OVERZICHT VAN HET
BURGERLIJK RECHT Prof. dr. Rogier de Corte
HOOFDSTUK I. Algemene beschouwingen Eric DIRIX, “Verbintenissenrecht. Gerechtelijke jaren: 1978-1979 en 1979-1980,” R.W. 1980-81, deel 1: 2367-2396, deel 2: 2435-2478. Rob KRUITHOF, Hubert BOCKEN, Filip DE LY, en Bart DE TEMMERMAN, “Overzicht rechtspraak verbintenissen 1981-1992", T.P.R. 1994, 171-721. Walter VAN GERVEN en Sofie Covemaeker, Verbintenissenrecht, Acco, 2001, 459 p.
1476. Boek I van het B.W. behandelt het personenrecht, m.a.w. de rechtsnormen die betrekking hebben op het rechtssubject, het gezin en de familie. Het gaat in beginsel om de rechten die aan de persoon zelf kleven, het zijn in hoofdzaak niet-patrimoniale rechten. Boek II behandelt de zakelijke rechten m.a.w. het zakenrecht. Het zakenrecht is een gesloten systeem: zakenrechten drukken zich in de regel uit in een rechtstreekse macht van een individu op een zaak, een macht die erga omnes geldt; vandaar dat alleen de wetgever deze zakelijke rechten kan inrichten. Boek III behandelt het verbintenissenrecht of de persoonlijke rechten. Het bevat de rechtsregels die de verhouding schuldeiser-schuldenaar regelen. Dit boek wordt hierna als volgt behandeld: II Begrip, soorten en modaliteiten III Bronnen van verbintenissen IV Verbintenis uit overeenkomst V Verbintenis uit onrechtmatige daad VI Uitdoven vorderingsrechten VII Gebruikelijke contracten
510
HOOFDSTUK II. Begrip, soorten, modaliteiten Afdeling 1. Begrip 1477. Het centrale begrip verbintenis wordt gebruikt samen met en naast de begrippen overeenkomst en contract. Deze begrippen zijn met elkaar verwant, doch verschillend. 1478. Verbintenis — Een verbintenis is een rechtsband waardoor één of meer personen gehouden zijn tot een prestatie jegens één of meer andere personen. Deze prestatie kan bestaan in een geven (een diamant), een doen (een zanguitvoering in een zaal) of een niet-doen (de verbintenis aangaan geen hypotheek te vestigen op een huis). Het begrip verbintenis wijst enkel op een obligatoire verhouding tussen partijen: de verhouding schuldeiser - schuldenaar. De schuldeiser kan iets vorderen van de schuldenaar, de schuldenaar moet iets presteren voor de schuldeiser. Partijen kunnen over en weer schuldeiser-schuldenaar zijn. 1479. Overeenkomst — Een overeenkomst wijst op een bron van die verbintenis: hoe is de obligatoire verhouding (rechtsband schuldeiser-schuldenaar) ontstaan? Indien de rechtsband ontstaan is uit een samentreffen van de wil van schuldeiser en schuldenaar, zegt men dat de verbintenis ontstaan is uit een overeenkomst of door een wilsovereenstemming. Een andere wijze om verbintenissen te doen ontstaan is bijv. het stellen van een onrechtmatige daad die schade veroorzaakt aan een derde. 1480. Contract — Onder contract verstaat men een welbepaalde verbintenis uit overeenkomst: indien de partijen over en weer overeenkwamen (bijv. de ene om een som geld te betalen, de andere om de eigendom van een roerend goed over te dragen), noemt men deze overeenkomst een koop-verkoopcontract. De term contract duidt op een concrete rechtsband uit overeenkomst. 1481. Schuldenaar & schuldeiser — De twee voornaamste begrippen in het verbintenissenrecht zijn: schuldenaar en schuldeiser. a. schuldenaar: dit is de persoon op wie de verplichting rust, hij die iets moet geven, iets moet doen of iets niet mag doen. De schuld is datgene waartoe de schuldenaar gehouden is; b. schuldeiser: dit is diegene in wiens voordeel de verplichting bestaat: hij kan een prestatie vorderen van de schuldenaar. De schuldvordering is de schuld gezien vanuit het standpunt van de schuldeiser nl. datgene wat de schuldeiser mag eisen. 511
1482. Open systeem — In tegenstelling met het zakenrecht is het verbintenissenrecht een open systeem, d.w.z. dat de bevoegdheid van de rechtssubjecten om contracten te creëren centraal staat. De wetgever vervult hier eerder een aanvullende rol. De bevoegdheid van de partijen wordt beperkt door de regels van openbare orde en goede zeden, waarvan niet mag worden afgeweken (art. 6 B.W.).
Afdeling 2. Soorten 1483. Geven, doen en niet-doen — Een verbintenis om iets te geven verplicht tot afgifte van een bepaald goed. Een verbintenis om iets te doen heeft een prestatie, een handeling tot voorwerp. Een verbintens iets niet te doen slaat op een onthouding. Zo is bijv. het leveren van een bepaalde auto, 10 kg. nagels, enz een verbintenis om iets te geven, terwijl haar knippen, schilderwerken uitvoeren enz. een verbintenis is om iets te doen, terwijl de belofte om een onroerend goed niet te hypothekeren of te bebouwen op een onthouding slaat.
1484. Middelen- en resultaatsverbintenis — Een verbintenis is een middelenverbintenis indien de verplichting van een partij erin bestaat om naar best vermogen te handelen, zonder dat een resultaat gewaarborgd wordt. Een verbintenis is een resultaatsverbintenis indien een partij zich tot een wel bepaald resultaat verbindt. Een geneeskundig contract bijv. is een middelenverbintenis, terwijl een aannemer die zich verbindt een woonhuis te bouwen een resultaatsverbintenis is.
1485. Natuurlijke verbintenis — In het Romeins recht was het begrip ‘natuurlijke’ verbintenis van groot belang. Thans heeft het slechts een marginale betekenis. Men kan een natuurlijke verbintenis omschrijven als een verbintenis die ‘van nature’ aan iemand is opgelegd, maar die niet kan worden afgedwongen voor de rechter. Dit is bijv. het geval met de verplichting tot betalen van de schulden die na het intreden van de verjaring vervallen. Indien men deze schulden toch voldoet, kunnen ze niet teruggevorderd worden.
Afdeling 3. Modaliteiten 1486. Hoofdelijk, in solidum en niet-hoofdelijk — Hoofdelijkheid kan 512
zich voordoen wanneer meerdere schuldenaars1 instaan voor dezelfde schuld (art. 1197 en volg. B.W.). Dit is bijv. het geval wanneer één lening wordt toegekend aan drie personen. De regel is dat verbintenissen niet hoofdelijk zijn en dat elke schuldenaar slechts tot beloop van zijn deel gehouden is: elk van de ontleners moet één derde terugbetalen. Is een verbintenis daarentegen hoofdelijk dan kan elke schuldenaar verplicht worden de gehele schuld terug te betalen. In dat geval kan de uitlener bijv. het volledige bedrag terugvragen van één van de drie ontleners naar keuze. “Hoofdelijkheid” geldt enkel indien de partijen het uitdrukkelijk hebben bedongen, indien de wet het voorziet (bijv. de tienjarige aansprakelijkheid van architect en aannemer - art. 1792 B.W.) of indien het gewoonterecht dit bepaalt (bijv. in handelszaken). 1487. Aan de hoofdelijkheid is een hoofdgevolg en een bijkomend gevolg gehecht. Het hoofdgevolg bestaat erin dat elke schuldenaar voor het geheel moet presteren op vraag van de schuldeiser: de schuldeiser kiest tot welke schuldenaar hij zich richt. Na betaling door één van de schuldenaars zullen deze onderling moeten verrekenen. Het bijkomend gevolg is dat de ingebrekestelling en de stuiting van de verjaring tegen één van schuldenaars geldt ten aanzien van de andere schuldenaars. Er zijn gevallen waarin alleen de hoofd- of primaire gevolgen van de hoofdelijkheid spelen en niet de bijkomende of secundaire; dan spreekt men niet van hoofdelijkheid, maar van een verbintenis in solidum. Dit is het geval bij een vergoeding van de schade door een fout, wanneer er meerdere daders zijn. 1488. Deelbare en niet-deelbare verbintenissen — Het aspect deelbaarheid van de schuldvordering heeft in hoofdzaak betrekking op het feit of de erfgenamen van een schuldenaar de schuld van de overledene onder hen kunnen delen (art. 1217 en volg. B.W.). De regel is dat een schuldvordering deelbaar is, zelfs indien de oorspronkelijke schuld hoofdelijk was. Zijn bij wijze van uitzondering ondeelbaar: – de schuldvorderingen die van nature niet deelbaar zijn (bijv. levering van een paard); – de schuldvorderingen waarvan de ondeelbaarheid in de overeenkomst werd bedongen. Het bedingen van de hoofdelijkheid is niet voldoende om ondeelbaarheid tot gevolg te hebben.
1
Hoofdelijkheid kan ook bestaan in hoofde van de schuldeisers.
513
1489. Verbintenissen onder voorwaarde — Verbintenissen onder voorwaarde zijn nader omschreven in de art. 1168-1182 B.W. Een voorwaarde is een onzekere en toekomstige gebeurtenis waarvan hetzij het ontstaan, hetzij het tenietgaan van een verbintenis afhangt. Een verbintenis onder een potestatieve voorwaarde, vanwege diegene die zich verbindt, is nietig. Een potestatieve voorwaarde is een voorwaarde die afhangt van de wil van één van de partijen. ‘Ik verkoop u mijn huis als ik zin heb’ is nietig, het is een verbintenis onder potestatieve voorwaarde.
Een verbintenis onder ontbindende voorwaarde betekent dat een geldig gesloten verbintenis ontbonden wordt wanneer de voorwaarde zich voordoet. Ik verkoop u dat schilderij onder voorwaarde dat de schilder niet overlijdt binnen de 5 jaar vanaf heden. Overleeft de schilder de termijn van 5 jaar dan is de verkoop definitief, sterft hij vóór het 5de jaar dan wordt de koop ongedaan gemaakt.
Een verbintenis onder opschortende voorwaarde heeft slechts gevolgen indien de voorwaarde zich voordoet. Ik kom vanaf maandag bij u werken indien mijn huidige werkgever mijn onmiddellijk ontslag aanvaardt.
1490. Alternatieve verbintenissen — Een alternatieve verbintenis is een verbintenis waarvan men zich kan kwijten door het leveren van één van verschillende zaken. Indien niet anders overeengekomen is mag de schuldenaar kiezen. Ik verkoop u één hond uit het nest, naar keuze van de verkoper.
1491. Verbintenissen onder strafbeding — Een verbintenis onder strafbeding is een verbintenis waarin een forfaitaire schadevergoeding is opgenomen in geval van niet-uitvoering. De rechter kan - zelfs ambtshalve het bedrag verminderen (art. 1231 B.W.). Een strafbeding mag niet verward worden met een zuiver punitief beding, waarbij de te betalen vergoeding los staat van de schade.
514
HOOFDSTUK III. Bronnen van verbintenissen 1492. Het is van belang de verbintenis zelf, d.w.z. het bestaan van een rechtsband, te onderscheiden van de bron van verbintenissen, m.n. de vraag ‘hoe is de rechtsband ontstaan?’. 1493. In de publiekrechtelijke sfeer ontstaan verbintenissen door “administratieve rechtshandelingen”: dit zijn eenzijdige, uitvoerbare rechtshandelingen gesteld door een orgaan van de uitvoerende macht: bijv. het betekenen van een belastingaanslag, het vaststellen van de Wegcode bij K.B. De overheid realiseert haar taak in de regel door het uitvaardigen van dergelijke rechtshandelingen, waaraan de burger onderworpen is1. Deze rechtshandelingen creëren verbintenissen t.a.v. de burger. 1494. De belangrijkste bronnen van verbintenissen in de privaatrechtelijke rechtssfeer zijn: – de overeenkomst. De verbintenissen uit overeenkomst worden verwoord in contracten. Ze worden in Hoofdstuk IV behandeld; – de onrechtmatige daad. Een verbintenis ontstaat door een onrechtmatige daad wanneer iemand schade veroorzaakt door zijn fout. Deze rechtsfiguur wordt in Hoofdstuk V behandeld. Naast deze twee hoofdbronnen zijn nog te vermelden: 1. de eenzijdige wilsuiting; 2. de zaakwaarneming (art. 1372-1375 B.W.); 3. de onverschuldigde betaling (art. 1376-1381 B.W.); 4. de vermogensverschuiving zonder oorzaak. De laatste drie bronnen hebben gemeen dat een verbintenis ontstaat uit een rechtsfeit, zonder dat er enige wilsuiting of onrechtmatige handeling is vanwege de schuldenaar. 1495. Tenslotte kan een verbintenis ook rechtstreeks ontstaan uit de wet, bijv. de steunplicht jegens bloedverwanten in opgaande en dalende lijn.
Afdeling 1. Verbintenis uit eenzijdige wilsuiting 1496. Het B.W. regelt niet op een uitdrukkelijke wijze de mogelijkheid om rechtsgevolgen teweeg te brengen door een eenzijdige wilsuiting, d.w.z. zonder enige aanvaarding of tussenkomst van een andere partij.
1
De overheid kan ook contracten sluiten met de burger.
