/ Muziektheater. Op de Nieuwezijds Voorburgwal is een stopplaats voor bussen. Rolstoelgebruikers De toegankelijkheid voor rolstoelgebruikers is redelijk goed. Tijdelijke tentoonstellingen zijn niet altijd even toegankelijk voor rolstoelgebruikers. Informeer vooraf. Lopend Vanaf het Centraal Station via Damrak, Dam en Kalverstraat, ca. 15 minuten