DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
OVER DE BEENDEREN DIE MET DE zijkanten van het sacrum samenkomen. HOOFDSTUK XXIX
DE EERSTE FIGUUR DE TWEEDE van het negenentwintigste hoofdstuk
DE DERDE
INDEX VAN DEZE DRIE FIGUREN EN VAN HUN lettertekens (die voor de samenhang van het hoofdstuk op elkaar volgen). Door deze drie figuren wordt het been afgebeeld dat verbonden is met de rechter zijde van het sacrum. De eerste beeldt namelijk de voorzijde af van dit been, zo geplaatst als het zich zou aanbieden bij een van zijn voorkant bekeken skelet, zoals te zien is in de eerste van deze drie figuren, die ik op het einde dit boek zal laten volgen. De tweede figuur beeldt volledig deze kant van dit been af die de buitenste is en niet naar de binnenzijde van het lichaam kijkt, dus van deze plaats waar het zou voorkomen voor wie dit been bij het volledig samenstel der
303
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
beenderen van de rechter zijkant zou bekijken. De derde figuur echter toont zeer goed de binnenzijde van dit been van de tegenovergestelde kant. Maar alhoewel al de tekens van deze figuren iets aparts aanduiden, zoals ik straks zal uiteenzetten, kan men er echter het volledige been dat hier afgebeeld is terloops mee onderverdelen in het darmbeen, het heupbeen en het schaambeen. Zodat gij u namelijk in de tweede figuur vanaf C, over b, tot S en in de derde opnieuw van S, over N, tot c een lijn kunt inbeelden, die het darmbeen als het ware van het heupbeen afgrenst. Want al wat zich boven deze letters bevindt zal het darmbeen genoemd worden. Maar wat besloten ligt tussen deze 2 letters en de V, over de s en h tot M in de tweede figuur en de V, over O en s tot M in de derde, zal voor ons de plaats van het heupbeen zijn. De resterende plaats van het ganse been zal inderdaad het schaambeen genoemd worden, dat in de tweede figuur namelijk aan de linker zijde van de letters V, s, h en M voorkomt, maar in de derde rechts van V, O, s en M. A,B,C,D in [figuur]3, tonen de plaats van het darmbeen, die verbonden wordt E,F,G, met de dwarsuitsteeksels van het sacrum. De A namelijk en de B duiden afzonderlijk de sinussen aan waarin het voorste gedeelte van de dwarsuitsteeksels van de drie bovenste beenderen van het sacrum binnengaat. De B duidt verder het gedeelte van het darmbeen aan dat scherp en dun is als een mes, C en C de langwerpige knobbel van het darmbeen passend op de langwerpige sinus van de uitsteeksels van het sacrum. D en D is de lange sinus van het darmbeen die de knobbel van het sacrum, uitstekend als een ruggedoorn, toelaat. E, F en G is een streek van het darmbeen, niet nauwkeurig overeenkomend met de sinussen en knobbels van het sacrum, hoewel de E en F als het ware twee knobbels aanduiden die op onduidelijk wijze in de sinussen van het sacrum binnentrekken. Terwijl de G een sinus aanduidt die een knobbel van het sacrum toelaat, dwars tussen deze twee sinussen in//gelegen. Maar deze worden niet zeer zorgvuldig afgebeeld, aangezien de plaats van het been zich op het zicht ruw voordoet, oneffen en wisselend als een afgebroken rots. H,I,2,3 Wat zich in de tweede figuur rechts van de H en I bevindt en in de derde figuur links, duidt op het stuk van het darmbeen, dat verder naar achter uitloopt dan de breedte van de dwarsuitsteeksels van het sacrum. L,R,R,P in eerste, Q, H, R, R, P in de tweede, verder P, L, H, Q in de derde duiden het aanhangsel aan van het darmbeen. Door de L wordt overigens apart de binnenzijde van het aanhangsel getoond. Maar door R en R de buitenzijde van het aanhangsel, die minder samen-
304
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
gedrukt is dan de binnenste. Door P [wordt] het voorste uiteinde van het aanhangsel [aangeduid], door Q het achtereinde van het aanhangsel. K,K3 Deze plaats, voorkomend aan de linkerzijde van deze drie letters, biedt een oorsprong aan de negende spier voor de beweging van de rug. M,NO3 De knobbel waarop de tiende spier voor de beweging van het femur een oorsprong neemt. De ruimte echter, die wij in de derde figuur aangeduid hebben met P, L, K, K, M, N, S, of die door deze letters omschreven wordt, biedt een oorsprong aan de zevende spier voor de beweging van het femur. T,,2,3 De sinus, uitgesneden op een nogal hoog gelegen plaats van het heupbeen, een weg biedend aan de zesde en zevende spier voor de beweging van het femur net als aan de eerste zenuw die het been opzoekt. S1,2,3 Een knobbel, voorkomend aan de buitenzijde