515
Op verschillende plaatsen in het B.W. zijn nochtans regelingen aangegeven waar verbintenissen ontstaan uit een eenzijdige wilsuiting: een erkenning van een kind, de aanvaarding van een nalatenschap, ... 1497. Of buiten de in de wet geregelde gevallen een eenzijdig aanbod een verbintenis kan doen ontstaan in hoofde van de aanbieder, is pas na lang aarzelen door rechtspraak en rechtsleer erkend. Een aanbod van een partij wil zeggen dat een partij een ontwerpcontract voorstelt. Thans neemt men aan dat een dergelijk aanbod de aanbieder bindt vooraleer de andere partij het heeft aanvaard: hij moet zijn aanbod gedurende een redelijke termijn honoreren. Deze regels gelden zowel voor een openbaar aanbod als voor een individueel aanbod. Een persoon neemt contact op met een kennis en stelt hem voor zijn onroerend goed, gelegen te Antwerpen, Zodiastraat 13 aan te kopen voor een bedrag van €200.000,- in de staat waarin het zich bevindt daar hijzelf verhuist naar Gent en weet dat die kennis een huis zoekt te Antwerpen. Eenmaal dit voorstel overgemaakt aan die kennis moet hij dit voorstel een redelijke termijn honoreren. Indien die kennis na 7 dagen antwoordt: “akkoord, ik wil het goed kopen”, kan dit voorstel niet worden ingetrokken.
Afdeling 2. Zaakwaarneming 1498. Men spreekt van zaakwaarneming1 wanneer een bepaalde persoon spontaan de belangen van een andere persoon in diens voordeel waarneemt, omdat de meester van de zaak daartoe tijdelijk niet in staat is (art. 1372-1375 B.W.). De persoon die de belangen waarneemt, noemt men zaakwaarnemer. Eenmaal een persoon de zaken van een ander heeft waargenomen, moet hij dit doen als een goede huisvader, moet hij zijn zaakwaarneming voortzetten en voltooien en bij het einde rekenschap afleggen. De meester van de zaak moet de zaakwaarnemer schadeloos stellen voor alle noodzakelijke en nuttige uitgaven. Dit is bijv. het geval wanneer een persoon, bij afwezigheid van zijn buur, diens huis herstelt na een stormweer.
1
Luc VAEL, “Altruïsme tot recht gekomen”, T.P.R. 1999, 79-129.
516
Afdeling 3. Onverschuldigde betaling 1499. Een persoon die bij vergissing een betaling of een andere prestatie ontvangt die hem niet toekomt, is verplicht hetgeen hij ten onrechte ontving, terug te geven (art. 1376-1381 B.W.). ‘s Morgens sta ik dolgelukkig op: mijn banksaldo is immers aangegroeid met een slordige €1.000.000,- door een storting van een voor mij onbekend persoon. Ik bel deze persoon op om hem te bedanken, mijn vreugde is snel voorbij: het gaat om een vergissing. Ik moet het bedrag terugbetalen.
Afdeling 4. Vermogensverschuiving zonder oorzaak 1500. Wanneer een overgang heeft plaats gehad van een vermogen van een persoon naar dat van een andere zonder dat hiertoe enige rechtvaardiging bestond, dient het verrijkte vermogen het verarmde te compenseren. Vereist is: een verarming van het ene vermogen; de overeenstemmende verrijking van een andere vermogen; een verband tussen verarming en verrijking en het gebrek aan grondslag van de vermogensverschuiving. Deze rechtsfiguur werd niet wettelijk geregeld, maar op billijkheidsgronden ontwikkeld door de rechtspraak. Dit doet zich bijv. voor wanneer twee partijen een overeenkomst sloten, waarbij één van hen zich verbond tegen betaling de tuin van de andere partij aan te leggen. De tuin wordt aangelegd en vóór de betaling verklaart de rechter de gesloten overeenkomst nietig. Het vermogen van de tuinaanlegger is verarmd (door de gepresteerde arbeidsuren, het ingezette materiaal en beplantingen), het vermogen van de eigenaar van de tuin is verrijkt (met dezelfde elementen). Tussen de verarming en de verrijking is er geen juridische grondslag meer, daar de overeenkomst werd vernietigd.
517
HOOFDSTUK IV. Verbintenis uit overeenkomst 1501. De voornaamste bron van verbintenissen is wellicht de overeenkomst of de meerzijdige rechtshandeling. De overeenkomst is het samentreffen van twee of meer wilsuitingen met het oog op het doen ontstaan, wijzigen of uitdoven van een verbintenis of een rechtsband. Het centrale element in de overeenkomst is de wilsovereenstemming tussen de partijen. Deze is erop gericht een juridisch gesanctioneerde afspraak te doen ontstaan.
Afdeling 1. Totstandkoming van overeenkomsten 1502. Variatie — Juridisch gezien zijn alle contracten wat hun theoretische structuur betreft gelijk: twee of meer partijen drukken hun wil uit over de door hen opgenomen verbintenissen. In werkelijkheid kunnen er nogal wat verschillen optreden tussen al de gevallen die onder de noemer “contract” vallen: – vooreerst is er het klassiek beeld van het onderhandeld contract. De partijen gaan aan tafel zitten en bespreken over en weer hun respectieve verbintenissen; – zeer frequent zijn ook de contracten die gesloten worden zonder overleg tussen de partijen: men kan ze omschrijven als feitelijke contracten, zoals bijv. het kopen van een bioscoopticket; – standaardcontracten zijn op voorhand door één partij geformuleerde ontwerpcontracten waarover het akkoord van de wederpartij wordt gevraagd. Dit is de klassieke handelwijze voor het sluiten van een verzekeringscontract. Het komt ook voor bij de algemene voorwaarden die bijv. op de keerzijde van een factuur of op de bestelbon zijn afgedrukt; – de toetredingscontracten zijn dan voornamelijk contracten opgesteld door monopoliehouders, zoals elektriciteitsmaatschappijen enz. De onderhandelingsmogelijkheid is hier omzeggens afwezig. Ze hebben allen gemeen dat aan elk van deze types van overeenkomst een aanbod en de aanvaarding ten grondslag liggen. 1503. Aanbod — Het sluiten van een contract vangt in de regel aan met voorafgaande besprekingen en onderhandelingen. Is men zover gevorderd dat één van de partijen (de aanbieder) een volledig voorstel doet dat alle elementen bevat die noodzakelijk zijn voor het tot stand komen van het contract, dan spreekt men van een aanbod. Het aanbod is een eenzijdige wilsuiting, waarin de aanbieder de voorwaarden bekend maakt tegen dewelke hij bereid is te contracteren. 518
1504. Aanvaarding — A. Wat. Het akkoord van de wederpartij met dit aanbod noemt men de aanvaarding. De aanvaarding is de wilsuiting waarbij de wederpartij de voorwaarden van het contractaanbod van de aanbieder accepteert. B. Hoe. De aanvaarding kan uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn. Zij is uitdrukkelijk indien zij blijkt uit handelingen (geschriften, woorden, daden) gesteld met de bedoeling de toestemming tot uiting te brengen. Zij is stilzwijgend indien zij moet afgeleid worden uit handelingen gesteld met een ander doel dan het doen blijken van de toestemming. Voert iemand bijv. onmiddellijk uit wat van hem gevraagd werd zonder dit uitdrukkelijk beloofd te hebben, dan blijkt hieruit wel degelijk zijn aanvaarding. 1505. Totstandkoming — Door de aanvaarding van het aanbod ontstaat de overeenkomst met haar juridische gevolgen. Hierbij is wel vereist dat aanbod en aanvaarding met elkaar overeenstemmen. Antwoordt degene aan wie een huis te koop wordt aangeboden voor €200.000,- met “ik ga akkoord met €180.000,-”, dan is er geen overeenstemming, maar een tegenaanbod. In dit geval komt geen contract tot stand. Tussen de wilsuiting van de aanbieder en deze van zijn wederpartij is er een bewust verschil.
1506. Ogenblik van totstandkoming — Indien de aanvaarding geschiedt in aanwezigheid van alle partijen stelt er zich geen probleem: het contract komt tot stand op het ogenblik van de aanvaarding. Wordt het contract gesloten in afwezigheid van de partijen, bijv. via briefwisseling, fax of email, dan rijst de vraag op welk moment het contract is tot stand gekomen: op het ogenblik dat de aanvaarding wordt verzonden? op het ogenblik dat de aanvaarding de wederpartij bereikt? op het ogenblik dat de wederpartij kennis neemt van de aanvaarding? Het Hof van Cassatie1heeft midden vorige eeuw dit probleem opgelost: de overeenkomst komt tot stand op de plaats en op het moment dat de aanbieder kennis heeft genomen of kunnen nemen van de aanvaarding. 1507. Verplichtingen bij totstandkoming — In een aantal gevallen legt de wetgever speciale verplichtingen op bij de totstandkoming van contracten, zoals bij contracten op afstand (art. 77 en volg. WHP), bij consumentenkrediet (art. 10 en volg. Wet Consumentenkrediet). Art. 30 WHP legt ten voordele van de consument aan de wederpartij in het algemeen de verplichting op om volledige en correcte informatie te verschaffen bij de contractsluiting.
1
Cass. 16 juni 1960, Pas., I, 1190
519
1508. Fouten bij het sluiten van het contract — Zolang er geen geldig contract tot stand komt, loopt geen van de partijen enige contractuele verbintenis op1. Dit belet echter niet dat elkeen bij de voorbereiding van een contract zorgvuldig moet handelen. Begaat één van de partijen tijdens de fase van de contractonderhandeling een fout (culpa in contrahendo) die schade berokkent aan de wederpartij met wie men vruchteloos onderhandelt of uiteindelijk toch een contract sluit, dan kan men op grond van art. 1382 B.W. en volg. aansprakelijk gesteld worden. Als fout kan bijv. gelden het verstrekken van onjuiste informatie aan de wederpartij, de wederpartij kosten laten maken met het oog op eventuele contractsluiting, terwijl men reeds zeker is dat er geen contract zal komen. 1509. Contractbelofte — Een contractbelofte is een verbintenis van één partij om, op verzoek van de andere partij, op een later tijdstip een overeenkomst te sluiten, waarvan de essentiële bestanddelen reeds vastliggen.
Afdeling 2. Soorten contracten 1510. Wederkerige - eenzijdige rechtshandelingen — Een contract is wederkerig wanneer de partijen zich over en weer jegens elkaar verbinden. Alle partijen gaan hierbij een verbintenis aan, ze zijn elk schuldeiser en schuldenaar van elkaar (art. 1102-1103 B.W.). Eenzijdig is een contract waarbij slechts één van de partijen een verbintenis aangaat. Een dergelijk eenzijdig contract vereist de toestemming van beide partijen. Bij het huurcontract bijv. verbindt de verhuurder zich o.m. ertoe de huurder het genot van de verhuurde zaak te verschaffen. De huurder van zijn kant verbindt zich ertoe de huurprijs te betalen. De geldlening en het hypotheekcontract zijn voorbeelden hiervan: alleen de ontlener verbindt zich ertoe de zaak terug te geven, de uitlener daarentegen is tot geen enkele prestatie gehouden.
1511. Contracten onder bezwarende titel en “om niet” — Een contract “onder bezwarende titel” is een contract waarbij iedere partij aan de andere partij een voordeel belooft (art. 1105-1106 B.W.). Elke partij heeft derhalve belang bij het contract. Een verbintenis uit vrijgevigheid of “om niet” is diegene waarbij een partij aan een andere een voordeel verschaft, geheel om niet; er is geen tegenprestatie.
1
D. FRERIKS, “Onderzoeks- en mededelingsverplichting in het contractenrecht”, T.P.R. 1992, 1187-1252.
520
Een koop is een contract onder bezwarende titel. Een schenking is een contract uit vrijgevigheid, dus een contract om niet.
1512. Vergeldende en kanscontracten — Een contract is vergeldend wanneer de partijen op het ogenblik waarop het gesloten wordt de omvang en het belang van hun verbintenis kunnen vaststellen (art. 1104 B.W.). Het contract is daarentegen een kanscontract wanneer bij het sluiten ervan niet mogelijk is te bepalen welk voordeel of nadeel er precies te verwachten is, daar minstens één van de prestaties afhangt van een onzekere gebeurtenis. Het koopcontract is een vergeldend contract: de prijs is bepaald of bepaalbaar. Een verzekeringscontract is een kanscontract: de verzekeraar noch de verzekerde kan met zekerheid weten of de verzekeraar tot uitkering zal gehouden zijn.
1513. Benoemde en onbenoemde contracten — Benoemde contracten zijn contracten die dermate belangrijk zijn en veelvuldig voorkomen dat de wetgever hen een eigen benaming heeft gegeven en de inhoud ervan uitdrukkelijk heeft geregeld, soms dwingend, vaak aanvullend. Dit bespaart de partijen de moeite telkens wanneer zij een contract van deze aard sluiten zelf de bijzonderheden ervan te regelen. Onbenoemde contracten zijn contracten waarvoor de wetgever geen modelregeling heeft ontworpen. Ze worden beheerst door de algemene principes van het verbintenissenrecht en door de inhoud van de door de partijen hieromtrent gemaakte afspraak. De koop, huur, vennootschap, ... zijn voorbeelden van benoemde contracten. Voorbeelden zijn: carwash, sponsorcontract, medisch contract, contract met advocaat, leasing, ...
1514. Hoofd- en bijkomende contracten — Een hoofdcontract is een contract dat op zichzelf bestaat, het wordt autonoom gesloten. Een bijkomend contract is een contract dat enkel denkbaar is als een ondergeschikt contract. Meestal strekt het bijkomend contract tot waarborg van de nakoming van het hoofdcontract: dit noemt men zekerheidsovereenkomsten. De koop, het huurcontract, de bewaargeving zijn hoofdcontracten. Een pandovereenkomst, een borgstelling of een hypotheek hebben geen zin zonder een hoofdschuld die zij waarborgen.
