DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
OVER DE TWAALF BEENDEREN VAN DE BOVENKAAK, WAARTOE OOK DE neusbeenderen gerekend worden. Hoofdstuk IX.
DE EERSTE FIGUUR VAN HET NEGENDE HOOFDSTUK.
DE INDEX VAN DE EERSTE FIGUUR VAN HET NEGENDE HOOFDSTUK EN VAN HAAR LETTERTEKENS.
91
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
DEZE figuur beeldt de voorzijde van de schedel af om de beenderen van de bovenkaak zo nauwkeurig mogelijk te tonen. Onder de mensenschedel hebben wij echter een hondeschedel gelegd opdat Galenus' beschrijving van de bovenkaaksbeenderen voor eenieder gemakkelijk te begrijpen zou zijn. Bovendien was het beter om de menselijke schedel op het achterhoofd te doen rusten en vooraan op de hondeschedel te plaatsen, opdat de oogkassen en de beendernaden die erin voorkomen zo goed mogelijk te zien zouden zijn. De letterindex van deze figuur heb ik echter zo ingericht dat voor de beenderen van de bovenkaak (waarvan er aan weerszijden zes zullen zijn) in de eerste plaats Griekse hoofdletters aangewend worden, maar voor de andere beenderen en de naden worden zij volgens het toeval allemaal gebruikt. Overigens zullen enkele van de eerste letters dienen om de gaten van de schedel te tonen, waarom zij ook beter zullen voorbehouden worden voor het hoofdstuk dat daaraan gewijd is. Het gaat namelijk om de A, de B tot aan de I. II
K L M N
''
)
Het voorhoofdsbeen. Er staat ook een I in de oogkassen, deze toont het gedeelte van het voorhoofdsbeen dat de bovenkant van de oogkassen vormt. Het linker wandbeen. Het linker slaapbeen. Het linkse tepelvormig uitsteeksel, waarnaast tevens het stiftvormig uitsteeksel voorkomt. Het wigvormig been wordt in de uitholling aan de linker slaap en in de rechter oogholte met een N aangeduid. In de linker oogkas bevindt zich echter een G en een H, hetzelfde been aanduidend, ofschoon deze letters speciaal dienen om de gaatjes in deze holten te tonen. Daarnaast bevindt er zich ook een N bij de binnenste tand van de linkerzijde, een stukje tonend van het wigvormig been en verder de naad die het been op deze plaats scheidt van de bovenkaak. Dit been zal door ons als het eerste been van de bovenkaak gerekend worden, en de ' gelegen in de oogkas toont het gedeelte van dit been dat in de oogkas te zien is. Dit been wordt in deze figuur omschreven door a, b, Q, R en P, letters die ik op hun plaats geleidelijk zal uitleggen. In de linker oogkas verschijnt er enkel een ), om het tweede been van de bovenkaak aan te duiden, dat begrensd wordt door de naad dicht bij de letters ) en C die er als het ware cirkelvormig rond gaat en enigszins ook bij X, V, c.
92
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
1 77
=
A
O
P Q
R,S,T, V,X,Y, en Z
Eveneens in de linkeroogkas komt er enkel een 1 voor, om het derde been van de bovenkaak aan te duiden, dat tussen V,T,c en de d valt. // Het vierde been van de bovenkaak. De 7 in de oogkas toont het gedeelte van dit been dat het grootste gedeelte vormt van de onderkant van de oogkas. Verder wordt met dezelfde 7 tevens het begin van de opening aangeduid die in de wangen met een B getekend is. Dit been wordt namelijk omschreven door h, g, e ,Y ,X ,c, d, b, D, a, N, die in deze eerste figuur voorkomen en bovendien door e, u , t en y, die in de volgende figuur zullen geplaatst worden. Het vijfde been van de bovenkaak. De ene = staat in het been van de rechterkant, de andere = in het been van de linkerkant, waarin gij nog andere letters kunt zien. In de andere of tweede figuur van dit hoofdstuk biedt er zich een A aan die het zesde been van de bovenkaak zal aanduiden, door welke letters eveneens de wederhelft van het zesde been wordt aangegeven, zelf het zesde been van de andere kant natuurlijk. Het neustussenschot, dat als een uitsteeksel aanzien wordt van het zeefvormig doorboord achtste been van de hersenpan. Met deze zopas uitgelegde lettertekens hebben wij dus de béénderen getekend die in de figuur voorkomen. De naad die de twee uitsteeksels bijeenbrengt van de beenderen waarmee de jukboog gevormd wordt. Van Q tot S wordt de naad aangeduid die het wigvormig been scheidt van het eerste been van de bovenkaak, en die hier zichtbaar is in de oogholte, en in de rechter oogkas bij de letter Q duidelijker te zien is dan in de linker. In de derde en vierde figuur echter vooraan in het zesde hoofdstuk, is die naad in de slaapholte met een d aangeduid. De naad die het voorhoofdsbeen scheidt van de bovenkaak en het wigvormig been. Van R tot S wordt immers het gedeelte van de naad aangegeven dat gemeenschappelijk is aan het voorhoofdsbeen en het eerste been van de kaak, en dat te zien is in de slaapholten in de derde figuur van het zesde hoofdstuk, aldaar reikend van de b tot aan de plaats het dichtst bij de b zelf. Hier echter wordt van S tot T het gedeelte van deze naad aangeduid dat gemeenschappelijk is aan het voorhoofdsbeen en het wigvormig been. Van T tot V reikt het gedeelte dat gemeenschappelijk is aan het derde been van de kaak en het voorhoofdsbeen. Van V tot X wordt het gedeelte van deze naad aangegeven dat gemeenschappelijk is aan het voorhoofdsbeen en het tweede been van de kaak. Tussen X en Y bevindt zich het gedeelte van deze naad dat gemeenschappelijk is aan het vierde been van de kaak en het voorhoofdsbeen. Vanaf Y echter tot Z wordt het gedeelte van
93
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
a
b
c