van de zojuist vermelde sinus. De knobbel die de binnenzijde vormt van de zopas vermelde sinus. X1,2,3 De eerste lijn die zeer onduidelijk verschijnt in de rug van het darmZ,Y2 been. a,b 2 De tweede lijn van de darmbeenrug. e,f,g 1,2 De sinus of het acetabelum van het heupbeen, waarmee het dijbeen gewricht maakt. Verder toont de g apart de gladde en glibberige plaats van deze sinus die níet met kraakbeen belegd is en dieper uitgesneden is dan de rest van het sinusoppervlak. i,i 1,2 De beenderrichel van het in het heupbeen uitgesneden acetabelum. h1,2 De plaats waar de beenderrichels wegvallen en als het ware een aanzienlijke een zekere opvallende sinus veroorzaken. c2,3 De plaats waar de zenuw zich uitstrekt, die de grootste is van al de andere van het lichaam en uit meerdere zenuwen samengesmolten is. d2,3 Het uitsteeksel van het heupbeen, van waarop een ligament uitgroeit naar het sacrum. k1,2,3 De sinus van het heupbeen waarop de tiende spier voor de beweging van het femur, door een wonderbaarlijke tussenkomst van de Natuur, als op een wieltje omgebogen wordt. l,m,n,o, in de eerste figuur duidt het aanhangsel aan van het heupbeen, maar p,q enkel de l in de eerste. Door de l wordt namelijk het achtereinde van het aanhangsel aangeduid maar door de q het voorste, door m echter de eerste indeuking van het aanhangsel, door o de tweede, door n de derde en vanaf p volledig tot q de vierde. u,u 1,2 Duidt de plaats aan waar het rechter schaambeen, door tussenkomst van een kraakbeen vergroeit met het linker. Maar in de eerste figuur
305
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
r1,2,3 V1,2,3
s1,2,3
t1,2,3
a) Fig.2 hst. 18 vanaf de b o v e nst e L over M tot L. De sinussen en knobbels van de uitsteeksels echter worden aangeduid d o o r N,O,P,Q,2. b) De ganse fig. 1,2,3. Bij de overzichtsfig. inderdaad door 2 . Hoe deze beenderen echter afgeremd
306
duidt de u afzonderlijk de ruwheid aan van het been vanwaar het kraakbeen verdwenen is, terwijl in de tweede de buitenkant van dit been te zien is, die ruw is door de oorsprong van de spieren. Het gat van het schaambeen dat het grootste is van alle gaten in de beenderen. De sinus, uitgesneden aan de bovenkant van het schaambeen, waarlangs de grootste ader en slagader geleid wordt die het been opzoekt en de zaadstrengen bij de man. De sinus ingesneden in de bovenkant van het gat van het schaambeen, een weg biedend aan de ader, slagader en de derde zenuw die het been opzoekt. Op deze plaats is het schaambeen iets dikker om niet te zwak gebouwd te zijn; bij de man stuurt zij de tweede spier van de penis uit en één van zijn corpora.
et de dwarsuitsteeksels a van de drie bovenste sacrale beenderen is er aan weerszijden een been b verbonden, waarvan Galenus bevestigt dat het, als geheel, geen naam bezit. Het brede gedeelte ervan immers dat het bovenste en achterste is en verbonden is met het sacrum, wordt het darmbeen genoemd, terwijl het voorste gedeelte van dit been, dat ter hoogte van de schaamstreek verbonden is met het been van de andere zijde c en breed doorboord is, het schaambeen [genoemd wordt]; de middenste streek echter, geplaatst aan het begin van het dijbeen, wordt het heupbeen genoemd. Zo wordt het been van één [lichaams-]helft derwijze benoemd als ware het opgebouwd uit drie door een eigen omtrek begrensde beenderen: een voorste namelijk, een achterste en een middenste, of het darmbeen, het schaambeen en het heupbeen. Het ganse been wordt door Celsus overigens os coxae genoemd, maar door de auteur van de 'Introductorius, seu Medicus' net als Hippocrates dikwijls ÆFP4@< (dat heup betekent), hoewel hij het ondertussen het bovenste en achterste deel van dit been en de voorste // twee het schaambeen, op de wijze van de andere professoren in de anatomie. Ik meen echter, met verlof van de snijders, alleen van de benaming os ilium te kunnen spreken, ook wanneer ik slechts het brede deel van het enen been ter sprake breng, aangezien ilis of ile minder gebruikelijk is.
Hoofdstuk 20 van het boek 'De Ossibus'. Het darmbeen. Het schaambeen
Het heupbeen.
In het boek 'De Articulis'.
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
zijn, dient opgezocht te worden in de index der lettertekens. c) De overzichtsfig. H. d) De overzichtfig. 7 en 1.
e) Overzichtsfig. 1 en 3 1 met M. f ) Dez e worden opgezocht in boek 5, m a a r vooral in de figuren 22,24, 25. g) Fig. 3 A,B,C,D,E ,F,G.
h) Fig. 3 C,C en vergelijk verder in volgorde met fig. 2 van hst.18.
