ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
OVER DE TANDEN, DIE OOK TOT de beenderen gerekend worden. Hoofdstuk XI.
INDEX VAN DEZE FIGUUR VAN HET ELFDE HOOFDSTUK
en haar lettertekens.
AA BB 1,2 3 4,5,6, 7,8
IN DEZE figuren worden de tanden weergegeven van één kant, zowel van de boven- als van de onderkaak. Daar hun verhouding beiderzijds immers gelijk is, volstaat het de tanden die uit de kaken getrokken zijn van één kant af te beelden. Indien men echter de tanden wenst te bekijken zoals zij in de kaken vastzitten dan tonen de figuren van het vorige hoofdstuk de onderste rij, evenals de derde en vijfde figuur van het zesde hoofdstuk de bovenste, terwijl de vierde figuur van dat hoofdstuk duidelijk de tandkassen toont waarin de tanden vastzitten. Hiertoe hebben wij uit de schedel die wij in deze figuur hebben afgebeeld, de tanden van de bovenkaak met opzet verwijderd. De acht bovenste tanden van de rechterkant. De acht onderste tanden van de rechterkant. De twee snijtanden van de rechterkant. De rechter hoektand. De vijf rechter maaltanden. Dit aantal moet volledig zowel aan de onderste als de bovenste tandenrij toegekend worden. De namen van de tanden echter dienen samen met de verschillende benamingen van de overige beenderen opgezocht te worden aan het einde van dit boek, omdat ik van plan ben de namen die ik tot nu toe tegengekomen ben op die plaats achteraan te zetten.
112
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
C D E
a) Fig. 2 van het 2e hst. van boek 4, S en XX.
113
Toont het oppervlak van een maaltand. Het snijvlak van een snijtand. Hier is het binnenste deel van een maaltand afgebeeld om de holte te tonen die in de tanden wordt aangetroffen. AT van de beenderen alleen de tanden gevoelskracht bezitten, vermeldt Galenus niet zomaar toevallig, erop steunend dat ook hijzelf door tandpijn gekweld werd, er bij die gelegenheid zorgvuldig zijn aandacht op richtend of de tanden zelf pijn zouden doen en duidelijk gevoeld te hebben dat de tand niet alleen pijn deed maar zelfs klopte, juist zoals vlees dat door een ontsteking getroffen wordt. Wij menen dat onder de beenderen alleen de tanden de onmiskenbare mogelijkheid tot gevoel wordt gegeven door bepaalde kleine fijne zenuwen,a die in hun wortels ingeplant zijn, voortgebracht door het derde hersenzenuwpaar. Anderzijds oordelen sommigen, helemaal in tegenstelling tot Galenus, dat een tand daar hij uit been bestaat, ongevoelig is voor pijn; zoals wanneer wij verplicht zijn uitwassen van tanden met een vijl weg te halen of deze soms met gloeiende ijzers weg te branden. Maar daar wij bij het uitoefenen van deze kunst dikwijls ondervonden dat zij van gevoel voorzien zijn en wij waarnemen dat zij door koude zeer sterk gehinderd worden, dient de oneindige Schepper van de wereld, die naar wij menen van de overige beenderen slechts de tanden alleen een noemenswaardig vermogen verleende om te voelen, terecht geloofd te worden. Want Hij wist dat zij frequent in contact zouden komen met voorwerpen die ze snijden, breken of krassen, ze heel sterk verwarmen of afkoelen, of ze op een andere wijze aantasten, allemaal zaken waaraan de tanden, in tegenstelling tot de andere beenderen, onbedekt blootgesteld zijn. Bijgevolg zou de mens niet door pijn gewaarschuwd worden indien zij geen gevoelskracht zouden bezitten en hij zou zijn tanden niet beschermen door de schadelijke invloeden te vermijden vooraleer de bedreigde tanden beschadigd zijn. Men meent verder dat de tanden zich niet alleen door het gevoel en doordat ze naakt zijn van de andere beenderen onderscheiden, maar ook doordat zij altijd rijker gevoed worden dan de andere beenderen; en dat zij op elk ogenblik van het leven groei vertonen leiden wij af uit het feit dat de tanden gelegen tegenover deze die wij hebben uitgetrokken, onmiddellijk daarna buiten de rest van de tan-
Dat de tanden kunnen voelen. In boek 5 over 'De samenstelling van de geneesmiddelen', volgens de plaatsen.
Verschil tss de tanden en de rest vd beenderen.
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
b) 1,2 D.
c) Het teken 3.
d) 4, 5, 6, 7, 8. Een maaltand is met een C aanduid.