d
e f g
h
i
k l.m
deze naad aangeduid dat gemeenschappelijk is aan het voorhoofdsbeen en het vijfde been van de kaak. De ruwe en oneffen plaats van de kaak, waar het eerste been van de kaak samenkomt met het vierde. Van a tot b wordt inderdaad de naad aangeduid, gemeenschappelijk aan deze twee beenderen, waar deze aan de voorkant van de schedel zichtbaar is. Het gedeelte ervan dat in de slaapholte verborgen is, kunt echter gij op het juiste ogenblik opzoeken in de vierde figuur vooraan het zesde hoofdstuk, onder de letter f. Van b tot Q wordt het in de oogkas zichtbare gedeelte van de naad aangeduid die het eerste been scheidt van het vierde. Dit is duidelijker in de linkeroogkas van deze figuur die minder met lettertekens bezet is. Van V tot c wordt de naad aangeduid die gemeenschappelijk is aan het tweede en het derde been. Deze die echter omhoog loopt naast de C en de D tot aan X, scheidt het tweede been van het vierde. De d dient om het derde been van de kaak te beschrijven. De T tot V beschrijft immers de bovenkant van dit been, V tot c de voorkant, T tot d de achterkant waar het het wigvormig been ontmoet. Terwijl c tot d de onderkant van dit been omschrijft, die raakt aan het vierde been. De e duidt tot aan Y de naad aan die gemeenschappelijk is aan het vierde en het vijfde been van de kaak. De f wijst tot aan Z de naad aan die gemeenschappelijk is aan het vijfde been van de ene zijde en het vijfde been van de andere zijde. In de neusholte is er een g geplaatst die de naad aanduidt waar het neustussenschot gescheiden wordt van de vierde beenderen van de bovenkaak. De naad, of liever de harmonia, gemeenschappelijk aan de vierde beenderen van de bovenkaak, dank zij dewelke deze van elkaar gescheiden worden in de streek van de snor. Aan de bovenkant van het gat getekend met een B, is er een i gezet om de naad van het vierde been aan te duiden die zich boven dit gat bevindt en die zelf uitsluitend tot het vierde been behoort. De figuur van de menselijke schedel, waarvan ik nu de index behandel, bevat geen verdere letters en er blijft geen ander te vermelden. De hieronder volgende tekens behoren bijgevolg tot de hondeschedel. De naad die vanaf de bek, aan de onderkant van de oogkas, omhoog klimt tot aan l, het midden van de oogrand. De l tot aan de m duidt de naad aan die naar de wenkbrauw opstijgt nabij de inwendige hoek van de oogkas.
94
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
n
De naad die loopt vanaf deze die de buitenkant van de neusbeenderen omschrijft, tot tussen de hondstand en de snijtand waar hij het dichtst bij staat. Het ware mogelijk geweest deze schedel van meerdere lettertekens te voorzien, had ik niet geoordeeld dat de menselijke kaak de Lezer reeds genoeg last zal veroorzaken. // DE TWEEDE FIGUUR VAN HET NEGENDE HOOFDSTUK.
DE INDEX VAN DE TWEEDE FIGUUR EN VAN HAAR LETTERTEKENS.
DEZE figuur beeldt de schedelbasis uit met de bedoeling het verhemelte te tonen samen met de beenderen van de bovenkaak uit de vorige figuur. Zij beschikt dus over de talrijke lettertekens die gehol-
95
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
pen hebben om de hoger besproken beenderen en naden te vermelden, en wat er verder door getoond wordt kunt gij in het zesde hoofdstuk opzoeken. Ofschoon het ondertussen belangrijk is déze aan te duiden die wij hier nodig hebben voor de bedoelde uiteenzetting. L OOPP Q' S7 VX Y d
e f
g
A q
E t.u x
y z
Hier komt een klein deeltje van het voorhoofdsbeen in het blikveld. Het wigvormig been. In de eerste figuur is dit been eveneens met een ' getekend, het is het eerste been van de bovenkaak. In de eerste figuur is dit been ook met een 7 getekend, het is het vierde been van de bovenkaak. De plaats van de schedel die door hen ervaren in de Anatomie 'de jukboog' wordt genoemd, zoals reeds eerder gezegd is. De naad, die de twee uitsteeksels verenigt die de jukboog vormen. Hier ligt de naad verborgen die het eerste been van de bovenkaak scheidt van het wigvormig been. Verder is er in de slaapholte ook een deel van de naad te zien die het eerste van het vierde scheidt. De naad die gemeenschappelijk is aan het vierde been van de bovenkaak en het wigvormig been. Een gedeelte van de naad die het eerste been van de bovenkaak scheidt van het vierde, opduikend aan de voorzijde van de kaak en in de eerste figuur aangeduid van a tot b. De naad, gemeenschappelijk aan het voorhoofdsbeen en het eerste been van de bovenkaak, die wij in de vorige figuur uit een R getekend hebben. Het zesde been van de bovenbovenkaak. Van e tot q wordt de naad aangeduid die gemeenschappelijk is aan het zesde been van de bovenkaak en het wigvormig been. Het neustussenschot, en de plaats waar het van het wigvormig been gescheiden is. Van t tot u wordt de dwarse naad aangegeven, die het zesde been van de bovenkaak afgrenst van het vierde. Van x tot t wordt de naad aangegeven die de twee zesde beenderen van de bovenkaak van elkaar scheidt en gemeenschappelijk is aan deze beide beenderen. De naad wordt aangeduid die recht over het verhemelte loopt en die gemeenschappelijk is aan de vierde beenderen van de bovenkaak. Het gat dat verschijnt aan de voorkant van het verhemelte en in de streek achter de snijtanden wordt afzonderlijk aangegeven, op welke plaats er soms een onduidelijke naad voorkomt die dwars over het vierde been van de bovenkaak heen loopt, en met een " getekend is.