Deze beenderen hebben nu qua funktie zeer veel gemeen met de schouderbladen, want zoals de schouderbladen hoofdzakelijk gevormd zijn voor het gewricht met de humerus, zo zijn deze beenderen inderdaad hoofdzakelijk aangepast om de femora d er gewricht mee te laten maken, en de mens door tussenkomst ervan kan rechtstaan en neerzitten. Verder, zoals het schouderblad er breed uitziet en voorzien is van verschillende uitsteeksels (opdat het geschikter zou zijn om de talrijke spieren te ontvangen en uit te sturen) zo vertonen deze beenderen een konstruktiewijze die bijna volledig op dezelfde manier is opgebouwd opdat bijna alle spieren voor de beweging van het femur erop zouden voortspruiten, naast andere die, een op deze beenderen een oorsprong nemend, bewegingen bewerken van de scheenbeenderen, de borstkas en de rug. Welke spieren er overigens vanop deze beenderen ontstaan en welke erop aanhechten zal het verloop van de uiteenzetting over de delen van die beenderen geleidelijk aan uitwijzen. Maar nu mag er geenszins voorbijgegaan worden aan de zeker niet geringste funktie van deze beenderen, waarmee zij als een gezamelijke groep beenderen als schragen onder de overige lichaamsdelen geplaatst zijn en de overige delen vasthouden en omvatten. Want deze twee beenderen e vormen samen met het sacrum als het ware een zeker bekken, dat sierlijk de ingewanden ophoudt f en zeer elegant de blaas en bij vrouwen de baarmoeder vasthoudt en tenslotte deze delen die het omvat, veilig beschermt. Vooreerst dus is de plaats van het darmbeen verbonden met het sacrum g uiterst verscheiden, net zoals de sacrale dwarsuitsteeksels op deze plaats die met de darmbeenderen verbonden worden, zeer gevarieerd en veranderlijk zijn, zoals wij vermeld hebben. De knobbels van het darmbeen beantwoorden immers op zo'n wijze aan de verschillende sinussen van deze uitsteeksels en de sinussen van het darmbeen aan de knobbels van diezelfde uitsteeksels, dat het darmbeen met het sacrum verbonden wordt door het onderling ineenpassen van verschillende delen; evenwel niet in een verbinding opgebouwd voor een willekeurige beweeglijkheid of met gladde sinussen en knobbels belegd met glibberig kraakbeen maar in een stevige verbinding en als het ware te vergelijken met een soort van symphyse of vereniging die tot stand komt door een kraakbenig ligament of liever door tussenkomst van een rein kraakbeen. Overigens kan de vorm van de sinussen en knobbels van het darmbeen waarmee het met het sacrum verbonden wordt gemakkelijk afgeleid worden uit de beschrijving van het sacrum. Want zoals eerst gezegd werd dat de dwarsuitsteeksels van het sacrum over een langwerpige sinus beschikken, zo verkrijgt ook het
307 De funktie van de beenderen verbonden met de zijkanten van het sacrum.
De plaats van het darmbeen die met het sacrum verbonden is.
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
i) Fig. 3 A,B. j) Fig. 3 B. k) Fig. 2 van hst.18, de onderste L. l) Fig. 3 D,D. m) Fig. 3 E,F verder G.
n) Fig. 2,3 H,I. o) Spierplaat 12 ). p) Spierplaat 13 '. q) Spierplaat 14 T,V.
darmbeen een langwerpige knobbel h passend in deze sinus en doordat het voorste gedeelte van de sinus van de uitsteeksels of de beenderrichels van de sinussen nogal opvallend uitsteken en zich uitstrekken, zijn er bij het darmbeen vooraan in zijn langwerpige knobbel sinussen i uitgesneden waarin deze vooruitstekende delen van de uitsteeksels binnengaan. Waar de laagst gelegen plaats van deze sinussen j echter te zien is wordt het darmbeen als het ware zo scherp als een mes om hetzelfde oppervlak te vormen met het dwarsuitsteeksel van het vierde sacrale been.k Aan de langwerpige knobbel van het sacrum, die zoals vermeld als een doorn uitsteekt in de sinussen van de uitsteeksels, beantwoordt opnieuw een langwerpige sinus l van het darmbeen, deze knobbel nauwkeurig opvangend. Verder beantwoordt het darmbeen niet even perfekt aan de twee sinussen van de uitsteeksels,m voorkomend aan de achterzijde van de zopas genoemde knobbel, noch aan de dwars over het midden van deze sinussen vooruitstekende knobbel, aangezien het namelijk niet even ver uitstulpt als deze sinussen van de uitsteeksels diep zijn uitgesneden. Het darmbeen bereidt evenmin de plaats voor van de knobbel van deze sinussen waardoor die opgevangen wordt, maar (om het eens en voor goed te zeggen) het sacrum grenst, op deze plaats waar deze twee sinussen van de sacrale uitsteeksels zichtbaar zijn, niet volledig aan het darmbeen, maar er zit tussen deze beenderen zeer veel kraakbeen, ligamenteus van aard en de volledige ruimte waarmee de beenderen gapen opvullend. De volledige plaats waarmee het darmbeen dus met het sacrum verbonden is, is ruw en oneffen en opvallend dik net zoals wij zullen vertellen dat de overige beenderen op de plaatsen waar zij onderling aaneenzitten breed en dik zijn opdat zij een steviger en breder verbinding zouden vormen. Dit dikke gedeelte van het darmbeen nu strekt en steekt zich veel meer naar achteren uit n dan de breedte van de sacrale uitsteeksels, zowel omdat het darmbeen net als het schouderblad zeer wijd en breed moest zijn om toe te laten dat de bewegers van het dijbeen en de talrijke andere wat later te bespreken spieren erop zouden ontstaan, als om achteraan het sacrum een geschikte plaats te vormen van waarop de vierde spier voor de beweging van de thorax o bij de mens een oorsprong zou nemen, tesamen met de elfde voor de beweging van de rug,p die samen met de thoracale spier een oorsprong neemt op de inwendige zijkant van het darmbeen (waar deze, zoals wij zegden, naar achteren loopt) en op de achterkant van het sacrum, juist zoals de dertiende spier voor de beweging van de rug q ook op deze kant van het sacrum en het darmbeen ontspringt. Verder bezit het resterende
308
Het gedeelte van het darmbeen dat verder naar achter komt dan de uitsteeksels van het sacrum.