1515. Contract intuïtu personae en contract intuïtu pecuniae — 521
Contracten zijn intuïtu personae wanneer de identiteit van de wederpartij determinerend is voor het sluiten van de overeenkomst. Dit contract eindigt wanneer die persoon zijn verplichtingen niet meer kan uitvoeren. De andere contracten zijn intuïtu pecuniae: alleen de prestatie telt, niet de persoon die de prestatie moet verrichten. Dit is bijv. het geval wanneer men een bepaalde kunstenaar, Willem Vermandere, opdracht geeft om een kunstwerk te maken en de kunstenaar overlijdt.
1516. Aflopende en langdurige contracten — Contracten zijn aflopend wanneer het contract ten einde is op het moment dat elke partij haar eenmalige prestatie verricht. Een voortdurend contract is een overeenkomst waarvan de uitvoering zich essentieel in de tijd uitstrekt door verschillende opeenvolgende prestaties. Bij een koop-verkoop is het contract afgewerkt wanneer de verkoper levert en de koper betaalt. Zo is bijv. een huurcontract, een bediendecontract, ... een voortdurend contract.
Afdeling 3. Geldigheidsvereisten 1517. Begrip — Een rechtshandeling, hetzij een eenzijdige, hetzij een meerzijdige wordt tot stand gebracht om juridische gevolgen in het leven te roepen, bijv. 2 partijen die zich juridisch aan elkaar binden in een huurcontract. Hiertoe stelt de wet een aantal geldigheidsvereisten, d.w.z. voorwaarden die aanwezig moeten zijn om het juridisch beoogd effect te realiseren. De geldigheidsvereisten zijn: [1] een geldige toestemming van de betrokkene, [2] de handelingsbekwaamheid van de betrokkene, [3] een voorwerp en [4] een oorzaak.
A. Toestemming 1518. Toestemming — A. Wil. De eerste vereiste voor het geldig totstandkomen van een rechtshandeling (bijv. een contract, een testament, ...) is de wil. De rechtsgevolgen van een wilsuiting ontstaan slechts indien vier voorwaarden tegelijkertijd vervuld zijn: [1] een volwaardige wil; [2] een rechtsgevolgen beogende wil; [3] die geuit is; [4] tegenover de persoon, waarmee de rechtsbetrekking ontstaat. Dit dient over en weer tussen de partijen te geschieden, hetzij in elkaars 522
aanwezigheid, hetzij op afstand, wanneer de partijen communicatiemiddelen gebruiken, wanneer zij niet in elkaars aanwezigheid vertoeven, hetzij elektronisch, wanneer ze hun wil op elektronische wijze uiten. De kern van het betoog is dat rechtshandelingen slechts tot stand komen wanneer men dit bewust wil. Geen wil, geen rechtshandeling1. Ter zake van vrije wil om rechtsgevolgen teweeg te brengen, kan er nogal één en ander mislopen. [B] Vooreerst kunnen er problemen ontstaan over de vraag of de partijen bedoeld hebben een “juridische” verhouding te creëren. [C] Er kunnen zich ook omstandigheden voordoen waaruit dient afgeleid te worden dat er om een of andere reden geen wilsovereenstemming was. [D] Tenslotte kan een wil aangetast zijn door wilsgebreken. 1519. B. Rechtsgevolgen beogende wil. Er komt geen rechtshandeling tot stand wanneer een persoon of personen zich hebben willen binden, zonder daaraan afdwingbare juridische gevolgen te hechten2. Ze hebben geen rechtsgevolgen beoogd. Het kan ook zijn dat de partijen uitdrukkelijk overeenkomen een verbintenis aan te gaan waaraan ze geen rechtsgevolgen wensen vast te knopen. Dan sluiten ze een gentlemen’s agreement. Wanneer je iemand uitnodigt om aanwezig te zijn op een souper en deze persoon aanvaardt om te komen, zal het niet steeds evident zijn of men hieraan rechtsgevolgen wenste vast te knopen. Dit is zeker niet het geval binnen de zuivere privé-sfeer, dit kan wel het geval zijn bij de uitnodiging van een bekende figuur die beloofde tegen betaling aanwezig te zijn op een souper met fondswerving.
1520. C. Afwezigheid van wil. Er kunnen zich verschillende gevallen voordoen waar er schijnbaar een wil aanwezig is, maar in werkelijkheid niet: bij een essentieel misverstand, bij krankzinnigheid en bij discrepantie tussen de werkelijke en de uitgedrukte wil. Al deze gevallen hebben dit gemeen: er bestaat de indruk dat er een wil is, maar deze is er niet. In beginsel komt geen geldige rechtshandeling tot stand, de rechter zal tussenkomen om de nietigheid vast te stellen3. 1521. I. Misverstand. Het kan voorkomen dat er een fundamenteel misverstand is tussen aanbieder en de persoon die aanvaardt. Een van hen denkt dat wilsovereenstemming bereikt werd, terwijl zij in feite een totaal andere visie hebben op het voorwerp van het contract of de aard ervan.
1
Zoals hierna betoogd wordt, kunnen er toch rechtshandelingen ontstaan bij afwezigheid van wil, hiervoor zal een beroep gedaan worden op de vertrouwensleer. 2 A.C. van SCHAICK, "Vriendendiensten en aansprakelijkheidsleniging, NTBR 1977, 313-320 3 Het kan nochtans gebeuren dat de rechtsgevolgen toch intreden indien één van de partijen een beroep kan doen op de vertrouwensleer of op het onrechtmatig gedrag van de wederpartij.
523
Er is dan geen wil tot het creëren van een rechtshandeling. In de regel komt geen contract tot stand. Bij betwisting zal de rechter de schijntoestand opheffen. De ene partij denkt een huis te kopen gelegen te Gent, terwijl de andere partij meent een huis gelegen te Antwerpen te verkopen, of indien de ene denkt een voorwerp ten geschenke te krijgen, terwijl de andere bedoelt dit te verkopen.
1522. II. Krankzinnigheid. Ook bij rechtshandelingen, verricht door personen die zich in staat van krankzinnigheid bevinden zonder dat ze onbekwaam zijn verklaard, kan men ervan uitgaan dat er geen verbintenis is tot stand gekomen bij gebrek aan het bestaan van een wil. De wetgever laat toe de nietigheid van deze rechtshandeling te bekomen: a. indien kan bewezen worden dat op het ogenblik van de ‘wilstoestemming’ de betrokkene geen rechtsgevolgen beogende wil heeft kunnen uiten (afwezigheid van wil); b. bij toepassing van art. 503 B.W. op grond van krankzinnigheid, indien de nietigheid wordt gevraagd tijdens het leven1 van de krankzinnige en wanneer de krankzinnigheid kennelijk bestond tijdens de rechtshandeling die gesteld werd vóór de latere onbekwaamverklaring. 1523. III. Discrepantie werkelijke en uitgedrukte wil. In de dagelijkse werkelijkheid gebeurt het nogal frequent dat er een discrepantie of een verschil bestaat tussen de ‘echte wil’ van een partij en de door hem ‘uitgedrukte wil’. Het uitgangspunt is dat rechtshandelingen slechts ontstaan door de reële wil van de partijen. Indien de uitgedrukte wil niet overeenkomt met de werkelijke komt er geen overeenkomst tot stand. De vertrouwensleer brengt hier een correctie aan. Een bedrijf Centurio bestelt schriftelijk bij zijn gebruikelijke leverancier L 100 eenheden van een bepaald product. De bestelling wordt uitgevoerd en gefactureerd. Op dat ogenblik stelt Centurio vast dat de bestelling ging over 10 eenheden en dat enkel op basis van een tikfout 100 werd ingevoerd. Zelfs in de veronderstelling dat een bestelling van 100 eenheden een normale bestelling zou zijn, rijst de vraag of er een verbintenis is tot stand gekomen, nu er toch geen wil aanwezig was.
1524. D. Wilsgebreken. I. Begrip. Bij een gebrekkige vorming van het
1
Wordt de nietigheid op grond van krankzinnigheid gevraagd na het overlijden, dan kan de rechter de nietigheid slechts uitspreken ofwel indien de vordering tot handelingsonbekwaamheid wegens krankzinnigheid bij de rechter was ingeleid tijdens het leven van de betrokkene, ofwel indien de krankzinnigheid uit de handeling blijkt.
524
aanbod of van de aanvaarding spreekt men van wilsgebrek. Wilsgebrek betekent dat er een wil aanwezig is, d.w.z. een akkoord over het voorwerp van de verbintenis, maar dat de wil van één van de partijen is aangetast door een gebrek. In een aantal situaties waar er wilsovereenstemming bereikt werd tussen de partijen, komt het immers voor dat de wilsverklaring van één van de partijen berust op verkeerde gegevens of onder druk werd afgelegd: de betrokkene zou dezelfde verbintenis niet aangegaan hebben, ware hij goed geïnformeerd of volledig vrij geweest. In een beperkt aantal gevallen kan de geldigheid van de overeenkomst aangevochten worden en wel bij dwaling, bedrog en geweld. In deze drie gevallen gaat het om een relatieve nietigheid. 1525. II. Dwaling. De dwaling is een onjuiste voorstelling van zaken die één van de partijen of allebei ertoe brengt een rechtshandeling te stellen waar die partij de rechtshandeling niet zou gesteld hebben, had zij de juiste toedracht gekend; m.a.w. een partij heeft zich vergist over een essentieel onderdeel van de verbintenis. De dwalende partij kan zich tot de rechter wenden en de nietigheid van de overeenkomst vragen. Het is nochtans niet wenselijk dat gesloten overeenkomsten voor elke kleine vergissing van één van de partijen nietig zou worden verklaard. Er worden twee voorwaarden gesteld: de wetgever stelt dat een dwaling enkel tot nietigheid aanleiding kan geven indien het gaat om een dwaling over een essentieel onderdeel van het contract. De rechtspraak heeft er een tweede voorwaarde aan toegevoegd: zelfs als het gaat over een essentieel onderdeel van het contract kan een dwaling pas aanleiding geven tot nietigheid indien de dwaling verschoonbaar is. 1526. Een dwaling kan enkel dan aanleiding geven tot nietigheid indien zij betrekking heeft op een essentieel onderdeel van het rechtshandeling, d.w.z. dat zonder de dwaling de rechtshandeling niet gesteld zou zijn (art. 1110 B.W.). Deze onjuiste voorstelling moet betrekking hebben op één van de volgende punten: 1. ofwel de zelfstandigheid van de zaak die het voorwerp van de verbintenis uitmaakt. Hieronder verstaat men elke hoedanigheid van de zaak die voor de betrokkene doorslaggevend was voor het sluiten van het contract. Indien men een schilderij koopt van een bepaalde schilder en dat schilderij is van een andere schilder, heeft de dwaling betrekking op de zelfstandigheid van de zaak. De grootte van het schilderij daarentegen heeft geen betrekking op de zelfstandigheid van de zaak. Een vergissing, noch over de waarde van de zaak, noch over de bijkomende eigenschappen worden beschouwd als behorende tot de zelfstandigheid van de zaak; 525
2. ofwel de identiteit van de persoon met wie men contracteert, indien het gaat om een overeenkomst die hoofdzakelijk werd aangegaan omwille van de eigenschap van die persoon (intuïtu personae); 3. ofwel een rechtspunt dat doorslaggevend was voor het sluiten van het contract. Zo is er een dwaling over een rechtspunt indien men een schuld betaalt en achteraf blijkt dat men geen schuldenaar was.
1527. Daarenboven moet de dwaling verschoonbaar zijn, d.w.z. de vergissing die aan de grondslag van de dwaling ligt, zou ook begaan zijn door een redelijk voorzichtige persoon. Indien een dwaling te wijten is aan het eigen gedrag (gebrek aan kennis, onzorgvuldigheid, slordigheid, ... ) behoudt het contract zijn geldigheid. In een grootwarenhuis zie ik een elektrisch deken liggen en ik koop het. Thuis gekomen stel ik vast dat het een tentje is en geen deken. Een dergelijke dwaling is niet verschoonbaar. Indien ik het onderscheid niet ken tussen een elektrisch deken en een tent, moet ik maar om uitleg vragen ....
1528. III. Bedrog. Bedrog is een dwaling die met opzet veroorzaakt werd door de medecontractant (art. 1116 B.W.). Eén van de partijen heeft listen of kunstgrepen aangewend met de bedoeling de medecontractant tot een verkeerde voorstelling van zaken te brengen en daardoor tot het sluiten van een contract1. Wat het voorwerp van de vergissing betreft, kan bedrog in een ruimer aantal gevallen worden ingeroepen dan de dwaling: ook bedrog omtrent de beweegredenen of een bijkomend kenmerk van de zaak of de waarde komt in aanmerking als grond tot nietigverklaring. Een ander verschil bestaat hierin dat de vergissing die veroorzaakt werd door het bedrog niet verschoonbaar moet zijn. Opdat bedrog de geldigheid van de overeenkomst in het gedrang zou kunnen brengen, moet het bedrog doorslaggevend geweest zijn voor het sluiten van het contract. Bovendien geeft het enkel aanleiding tot nietigheid indien het uitgaat van de medecontractant van de bedrogene of van diens medeplichtige. 1529. IV. Geweld. Onder geweld verstaat men het aanwenden van gewelddaden of bedreigingen door één van de partijen met het doel de toestemming van de andere partij af te dwingen. Geweld kan van fysieke of morele2 aard zijn (art. 1111 en volg. B.W.).