96
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
E bovenkaak is dus niet uit één enkel maar uit meerdere beenderen gevormd, en dit hoofdzakelijk opdat zij weerstandiger zou zijn aan agressies, om natuurlijk niet onmiddellijk volledig bedreigd te worden wanneer één gedeelte ervan vergaat, maar opdat de schade tot één been zou beperkt blijven (zoals bij de structuur van de beenderen van de hersenpan gezegd werd). Aangezien verder niet alle delen ervan even stevig, dik en hard moesten zijn, was het eveneens noodzakelijk dat zij uit verschillende beenderen samengesteld werd. Nu is zij hoofdzakelijk uit harde, maar zeer lichte beenderen samengesteld, want de neusgaten zijn zeer ruim en openstaand zodat met een dergelijke grote massa van de kaak, een opvallende lichtheid gepaard gaat. Verder bestaan er in de beenderen andere uithollingen en inwendig verborgen holten, zeer breed en uitgehold en gevuld met lucht, zodat de bovenkaak er aan weerszijden van de neusholte uitziet zoals de wassen beelden, die wij in verschillende vormen gieten en die wij vanbinnen hol laten. Wat dit deel betreft dient Galenus immers niet bijgetreden te worden, die leert dat de bovenkaak verstoken is van merg en gemaakt uit harde beenderen die geen lichtheid vereisen, omdat deze niet bewogen wordt zoals de onderste [kaak]. Terwijl de onderste ondertussen wel degelijk steviger is en uit bot bestaat dat veel weerstandiger is aan opgelopen kwetsuren en veel minder onderhevig aan erosie door de Franse schurft. De beenderen van de bovenkaak zijn onderling inderdaad samengevoegd met naden, zo echter dat wij ook deze die door een harmonia verbonden worden, hier eveneens naden mogen noemen. Want zelfs omwille van Galenus' mening dient niemand te aarzelen om ze allemaal naden te noemen, aangezien de meest volkomen harmoniën (als er al zijn) binnenin als het ware de onderlinge verbindingswijze van een naad vertonen. Ik meen overigens dat het veel eenvoudiger zou zijn om te tónen welke de reeks naden van de bovenkaak is en wat het aantal beenderen ervan is, dan dit te beschrijven. Om echter zo weinig mogelijk aan deze moeilijkheid toe te geven, zal ik eerst de bovenkaak van de mens aanvatten, maar er daarna terloops aan toevoegen waarin Galenus' beschrijving over honden en apen niet met de mens overeenstemt. Zal bijgevolg 'bovenkaak' genoemd worden, alles wat door ons in de schedel nog blijft te bespreken aan beenderen, behalve de bovenste tandenrij. De acht, door hun naden omschreven beenderen van de hersenpan, hebben wij namelijk reeds
97 Waarom de bovenkaak uit verschill e n d e beenderen bestaat; haar holten en vlakken.
Boek 11 'Over de functie van de lichaamsdelen'.
De wijze waarop de kraakb eend e re n sa mengevoegd zijn.
In het boek 'Over de beenderen'.
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
eerder opgesomd, naast de vier beentjes die tussenkomen bij de bouw van de gehoororganen. De beenderen van de bovenkaak echter (behalve bepaalde nogal dunne, lichte en als het ware vlezige beentjes die, zeer kraakbenig, aangetroffen worden boven in de neusholte bij gedroogde of pas gekookte schedels) zijn met twaalf, aan elke kant zes namelijk. En wij a ) H e t zullen zeggen dat uit één [been] van deze zes a de uitwendige hoek van eerste ',' de oogkas gevormd wordt, maar het tweede en het derde hebben te in de fig. 1,2. Het maken met de inwendige hoek van de oogkas. Wij zullen uiteenzetten tweede ) dat het vierde met zijn zijden alle tanden opneemt van de bovenkaak; in fig. 1. het vijfde zal het éne van de twee neusbeenderen worden (die wij zo Het derde 1 in fig. 1. noemen); het zesde zal met zijn wederhelft bij het uiteinde van het Het vierde verhemelte vermeld worden waar de neusgaten in de mondholte 7,7 in de kijken. Vergelijk dus een schedel, na deze in de hand genomen te fig. 1,2. hebben, met de figuren vooraan dit hoofdstuk en zoek gedurende een Het vijfde = in fig. 1. tijdje zelfstandig de omgrenzing op van deze zes, met hun letters Het zesde getekende beenderen en teken in de ene schedelhelft met inkt alle A in fig. 2. naden uit die gij tegenkomt, met een nogal ruwe pen, zoals ik gewoon was te doen tijdens de colleges, opdat gij hierdoor gemakkelijker uit de uiteenzetting zoudt kunnen opmaken door welke naden de beenderen gescheiden worden. Maar schenk eerst van al uw aandacht aan de oogkas om na te gaan uit welke beenderen zij opgebouwd is, waarvan er sommige aan de bovenkaak, andere aan de hersenpan toegeschreven worden. b) Fig. 1, Het bovenste gedeelte b immers van deze plaats bestaat uit het de I in de voorhoofdsbeen.c De top van deze plaats echter, die zich als een kegel l i n k e r of een piramide nauw samentrekt, is samengesteld uit het wigvormig oogkas. c) Fig. 1, been dat tevens een groot (maar diep) gedeelte van de buitenzijde van G,H. de oogkas vormt, zodat niets verhindert het wigvormig been als het tweede been in de oogkas te rekenen en het voorhoofdsbeen als het d d) Fig. 1, eerste. Als derde echter wordt het eerste [been] van de kaakbeenderen gerekend, dat de volledige buitenhoek van de oogkas vormt en het '. e) Fig. 1, middenste gedeelte van de onderrand. Het resterende gedeelte e echter, 7. van de onderrand van de oogkas tot temidden de wenkbrauwen, bezet het grootste of het vierde been van de kaak en dit vormt tevens nagenoeg de volledige onderkant van deze plaats, als nummer vier onder de f) Fig. 1, beenderen die de oogkas vormen. Het vijfde been f van de oogkas ). komt voor ter hoogte van de binnenhoek, aan de voorzijde en tegen de g g ) F i g . rand ervan en dit is het tweede been van de bovenkaak. Het zesde 1,2, ?. echter onder de beenderen die de oogkas vormen is eveneens aan de binnenzijde van deze plaats gelegen, en geplaatst achter het zopas
98
Korte o psomming van de beenderen van de bovenkaak.