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
r) Fig. 1 L,R,R. Fig. 2 H,R,R,P. Fig. 3 P,L,H,Q.
s) Fig. 1,3 L. t) Fig. 1,2 R,R. u) Spierplaat 6 ). v) Spierplaat 4 B. w) Spierplaat 3 1. x) Fig. 2 van R over R tot P. y) Fig. 2 van R over H tot Q. z) Fig. 1,2,3 P. a) Spierplaat 3 vervolgens s. b) dezelfde plaat n, verder x. c) Spierplaat 8 =. d) K,K aan de linkerkant van fig. 3. e) Tussen P , L ,K,K , M,N,S van fig. 3. f) Spierplaat 8 7.
vlak van het darmbeen, gelijkend op een vlakke halfcirkelvormige figuur, aan de bovenkant van de volledige halfcirkelvormige omtrek, een aanhangsel r dat door de ouden de graat van het darmbeen genoemd werd. Want zij noemden de rug van het darmbeen de buitenzijde van zijn vlak omdat zij breed is en wanneer men ze vergelijkt met de binnenzijde, enigszins gekromd. De kant van het aanhangsel steekt immers buitenwaarts uit en wordt terecht als de graat van de rug aanzien. Maar zelfs indien de ouden deze benamingen terecht zouden ingevoerd hebben en ook Galenus zou gelet hebben op het onderscheid dat zij maakten tussen deze benamingen en de beenderstreken, desalniettemin heeft hij de beschrijving van de spieren voor de beweging van het onderbeen en het femur dikwijls rug met graat // verward. Om dit zoveel mogelijk te vermijden zullen wij de buitenzijde van zijn vlak de rug van het darmbeen noemen en de graat zijn halfcirkelvormig aanhangsel dat er ruw en oneffen uitziet en aan de binnen-s en buitenzijde t samengedrukt is. Het ziet er aan zijn binnenzijde namelijk samengedrukt uit doordat het op deze plaats breder uitloopt en opdat het spierig gedeelte van de dwarse buikspier u er beter zou op ontstaan. De buitenkant echter van het aanhangsel wordt samengedrukt en is breder gemaakt omdat het zeer krachtige spierige gedeelte van de schuin opstijgende buikspier v hierop een oorsprong neemt en de schuin afdalende buikspier erop aanhecht.w De volledige bovenzijde van het aanhangsel wordt immers door deze drie spieren bezet, en zoals deze breder en spieriger zijn opzij ter hoogte van de lendenen dan nabij de rug of aan de voorkant van de buik, zo is ook het gedeelte van het aanhangsel x dat naar de zijkanten van de buik en vooraan ligt, net als de plaats van het darmbeen waarmee het aanhangsel verbonden wordt, dikker dan het gedeelte het dichtst bij de wervels en de rug.y Het voorste uiteinde echter van het aanhangsel, of het voorste gedeelte van de graat van het darmbeen z is het dikst omdat, naast de buikspieren die ermee verbonden zijn, het een oorsprong biedt aan twee spieren, waarvan de ene als de eerste a beweger van het onderbeen en de andere als de zesde b zal aanzien worden. Vanaf de binnenzijde van het vlak van het darmbeen ontstaat vooreerst de spier c die de negende voor de bewegingen van de rug zal worden, die een deel van zijn oorsprong verkrijgt uit de gladde en nogal brede indeuking van het darmbeen d (die zichtbaar is ter hoogte van het dwarsuitsteeksel van de vijfde lendewervel). Maar behalve deze indeuking van het darmbeen bezit het een andere grotere ruimte,e hol en zeer weinig ruw, die de zevende spier voor de beweging van het femur f bezet, waarvan wij zullen uiteenzetten dat zij met
309 Het aanhangsel van het darmbeen.
De graat. De rug.
Boek 2 van 'de Adminastrationibus dissectionum'.
Door welke spieren het aanhangsel bezet wordt. Door welke het binnenvlak van het darmbeen.