Een tandwortelreeks die
denrij opgroeien naar de plaats toe van de uitgetrokken tand. Dit komt namelijk doordat zij niet langer worden afgesleten door de tegenoverliggende tanden. De overige tanden groeien immers in die mate als ze korter worden door het fijnmalen van het voedsel. Meestal zijn er dus tweeëndertig tanden, een reeks van zestien in elke kaak, die zeer keurig op een rij geplaatst zijn. De vier eerste of voorste tanden b worden incisieven genoemd omdat zij snijden: zij zijn immers breed en scherp, waardoor zij bij het bijten het aangeboden voedsel zoals een mes gemakkelijk afsnijden en verdelen. // Onmiddellijk daarna staan de hoektanden opgesteld,c één afzonderlijk aan beide kanten, met hun brede basis dicht bij het tandvlees, terwijl hun uiteinde dat van het tandvlees weggekeerd is scherp is, opdat wanneer iets wegens zijn hardheid niet door de snijtanden zou voorgesneden worden, deze dit zouden verbrijzelen. Verder krijgen zij deze naam omdat zij beantwoorden aan de vooruitstekende tanden van honden (die er zeer grote hebben). Na deze komen er aan beide zijden vijf kaaktanden of maaltand den voor, ruw, breed, hard en groot waarmee hetgeen afgesneden is door de snijtanden en verbrijzeld door de hoektanden volledig kan fijngewreven worden. Maar zij zouden totaal ongeschikt zijn voor die bijzondere functie indien zij volledig glad waren, aangezien alles beter wordt fijngewreven door oneffenheden en ruwheden. Om dezelfde reden zien wij dat molenstenen, waarmee het graan gemaald wordt, na verloop van tijd en door langdurige sleet glad geworden, opnieuw ingekerfd en ruw gemaakt worden. Indien zij ruw zouden zijn maar niet hard dan zouden ze nog minder geschikt zijn aangezien zij zouden afgesleten worden vooraleer ze het voedsel zouden fijnmalen. De tanden zijn bijgevolg de hardste van alle beenderen. Ja zelfs indien zij ruw en hard maar niet tegelijk breed waren, zouden zij niet meer geschikt zijn voor de hun toevertrouwde taak, net zoals zaken die zeer fijn moeten gemalen worden, op een brede basis moeten bevestigd zijn. De snijtanden immers en hoektanden pletten niets, wegens hun beperkte en smalle snijrand. Maar wat indien de kaaktanden al deze eigenschappen zouden hebben, maar terzelfdertijd klein zouden zijn: zou hun bruikbaarheid daardoor alleen niet aangetast worden aangezien wij de meeste tijd zouden besteden aan het stuk wrijven en fijn malen van de spijzen? Alle tanden zitten van de eerste tot de laatste vast als nagels in de holten van de kaken die wegens de gelijkenis die zij vertonen met de voerbakken van dieren, door de Grieken N"J<4" worden genoemd
114
Het aantal tanden. De snijtanden.
De hoektanden.
De maaltanden.
Hoe de tanden in de kaken vastzitten.
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I vrij vaak voo rkomt hebben wij bij het begin van het hst. afgebeeld.
en in het Latijn praesepiola. Deze omgeven immers de afzonderlijke tanden, omknellen ze en houden ze zo volkomen vast dat ze ook maar geen beetje kunnen bewogen worden. Evenmin zitten zij alle met hetzelfde aantal wortels vast in hun kassen, aangezien de kleine één wortel hebben, de grote echter twee en de grootste drie of vier. De snijtanden zitten immers met enkelvoudige wortels vast. De hoektanden vereisen eveneens enkelvoudige wortels, die veel dieper zitten dan de snijtandwortels en zij zijn des te groter naarmate de kracht van de hoektanden [ze] overtreft. Trouwens bij de snijtanden zitten de twee middenste vast aan grotere wortels dan de twee buitenste dichtst bij de hoektanden, doordat de middenste natuurlijk breder en groter zijn. De maaltanden verschillen onderling wat betreft hun wortels, deze immers die in de onderkaak vastzitten hebben tweevoudige wortels, terwijl deze in de bovenkaak gewoonlijk met drievoudige vastzitten. Maar deze variëren dikwijls, want men ziet soms dat de bovenste vastzitten met viervoudige, de onderste met drievoudige wortels, vooral de twee tanden die het meest naar binnen gelegen zijn. Vervolgens zult gij zeer dikwijls zien dat de twee bovenste maaltanden volgend op de hoektand slechts met twee wortels vastzitten, de drie overige met drie; net als de twee onderste dichtst bij de hoektand met één wortel [vastzitten] en de drie overige met twee. Bovendien zult gij ook bemerken dat de meest binnenste vastzitten met kleinere wortels dan die ernaast. Zelden verandert bij de mens het aantal snijtanden en hoektanden, in tegenstelling tot de maaltanden. Want soms komen er aan beide zijden vijf molaren voor, soms vier; somtijds vier links maar vijf rechts, of omgekeerd vijf links en vier rechts; of vier onderaan maar bovenaan vijf. Het zijn voornamelijk de achterste tanden die dit verschil teweegbrengen en die de meesten kaaktanden noemen, zelfs al noemde Cicero de molaren zo. Het zijn immers deze [tanden] die pas na de puberteit en het begin van de seksuele activiteit bij de mens doorbreken, dikwijls met heel veel pijn. Geneesheren die hier te weinig aandacht aan schenken trekken dan ofwel andere tanden uit, ofwel overstelpen zij de zieken met pillen en dergelijke geneesmiddelen, ervan overtuigd dat zij aangetast zijn door bedorven vochten, terwijl voor de gepijnigde geen sneller werkende remedie kan toegepast worden dan een kleine insnede in het tandvlees over de achterste tand en soms een doorboring van het been. Iets wat ikzelf ondervind, nu terwijl ik dit schrijf, mijn tweeëndertigste tand doorbreekt op mijn zesentwintigste jaar. Dit bewijzen trouwens ook de talrijke schedels die op de kerkhoven aangetroffen worden, waarbij die achterste tanden
115
De tandwortels.