1
Reclame voor een product waarbij de eigenschappen fel worden overdreven is niet per se als bedrog te beschouwen. 2 Art. 1114 B.W. bepaalt dat eerbiedige vrees voor vader en moeder, zonder daden van geweld, niet als geweld kunnen beschouwd worden.
526
Geweld leidt tot nietigverklaring op voorwaarde dat het gebruikte geweld van die aard is dat het een redelijke persoon vrees zou aanjagen. Het moet derhalve een aanzienlijk kwaad zijn waarmee gedreigd wordt. Het kwaad moet onrechtmatig zijn. Wanneer een onguur individu iemand onder druk zet om zijn auto aan hem te verkopen tegen een te lage prijs, onder bedreiging dat hij de belegde gelden, waarover hij zeggenschap heeft, bij uw vader zal weghalen, dan kan dit als geweld worden aangezien. Indien hij dreigt een faillissement van uw vader aan te vragen voor de rechtbank van koophandel is dit geen geweld.
1530. Vertrouwensleer — A. Aanvullende werking. De ‘wilstheorie’ stelt dat rechtshandelingen enkel tot stand kunnen komen ingevolge de ‘wil’ van een partij, op basis dus van de ‘reële’ wil. Dit zou impliceren dat indien er geen reële wil aan de grondslag van een rechtshandeling ligt, er ook geen rechtshandeling zou zijn. De werkelijkheid is anders. Het is onjuist te beweren dat het “gebonden zijn” van een partij als enige grondslag de wil van de partijen om zich te verbinden kan hebben. Zonder twijfel is de reële wil in de meeste gevallen de grondslag van de verbintenis, nochtans zijn er gevallen waarin de werkelijke wil van de partijen niet overeenkomt met de uitgedrukte wil en er toch een verbintenis is ontstaan. 1531. B. Het vertrouwen. In de werkelijkheid van elke dag gebeurt het dat er een discrepantie bestaat tussen de werkelijke wil en de uitgedrukte wil en dat één van de partijen er in redelijkheid vanuit mocht gaan dat de andere partij haar werkelijke wil uitte. Dit is bijv. het geval wanneer na een schriftelijke bestelling een fabrikant de gevraagde bestelling afwerkt en levert. Bij de levering blijkt dat de aangeduide hoeveel op een tikfout berustte. Moet de persoon die de bestelling plaatste de volledige levering aanvaarden of niet?
Indien enkel de reële wil als grondslag voor een verbintenis uit overeenkomst wordt aanvaard, zou er in deze gevallen geen verbintenis zijn, bij gebrek aan wil. De rechtspraak neemt aan dat men gebonden kan zijn door de uitgedrukte wil of de schijnbare wil, wanneer deze niet met de werkelijke wil overeenstemt, indien bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen werd gewekt dat de uitgedrukte wil overeenkwam met de reële wil. De grondslag van het gebonden zijn ligt hier in de vertrouwensleer.
527
B. Handelingsbekwaamheid 1532. Handelingsbekwaamheid — De handelingsbekwaamheid is een tweede voorwaarde voor de geldigheid van het stellen van rechtshandelingen: het is de bevoegdheid van de titularis van een recht om de rechtshandelingen zelf te mogen stellen. De regel is dat eenieder rechtshandelingen kan stellen, tenzij hij daartoe onbekwaam is verklaard, hetzij door de rechter, hetzij door de wet. Deze regel levert in beginsel geen probleem op wat rechtspersonen betreft. Namens rechtspersonen worden de rechtshandelingen verricht door hun organen. Rechtspersonen zijn steeds handelingsbekwaam, behoudens wanneer de rechter maatregelen heeft genomen in hoofde van de rechtspersoon die de handelingsbekwaamheid aantasten. Dit is het geval bij een faillissementsverklaring, bij de aanstelling van een voorlopige bewindvoerder, enz. Ten aanzien van de fysieke persoon geldt eveneens de regel dat elke persoon handelingsbekwaam is behalve de in de wet voorziene uitzonderingen. Van rechtswege geldt dit voor de minderjarigen en voor de personen waar de rechter bij vonnis de onbekwaamheid heeft vastgesteld (bijv. de onbekwaamverklaring van een krankzinnigen, een verlengde minderjarige, ...).
C. Voorwerp van de verbintenis 1533. Voorwerp — Wie een verbintenis aangaat, verbindt er zich toe iets te geven aan een persoon, iets te doen of iets niet te doen. Het voorwerp van dat geven, doen of niet doen, is het voorwerp van de verbintenis. Het ligt dan ook voor de hand dat een rechtshandeling slechts geldig is, op voorwaarde dat de verbintenissen waartoe het leidt een voorwerp hebben. 1534. Opdat het contract geldig zou zijn, moet het voorwerp mogelijk, bepaald en geoorloofd zijn (art. 1126 en volg. B.W.). 1. Het voorwerp moet mogelijk zijn. Het voorwerp moet bestaan of minstens kunnen bestaan. Is het onmogelijk te geven, te doen of na te laten wat beloofd werd, dan is de verbintenis niet geldig. Ik verkoop u op woensdag 13 december van het jaar 2000 mijn tweedehandse wagen voor €48.000,-. Wat ik niet wist is dat de dag voordien deze wagen volledig vernield werd in een brand. Ik zal al het ontvangen geld moeten terugbetalen. Het voorwerp bestond immers niet meer op het ogenblik van de verkoop.
2. Het voorwerp moet bepaald of bepaalbaar zijn. Hij die zich bindt door het stellen van een rechtshandeling moet weten waartoe hij zich verbindt. Het is 528
niet noodzakelijk dat het voorwerp bepaald is op het ogenblik van het stellen van de rechtshandeling; de rechtshandeling moet voldoende elementen bevatten opdat het voorwerp van de verbintenis bepaalbaar zou zijn op het ogenblik waarop zij moet uitgevoerd worden. Gaat het om een zaak, dan moet zij bepaald of bepaalbaar zijn naar soort en naar hoeveelheid. Is geen bepaalde kwaliteit aangeduid en gaat het om vervangbare zaken, dan moet de schuldenaar zaken van gemiddelde kwaliteit leveren. Indien ik u mijn oogst verkoop tegen x €/kg is het voorwerp bepaalbaar: de oogst wordt gewogen. Verkoop van een oogst zonder vermelding van enige prijsaanduiding is nietig omdat het voorwerp niet bepaalbaar is.
3. Het voorwerp moet geoorloofd zijn, d.w.z. het voorwerp mag niet strijdig zijn met de openbare orde en de goede zeden. Het verkopen van een oorlogswapen aan een privé-persoon is verboden. Een verzekering om de schade te dekken die men zou oplopen tijdens een hold up is bijv. niet geoorloofd.
D. De oorzaak van de verbintenis 1535. Oorzaak — A. Begrip. Onder “oorzaak” verstaat men de verhouding of de band tussen de twee verbintenissen bij een wederkerige rechtshandeling: de prestatie van de ene partij is de oorzaak van de andere. Bij wederkerige verbintenissen kan men zeggen dat de oorzaak van de verbintenis het determinerend motief of de doorslaggevende beweegreden is voor de rechtshandeling. De oorzaak moet [1] bestaan, [2] aanwezig blijven, [3] moet niet uitgedrukt zijn en [4] moet geoorloofd zijn. 1536. B. Bestaan. Art. 1131 lid 1 bepaalt dat de afwezigheid van een voorwerp tot gevolg heeft dat de verbintenis van de andere partij geen gevolg kan hebben wegens afwezigheid van oorzaak. Indien de ene verbintenis geen voorwerp heeft, heeft de andere geen oorzaak. 1537. Een abstracte verbintenis noemt men een verbintenis waarbij meteen geen voorwerp aanwezig is voor één van de partijen, zodat de andere verbintenis geen oorzaak heeft. Men spreekt dan meestal van een materieel abstracte verbintenis. Ik verbind mij u €50.000,- te geven, zonder meer. Naar Belgisch recht zijn dergelijke verbintenissen bij afwezigheid van oorzaak nietig. 1538. Een materiële abstracte verbintenis moet onderscheiden worden van een formeel abstracte verbintenis. Dit is een verbintenis met een oorzaak, doch de wederzijdse verbintenissen zijn van elkaar losgemaakt en gaan een 529
eigen leven leiden. Het gevolg van een dergelijke verbintenis is “eerst betalen, dan reclameren” (een wisselbrief). 1539. C. Aanwezig blijven. Vooral ten aanzien van giften, verbintenissen uit vrijgevigheid, speelt de leer van de oorzaak een belangrijke rol. De rechter kan immers een schenking vervallen verklaren wanneer hij vaststelt dat de oorzaak verdwenen is1. 1540. D. Niet uitgedrukte oorzaak. Een verbintenis met een niet uitgedrukte oorzaak is meestal een betalingsbelofte zonder vermelding van de oorzaak. Er is een oorzaak, maar ze wordt niet vermeld. Een dergelijke verbintenis is geldig, eventueel zal de schuldeiser moeten bewijzen dat er een oorzaak is (art. 1132 B.W.). 1541. E. Geoorloofde oorzaak. De oorzaak in de betekenis van het motief dat doorslaggevend is geweest voor de verbintenis, moet geoorloofd zijn, m.a.w. het mag niet strijdig zijn met de openbare orde en de goede zeden (art. 6 B.W.). Wanneer partijen een koop-verkoop van een onroerend goed sluiten met als determinerend doel er een drugfabriek in te vestigen is de oorzaak ongeoorloofd en het contract nietig.
E. Sanctionering geldigheidsvereisten 1542. Sanctionering — A. Nietigheid. Een ongeldige verbintenis doet de maatschappelijke schijn ontstaan van een verbintenis. Een verbintenis kan niet zodanig nietig zijn, dat één van de partijen eenzijdig zou kunnen spreken van een “onbestaande” rechtshandeling (art. 1304 en volg. B.W.). Indien een verbintenis aangetast is door een nietigheid, dan moet deze toestand worden rechtgezet: – ofwel gaan de partijen akkoord dat er een nietigheid is en dienen ze door een nieuwe overeenkomst de nietigheid vast te stellen. In deze hypothese kunnen ze zelf de gevolgen van de nietigheid regelen; – ofwel moet men zich tot de rechter wenden, die de nietigheid zal uitspreken. De sanctie is dan de nietigheid van de rechtshandeling.
1
X., Verslag van het Hof van Cassatie 2000, p. 35 n.a.v. het cassatiearrest 21 januari 2000: «Wanneer de beweegreden die voor een schenking bij testament doorslaggevend is geweest, door een voorval buiten de wil van de schenker vervalt of verdwijnt, kan de rechter vaststellen dat die schenking vervallen is, als zij, volgens de bewoordingen zelf van die beschikking of volgens de uitlegging van de wil van de beschikker, onlosmakelijk verbonden is met de omstandigheden die eraan ten grondslag lagen en die haar enige reden van bestaan uitmaken.»
530
1543. B. Gevolgen. Eenmaal de nietigheid van een rechtshandeling uitgesproken is, wordt deze geacht nooit in de rechtsorde te hebben bestaan. De nietigheidssanctie werkt terug tot op de dag van het sluiten van het contract (ex tunc). Alles wat de partijen over en weer gepresteerd hebben, moet worden teruggegeven. Dit noemt men de restitutio in integrum, de verplichting om alles terug te geven. De verkoop van een schilderij wordt nietig verklaard bijv. omwille van dwaling: de koper geeft het schilderij terug, de verkoper de koopprijs. Deze teruggaveverplichting bestaat niet of slechts gedeeltelijk bij voortdurende contracten: indien bijv. een huurcontract nietig wordt verklaard, moet de betaalde huur niet worden terugbetaald voor de periode, die de betrokkene effectief in het huis verbleef. De regel van de restitutio in integrum wordt ongedaan gemaakt door een andere regel in pari causa turpitudines cessat repetitio. Een partij kan de terugvordering niet verkrijgen, indien de overeenkomst tegen de openbare orde was. Bijv. een burger geeft aan een ambtenaar geld voor het bekomen van een bepaald voordeel, i.c. een verkavelingsvergunning. Wanneer het voordeel niet bekomen wordt, kan het geld (de steekpenning) niet teruggevorderd worden. De rechter beschikt over een relatief grote ruimte voor de toepassing van deze laatste regel. 1544. C. Soorten. In de regel maakt men onderscheid tussen twee soorten nietigheden: de absolute (volstrekte of afdoende) en de relatieve (niet-afdoende) nietigheid. Het onderscheid tussen beide soorten nietigheden heeft betrekking op de volgende vragen: wie kan de nietigheid aanvragen voor de rechter? kan de nietigheid worden gedekt? Volstrekt nietig betekent dat de nietigheid kan aangevraagd worden door elke belanghebbende en dat de nietigheid niet kan gedekt worden. De koper van wapens heeft de uitdrukkelijke bedoeling deze te leveren in een oorlogsgebied, waar een verbod bestaat om wapens te leveren. De verkoper kende de intentie van de koper niet en de koper kende het bestaan van een embargo niet. Beide partijen kunnen de nietigheid vragen. Niemand kan de rechtshandeling bekrachtigen.
Nietigheden zijn relatief indien de geldigheidsvereisten, die overtreden werden, betrekking hebben op de bescherming van bepaalde privé-belangen. Ze zijn relatief in die zin dat de nietigheid alleen mag worden ingeroepen door de personen wiens belangen door de niet-naleving werden geschonden. Deze persoon kan de ongeldige handeling echter bekrachtigen. Een minderjarige kan geen contracten sluiten (bijv. een huurcontract). 531
Doet hij dat toch, dan is het huurcontract relatief nietig. Dit betekent: – dat alleen de minderjarige de nietigheid kan aanvragen voor de rechter, niet de tegenpartij; – dat de minderjarige, eenmaal meerderjarig geworden, de gesloten rechtshandeling kan bekrachtigen zodat ze geldig wordt.