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
g) Dezelfde plaat 2. h) Fig. 2, hst. 11, boek 4 het cijfer 57 en spierplaat 10 .. i) Fig. 1,2,3 T. j) fig. 1,2 e,f,g. k) Fig. 1,2 hst. 30 A. l) In de fig. 1,2,3 wordt de buitenste knobbel aangeduid door S, maar de binnenste door X. m) Spierplaat 4 M. n) Er is een S geplaatst in de kleine sinus van de eerste fig. o) Fig. 3 M,N,O. p) Spierplaat 16 F,G en plaat 13 r. q) de eerste: spierplaat 9 B; de tweede: plaat 10 E; de derde:
een brede, vlezige en halfcirkelvormige oorsprong uit deze binnenruimte van het darmbeen voortkomt en vervolgens geleidelijk versmallend, samen met de pees van de zesde spier voor de beweging van het femur g en de eerste zenuw die het been opzoekt,h door de sinus i loopt die er in het heupbeen speciaal voor uitgesneden is. Want aan de bovenzijde van het heupbeen, nabij de bovenste streek van het actabulum,j waarvan gij zult horen dat de kop van het femur k erin articuleert, is er een wijde sinus uitgesneden, beantwoordend aan de spieren die daarlangs afdalen en die er bij een gereinigd been vol bepaalde kleine gaatjes uitziet om dat ligament uit te sturen dank zij hetwelk het been er op die plaats glad en glibberig en als het ware met smeer ingestreken uitziet, opdat die zevende spier van het femur tesamen met de pees van de zesde spier naar behoren op deze sinus zou kunnen gebogen en voortgerold worden. Aan weerskanten van deze sinus puilt er een nogal aanzienlijk knobbeltje l uit, dat deze sinus vergroot en er voor zorgend dat de daarlangs afdalende spieren zo weinig mogelijk uit de sinus zouden wegglijden. Maar behalve deze funktie brengt het knobbeltje dat zich aan de buitenzijde van de sinus bevindt, de negende spier voort voor de beweging van het onderbeen,m voor welke funktie het er nogal breed en oneffen uitziet, een klein sinusje als een scheurtje n voor zich opeisend, van waaruit deze stevige spier ontstaat. De andere knobbel echter, de binnenzijde van de zopas genoemde sinus vormend, draagt in zeer hoge mate bij tot de stevigheid van het heupbeen, omdat het noodzakelijker wijze dik en sterk moest zijn, zowel omwille van de stevigheid van het gewricht alsook omdat de diepste sinus van het ganse lichaam, waarmee het femur articuleert, erin moet uitgegraven worden. Het is ook om die reden dat het darmbeen aan zijn binnenzijde, bij de hoger gelegen streek van zijn verbinding met het sacrum, dik en stevig o gemaakt is en zich als het ware met een doorlopende knobbel naar de binnenkant van de tweede knobbel uitstrekt, hetgeen niet alleen de stevigheid van het heupbeen vergroot maar ook een oorsprong biedt aan de tiende spier voor de beweging van het femur,p die de binnenkant van het schaambeen bezettend, het femur buitenwaarts draait. Verder ontstaan er vanop de rug van het darmbeen of zijn buitenvlak dat ruwer is dan de binnenzijde van dit been, drie zeer krachtige spieren,q met hun oorsprong de ganse rug van het darmbeen bezettend. De eerste spier namelijk zal als de eerste beweger van het femur gerekend worden, met zijn oorsprong de achtervlakte van de rug voor het grootste gedeelte opvullend. Maar welk gedeelte zij bezet van deze plaats, duiden de twee lijnen r aan die op de rug van het darmbeen
310
De sinus uitgesneden aan de bovenkant van het heupbeen.
De knobbels van de sinus.
Op welke wijze er voor de stevigheid van het heupbeen gezorgd werd.
De lijnen van de
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
plaat 11 =. r) Fig. 2 Z,Y de ene l i jn, d e andere a,b van dezelfde fig.
s) Fig. 1,2 e,f,g. t) Fig. 1,2 g. u) Fig. 2, hst 49, boek 2 P. v) Fig. 1,2 i,i.
w) Fig. 1,2 h. . x) de fig. vooraan hst. 6 bo ek 3, 11.