Uit hoeveel beenderen de oogkas gevormd wordt.
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
h) Fig. 1,2, ','.
i) Fig. 1, P. Fig. 2, K. j) Fig. 3,4 hst. 6, d. k) Fig. 1, Q. l) Fig. 1, R. m) Fig. 1, R,S,T,V, X,Y,Z. n) Fig. 4, hst. 6, ff. o) Fig. 1 van a tot b. p) Fig. 1 van b over D tot Q. q) Fig. 1, a.
genoemde, wordt het door ons als het derde been van de bovenkaak beschouwd. Twee beenderen van de oogkas worden dus tot de beenderen van de hersenpan gerekend, de eerste twee namelijk; en vier hebben betrekking op de bovenkaak, de vier laatst genoemde natuurlijk. Nadat gij deze in de oogkas aandachtig hebt bekeken en de naden hebt onderzocht waardoor de zes beenderen van de oogkas afgegrensd worden, kunnen wij elk been van de kaak afzonderlijk samen met hun naden, nauwkeuriger omschrijven zoals volgt. Het eerste been h van de bovenkaak vormt het ene deel van de jukboog, een stuk van de slaap en van de wenkbrauw, en van de oogkas neemt het namelijk de ganse buitenhoek op zich, tevens niet het geringste deel van de wang vormend. Dit eerste been van de kaak komt dus samen met het slaapbeen door tussenkomst van de naad,i die de twee uitsteeksels verenigt die de jukboog vormen. Verder komt het samen // met het wigvormig been dank zij deze naad j die over de slaapholten naar omlaag lopend tevens in de oogkas k te zien is, en gemeenschappelijk is aan dit eerste been van de kaak en het wigvormig been. Aan de bovenkant is het verbonden met het voorhoofdsbeen,l op deze plaats waar zich het uiteinde van de wenkbrauw bevindt. Deze verbinding ontstaat inderdaad dank zij de naad,m die van de slaapholten over de oogkassen tot aan het midden tussen de wenkbrauwen leidt en het voorhoofdsbeen scheidt van de bovenkaak en het wigvormig been. Aan de onderkant echter is het eerste been over een aanzienlijke breedte samengevoegd met het vierde door deze naad die op drie plaatsen te zien is: namelijk in de slaapholte n onder de jukboog, aan de voorzijde van de kaak tegen de wang,o en aan de onderkant van de oogkas.p Het gedeelte van de naad dat in de slaapholten zichtbaar is, begint vanaf de onderkant van het gedeelte van de naad die het wigvormig been scheidt van het eerste been van de kaak; vanaf dit uiteinde immers loopt deze naad schuin naar beneden en een beetje naar voren tot zij de onderkant van de wang bereikt,q waar deze ruw en oneffen is. Het gedeelte van deze naad echter dat aan de voorzijde van de kaak verschijnt trekt schuin omhoog van de wang tot aan de oogkas, hier ter hoogte van de middenstreek van de onderrand de oogkas omschrijvend. Het gedeelte echter, of het tussenstuk, van deze naad die zichtbaar in de oogkas, het eerste been samenvoegt met het vierde, klimt van het midden van de onderrand van de oogkas zolang naar omhoog over de onderkant ervan, achterwaarts schuin naar buiten toe, totdat het het onderste gedeelte bereikt van de naad die het wigvormig been scheidt van het eerste van de kaak. Op deze wijze wordt het eerste been dus omschreven, rakend aan de vier beenderen (zoals
99
Het eerste been van de bovenkaak.
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
r) Fig. 1, ). s) Fig. 1, C. t) Fig. 19 hst. 14 v. boek 7, 8.
u) Fig. 1, V tot X.
v) Fig. 1, vanaf de V naar beneden langs ) en C en van daar opnieuw omhoog tot X.
w) Fig. 1, O. x) Fig. van T V. y) Fig. van V c.