Dat het aantal tanden soms varieert. De kaaktanden.
ANDREAS VESALIUS UIT BRUSSEL
e) De tand die met een E getekend is.
als het ware nog in een zekere holte verborgen liggen en met een of andere knobbel van hun basis het uiterst dunne been doorboren. Mijn zeer goede vriend JOHANNES PAULUS GUIDUCIUS van URBINO, een zeer ijverige jongeman en uiterst ervaren in de menselijke bouw, toonde mij onlangs een dergelijke schedel. Verder schrijven Aristoteles en vele anderen aan mannen een groter aantal tanden toe dan aan vrouwen. Aangezien het niemand verboden is tanden te tellen is het voor iedereen even gemakkelijk om deze bewering te toetsen als het voor mij is om te zeggen dat ze verkeerd is. Velen beweren zelfs uit hun aantal de langdurigheid of kortstondigheid van het leven af te leiden. De tanden staan niet alleen in voor de zojuist vermeldde functies, maar ze helpen ook bij de modulatie van de stem, daar ze gevormd zijn uit een harde en steenachtige substantie, die binnenin kleine maar opmerkelijke holten e bevat die ervoor zorgen dat de tanden lichter zijn en gemakkelijker voedsel krijgen. Maar wanneer in de tanden, door het binnendringen van scherpe en bijtende vloeistoffen, ooit gaatjes ontstaan die tot deze holte doordringen, worden de tanden, ten gevolge van deze holte, zeer snel tot aan het uiteinde van de wortel uitgevreten. Er mag vervolgens niet aan voorbij gegaan worden dat de tanden van kinderen bestaan uit onvolledige, weke en haast mergachtige wortels, zodat het deel van de tanden dat buiten het tandvlees zichtbaar is, bij kinderen als een aanhangsel aan de tandwortel bevestigd is. Maar dit leerden wijzelf al als kind toen wij de gewoonte hadden de loszittende tanden, vooral snijtanden, bij onszelf en onze makkers // uit te trekken met de vingernagels of met een touwtje dat rond de tand gebonden was. Wij zien inderdaad ook bij muildieren en vele honden op een bepaalde dag hun aanhangsels [tandkronen] uitvallen, terwijl de tandwortels achterblijven. En ten slotte dienen wij er zeer zorgvuldig op te letten dat wij bij kinderen nooit het achtergebleven stuk van een per ongeluk gebroken tand uittrekken, maar uitsluitend de kroon, in de plaats waarvan er snel een andere zal uitschieten (mits de wortel bewaard blijft). Tevens is het bij kinderen zeer nuttig hierop te letten, omdat de maaltanden bij hen, wanneer zij ouder worden, gewoonlijk spoedig aangevreten en beschadigd worden. Bij hen is het immers belangrijk de kronen van de maaltanden (die gewoonlijk niet vanzelf uitvallen zoals bij snijtanden) weg te nemen, waardoor er nieuwe hun plaats innemen en de tanden gaaf bewaard worden. Want wanneer de verbinding van de kronen [met de wortels] door de toenemende leeftijd verstevigt zal de kroon nooit uitvallen. Op
116
De tandholte.
De aanhangsels van de tanden.
DE BOUW VAN HET MENSELIJK LICHAAM BOEK I
puberteitsleeftijd zullen zelfs sommige tanden, wegens cariës, samen met de wortels zeer dikwijls moeten uitgetrokken worden.
117