Afdeling 4. Basispijlers M. BOSMANS, “Standaardbedingen”, T.P.R., 1984, 33-94. Ivan VEROUGSTRAETE, “Wil en vertrouwen bij de totstandkoming van verbintenissen”, T.P.R., 1991, 181-214. Walter VAN GERVEN, “Langdurige overeenkomsten. Prijsbepaling. Aanpassing wegens onvoorziene omstandigheden. Conflictenregeling”, In X., Hulde aan René Dekkers, Bruylant, 1982, 377-406.
1545. Het verbintenissenrecht uit overeenkomst steunt op 4 pijlers: de wilsautonomie, het consensualisme, de bindende kracht en de goede trouw. 1546. Wilsautonomie — De wetgever creëert in het domein van de verbintenissen uit overeenkomst de ruimte waarin hij de wilsautonomie van elke betrokkene volledige erkenning wenst te geven. Deze erkenning van de wilsautonomie drukt zich uit in drie aspecten: de contractvrijheid van elk individu, de keuzevrijheid van de contractpartij en de keuzevrijheid van de contractinhoud. 1547. A. Contractvrijheid. Een rechtssubject beslist zelf of het zich wenst te verbinden of niet door het al dan niet sluiten van een contract. De contractbevoegdheid is een faculteit, d.w.z. “een mogelijkheid ter beschikking van”: het rechtssubject kan niet gedwongen worden overeenkomsten te sluiten. Het corollarium van de contractvrijheid is de betrekkelijkheid van de verbintenis: deze heeft alleen gevolgen tussen partijen. 1548. B. Keuzevrijheid contractpartij. Elk rechtssubject kan vrij kiezen met wie hij een contract sluit. Elke persoon is daarenboven gerechtigd te weigeren een contract te sluiten met een andere persoon. Deze regel, van vrije keuze van contractpartij, geldt niet [1] ofwel indien men zelf een openbaar aanbod heeft geformuleerd1, [2] ofwel indien de wet een voorkooprecht aan een persoon toekent2, [3] ofwel indien de keuze van
1
In een winkel heeft men een goed geprijsd en te koop aangeboden. Art. 47-55 van de Pachtwet regelt het recht van voorkoop van de pachter in geval van vervreemding van het gepachte goed.
2
532
de contractpartij in strijd is met het verbod van discriminatie. 1549. C. Keuzevrijheid inhoud. I. Beginsel. De partijen zijn volledig vrij de inhoud naar eigen inzicht vast te leggen, zonder dat de rechter of één van de partijen daarop kunnen terugkomen. Deze keuzevrijheid of wilsautonomie of partijautonomie geven aanleiding tot de studie van een tweetal problemen: [1] het onderzoek naar de vraag of er beperkingen zijn aan deze vrijheid en [2] of de partijen ook het recht en de bevoegdheid hebben om onevenwichtige overeenkomsten te sluiten. 1550. II. Beperkingen. De vrijheid om de inhoud van de contracten zelf vast te leggen wordt soms juridisch, soms feitelijk ingeperkt. Juridische beperkingen hebben betrekking op [a] de regels van de openbare orde en goede zeden, [b] op de instelling-contracten [c] op de regels m.b.t. de consumentenbescherming, [d] op de regels van bescherming van de klanten van vrijeberoepsuitoefenaars en [e] op het verbod van discriminatie. De feitelijke beperkingen hebben betrekking op [f] standaard- en [g] toetredingscontracten. 1551. a) Openbare orde en goede zeden. Regels die de openbare orde of de goede zeden betreffen zijn regels die de hoofdbelangen van de maatschappij raken en waarvan door particulieren niet mag worden afgeweken (art. 6 B.W.). Het karakter van deze regel blijkt soms uit de formulering van de wet, soms uit de rechtspraak. Zo is een clausule in een contract of een testament waarin de vrijheid om te huwen of te her-huwen wordt beperkt strijdig met de openbare orde en dus nietig. Zo ook is de verbintenis om te strippen in het stadhuis te Brussel tijdens de 11juliviering strijdig met de goede zeden.
1552. b) Contract-instelling. In een aantal gevallen regelt de wetgever meteen alle of bepaalde gevolgen van de verbintenis. De partijen kunnen in deze gevallen slechts aanvullend optreden (bijv. bij het oprichten van een vennootschap) of zelfs helemaal niet afwijken van de door de wet geregelde gevolgen (bijv. bij het huwelijk). Dit fenomeen wordt aangeduid met de benaming contract-instelling: de wil van de partijen bestaat enkel uit het toetreden tot een door de wet geregelde instelling. 1553. c) Consumentenbescherming. Voor de consumentencontracten is het beginsel ingevoerd van het “contractueel evenwicht”. Dit contractueel evenwicht heeft geen betrekking op de inhoudelijke basisverplichtingen van de partijen, maar wel op de juridische structuur van het contract.
533
De wetgever heeft gepoogd door art. 31 en volg. WHP1 een reële inhoud te geven aan de wilsvrijheid: er is m.n. geen vrijheid wanneer de ene partij in feite aan de andere clausules opdringt. Deze controle is van toepassing op alle overeenkomsten (onderhandelde overeenkomsten, feitelijke overeenkomsten, standaardovereenkomsten en toetredingscontracten), doch alleen in het voordeel van de consument. De controle wordt via drie kanalen uitgevoerd: a. de algemene vernietigingsgrond van art. 31: elke clausule of voorwaarde die een kennelijk onevenwicht schept tussen de partijen, kan nietig worden verklaard. Het gaat hier om een marginale toetsing door de rechter: “gaan normaal denkende mensen ermee akkoord dat een dergelijke clausule onevenwichtig is?”; b. art. 32 bevat 28 bedingen die geacht worden onrechtmatig te zijn. Het is de fameuze zwarte lijst. De rechter moet hier niet oordelen of er een kennelijk onevenwicht is, doch enkel de aanwezigheid van de verboden bedingen vaststellen; c. de Koning kan na verschillende adviezen te hebben ingewonnen, voor bepaalde producten of diensten voorwaarden opleggen of verbieden. Hij kan zelfs typecontracten opleggen. Daarenboven zijn in de WHP een aantal bepalingen vermeld in verband met eenzijdige wijziging van de contractvoorwaarden die, zelfs indien dit recht tot wijziging in de overeenkomst opgenomen werd, nietig zijn: – het eenzijdig bepalen van de prijs door de verkoper (art. 32.2); – het eenzijdig wijzigen van wezenlijke kenmerken (art. 32.3); – de wijziging van het ontbindingsrecht. 1554. d) Vrije beroepen. De wet van 2 augustus 2002 groepeert voor de vrije beroepen alle regels o.m. deze onrechtmatige bedingen, die vroeger in de wet van 3 april 1997 waren opgenomen ter bescherming van de klant van de vrije beroepen. Onrechtmatige bedingen zijn nietig. Elk beding is onrechtmatig wanneer het evenwicht tussen de partijen verbroken is in het nadeel van de dienst en over dit beding niet afzonderlijk is onderhandeld. 1555. e) Verbod van discriminatie. Sinds de Antidiscriminatiewet is elk beding in een overeenkomst van directe of indirecte discriminatie nietig (art. 18-22 Antidiscriminatiewet).
1
Eric DIRIX, “De bezwarende bedingen in de W.H.P”, R.W. 1991-92, 562-572; I. DE MUYNCK “De onrechtmatige bedingen”, AJT-dossier, 1995-96, afl. 1 en I. DE MUYNCK “De wet van 3 april 1997 betreffende de oneerlijke bedingen in overeenkomsten gesloten tussen beoefenaars van vrije beroepen en hun cliënten”, R.W. 1998-99, 1384
534
1556. f) Standaardcontracten. Standaardcontracten of -bedingen zijn, in tegenstelling met onderhandelde contracten, contracten opgesteld door één van de partijen1 om een onbepaald aantal gelijksoortige situaties op identieke wijze te regelen en die door de andere partij aanvaard worden. Deze overeenkomsten zijn rechtsgeldig zelfs indien de wederpartij die clausules niet zou hebben gelezen of verstaan. Hoewel er in bepaalde gevallen geen sprake meer is van een reële toestemming, aanvaardt men toch de geldigheid van dergelijke contracten. Standaardcontracten komen frequent voor wanneer één partij professioneel een groot aantal overeenkomsten sluit. Die partij heeft er met het oog op haar contentieux-beheer alle belang bij dat al die contracten op dezelfde wijze zijn opgesteld. Dit is bijv. het geval bij een verzekeringsmaatschappij. Handelaars kunnen hun algemene voorwaarden ook afdrukken op de keerzijde van hun facturen. Standaardcontracten beperken in sterke mate de wilsautonomie van de andere partij, het zijn nochtans geldige contracten. Toch heerst hier geen absolute vrijheid. Naast de algemene beperkingen heeft de wetgever een aantal bedingen als “onrechtmatig” en dus verboden bestempeld in art. 32 WHP en in de wet van 3 april 1997 betreffende de oneerlijke bedingen gesloten tussen een beoefenaar van vrije beroepen en zijn cliënten. Art. 14 Consumentenkredietwet geeft aan de Koning de bevoegdheid om standaardbedingen te verplichten voor kredietovereenkomsten. De modelpolis inzake de verplichte autoverzekering kan op dit vlak als een voorloper worden beschouwd. 1557. g) Toetredingscontracten. Toetredingscontracten zijn eenzijdig door een partij opgestelde ontwerpcontracten waarbij de andere partij geen andere keuze heeft dan het contract te aanvaarden of ervan af te zien. Ze komen voor bij partijen die een juridisch of feitelijk monopolie hebben: contracten i.v.m. elektriciteit, water, enz. Ook hier wordt in sterke mate afbreuk gedaan aan de wilsautonomie. De overheid kan nochtans preventief optreden door voorwaarden op te leggen, waarin de rechtmatige aanspraken van de consumenten voldoende aan bod komen. 1558. III. Onevenwichtige overeenkomsten. De vrijheid om zelf de inhoud te bepalen impliceert de mogelijkheid dat de partijen ‘onevenwichtige’ overeenkomsten sluiten: een goed verkopen tegen een veel te hoge of veel te lage prijs, een belachelijke huurprijs bepalen, ... Het uitgangspunt van het B.W. op dit vlak is dat de partijen zelf weten wat 1
Bijv. door een verzekeringsmaatschappij, een groothandelaar in elektrische huishoudtoestellen, enz.
535
zij doen; de rechter grijpt niet in om de gelijkwaardigheid van hun prestaties te beoordelen. Het is dan ook in de regel niet mogelijk de geldigheid van een contract aan te vechten op grond van benadeling. Hieronder verstaat men het financieel nadeel dat één van de partijen oploopt in het licht van de ongelijkwaardigheid van contractuele prestaties1. Aan deze vrijheid zijn de gebruikelijke grenzen gesteld, m.n. dat de inhoud van een overeenkomst niet strijdig mag zijn met de goede zeden en met regels van openbare orde of van dwingend recht. 1559. Consensualisme — A. Consensuele contracten. Het consensueel kenmerk van een verbintenis uit overeenkomst betekent dat de rechtsgevolgen van de verbintenissen intreden op het ogenblik van en door het enkel feit van de wilsovereenstemming. Het ontstaan van een verbintenis vereist dus enkel de consensus, geen vormen, zoals bijv. de aanwezigheid van openbare ambtenaren, een geschrift, enz. ... In de regel zijn in België alle contracten consensueel. De toestemming moet niet op een welbepaalde wijze worden gegeven: zij kan zowel uitdrukkelijk (mondeling of schriftelijk), als stilzwijgend (door gedrag) worden geuit en kan ook blijken uit daden. 1560. B. Vormelijke contracten. Bij een beperkt aantal contracten moet de wilsuiting op een door de wet bepaalde wijze uitgedrukt worden. Dit zijn de vormelijke2 contracten. Gewoonlijk wordt hier een authentieke akte vereist opdat het contract geldig zou zijn. Het huwelijk, huwelijkscontract, de adoptie, schenking onder levenden en de contractuele hypotheek zijn vormelijke contracten. Andere vormvereisten dan een geschrift zijn denkbaar: openbaarheid, schatting en beschrijving, ... 1561. C. Reële contracten. Enkele contracten ontstaan tenslotte slechts door de afgifte van de zaak waarop zij betrekking hebben: dit noemt men reële of zakelijke contracten. Tot deze zakelijke contracten behoren o.m. de lening, de bewaargeving en het pand. Zo is de bewaarnemer uiteraard pas tot teruggave gehouden nadat hij de zaak effectief ontvangen heeft.
1
Benadeling kan enkel ingeroepen worden als grond voor nietigverklaring van een zeer beperkt aantal soorten contracten. Zo kan de verkoper van het onroerend goed die voor meer dan zeven twaalfden van de prijs werd benadeeld de koopovereenkomst laten vernietigen. Er werd reeds op gewezen dat benadeling ook bij overeenkomsten gesloten door minderjarigen kan leiden tot nietigverklaring. 2 Vormelijke contracten worden soms ook ‘plechtige’ contracten genoemd. Deze benaming komt vermoedelijk door feit dat het huwelijk een vormelijk contract is dat met veel plechtigheden gepaard gaat of ging. Bij de meeste vormelijke contracten komt er geen enkele plechtigheid aan te pas.