1, tot 1, tot
wij zegden): aan het uitsteeksel van het slaapbeen namelijk, dat het andere deel van de jukboog vormt en verder aan het wigvormig been, het voorhoofdsbeen en het vierde been van de kaak. Het tweede been r van de bovenkaak is van alle andere veruit het kleinste en zo dun als een schelp; het komt voor aan de binnenhoek van de oogkas, waar zich het gat s bevindt waar het stukje vlees t zit dat de inwendige ooghoek bezet, waarvan gezegd wordt dat het geschapen is opdat er niets van het slijm dat vanuit de hersenen naar de oogkassen wordt geloosd over de wangen zou lopen, maar via deze opening volledig in de neusholte zou wegvloeien. Dit beentje wordt bovenaan door het matig grote tussenstuk u van de naad omgrensd die het voorhoofdsbeen scheidt van de bovenkaak. Het is ook door tussenkomst van deze naad dat dit beentje met het voorhoofdsbeen verbonden is. Vanaf deze naad daalt er een andere v af langs de achterzijde van het beentje en langs de onderkant van het beentje zelf lopend, klimt hij via de voorzijde ervan opnieuw omhoog naar dezelfde naad, waarvan wij gezegd hebben dat hij het voorhoofdsbeen scheidt van de bovenkaak. Bovendien is de naad, die vanaf de zopas vermelde [naad] die het voorhoofdsbeen van de kaak scheidend, op deze wijze bijna als in een kring aan de achterkant van het beentje loopt (die naar de kegelpunt van de oogkas kijkt) gemeenschappelijk aan het tweede beentje en aan dat [beentje] dat wij als het derde van de kaak rekenen. Aan de onderkant echter van het beentje en langs zijn voorzijde, is deze naad gemeenschappelijk aan dit beentje zelf en aan het vierde been van de bovenkaak. Dit beentje raakt dus met de bovenkant aan het voorhoofdsbeen, achteraan aan het derde kaakbeen, maar onderaan en vooraan aan het vierde kaakbeen. Doordat dit beentje slap vasthangt en met zijn voorkant eerder door een harmonia dan door een naad met het vierde been verbonden is, en zelf zeer dun is, komt het zelden voor bij schedels die uit de grond opgegraven worden, omdat het gemakkelijk rot wanneer het in een vochtige plaats gezet wordt en wegens de al te losse bevestiging gemakkelijk afvalt. Bij gekookte schedels echter en bereid volgens de skeletteerkunst, wordt het zonder moeite bewaard. Het derde been w van de bovenkaak is juist zoals het tweede dun, en het ziet er net als een schelp doorzichtig uit, en wanneer het opengebroken wordt ziet het er van binnen volgepropt uit met ruime en door lucht gevulde holten. Het is weinig minder dan volledig vierhoekig en gelegen aan de binnenzijde van de oogkas. Bovenaan x eindigt het op de naad die gemeenschappelijk is aan het voorhoofdsbeen en de bovenkaak. Vooraan y beschikt het over een naad gemeen-
100
Het tweede been van de bovenkaak.
Het derde been van de bovenkaak.
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I z) Fig. van T d. a) Fig. van c d.
1, tot 1, tot
b) Fig. 1,2, 7,7.
c) Hst. 6, fig. 4, ff. d) Fig. 1, van a tot b. e) Fig. 1, van b tot D. f) Fig. 1, van X langs C tot c en verder tot d. g) Fig. 1, van X tot Y. h) Fig. 1, van Y tot e.
i) Fig. 1, g. j) Fig. 1, van D tot H. k) Fig. 1, N. Fig. 2, e. l) Fig. 2, u tot t. m) Fig. 2, van t over x tot z.
schappelijk met het tweede been van de bovenkaak. Achteraan z eist het een naad op gemeenschappelijk met het wigvormig been. Aan de onderkant a kreeg het een naad gemeenschappelijk met het vierde been van de bovenkaak. Vandaar ook dat dit derde been met vier beenderen verbonden is, bovenaan namelijk met het voorhoofdsbeen, vooraan met het tweede been van de kaak, achteraan met het wigvormige, onderaan met het vierde been van de kaak. Inwendig echter, waar het naar de neusholte kijkt, komt het samen met het ordeloze samenstel van beenderen gelegen bovenaan in de neus. Onder de beenderen van de kaak is het vierde been b veruit het grootste, met zijn zijkant neemt het alle tanden op en het wordt door verschillende naden omschreven; aangezien het hier en daar tot op meerdere plaatsen reikt is het been zelf ook vol afwisseling. Vooreerst immers eindigt het op deze naad, die het eerste been van het vierde onderscheidt, ik bedoel deze die zowel in de slaapholten, c als aan de voorkant d van de bovenkaak en in de oogkas e te zien is. Bovendien eindigt het vierde been op de naden die het scheiden van het tweede en het derde been van de bovenkaak, die over de volledige lengte aan de onderkant van de oogkas lopen en aan de voorzijde van het tweede been van de bovenkaak.f Bovendien eindigt het vierde been van de kaak met de naad g die, nabij het midden der wenkbrauwen, de bovenkaak afzondert van het voorhoofdsbeen. Dit gedeelte van de naad loopt van de voorzijde van het tweede been naar de buitenzijde van het neusbeen - van deze zijde waarvan gij nu de beenderen van de bovenkaak bekijkt - dat het vijfde been van de bovenkaak zal uitmaken en waarvan het vierde gescheiden wordt door de naad h die zich vanaf de bovenkant van de neus nabij zijn buitenzijde naar beneden toe uitstrekt volgens de lengte van het neusbeen. Volgens het lengteverloop echter van de neusgaten, wordt het vierde been van de kaak onderscheiden van het tussenschot van deze gaten door een naad i die volgens // de onderkant van het tussenschot voortloopt. Aan de achterkant echter wordt het vierde been onderscheiden van het wigvormig been, zowel in de oogkas j, alsook nabij de binnenste tand k waar zich de naad bevindt die het wigvormig been afgrenst van de bovenkaak. Aan het einde van het verhemelte is het vierde been aan de binnenzijde door een dwarse naad l gescheiden van dat been, dat wij het zesde been van de bovenkaak noemen, en dat hier samen met zijn wederhelft bij de neusgaten ligt. Het vierde been heeft al deze naden dus gemeenschappelijk met de andere beenderen die eraan grenzen, waarbij er nog een andere [naad] m komt die uitsluitend toebehoort aan het vierde been van de rechterzijde en het vierde been van de linker zijde, voortlopend
101
Het vierde been van de bovenkaak.