zeer onduidelijk uitsteken die door een halfcirkelvormig verloop de rug van het darmbeen als het ware in drie plaatsen onderverdelen; de eerste ervan, zich bevindend buiten de eerste lijn, wordt bezet door de eerste spier voor de beweging van het femur. De tweede echter, te zien tussen de eerste en de tweede lijn, brengt de spier voort die als de tweede beweger van het femur zal aanzien worden. De derde plaatst die vanaf de tweede en kortere lijn reikt tot aan het heupgewricht, biedt een oorsprong aan de derde spier voor de beweging van het femur. Op deze wijze gedraagt zich dus het brede gedeelte van het been dat met het sacrum verbonden is en dat het darmbeen genoemd wordt. Het middenste deel echter dat heupbeen genoemd wordt, is ook al voor het grootste deel uitgelegd. Wij hebben immers gezegd dat het been op deze plaats dikker en steviger gemaakt is opdat het ganse lichaam, wanneer het op één been steunt, steviger zou ondersteund worden en het een geschikte plaats zou vormen, waarin een aangepaste sinus uitgesneden wordt voor het gewricht met het femur. Want op deze plaats van het heupbeen is er een wijde, ronde sinus uitgesneden, van alle sinussen van het lichaam waarmee beenderen gewricht maken de diepste s en niet op elke plaats glad en met glibberig kraakbeen belegd. In de voorkant ervan is er immers een niet gering gedeelte dieper uitgesneden t dan de rest van zijn omtrek, dat er ruw uitziet en vol met bepaalde blind eindigende gaatjes, voor het uitsturen van een lange en ronde band,u die in het midden of de top van de femurkop ingeplant wordt. Verder steken de beenderrichels v van deze sinus vooraan minder uit dan aan de achterzijde, omdat, // het femur bij het neerzitten namelijk méér in een hoek moest gebogen worden dan het gestrekt of naar achteren gebracht diende te worden bij het rechtopstaan of bij andere bewegingen. Bovendien moet ook opgemerkt worden dat aan de onderzijde van de beenderrichels rond het acetabulum of de sinus van het heupbeen,w de beenderrichels niet cirkelvormig volgens een doorlopend trajekt verlopen, maar ingesneden en onderbroken worden, en als het ware een weg bereiden voor het adertje x dat zich daar uitstrekt op een ruwe en niet met kraakbeen bedekte plaats van het acetabulum, en het gewricht rijkelijk aan voedsel voorziet, waaruit een visceuze vloeistof samengesteld wordt (die zich in dit gewricht zeer overvloedig dient op te stapelen), dank zij dewelke dit gewricht zich zeer beweeglijk voordoet. Maar opdat het gewricht, door de wijze waarop de beenderrichel van deze sinus ingesneden is, niet meer onderhevig zou gemaakt worden aan ontwrichting, heeft de Natuur een stevig en kraakbenig ligament cirkelvormig met de beenderrichels verbonden, dat er ner-
311 darmbeenrug en de drie spieren die ze bezetten.
Het acetabulum gemaakt voor het gewricht met het femur.
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
* Fig. van hst 1 boek 2 P,P. y) Fig. 2,3 c. z) Fig. 2,3, hst 11, boek 4, cijfer 71. a) Fig. 2,3 d. b) Spierplaat 13, o. c) Fig. 1,2 hst. 18R. d) Spierplaat 13,x of plaat 12 $. de tiende spier is d a a r aangeduid door ". e) Kijk hier naar spierplaat 13 r,s,t,u, x,y,z. f) Fig. 2 de l duidt de achterkant aan van het aanhang-
gens onderbroken uitziet en de sinus nog meer vergroot dan de beenderrichels en een weg biedt aan dit adertje, voortlopend tussen het been en de achterzijde van het ligament zelf, zodat terzelfdertijd de ader veilig verloopt en de sinus de neiging tot luxeren toch niet doet toenemen, alhoewel wij het femur op die plaats wel frekwenter zien luxeren. Maar over de ligamenten en de aders zullen wij op de desbetreffende plaats handelen. Nu echter moeten de blinde gaatjes beschouwd worden, gemaakt aan de buitenzijde van de beenderrichels rond het acetabulum van het heupbeen, om de zeer stevige band * uit te sturen die het femur ringvormig met het heupbeen verbindt. Ja, ook moet in dat been nauwkeurig de plaats bekeken worden,y die te zien is tussen het voorste deel van het darmbeen dat met het sacrum verbonden wordt en de achterkant van het heupbeen, uitgesneden om een weg te bieden aan de zenuw,z die de vierde is die naar het been loopt en uit meerdere zenuwen samengesteld, de grootste is van ale zenuwen van het lichaam. Hier dient ook het scherpe uitsteeksel a van het heupbeen bekeken te worden, dat een tot aan het dwarsuitsteeksel b van het vijfde sacrale been reikend ligament c uitstuurt en dat een oorsprong biedt aan de spier, die wij ofwel tot de tiende beweger van het femur zullen rekenen ofwel afzonderlijk als de elfde beweger van het femur zullen tellen. Er mag evenmin voorbijgegaan worden aan de sinus d uitgesneden aan de achterste binnenkant van het heupbeen onder het zopas genoemde uitsteeksel, waarop de tiende spier voor de beweging van het femur als het ware als rond het wieltje van een katrol ombuigt door een bewonderenswaardige vindingrijkheid van de Natuur. Bovendien zal het aanhangsel van het heupbeen,e vergroeid met zijn volledige onderkant en waarop wij steunen bij het neerzitten, niet oppervlakkig onderzocht worden. Dit aanhangsel van het been, waarmee het versmelt, dient als vlak, want zowel omwille van de stevigheid als naar de aanhechting van de spieren ziet het er opvallend dik en nogal breed uit. Vanop dit aanhangsel immers ontspringen er ten minste vier grote spieren, waarvan elke kop afzonderlijk voor zich een aparte indeuking en plaats f opeist op het aanhangsel, zichtbaar bij een voldoende gereinigd been. De eerste spier g namelijk zal de derde voor de beweging van het onderbeen worden, die een oorsprong neemt vanop de hoogst gelegen plaats van dit aanhangsel. De tweede h zal voor de vierde spier voor de beweging van het onderbeen gehouden worden, maar de oorsprong ervan is minder breed dan de eerste spier en ontspringt meer naar voren nabij de uiterste kant van de eerste spier. De derde spier echter,i zal door mij als de vijfde spier voor de beweging van het onderbeen aanzien worden, terwijl de vierde j het grootste
312
De sinus w aa r l a n g s de d i k ste zenuw loopt van het lichaam. Het scherpe uitsteeksel van het heupbeen. De sinus naar de tiende spier voor de beweging van het femur rondgezonden wordt. Het aanhangsel van het heupbeen.