536
1562. D. Bijkomende vormvereisten en elektronische contracten. Naast de eigenlijke vormvereisten, die betrekking hebben op het rechtsgeldig tot stand komen van de overeenkomst, heeft de wetgever doorheen de jaren een aantal bijkomende vormen opgelegd omwille van de rechtszekerheid, consumentenbelangen, enz. Bijv. het gebruik van een ‘aangetekende brief’, de handtekening laten voorafgaan met ‘gelezen en goedgekeurd’, ... Het gaat in wezen niet om vormelijke contracten, maar om bijkomende geldigheidsvereisten met een relatieve werking. Een typisch voorbeeld van een dergelijke bescherming is art. 17 Consumentenkredietwet: een kredietovereenkomst komt slechts tot stand bij de ondertekening van het aanbod. Het zijn precies deze bijkomende vereisten, die het verrichten van elektronische rechtshandelingen sterk bemoeilijken. Om dit probleem op te lossen bepaalt art. 16 Wet Elektronische Handel1: «Aan elke wettelijke of reglementaire vormvereisten voor de totstandkoming van contracten langs elektronische weg is voldaan wanneer de functionele kwaliteiten van deze vereiste zijn gevrijwaard.». In de memorie van toelichting wordt dit een transversaal werkende rechtsnorm genoemd. 1563. Bindende kracht — A. Regel. Art. 1134 B.W. bepaalt dat wettig aangegane overeenkomsten diegenen die haar hebben aangegaan tot wet strekken. De partijen hebben voor zichzelf zoveel als een wet gemaakt. Zij moeten deze overeenkomsten eerbiedigen; één van de partijen kan een overeenkomst niet eenzijdig intrekken. Dit brengt mee dat overeenkomsten enkel kunnen worden ongedaan gemaakt met wederzijdse toestemming. Meer bepaald kan geen van de contractanten het akkoord dat hij sloot eenzijdig wijzigen of beëindigen. 1564. B. Verzakingsrecht. In een aantal gevallen heeft de wetgever aan één van de partijen het recht toegekend om na het sluiten van een contract daaraan te verzaken binnen een redelijk korte periode. Dit ‘verzakingsrecht’ is enkel ingesteld in het voordeel van de consument in de gevallen die de wet uitdrukkelijk bepaalt: – art. 80 § 1 WHP: indien een verkoop op afstand is gesloten, bijv. via internet of een terug te zenden bestelbon, heeft de consument-koper een bedenkperiode van 7 dagen, m.a.w. de consument krijgt 7 werkdagen bedenktijd om van de verkoop af te zien; – art. 18 Consumentenkredietwet erkent voor de consument het recht om
1
Wet 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij.
537
binnen de 7 dagen na de ondertekening van bepaalde contracten daarvan af te zien. 1565. C. Opzegging. Een belangrijke nuancering van deze regel is de eenzijdige opzegging die de wet mogelijk maakt voor contracten voor onbepaalde duur, zoals een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur of een huurovereenkomst voor onbepaalde duur. De wet regelt dan zelf welke partijen onder welke voorwaarden eenzijdig een dergelijk contract kunnen beëindigen. 1566. D. Imprevisieleer. Bij overeenkomsten waarvan de uitvoering zich uitstrekt over een lange termijn, kunnen er zich ernstige problemen voordoen ingevolge volstrekt onvoorzienbare gebeurtenissen, waardoor de prestatie van één van de partijen buiten elke voorziene proportie ligt ten aanzien van de wederpartij (bijv. ingevolge oorlogsomstandigheden). Kan de rechter hier regelend optreden indien de partijen daaromtrent niets bepaald hebben? De wetgever heeft niets bepaald, rechtspraak en rechtsleer aarzelen en staan zeer weigerachtig tegenover de idee om aan de rechter de bevoegdheid te geven eventueel de contractvoorwaarden aan te passen. 1567. Goede trouw — De goede trouw1 in het verbintenissenrecht omvat diverse aspecten: ze bepaalt mede de inhoud en de omvang van de verplichtingen, is een leidraad voor interpretatie van de overeenkomst en het richtsnoer bij de uitvoering ervan. 1568. A. Inhoud. Bij het bepalen van de inhoud van het contract zijn de partijen niet enkel gehouden tot datgene wat zij uitdrukkelijk hebben afgesproken. Een overeenkomst verbindt, aldus art. 1135 B.W., ook tot al de gevolgen die de billijkheid, het gebruik of de wet aan de verbintenis, volgens de aard ervan, toekennen. De wetgever veronderstelt terecht dat de partijen niet alles in detail hebben uitgewerkt en dat zij het overbodig achten zich uit te spreken over bijzonderheden die als het ware vanzelfsprekend zijn. 1569. B. Interpretatie. Onder interpretatie van een contract verstaat men het verklaren van de inhoud van de overeenkomst indien deze onvolledig of onduidelijk is. Contracten moeten niet letterlijk worden uitgelegd. De basisregel in dit verband is vervat in art. 1156 B.W.: men moet in de overeenkomst nagaan welke de gemeenschappelijke bedoeling van de contracte-
1
Matthias STORME,, De invloed van de goede trouw op de contractuele schuldvorderingen, Kluwer, 1990, 560 p.
538
rende partijen was, eerder dan zich aan de letterlijke betekenis van de gebruikte woorden te hechten. Men moet de wil van de partijen opzoeken en volgen. Het B.W. wijst hiertoe de weg in een aantal bijzondere uitleggingsregelen: – wanneer een beding voor tweeërlei betekenis vatbaar is, moet men het opvatten in die zin waar het enig gevolg kan hebben, eerder dan in deze waarin het geen gevolg teweegbrengt; – bewoordingen die voor tweeërlei betekenis vatbaar zijn moeten worden opgevat in die zin die met de inhoud van het contract in zijn geheel en met deze van de andere bedingen ervan het best overeenkomt; – wat dubbelzinnig is, moet worden uitgelegd volgens hetgeen gebruikelijk is in het gewest waar het contract is aangegaan; – bij twijfel wordt de overeenkomst uitgelegd ten nadele van hem die bedongen heeft (de schuldeiser: de partij in wiens voordelen de bedingen spelen) en ten voordele voor hem die zich verbonden heeft (de schuldenaar: de partij in wiens nadeel de bedingen spelen). De schuldeiser draagt in beginsel het risico indien hij zich niet goed heeft uitgedrukt in het contract. Een uitzondering hierop is de verkoopovereenkomst: deze wordt steeds geïnterpreteerd ten nadele van de verkoper, ook al heeft de onduidelijkheid betrekking op de verplichtingen van de verkoper zelf. 1570. C. Uitvoering. Ook bij de uitvoering van een verbintenis moet de goede trouw in acht worden genomen. Dit kan o.m. inhouden dat de schuldeiser: - niets mag ondernemen om de uitvoering moeilijker te maken; - de nodige hulp moet verlenen om de uitvoering mogelijk te maken; - de schade die optreedt zo veel mogelijk moet beperken; - geen misbruik mag maken van de rechten die het contract hem toekent.
Afdeling 5. Verwerking van contracten 1571. Begrip — Onder verwerking van contracten kan men verstaan: - de wijze waarop de contracten tussen de partijen werden vastgelegd: mondeling, schriftelijk of elektronisch. Dit onderdeel heeft in hoofdzaak betrekking op het bewijs van verbintenissen en wordt daar verder onderzocht; - de documenten die dikwijls worden opgesteld n.a.v. het sluiten van contracten: een bestelbon en een factuur. 1572. Bestelbon — Een bestelbon is een ondertekend handelsdocument, waarbij de besteller zich onherroepelijk verbindt t.a.v. de wederpartij, met vermelding van de essentiële contractvoorwaarden. Een bestelbon moet worden opgesteld indien een voorschot wordt betaald. 539
1573. Factuur — Een factuur1 is een eenzijdig, niet ondertekend handelsdocument, uitgaande van de leverancier waarbij het bestaan en inhoud van een overeenkomst worden vastgesteld. Zij vermeldt het te betalen bedrag. Tussen handelaars kunnen niet tijdig geprotesteerde facturen een afdoend bewijs leveren (art. 25 W. Kh.). Tussen handelaars en niet-handelaars levert de factuur bewijs op tegen de handelaar, tegen de niet-handelaar heeft de factuur slechts een beperkte bewijswaarde.
Afdeling 6. Vertegenwoordiging 1574. Begrip — Rechtshandelingen dienen in beginsel niet persoonlijk verricht te worden, d.w.z. dat de wil om zich te binden niet noodzakelijk door de partij zelf moet zijn geuit. In de regel kan men zich laten vertegenwoordigen voor het verrichten van een rechtshandeling. Deze rechtsfiguur noemt lastgeving of mandaat (art. 1984 en volg. B.W.). Het mandaat is een overeenkomst waarbij een persoon, de lastgever, aan een ander, de lasthebber die aanvaardt, de macht geeft om een rechtshandeling in zijn naam te verrichten. Zonder aanvaarding door de lasthebber komt het contract van mandaat niet tot stand. De akte waaruit de lastgeving blijkt noemt men de volmacht. Het voorwerp van de lastgeving moet een rechtshandeling zijn die bepaald is, geoorloofd is en vatbaar voor lastgeving. Zo zijn bijv. het huwelijk en het opmaken van een testament niet vatbaar voor lastgeving. 1575. Consensueel — De lastgeving is een consensueel2 contract, er zijn derhalve geen vormvereisten. Ze kan bij geschrift vastgesteld worden (authentieke of onderhandse akte), mondeling en zelfs stilzwijgend. Ze kan uitdrukkelijk zijn, wanneer ze in woorden of in geschrift is uitgedrukt ofwel stilzwijgend, ofwel uit de feitelijke gedragingen en houdingen van partijen blijkt. 1576. Omvang — De lastgeving kan algemeen zijn ofwel speciaal. Ze is algemeen wanneer aan de lasthebber volmacht wordt gegeven om alle rechtshandelingen te stellen. Ze is bijzonder als de lasthebber slechts één of meer bepaalde rechtshandelingen mag verrichten.
1
Eric DIRIX en Luc BALLON, “Factuur”, A.P.R.,Story-Scientia, Antwerpen, 1993, 292 p.
2
Lastgeving kan wel aan bepaalde vormen onderworpen worden indien het een lastgeving betreft voor rechtshandelingen die onderworpen zijn aan vormvereisten. Zo moet een volmacht om een hypotheek te vestigen bij authentieke akte gevestigd worden.
540
1577. Verplichtingen lasthebber — De lasthebber is tot drie verplichtingen gehouden: a. hij is gehouden de lastgeving te volbrengen, zolang hij daarvan niet ontheven is. Hij is verantwoordelijk voor de schade die uit het niet-uitvoeren van de last kan ontstaan (art. 1991 B.W.); b. hij moet zijn lastgeving goed volbrengen; hij is niet alleen aansprakelijk voor de schade die voortvloeit uit zijn opzet, maar ook voor zijn schuld in de uitvoering van zijn opdracht. Niettemin wordt de aansprakelijkheid wegens schuld minder streng toegepast op hem die de lastgeving om niet op zich neemt, dan op hem die daarvoor een loon ontvangt (art. 1992 B.W.); c. hij is gehouden rekenschap te geven van de uitvoering van zijn opdracht (art. 1993 B.W.). 1578. Verplichtingen lastgever — De lastgever is gehouden tot vier verplichtingen: a. hij moet de verbintenissen nakomen die de lasthebber, overeenkomstig de hem verleende volmacht, heeft aangegaan (art. 1998 lid 1 B.W.); b. hij moet aan de lasthebber de voorschotten en kosten vergoeden die deze tot uitvoering van de lastgeving heeft gedaan, vermeerderd met de wettelijke intrest vanaf de dag dat de voorschotten gedaan zijn; c. hij moet de lasthebber zijn loon betalen wanneer dit voorzien was in de overeenkomst. In beginsel is de lastgeving echter kosteloos. Een constante rechtspraak geeft de rechter de macht om het loon van de lasthebber te verminderen, wanneer hij het bedongen loon overdreven acht1; d. hij moet de lasthebber schadeloos stellen voor de verliezen die deze bij de uitvoering van de lastgeving heeft geleden, indien hem in dit opzicht geen onvoorzichtigheid te verwijten is (art. 2000 B.W.). 1579. Einde — De lastgeving eindigt: – door de herroeping door de lastgever van de volmacht. Herroeping is in principe altijd, eenzijdig, naar goeddunken, uitdrukkelijk of stilzwijgend mogelijk; – door opzegging vanwege de lasthebber; – door de dood, door de onbekwaamverklaring of het kennelijk onvermogen van één van de partijen.
Afdeling 7. Veinzing 1580. Partijen mogen een contract sluiten en daarin hun ware bedoelingen
1
Dit is in strijd met art. 1134 B.W.
541
verbergen: dit noemt men veinzing1. Ze sluiten bijv. een koop-verkoop, maar het gaat in feite om een schenking. Veinzing is geoorloofd, behalve indien het doel van de veinzing erin bestaat regels van openbare orde of goede zeden te omzeilen. Tussen partijen kan de veinzing bij geschrift worden vastgelegd. Dit noemt men tegenbrieven. 1581. Derden die geconfronteerd worden met een geveinsde akte kunnen kiezen welke houding ze aannemen: – ofwel aanvaarden ze de geveinsde akte met al haar gevolgen. De partijen kunnen in deze hypothese de veinzing niet tegen de derde tegenwerpen (art. 1321 B.W.); – ofwel kunnen ze zich tot de rechter wenden en vragen dat de rechter de werkelijke rechtsverhouding zou vaststellen.