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
n) Fig. 1, h.
o) Fig. 1, de 7 in de oogkas, verder B.
p) Fig. 1, i.
q) Fig. 2, z.
r) Fig. 2, " ," .
volgens de lengte van het verhemelte, en zij is niet alleen in het verhemelte maar ook in de neusholte zichtbaar. Verder is diezelfde naad ook te zien aan de voorzijde van de kaak n onder de neusgaten, op de plaats waar zich het geultje van de bovenlip bevindt. Hier immers verschijnt er een naad die eigen is aan het vierde been van de beide kanten, ofschoon men haar eerder als een lijn dan als een naad zou moeten aanzien. Uit dit groot aantal naden die het vierde been omgrenzen volgt zonder moeite dat het zelf aan zestien beenderen raakt, want het is verbonden met het eerste, het tweede, het derde, het vijfde en het zesde been van de bovenkaak, en verder met het voorhoofdsbeen, het wigvormige en het achtste been van de hersenpan, namelijk met het neustussenschot ervan, en tenslotte is het vierde been van de kaak verbonden met zijn wederhelft of het vierde been van de andere zijde, evenals met de acht tanden die in het vierde been bevestigd zijn, telkens de bovenkaak met zestien tanden getooid is. Dit been vormt het grootste gedeelte van de zijkant en onderkant van de neus en ter hoogte van de zijkanten is het opvallend hol en geenszins massief maar het gelijkt zeer mooi op wassen beeldjes die binnenin hol zijn. Dit been bezit, behalve de andere gaten ervan, één [gat] o dat beginnend aan de onderzijde van de oogkas, zich neerwaarts uitstrekt naar het voorste deel van de kaak. Waar dit eerst in de oogkas aanvangt bestaat het bovenaan over een aanzienlijk trajekt als uit een benige schelp, waar het echter de voorzijde van de kaak bereikt ziet men het reeds diep ingesneden in het been en er is tevens een opvallende afstand te zien tussen de oogrand en de bovenzijde van het gat. Deze afstand is zeer dikwijls niet ononderbroken, maar krijgt een naad,p die uitsluitend eigen is aan dit deeltje van het vierde been (waar zich het gat bevindt). Welk nut men nu meent dat dit gat zou hebben, zal ik uiteenzetten in het gemeenschappelijk betoog over alle schedelgaten, momenteel echter heb ik het terloops aangeraakt om de naad eigen aan het vierde been hier grondiger uiteen te zetten, opdat iemand die hem soms waarneemt niet zou menen dat hij verschillende beenderen vormt en verder loopt dan van de oogrand tot aan het gat. Bovendien biedt er zich, aan de voorkant van het verhemelte ter hoogte van de streek achter de snijtanden, een ander gat q aan, dat gemeenschappelijk is aan de vierde beenderen van de bovenkaak en vanuit het verhemelte naar de neusholte kijkt. Aan de zijkanten van dit gat verschijnt er soms een naad r, of liever een lijn, bij kinderen door kraakbeen opgevuld, die als het ware tot aan de voorzijde van de hondstanden reikt. Zij dringt inderdaad nooit zo sterk door, dat het vierde been van de kaak dank zij deze naad in verschillende [beenderen] verdeeld zou kunnen gedacht
102
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
s) Fig. 1, de hondeschedel n.
t) Fig. 1,
=. u) Fig. 1, van Y tot Z. v) Fig. 1, Y tot e.
w) Fig. 1, van Z tot f.
x) Fig. 1, van f tot e.
y) Spierplaat 4, K,L.
z) Fig. 2, A.
a) Fig. 2, van x naar e. b) Fig. 2, e. c) Fig. 1,2 P. d) Fig. 2, van t tot u.
worden, hetgeen s (zoals ik een beetje later zeg) bij honden, apen, en varkens voorkomt, waarbij de naad die het vierde been in twee deelt, niet alleen aan het verhemelte zichtbaar is, maar buiten ter hoogte van de voorkant van de bovenkaak eveneens opvallend zichtbaar is, en op geen enkele soort verbinding gelijkt van aanhangsels met hun beenderen. Het vijfde been t van de bovenkaak, het ene van de twee neusbeenderen, is namelijk een hard, massief, breed, dun, langwerpig en eerder vierhoekig dan driehoekig beentje. Bovenaan u eindigt het immers niet op een scherpe hoek, maar het is zeer stomp zodat het daar twee hoeken krijgt. Het loopt hier immers uit op de naad die het voorhoofdsbeen scheidt van de bovenkaak. De buitenzijde v van het been krijgt een naad gemeenschappelijk met het vierde been van de bovenkaak, die langs de zijkant van de neus zover schuin naar beneden reikt als de lengte bedraagt van dit vijfde kaakbeen, dat er bij de mens veel korter uitziet dan bij honden en apen. De binnenzijde w echter van het been waarmee het met zijn wederhelft samenkomt, verkrijgt een naad die niet veel verschilt van een harmonia en die gemeenschappelijk is aan de beide neusbeenderen. In het midden van de wenkbrauwen, beginnend vanaf de naad gemeenschappelijk aan het voorhoofdsbeen en de bovenkaak, strekt deze zich benedenwaarts uit volgens de lengte van de neusbeenderen. Onderaan x echter wordt het vijfde been helemaal niet door een naad afgesneden, noch is het met een ander been verbonden, maar het is net als zijn wederhelft ruw en oneffen, en het eindigt op een kraakbeen y dat naar beneden toe verder gaat en dat des te weker is naarmate het verder bij de neuspunt komt. Dit kraakbeen zullen wij tezamen met de overige kraakbeenderen van de neus, en van gans het lichaam, afzonderlijk behandelen na de uiteenzetting van de beenderen. Het zesde been z van de bovenkaak, vormt samen met zijns gelijke niet het geringste deel van het verhemelte en de neusholte. Het is immers gelegen aan het uiteinde van het verhemelte waar de neusgaten in de keel uitmonden, en het is een dun maar stevig en breed been. Aan zijn achterzijde a raakt het deels aan het wigvormig been en is het gedeeltelijk vrij, gelijkend op de vorm van een half haakje (. Waar het aan het wigvormig been raakt wordt het omschreven door deze naad,b die nabij de achterkant van de binnenste tand loopt, en de bovenkaak van het wigvormig been onderscheidt, vooral op deze plaats waar het wigvormig been zijn uitsteeksels opricht die op vleermuisvleugels c gelijken. Aan de voorzijde en de uitwendige zijkant d eindigt dit zesde been op de naad die gemeenschappelijk is aan zichzelf en het vierde
103
Het vijfde been van de bovenkaak.