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
sel, de q echter de voorkant. g) Fig. 2, de eerste indeuking m, de tweede o, de derde n, de vierde p tot q. h) Spierplaat10 n. i) Dezelfde plaat R, plaat 11 µ en verder B. j) Plaat 11 Q. k) Plaat 11, het teken L en plaat 12, =.
gedeelte vormt van de spier die Galenus vermeldt als de vijfde spier voor de beweging van het onderbeen, doch voor mij de vijfde beweger van het femur vormt, die met zijn oorsprong het grootste gedeelte van dit aanhangsel bezettend, veruit de grootste spier is van het ganse lichaam. Op deze wijze gedraagt zich dus het middenste gedeelte van het been dat wij beschrijven en dat wij het heupbeen noemen. Het voorste echter, dat schaambeen genoemd wordt, zier er nogal dun uit en het rechter been is met het linker verbonden door tussenkomst van een kraakbeen k als op de wijze van een vereniging, want hoe ouder een mens wordt des te minder deze verbinding steeds met kraakbeen opgevuld wordt en des te minder kraakbeen ze vertoont. En dit is op gelijke wijze bij mannen en vrouwen het geval. Omwille van de opvatting van het gewone volk moet men immers geenszins menen dat de schaambeenderen bij mannen doorlopend zijn, doch bij vrouwen samengesteld door tussenkomst van dit kraakbeen, zodat zij op het ogenblik van de bevalling kunnen loskomen en zich van elkaar verwijderen. Want bij bevallende vrouwen verwijderen deze beenderen zich helemaal niet van elkaar (evenmin als bij de viervoeters), maar vrouwen eisen voor zich bij die beenderverbinding deze eigenaardigheid op, dat deze niet met zo'n lange boord verbonden worden als bij mannen. Verder zijn de onderste delen van de heupbeenderen, ik noem ze rechts en links, bij vrouwen veel verder van elkaar verwijderd dan bij mannen. Bovendien zijn ook de onderste delen van de schaambeenderen, los van elkaar gescheiden onder hun verbinding, bij vrouwen veel verder uiteen en van elkaar verwijderd dan bij mannen. Zodat bij de beenderen van vrouwen de lege plaats tussen de coccyx en de binnenkanten van de onderste delen der heupbeenderen veel ruimer voorkomt dan bij mannen, en dit verschil is zo uitgesproken dat dit zelfs voldoende wordt aangetoond doordat de schaambeenderen tijdens de bevalling niet loskomen, ook al is het niet gemakkelijk om dit tijdens het baren op de tast aan te tonen. Maar in welke mate de coccyx l bij de bevalling nog verder bijdraagt tot het l) D e vergroten van deze brede ruimte, kunnen de dieren die over een staart o v e r beschikken duidelijk tonen tijdens de baring; maar men kan dit evenzichtsfig. eens waarnemen bij vrouwen, waarbij dot been als een staart zodanig g, H. buitenwaarts gestrekt wordt, dat deze ruimte ook bij hen dank zij dit been in een cirkel uitgesneden wordt, [zoals] bij allen waarbij ik ooit een geboorte heb gezien. Hierom bevallen de meeste vrouwen dan ook gemakkelijker wanneer zij op hun knieën en een beetje voorovergebogen zitten en integendeel moeilijker rechtopstaande of achterwaarts gebogen. Op deze wijze dus voorzag de Natuur bij de vrouwen in de
313 Boek 2 van 'De administrationibus dissectionum'.
De uiteenzetting van het schaambeen.
Het verschil tussen mannen en vrouwen van de beenderen die met het sacrum verbonden zijn.
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
m) Fig. 1,3 hst. 18 G,H,I,K en de overzichtsfig. 2,3 N.