Afdeling 8. Gevolgen tussen de partijen 1582. Plan — De regelen die de uitvoering van verbintenissen tussen partijen beheersen zijn uitgegroeid tot een vrij complexe ordening. Deze complexiteit is deels een afspiegeling van diversiteit in de werkelijkheid, deels het gevolg van de bezorgdheid van de rechter om een goed evenwicht te vinden tussen de belangen van de schuldeisers en de rechten van de schuldenaars. Hierna worden behandeld: [A] de verplichting tot uitvoering van de verbintenissen en het probleem van de niet-uitvoering, [B] het wettelijk systeem van de sanctionering van de contractuele fout, [C] het contractuele systeem van de sanctionering van de contractuele fout, [D] de uitvoering van verbintenissen uit handelstransactie en [E] de minnelijke invordering.
A. Uitvoering en niet-uitvoering 1583. Uitvoeren — Het normale gevolg van de overeenkomst is dat de overeengekomen prestatie uitgevoerd wordt: de verbintenis moet in haar geheel door de schuldenaar worden uitgevoerd op tijdstip en plaats in de overeenkomst bepaald2. Welke de exacte gevolgen zijn van de overeenkomst wordt bepaald door haar specifieke inhoud. Zo is bij een koop-verkoopovereenkomst de eigendoms1
Luc VAEL, Privaatrechtelijke veinzing, Kluwer 1996, 165 p. Indien de plaats van uitvoering niet bepaald werd, moet de uitvoering geschieden in de woonplaats van de schuldenaar, tenzij het om de levering van een goed gaat; dan moet dat voorwerp geleverd worden op de plaats waar het zich bevond ten tijde van het sluiten van de overeenkomst (art. 1609 B.W.).
2
542
overdracht tegen betaling van de prijs essentieel en bij een huurcontract het ter beschikking stellen van een goed tegen betaling van een huurprijs ... 1584. Vaststelling niet-uitvoering — Er is niet-uitvoering van de verbintenis indien de schuldenaar niet gepresteerd heeft conform1 de inhoud van het contract. Deze feitelijke vaststelling of er al dan niet-uitvoering is, verschilt naargelang de aard van de verbintenis: a. bij een resultaatsverbintenis belooft de schuldenaar een bepaald resultaat. Om de contractuele aansprakelijkheid van de schuldenaar aan te tonen volstaat het voor de schuldeiser het bewijs te leveren dat het contractueel bedongen resultaat niet bereikt werd; b. de situatie ligt anders bij middelenverbintenissen. Hierbij belooft de schuldenaar niet een bepaald resultaat te bereiken, wel alle redelijke middelen aan te wenden om tot het beoogde doel te komen. Een verbintenis van bijv. een geneesheer is in de regel een middelenverbintenis. Opdat er hier contractuele aansprakelijkheid kan zijn, moet de schuldeiser aantonen welke specifieke fout de schuldenaar begaan heeft. Om uit te maken of er al dan niet een fout is, vergelijkt de rechter de gedragswijze van de schuldenaar met deze van een redelijke persoon in dezelfde omstandigheden, volgens de regels van de kunst. 1585. Aanmaning — Het niet-uitvoeren van een verbintenis op het tijdstip, de plaats en de wijze dat de verbintenis moest worden uitgevoerd is een feitelijke vaststelling en valt niet samen met het begrip ‘in gebreke zijnde schuldenaar’, hiervoor wordt een aanmaning, ingebrekestelling of in mora stelling vereist. Opdat het niet-nakomen van een verbintenis gerechtelijk zou kunnen gesanctioneerd worden, moet de schuldeiser de schuldenaar in de regel eerst aanmanen. Vanaf dat ogenblik is de niet-uitvoering te omschrijven als een contractuele fout die de aansprakelijkheid van de schuldenaar met zich brengt. Dit betekent dat de schuldeiser de schuldenaar erop moet wijzen dat hij tekort schiet in de uitvoering van zijn verbintenissen en dat hij deze wel degelijk moet uitvoeren. De aanmaning kan geschieden langs een gerechtsdeurwaardersexploot; een aangetekende brief is echter voldoende (art. 1139 B.W.)2. In handelszaken kan de aanmaning zelfs mondeling geschieden, wat bewijsproblemen kan opleveren.
1
Dit kan betekenen: niet uitvoeren, niet volledig uitvoeren, niet tijdig uitvoeren, niet uitvoeren in de omstandigheden zoals bepaald in de overeenkomst, ... 2 Art. 2281 B.W. m.b.t. de kennisgevingen in het algemeen, lijkt ook van toepassing te zijn op aanmaningen, zodat ze kunnen geschieden met fax, e-mail, enz.
543
De aanmaning is steeds vereist, behoudens indien de overeenkomst zelf bepaalt dat er geen ingebrekestelling vereist is of wanneer een wettelijke bepaling de aanmaning overbodig maakt of wanneer een aanneming nutteloos is geworden1. 1586. Zelfs de sanctionering van de contractuele fout van één of meerdere partijen is vatbaar voor contractuele regeling. Hierna wordt eerst het wettelijk stelsel toegelicht, d.w.z. de gevallen waarin de partijen geen contractuele regeling hebben opgesteld voor wat er dient te gebeuren bij contractuele fout. Nadien worden de voornaamste contractuele regelingen overlopen, die de partijen kunnen bedingen voor het geval van contractbreuk door één van hen.
B. Wettelijk stelsel van de sanctionering 1587. Verweer schuldenaar: overmacht — Nadat de schuldenaar bij niet-uitvoering werd aangemaand2 uit te voeren bevindt de schuldenaar zich in gebreke. Hij kan alsdan van zijn verbintenis nog bevrijd worden door zich te beroepen op overmacht. 1588. Overmacht bevrijdt de schuldenaar van zijn verbintenis3. Om van overmacht te kunnen spreken wordt een gebeurtenis vereist die de uitvoering van de verbintenis volledig onmogelijk maakt. Deze gebeurtenis moet onafhankelijk zijn van de wil van de schuldenaar en mag niet door hem te voorzien zijn. Is de overmacht definitief, dan is de schuldenaar bevrijd: hij moet niet meer presteren en kan geen sanctie oplopen omdat hij zijn contract niet nakwam. Is er enkel sprake van een tijdelijke onmogelijkheid tot uitvoering, dan wordt de uitvoering van de verbintenis slechts geschorst. Een zanger heeft zich verbonden tot een publiek optreden op een herdenkingsfeest van het 50-jarig bestaan van een organisatie. De week voordien wordt de zanger het slachtoffer van een zwaar verkeersongeval, waardoor hij maanden dient gehospitaliseerd te blijven. Dit is overmacht in zijne hoofde.
1
In enkele recente wetgevingen worden bijzondere regelen voor de aanmaning voorzien: – in art. 45 Wet Hypothecair krediet: de ingebrekestelling moet bij aangetekende brief en de gevolgen van wanbetaling dienen vermeld te worden; – in art. 29 Wet Consumentenkrediet is de ingebrekestelling bij aangetekende brief een volstrekte vereiste om de ontbinding bij wanbetaling te kunnen vragen. 2 Of bij niet-uitvoering indien de partijen overeenkwamen dat een aanmaning niet nodig was. 3 Art. 32.10 WHP verbiedt elke clausule waarbij de consument verbod zou worden opgelegd zich op overmacht te beroepen.
544
1589. Mogelijkheden van de schuldeiser — De schuldeiser die geconfronteerd wordt met een niet-uitvoering beschikt over volgende mogelijkheden om zijn belangen te benaarstigen: [1] hij mag enkel uitvoeren op het vermogen van de schuldenaar, [2] hij beschikt de exceptie van het niet-gelijk oversteken (ENAC), [3] en, indien dit alles geen resultaat heeft, kan hij een beroep doen op de rechter. 1590. Geen actie tegen de persoon — Art. 7-8 Hyp. W. geven alleen het vermogen van de schuldenaar tot onderpand aan zijn schuldeiser. In een modern rechtstelsel mag geen geweld gebruikt worden tegen de persoon van de schuldenaar om zijn schuld te doen nakomen. Elk geweld tegen de persoon is onrechtmatig. 1591. Exceptio non adimpleti contractus — De ENAC of de exceptie van het niet-gelijk oversteken1 is een tijdelijk verweermiddel van de schuldeiser. Wanneer één van de partijen in een wederkerig contract haar verbintenis niet nakomt, dan heeft de andere partij, automatisch en zonder daarvoor op de rechter een beroep te moeten doen, het recht te weigeren haar eigen prestatie ten uitvoer te brengen. De niet-uitvoering door de eerste partij van haar verbintenis is dus een geldig verweermiddel voor de tweede partij om de niet-nakoming van haar eigen verbintenis te rechtvaardigen. Volgens overeenkomst moet de fabrikant elke maand één ton garen leveren, de afnemer moet binnen de week na de levering betalen. Indien de afnemer een gedane levering niet heeft betaald, moet de fabrikant de levering van de daaropvolgende maand niet uitvoeren, zonder dat hij daardoor contractbreuk pleegt.
1592. Een beroep op de rechter — Eenmaal de schuldeiser beslist heeft om een beroep te doen op de tussenkomst van de rechter2, moet hij voor de rechter een fundamentele keuze maken: ofwel vordert hij de gedwongen uitvoering, d.w.z. hetzij de uitvoering in natura, hetzij bij equivalent, ofwel vraagt hij de ontbinding van de overeenkomst (art. 1184 B.W.). In beide opties kan hij schadevergoeding vorderen. Beide opties zijn evenwaardig, maar de keuze kan alleen door de schuldeiser worden gemaakt en ten laatste in de dagvaarding, hoewel zij nog gewijzigd kan worden in de loop van het geding. De rechter kan te alle tijde termijnen van respijt toekennen.
1
Art. 32.8 WHP verbiedt de ENAC aan de koper te ontnemen in een consumentencontract. Sophie STIJNS,”Het keuzerecht van de schuldeiser ...”, noot onder Cass. 15 april 1994, R. Cass. 1994, 230-237 2
545
1593. A. Gedwongen uitvoering. Indien de schuldeiser de keuze heeft gemaakt om de gedwongen uitvoering van de overeenkomst te vorderen benaarstigt hij de uitvoering en de afwerking van de gesloten overeenkomst, hij dwingt m.a.w. de schuldenaar tot de uitvoering van de door hem aangegane verbintenis. De uitvoering geschiedt in de regel dan in natura door het presteren van hetgeen voorzien was in de overeenkomst, of subsidiair bij equivalent door het betalen van een geldsom in vervanging van de overeengekomen prestatie. 1594. I. Uitvoeren in natura. Maakt de schuldeiser de keuze voor de uitvoering in natura dan zal de rechter, waar mogelijk, een veroordeling uitspreken waarvan de uitvoering zoveel mogelijk overeenstemt met de niet-uitgevoerde verbintenis. De rechter veroordeelt de schuldenaar om zelf de prestatie te verrichten waartoe hij zich verbonden had in de niet-nageleefde overeenkomst. Het B.W. biedt daarenboven een aantal hulpmiddelen om de moeilijkheden die rijzen met betrekking tot de uitvoering in natura enigszins te verhelpen: – art. 1143 B.W. laat de schuldeiser toe om datgene wat door de schuldenaar werd verricht in strijd met diens verbintenissen te laten vernietigen op kosten van de schuldenaar bijv. afbreken van werken uitgevoerd in strijd met een contractueel bouwverbod; – art. 1144 B.W. voorziet in de mogelijkheid dat de schuldeiser zich door de rechter kan laten machtigen om de prestatie van de schuldenaar te laten uitvoeren door een derde op kosten van de schuldenaar (gerechtelijke vervanging). Van groot belang in dit verband is de sinds 1980 ingevoerde dwangsom (art. 1385bis en volg. Ger. W.). De dwangsom is een bijkomende veroordeling tot betaling van een geldsom die door de rechter wordt uitgesproken voor het geval de schuldenaar zou weigeren een tegen hem uitgesproken hoofdveroordeling waarin een verbintenis wordt vastgesteld ten uitvoer te leggen. De dwangsom is enkel verschuldigd wanneer de schuldenaar weigert de door de rechter vastgestelde hoofdverbintenis na te komen. In dit geval moet dus een bijkomende som betaald worden aan de schuldeiser. De dwangsom is een belangrijk middel om een onwillige schuldenaar onder druk te zetten en hem zo te bewegen zijn verbintenis toch uit te voeren. 1595. II. Uitvoering bij equivalent. In een aantal gevallen is de uitvoering in natura van een verbintenis niet (meer) mogelijk en dan geschiedt de uitvoering bij equivalent. Dit zal o.m. voorkomen indien de schuldenaar de tijd waarbinnen hij een bepaalde verbintenis had moeten nakomen liet verstrijken, indien het gaat om een verbintenis om iets niet te doen of indien de uitvoering de persoonlijke inzet van de schuldenaar vereist. In deze gevallen wordt de uitvoering bevolen door het betalen van een 546
geldsom die in de plaats komt van de aangegane verbintenis. Men spreekt van een vervangende of compensatoire schadevergoeding. 1596. B. Ontbinding. Bij wederkerige overeenkomsten hangen de verbintenissen van de twee partijen nauw samen. De verbintenis van de ene partij is het voorwerp van de verbintenis van de andere partij. Wordt de verbintenis door de ene partij niet nagekomen, dan kan men van de andere partij ook moeilijk eisen dat zij haar verbintenis zonder meer uitvoert. Ontbinding betekent dat de overeenkomst beëindigd wordt ten nadele van de in gebreke gebleven partij. Door de ontbinding van de overeenkomst worden beide partijen van hun verbintenissen bevrijd. De partij jegens wie de verbintenis niet werd uitgevoerd heeft nu de handen vrij en kan eventueel eenzelfde contract sluiten met een andere partij. De ontbinding heeft niet tot gevolg dat de eerder uitgevoerde prestaties, wanneer ze niet ongedaan kunnen gemaakt worden, worden vernietigd. Werd de ontbinding niet uitdrukkelijk geregeld (stilzwijgend ontbindend beding), dan oordeelt de rechter soeverein of de radicale sanctie van de ontbinding van de overeenkomst al dan niet moet worden uitgesproken. Indien de rechter van oordeel is dat uitstel voor de schuldenaar nodig is, kan hij dit uitstel aan de schuldenaar verlenen. De rechter spreekt de ontbinding slechts uit indien de ingeroepen contractbreuk voldoende ernstig is, om de ontbinding te rechtvaardigen. Indien de ontbinding uitdrukkelijk in het contract geregeld is, dan is de rechter - bij de betwisting door de in gebreke blijvende schuldenaar gebonden door deze overeenkomst (art. 1184 B.W.). 1597. C. Schadevergoeding. I. Begrip. In wederkerige contracten heeft elk van de partijen, in het geval de andere partij haar verbintenis niet nakomt, recht om vergoeding te ontvangen voor de schade die is ontstaan door de niet-uitvoering (art. 1146 en volg. B.W.). Het recht op schadevergoeding bestaat zowel in geval van ontbinding van de overeenkomst als bij gedwongen tenuitvoerlegging. II. Soorten. De naam en de aard van de schadevergoeding verschilt naargelang het geval waarin de schuldeiser zich bevindt: – vervangende of compensatoire schadevergoeding: is de uitvoering in natura van de verbintenis onmogelijk en moet de schuldeiser genoegen nemen met een geldelijke tegenwaarde (uitvoering bij equivalent), dan heeft de schadevergoeding tot doel de niet verrichte prestatie van de schuldenaar zelf te vervangen; – moratoire schadevergoeding: de schadevergoeding kan ook tot doel hebben de schade op te vangen, ontstaan uit de vertraging waarmee de prestatie verricht werd. Beide soorten schadevergoedingen kunnen samen worden toegekend. 547
III. Omvang. De schuldeiser moet de omvang van de door hem geleden schade bewijzen. Hierbij wordt niet alleen rekening gehouden met het door de schuldeiser geleden verlies (de door hem nutteloos gemaakte kosten), maar ook met de gederfde winst. Bij de berekening van de omvang van de schadevergoeding moet een onderscheid worden gemaakt naargelang de schuldenaar te kwader trouw was of niet. Was hij te kwader trouw, d.w.z. heeft hij vrijwillig of met opzet nagelaten zijn verbintenissen na te komen, dan moet hij alle schade vergoeden; zonder opzet moet hij alleen de schade vergoeden die bij het sluiten van het contract kon voorzien worden. 1598. D. Termijnen van respijt. Art. 1244 B.W. geeft aan de rechter een zeer grote macht om aan de schuldenaar termijnen van respijt of uitstel van betaling toe te kennen, rekening houdend met de toestand van de partijen en ondanks elk strijdig beding. De rechter kan van deze mogelijkheid geen gebruik maken indien de schuld blijkt uit een vonnis of uit een wisselrechtelijke verbintenis.