Het zesde been van de bovenkaak.
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
e) Fig. 2, van t tot x. f) Fig. 2, t,y,z.
g) Fig. 1, g.
h) Fig. 1, a bij de mens, bij de hond k. i) Hst. 6, fig. 4, f in de slaapholte. j) Fig. 1, van a tot b bij de mens, bij de hond van k totl. k) Fig. 1 bij de de hond van l tot m. l) Fig. 1, tot X, niet tot Z.
been van de kaak en die dwars over het verhemelte loopt. Aan de inwendige zijde e echter, waar het zich met zijn wederhelft // verbindt, wordt het door een zekere naad gescheiden, die alleen gemeenschappelijk is aan het zesde been van elke kant en een stuk f vormt van deze die, voortlopend over de lengte van het verhemelte, de vierde beenderen van de kaak van elkaar scheidt. Het zesde been raakt dus aan het wigvormig been, het vierde been en zijn wederhelft en tenslotte aan het neustussenschot, dat tevens van het zesde been, evenals van het vierde, door deze naad g gescheiden wordt die eerder vermeld werd te lopen aan de onderzijde van het tussenschot. Tot nu toe heb ik dus de zes beenderen van de ene kaakhelft beschreven die, wanneer zij bij de zes beenderen van de andere zijde opgeteld worden, alle beenderen van de kaak samen op twaalf brengen, waarbij ik geen enkel been van de hersenpan gevoegd heb. Als gij overigens al wat ik in dit hoofdstuk vermeld heb afzonderlijk nauwkeurig uitpluist en Galenus' beschrijving van de bovenkaak tenslotte niet oppervlakkig zult bestuderen, zullen er weldra talrijke zaken aangetroffen worden waarin ik van zijn mening afwijk. Hoewel ik deze hier niet alle in herinnering zal brengen (vertrouwend op uw ijver), zal ik er hieronder echter verschillende laten volgen waarin gij een illustratie zult zien ofwel van mijn nauwgezetheid of van mijn slordigheid (al naargelang gij mijn [mening] in overeenstemming of in strijd acht met de waarheid). In het boek 'De Ossibus' dat de naden eigen aan de bovenkaak beschrijft, begint Galenus hun reeks dus aan de onderkant en buitenkant van de wang,h die ik ruw en oneffen meende te zijn doordat de kauwspier hier het stevigste en sterk bezenuwde gedeelte van zijn oorsprong uitstuurt. Hier beschrijft Galenus nu de naad die het eerste been van de kaak scheidt van het vierde, het gedeelte van deze naad dat in de slaapholte i te zien is, de eerste [naad] noemend. Maar als tweede [naad] j rekent hij het deel van deze naad dat zich aan de voorkant van de kaak bevindt en dat vanaf deze ruwheid van de wang omhoog reikt tot aan het midden van de onderrand van de oogkas. Daarna zegt hij dat deze in drie delen gesplitst is en hij zegt dat het eerste gedeelte k van deze tweede naad, nabij de grote of inwendige hoek van de oogkas, uitwendig tot midden tussen de wenkbrauwen voortloopt en tot de naad die gemeenschappelijk is aan het voorhoofd en de kaak. Dit gedeelte van de naad ontbreekt bij de mens, maar is zeer duidelijk te zien bij de hond en de staartapen, alhoewel het ondertussen niet precies naar het midden van de wenkbrauwen loopt, maar enkel naar deze plaats waar gezegd is dat het vierde been van de kaak van het tweede gescheiden is.l Om Galenus te begrijpen,
104
Dat er in de ganse boven kaak twaalf beenderen zijn. Dat niet alles wat tot nu toe in dit hoofdstuk werd medegedeeld beantwoordt aan de leer van Galenus. Tot aan het einde van het hoofdstuk wordt hiervan één en ander aangehaald.
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
m) Beeldt u in dat er in fig. 1 vanaf b over c en d tot aan T een ononderbroken naad loopt, zoals bij de hond te zien is. n) Fig. 1, D.
o) Fig. vanaf langs over naar S.