n) Fig. 1,3 L en fig. 1,2 R,R. o) Fig. 1,2,3 r. p) Fig. 20, boek 5 e , en i naar u, of fig. 21 , y tot .. q) De fig. van hst. 6, boek 3 H. r) De fig. van hst. 12, boek 3 n. s) Fig. 2 hst. 11 boek 4 cijfer 71. t) Het cijfer 60 van dezelfde fig. u) Fig. 1,2,3 V. v) Fig. 1,2,3 r. w) Fig. 2, hst 49, boek 2 o,o. x) Spierplaat 16 F,G. y) Spierplaat 8 R. z) De fig. van hst. 6,
uitdrijving van de foetus. Opdat zij echter // hun baarmoeder gemakkelijker en beter zouden kunnen ophouden zijn de darmbeenderen bij vrouwen veel wijder en steekt hun graat m veel meer opzij uit dan bij mannen; deze beenderen zijn buitenwaarts ook veel meer uitgehold en, om het eens en voor altijd te zeggen: zij vormen een geschikte plaats om de foetus te dragen. Ik meen echter dat het niemand die zich met ijver op de anatomie toelegt onbekend is dat het bij geen enkel volk de schaambeenderen van pasgeboren kinderen omwille van een gemakkelijker bevalling zouden samengedrukt worden of zouden vaneen gaan, ofschoon het gewone volk dit hardnekkig beweert, zowel hier als in andere landen. Maar om welke reden het schaambeen onder de beenderen van het ganse lichaam met het grootste gat n doorboord is (dat omwille van zijn grote gelijkenis met een deuropening ook 2LD@4*gH genoemd wordt), leren alleen dezen kennen die tijdens een nauwkeurige dissektie leren welke spieren er vanop de heup- en schaambeenderen ontspringen. Dezen tonen immers aan dat het schaambeen noodzakelijkerwijze een brede en geschikte plaats moest vormen voor het uitzenden van spieren. Maar omdat het organisme ook niet zonder reden zou verzwaren, doch licht weze, beschikt het over dit genoemde gat. Er is bovendien niemand die zou menen dat de zaadbuizen,o of de zeer grote aders p en slagaders,q of ook de zenuwen r van de benen daarlangs weglopen, zoals niemand gelooft, die zelfs met een oppervlakkige anatomische kennis het naakte samenstel der beenderen bekijkt. Deze organen vinden trouwens een andere weg, want de grootste ader en slagader die het been opzoeken eisen tezamen niet de tweede zenuw s die naar het been loopt, een eigen sinus t op, uitgehold aan de bovenkant van het schaambeen, in het hoger gelegen gebied van het zopas vermelde gat.u Gij zult verder horen dat er voor de zaadbuizen in de buik een weg gemaakt is, zelfs hoger dan naar het schaambeen vooruitsteekt. Bovendien is dit reusachtig gat van het schaambeen door een stevig vlies v opgevuld, dat de spier w tegenaan de inwendige zijde van dit gat afscheidt van deze die de buitenkant x van het gat bezet. Er loopt in elk geval niets doorheen dat gat behalve een ader y, een slagader z en de zenuw a die zijn reeks vertakkingen niet verspreid tot aan de knie. Daarenboven lopen deze vaten niet doorheen het midden van het gat, maar aan de bovenkant van het gat is er een sinus a uitgeboord, gemaakt om deze vaten door te laten. Maar dat het bovenste gedeelte van de schaambeenderen, waar zij onderling samenkomen, ruw is, komt doordat de Natuur het goed vond hierop de rechte buikspieren b te doen ontspringen. Verder is ook de voorkant van de beenderen op deze plaats ruw opdat de spierige kop van de
314
Waarom het schaambeen met een zeer groot gat doo r boord is, en verder zijn sinussen en knobbels.
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
boek 3 ,4. a) De fig. v. hst. 12, boek 3 H. b) Fig. 2, hst. 11 b oek 4, cijfer 66. c) Fig. 1,2,3 s. d) De u aan de rechterkant van de tweede fig. e) Spierplaat 5 7. f) Spierplaat 16 ). g) Vanaf de h van fig. 2 tot de u. h) Spierplaat 7 ". i) Fig. 3 O. j) Spierplaat 16 G. k) Fig. 1,2,3 t. l) Fig. 1,2 hst. 49, boek 2,L,K. m) A en B van dezelfde fig.
tweede spier c voor de beweging van het onderbeen hierop naar behoren zou kunnen ontspringen. Bovendien is er aan de voorzijde van de schaamstreek vanaf de binnenkant van het acetabulum van het heupbeen tot aan de samenvoeging van de schaambeenderen d een knobbel zichtbaar, als een uitloper, waarop de achtste spier e voor de beweging van het femur een oorsprong neemt. Net zoals deze voorkant van het schaambeen uitstulpt, zo vertoont het ook achteraan een scherpe boord f vanwaar de tiende spier g voor de beweging van het femur een gedeelte van zijn oorsprong h krijgt. Door dit alles neemt de dikte i van het schaambeen toe nabij de onderzijde van de verbinding tussen de schaambeenderen en de binnenzijde van het groot gat ervan naar het schaambeen er ietwat rond en dik uitziet om de stevigheid van dit been te doen toenemen en opdat, naast bepaalde spieren van de penis, j één van de lichamen die de penis vormen k hier een oorsprong zouden op nemen. Zo gedragen zich dus de beenderen verbonden met de zijkanten van het sacrum, die op gevorderde leeftijd slechts uit twee [beenderen] bestaan, elk (zoals uiteengezet) voorzien van twee aanhangsels. Bij pasgeboren kinderen echter bestaat elk been uit drie beenderen, die door drie met kraakbeen opgevulde lijn gescheiden worden. Deze lijnen vertrekken van het centrum van het acetabulum van het heupbeen, waar zij samenkomen, één namelijk aan de bovenzijde van het acetabulum lopend, de tweede aan d buitenzijde van het acetabulum, terwijl de derde naar omlaag lopend aan de binnenzijde, tevens over het schaambeen loopt naar wij zegden dat het enigszins rond is en één van de lichamen van de penis voortbrengt. Aangezien zij inderdaad evengoed bij schapen en geiten te zien zijn als bij de mens, kan om 't even wie ze zelfs tijdens het eten waarnemen.
315
Dat blijkbaar kinderen de beenderen die met de zijkanten van het sacrum verbonden zijn, uit drie beenderen samengesteld zijn.