C. Contractuele regelingen contractuele fout 1599. Partijen kunnen, hetzij de basisovereenkomst, hetzij op een later tijdstip overeenkomsten sluiten over de wijze waarop zij de gevolgen wensen te regelen van de contractbreuk van één of meerdere partijen. Het gaat dan over bevrijdingsbedingen, uitdrukkelijke ontbindende voorwaarden, vergoedingsbedingen en private strafbedingen. 1600. Exoneratie — Partijen kunnen in hun overeenkomst clausules opnemen waarin bepaald wordt dat ze geen of een verminderde contractuele aansprakelijkheid dan degene die in de wet is voorzien, zullen oplopen. Bevrijdingsbedingen houden m.a.w. secundaire verplichtingen in m.n. wat men moet doen in geval van wanprestatie. Dergelijke clausules moeten restrictief geïnterpreteerd worden1. Deze exoneratieclausules zijn geldig op voorwaarde dat: – de exoneratie niet verboden is: bijv. de 10-jarige aansprakelijkheid van een architect; – er geen exoneratie is voor eigen bedrog. Men kan zijn exoneratie wel bedingen voor bedrog van een aangestelde of een uitvoeringsagent; – de exoneratie niet alle betekenis van de overeenkomst wegneemt. In consumentencontracten wordt de geldigheid van de exoneratieclausules in art. 32.11 WHP beperkt: deze clausules zijn niet geoorloofd voor de zware
1
Cass. 22 maart 1979, R.W. 1979-80, 2238.
548
fout of grove schuld van de aangestelde van de verkoper. Bij de aankoop van een nieuwe auto verbindt de verkoper zich ertoe het voertuig te leveren binnen de zes maand na de bestelling. De overeenkomst bevat verder de vermelding dat “de vermelde leveringstermijn geldt enkel als aanduiding en is niet bindend”. Dit is een exoneratieclausule1.
1601. Uitdrukkelijke ontbindende voorwaarde — In alle wederkerige overeenkomsten2 kunnen de partijen zelf een uitdrukkelijk ontbindend beding opnemen waarbij men afwijkt van de normale wettelijke regel van het stilzwijgend ontbindend beding (art. 1184 B.W.). Op deze wijze kan men de beoordelingsbevoegdheid van de rechter uitschakelen. In dat geval leidt de contractbreuk van de schuldenaar automatisch en van rechtswege tot de ontbinding, indien de schuldeiser zich op deze clausule beroept. 1602. Vergoedingsbedingen — Vergoedingsbedingen laten de partijen toe meteen het bestaan en de omvang van de schade vast te leggen ingeval van wanprestatie. Indien in een overeenkomst een intrest wordt bedongen als schadevergoeding wegens vertraging in de uitvoering, kan de rechter dit bedrag verminderen indien het kennelijk de geleden schade te boven gaat. Gaat het om de laattijdige betaling van een geldsom, dan wordt het bedrag van de schadevergoeding bepaald op de wettelijke intrest die op dit moment 7 % bedraagt3, behoudens wettelijke uitzonderingen en opzet van de schuldenaar. De contractanten kunnen zelf in hun overeenkomst bepalen hoe groot de schadevergoeding zal zijn waartoe de schuldenaar zal gehouden zijn bij nietnakoming van zijn verbintenis (art. 1126 en volg. B.W.). Dit noemt men dan een strafbeding. De rechter heeft sinds de wet van 23 november 1998 een grote beoordelingsmarge over deze strafbedingen (art. 1231 B.W.). 1603. Private strafbedingen — Zuiver punitieve of coërcitieve bedingen, die geen verband houden met potentiële schade, zijn strijdig met de openbare orde en derhalve nietig.
1
Vanaf 1 maart 2001 zijn dergelijke exoneratieclausules bij de verkoop van nieuwe voertuigen in beginsel niet meer geldig: art. 4.1.1 K.B. 9 juli 2000 betreffende de vermelding van de essentiële gegevens en de algemene verkoopsvoorwaarden op de bestelbon voor nieuwe autovoertuigen. 2 Behoudens indien de wetgever het uitdrukkelijk ontbindend beding verbiedt: bijv. art. 1762bis B.W. m.b.t. de huishuur 3 Vanaf 1 september 1996, K.B. van 4 augustus 1996.
549
D. Uitvoering handelstransacties 1604. Bij de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties werd de EG-Richtl. nr. 2000/35 van 29 juni 2000 in het Belgisch recht omgezet. Deze richtlijn en wet hebben tot doel het goede verloop van handelstransacties te stimuleren, omdat de betalingsachterstand een hinderpaal vormt voor de interne markt. Deze regels zijn enkel toepasselijk voor handelstransacties d.w.z. transacties tot het leveren van goederen en diensten [1] tussen ondernemingen onderling en [2] tussen ondernemingen en de overheid. 1605. Behoudens andersluidende overeenkomst tussen partijen1 zijn volgende regels van toepassing: 1. de betaling dient in beginsel te gebeuren binnen de 30 dagen na de transactie; 2. bij laattijdige betaling is er van rechtswege, d.w.z. zonder aanmaning, een verhoogde intrest verschuldigd; 3. de partij, die moet overgaan tot gerechtelijke invordering, heeft het recht op een redelijke schadeloosstelling van de invorderingskosten. Dit betekent dat de kosten van de eigen advocaat verhaalbaar wordt op de verliezende partij.
E. Minnelijke invordering 1606. Daar in de praktijk door bedrijven dikwijls een beroep gedaan wordt op incassobureaus voor het invorderen van schuldvorderingen t.a.v. de consument, ontstonden nogal wat misbruiken: schending van de privacy, bedreigingen, intimidatie, enz. De wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument wil aan deze misbruiken een einde stellen. Deze wet is niet van toepassing op gerechtelijke procedures tot invordering van schulden, noch op invorderingen verricht door advocaten en gerechtsdeurwaarders. Ze zijn van toepassing op incassobureaus en op alle activiteiten van minnelijke invordering (art.2). Geen enkele activiteit van minnelijke invordering mag geschieden zonder inschrijving bij het ministerie van economische zaken. Volgende regels moeten nageleefd worden:
1
De rechter kan deze afwijkende bedingen toetsen.
550
1. eerbiediging van de privacy van de betrokkene (art.3 §1); 2. geen dreiging, verwarring, druk bij derden, belaging, telefoneren en bezoeken tussen 22.00 u en 08.00 u; 3. er moet vooraf steeds een schriftelijke ingebrekestelling gestuurd worden; 4. er mag geen vergoeding gevraagd worden, die niet overeengekomen was; 5. bij huisbezoek moet men zich schriftelijk identificeren.
Afdeling 9. Einde van overeenkomst 1607. Het tenietgaan van een overeenkomst mag niet verward worden met het tenietgaan van de verbintenis die uit de overeenkomst ontstond. Het tenietgaan van de verbintenis is gemeenschappelijk voor alle verbintenissen, zowel uit overeenkomst als uit onrechtmatige daad. Het tenietgaan van de verbintenissen wordt in Titel V bestudeerd. 1608. Nietigheid — Nietigheid van een overeenkomst is een situatie waarin de vereisten voor het geldig totstandkomen van een overeenkomst niet vervuld waren. Nietigheid moet derhalve duidelijk onderscheiden worden van ontbinding en van opzegging. In de regel wordt de nietigheid van een overeenkomst door de rechter vastgesteld en betekent dit dat er nooit een geldige overeenkomst is geweest. De rechter kan de nietigheid uitspreken omdat niet voldaan werd: - hetzij aan één van de algemene geldigheidsvoorwaarden voor het sluiten van rechtshandelingen, te weten: de toestemming van partijen, hun handelingsbekwaamheid, het voorwerp en de oorzaak. - hetzij aan één van de specifieke vereisten bijv. een vormvoorwaarde. Zo kan een eigenhandig geschreven testament nietig verklaard worden omdat het niet geschreven was door de testateur, maar door de arts. Bij de nietigverklaring van rechtshandelingen is het van groot belang om te weten of er al dan niet een regel van openbare orde werd overtreden. Werd een regel van openbare orde overtreden, dan moet in beginsel de nietigheid volgen; de partijen kunnen er niet anders over beslissen. Het gevolg van een nietigheid houdt in dat er geacht moet worden dat er nooit een rechtshandeling is geweest. Indien er reeds uitvoering is gegeven, moet alles over en weer teruggegeven worden. 1609. Opzegging en verzaking — Bij de bespreking van de bindende kracht van de verbintenissen werd er reeds op gewezen dat overeenkomsten als wet gelden tussen de partijen en dat zij enkel kunnen worden beëindigd door een nieuwe overeenkomst tussen de oorspronkelijke partijen of in de gevallen door de wet voorzien. Opzegging of eenzijdige beëindiging is derhalve niet mogelijk, behoudens 551
[1] bij overeenkomsten van onbepaalde duur, zoals huurcontracten en arbeidsovereenkomsten. In deze gevallen heeft de wetgever zelf een regeling van opzegging uitgewerkt, al dan niet met betaling van een vergoeding; [2] de gevallen waarin de wet zelf verzaking in het voordeel van de consument heeft ingebouwd (bijv. bij verkoop op afstand). 1610. Dood — De dood van één van de partijen stelt in beginsel geen einde aan een overeenkomst: de rechten en plichten gaan over op de erfgenamen. Enkel contracten intuïtu personae, gesloten om reden van de bijzondere eigenschappen van de medecontractant, eindigen bij diens overlijden (art. 1122 B.W.). 1611. Ontbinding — Er zijn twee gevallen waarin ontbinding van een overeenkomst kan worden uitgesproken bij contractbreuk en in geval van overmacht. Komt één van de partijen zijn verbintenis niet na, dan kan de andere partij de ontbinding van de overeenkomst vorderen. In de regel moet de ontbinding voor de rechter worden gevorderd. De partijen kunnen in hun overeenkomst ook ontbindende voorwaarden opnemen. Hierdoor beperken zij in aanzienlijke mate de beoordelingsvrijheid van de rechter n.a.v. een betwisting i.v.m. de ontbinding wegens wanprestatie. Kan één van de partijen wegens overmacht haar verbintenis niet nakomen, dan is ook de andere partij bevrijd.
552