1, b D Q
p) Fig. 1,
'. q) Fig. 1, ) en 1. r) Fig. 1, de 7 in de oogkas; dit been van Galenus wordt h ier a ls het ware o m sc h reven door b,C,c,d, H,D. s) Fig. 1, de 7 in de oogkas.
moet gij dit gedeelte dus in de hondeschedel opzoeken. Hij beweert verder dat het tweede deel van de tweede naad, over de kromming m van de oogkas onder de grote hoek, reikt tot aan de naad gemeenschappelijk aan de hersenpan en de kaak en dat het diezelfde hoek omvat. Dit gedeelte zou die naad zijn waarvan wij geleerd hebben dat hij het tweede en het derde been van de kaak ter hoogte van hun onderzijde scheidt van het vierde. Maar deze komt bij de mens geenszins samen met de tweede naad van Galenus en zij raakt nog veel minder aan het eerste gedeelte van de tweede naad, aangezien dit alleen bij honden en apen maar niet bij de mens aangetroffen wordt. Verder meen ik dat het gat,n dat naar Galenus schrijft gelegen is onder dit tweede deel, datgene is dat in de oogkas langwerpig en zeer wijd is, zichtbaar tussen het vierde been van de kaak en het wigvormig [been]. Het gedeelte van de naad dat het eerste been van het vierde scheidt, dat in de oogkas te zien is, tezamen met deze die het wigvormig been van de kaak scheidt en eveneens in de oogkas gezien wordt, noemt Galenus het derde deel van de tweede naad.o Het is immers de mening van Galenus dat naast de twee genoemde naden (die de eerste twee delen zijn van de tweede naad zelf) "een derde deel van diezelfde [naad], de onderrand beklimmend in de oogkas, binnenin tot op het einde doorloopt en daar verbonden is met de naad gemeenschappelijk aan de hersenpan en de bovenkaak." Galenus voegt er later aan toe met deze naden de drie beenderen van de bovenkaak omschreven te hebben, waarmee deze aan de hersenpan raakt. Het eerste p zou datgene zijn dat ik als het eerste been van de kaak geplaatst heb, het tweede,q deze die door mij als het tweede en het derde gerekend werden, deze twee worden volgens Galenus' leer immers als één been aanzien. Het derde r zou een gedeelte zijn van ons vierde been, namelijk hetgeen ervan in de oogkas voorkomt, dat gedeelte dus waarin het gat s begint dat vanaf de oogkas tot de voorkant van de kaak reikt. Onderzoek hier dus nauwkeurig of Galenus de beenderen van de kaak bij de mens tot hiertoe juister heeft uitgelegd dan ik en hoeveel Galenus bovendien vergeten heeft bij de apen en honden, en verder of ik Galenus eerder door mijn kennis van het onderwerp zelf dan wel door de versie van de vertaler begrepen heb en welke zwemmer uit Delos Galenus wel moet nodig gehad hebben voor zijn verhandeling over de beenderen van de kaak. Vooral wanneer sommigen - zich ofwel weinig gelegen latend aan het algemeen nut, of ook wel jaloers - op zo een manier de Griekse kopie achterhouden, dat het op geen enkele wijze mogelijk was van hen gedaan te krijgen dat zij deze aan mij zouden overhandigen om ze soms een tijdlang te laten gebruiken, zij althans die naast Balamius en
105
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
t) De hondeschedel, n.
Kardinaal Rodolphus lieten blijken dat zij ze zelf ook bezaten, maar dat zij mij onder die voorwaarde niet zou overhandigd worden. Maar ik zal intussen alle moeite doen dat het niet schijne dat ik dit boek, evenmin als sommige andere boeken, eveneens van Galenus, zou te kort hebben voor de Anatomie, die zij ofwel allemaal zonder enig nut wegbergen, of eigenlijk liever door de boekwormen willen laten opvreten (aangezien zijzelf ze niet kunnen gebruiken). Dat Galenus zich verder speciale beenderen voorstelt waarin de snijtanden vastzitten, komt hierdoor, doordat hij, zijn apen al te zeer genegen, zich veel te veel voorstelde dat deze op de mens gelijken. Bij honden immers, apen, varkens en de andere dieren die over sterke en lange hondstanden beschikken, zijn er (zoals ik eerder zei) twee zeer opvallende naden,t of liever harmoniae, te zien, die bij de mens ontbreken. Vanaf de naad immers die het vijfde kaakbeen, dat het ene neusbeen is, van het vierde // afzondert, gaat er een andere naad uit, schuin naar beneden lopend tussen de hondstand en de dichtst bijzijnde snijtand en die tot stand komt samen met de [naad], die bij deze dieren dwars verloopt nabij de snijtanden aan het uiteinde van het verhemelte. Deze naad is zonder tussenkomst van enig kaakbeen zeer opvallend, zodat de honden tonen dat het, door mij als vierde getelde been van de bovenkaak, in tweeën verdeeld is. Men moet inderdaad niet menen dat deze naad, tussen de tandkassen lopend van honden en apen, in een ononderbroken traject vanaf het midden tussen de wenkbrauwen naar beneden zou lopen (zelfs al leert Galenus het op deze wijze), maar zoals wij reeds hebben aangetoond begint hij ongeveer aan het midden van deze naad die de buitenzijde van de neusbeenderen afgrenst. Wanneer gij dit bij de hond of de aap nauwkeurig zoudt onderzoeken, zoudt gij zien hoe onmogelijk het ware dat deze naad zich tussen de tanden van de mens zou uitstrekken, die over een zeer korte kaak beschikt en helemaal gaan lange hondstanden heeft. Let er bovendien op hoe Galenus zich in zijn boeken 'Over de functie van de lichaamsdelen' in bochten wringt, wanneer hij terloops schrijft dat de bovenkaak uit twaalf beenderen bestaat, zoals ook de schrijver van de 'Introductorius, seu Medicus' slechts twaalf kaaksbeenderen telt, zonder twijfel tot genoegen van de Ouden, terwijl wanneer Galenus deze beenderen uitgebreider bespreekt hij er slechts negen vermeldt en geen enkel afzonderlijk been toekent aan de snijtanden, het wigvormig been evenmin in dit getal opnemend.
106
In het elfde boek.